Dirk-Jan Beumer
18
Bewegingsagogie actueel Boekbespreking van het boek: Bewegingsonderwijs aan verstandelijk gehandicapten Onder redactie van: prof. Dr. A. Vermeer en Drs. C van den Brink Uitgeverij Bekadidakt Baarn I.S.B.N 90 321 0682 1
Zoals in het voorwoord van het boek wordt vermeld is het reeds 25 jaar geleden dat het boek "bewegingsonderwijs aan het geestelijk geh_andicapte kind" het levenslicht zag. Het lijkt dan ook een "understatement" om te stellen dat "het niet alleen noodzakelijk was dat er een actualisering plaatsvond, maar het tevens in de rede lag dat het bewegingsonderwijs in een meer theoretisch kader geplaatst werd". Er zijn sindsdien bijzonder weinig boeken over bewegingsagogie aan verstandelijk gehandicapten in Nederland verschenen en al helemaal weinig in de traditie van het "bewegingsonderwijs" . Dit ondanks het feit dat deze grondslag van theorievorming in de praktijk van vele instellingen voor verstandelijk gehandicapten veel invloed heeft gehad en nog heeft. Van den Brink is altijd één van de voortrekkers in deze geweest. Over actualisering gesproken. Ik wil voorop stellen dat het dus uiterst verheugend is dat er uiteindelijk opnieuw een boek is verschenen over, zoals ik het wil noemen, "bewegingsagogie aan verstandelijk gehandicapten". Maar levert deze actualisering ons ook werkelijk iets op? Vooral met het oog op de overrompelende ontwikkelingen die de zorg voor verstandelijk gehandicapten te wachten staan en die op dit moment al volop in beweging zijn, is er dringend behoefte aan een hernieuwde legitimering van ons vak als een waardevolle, onderscheiden discipline. Het is de vraag of dit boek op deze behoefte een . afdoend antwoord kan geven. Een paar algemene kanttekeningen. - De schrijvers richten zich met name op de zorg in een grote leefgemeenschap ('S Heerenloo-Lozenoord te Ermelo) . Zonder een uitspraak te willen doen over de kwaliteit die daar geboden wordt (ik ben er tenslotte nooit geweest), moet ik wel opmerken dat de ontwikkelingen zich steeds sterker bewegen, mede onder druk van geldschieters, in casu het ministerie van volksgezondheid, in de richting van kleinschalige voorzieningen. In dergelijke voorzieningen is meestal geen plaats voor een grote aparte afdeling bewegingsagogie met de bijbehorende materiële voorzieningen. Juist op deze momenten is de behoefte aan legitimering groot en is de kloof t.o.v. het referentiekader van het boek moeilijk te overbruggen. - Actualisering heeft ook met vormgeving te maken! Ik vind het teleurstellend dat een nieuw boek door de "lay-out", kleurstelling en ook foto's, reeds bij het verschijnen een wat 'saaie' uitstraling krijgt.
- Ook de terminologie is in deze van belang. Het is mijns inziens onbegrijpelijk dat voor begeleiding van verstandelijk gehandicapten van 0 - bejaard het koepelbegrip " bewegingsonderwijs" wordt gekozen. Alleen met een verwijzing naar de bekendheid van een begrip kun je dit niet verantwoorden. In een tijd dat de eigen verantwoordelijkheid en het recht op zelfbepaling van verstandelijk gehandicapten in het centrum van de belangstelling staat, is het gebruik van de term 'onderwijs', dat direct verwijst naar kinderen, ronduit ongelukkig. Met name qua uitstraling naar niet vakgebonden personen zal dit geen juiste beeldvorming geven! Tot zover een aantal algemene kanttekeningen vooraf. Hierna wil ik een korte inhoudsweergave geven van het boek met daaraan verbonden een aantal vragen en opmerkingen. De opbouw van het boek verloopt van een meer algemene beschouwing over 'zwakzinnigheid, bewegen en ontwikkeling'(hoofdstuk 1), via een vergelijking van modellen over ontwikkeling en motorische ontwikkeling van verstandelijk gehandicapten (hoofdstuk 2 en 3) en een hoofdstuk over 'zorgverlening in een leefgemeenschap' (hoofdstuk 4) naar een theoretisch en praktisch deel over het bewegingsonderwijs als vakmatige beïnvloeding (hoofdstuk 5 Um 10). Tot slot nog een hoofdstuk over de organisatie van een afdeling bewegingsagogie (hoofdstuk 11)
19
Nadere blik op de inhoud - De vijf beschouwingswijzen (hoofdstuk 1). In zijn eerste verkenning over de begrippen: 'zwakzinnigheid, bewegen en ontwikkeling', laat Van den Brink eerst een soort sorteermachine aan het werk, waardoor de veelheid van opvattingen en theorieën omtrent deze begrippen in een kader kunnen worden geplaatst ten opzichte van elkaar. Deze vijf beschouwingsniveau's laten ook zien hoe theorieën en pubIikaties naar elkaar verwijzen en elkaar verklaren. De vijf dimensies: - een deelfunctie van het individu: men beschouwt orgaan-en lichaamsfuncties - het intrapsychisch functioneren van individuen: men beschouwt cognitieve, emotionele en dergelijke structuren - de interactie tussen individuen: men beschouwt interpersoonlijke systemen en mens-wereldrelaties - het functioneren van groepen: men beschouwt gezinnen, (klasse-)groepen, woongroepen - de interactie tussen groepen: men beschouwt bijvoorbeeld economische en politieke systemen. Het blijkt duidelijk dat bewegen als bewegingsonderwijs (activiteitsgebieden waarbinnen mensen andere mensen in hun bewegend functioneren opzettelijk en gunstig beïnvloeden) in de derde dimensie thuishoort. De onderlinge relatie tussen de beschouwingsniveau's kan als volgt worden beschreven: - De hogere worden in de lagere reëel gefundeerd (wat 'kan') . - De lagere worden in de hogere normatief geïmpliceerd (wat 'moet') Het probleem is dat de verschillende beschouwingswijzen zich in hun uitspraken toch vaak op elkaars terrein begeven, m.n. als een bepaald interpretatiekader een vertaalslag krijgt in het praktisch handelen. Zo zal een 'intrapsychisch' verklaringskader heel anders in een begeleidingsaanpak omgezet worden dan een 'interactioneel' verklaringskader. In deze gevallen is het noodzakelijk deze interpretatieverschillen helder boven tafel te krijgen en zal toch van een zekere rivalisering sprake zijn (waar Van den Brink tegen pleit!). Met andere woorden: een dergelijke onderscheiding in beschouwingsniveau 's kan de verschillende posities verhelderen, maar de scheidslijnen liggen niet zo scherp en het blijkt zo dat bepaalde keuzes in de begeleiding voortkomen uit een normatieve keuze welke benadering het meest zinvol is. Na een korte uiteenzetting over wat zwakzinnigheid is: 'een aangeboren of (in de prille jeugd) verworven beperktheid van de verstandelijke functies en/of ontwikkelingsmogelijkheden daarvan, ten gevolge waarvan de sociale aanpassing bemoeilijkt of onmogelijk wordt', volgt een korte uiteenzetting over het zorgcircuit voor verstandelijk gehandicapten . Opvallend in deze opsomming is dat het geheel 'voorzieningsgericht' wordt verdeeld (thuiszorg, gerichte dagopvang, begeleide woonvormen en leefgemeenschappen).
Op dit moment wordt echter juist, naar het idee van 'Zorg op maat', steeds meer functiegericht gedacht: wat zijn de behoeften op het gebied van wonen/dagbesteding, vrije-tijdsbesteding, behandeling, etc. In deze zin worden de muren tussen de diverse 'zorgcircuits' meer en meer gesleCht en zal iedere zorgaanbieder alle functies die hij aanbiedt moeten afstemmen op de zorgvrager, natuurlijk wel uitgaande van een gemeenschappelijke zorgopvatting. Dit is m.i. dus niet voorbehouden aan de 'leefgemeenschap'. Over ontwikkeling en motorische ontwikkeling (hoofdstuk 2 en 3) In deze twee hoofdstukken van de hand van Vermeer trekt een groot aantal onderzoeksgegevens aan ons oog voorbij. Vermeer onderscheidt de resultaten van de onderzoeken globaal in twee 'stromingen': - De (motorische) ontwikkeling van verstandelijk gehandicapten is vertraagd - De (motorische) ontwikkeling van verstandelijk gehandicapten is anders Uit de beschreven onderzoeken blijkt niet evident dat één van beide opties juist is (met uitzondering van de motorische ontwikkeling van kinderen met het syndroom van Down; de onderzoeksresultaten wijzen in de richting van een 'andere' ontwikkeling) . (Motorische) ontwikkeling wordt door Vermeer opgevat als: ontwikkeling van het zelfstandig (motorisch) handelen. In dit verband waarschuwt hij voor "overstimulering", met name aangezien dit de integratie van verstandelijk gehandicapten kan bemoeilijken. Dit geldt ook voor motorische stimulering en kan gestalte krijgen via "stimuleringsprogramma's" (ontwikkeling vertraagd) of via "specifieke leerprogramma'su (ontwikkeling anders). Bewegingsonderwijs wordt volgens Vermeer in dit boek opgevat als: "een op ontwikkelingsbevordering gerichte pedagogische strategie, die afgestemd is op het bewegingsgedrag van iedere verstandelijk gehandicapte apart'. Gezien de inhoud van beide hoofdstukken, waarin hoofdzakelijk wordt gerefereerd aan onderzoeken betreffende kinderen en jeugdigen, ontstaat er onduidelijkheid of deze omschrijving alleen betrekking heeft op de strategie 'bewegingsonderwijs' of op het totale bewegingsagogisch handelen. Deze terminologische onduidelijkheid en het feit dat de aangekondigde stimulerings- en/of leerprogramma's in het verloop van het boek eigenlijk niet meer terugkomen, maakt dat deze beide hoofdstukken nogal geïsoleerd komen te staan en weinig zeggingskracht hebben voor de rest van het verhaal.
20 In het slotakkoord van dit hoofdstuk worden drie theDe leefgemeenschap Een instituut zou volgens Van den Brink de geëigende ma's met betrekking tot de doelstelling van de leefgeplek zijn voor die verstandelijk gehandicapten waar- meenschap uiteengezet: van de ernst en complexiteit van de handicap dusda- van het normale leven in een zo normaal mogelijke nig is dat een vervangend milieu noodzakelijk is. samenlevingsvorm, betekent dat dit regelmatig ook Idealiter zou dit zo zijn; in de praktijk is het zo dat his- een leefgemeenschap zal zijn. torische omstandigheden (een gebrek aan plaatsen in Tot zover het algemene visie-gedeelte over de zorg andere sectoren van de zorg of de uitdrukkelijke wens voor verstandelijk gehandicapten. Over naar het van de ouders) bepalen waar iemand terecht komt. eigenlijke thema van dit boek: De zorg opvatting voor een leefgemeenschap gaat uit - Bewegingsonderwijs aan verstandelijk van het feit dat de bewoners voor alle facetten van gehandicapten. hun bestaan op de leefgemeenschap zijn aangewezen. Eerst worden de theoretische lijnen vanuit de eerste Aldus ontstaat een zorgvorm met de kenmerken van hoofdstukken doorgetrokken naar een " theorie van een maatschappij op-zich. het bewegingsonderwijs" . De zorg krijgt vorm binnen bewust geconstrueerde Samenvattend wordt de relatie tussen algemene doeomgang met de bewoners. Wat relevant is in deze len (van de instelling) en de toesplitsing ervan naar omgang wordt niet langer bepaald door één 'regisse- de bewegingsbeïnvloeding als volgt weergegeven : rende' discipline (voorheen de 'medische'), maar door de individuele hulpvraag van de bewoner, waarin algemeen doel zorgvorm bewegingsstrategie de diverse disciplines hun plaats krijgen. genezen behandelen speciale bewegingsagogie Het is niet klip en klaar wat dan de 'discipline-overstijbewegingstherapie gende' algemene doelstelling dient te zijn , want de fysiotherapie omschrijving: 'de inrichting heeft tot doel een leefge- zorgen· verzorgen basisbenadering meenschap te zijn, waarin iedere bewoner zijn plaats beweg ings( re )activering kan vinden, zich thuis kan (gaan) voelen, zodat hij er doen-Ieren onderwijzen bewegingsonderwijs zijn plek kan gaan vinden. Dat is, er zich kan vestigen opvoeden opvoeden bewegingsonderwijs en wonen. Waarbij de zorg die er geboden wordt perbewegingsrecreatie soonlijk, sociaal en cultureel zo veel mogelijk op maat begeleiden begeleiden sport is' is mijns inziens zo cryptisch en vaag dat ze geen helderheid verschaft over de zorgopvatting . Daarnaast worden de diverse strategieën gekoppeld Van den Brink ordent de veelheid aan functies in een aan hoe het doel van de verschillende strategieën via leefgemeenschap in drie milieus: de omgang gerealiseerd kan worden. eerste milieu - het wonen tweede milieu - de duurzame dagbesteding (arbeid, omgang bewegingsstrategie onderwijs, bezigheid) onnadrukkelijke omgang basisbenadering derde milieu - de van buitenaf georganiseerde methodische omgang bewegings(re) vrije-tijdsbesteding. activering Hier doorheen loopt de indeling in omgangsstijlen: bewegingsonderwijs Onnadrukkelijke omgang: zonder verdere bedoelingen (bewegingsrecreatie ) dan omgang . Methodische omgang: er wordt iets (sport) nagestreefd en een werkwijze gevolgd (bijvoorbeeld speciale omgang speciale bewegingsopvoeding of onderwijs en activering). Speciale omagogie gang: verwijst naar wegen en doelen die type-speci- therapeutische omgang bewegingstherapie fiek zijn (bijvoorbeeld gericht op een subcategorie als fysiotherapie verstandelijk gehandicapten met gedragsstoornissen) . Therapeutische omgang: individueel gericht, In de nadere bespreking van de diverse "bewegingsgebeurt alleen op gerichte indicatie en effectuering is strategieën" zal ik een en ander kort uiteenzetten. va:n belang. De omgang is primair in alle begeleidingsmomenten. Korte beschouwing op de verschilEr is sprake van een oplopende verdichting in stijl. De verhouding tussen de verschillende milieus en de lende bewegingsstrategieën. diverse omgangsstijlen is relatief autonoom. In elk milieu dient afzonderlijk bekeken te worden welke De bewegingsagogische basisbenadering is gericht mate van verdichting noodzakelijk is. Hierbij heeft op "die verstandelijk gehandicapten die zeer weinig ieder zijn eigen verantwoordelijkheid , maar is samen- blijk geven van een daadwerkelijk betrokken zijn bij de werking van groot belang. ander en het andere" en bedoeld om "ondanks hun Ik vind deze relatieve autonomie zeer terecht en ver- manifest niet betrokken zijn, met behulp van een uitfrissend . Het betekent dat er geen verstikkend dictaat nodigende, onnadrukkelijke omgang in bewegingssivan één van de milieus kan ' uitgaan, maar dat iedere tuaties op hun in te spelen, opdat zij een soort toediscipline op zijn waarde wordt geschat, zo ook de wending tot en 'resonantie' met hun directe, lijfelijk bewegingsagogie! ervaarbare omgeving gaan vertonen."
21 Ik denk dat het terecht is dat deze strategie wordt onderscheiden, omdat het omgaan en beïnvloeden van mensen die nauwelijks actief naar buiten treden een speciale benadering vraagt. Maar de koppeling van deze strategie aan "onnadrukkelijke" omgang lijkt mij niet toereikend. Juist in het contact met deze mensen is de kloof tot de leefwereld van de begeleider het grootst en kunnen vaak hele andere signalen van belang zijn om het contact vorm te geven en kan een iets verkeerde houding of aanraking een wereld van verschil maken. In deze zin is een methodische benadering noodzakelijk, alleen richt deze zich veel meer op directe lijfelijke signalen herkennen, voorspellen en op welke wijze je dit kunt beïnvloeden. Juist het bewustwordingsproces van begeleiders in de richting van het waarderen van meer 'circulaire' ontwikkelingsprocessen in plaats van het nastreven van 'lineaire' ontwikkelingsresultaten is van het grootste belang om respect en uitnodiging te kunnen koppelen aan een zeer bewuste beïnvloeding. Ook bij de strategie 'bewegings(re)activering is in feite geen sprake van "onnadrukkelijke omgang". Als deze strategie bedoelt "een vrije leersituatie op het gebied van het zich bewegen te zijn, die reeds of nog steeds enige blijk geven van wending tot de ander en het andere, maar voor wie een gericht bewegingsonderwijsappèl te bedreigend blijkt'" vraagt dit een zeer bewuste omgang met en een evenzeer methodische inrichting en uitnodiging van het arrangement. Het speelse en de uitnodiging van het arrangement worden sterk benadrukt. Mijns inziens is dit te eenzijdig. Juist door te kijken naar de individuele bewoner kan blijken dat hij/zij slechts tot actie komt door juist een aanschouwelijk voorbeeld of sturing aan het lichaam. Het invoegen bij de individuele verstandelijk gehandicapte is juist het belangrijkste van deze strategie en het zoeken via dit invoegen naar uitbreiding van realisatie-mogelijkheden. T.a.v beide bovenstaande punten grenst deze strategie nadrukkelijk aan het bewegingsonderwijs. Gaan we in het bewegingsonderwijs uit van een volgordeproblematiek in verschillende betekenisgebieden, zo gaat dit m.i ook op voor de bewegingsactivering. Maar dan moeten we wel het spoor terug zoeken: wat zijn basis-betekenissen of -situaties in het springen, zwaaien, jongleren, mikken etc. en wat voor mogelijkheden heb je om dit uit te bouwen . Echter waar in het bewegingsonderwijs de volgordeproblematiek gestuurd wordt vanuit de groep waarmee gewerkt wordt, wordt deze in de bewegingsactivering gestuurd vanuit het invoegen op de individuele deelnemer. In de strategie bewegingsonderwijs moet er sprake zijn van een "leerintentie ten aanzien van het motorisch kunnen". Het gaan om een "confronterende situatie, met een normering van hoe je op situaties ingaat en hoe niet". Confronterend en normerend , maar wel met de nodige behoedzaamheid:
-
geen "dressuur" uitvoeringsstijl vrij voldoende tijd tot toeëigenen geen zinloze deelaspecten niet te groot appèl op bewust bewegingsbestuur
Op zichzelf een aantal waardevolle kanttekeningen , het is alleen jammer dat deze punten negatief afgrenzend worden gehanteerd en niet zijn ingebed in een didactiek die positief uitgaat van het onderkennen en realiseren van motorische betekenissen in de diverse betekenisgebieden . Nieuwe ontwikkelingen in de theorievorming van het bewegingsonderwijs vi nd ik hier niet of nauwelijks terug!
22 De beide strategieën "bewegingsrecreatie" en "sport" worden gelegitimeerd vanuit het derde milieu (vrijetijdsbesteding). Dit betekent dat ook van een duidelijk andere aansturing sprake moet zijn. Niet het (ped)agogische appèl staat centraal (zoals bij de vorige drie strategieën in het tweede milieu) maar het plezier en de wens om zich iets eigen te maken van de deelnemer. "Sport wordt als betekenisvol in zichzelf gezien" en dient dus niet op voorhand te worden aangepast aan de deelnemer. Het doel is introductie in de bestaande sportcultuur (m.n. ook de sportcultuur voor verstandelijk gehandicapten). Regels ku nnen wel aangepast worden maar niet de regels die het typische van de sport bepalen (hoofdbetekenis?). Het is in mijn beleving vaak moeilijk om bewegingsrecreatie af te grenzen van (re)activering. Met name de opmerking dat je recreatiemogelijkheden aan zoveel mogelijk bewoners moet aanbieden wekt voor mij verwarring. Recreatie heeft als onderscheiden strategie volgens mij alleen zin voor zwakzinnigen die besef hebben van het onderscheid tussen "dagbesteding/werk" en "vrije-tijd". Voor bewoners die, zoals Van den Brink dit omschrijft, een "ongedeeld bestaan" leiden is de onderscheiding tussen activering en recreatie niet erg zinvol. De strategieën "speciale bewegingsagogie" en "bewegingstherapie" worden weer vanuit een ander hoek gelegitimeerd. Het leveren van een bijdrage aan de vermi ndering van geconstateerde psychische conflicten/spanningen is het doel van bei de strategieën. Kenmerkend verschil tussen beide strategieën is dat bij 'speciale bewegingsagogie' de persoon niet geïsoleerd wordt van de groep maar een speciaal omgangsplan in de groepssituatie wordt gehanteerd, terwijl in bewegingstherapie sprake is van een individuele, op behandeling gerichte omgang, waarbij "bewegingssituaties gearrangeerd worden , die de verstoorde communicatie met de ander en het andere kan verbeteren ". Ik kan er volledig mee instemmen dat men héél duidelijk therapie afgrenst van andere strategieën en ik vind dat een aantal voorwaarden voor therapie zeer helder wordt geformuleerd. Kort samengevat: - diagnose gestuurd - gekoppeld aan specifieke vraag (doel-specifiek) - door gekwalificeerde therapeut - intensivering t.a.v. onderwijsstrategie (in plaats van onwetend <-> wetend, ziek <-> gezond)
- intensivering op vijf aspecten: • planmatig • doelgericht • selectie van werkgebieden • specificiteit van middelen • gekozen attitude - geen therapeutische zelfbevrediging - diagnose moet vakmatig vertaald (kunnen) worden. Het is goed dat ook fysiotherapie nog expliciet genoemd wordt als zijnde "in belangrijke mate ook een bewegingsbeïnvloedingsstrategie". Er zijn regelmatig overlappingen of beide vakgebieden liggen in elkaars verlengde en er is behoefte aan wederzijdse ondersteuning in plaats van stammenstrijd.
Uitdieping? In de hierop volgende hoofdstukken worden diverse strategieën verder uitgewerkt naar de praktijk van 's Heerenloo-Lozenoord en een aantal exemplarische praktijkvoorbeelden gegeven. In deze hoofdstukken valt mij op dat er zeer respectvol over de omgang met verstandelijk gehandicapten wordt gesproken. Daarnaast wordt duidelijk dat uitgangspunten daadwerkelijk wo rden vertaald in organisatieprincipes: groepsgewijs in plaats van individueel, belangrijke plaats voor het eerste milieu in begeleiding of overleg en instemming, plaats van vrijwilligers, etc. In de uitwerking van de exemplarische voorbeelden worden duidelijk beginsituatie, arrangement/voorstel en doelen omschreven. Verder blijkt uit de illustraties dat 's Heerenloo voor bewegingsactiviteiten uitstekend geoutilleerd is. Bijvoorbeeld: (uit: "bewegings(re)activering). E GYMZAAL Voorwaarde: De verstandelijk gehandicapte is bereid mee te gaan naar het gymnastieklokaal en vertoont enige toewending tot aldaar aangeboden situaties. Arrangement: Er wordt in het gymnastieklokaal met de aanwezige toestellen een soort speeltuin gecreëerd , waarin geschommeld, gezwaaid, geklauterd en waar overheen gelopen kan worden. Het voorstel is, zoveel mogelijk op de appèls in te gaan. Leerdoel: In een overzichtelijke ruimte de verstandelijk gehandicapte deze specifieke tijdruimtelijke gegevens laten ervaren. Aanvullende opmerkingen: - In plaats van een speeltuin kan er met allerlei verschillende soorten ballen gewerkt worden, waarmee gerold, geworpen, gestompt, geschopt, gevangen, gekopt en geslagen kan worden. - In plaats van met ballen kan het appèl ook bewerkstelligd worden met behulp van shuttles , curlingschijven en dergelijke.
23 F STRAATSPELHAL (I) Voorwaarde: De verstandelijk gehandicapte geeft te kennen zich niet extra overspoeld te voelen bij het betreden van de grote ruimte . Arrangement: Er wordt een landschap in de hal gecreëerd met behulp van grote materialen, zoals kniflings, planken, grote blokken en dergelijk. Het voorstel is, de medewerker na te doen in het bouwen en omwerpen van 'torens' en 'huizen '. Leerdoel: Het laten ervaren dat er actief gemanipuleerd kan worden met materialen die de ruimte veranderen. Aanvullende opmerking: - De variatie kan gevonden worden in het gebruik van divers groot constructiemateriaal. Er is veel 'zacht' bouwmateriaal op de markt gebracht. Zoals ik ook hiervoor heb aangegeven is het jammer dat slechts sporadisch iets herkenbaar is van de ontwikkeling van de theorie van het bewegingsonderwijs, zoals die onder meer gestalte krijgt in het formuleren van betekenisgebieden, hoofdbetekenissen, geledingen en mogelijke volgordes. Het zou interessant zijn om te kijken of er bijvoorbeeld op het niveau van bewegings(re)activering andere betekenisgebieden denkbaar zijn, die missch ien een ruimer gebied bestrijken dan alleen de bewegingsbeïnvloeding, maar ook hierin didactische keuzes mogelijk maken. Bij de "bewegingsrecreatie" wordt een aantal instuiven, clubs en kampen vermeld, waarin waar mogelijk het 'tonen' en 'conventie' serieus genomen worden , maar wel op het niveau van de verstandelijk gehandicapte . Ik wil nog even apart stilstaan bij het hoofdstuk over "speciale bewegingsagogie" en "bewegingstherapie". Er is ook hier sprake van een grote zorgvuldigheid in handelen en organisatie (m.n. de uitwerking van overlegvormen en het gebruik van 'protocollen '). Daarnaast wordt zorgvuldig omgesprongen met 'hulpvragen ': - het primaat ligt in het eerste milieu (de thuissituatie) - de beperkingen van therapie bij verstandelijk gehandicapten op basis van hun 'leerstoornis' wordt duidelijk benoemd. (In verband hiermee ook 'speciale bewegingsagogie'.) therapie is alleen geïndiceerd bij een problematiek die zich naast of bovenop de verstandelijke handicap voordoet (zgn . 'secundair deviant') - de probleemstelling moet zichtbaar en beïnvloedbaar zijn in het bewegen. Hieraan gekoppeld zijn een volstrekt heldere procedure en een duidelijke casusbeschrijving. Het geheel
maakt dit hoofdstuk tot een echte verdieping van het theoriegedeelte. Het 'organisatie'-hoofdstuk handelt over de bestaande situatie op 's Heerenloo-Lozenoord. Uit het totale boek was al duidelijk dat de afdeling bewegingsagogie een stevige plaats heeft in de totale organisatie van de leefgemeenschap . De hele organisatie- en communicatiestructuur van de afdeling laat zien dat dit niet vanuit het niets ontstaat. Er is sprake van een heldere organisatie met veel gedetailleerde uitwerkingen, een serieuze waardering van de werkvloer en een goede communicatie met andere geledingen in de organisatie (waar nodig geformaliseerd). Een voorbeeld voor andere afdelingen in den lande?
Tot slot. Alles overziend moet ik constateren dat er een grote kracht schuilt in het boek maar ook een aantal zwakheden. In een theorie van de bewegingsagogie kunnen we een drietal niveaus onderscheiden.
Niveau 1 Keuzes m.b.1. Uitgangspunten Mensvisie Spelvisie Visie op bewegen Zorgvisie
Niveau 2 Keuzes m.b.1. Verwachtingen Betekenisgebieden Volgorde
Niveau 3 Keuzes m.b.1. Realiteit Praktijksituaties Omgang
FILOSOFIE
DIDACTIEK
HANDELEN
(naar: Meerdink, Hazelebach) Mijns inziens ligt de kracht van het boek in uitspraken op niveau 1 en niveau 3. Over de filosofische achtergronden van en het praktisch handelen in de bewegingsagogie komt een goed doortimmerd verhaal naar voren . Er zijn natuurlijk kritische noten te plaatsen, maar het overtuigd door respect, grondigheid en consistentie. Op niveau 2 is geen samenhangend geheel te ontdekken en zijn m.n. recente ontwikkelingen niet in het boek terug te vinden. In deze zin is ook nauwelijks sprake van actualisering. Jammer!! Daarnaast valt de kracht van de organisatie van de afdeling bewegingsagogie en van de leefgemeenschap als geheel op. Op zichzelf past hiervoor veel waardering. Aan de andere kant kan dit, in een tijd waarin de ontwikkelingen in de zorg elkaar razendsnel opvolgen, het als organisatie adequaat inspelen op deze ontwikkelingen bemoeilijken . Pas op voo r de 'wet van de remmende voorsprong '! !