RIGO Research en Advies Woon- werk- en leefomgeving www.rigo.nl
RAPPORT VOOR NVB
Bevolkingsontwikkeling en woningbouw tot 2040
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij RIGO. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. RIGO aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
RIGO Research en Advies BV Woonwerk- en leefomgeving De bewoonde omgeving www.rigo.nl
Bevolkingsontwikkeling en woningbouw tot 2040
Opdrachtgever NVB
Auteurs André Buys en Geurt Keers
Rapportnummer 31530
Uitgave
Oktober 2015
RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 112C
Postbus 2805
020 522 11 11
1011 AB Amsterdam
1000 CV Amsterdam
[email protected]
www.rigo.nl
Inhoud 1
Verschillen in prognoses
1
1.1
Prognoses bevolking, huishoudens en woningbehoefte
1
1.2
Prognoses: stapeling van onzekerheden
1
1.3
Fluctuaties in bevolkingsprognoses op nationaal niveau
2
1.4
Van inwoners naar huishoudens
5
1.5
Huishoudens en woningbehoefte
6
2
Varianten in aannames en de gevolgen
13
2.1
Als aannames veranderen
13
2.2
Meer buitenlandse migratie
14
2.3
Langere levensverwachting
15
2.4
Ruimer wonen: meer woonoppervlak
17
2.5
Meer samenwonen
19
2.6
Gevolgen voor de woningbehoefte op een rij
19
3
Regionale huishoudensprognose en verstedelijkingsbeleid
21
3.1
Feitelijk versus prognose uit 2013 voor 2015
21
3.2
Prognose huishoudens naar provincie
22
3.3
Regionale huishoudensprognose
24
3.4
Woningbehoefte en ruimtelijk beleid
26
3.5
Beleidsaandacht voor woningbehoefte en bouwlocaties
30
4
Ruimte voor de toekomst
31
4.1
Meer onzekerheden dan zekerheden
31
4.2
Behoefte aan woningbouwlocaties en ruimtelijk beleid
33
4.3
Ruimer en tijdig plannen
34
Bijlage
Huishoudensprognose provincies
36
1
Verschillen in prognoses 1.1
Prognoses bevolking, huishoudens en woningbehoefte
NVB (vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers) wil voor de eigen leden en andere doelgroepen meer inzicht bieden in de te verwachten bevolkings- en huishoudensontwikkeling in relatie tot woningbouw voor uitbreiding van de woningvoorraad richting 2040. De toekomstige woningbouw en daarvoor benodigde (ver)bouwlocaties op middellange en langere termijn worden geraamd op basis van bevolkings - en huishoudensprognoses. Gelet op de gevolgen voor de woningbouw wil NVB ook inzicht op de relevante factoren bij de bevolkingsprognoses en de effecten ervan bij bepaalde andere aannames. Bij de prognoses is het ook de vraag in welke gebieden van ons land de bevolking s- en huishoudensgroei vooral plaats zal vinden (en waar krimp) en hoe het verstedelijkingsbeleid (ladder voor duurzame verstedelijking) zich tot die huishoudensgroei verhoudt. NVB heeft RIGO Research en Advies gevraagd dit essay te maken. Het project is van de zijde van NVB begeleid door Nico Rietdijk en Leendert Meijer s. Eerst gaan we in dit hoofdstuk verder in op de prognoses van bevolking en huishoudens en relevante factoren en aannames. Daarna kijken we hoofdstuk 2 naar varianten in aannames en de gevolgen ervan op de verwachte huishoudensgroei en woningbehoefte. Na de landelijk beelden voor de toekomst kijken we naar de regionale verdeling van de verwachte groei en krimp in de woningbehoefte en het verstedelijkingsbeleid (hoofdstuk 3), om tot slot aan de kern van de bevindingen enkele aanbevelingen te verbinden (hoofdstuk 4).
1.2
Prognoses: stapeling van onzekerheden
Demografische ontwikkelingen zijn van grote invloed op de woningmarkt. Maar hoewel deze ontwikkelingen wel enigszins voorspelbaar zijn, is de onzekerheid groot. Dat begint al bij de bevolkingsomvang op nationaal niveau en wordt nog groter bij de vertaling naar huishoudens en het niveau van gemeenten. De Raad voor de Leefomgeving constateert dat bevolkings- en huishoudensprognoses voor de woningbehoefteraming te vaak ten onrechte een absolute waarheid worden toegedicht. 1 Er is niets mis met de gangbare demografische modellen, maar onoordeelkundig gebruik suggereert een exactheid die ze niet hebben. De Raad adviseert
1
Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, Wonen in Verandering, over flexibilisering en regionalisering in het woonbeleid, Den Haag, 2015.
1
meer aandacht voor bandbreedten en gevoeligheden. De Raad adviseert ook om te stoppen met het gebruik van eenduidige cijfermatige schattingen (zonder bandbreedte) in juridische procedures, vanwege schijnexactheid. F i g u u r 1 - 1 S t a p e l i n g v a n o n z e k e rh e d e n b i j d e p ro g n o s e v a n d e w o n in g b e h o e f t e
Bron: Raad voor de leefomgeving
1.3
Fluctuaties in bevolkingsprognoses op nationaal niveau
Niet alleen zijn alle prognoses afzonderlijk omgeven door onzekerheid, ook hebben we te maken met voortschrijdend inzicht. CBS maakt om de twee jaar een nieuwe bevolkingsprognose. Tussen opeenvolgende prognoses kunnen grote verschillen bestaan. Zo werd in het jaar 2000 voor 2015 een aantal inwoners voorspeld van 17,2 miljoen. In 2006 was deze verwachting bijgesteld tot 16,6 miljoen. Het zijn er uiteindelijk feitelijk 16,9 miljoen geworden. De meeste prognoses waren lager. F i g u u r 1 - 2 A a n t a l i n w o n e r s i n N e d e rla n d p e r 1 j a n u a ri 2 0 1 5 , v o o rs p e ld v a n a f 1996 en werkelijk 17.300.000 hoogste prognose 17.204.906
17.200.000 17.100.000
inwoners
17.000.000
waarneming (2015) 16.900.726
16.900.000
16.800.000 16.700.000 16.600.000 16.500.000
laagste prognose 16.595.400
16.400.000
16.300.000 16.200.000 1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
prognosejaar
Bron: CBS, bewerking RIGO
2
In 2000 was voorspelling voor het jaar 2040 18,06 miljoen inwoners. In 2006 was dit nog maar 17,02 miljoen. Dit is een verschil ruim een miljoen inwoners . De jongste prognose uit 2014 komt voor 2040 weer uit op bijna 18 miljoen. F i g u u r 1 - 3 O n t w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l in w o n e rs t o t 2 0 4 0 v o lg e n s d e C B S p ro g nose uit 2000, 2006 en 2014 18.200.000 18.000.000 17.800.000
inwoners
17.600.000 17.400.000
prognose 2006
17.200.000
prognoses 2000 prognose 2014
17.000.000 16.800.000 16.600.000 16.400.000 2015
2020
2025
2030
2035
2040
Bron: CBS, bewerking RIGO
Belangrijkste onzekerheden rondom de landelijke bevolkingsontwikkeling zijn:
de buitenlandse migratie en de overlevingskansen.
Het eerste spreekt voor zich. Buitenlandse (im- en uit)migratie (naar arbeidsmigratie, asielzoekers, gezinshereniging, etc.) is moeilijk te voorspellen, maar vormt een belangrijke bron van onzekerheid en verschillen tussen de prognoses. 2 De huidige druk van asielzoekers op Europa kan de recente prognoses onder meer opwaartse druk zetten. Het tweede de overlevingskansen (en levensduur) heeft te maken met de al maar voortdurende verbeteringen in veiligheid en vooral in de gezondheidszorg. We krijgen de komende decennia te maken met een sterftegolf, die als echo kan worden beschouwd van de geboortegolf uit de eerste decennia naar de oorlog. Als gevolg van de verbeterde gezondheid wordt die golf steeds langer (uitgerekt) en is de verwachte omslag van groei naar krimp (in personen) in de prognoses steeds verder weg komen te liggen. In de jongste prognose van 2014 is zelfs geen sprake meer van krimp op landelijk niveau, maar van een stabilisering. De prognose 2014 is naar boven bijgesteld ten opzichte van die uit 2012. Feitelijk is ook te zien dat het aantal inwoners meer is toegenomen dan in 2012 werd verwacht.
2
C. van Duin, L. Stoeldraaijer en J. Ooijevaar, Bevolkingsprognose 2014 -2060: veronderstellingen migratie, juni 2015.
3
Nederland telt in 2015 ruim 30.000 inwoners meer dan in 2012 werd verwacht, vooral als gevolg van immigratie. De landelijke CBS-prognose van 2004 kwam bijvoorbeeld voor 2035 uit op een bevolking van 17 miljoen. De CBS-prognose van 2014 verwacht nu rond 2035 18 miljoen inwoners, 1 miljoen inwoners meer dan de prognose 10 jaar ervoor. Daarmee is de actuele prognose weer meer in lijn met de prognose van 20 02 die voor 2035 uit kwam op een inwonertal van 17,7 miljoen. De verwachting over buitenlandse migratie speelt hierin een belangrijk rol. Bij de verwachte trends naar leeftijdsgroepen is vooral de vergrijzing meest opvallend: het aantal inwoners 65+ zal volgende de CBS prognose van 2014 toenemen van 3 miljoen inwoners in 2014 naar 4,8 miljoen tegen 2040, met relatief enorm veel groei van 80+ en 90+. F i g u u r 1 - 4 C B S b e v o l k i n g s p r o g n o s e t o t 2 0 6 0 : d ie v a n 2 0 1 4 e n 2 0 1 2 m e t b a n d breedte voor onzekerheden
Bron: CBS
CBS is zich bij de prognoses terdege bewust van onzekerheden en geeft daarom ook aandacht aan bandbreedtes. De uitkomsten van de bevolkingsprognoses zijn sterk afhankelijk van diverse aannames, zoals die over kindertal, interna tionale migratie en levensduur. 3 Voor de eerst komende paar jaar zijn er meer zekerheden, verder in de toekomst meer onzekerheden. Elke prognose heeft zijn eigen betrouwbaarheidsmarges, die ruimer worden verder in de toekomst. De prognose van 17 miljoen inwoners in 2035 van 2002 valt zo nog binnen de bandbreedte van de prognose van 2014 (interval 95%, zie figuur 1-4).
3
A. de Jong, Bevolkingsprognose 2004–2050: veronderstellingen, in CBS Bevolkingstrends eerste kwartaal 2005; C. van Duin en L. Stoeldraijer, Bevolkingsprognose 2014-2060: groei door migratie, CBS, december 2014.
4
De teruggang internationale migratie speelde ook al bij de daling van de prognose 2002
naar die van 2004 een rol. F i g u u r 1 - 5 C B S p r o g n o s e b e v o l k in g 2 0 5 0 : d ie v a n 2 0 0 4 e n 2 0 0 2
Bron: CBS
1.4
Van inwoners naar huishoudens
Voor de woningmarkt zijn huishoudens belangrijker dan inwoners. Ook de huishoudensprognose wordt regelmatig herzien, waarbij een herziene bevolkingsprognose input vormt. Onzekere factoren in de huishoudensvorming zijn het uit huis gaan van kinderen, samenwoning en scheiding. F i g u u r 1 - 6 O n t w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l h u is h o u d e n s , v e r w a c h t v o lg e n s C B S p ro g noses 2007, 2009 en 2013 8.600.000 8.400.000 8.200.000 8.000.000 7.800.000 7.600.000 7.400.000 7.200.000 7.000.000 2005
2010
2015
prognose 2007
2020
2025
prognose 2009
2030
2035
2040
prognose 2013
Bron: CBS, bewerking RIGO
5
De drie achtereenvolgende CBS prognoses van 2007, 2009 en 2013 4 laten voor dezelfde periode 2015-2025 een hogere groei van het aantal huishoudens zien. Hierbij speelt langere levensverwachting in combinatie met ‘verweduwing’ een belangrijke rol: meer verwachte groei van oudere alleenstaanden. 5 In lijn met de bevolkingsprognoses is er richting 2040 een afnemende groei van het aantal huishoudens zien. In recentere prognoses is mate van afname van de groei echt minder groot. F i g u u r 1 - 7 H u i s h o u d e n s p r o g n o s e t o t 2 0 6 0 , C B S 2 0 1 3 v e rg e le k e n m e t C B S 2 0 1 1
Bron: CBS
1.5
Huishoudens en woningbehoefte
Met de huishoudensprognoses is een direct verband te leggen met de te verwachten woningbehoefte voor uitbreiding van de voorraad. 6 Voor een beeld van de verwachte woningbehoefte voor groei van de woningvoorraad zijn de CBS-prognoses van huishoudens in 5 jaarperioden naar een gemiddeld jaarlijks cijfer voor de woningbehoefte omgerekend (tabel 1-1).
4
De huishoudensprognose van 2011 is niet meegenomen, die is tot 2040 vergelijkbaar met de prognose van 2013 (zie figuur 1-7).
5
CBS, Huishoudensprognose 2013-2060: sterke toename oudere alleenstaanden, september 2013; CBS Huishoudensprognoses 2004-2050, september 2005.
6
In de PRIMOS-prognoses (ABF, 2014), wordt (uitgaande van de CBS-bevolkingsprognose) een huishoudensprognose gemaakt en doorgerekend naar woningen (gewenste uitbreiding van de woningvoorraad). Maar die doorrekening naar woningen heeft nauwelijks effect op de verwachte gewenste uitbreiding van de voorraad (ongeveer gelijk aan de groei van het aantal huishoudens).
6
T a b e l 1 - 1 P r o g n o s e t o e n a m e a a n t a l h u is h o u d e n s n a a r d e e lp e r io d e C B S p ro g n o s e 2 0 0 7 , 2 0 0 9 e n 2 0 1 3 ( i n g e m i d d e ld a a n t a l p e r j a a r n a a r p e rio d e v a n 5 j a a r ) * deelperiode
Prognose 2007
Prognose 2009
Prognose 2013
2015-2020
43.700
48.200
55.750
2020-2025
34.200
40.100
46.500
2025-2030
-
27.150
34.100
2030-2035
-
-
20.500
2035-2040
-
-
12.000
Bron: CBS, bewerking RIGO * NB De CBS bevolkingsprognose 2014 komt voor de periode tot 2040 op een hoger aantal inwoners uit dan de bevolkingsprognose 2012 waar de CBS huishoudensprognose 2013 op is gebaseerd. Zie de tekst hieronder voor een indicatieve becijfering van circa 90.000 huishoudens extra tot 2040.
De jaarlijkse woningbehoefte voor uitbreiding van de woningvoorraad zou volgens de prognose(s) trendmatig afnemen richting 2040. De nadruk zal langzamerhand meer komen te liggen op ver(nieuw)bouw en renovatie voor behoud en kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad. De vervangende nieuwbouw was de afgelopen drie jaar gemiddeld 12.500 woningen per jaar. 7 De vervangende nieuwbouw blijft hier in de genoemde aantallen buiten beschouwing. F i g u u r 1 - 8 J a a r l i j k s e b e v o l k in g s - e n h u is h o u d e n s g r o e i in N e d e rla n d , 1 9 5 0 - 2 0 6 0 n a a r d e e l p e r i o d e n ( v a n a f 2 0 1 5 p ro g n o s e )
7
Bron CBS, in RIGO: Stand van de koopwoningmarkt 2015, Amsterdam, 2015. Voor behoud van de kwaliteit van de woningvoorraad wordt uitgegaan van een vervangingsbehoefte van 20.000 woningen per jaar (Zie NVB, Thermometer koopwoningen 2015, Voorburg, 2015). Dit aantal kan hoger worden als energiedoelstellingen een belangrijker motief voor vervanging zouden worden. Zie o.a.: NVBT Woningen vervangen bespaart veel energie, september 2015.
7
Bron: CBS, bewerking RIGO
Prognoses voor VINEX 1995-2005 gingen destijds ook al uit van een afnemende woningbehoefte door afnemende bevolkingsgroei (ontgroening en vergrijzing). De landelijk gestelde woningbouwopgave was toen 2/3 in 1995 -2000 en 1/3 in 2000-2005. In de praktijk is de woningbouw voor uitbreiding van de voorraad toen geleidelijk afgenomen, bij realisatie van de totale opgave voor betreffende 10 jaarperiode. De uitkomsten van de achtereenvolgende prognoses voor de periode 2015-2025 verschillen aanmerkelijk. De prognose 2013 ligt voor 2015-2020 gemiddeld 12.000 huishoudens per jaar hoger (27%) dan volgens de prognose uit 2007. Voor 2020 -2025 is het verschil relatief nog groter (35%, absoluut iets meer: 12.300 per jaar). De huishoudensprognose van 2013 is gebaseerd op de bevolkingsprognose va n 2012. De meeste recente bevolkingsprognose 2014 verwacht voor 2040 een hoger bevolkingsaantal dan die van 2012. Bij een huishoudensgrootte van 2,217 in 2014 komt dat hogere aantal inwoners neer op totaal 90.000 huishoudens extra in 25 jaar, waarvan het merendeel in de periode 2015-2025 . De woningbehoefte zal op termijn afnemen. Maar in welke mate is onzeker. De onzekerheden van de prognoses zijn op kortere termijn groot en op langere termijn nog groter. De prognose van 2013 geeft voor de periode 2015-2040 een bandbreedte van groei van het aantal huishoudens van ‘nul’ (zelfs krimp) tot 2 miljoen (figuur 1-9). De bovenkant van de groei van 2 miljoen betekent gemiddeld over 2015 -2040 een behoefte van 80.000 woningen gemiddeld per jaar. Bij de gehanteerde prognose is dat een behoefte van gemiddeld 33.750 woningen per jaar. Prognose huishoudens naar leeftijdsgroep Voor een indruk van de huishoudensontwikkeling naar leeftijd (hoofd huishouden) in 2015-2040 is de prognose in onderstaande figuur en tabel weergege ven. F i g u u r 1 - 9 P r o g n o s e h u i s h o u d e n s n a a r l e e f t ij d s g ro e p , 2 0 1 5 - 2 0 4 0
8
Bron: Primos, bewerking RIGO
Over de gehele periode 2015-2040 bezien zijn de grootste relatieve veranderingen de afname van het aandeel huishoudens met 45-64 jarigen en het oplopende aandeel van de ouderen 75+ huishoudens. Absoluut gezien zijn dat ook de groepen met grote verandering. Daarna volgt de toename van de huishoudensgroepen 65 -74 jaar en 3044 jaar (vooral gezinnen). Vanaf 2025 neemt de jongere groep huishoudens tot 30 jaar langzaam in omvang af. T a b e l 1 - 2 P r o g n o s e a a n t a l h u is h o u d e n s n a a r le e f t i j d s g ro e p g e m id d e ld p e r j a a r naar deelperiode in 2015-2040 hoofd huishouden
Aantal huishoudens 2015
2015-2020 Aantal per jaar
2020-2025 Aantal per jaar
2025-2030 Aantal per jaar
2030-2035 Aantal per jaar
2035-2040 Aantal per jaar
Totale verandering 2015-2025
Totale verandering 2025-2040
tot 30 jaar
955.250
6.829
-12
-2.447
-9.476
-1.549
+34.100
-67.360
30-44 jaar
1.840.040
-11.725
12.926
9.851
7.395
-6.579
+5.900
+53.340
45-64 jaar
2.869.770
8.385
-20.859
-32.584
-28.113
-9.003
-62.400
-348.500
65-74 jaar
1.114.210
27.663
6.648
20.216
12.603
-11.373
+171.600
+107.225
915.175
29.087
49.303
38.553
36.662
38.509
+392.000
+568.620
7.694.500
60.240
48.000
33.590
19.070
10.000
+541.200
+313.320
75+ Totaal
Bron: Primos, bewerking RIGO
De vergrijzing van de huishoudens bekent niet dat de woningbehoefte voor een groot deel van oudere huishoudens 65+ afkomstig zal zijn. De meeste ouderen hebben al een huis en zijn relatief minder verhuisgeneigd dan jongere huishoudens. De meeste woningvraag (nieuwbouw) zal afkomstig blijven van jongeren en gezinnen, maar minder dan voorheen. De dynamiek op de markt zal langzamerhand kleiner worden door ontgroening en vergrijzing op de woningmarkt. Het belang van ouderen in nieuwe woningen is in de loop der tijd wel toe genomen. In nieuwe huurwoningen dateert deze toename al uit de jaren 1980. Sinds beginjaren 1990 schommelt het aandeel 55-plussers in nieuwe huurwoningen tussen de 50% en de 60%. In koopwoningen is het aandeel ouderen opgelopen van bijna niets (3%) in 1983 naar 24% in 2009, om vervolgens weer te dalen naar 18% in 2011. Door de crisis was het ook moeilijk het oude bestaande huis te verkopen.
9
F i g u u r 1 - 1 0 H e t a a n d e e l o u d e re n 5 5 p lu s in n ie u w e w o n in g e n , 1 9 8 3 - 2 0 1 1
Bron: RIGO 8
‘Gezinsverdunning’ De bandbreedtes van prognoses van de huishoudensontwikkeling zijn groot. Dat is deels al het gevolg van onzekerheden bij de bevolkingsprognose. Daarbij voegen zich aannames bij de doorvertaling van de bevolkingsprognose naar de prognose van de huishoudensontwikkeling. Het aantal huishoudens groeit verhoudingsgewijs sneller dan het aantal inwoners. Huishoudens worden al tientallen jaren gemiddeld kleiner. In de jaren 1970 en 1980 kwam dit door de ‘individualisering’ (uitgestelde gezinsvorming, scheiding, minder geboorten), de komende jaren vooral door ‘verweduwing’. De ‘gezinsverdunning’ wordt bij lagere bevolkingsgroei belangrijker voor de omvang van woningbehoefte. F i g u u r 1 - 1 1 O n t w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l in w o n e rs , h u is h o u d e n s e n h u is h o u d e n s g r o o t t e i n 1 9 9 5 t o t 2 0 1 5 ( h u is h o u d e n s g ro o t t e t o t 2 0 1 4 ) 2,4 2,36
1,16
2,32
1,14
2,28
1,12
2,24
1,1
2,2
1,08
2,16
1,06
2,12
1,04
2,08
1,02
2,04
1 0,98 1995
gemiddelde huishoudgrootte
ontwikkeling inwoners en huishoudens (index)
1,2 1,18
2 2000 inwoners
2005 huishoudens
2010
1,96 2015
gem. hhgrootte
Bron: CBS, bewerking RIGO
8
RIGO, Signalen uit de nieuwbouw - een analyse van Bewoners Nieuwe Woningen 2012, Amsterdam 2014.
10
Recent is er echter sprake van een hapering in de trend naar kleinere huishoudens. In 2014 (ten opzichte van 2013) nam het aantal huishoudens niet sterker toe dan het aantal inwoners en bleef de gemiddelde huishoudensgrootte gelijk. Dit is voor het eerst in lange tijd. In een aantal grote steden, waaronder Amsterdam en Den Haag, neemt de huishoudensgrootte zelfs weer toe. Een van de achtergronden is uitgestelde gezinsvorming onder jongeren. Kinderen blijven langer bij hun ouders wonen of trekken na studie of scheiding weer bij hun ouders in. 9 In 2012 waren jongeren gemiddeld 22,8 jaar oud bij het verlaten van het ouderlijk huis. Tien jaar daarvoor lag dat rond 22,4 jaar. De tendens om langer thuis te blijven wonen is vooral de laatste jaren versterkt: in twee jaar tijd steeg de gemiddelde leeftijd bij uit huis gaan met ruim 0,3 jaar. F i g u u r 1 - 1 2 G e m i d d e l d e l e e f t ij d j o n g e r e n b i j u it h u is g a a n , 1 9 9 5 – 2 0 1 2
Bron: CBS
Dit kan een (tijdelijk) effect van de crisis zijn (hogere studielasten). Maar het kan ook meer structureel worden. In Zuid-Europa is het heel gewoon dat kinderen lang bij hun ouders wonen. In ons land zijn de woningen de afgelopen decennia gemiddeld groter geworden. Inwonende kinderen hebben vaak hun eigen kamer. Jongeren kunnen dus gemiddeld makkelijk thuis blijven wonen. De leefstijlverschillen tussen ouders en jongeren zijn ook minder vaak een push factor voor eerder zelfstandig willen wonen. In dit verband is het relevant om op te merken dat deze ‘trendbreuk’ of hapering in de trend tot voor kort niet door demografen werd voorzien. In tegenstelling tot het aantal inwoners bleef het aantal huishoudens achter bij de verwachting (7.590.200 in 2014, dat is 40.000 minder dan door het CBS werd verwacht. 10 Ongeveer de helft hiervan zijn huishoudens in de leeftijd 20-35 jaar, die wel werden verwacht, maar niet zijn ontstaan. De woningbouw vertoonde overigens ook een forse dip onder invloed van de woningmarktcrisis. Het woningtekort is daarbij opgelopen, wat ook tot uitdrukking komt in de stabilisering van de gezinsverdunning. Het achterblijven van huishoudensvorming onder jongeren is een aandachtspunt, want dit zou wel eens structureel kunnen worden. Een cohort analyse maakt duidelijk waar het om gaat (figuur 1-11). De generatie uit 1988 (thans 27 jaar oud) telde op 24jarige leeftijd 423 hoofden van huishoudens op elke duizend inwoners. De generatie 9
L. Stoeldraaijer, Jongeren blijven langer thuis wonen, CBS, juni 2014.
10
Huishoudens anno 2015 zijn op het moment van schrijven nog niet bek end, vermoedelijk eind augustus.
11
uit 1990 nog maar 410. In 2014 scheelt dat 13 huishoudens (en dus woningen) op de duizend 24-jarigen, ofwel 2.800 woningen. Voor alle jongeren samen kan dit aantal nog aanzienlijk oplopen. De generatie uit 1992 is nog niet zo ver, maar loopt nu al achter op die uit 1990. En, niet onbelangrijk: de feitelijke ontwikkeling blijft achter bij de verwachting. CBS gaat voor de toekomst namelijk nog uit van een ontwikkeling zoals de generatie uit 1988 heeft doorgemaakt. F i g u u r 1 - 1 3 A a n t a l h o o f d e n v a n h u is h o u d e n s p e r d u i z e n d in w o n e rs in e e n g e g e ven leeftijd, generatie 1988, 1990 en 1992
huishoudens per 1.000 inwoners
475
425 375 generatie 1988 generatie 1990
325
generatie 1992 275 225 20
21
22
23
24
25
26
leeftijd
Bron: CBS, bewerking RIGO
Het aantal echtscheidingen is door crisis niet duidelijk in aantal afgenomen, het aantal fluctueerde de afgelopen jaren tussen 30.780 (2008) en 33.630 (2013) per jaar. Echtscheiders kunnen echter onder invloed van de crisis meer een andere oplossing gevonden hebben dan het betrekken van een zelfstandig huis door een van beide (meer tijdelijk in een vakantiewoning of stacaravan, bij ouders thuis of tijdelijk bij vrienden intrekken). Ook kan effect van crisis op de trend van ruimer wonen rem op ‘gezinsverdunning’ hebben gezet. Voor de crisis werd een deel van inkomensstijging besteed aan ruimer wonen. In de crisis is doorstroming in de koopsector (voor een grootdeel van kleine naar grote woning) gehalveerd. Dat kan dus ook een rol spelen. Nu zien we dat met verbetering van economie en de lage rente de woningmarkt weer aantrekt met meer doorstroming naar grotere woningen (half en vrijstaande woningen) en meer nieuwbouw. Het feit dat de markt nu weer aantrekt kan conjunctuur zijn mede als gevolg van i nhaalvraag. Daar moeten we voor de lange termijn niet veel conclusies uit trekken. Als we het hebben over het jaar 2025 of 2040 gaat het om structurele verschuivingen. Als echtscheiders en jongeren structureel andere keuzen maken dan in het verleden, kan dat behoorlijk uitmaken in de woningbehoefte. Andersom ook: meer echtscheidingen, ook op latere leeftijd kunnen nog altijd voor onvoorziene woningbehoefte zorgen. Meer samenwonen van ouderen als een mogelijke trend kan de woningbehoefte juist temperen. Aangezien we het allemaal niet zeker weten, is het verstandig om met meerdere scenario’s rekening te houden en de prognoses periodiek te blijven herzien in het licht van feitelijke ontwikkelingen. In het volgende hoofdstuk gaan we in op enkele varianten en de gevolgen ervan op de huishoudensontwikkeling en woningbehoefte.
12
2
Varianten in aannames en de gevolgen 2.1
Als aannames veranderen
In het voorgaande hoofdstuk zijn belangrijke aannames bij de bevolkings- en huishoudensprognose op landelijk niveau ter sprake gekomen. T a b e l 2 - 1 O n z e k e r h e d e n b e v o l k in g s - e n h u is h o u d e n s p ro g n o s e s Bevolkingsprognose
- Buitenlandse migratie (arbeidsmigratie, asielzoekers, gezinshereniging) - Overlevingskansen (leeftijdsverwachting) - Aantal geboorten (op langere termijn effect huishoudens)
Huishoudensprognoses
- Gemiddelde huishoudensgrootte - Jaar zelfstandig wonen kinderen - Samenwonen - Scheidingen en de huisvestingsoplossing ervan
Naar regio en gemeente
- Binnenlandse en buitenlandse migratie - Ruimtelijk beleid overheden
Algemeen
- Economische ontwikkeling
Tot dusverre zijn veel prognoses bevolking en huishoudens voor benodigde woningbouw een onderschatting geweest. Belangrijke aannames zijn toch anders uitgepakt dan destijds was verondersteld. Dat kan met de huidige prognose ook weer het geval zijn. Hierboven is al ingegaan op een lager tempo van gezinsverdunning, dat kan leiden tot een lagere behoefte aan nieuwbouw. Er zijn echter ook andere aannames voor de verwachte ontwikkeling die kunnen leiden tot een groter aantal huishoudens en een grotere woningbehoefte tot 2040. Daarvoor zijn enkele varianten bepaald om de gevolgen voor de te verwachten huishoudensontwikkeling tot 2040 globaal door te rekenen.
Meer buitenlandse migratie
Levenskansen, levensverwachting langer dan nu wordt aangenomen
Ruimer wonen: meer woningkwaliteit, meer vierkante meters. 11
11
Grotere woningen kunnen gevolgen hebben voor het ruimebeslag van woningen. In de ruimtelijke programmering kan daar meer rekening mee worden gehouden.
13
Daartegenover zetten we een variant die uitgaat van meer samenwonen van mensen dan aangenomen. De gezinsverdunning stabiliseert nu, onder andere omdat jongeren later het ouderlijk huis verlaten. Wat zijn de gevolgen voor het aantal huishoudens als jongeren en ouderen minder vaak alleen (gaan/blijven) wonen dan is aangenomen?
2.2
Meer buitenlandse migratie
De toename van het buitenlandsmigratiesaldo in de afgelopen jaren heeft al doorgewerkt in de huidige huishoudensprognose. Maar gezien actuele ontwikkelingen in buitenlandse migratie kan de buitenlandse migratie nog meer toenemen. De immigratie en emigratie waren in 2014 hoger dan in afgelopen jaren. In totaal kwamen 183.000 immigranten naar Nederland. Bijna 148.000 emigranten lieten zich uit het bevolkingsregister uitschrijven. Door de migratie groeide de bevolking in 2014 met bijna 30.000 mensen. F i g u u r 2 - 1 T o p 5 g e b o o r t e l a n d e n b u it e n la n d s e m ig ra n t e n , 2 0 0 9 - 2 0 1 4
Bron: CBS
In Nederland geboren personen die terugkeren naar Nederland v ormen al jaren de grootste groep immigranten. In 2014 waren dit 29.000 personen, 16% van de immigratie. Daarnaast kwam 13% uit Polen. Immigranten uit Syrië, Duitsland en de voormalige Sovjet-Unie vormden elk 4% tot 5% van het totaal in 2014. De grootste st ijging in het aantal immigranten kwam uit Syrië: van 2.000 in 2013 naar bijna 9.000 in 2014. Deze stijging zit zich in 2015 versterkt voort. F i g u u r 2 - 2 B u i t e n l a n d s m i g r a t ie s a ld o m e t e n z o n d e r a d m in is t ra t ie v e c o r re c t i e , 1995-2014
Bron: CBS, bewerking RIGO
14
Het buitenlandse migratiesaldo kende al een piek met 30.000 personen in 2009. In 2000 en 2001 was er zelfs een piek van circa 50.000 personen. F i g u u r 2 - 3 O n t w i k k e l i n g i m m ig ra t ie e n e m ig ra t ie e n m ig ra t ie s a ld o , 1 9 9 5 - 2 0 1 3 ( f e i t e l i j k ) e n 2 0 1 4 - 2 0 6 0 ( p r o g n o s e ) , C B S p ro g n o s e 2 0 1 2 e n 2 0 1 4
Bron: CBS
In de huidige bevolkingsprognose 2014 is uitgegaan van een buitenlandsmigratiesaldo van circa 22.000 personen gemiddeld per jaar in 2015 -2040. 12 Als wordt uitgegaan van een migratiesaldo met het dubbele aantal personen, dan kan dit leiden tot gemiddeld ruwweg 10.000 huishoudens per jaar extra, afhankelijk van de aanname over de gezinsgrootte. Hierbij is uitgegaan van gemiddelde woningbezetting va n 2,23 en wordt verondersteld dat de tweede generatie nog niet op de woningmarkt verschijnt (in de periode 2030-2040).
2.3
Langere levensverwachting
Levensverwachtingen kunnen langer dan nu worden aangenomen. Ontwikkelingen in medische wetenschap kunnen hier vooral toe leiden. Een deel van babybomers kan dit mogelijk nog mee maken, maar vooral generaties erna. 13
12
C. van Duin, L. Stoeldraijer en J. Ooijevaar, Bevolkingsprognose 2014 –2060: veronderstellingen migratie, CBS, juni 2015.
13
Artsen (o.a. C. Blitterswijk en H. Klevers) schatten dat op termijn een leeftijd van 120 tot 150 mogelijk kan worden. Zie ook: NVB, Thermometer koopwoningen 2015, Voorburg, 2015; Scientas.nl, Bent u klaar voor een onsterfelijk bestaan? (6 mei 2012); Nationale Zorggids, 23 oktober 2014.
15
In de bevolkingsprognose van CBS wordt hier al deels rekening mee gehouden door toekomstige medische vooruitgang die nog niet is gerealiseerd in de verwachte levensduur op te nemen (‘periode-levensverwachting’). De prognose van 2014 heeft al een langere levensduur meegenomen, dan de prognose van 2004. Het effect hiervan was ook al in de bevolkingsprognose van 2012 opgenomen. Maar volgens sommigen is dat nog een betrekkelijk voorzichtige verwachting. 14 Voor een indruk van de impact maken we het effect van ‘5 jaar langer leven’ op de bevolkingsomvang te schatten. Er is berekend hoeveel van de huidige inwoners er in 2040 nog in leven zullen zijn. Daarvoor zijn twee varianten naar elkaar gezet, een variant met de huidige sterftekansen en een waarbij de sterftekansen 5 jaar worden doorgeschoven. Huidige sterftekansen In dit scenario zijn de huidige sterftekansen (of, andersom geredeneerd, overlevingskansen), zoals gepubliceerd door CBS, toegepast op de huidige bevolking en gelijk gehouden tot 2040. Om een voorbeeld te geven: een man van 75 heeft mom enteel een kans van 0,9706 om 76 te worden. En een man van 76 heeft een kans van 0,9666 om 77 te worden. Met behulp van deze leeftijdsspecifieke kansen is te berekenen dat van de huidige 16.901.000 inwoners er in 2040 nog 12.416.000 in leven zullen zijn, gesteld dat ze allemaal in Nederland blijven wonen en er verder niemand bij komt. Er is rekening gehouden met verschillen tussen mannen en vrouwen. Vijf jaar langer leven in 2040 Voor dit scenario wordt ervan uitgegaan dat in het jaar 2040 de kansen om te overleven vijf jaar zijn opgeschoven. Een 75-jarige man in 2040 heeft dan dezelfde kans om één jaar ouder te worden als een 70-jarige man in 2015 (te weten 0,9818). Omdat die verbeterde gezondheid niet van de ene op de andere dag zal worden gerealiseerd, zijn de overlevingskansen geleidelijk aangepast tussen 2015 en 2040. Het resultaat is dat er in 2040 van de huidige inwoners nog 13.059.000 in leven zijn. Het verschil met het andere scenario (gelijkblijvende huidige sterftekansen) bedraag t in het jaar 2040 643.000 inwoners. Dit verschil zit hem vrijwel geheel in 60 -plussers. Beneden die leeftijd zijn de verschillen in overlevingskansen klein. CBS houdt in de bevolkingsprognose al rekening met trends in sterftekansen. In bijgaand figuur is de trend die CBS hanteert toegepast op de bevolking van 2015. Dit levert in 2040 een effect op van 494.000 extra inwoners in vergelijking met het scenario met gelijkblijvende huidige sterftekansen.
14
J.A.A. de Beer, Worden we in de toekomst honderd jaar?, (NIDI), 2012 (in: Demos, jaargang 29 nr.4). CBS is volgens De Beer in de bevolkingsprognose 2012 optimistischer over de stijging van de levensverwachting dan in eerdere prognoses, maar nog steeds b eduidend pessimistischer dan Vaupel en andere demografen die voorspellen dat een levensverwachting van 100 jaar nog deze eeuw binnen bereik ligt. Wie gelijk heeft valt uiteraard nog niet met zekerheid te zeggen. Wel is duidelijk dat de CBS-prognose voor de daling van de sterfte op hoge leeftijden aan de conservatieve kant is.
16
Het effect van vijf jaar langer leven (643.000 extra inwoners in 2040) is dus al voor een groot deel (77%) in de jongste bevolkingsprognose van CBS (2014) verrekend. 15 Het is natuurlijk niet uitgesloten dat trend van langer leven zal stoppen. F i g u u r 2 - 4 O v e r l e v i n g h u i d i g e N e d e rla n d s e b e v o lk i n g v o lg e n s t w e e s c e n a r io ’ s e n de trend in de CSB-prognose 18.000.000 17.000.000 16.000.000 vijf jaar langer leven in 2040
15.000.000
CBS trend
14.000.000
huidige sterftekansen
13.000.000 12.000.000 11.000.000 2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
Bron: RIGO
Als het restant van de berekening van 5 jaar langer leven aan de CBS -prognose wordt toegevoegd gaat het om bijna 150.000 extra inwoners in 2040. Bij een huishoudensgrootte van 1,5 van 60+ inwoners betekent dit tot 2040 99.000 extra huishoudens.
2.4
Ruimer wonen: meer woonoppervlak
Bekend is dat bij groei van inkomens van huishoudens een deel van de groei besteed wordt aan het wonen. Er wordt meer woonkwaliteit gevraagd, wat zich vooral uit in groter wonen. Binnen de bestaande woningvoorraad komt dit mede tot uitdrukking in de trend van ‘gezinsverdunning’. Die component zit daarmee in de huishoudensprognoses. Begin jaren 1950 woonden veel gezinnen bijvoorbeeld in appartementen van 60 m2. Nu worden die woningen bewoond door een of twee personen. De trend van groter wonen in de nieuwbouw wordt niet in de woningbehoefte meegerekend, maar staat wel voor meer bouwvolume (meer m2 woonoppervlak) en ruimtebeslag.
15
In de CBS bevolkingsprognose 2012
17
F i g u u r 2 - 5 O n t w i k k e l i n g v a n h e t g e m id d e ld e o p p e r v la k v a n e e n g e z in s w o n in g e n e n a p p a r t e m e n t e n e n d e w o n in g d ic h t h e id in N e d e r la n d v a n w o n in g e n g e b o u w d in 1952-2012
Bron: BAG, bewerking RIGO
In de periode 1952-2012 is de gemiddelde nieuwe eengezinswoning in oppervlak met circa 50 m2 toegenomen en het gemiddelde appartement met 30 m2. Daarbij is geen rekening gehouden met de invloed van crisisjaren met inkomensteruggang: de periodes 1980-1984 en 2008-2012). Er was in die perioden ook sprake van afname van het oppervlak van de gemiddelde woning. De daling van het oppervlak van het gemiddelde appartement in 1970-1979 hangt vermoedelijk samen met de omslag van de hoogbouwgolf in de jaren 1960 naar laagbouw vanaf 1970. Gezinnen (met lagere inkomens) werden toen geen grote doelgroep meer voor appartementen. Die werden vanaf 1970 meer voor één- en tweepersoonshuishoudens gebouwd. Gewogen voor woningtype is de gemiddelde jaarlijkse toename van het oppervlak van een nieuwe woning in 1952-2012 ongeveer 0,6 m2 per jaar. Een woning in 2020 heeft dan gemiddeld 3 m2 meer aan woonoppervlak dan in 2015, een gemiddelde woning in 2040 15 m2 meer. T a b e l 2 - 2 P r o g n o s e t o e n a m e a a n t a l h u is h o u d e n s n a a r d e e lp e r io d e C B S p ro g n o s e 2 0 1 3 e n e x t r a w o o n o p p e r v l a k (in g e m id d e ld a a n t a l p e r j a a r n a a r p e r io d e 5 j a a r) Deelperiode
Prognose 2013 in huishou-
Extra woonoppervlak
Extra woningoppervlak uit-
dens/woningen per jaar
midden deelperiode
gedrukt in woningaantallen per jaar *
2015-2020
55.750
+1,5 m2
+700
2020-2025
46.500
+4,5 m2
+1.750
2025-2030
34.100
+7,5 m2
+2.150
2030-2035
20.500
+10,5 m2
+1.800
2035-2040
12.000
+14,0 m2
+1.400
Totaal 25 jaar
844.250
39.000 (4,6%)
Bron: CBS en RIGO *uitgegaan van 120 m2 per gemiddelde woning in 2014
18
Die ontwikkeling zal bij de verwachte groei van het aantal huishoudens meer bouwvolume in de nieuwbouw betekenen en per woning ook om meer ruimte vragen. Dat effect is indicatief te becijferen in extra woningaantallen ten opzichte van de prognose (tabel 2-2). In totaal tot 2040 kan die vraag naar meer woonruimte de woonoppervlakte van bijna 40.000 woningen (van 2014) betreffen (bijna 5% van de uitbreidingsbehoefte), jaarlijks circa 1.600 woningen.
2.5
Meer samenwonen
Gezinsverdunning, vergrijzing en individualisering in het wonen waren de afgelopen decennia trends geleidelijk doorzetten: gezinnen met minder kinderen, meer jonge en oudere alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens. In de prognoses van huishoudens wordt verwacht dat deze trend van dalende gemiddelde woningbezetting zich zal langzaam zal voortzetten van een bezetting van circa 2,25 naar 2,16 in 2040 . We constateerden al (paragraaf 1.5) dat er recent sprake van een hapering in de trend naar kleinere huishoudens. In 2013-2014 nam het aantal huishoudens niet sterker toe dan het aantal inwoners en bleef de gemiddelde huishoudensgrootte gelijk. Dit is voor het eerst in lange tijd. In een aantal grote steden, waaronder Amsterdam en Den Haag, nam de huishoudensgrootte zelfs weer toe. Deels kan dit samenhangen met de crisis op de woningmarkt, met minder nieuwbouw en groeiende bevolking. Het kan ook duiden op verandering in huishoudensvormen om meer sociale redenen. Onder jongeren is een nieuwe trend van ‘van alles samen delen’ gesignaleerd. Jongeren kunnen langer bij ouders blijven wonen, of bij het zelfstandig gaan wonen kunnen zij dat meer met een partner doen (beperken van woonlasten kan ook een motief zijn). En zullen meer oudere alleenwonenden ook niet meer samengaan (voor gezelligheid, zorg etc.)? Dat kunnen andere trends in huishoudensontwikkeling worden met gevolgen voor de gemiddelde woningbezetting, huishoudensgrootte. In de actuele prognose (2013) is van de verwachte toename van het aantal huishoudens in 2015-2040 in totaal 840.000. Hiervan zijn circa 340.000 het gevolg van ‘huishoudensverdunning’: gemiddeld 13.600 per jaar over 2015-2040 (in 2015-2025 zullen dat er jaarlijks meer zijn en in 2025-2040 minder). Als de gemiddelde huishoudensgrootte gelijk blijft op het niveau van 2015 dan heeft dit dus grote gevolgen voor de verwachte woningbehoefte. Als de aangenomen afname van de gemiddelde woningbezetting in 2015-2040 maar voor de helft zal plaatsvinden, komen er tot 2040 170.000 huishoudens minder dan in de prognose wordt verwacht.
2.6
Gevolgen voor de woningbehoefte op een rij
Tot dusverre prognoses van bevolking en huishoudens voor benodigde woningbouw de afgelopen jaren vaak een onderschatting geweest. Dat kan ook met de huidige prognoses weer het geval zijn. Voor enkele belangrijke aannames zijn andere uitgangspunten gehanteerd (gebaseerd op ervaringscijfers en trends) en die zijn indicatief, globaal doorgerekend voor de gevolgen voor het aantal huishoudens in 2015-
19
2040. De resultaten van de variantberekeningen ten opzichte van de CBS-prognose zijn in onderstaande tabel op een rij gezet. T a b e l 3 - 3 V e r a n d e r i n g i n e n k e l e a a n n a m e s v o o r d e h u is h o u d e n s p ro g n o s e e n d e gevolgen voor de woningbehoefte
Huishoudens Prognose 2013: 2015-2040 Extra hogere bevolkingsprognose 2014 Meer buitenlandse migratie (2 maal zoveel) 5 jaar langer leven, 25% niet in prognose 2014 Minder huishoudensverdunning Meer woonoppervlak nieuwbouw Inlopen woningtekort 25% tot 2025
Toename aantal huishoudens totaal 2015- 2040 844.000
Gemiddeld per jaar tot 2040
Gemiddeld per jaar tot 2025
Wanneer te verwachten
+34.000 (25 jaar)
+51.000
Eerst meer, later minder
+90.000
+3.600 (25 jaar)
+7.000
Eerst meer, later minder
+250.000
+10.000 (25 jaar)
+10.000
Eerst meer, later minder
+99.000
+4.000 (25 jaar)
+600
Vanaf circa 2025
-170.000 +39.000
-6.800 (25 jaar) +1.600 (25 jaar)
-5.000 +1.600
Langzamerhand Langzamerhand
+
+5.000 (10 jaar)
+5.000
Tot 2025
Bron: RIGO
Voor de huishoudensprognose tot 2040 hebben verandering in aannames voor buitenlandse migratie (op korte termijn al) en gezinsverdunning (langzaam aan) grote impact. Met de trend van levensduurverlenging (5 jaar extra, effect op langere termijn) is in de prognose al grotendeels rekening gehouden. Die kan mogelijk op termijn nog meer effect hebben. De trend van behoefte aan ruimere nieuwbouw (uitgedrukt in woningaantallen) kan naast ontwikkeling van het aantal huishoudens nog aanvullend effect hebben op de woningbehoefte. De uitkomsten van deze berekeningen illustreren nogmaals grote onzekerheden die aan een huishoudensprognose zijn verbonden en de grote bandbandbreedte die hier op langere termijn bij hoort. Indien de meeste becijferde andere aannames werkelijkheid worden kan het aantal huishoudens en daarmee de woningbehoefte in 2015 -2025 met 20.000 per jaar toenemen. Daarbij hoort ook het terugdringen van het inmiddels opgelopen woningtekort.
20
3
Regionale huishoudensprognose en
verstedelijkingsbeleid 3.1
Feitelijk versus prognose uit 2013 voor 2015
De onzekerheden van de prognoses hebben we hiervoor op landelijk niveau verkend. Voor de toedeling van de landelijke prognose naar provincies en regio’s zijn vooral de binnenlandse migratie en waar immigranten zich vestigingen onzekere factoren. In prognoses wordt deze factoren doorgaans ingeschat op basis van trends in het verleden. Ook wordt rekening gehouden met het ruimtelijk beleid van overheden. Zo vervult Flevoland (Almere) een opvangfunctie van de woningbehoefte van de Noordvleugel van de Randstad. De groei van de bevolking en huishoudens is niet gelijkmatig over het land verspreid. De verwachting is dat de verschillen tussen stedelijke regio’s en platteland toenemen. Er is samenhang tussen de schaal van gemeenten (inwoners, huishoudens) en mate van groei in aantal inwoners en huishoudens. Dat heeft met name te maken met selectieve binnenlandse migratie en vestiging van buitenlandse migranten. H e t v e r s c h i l i n a a n t a l i n w o n e rs v a n g e m e e n t e n p e r 1 j a n u a r i 2 0 1 5 : f e i t e li j k t e n opzichte van de Primos -prognose van 2013
Bron: CBS & Primos, bewerking RIGO
21
Wanneer wordt gekeken naar de ontwikkeling van het aantal inwoners tussen 2010 en 2015 blijkt, dat veel steden inderdaad relatief sterk zijn gegroeid. Universiteitssteden als Amsterdam, Utrecht en Delft behoren tot de sterkst groei ende gemeenten. In het noorden van Nederland is de stad Groningen sterke groeier, terwijl grote delen van de omliggende regio’s niet of nauwelijks groeien. In Limburg is Maastricht de grote groeier. Ook in Noord-Brabant springen de steden er duidelijk uit. De trek naar de steden is een verschijnsel dat al langere tijd zichtbaar is, en waar in demografische prognoses rekening mee wordt gehouden. Toch heeft het ruimtelijke patroon zich niet helemaal ontwikkeld zoals werd verwacht. Bovenstaande kaart geeft aan in hoeverre de feitelijke situatie in 2015 (het aantal inwoners) afwijkt van de voorspelling voor 2015 van Primos uit 2013. Omdat Primos op het schaalniveau van individuele gemeenten slechts indicatief is, is voor de kaart gewerkt met ruimtelijke gemiddelden. Zowel de prognose als de feitelijke situatie is gemiddeld over alle buurgemeenten. De regio’s rond Amsterdam en Utrecht zijn nog sterker zijn gegroeid in aantal inwoners dan Primos had verwacht. Opvallender nog is de hoger dan verwachte groei in grote delen van Noord-Brabant, met Eindhoven en omgeving als uitschieter. Ook Maastricht is sterker gegroeid dan verwacht, evenals Nijmegen en omgeving. De sterke groei van Groningen was wel goed voorzien. Verder valt op dat de bevolkingskrimp in Oost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en een deel van Zuid-Limburg meevalt vergeleken met de voorspelling. Flevoland blijft in bevolkingsontwikkeling achter bij de verwachtingen. Ook voor grote delen van oostelijk Nederland (met name in twee regio’s van Overijssel) is dit het geval.
3.2
Prognose huishoudens naar provincie
Voor de woningbouwsector is inzicht in de verwachte provinciale en regionale woningbehoefte relevant. 16 Deze brengen we hier bij benadering in beeld met de verwachte huishoudensgroei tot 2040. We gaan hier verder niet in op alle onzekerheden die aan de huishoudensprognoses zijn verbonden. Die onzekerheden die leiden tot grote bandbreedte van de prognoses hebben we in voorgaande hoofdstukken besch reven en wordt daarmee verondersteld bekend te zijn. Niet onbelangrijk is te vermelden dat in de huishoudensprognose van 2013 en de hogere bevolkingsprognose van 2014 nog niet doorklinkt. Het gaat dan bij globale doorrekening landelijk om in totaal circa 90.000 extrahuishoudens, vooral in de periode 2015-2025 (circa 15% extra ten opzichte van de huishoudensprognose 2013 voor de 2015-2025.
16
Negen provincies gebruiken PRIMOS voor hun eigen woningbehoefteraming. Friesland, Limburg en Utrecht hebben een eigen prognose.
22
We gaan geven hier eerst de verwachtingen van de ontwikkeling van het aantal huishoudens voor de provincies en daarna voor regio’s (paragraaf 3.3). De verwachting is dat de groei van het aantal huishoudens in 2015 -2040 in ons land een dalende trend vertoont, waarbij de groei dus voor een groot deel plaats vindt de komende 10 jaar. Dat geldt voor alle provincies. Alleen wel meer voor de een dan voor de ander. T a b e l 3 - 1 P r o g n o s e a a n t a l h u is h o u d e n s in d e p ro v i n c ie s in 2 0 1 5 - 2 0 4 0 , a b s o l u t e g r o e i g e m i d d e l d p e r j a a r n a a r 5 j a a rp e r io d e n , 2 0 1 5 - 2 0 4 0 Groningen
Friesland
Drenthe
Limburg
Zeeland
Overijssel
Gelderland
NoordBrabant
288343
287153
214212
518990
172372
492185
889080
1103417
2015-2020
1677
1184
1025
1062
790
3321
6094
8306
2020-2025
1002
721
744
-325
416
2692
4376
5923
2025-2030
99
50
396
-1635
18
1685
2605
3351
2030-2035
-580
-610
-44
-2705
-327
628
965
1027
2035-2040
-861
-1057
-432
-3333
-600
-45
-250
-555
Zuid-Holland
NoordHolland
Utrecht
Flevoland
1668377
1319832
570461
170027
3728697
(48%)
7694449
2015-2020
14367
13465
6245
2705
36781
(61%)
60240
2020-2025
12198
11801
5594
2862
32456
(68%)
48000
2025-2030
9910
9661
4517
2932
27020
(80%)
33590
2030-2035
7466
7209
3380
2663
20717
(109%)
19070
2035-2040
5827
5753
3088
2470
17138
(171%)
10000
2015 totaal
2015 totaal
Randstad (aandeel in NL)
Totaal NL
Bron: Primos, bewerking RIGO
In Limburg dreigt het aantal huishoudens al te krimpen met ruim 300 per jaar in de periode in 2020-2025. Vanaf 2030 wordt er ook krimp in het aantal huishoudens verwacht in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Zeeland. Vanaf 2035 volgen in dat opzicht ook Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant. De groei in het aantal huishoudens blijf het sterkst in de vi er Randstadprovincies. De groei neemt in de Randstad in andere woorden minder af dan in provincies buiten de Randstad. Het aandeel van de Randstad in de huishoudensgroei van Nederland neemt volgens de prognose zelfs enorm toe van 61% in 2015 -2020 tot meer dan 170% in
23
2035-2040. In 2030-2040 is de huishoudensgroei van de Randstad groter dan van Nederland als geheel, omdat in de overige provincies volgens de prognose dan het aantal huishoudens zal afnemen. 17
3.3
Regionale huishoudensprognose
Beeld voor de komende 10 jaar In onderstaande kaart de verwachte ontwikkeling van het aantal huishoudens in 20152025 naar regio (volgens de corop indeling) opgenomen. Voor veel groei van het aantal huishoudens in 2015 -2025 gaat het om de stedelijke regio’s van de Randstad en in wat mindere mate stedelijke regio’s van Noord -Brabant, Gelderland en Overijssel. Opvallend groeigebied daarbuiten is Groningen (stad Groningen). R e l a t i e v e e n a b s o l u t e v e r w a c h t e o n t w ik k e lin g v a n h e t a a n t a l h u is h o u d e n s p e r (corop)regio, 2015-2025
Bron: CBS/PBL, bewerking RIGO
17
In de bijlage is deze huishoudensprognose per provincie uitgewerkt naar leeftijdsgroepen (hoofd huishouden) en totaal aantallen per deelperiode.
24
Binnen het groeigebied ‘centraal Nederland’ liggen enkele regio’s met beperkte groei. Dit zijn regio’s het Groene Hart en de Betuwe met agrarisch karakter, en daarnaast ‘volle’ meer stedelijke regio’s Haarlem en Gooi en Vechtstre ek. Bij de relatieve groei blijft van de groeigebieden de regio Rotterdam achter en ook de regio’s Twente, Eindhoven en Breda en Arnhem-Nijmegen. Bij de absolute groei komen deze regio’s er duidelijk bij (verkleuren van geel of oranje naar licht of donker groen). Voor absoluut veel regionale groei van ruim 10.000 woningen in 10 jaar (1.000 per jaar; de groene gebieden op de kaart en onderstaand e tabel) gaat het om de stedelijke regio’s van de Randstad (G4 en Flevoland en ook regio Leiden en Delft -Westland) en in wat mindere mate stedelijke regio’s van Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel. Opvallend groeigebied daarbuiten is Groningen (stad Groningen). T a b e l 3 - 2 P r o g n o s e o n t w i k k e lin g t o t a a l a a n t a l h u is h o u d e n s p e r re g io i n 2 0 1 5 2025 Groeiregio’s (groene klassen) Groot-Amsterdam (CR) Utrecht (CR) Agglomeratie 's-Gravenhage (CR) Groot-Rijnmond (CR) Flevoland (CR) Zuidoost-Noord-Brabant (CR) Arnhem/Nijmegen (CR) Overig Groningen (CR) Noordoost-Noord-Brabant (CR) Veluw e (CR) West-Noord-Brabant (CR) Agglomeratie Leiden en Bollenstreek (CR) Midden-Noord-Brabant (CR) Tw ente (CR) Noord-Overijssel (CR) Delft en Westland (CR)
Overige regio’s 58.600 54.800 33.300 30.800 26.600 22.100 22.000 21.800 21.700 19.300 17.600 17.000 16.100 14.200 12.200 11.900
Zuidoost-Zuid-Holland (CR) Gooi en Vechtstreek (CR) Kop van Noord-Holland (CR) Zuidw est-Gelderland (CR) Alkmaar en omgeving (CR) Agglomeratie Haarlem (CR) Oost-Zuid-Holland (CR) Noord-Friesland (CR) Zaanstreek (CR) IJmond (CR) Achterhoek (CR) Overig Zeeland (CR) Noord-Drenthe (CR) Zuidw est-Overijssel (CR) Midden-Limburg (CR) Noord-Limburg (CR) Zuidoost-Friesland (CR) Zuidw est-Friesland (CR) Zuidw est-Drenthe (CR) Zuidoost-Drenthe (CR) Zuid-Limburg (CR) Delf zijl en omgeving (CR) Oost-Groningen (CR) Zeeuw sch-Vlaanderen (CR)
9.600 8.900 8.600 8.000 8.000 8.000 8.000 6.700 6.600 5.000 4.800 4.600 4.100 3.900 3.500 3.400 3.100 2.700 2.400 1.800 100 -600 -600 -700
Bron: CBS, bewerking RIGO
Binnen het groeigebied ‘centraal Nederland’ liggen enkele regio’s met beperkte groei. Dit zijn regio’s het Groene Hart en de Betuwe met agrarisch karakter, en daarnaast ‘volle’ meer stedelijke regio’s Haarlem en Gooi en Vechtstreek. In regio’s aan de rand van ons land is vaak sprake geringe groei of zelfs krimp van het aantal huishoudens. In het noorden zijn veel regio’s met geringe groei of verwachte terugloop in het aantal huishoudens. Delfzijl en omgeving en Oost-Groningen worden krimpgebieden, evenals Zeeuws-Vlaanderen. Zuid-Limburg heeft de kleinste groei.
25
Feitelijk blijkt de krimp vooralsnog bij enkele van de deze gebieden mee te vallen (zie paragraaf 3.1). Zo trekt Zeeuws-Vlaanderen huishoudens uit België aan mede vanwege de lagere huizenprijzen. In Delfszijl kan het perspectief verbeteren, doordat er zich recentelijk enkele grote bedrijven hebben gevestigd. Ontwikkelingsbeeld regio’s richting 2040 Richting 2040 lijkt dit beeld van regio’s vergelijkbaar, maar komen er naar verwachting vijf krimpgebieden bij: Zuidoost Friesland, Zuidoost Drenthe, Achterhoek, Noord en Midden-Limburg. P r o g n o s e o n t w i k k e l i n g h u i s h o u d e n s n a a r re g io ’ s (c o ro p ) , 2 0 1 5 t o t 2 0 4 0
Bron: Primos 2013, RIGO bewerking
3.4
Woningbehoefte en ruimtelijk beleid
Tijdig voldoende woningbouwlocaties voor de woningvraag Voor de woningbouw zijn de uitkomsten van prognoses vooral voor de komende 10 jaar (2025) belangrijk in verband met de doorlooptijd van de ontwikkeling van woningbouwlocaties en woningbouwplannen. Voor de gewenste aantallen woningbouw (ook kwalitatief) en ook continuïteit in de
26
bouw dienen de bouwlocaties binnen en buiten bestaand bebouwd gebied ti jdig gereed te zijn. In de praktijk ligt hierbij een belangrijk (potentieel) knelpunt voor de woningbouw. Tijdens de VINEX-periode 1995-2005 was in veel stadgewesten sprake van een achterblijvende woningbouw, omdat locaties om uiteenlopende redenen niet tijdig gereed waren. Dankzij toen nog bestaande bouwmogelijkheden in gemeenten buiten de VINEX-regio’s kon de landelijke woningbouwopgave uiteindelijk toch bereikt worden. Ladder voor duurzame verstedelijking: risicofactor voor gewenste woningbouw Voor de toekomst zijn er ook risico’s van vertraging bij ontwikkeling van bouwlocaties. Het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening is weliswaar gedecentraliseerd naar provincies en gemeenten, maar er wordt nog steeds gestu urd op woningbouwlocaties. De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ die elk bestemmingsplan met woningbouw moet doorlopen, gaat uit van bouwen voor een regionale woningbehoefte in de komende 10 jaar. Daarbij gaan locaties binnen bestaand bebouwd gebied voor op nieuwe locaties aan de stads- of dorpsrand. De planperiode is hierbij afgebakend op 10 jaar en de opgave is afhankelijk van een actuele regionale woningbehoefteraming voor die periode. Uit ervaring is bekend dat om een gewenste woningbouwopgave tijdig te kunnen uitvoeren 30% extra plancapaciteit moet worden ontwikkeld. 130% plancapaciteit is doorgaans nodig om planvertraging en planuitval te kunnen opvangen. Dit was een belangrijk leermoment van de woningbouwvertraging in de VINEX-periode 1995-2005 en richtlijn in de woningbouwplanning vóór de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, 2012), de Woningbouwafspraken 2005-2010. 18 Bij de Ladder van duurzame verstedelijking volgens SVIR -beleid (BRO, Besluit Ruimtelijke Ordening) wordt echter uitgegaan van 100% harde plannen voor de woningbehoefte in 10 jaar. Dan zijn er enkele grote risico’s te verwachten:
Het is zeer de vraag of de woningbehoefteraming voor komende 10 jaar robuust genoeg is (gezien diverse onzekerheden), en Komt er wel tijdig voldoende harde bestemmingsplancapaciteit voor die behoefte? Dit in de wetenschap dat er bij de verdere planontwikkeling diverse vertragende factoren zijn (zoals onderhandeling met gemeenten over de woningdifferentiatie en de grondprijzen).
Tijdig voldoende woningbouwlocaties? Eerst komende paar jaar zal er weinig sprake zijn onvoldoende bouwrijpe locaties, omdat de crisis in de woningbouw geleid heeft tot een voorraad (harde) bestemmingsplannen en ook een voorraad bouwrijpe grond. Op middellange termijn kan die voorraad op raken en zullen er nieuwe plannen en bouwkavels bij moeten komen. Dat
18
In het kader van uitvoering van de Woningbouwafspraken 2005-2010 tussen de rijksoverheid en de grote stedelijke regio’s en de provincies was het streven naar 130% plancapaciteit een onderdeel, om de gemaakt afspraak over de woningbouw te kunnen realiseren.
27
zal niet voor elke regio in dezelfde mate gelden, omdat de verschillen in opgave groot zijn. Aan de hand van enkele gebieden met veel verwachte groei in aantal huishoudens is nagaan hoe de stand van beschikbare bouwlocaties is in relatie tot de regionale woningbehoefte in 2015-2025. De woningbehoefte in Noord-Holland is volgens de CBS-prognose van 2013 een bouwopgave voor in totaal bijna 104.000 nieuwe huishoudens in 2015-2025 (tabel 3-2). Hiervoor is momenteel een harde bestemmingsplancapaciteit beschikbaar voor circa 60.000 woningen (voor groei van de woningvoorraad). Er moet dus voor de opgave ruim 40% (44.000 woningen, + 30% voor planvertraging en uitval) hard worden gemaakt. Daarbij komt nog een hogere woningenbehoefte (circa 15%) op basis van de bevolkingsprognose 2014. Binnen Noord-Holland is er nog een potentieel aan zachte locaties voor 90.000 woningen. T a b e l 3 - 3 B e s t e m m i n g s p l a n c a p a c it e it v o o r w o n in g b o u w v o o r u i t b re id in g v a n d e w o n i n g v o o r r a a d i n d e r e g i o G ro o t A m s t e rd a m (c o ro p ) (e xc lu s ie f A l m e re )
Bron: Monitor plancapaciteit (RIGO)
28
Voor de regio Amsterdam (corop, exclusief Almere, tabel 3 -3) is er een tekort aan harde plannen voor ruim 21.000 woningen. Daarvoor zijn nog wel zachte locaties met ruim 51.000 woningen. 19 Voor de gehele Noordvleugel van de Randstad is er voor de opgave in dat grotere gebied tot 2025 nog pas 38% harde bestemmingsplancapaciteit, uitgaande van hoger e behoeftecijfers van de CBS-bevolkingsprognose 2014. 20 Voor de woningbehoefte tot 2025 is er in bepaalde gebieden dus een duidelijke opgave om tijdig voldoende bouwlocaties gereed te krijgen.
Bron: Monitor plancapaciteit (RIGO en provincie Nootd-Holland)
Met de huidige beleidskaders is er mogelijk weer kans op te weinig bouwlocaties op middellange termijn in (stedelijke) regio’s met groei. Binnenstedelijke locaties hebben een groter risico op vertraging en planuitval. En uitleglocaties kunnen er dan minder gemakkelijk komen door de Ladder duurzame verstedelijking. Binnenstedelijk is er in theorie voldoende locatieaanbod, waarbij realisatietijd en vertraging niet in wordt verdisconteerd. Een nieuwe uitleglocatie heeft meer kans als blijkt dat de regionale kwalitatieve behoefte aan landelijk suburbane milieus onvoldoende binnenstedelijk kan worden opgevangen.
19
Bijkomend is nog de opvangfunctie van de gemeente Almere. Almere heeft harde capaciteit voor 9.500 woningen en nog zachte capaciteit voor circa 46.000 woningen. De harde capaciteit en zachte capaciteit in Almere is deels nodig voor de eigen woningbehoefte.
20
NV Utrecht, Metropoolregio Amsterdam, rijksoverheid, Monitor woningproductie Noordvleugel 2015 – woningvraag, plancapaciteit, productie, juli 2015.
29
3.5
Beleidsaandacht voor woningbehoefte en bouwlocaties
Voor bouwen voor de behoefte (een centraal doel van het rijksbeleid) is er komende jaren aandacht van overheden en ontwikkelende partijen nodig voor de raming van de regionale woningbehoefte (is die wel in lijn met actuele ontwikkelingen en wat is de bandbreedte?) en voor tijdige beschikbaarheid van voldoende bouwlocaties in regionaal verband (plannen we niet te krap en onvoldoende snel?).
30
4
Ruimte voor de toekomst 4.1
Meer onzekerheden dan zekerheden
De toekomstige woningbouw en daarvoor benodigde (ver)bouwlocaties op middellange en langere termijn worden geraamd op basis van bevolkings - en huishoudensprognoses. Gelet op de gevolgen voor de woningbouw wil NVB inzicht op de relevante factoren bij de bevolkingsprognoses en de effecten ervan bij bepaalde andere aannames. Belangrijke aannames bij de bevolkings- en huishoudensprognose zijn in onderstaande tabel opgenomen. Deze leiden tot grote onzekerheden in de bevolkings - en huishoudensprognoses en daarmee een grote bandbreedte in de mogelijke ontwikkeling. T a b e l 4 - 1 O n z e k e r h e d e n b e v o l k in g s - e n h u is h o u d e n s p ro g n o s e s Bevolkingsprognose
- Buitenlandse migratie (arbeidsmigratie, asielzoekers, gezinshereniging) - Overlevingskansen (leeftijdsverwachting) - Aantal geboorten (op langere termijn effect huishoudens)
Huishoudensprognoses
- Gemiddelde huishoudensgrootte - Jaar zelfstandig wonen kinderen - Samenwonen - Scheidingen en de huisvestingsoplossing ervan
Naar regio en gemeente
- Binnenlandse en buitenlandse migratie - Ruimtelijk beleid overheden
Algemeen
- Economische ontwikkeling
Tot dusverre zijn veel prognoses van bevolking en huishoudens voor benodigde woningbouw een onderschatting geweest. Belangrijke aannames zijn toch anders uitgepakt dan eerder was verondersteld. In het afgelopen decennium zijn de periodieke prognoses opwaarts bijbesteld in termen van verwachte aantallen inwoners en huishoudens. In de bevolkingsprognose 2010 was dit met name een langere levensverwachting en in de prognose van 2014 een hoger buitenlandsmigratiesaldo. Die prognose is nog niet vertaald in een nieuwe huishoudensprognose. Maar het effect op de huishoudensprognose 2013 voor de periode 2015 -2040 is in totaal ruwweg 90.000 extra huishoudens, vooral in de jaren tot 2025. Daarbij is maar beperkt rekening gehouden met de recente komst van asielzoekenden uit Syrië en omgeving. Er zijn dus andere aannames mogelijk voor de verwachte ontwikkeling die kunnen leiden tot een groter aantal huishoudens en een grotere woningbehoefte t ot 2040.
31
Daarvoor zijn enkele varianten bepaald om de gevolgen voor de te verwachten huishoudensontwikkeling tot 2040 globaal door te rekenen (ten opzichte van de CBS-huishoudensprognose van 2013). T a b e l 4 - 2 V e r a n d e r i n g i n e n k e l e a a n n a m e s v o o r d e h u is h o u d e n s p ro g n o s e e n d e gevolgen voor de woningbehoefte
Huishoudens Prognose 2013: 2015-2040 Extra hogere bevolkingsprognose 2014 Buitenlandse migratie (2 x zoveel) 5 jaar langer leven, 25% niet in prognose Minder huishoudensverdunning Inlopen woningtekort 25% tot 2025
Toename aantal huishoudens totaal 2015- 2040 844.000
Gemiddeld per jaar tot 2040
Gemiddeld per jaar tot 2025
Wanneer te verwachten
+34.000 (25 jaar)
+51.000
Eerst meer, later minder
+90.000
+3.600 (25 jaar)
+7.000
Eerst meer, later minder
+250.000 +99.000
+10.000 (25 jaar) +4.000 (25 jaar)
+10.000 +600
Eerst meer, later minder Vanaf circa 2025
-170.000 -
-6.800 (25 jaar) -
-5.000 +5.000
Langzamerhand Langzamerhand
Bron: RIGO
Voor de huishoudensprognose tot 2040 hebben verandering in aannames voor buitenlandse migratie (op korte termijn al) en gezinsverdunning (minder dan aangenomen, langzaam aan) grote impact. Met de trend van levensduurverlenging (5 jaar extra, effect op langere termijn, gemiddeld 17.150 per jaar) is in de prognose al grotendeels (ruim 75%) rekening gehouden. Mogelijk kan er op termijn meer levensduurverlening worden verwacht. Indien de meeste andere aannames werkelijkheid worden kan het aantal huishoudens en daarmee de woningbehoefte in 2015 -2025 met 20.000 per jaar toenemen. Daarbij hoort ook het terugdringen van het inmiddels opgelopen woningtekort. De uitkomsten van deze berekeningen illustreren de grote onzekerheden die aan een huishoudensprognose zijn verbonden en de grote bandbandbreedte die hier op langere termijn bij hoort. T a b e l 4 - 3 P r o g n o s e a a n t a l h u is h o u d e n s in d e R a n d s t a d e n N e d e r la n d in 2 0 1 5 2 0 4 0 , a b s o l u t e g r o e i g e m i d d e ld p e r j a a r n a a r 5 j a a r p e r io d e n , 2 0 1 5 - 2 0 4 0 Randstad
(aandeel in NL)
Totaal Nederland
3.728.700
48%
7.694.500
2015-2020
36.780
61%
60.240
2020-2025
32.460
68%
48.000
2025-2030
27.020
80%
33.590
2030-2035
20.710
109%
19.070
2035-2040
17.140
171%
10.000
2015 totaal
32
Dit speelt ook bij de verdeling van landelijke huishoudensprognoses over provincies, regio’s en gemeenten voor de woningbouwopgave, waarbij aannames over binnenlandse migratie, vestiging van buitenlandse migranten en ruimtelijk beleid van overheden voor extra onzekerheden zorgen. De verwachting van de prognose van 2013 is dat de groei van het aantal huishoudens in 2015-2040 in ons land een dalende trend vertoont, waarbij de groei dus voor een groot deel (64%) plaats vindt de komende 10 jaar. Dat geldt voor alle provincies. Alleen wel meer voor de een dan voor de ander. In Limburg dreigt het aantal huishoudens al te krimpen met ruim 300 huishoudens per jaar in de periode in 2020-2025. Vanaf 2030 wordt er ook krimp in het aantal huishoudens verwacht in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Zeeland. Vanaf 2035 volgen in dat opzicht ook Overijssel, Gelderland en Noord -Brabant. De groei in het aantal huishoudens blijft het sterkst in de vier Randstadprovincies. Het aandeel van de Randstad in de huishoudensgroei van Nederland neemt volgens de prognose zelfs enorm toe van 61% in 2015-2020 tot meer dan 170% in 2035-2040. In 2030-2040 is de huishoudensgroei van de Randstad groter dan van Nederland als geheel, omdat in de overige provincies volgens de prognose dan het aantal huishoudens zal afnemen. In de huishoudensprognose van 2013 klinkt de hogere bevolkingsprognose van 2014 nog niet in door (zie ook tabel 4-1). Het gaat dan bij globale doorrekening landelijk om in totaal circa 90.000 extra huishoudens, vooral in de periode 2015-2025 (circa 15% extra ten opzichte van de huishoudensprognose 2013 voor 2015-2025). Zo valt ook op dat de bevolkingskrimp in Oost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en een deel van Zuid-Limburg feitelijk meevalt vergeleken met de voorspelling van 2013.
4.2
Behoefte aan woningbouwlocaties en ruimtelijk beleid
De huishoudensprognoses voor provincies, regio’s en gemeenten zijn afgeleid van de landelijke prognoses en vormen onderlegger voor woningbehoefteramingen en planning van woningbouwlocaties in ruimtelijke structuurvisies en woonvisies. De landelijke prognoses worden wel periodiek om het jaar geactualiseerd, maar de doorwerking op regionaal en lokaalniveau komt weer later. Planning van bouwlocaties in regio’s en gemeenten met een bouwopgave loopt zo meer achter de feiten aan. Daarnaast zijn er nog risico’s van vertraging bij ontwikkeling van bouwlocaties. De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ van het rijksbeleid die elk bestemmingsplan met woningbouw moet doorlopen, gaat uit van bouwen voor een regionale woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) in de komende 10 jaar. Daarbij gaan locaties binnen bestaand bebouwd gebied voor op nieuwe uitleglocaties aan de stads- of dorpsrand. De planperiode is hierbij afgebakend op 10 jaar en de opgave is afhankelijk van een actuele regionale woningbehoefteraming. Uit ervaring is bekend dat voor realisatie van de gewenste woningbouwopgave 130% plancapaciteit nodig is om planvertraging en planuitval te kunnen opvangen. Bij de Ladder wordt echter uitgegaan van 100% harde plannen voor de woningbehoefte in 10 jaar. Dan zijn er enkele grote risico’s te verwachten:
33
Het is zeer de vraag of de ‘actuele’ woningbehoefteraming voor komende 10 jaar robuust genoeg is (gezien diverse onzekerheden), en Komt er wel tijdig voldoende harde bestemmingsplancapaciteit voor die behoefte? Dit in de wetenschap dat er bij de verdere planontwikkeling diverse vertragende factoren zijn (zoals onderhandeling met gemeenten over de woningdifferentiatie en de grondprijzen).
Komende paar jaar zal er nog sprake zijn voldoende bouwrijpe locaties, omdat de crisis in de woningbouw geleid heeft tot een voorraad (harde) bestemmingsplannen en ook een voorraad bouwrijpe grond. Op middellange termijn kan die voorraad op raken en zullen er nieuwe plannen en bouwkavels bij moeten komen. Dat zal niet voor elke regio in dezelfde mate gelden, omdat de verschillen in opgave tussen regio’s groot zijn. Voor Noord-Holland is dit vraagstuk bijvoorbeeld aan de orde. De woningbehoefte in Noord-Holland betreft in totaal woningbouw voor bijna 104.000 nieuwe huishoudens in 2015-2025. Hiervoor is momenteel een harde bestemmingsplancapaciteit beschikbaar voor circa 60.000 woningen (voor groei van de woningvoorraad). Er moet dus voor de opgave ruim 40% (44.000, +30% voor planvertraging en uitval) hard bestemmingsplannen worden gemaakt. Binnen Noord-Holland is al wel een potentieel aan zachte locaties voor 90.000 woningen. Voor de gehele Noordvleugel van de Randstad is er voor de opgave in dat grotere gebied tot 2025 nog pas 38% harde bestemmingsplancapaciteit geregeld. Zelfs voor de woningbehoefte op basis van de prognose 2013 is er voor de periode 2015-2025 in diverse regio’s een tekort aan harde bestemmingsplancapaciteit. Met de huidige beleidskaders is er mogelijk weer kans op te weinig bouwlocaties op middellange termijn in (stedelijke) regio’s met groei. Binnenstedelijke locaties hebben een groter risico op vertraging en planuitval. En uitleglocaties kunnen er dan minder gemakkelijk komen door de Ladder duurzame verstedelijking. Binnenstedelijk is er in theorie voldoende locatieaanbod, waarbij realisatietijd en vertraging niet in wordt verdisconteerd. Een nieuwe uitleglocatie heeft pas meer kans als blijkt dat de regionale kwalitatieve behoefte aan landelijk suburbane milieus onvoldoende binnenstedelijk kan worden opgevangen.
4.3
Ruimer en tijdig plannen
Voor het bouwen voor de behoefte, een centraal doel van het rijksbeleid, is er komende jaren aandacht van overheden en ontwikkelende partijen nodig voor:
de actualiteit van raming van de regionale woningbehoefte (is die wel in lijn met actuele ontwikkelingen en wat is de bandbreedte?) en
tijdige beschikbaarheid van voldoende bouwlocaties in regionaal verband (plannen we niet te krap en onvoldoende snel?).
Aangezien we het allemaal niet zeker weten, is het verstandig om met meerdere scenario’s rekening te houden en de prognoses periodiek te herzien in het licht van feitelijke ontwikkelingen. De lokale en regionale behoefte kan daarvoor dus vaker worden geactualiseerd in relatie tot monitoren van feitelijke ontwikkelingen en de bouwlocatieontwikkeling.
34
Het is ook aan te bevelen de Ladder voor duurzame verstedelijking te verbeteren:
Houdt bij actuele regionale behoefte en bestemmin gsplancapaciteit rekening met 30% extra voor planuitval en planvertraging. Maak plannen binnen BBG (bestaand bebouwd gebied) niet Ladder plichtig. Neem de plancapaciteit binnen BBG wel mee voor het bepalen van de behoefte aan nieuwe uitleglocaties (regionaal, lokaal) en hanteer daarvoor de Ladder. Daarbij moet ook worden nagegaan in welke mate de vraag naar woningtypen en woonmilieu wel binnen BBG kan worden opgevangen (suburbane woonmilieus zijn lastig binnen BBG te realiseren, programma’s voor woningbouw binnen BBG kennen soms te veel appartementen voor de vraag, enzovoort). Hanteer de Ladder voor uitleglocaties niet per uitleglocatie maar bij structuurvisie (regionaal, lokaal); per uitleglocatie alleen als er aanvullende regionale woningbehoefte (niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief) blijkt. Daartoe dienen gemeenten en regio’s jaarlijks de stand van ontwikkeling van locaties in relatie tot woningbehoefte te actualiseren. Hieraan kunnen marktpartijen (makelaars, ontwikkelaars, corporaties en bewonersorganisaties) ook een bijdrage leveren (klankbordgroep voor gemeentebesturen). Voor de monitoring kan ook naar de woningprijsontwikkeling worden gekeken. Als die hoger is dan landelijk is het lokale of regionale aanbod waarschijnlijk onvoldoende.
Voldoende ruimte voor woningbouw is een belangrijke opgave voor de regionale en lokale woningbehoefte, voor evenwichtige ontwikkeling van woningmarkten en zal in krappere markten ook concurrentie en nieuwe ontwikkelingen in de bouw- en projectontwikkelingsmarkt en de grondmarkt stimuleren.
Maatschappelijk vastgoed staat onnodig lang leeg of grond ligt na sloop braak, omdat voor herbestemming naar wonen de Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen of gemeenten de woningbehoefte laag inschatten en onvoldoende rekening houden met planvertraging en -uitval.
35
Bijlage Huishoudensprognose provincies In deze bijlage worden nadere gegevens gepresenteerd van de huishoudensprognose 2013 (Primos) per provincie. A b s o l u t e t o e n a m e o f a f n a m e v a n h e t a a n t a l h u is h o u d e n s n a a r le e f t i j d v a n h e t h o o f d h u i s h o u d e n , t e n o p z i c h t e v a n d e v o r ig e 5 j a a rs k la s s e p e r p ro v in c ie , 2 0 1 5 2040 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland GelderlandUtrecht Noord-Holland Zuid-HollandZeeland Noord-Brabant Limburg Totaal NL 58568 30715 15782 59490 20326 101739 86984 172038 221435 14627 122598 50950 955252 1469 371 32 1568 1309 2341 4531 11411 9615 -153 3925 -2276 34143 -828 -589 0 -66 1272 -1564 2540 4506 900 -430 -2359 -3444 -62 -2182 -1331 -459 -1529 916 -2690 726 2630 380 -789 -4199 -3710 -12237 -3518 -2558 -1455 -4346 -635 -6494 -3110 -5240 -6858 -1058 -7899 -4207 -47378 -1307 -1205 -638 -1620 772 -1685 980 1342 420 -496 -2620 -1689 -7746
Huishoudens leeftijd -29 jaar [aantal]
2015 2020 2025 2030 2035 2040
Huishoudens leeftijd 30-44 jaar [aantal]
2015 2020 2025 2030 2035 2040
62105 -1709 2668 1639 538 -2598
64388 -4821 576 -414 -116 -2487
46093 -3000 720 472 33 -1684
117827 -5515 2242 1650 896 -3463
46857 -397 3467 4010 4317 1894
200894 -10396 4842 3407 2923 -5171
145924 -3394 6373 5956 5540 409
336702 -4984 17867 16712 14865 1427
419540 -8023 16666 12767 11436 -3167
37410 -2302 100 -369 -607 -1585
257057 -9589 8271 5304 1444 -9195
105246 1840043 -4496 -58626 836 64628 -1879 49255 -4292 36977 -7274 -32894
Huishoudens leeftijd 45-64 jaar [aantal]
2015 2020 2025 2030 2035 2040
96634 -1048 -5673 -7113 -5230 -2374
108583 195 -6314 -7850 -8366 -4816
85131 115 -4869 -6166 -5787 -2853
182367 4400 -5706 -10152 -10420 -5226
69412 3349 -768 -1643 -417 2705
340548 2726 -16075 -24685 -21889 -9074
204450 9314 -2551 -7597 -7295 -1868
486978 12497 -10894 -22597 -17388 -1226
604828 13063 -15114 -25183 -20184 -2840
64861 143 -3184 -4300 -4720 -2693
421569 5710 -16242 -26606 -24115 -8194
204409 -8537 -16906 -19027 -14756 -6557
Huishoudens leeftijd 65-74 jaar [aantal]
2015 2020 2025 2030 2035 2040
39380 4648 -16 1667 -23 -2472
45680 3852 186 3126 1604 -2815
36080 3494 626 2654 1632 -2493
71279 7807 2884 6696 5411 -2583
20042 6153 3904 4562 2843 -544
135155 17192 4033 12864 7487 -9730
73391 10942 4440 8956 7167 253
181203 23585 5049 18893 13424 -5891
229281 30600 6804 20858 13059 -6760
29697 2396 -896 1322 1216 -1531
167126 18406 4716 15850 10515 -10755
85895 1114209 9241 138316 1509 33239 3631 101079 -1322 63013 -11544 -56865
Huishoudens leeftijd 75+ jaar [aantal]
2015 2020 2025 2030 2035 2040
31656 5024 8859 6482 5332 4448
37787 6323 9748 6719 6384 6039
31126 4485 7241 5477 5356 5507
61222 8345 14107 11762 11599 12665
13390 3112 6437 6815 7205 7522
110744 18607 30642 24130 22799 24409
59712 9830 17170 14546 14600 15668
142911 24816 42478 32666 30383 33112
193293 26578 51734 40727 39875 41484
25777 3864 6488 4224 3535 3303
135067 23076 35228 26407 25190 27989
72490 11377 16381 12809 11053 10399
Huishoudens totaal
2015 2020 2025 2030 2035 2040
288343 8384 5010 493 -2901 -4303
287153 5920 3607 250 -3052 -5284
214212 5126 3718 1978 -221 -2161
492185 16605 13461 8427 3140 -227
170027 13526 14312 14660 13313 12349
889080 30470 21878 13026 4826 -1251
570461 1319832 1668377 31223 67325 71833 27972 59006 60990 22587 48304 49549 16902 36044 37328 15442 28764 29137
172372 1103417 3948 41528 2078 29614 88 16756 -1634 5135 -3002 -2775
36
2869770 41927 -104296 -162919 -140567 -45016
915175 145437 246513 192764 183311 192545
518990 7694449 5309 301197 -1624 240022 -8176 167942 -13524 95356 -16665 50024
R e l a t i e v e t o e n a m e o f a f n a m e v a n h e t a a n t a l h u is h o u d e n s n a a r l e e f t ij d v a n h e t h o o f d h u i s h o u d e n , t e n o p z i c h t e v a n d e v o r ig e 5 j a a rs k la s s e p e r p ro v in c ie , 2 0 1 5 2040 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland GelderlandUtrecht Noord-Holland Zuid-HollandZeeland Noord-Brabant Limburg Totaal NL 58568 30715 15782 59490 20326 101739 86984 172038 221435 14627 122598 50950 955252 3% 1% 0% 3% 6% 2% 5% 7% 4% -1% 3% -4% 4% -1% -2% 0% 0% 6% -2% 3% 2% 0% -3% -2% -7% 0% -4% -4% -3% -3% 4% -3% 1% 1% 0% -6% -3% -8% -1% -6% -9% -9% -7% -3% -7% -3% -3% -3% -8% -7% -10% -5% -2% -5% -5% -3% 3% -2% 1% 1% 0% -4% -2% -5% -1%
Huishoudens leeftijd -29 jaar
2015 2020 2025 2030 2035 2040
Huishoudens leeftijd 30-44 jaar
2015 2020 2025 2030 2035 2040
62105 -3% 4% 3% 1% -4%
64388 -7% 1% -1% 0% -4%
46093 -7% 2% 1% 0% -4%
117827 -5% 2% 1% 1% -3%
46857 -1% 7% 8% 8% 3%
200894 -5% 3% 2% 1% -3%
145924 -2% 4% 4% 4% 0%
336702 -1% 5% 5% 4% 0%
419540 -2% 4% 3% 3% -1%
37410 -6% 0% -1% -2% -5%
257057 -4% 3% 2% 1% -4%
105246 1840043 -4% -3% 1% 4% -2% 3% -4% 2% -8% -2%
Huishoudens leeftijd 45-64 jaar
2015 2020 2025 2030 2035 2040
96634 -1% -6% -8% -6% -3%
108583 0% -6% -8% -9% -6%
85131 0% -6% -8% -8% -4%
182367 2% -3% -6% -6% -3%
69412 5% -1% -2% -1% 4%
340548 1% -5% -8% -7% -3%
204450 5% -1% -4% -4% -1%
486978 3% -2% -5% -4% 0%
604828 2% -2% -4% -3% -1%
64861 0% -5% -7% -8% -5%
421569 1% -4% -6% -6% -2%
204409 2869770 -4% 1% -9% -4% -11% -6% -9% -5% -5% -2%
Huishoudens leeftijd 65-74 jaar
2015 2020 2025 2030 2035 2040
39380 12% 0% 4% 0% -5%
45680 8% 0% 6% 3% -5%
36080 10% 2% 7% 4% -6%
71279 11% 4% 8% 6% -3%
20042 31% 15% 15% 8% -1%
135155 13% 3% 8% 4% -6%
73391 15% 5% 10% 7% 0%
181203 13% 2% 9% 6% -2%
229281 13% 3% 8% 5% -2%
29697 8% -3% 4% 4% -5%
167126 11% 3% 8% 5% -5%
85895 1114209 11% 12% 2% 3% 4% 8% -1% 5% -12% -4%
Huishoudens leeftijd 75+ jaar
2015 2020 2025 2030 2035 2040
31656 16% 24% 14% 10% 8%
37787 17% 22% 12% 11% 9%
31126 14% 20% 13% 11% 10%
61222 14% 20% 14% 12% 12%
13390 23% 39% 30% 24% 20%
110744 17% 24% 15% 12% 12%
59712 16% 25% 17% 14% 14%
142911 17% 25% 16% 13% 12%
193293 14% 24% 15% 13% 12%
25777 15% 22% 12% 9% 8%
135067 17% 22% 14% 11% 11%
72490 16% 20% 13% 10% 8%
37
915175 16% 23% 15% 12% 11%