BESTRIJDING VAN WATEROVERLAST TE GROBBENDONK EN ZANDHOVEN NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING
Opdrachtgever: nv De Scheepvaart Juni 2014
Titel
Bestrijding van wateroverlast te Grobbendonk en Zandhoven – Niet technische samenvatting
Opdrachtgever
Nv De Scheepvaart
Contactpersoon opdrachtgever
Joke Verstraelen
Opdrachtnemer
Technum (Tractebel Engineering n.v.) Coveliersstraat 15 - 2600 Antwerpen T +32 3 270 92 92 -
[email protected]
Contactpersoon opdrachtnemer
Koen Couderé
Datum
11/06/2014
Versienummer
04
Projectnummer
P.005065
KWALITEIT DOCUMENTGESCHIEDENIS (BOVENSTE RIJ IS HUIDIGE VERSIE) Versie
Datum
Opmerkingen
04
12/06/2014
Definitieve versie
DOCUMENTVERANTWOORDELIJKHEID Auteur(s)
Koen Couderé
Francis Vansina
Nele Aerts
Bieke Cloet
Chris Neuteleers
Documentscreener(s)
Francis Vansina
BESTANDSINFORMATIE Bestandsnaam
MER Bestrijding wateroverlast Grobbendonk_versie 12_NTS_ivb
Laatst opgeslagen
11/06/2014
INHOUD 0.
Niet-technische samenvatting ________________________________________ 1 0.1
Korte voorstelling van het voorgenomen project ________________________________1
0.2
Ingreep-effectentabel _____________________________________________________9
0.3
Definitie van de referentiesituatie ___________________________________________ 11
0.4
Beschrijving van de milieueffecten __________________________________________ 11
0.5
Algemeen besluit ________________________________________________________ 32
0.6
Milderende maatregelen en monitoring ______________________________________ 34
0.7
Vastgestelde leemten in de kennis __________________________________________ 34
Technum
Inhoud
i
TABELLEN
ii
Tabel 0-1
Ingezette pompcapaciteit in de toekomstige situatie.................................................... 3
Tabel 0-2
Ingreep-effectentabel ............................................................................................ 10
Tabel 0-3
Maximum grondwaterdaling op X meter van het projectgebied ................................... 15
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
FIGUREN Figuur 0-1
Situering projectgebied op de topokaart (detail) ......................................................... 6
Figuur 0-2
Situering projectgebied op het Gewestplan................................................................. 7
Figuur 0-3
Container met bediening pompen (Dijkstraat), gezien vanaf de overkant van het Albertkanaal. Merk de lage ligging van de huizen ten opzichte van de kruin van de dijk. ....................................................................................................................... 8
Figuur 0-4
Bovengrondse pompinstallatie te Nierijk met manuele “smoorkleppen” (blauw). Links op de foto de bescherming van de elektrische installatie (aluminium), centraal de verzamelleiding van het opgepompte water. .............................................. 8
Figuur 0-5
Grondwaterstandsdaling bij maximaal pompregime ................................................... 16
Figuur 0-6
Grondwaterstandsdaling t.o.v. beschermingszone grondwaterwinning PIDPA ............... 17
Figuur 0-7
Emissietoestand “gesmoorde pompen zone Nierijk”: inplantingsplan pompen –+ berekend specifiek geluidsdrukniveau in rekenpunten ‘voorgevel woning’ .................... 19
Figuur 0-8
Emissietoestand “stroomgenerator zone Nederviersel”: inplantingsplan pompen + berekend specifiek geluidsdrukniveau in rekenpunten ‘voorgevel woning’ .................... 20
Figuur 0-9
Geluidscontourenkaart “zone Nierijk” - Emissietoestand “gesmoorde pompen zone Nierijk”; rekengrootheid LAeq in dB(A) .................................................................... 21
Figuur 0-10 Geluidscontourenkaart “zone Nederviersel” - Emissietoestand “stroomgenerator zone Nederviersel”; rekengrootheid LAeq in dB(A) .................................................... 23 Figuur 0-11 Biologische Waarderingskaart voor de deelgebieden.................................................. 27
Technum
Inhoud
iii
0.
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en stakeholders. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of een project of planproces een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener, die hierbij rekening houdt met het milieueffectrapport. De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen. In deze niet-technische samenvatting komen achtereenvolgens volgende zaken aan bod: 1.
Een korte voorstelling van het project
2.
Een tabel die de relatie geeft tussen de ingrepen van het project en de mogelijke milieugevolgen
3.
Een korte beschrijving van wat we verstaan onder het begrip “referentiesituatie”
4.
Per “discipline” (thema), een (beknopte) beschrijving van de referentiesituatie en van de milieueffecten
5.
Een algemeen besluit
6.
Een beschrijving van de voorgestelde milderende maatregelen en monitoring.
7.
Een beschrijving van de kennisleemten waarmee de auteurs geconfronteerd werden bij opmaak van dit rapport.
0.1
Korte voorstelling van het voorgenomen project
0.1.1
Rationale en basiskenmerken Vanaf ca. 1998-1999 werd wateroverlast gemeld in bepaalde zones te Grobbendonk en Zandhoven langsheen het Albertkanaal. Te Grobbendonk werd wateroverlast gemeld in de wijk Nierijk. Te Zandhoven werd in eerste instantie wateroverlast gemeld in Pulle en Nederviersel, in een volgende fase ook in Viersel en Massenhoven. Deze schade uitte zich in: schade aan gebouwen (verzakkingen, barsten,...); water in kelders; tuinen onder water, afsterven van bomen; opstijgend vocht; schimmelvorming; derving opbrengst landbouw. Gedetailleerd onderzoek heeft uitgewezen dat de permanente wateroverlast het gevolg is van een te hoge grondwaterstand. De hoge grondwaterstand wordt veroorzaakt door een continue aanvoer van water uit het Albertkanaal dat ter plaatse in ophoging ligt, m.a.w. het
Technum
0 Niet-technische samenvatting
1
waterpeil in het kanaal bevindt zich op een hoger niveau dan de naast het kanaal gelegen terreinen. Op plaatsen waar de bodem van het Albertkanaal bestaat uit zand zonder sliblaag vormt de watermassa van het Albertkanaal een hydraulisch geheel met het grondwater in de omgeving, waardoor opstuwing van het grondwater en te hoge grondwaterstanden in de naast het kanaal gelegen gronden veroorzaakt worden. Om de wateroverlast op te lossen1, heeft nv De Scheepvaart tijdelijk op 4 zones langs het Albertkanaal pompen in de dijk geïnstalleerd om het grondwater dat uit het Albertkanaal ‘lekt’ op te pompen2. Het opgepompte water wordt terug in het Albertkanaal geloosd. De pompen zijn op verschillende ogenblikken opgestart, zoals in onderstaande tabel is weergegeven. De huidige situatie is als volgt: Tabel 0-1
Huidige pompsituatie m³/u
Actueel ingezette pompcapaciteit aantal m³/dag m³/jaar aanvang pompen
Vogelzangstraat, Zandhoven Dijkstraat, Zandhoven (*) Nederviersel, Zandhoven Nierijk, Grobbendonk
175 175 220 200
4.200 4.200 5.280 4.800
1.533.000 1.533.000 1.927.200 1.752.000
5 5 10 5
TOTAAL
770
18.480
6.745.200
25
(*)
11/12/2008 11/12/2008 18/02/2008 24/10/2006
Meestal worden hier slechts 3 van de 5 pompen ingezet
De pompdebieten blijven grotendeels beperkt tot de kweldebieten vanuit het kanaal naar de omgeving. Het water dat uit het kanaal lekt wordt opgepompt, zodat de situatie van voor de wateroverlast wordt gehandhaafd. De pompinstallaties worden op de meeste plaatsen volledig gestuurd op basis van het grondwaterpeil. Dit laat een fijnere (en automatische) beheersing van de peilen toe, met weinig schommelingen. Enkel in Nierijk gebeurt de sturing (voorlopig) nog op basis van de opgepompte debieten. Er is nog niet gekend wanneer ook in Nierijk de omschakeling naar de automatische sturing zal gebeuren. De huidige installaties kaderen in een proefpomping. Zij worden dan ook aangepast om langdurig en permanent bruikbaar te zijn, en de nodige vergunningen zullen hiervoor aangevraagd worden. Dit MER kadert in deze vergunningsaanvraag. De toekomstige situatie (voorwerp van dit MER) wijkt deels af van de huidige doordat er op een aantal plaatsen extra pompcapaciteit wordt voorzien om eventuele toekomstige grondwatertafelstijgingen op te vangen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de verhoging van het aantal pompen niet tot bedoeling heeft lagere grondwaterstanden te bereiken dan nu het geval is (50 à 80 cm onder maaiveld ter hoogte van de woningen met overlast). De extra pompcapaciteit is enkel bedoeld als reserve voor het geval er in de toekomst meer water uit het kanaal zou lekken3. Bij een hoger toestromend debiet uit het kanaal zijn immers meer pompen nodig om dit debiet te kunnen verpompen. Het nagestreefde grondwaterpeil (50 à 80 cm –MV) blijft
1
2
3
2
Gezien de geringe impact op het milieu (cf infra) en de aanzienlijke materiële en sociale gevolgen van het niet uitvoeren van het project is het nulalternatief geen optie. In 2010 is door IMDC en Technum een alternatievenstudie uitgevoerd met als doel om de haalbare oplossingen te analyseren en te komen tot een voorstel van best mogelijke aanpak. Deze studie heeft geleid tot het bevestigen van het door de initiatiefnemer gekozen alternatief voor het oppompen van grondwater. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat dit zou gebeuren. Het gaat hier louter om een voorzorgsmaatregel.
P.003159 | MER Bestrijding wateroverlast Grobbendonk
echter hetzelfde. De volumes water die verpompt worden naar het kanaal blijven dus ook in de toekomst beperkt tot het volume van de kweldebieten vanuit het kanaal. In de toekomstige situatie zullen volgende geïnstalleerde pompcapaciteiten aanwezig zijn: Tabel 0-1
Ingezette pompcapaciteit in de toekomstige situatie Maximaal ingezette pompcapaciteit aantal m³/u m³/dag m³/jaar pompen
Vogelzangstraat, Zandhoven Dijkstraat, Zandhoven Nederviersel, Zandhoven Nierijk, Grobbendonk TOTAAL
175 175 418 320
4.200 4.200 10.032 7.680
1.533.000 1.533.000 3.661.680 2.803.200
5 5 19 8
1.088
26.112
9.530.880
37
Aangezien het maximaal onttrokken volume grondwater over de 4 locaties 9.530.880 m3/jaar (of 26.112 m3/dag) bedraagt, behoort voorliggend project tot bijlage II van het m.e.r.-uitvoeringsbesluit. Er werd dan ook een ontheffingsaanvraag ingediend op 17/12/2010. Op basis van de ontvangen adviezen bleek de noodzaak tot opmaak van een project-MER, waarin bijkomende informatie diende opgenomen te worden. De voorgestelde pompinstallaties kunnen ook beschouwd worden als vallende onder rubriek 53.8 (3°) en 53.11 (1°) van de indelingslijst van VLAREM I, namelijk:
Rubriek 53.8 (3°): Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek 53.1 tot en met 53.7, met een opgepompt debiet van 30.000 m3 / jaar of meer. Rubriek 53.11 (1°): Werken voor het onttrekken van grondwater: grondwaterwinningen met een capaciteit van 2.500 m3/dag of meer. Aangezien jaarlijks maximaal 9.530.880 m3 en dagelijks maximaal 26.112 m3 wordt opgepompt, vallen de voorgestelde pompinstallaties onder deze rubrieken. Deze zijn ingedeeld onder klasse 1, wat betekent dat de activiteit vergunningsplichtig is. Dit MER zal, na goedkeuring, de milieuvergunningsaanvraag vergezellen. Opmerking: Het MER heeft als doel de effecten van de bestrijding van de wateroverlast in beeld te brengen. Dit MER heeft dus uitdrukkelijk niet de (milieu)effecten van de wateroverlast zelf als voorwerp; het project is er immers juist op gericht deze wateroverlast (in de eerste plaats ter hoogte van de huizen) te remediëren. Residuele schade als gevolg van de vernatting (met name voor de landbouw, in of buiten het studiegebied) wordt in dit MER dus niet onderzocht.
0.1.2
Ruimtelijke situering De grondwateronttrekking gebeurt in 4 zones langs het Albertkanaal in de provincie Antwerpen. Drie van deze zones liggen op het grondgebied van de gemeente Zandhoven: namelijk ‘Vogelzangstraat’ (deelgemeente Massenhoven), ‘Dijkstraat’ en ‘Het GoorNederviersel’. De laatste locatie is de enige op de linkeroever van het kanaal. Het vierde projectgebied, ‘Nierijk’, ligt in de gemeente Grobbendonk. De locaties van de projectgebieden zijn aangeduid op de topokaart (Figuur 0-1). Figuur 0-2 geeft de bestemmingen van de verschillende deelgebieden weer volgens het Gewestplan.
Technum
0 Niet-technische samenvatting
3
0.1.3
Kenmerken van de pompinstallaties Vogelzangstraat In de Vogelzangstraat zijn op dit moment vijf pompputten met elk een pompcapaciteit van 35 m³/u in gebruik. De pompen zijn ondergronds in de dijk opgesteld en worden elektrisch aangedreven. De pompbediening staat opgesteld in een container op de dijk. Op deze locatie worden alle geïnstalleerde pompputten ingeschakeld om het grondwater op te pompen. De vijf huidige pompen worden voldoende geacht om ook in de toekomst de wateroverlast te vermijden. Dijkstraat In de Dijkstraat (zie Figuur 0-3) werden vijf pompen geïnstalleerd met elk een pompcapaciteit van 35 m³/u. De pompen zijn net zoals in de Vogelzangstraat ondergronds opgesteld en elektrisch aangedreven. In het verleden is gebleken dat niet steeds (afhankelijk van het seizoen) alle pompen nodig zijn om de wateroverlastproblemen te beheersen. In dit MER worden toch alle vijf de pompen beschouwd. Goor, Nederviersel In Nederviersel worden actueel 10 van de 19 geïnstalleerde pompputten ingezet. Hier wordt echter de mogelijkheid open gehouden om alle 19 pompen in de toekomst te kunnen inzetten. In dit MER worden dan ook de effecten van de 19 pompen besproken. De pompen zijn net zoals in de projectgebieden ‘Vogelzangstraat’ en ‘Dijkstraat’ ondergronds geïnstalleerd, maar worden hier met een dieselgenerator aangedreven. De dieselgenerator en de brandstoftank staan in twee containers op de dijk opgesteld. Nierijk In Nierijk te Grobbendonk zijn er 17 pompen, waarvan 2 diepe en 15 ondiepe pompputten. Op dit moment worden daarvan slechts 5 ondiepe pompen met elk een pompcapaciteit van 40 m³/u ingezet. Volgens berekeningen van VITO zijn 8 ondiepe pompen voldoende om in de toekomst het grondwater te kunnen oppompen. Daarom worden er 8 pompen beschouwd in het MER. In tegenstelling tot de drie andere locaties, zijn de pompen hier bovengronds opgesteld (Figuur 0-4). Het ondergronds aanleggen van de pompen was op deze locatie onmogelijk omdat in de dijk Air Liquideleidingen4 liggen. De pompen worden elektrisch gevoed maar kunnen (voorlopig) enkel manueel gestuurd worden.
0.1.4
Sturing pompdebieten De pompdebieten op de locaties waar de pompen ondergronds liggen (Vogelzangstraat, Dijkstraat en Nederviersel) werden initieel elektronisch aangepast via de bediening in de containers. De grondwaterstand werd via de peilputten gemonitord en werd zeswekelijks geëvalueerd door een technische werkgroep. Op basis van deze evaluatie werd het pompdebiet van elke pomp afzonderlijk aangepast. Tegenwoordig gebeurt de sturing hier 4
4
Op de locaties Vogelzangstraat en Dijkstraat liggen ook Air Liquideleidingen in de dijk, maar daar is de dijk breed genoeg om de pompen naast de leidingen te kunnen installeren.
P.003159 | MER Bestrijding wateroverlast Grobbendonk
automatisch en continu, op basis van het grondwaterpeil, gemeten ter hoogte van de pompen zelf. Dit laat een fijne sturing toe die grote schommelingen en ongewenste verdroging vermijdt. De sturing van de pompdebieten is zodanig ingesteld dat een grondwaterpeil van 50 tot 80 cm onder maaiveld wordt nagestreefd ter hoogte van de woningen met wateroverlast. In Nierijk ligt de situatie anders. Enerzijds kan de sturing van de debieten niet elektronisch gebeuren. De pompen kunnen enkel handmatig gesmoord worden met de kranen bovenaan de pomp. Anderzijds maken de pompen een enorm lawaai wanneer ze gesmoord worden en niet op volledig debiet pompen. Daarom worden de pompen enkel aan- of uitgeschakeld wanneer er meer of minder gepompt moet worden. Het totale pompdebiet wordt voor deze locatie seizoenaal aangepast, ook op basis van peilbuismetingen.
Technum
0 Niet-technische samenvatting
5
Figuur 0-1
6
Situering projectgebied op de topokaart (detail)
P.003159 | MER Bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Figuur 0-2
Technum
Situering projectgebied op het Gewestplan
0 Niet-technische samenvatting
7
Figuur 0-3
Figuur 0-4
8
Container met bediening pompen (Dijkstraat), gezien vanaf de overkant van het Albertkanaal. Merk de lage ligging van de huizen ten opzichte van de kruin van de dijk.
Bovengrondse pompinstallatie te Nierijk met manuele “smoorkleppen” (blauw). Links op de foto de bescherming van de elektrische installatie (aluminium), centraal de verzamelleiding van het opgepompte water.
P.003159 | MER Bestrijding wateroverlast Grobbendonk
0.1.5
Beschrijving van de aanlegwerken Op de locaties Vogelzangstraat, Dijkstraat en Nederviersel werden de pompputten ondergronds aangelegd. De grond van de boringen werd ter plaatse uitgespreid. Het grondverzet was bijgevolg minimaal, zonder aan- of afvoer van grond van buiten de projectgebieden. Na de aanleg van de pompputten werden de pompen aangesloten op het elektriciteitsnet via een ondergrondse leiding. In Nierijk is de pompinstallatie bovengronds aangelegd, omwille van de aanwezigheid van Air Liquide leidingen in de dijk. Tijdens de aanlegfase werden hier omwille van dezelfde reden rijplaten gebruikt. In de projectgebieden Vogelzangstraat en Dijkstraat zijn deze leidingen ook aanwezig, maar liet de breedte van de dijk de aanleg van een ondergrondse pompinstallatie wel toe. Voor de aanleg werden geen tijdelijke bemalingen uitgevoerd. Voor de lozing van het bemalingswater werd een drain in smalle sleuf aangelegd. Hiervoor werd het jaagpad over een smalle breedte doorgezaagd (max 50 cm). Na de aanleg werd de sleuf direct opgevuld en het jaagpad opnieuw geasfalteerd. Tijdens de aanlegfase werd de route over de dijk nooit onderbroken voor recreanten. Bij werken aan het jaagpad zelf, moest er tijdelijk naast het jaagpad gegaan worden. Er zijn geen onteigeningen noodzakelijk in kader van het project. Alle gronden zijn in eigendom van nv De Scheepvaart.
0.2
Ingreep-effectentabel Om de impact van het project te kunnen voorspellen, wordt het project ingedeeld in verschillende deelingrepen. Deze ingrepen hebben elk een bepaalde impact op het milieu en kunnen ondergebracht worden in twee verschillende fasen. Allereerst is er de aanleg- of uitvoeringsfase. Dit is de fase waarin de werken voor de aanleg van het project zullen plaatsvinden. Daarna is er de exploitatiefase, die aanvangt op het moment dat de installatie in gebruik wordt genomen. Aan de hand van de fasering van het project, kunnen volgende deelingrepen beschouwd worden: Aanlegfase: o
Graafwerken: pompputten en lozingsbuizen
o
Afwerking: aansluiting bediening en aansluiting op elektriciteitsnet
Exploitatiefase van de pompputten: grondwater oppompen en onderhoud Uitgaande van deze deelingrepen en een eerste afbakening van de karakteristieken van milieu in het studiegebied kunnen de mogelijke milieueffecten afgeleid worden. In Tabel wordt een overzicht gegeven van de potentieel te verwachten effecten per discipline deelingreep. Het al dan niet effectief voorkomen en de mate en ernst waarmee opgesomde effecten voorkomen, wordt op de volgende bladzijden verder uitgewerkt.
Technum
het 0-2 per de
0 Niet-technische samenvatting
9
10
Tabel 0-2
Ingreep-effectentabel
Ingrepen
Bodem
Water
Geluid & Trillingen
Fauna & Flora
Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie
Mens
Aanlegfase Graafwerken
Grondverzet Bodemzetting
Impact op de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
Geluidshinder
Rustverstoring Biotoopverlies
Profielverstoring en structuurwijziging
Barrièrewerking
Wijziging perceptieve kenmerken
Hinder
Wijziging perceptieve kenmerken
Hinder
Contextverlies landschappelijk, archeologisch en bouwkundig erfgoed
Impact op de belevingswaarde
Impact op de bodemkwaliteit Afwerking
Impact op de bodemkwaliteit
Impact op de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
Geluidshinder
Impact op de bodemkwaliteit
Impact op de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
Geluidshinder
Rustverstoring Barrièrewerking
Exploitatiefase Exploitatie van de pompinstallaties (grondwateronttrekking, lozingen, onderhoud)
P.003159 | MER Bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Impact op de grond- en oppervlaktewaterkwantiteit
Barrièrewerking Rustverstoring Indirect biotoopverlies door verdroging of vernatting
Wijziging perceptieve kenmerken
Wijziging gebruikskwaliteit (in functie van grondwaterstanden) Kans op calamiteiten
0.3
Definitie van de referentiesituatie Als referentiesituatie wordt in dit MER de toestand van het projectgebied beschouwd in het jaar 2014, maar in een situatie waarbij de pompen niet aanwezig zijn, dus met wateroverlast. Het verschil met de situatie waarbij de pompen wel geïnstalleerd zijn, geeft een beeld van de impact die te wijten is aan deze pompen. De genoemde referentiesituatie is, voor wat de grondwaterstanden betreft, identiek aan de situatie waarbij wateroverlast voorkwam zonder dat de pompen al geïnstalleerd waren. Voor Nierijk is dit de situatie die voorkwam tussen 1999 en oktober 2006, voor Nederviersel die van tussen 1999 en januari 2008 en voor Vogelzangstraat en Dijkstraat de situatie zoals ze was tussen 1999 en september 2008. Voor de discipline fauna en flora gelden in principe dezelfde periodes. Er zijn echter geen waarnemingen beschikbaar voor deze periode. Uit terreinwaarnemingen gedaan in het kader van dit MER blijkt wel dat de afwijkingen van de huidige situatie ten opzichte van de waarnemingen van de Biologische Waarderingskaart (BWK), die betrekking hebben op de periode van net voor de wateroverlast (1998), klein zijn. Dit doet vermoeden dat er zich over de verschillende periodes heen (met en zonder wateroverlast, al dan niet met pompen) weinig wijzigingen in vegetatiesamenstelling hebben voorgedaan. Voor de discipline Fauna en Flora geldt dus de situatie van de BWK, waar nodig gecorrigeerd op basis van de recente terreinwaarnemingen, als referentiesituatie. Voor de overige aspecten wordt de referentiesituatie gelijkgesteld aan de huidige situatie (2013).
0.4
Beschrijving van de milieueffecten
0.4.1
Discipline Bodem
Referentiesituatie Bij de aanleg van het Albertkanaal en de diverse sluizen in de periode 1930-1939 werd de bodem in de nabije omgeving vergraven, verhoogd, verdicht en verhard. Ook bij de latere ontwikkeling van diverse bedrijventerreinen en woongebieden aansluitend bij het Albertkanaal werd de oorspronkelijke bodem verstoord. Op de Bodemkaarwordt de bodem ter hoogte van de oevers van het Albertkanaal als antropogeen aangeduid (dijken), alsook ter hoogte van de industriegebieden en woonwijken. Verder is een patroon waar te nemen waarbij in de beekvalleien nat zandleem en natte klei voorkomen en in de interfluvia drogere zand- of zandleembodems. In de noordwestelijke hoek van Grobbendonk komen landduinen voor. In de omgeving van de projectgebieden zijn op verschillende locaties bodemonderzoeken uitgevoerd. Het dichtstbijgelegen bodemverontreinigingsdossier (aan dezelfde kant van het kanaal als de pompputten) ligt op ongeveer 350 meter van de pompputten van het projectgebied Nierijk. Hier werd een licht verhoogde concentratie aan PAK’s en arseen gevonden in het vaste deel van de bodem en het grondwater respectievelijk. Deze toename is echter niet van die aard dat ze aanleiding geeft tot opname in het register van
Technum
Niet-technische samenvatting
11
verontreinigde gronden. Bovendien worden de hogere waarden vermoedelijk geologisch bepaald. De overige locaties waar bodemverontreiniging werd aangetroffen zijn intussen gesaneerd of vormen geen bedreiging (meer) voor de kwaliteit van de omgeving en het grondwater.
Beschrijving van de effecten Tijdens de aanlegfase worden de effecten binnen de effectgroepen profielverstoring en grondverzet verwaarloosbaar beschouwd. Wel kunnen tijdens de aanlegfase calamiteiten met olie of brandstof optreden ter hoogte van de werfzones of ontsluitingswegen. Het directe effect dat deze calamiteiten hebben op de bodemkwaliteit is afhankelijk van de aard en de duur en is meestel van zeer lokale aard. Indien bij het optreden van een bodemverontreiniging wordt overgegaan tot een snelle interventie, kan dit effect als licht tot matig negatief beschouwd worden, afhankelijk van de mate van verspreiding. Merk op dat de aanlegfase reeds achter de rug is en dat er geen aanwijzingen zijn dat er zich bodemverontreiniging zou hebben voorgedaan. Tijdens de exploitatiefase bestaat theoretisch het gevaar dat verontreinigingen in de bodem zich verspreiden via de in het grondwater geïnduceerde stromingen. Zowel in de Vogelzangstraat en Dijkstraat te Zandhoven, als in het projectgebied Nierijk te Grobbendonk liggen locaties met vervuilde bodems (uit de OVAM-inventaris) binnen de contouren van de grondwaterstandsdaling. Ter hoogte van het projectgebied Vogelzangstraat zijn er 3 bodemdossiers gekend bij OVAM. Het gaat echter in de drie gevallen om locaties die ofwel gesaneerd werden of waarvoor bij controle geen vervuiling (meer) werd vastgesteld. Ook hier bestaat dus geen risico op verspreiding van mogelijke verontreinigingen. De gekende bodemdossiers ter hoogte van het projectgebied Dijkstraat zijn allen gelegen op de andere oever (linkeroever) van het Albertkanaal. Hier is geen verlagende invloed van de bemaling op de rechteroever te verwachten, gezien de bufferende werking van het Albertkanaal5. Hier zal het project dus geen aanleiding geven tot een verspreiding van bodem- of grondwatervervuiling. Ter hoogte van Nierijk bevindt er zich een OVAM-bodemdossier binnen de contour waar een grondwaterstandsdaling van ongeveer 0,5 m verwacht wordt. Door deze grondwaterstandsdalingen zal er een zekere grondwaterstroming geïnduceerd worden vanuit het noorden richting Albertkanaal, loodrecht op de equipotentiaallijnen. Voor dit bodemdossier is er echter een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat er geen verontreiniging aanwezig is. Er is hier dus geen gevaar voor verspreiding van polluenten door gewijzigde grondwaterstand.
Conclusie Het project heeft geen significante effecten op de bodemeigenschappen en bodemkwaliteit
5
12
De bodem van het Albertkanaal ligt hier ruim 2 meter lager dan het niveau van de maximaal neegeslagen grondwatertafel. Het toegepaste model houdt onvoldoende rekening met deze bufferende invloed.
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
0.4.2
Discipline grond- en oppervlaktewater
Referentiesituatie Op hydrogeologisch vlak wordt het studiegebied gekenmerkt door een dikke watervoerende laag (Diestiaan), die op zo’n 40 m diepte rust op de ondoordringbare laag van de Boomse klei. Er is geen afdekkende laag en het grondwater bevindt zich vrij ondiep, wat betekent dat het zeer kwetsbaar is voor vervuiling. Ten noorden van het Albertkanaal bevindt zich een grondwaterwinning van de PIDPA. Hier wordt ook kanaalwater geïnfiltreerd in de watervoerende laag via infiltratiebekkens. Ter hoogte van de projectgebieden geven waarnemingen aan dat in de referentiesituatie (i.e. de periode na de vernatting en voor het begin van het pompen) de grondwatertafel zeer ondiep stond, op sommige plaatsen zelfs tot boven het maaiveld, en dit gedurende gans het jaar. Op basis van de bodemkaart en een (beperkt) aantal metingen in peilputten kan afgeleid worden dat vóór het optreden van de vernatting de grondwaterstanden merkelijk dieper lagen, en dat er een duidelijk verschil was tussen de grondwaterstanden in het voorjaar en op het einde van de zomer. Op het vlak van oppervlaktewater domineert het Albertkanaal, waarvan het waterpeil in deze omgeving hoger ligt dan het omliggende maaiveld. Een aantal riviertjes en beken, die onder het kanaal doorgesiffoneerd worden, doorkruisen het gebied. De valleien van deze waterlopen zijn potentieel overstromingsgevoelig.
Beschrijving van de effecten Tijdens de aanlegfase worden geen effecten verwacht, behalve een eventuele grondwaterverontreiniging bij calamiteiten op de werf. Voor zover bekend heeft dit zich niet voorgedaan. Tijdens de exploitatiefase worden geen wijzigingen in de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater verwacht. Voor het grondwater geldt hier de redenering die gevolgd werd bij de discipline bodem met betrekking tot de mogelijke verspreiding van polluenten onder invloed van de pompen. Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater is evenmin een effect te verwachten, aangezien het water dat in het Albertkanaal geloosd wordt voor het grootste deel kanaalwater is dat “rondgepompt” wordt. De in het kanaal geloosde debieten bedragen slechts ongeveer 0,05 % van het kanaaldebiet, zodat ook op het vlak van de oppervlaktewaterkwantiteit geen effecten te verwachten zijn. Er zijn wel belangrijke effecten op de grondwaterstanden te verwachten. In Figuur 0-6 is de grondwaterstandsdaling in de verschillende deelgebieden te zien die het gevolg is van de grondwateronttrekkingen, zoals berekend met behulp van een door VITO opgesteld grondwatermodel6. Het gaat hierbij om de onttrekkingen door het totaal aantal te vergunnen 6
Er werd voor elk deelgebied apart een grondwatermodel opgebouwd. Voor Nederviersel en Nierijk werd dit model opgebouwd en afgeijkt op basis van pompproeven. Voor Dijkstraat en Vogelzangstraat waren geen pompproeven beschikbaar; de hydrogeologische en hydrodynamische kenmerken zijn overgenomen uit het model voor Viersel/Goor. Afijking gebeurde aan de hand van de gemeten afpomping. De modellen geven doorgaans een overschatting van de werkelijke afpomping (tot 20 cm). Zeker aan de modelranden moeten de resultaten ervan kritisch bekeken worden.
Technum
Niet-technische samenvatting
13
pompen, dat in de meeste gevallen hoger ligt dan het aantal pompen dat op dit moment in werking is. We herinneren er aan dat de verhoging van het aantal pompen niet tot bedoeling heeft lagere grondwaterstanden te bereiken dan nu het geval is. De extra pompcapaciteit is enkel bedoeld als reserve voor het geval er in de toekomst meer water uit het kanaal zou lekken7. Het nagestreefde grondwaterpeil (50 à 80 cm onder maaiveld ter hoogte van de woningen met overlast) blijft echter hetzelfde. De modelberekeningen gaan wél uit van een extra peildaling tengevolge van de inzet van meer pompen, en resulteren dus in een duidelijke overschatting van de werkelijk te verwachten effecten. Verder dient opgemerkt dat door beperkingen eigen aan het model de afpomping nog verder overschat wordt. VITO schat in dat de randeffecten van het model een bijkomende verlaging (overschatting) van zeker 20 cm veroorzaken. In Tabel 0-3 is de maximale grondwaterstandsdaling weergegeven op 100 tot 700 meter afstand van het projectgebied. Met andere woorden: de grootste daling die berekend wordt op een straal van x meter van de pompputten. Hierbij wordt enkel rekening gehouden met de berekende peildalingen aan de kant van het kanaal waar de pompen zich bevinden. Dalingen die door het model voorspeld worden aan de tegenoverliggende kanaaloever zijn bijna zeker overschattingen, omdat de bufferende werking van het kanaal niet in rekening wordt gebracht. Uit de cijfers blijkt dat de grootste grondwaterdaling gerealiseerd wordt in Nederviersel. Hier wordt dan ook gerekend met een inzet van 19 pompen. De kleinste daling is te zien in de Vogelzangstraat en Dijkstraat met elk 5 pompen. In Goor-Nederviersel zou de grondwatertafel bij instelling van het maximale regime gevoelig dalen. Vooral de natte zones tegen de E313 aan zouden verdrogen, waarbij bijkomende grondwaterdalingen van de orde van (maximaal) een meter berekend worden. Zoals hoger aangegeven stellen de berekeningen echter een worst-case scenario voor dat zich in werkelijkheid nooit zal voordoen, aangezien nooit meer pompen zullen geactiveerd worden dan nodig zijn om de grondwaterstand ter hoogte van de woningen met wateroverlast te beperken tot tussen 50 en 80 cm onder maaiveld. Op rechteroever verandert de situatie nauwelijks, aangezien de grondwaterstand hier vooral bepaald wordt door de winningen van de Pidpa. Vergelijking met metingen tijdens de periode vóór de vernatting suggereren echter dat het grondwaterpeil in de zone Nederviersel zich zou stabiliseren op een niveau dat vergelijkbaar is met het oorspronkelijke grondwaterpeil, voorafgaand aan de vernatting. Ten opzichte van de situatie vóór de vernatting zou er zich met andere woorden geen verdroging voordoen. Deze stelling is gebaseerd op beperkte gegevens en moet dus omzichtig geïnterpreteerd worden. Hoe dan ook, uit de tabel en de figuur volgt dat er voor het te vergunnen aantal pompen significante effecten zijn op de grondwatertafel. Een beoordeling (positief of negatief) wordt gemaakt in de disciplines Fauna & Flora en Mens.
7
14
Er zijn overigens geen aanwijzingen dat dit zou gebeuren.
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Specifiek werd binnen de discipline Water het effect van de afpompingen bekeken op de in de nabijheid van de projectlocaties gelegen drinkwaterwinning van de Pidpa. Bij vergelijking van de contouren van de grondwaterstandsdalingen met de beschermingszones rond deze winningen (zie Figuur 0-6) blijkt dat de maximale grondwaterstandsdaling van 0,1 m ter hoogte van Nierijk niet overlapt met de beschermingszones van de grondwaterwinning. Ten noorden van het Goor-Nederviersel wordt er op basis van de modelresultaten wel een grondwaterstandsdaling waargenomen binnen de beschermingszones van de grondwaterwinning.
Tabel 0-3
Maximum grondwaterdaling op X meter van het projectgebied
Maximale daling (m)
Vogelzangstraat
Dijkstraat
Nederviersel
Nierijk
5 pompen
5 pompen
19 pompen
8 pompen
Max daling op 100m
0,8
0,8
1,8
1,3
Max daling op 200m
0,6
0,5
1,3
0,8
Max daling op 300m
0,5
0,3
1
0,6
Max daling op 400m
0,4
0,2
0,7
0,4
Max daling op 500m
0,3
0,2
0,6
0,3
Max daling op 600m
0,2
0,1
0,3
0,1
Max daling op 700m
0,1
0,1
Dalingen die door het model voorspeld worden aan de tegenoverliggende kanaaloever zijn echter nagenoeg altijd overschattingen, aangezien geen rekening werd gehouden met de bufferende werking van het Albertkanaal. Bovendien bestaat het grondwatersysteem ten noorden van het Albertkanaal uit twee lagen, van elkaar gescheiden door een weinig doorlatende overgangslaag. De berekende grondwaterstandsdaling heeft betrekking op de bovenste (freatische) aquifer, terwijl Pidpa grondwater wint uit de onderste aquifer. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de onttrekking van grondwater ter hoogte van de 4 projectgebieden geen impact heeft op de grondwaterwinning van Pidpa.
Conclusie Uit de modelberekeningen blijkt dat de pompen een grondwaterstandsdaling veroorzaken die zich, alnaargelang de locatie, uitstrekt tot 600 à 700 meter van de pompen. De daling is het grootst voor de zone Nederviersel. Deze peildalingen hebben geen invloed op de grondwaterwinningen van de PIDPA. De effecten op de vegetatie worden verderop besproken.
Technum
Niet-technische samenvatting
15
Figuur 0-5
16
Grondwaterstandsdaling bij maximaal pompregime
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Figuur 0-6
0.4.3
Grondwaterstandsdaling PIDPA
t.o.v.
beschermingszone
grondwaterwinning
Discipline Geluid en Trillingen
Referentiesituatie Het onderzoek van de discipline Geluid beperkt zich tot de zones Nierijk en GoorNederviersel. Enkel in Nierijk zijn de pompen in de huidige toestand bovengronds opgesteld. Wanneer de pompen niet worden gesmoord, is er naast de pomp geen stromingsgeluid waarneembaar, aldus ook geen waarneembaar specifiek geluid aan de nabije woningen. Wanneer de pompen worden gesmoord is er wél stromingsgeluid waar te nemen.8 In de overige bemalingszones zijn de pompen steeds ondergronds in een betonnen put met metalen putdeksel opgesteld. Specifieke geluiden zijn niet waarneembaar, ook niet met een open putdeksel. In Goor-Nederviersel moet wel rekening gehouden worden met het feit dat de elektriciteitsvoorziening van de pompen er geleverd wordt door een, in een container opgestelde, dieselgenerator.
8
Een gesmoorde toestand doet zich enkel voor in lange droge periodes, waarbij het grondwaterpeil in het omliggende gebied reeds voldoende laag is. Sinds de start van de exploitatie in 2006 heeft een “gesmoorde”toestand zich slechts enkele dagen voorgedaan.
Technum
Niet-technische samenvatting
17
Beschrijving van de effecten Aan de woningen in de nabijheid van de gesmoorde bovengrondse pompen in de zones Nierijk en Nederviersel werd de geluidswaarde berekend in een aantal rekenpunten, gelegen aan de voorgevels van de dichtstbijzijnde huizen. In Figuur 0-7 en Figuur 0-8 wordt het berekende specifieke geluidsniveau (Lsp) voor deze rekenpunten weergegeven op beide locaties. In het geval van Nierijk betreft het de situatie bij smoring van alle acht pompen (B1, B3, B5, B7, B9, B11, B13, B15). Zone Nierijk Het specifieke geluidsniveau (Lsp) werd berekend op max. 45,6 dB(A) aan een nabije woning. De geluidsbelasting voor de woningen in de zone Nierijk is evenwaardig voor alle woningen. De specifieke geluidsbijdrage van de (gesmoorde) pompen naar de omliggende woningen ligt ruim onder het achtergrondgeluidsniveau van de referentiesituatie. In vergelijking met de huidige toestand waarbij 5 pompen (B1, B3, B5, B9, B15) actief zijn, zal het specifieke geluid gering toenemen. Afhankelijk van de positie van de woning wordt een geluidstoename van het specifieke geluid van de smoring met 0,1 tot 1,3 dB(A) verwacht. Een toetsing werd uitgevoerd van het specifieke geluid van de bemalingsinstallatie met de toepasbare richtwaarde van de Vlarem II-milieukwaliteitsnorm én met het aanwezige achtergrondgeluidsniveau in het omgevingsgeluid. Toetsing met de Vlarem II-richtwaarde voor de zone Nierijk geeft geen overschrijding aan tijdens de dag-, avond- en nachtperiode. Toetsing met het plaatselijk opgemeten gemiddeld achtergrondgeluidsniveau geeft bij zuidelijke windrichtingen (wind vanaf de E313/A13) een matige onderschrijding van het specifieke geluid met de huidige meetwaarde aan. Daardoor zijn geluidsverhogingen van het gemiddeld achtergrondgeluidsniveau bij zuidelijke windrichting te verwachten met max. 2 dB(A). Bij noordelijke windrichting kan de bijdrage van de ‘gesmoorde’ pompen evenwaardig zijn met het gemiddeld achtergrondgeluidsniveau tijdens de dagperiode in de tijdsperiode van smoring van de pompen. Geluidsverhogingen van het achtergrondgeluidsniveau bij noordelijke windrichting met max. 4 dB(A) zijn dan te verwachten. Het effect van 8 werkende pompen geeft echter geen additioneel negatieve effecten in vergelijking met de huidige toestand. De reden daartoe is dat het specifieke geluid aan de woning hoofdzakelijk wordt bepaald door de dichtst bijzijnde pomp, wat zich in de huidige toestand reeds voordoet. Op de geluidscontourenkaart (Figuur 0-9) wordt aangegeven op welke wijze de geluidsuitbreiding van de ‘gesmoorde’ pompen in de zone Nierijk plaatsvindt. Een zone met geluidswaarden boven de dagrichtwaarde ’50 dB(A)’ van de Vlarem IImilieukwaliteitsnorm wordt afgebakend binnen de gekleurde zones: paars, bruin, rood en oranje. Een zone met geluidswaarden boven de avond- en nachtrichtwaarde ’45 dB(A)’ van de Vlarem II- milieukwaliteitsnorm wordt afgebakend binnen de gekleurde zones: paars, bruin, rood, oranje en licht-oranje.
18
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
De richtwaardecontour voor de dagperiode bevindt zich steeds in de directe nabijheid van elke pomp. Daarbij worden geen woningen omsloten. De richtwaardecontour voor de avond- en nachtperiode reikt bijna tot net aan de voorgevel van enkele woningen aan Nierijk.
Lsp = 45,6 dB(A) Lsp = 44,7 dB(A)
Lsp = 45 dB(A)
Lsp = 45,3 dB(A)
Lsp = 44.5 dB(A)
B11
B15
B13 B9
B7
B1 B5 B3
Berekening geluidsoverdracht: 8 simultaan werkende pompen in gesmoorde toestand
Figuur 0-7
Emissietoestand “gesmoorde pompen zone Nierijk”: inplantingsplan pompen – + berekend specifiek geluidsdrukniveau in rekenpunten ‘voorgevel woning’
Technum
Niet-technische samenvatting
19
Figuur 0-8
20
Emissietoestand “stroomgenerator zone Nederviersel”: inplantingsplan pompen + berekend specifiek geluidsdrukniveau in rekenpunten ‘voorgevel woning’
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Figuur 0-9
Geluidscontourenkaart “zone Nierijk” - Emissietoestand “gesmoorde pompen zone Nierijk”; rekengrootheid LAeq in dB(A)
Zone Nederviersel Een toetsing wordt uitgevoerd van het specifieke geluid van de bemalingsinstallatie met de toepasbare richtwaarde van de Vlarem II-milieukwaliteitsnorm én met het aanwezig achtergrondgeluidsniveau in het omgevingsgeluid. Volgens het GRUP is er op minder dan 500 m van de nabije woningen ‘Nederviersel’ het ruimtelijk uitvoeringsplan “Regionaal bedrijventerrein Beverdonk te Grobbendonk’ van kracht (definitief vastgesteld door de Vlaamse Regering op 19 mei 2006 (B.S. 15 juni 2006) en intussen gerealiseerd). De woningen aan de Nederviersel zijn volgens het gewestplan in een agrarisch gebied gelegen, maar komen volgens het goedgekeurd GRUP eveneens op minder dan 500 m van een industriegebied te liggen. Wanneer een woning onder meer dan één bestemmingsgebied (bijlage 2.2.1 van Vlarem) valt, dan is aan de betreffende woning de hoogste richtwaarden van beide bestemmingsgebieden van toepassing. In dit geval zijn de richtwaarden van de Vlarem II-milieukwaliteitsnorm voor een gebied op minder dan 500 m van een industriegebied van toepassing. De stroomgenerator wordt gebruikt als elektrische voeding voor de pompen. De werking ervan is permanent. Voor de woningen in de omgeving van Nederviersel is de bijdrage van de ‘gesmoorde’ pompen in de zone Nierijk verwaarloosbaar, waardoor de stroomgenerator de enige relevante geluidsbron van de bemalingsinstallatie is.
Technum
Niet-technische samenvatting
21
De woningen in de zone Nederviersel op linkeroever van het Albertkanaal bevinden zich op ongeveer gehalveerde afstand tot de E313/A13 in vergelijking met de woningen op rechteroever van het Albertkanaal (bv. zone Nierijk). Vermits het wegverkeer op de E313/A13 het geluidsklimaat in deze zone bepaalt én de geluidsniveau ervan met 3 dB(A) vermindertd per afstandsverdubbeling, kan men stellen dat het achtergrondgeluidsniveau op de linkeroever 3 dB(A) hoger zal zijn dan op de rechteroever. Met een specifieke geluidsbijdrage van max. 40 dB(A) aan een woning te Nederviersel en een aanwezig gemiddeld achtergrondgeluidsniveau van meer dan 50 dB(A) bij zuidelijke windrichtingen, respectievelijk meer dan 45 dB(A) bij noordelijke windrichtingen, kan worden besloten dat het specifieke geluid van de bemalingsinstallatie geen invloed heeft op het aanwezig geluidsklimaat uit de referentiesituatie. Op de rechteroever staan de woningen op een grotere afstand tot de stroomgenerator, doch is het max. specifieke geluidsniveau evenwaardig met deze op de linkeroever. De reden daartoe is het akoestisch reflecterend wateroppervlak in de overdrachtsweg tussen de stroomgenerator en de woningen aan de Heidedreef. De woningen aan de Heidedreef bevinden zich in een woonpark (= woongebied), maar tevens op minder dan 500 m van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, tevens op minder dan 500 m van het regionaal berijventerrein Beverdonk, waardoor dezelfde milieukwaliteitsnormen van kracht zijn als voor de woningen in de zone Nederviersel. Tijdens de nachtperiode zal het specifieke geluid van de stroomgenerator in de zone Heidedreef nog steeds min. 5 dB(A) lager zijn dan het aanwezig achtergrondgeluidsniveau, een afdoende onderschrijding van het oorspronkelijk omgevingsgeluid (: omgevingsgeluid vóór exploitatie van de stroomgenerator) teneinde een verwaarloosbaar effect te veroorzaken op het achtergrondgeluidsniveau bij werking van de stroomgenerator in de zone Heidedreef. In de dag- en avondperiode zijn de onderschrijdingen nog groter waardoor de beïnvloeding van de referentiesituatie uitgesloten is. Op de geluidscontourenkaart (zie Figuur 0-10) wordt aangegeven op welke wijze de geluidsuitbreiding van de stroomgenerator (in combinatie met de werkingstoestand van de ‘gesmoorde’ pompen), in de zones Nierijk en Nederviersel, plaatsvindt. Een zone met geluidswaarden boven de dagrichtwaarde ’50 dB(A)’ van de Vlarem IImilieukwaliteitsnorm wordt afgebakend binnen de gekleurde zones: paars, bruin, rood en oranje. Een zone met geluidswaarden boven de avond- en nachtrichtwaarde ’45 dB(A)’ van de Vlarem II- milieukwaliteitsnorm wordt afgebakend binnen de gekleurde zones: paars, bruin, rood, oranje en licht-oranje.
22
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Figuur 0-10
Geluidscontourenkaart “zone Nederviersel” - Emissietoestand “stroomgenerator zone Nederviersel”; rekengrootheid LAeq in dB(A)
Conclusie De geluidsimmissie van de bemalingsinstallatie voor het onttrekken van grondwater te Grobbendonk en Zandhoven, beperkt zich tot de geluidsemissie die wordt opgewekt door de stroomgenerator (permanente werkingstoestand) in de zone Nederviersel en de bovengrondse pompen in gesmoorde toestand (enkel in de zomer tijdens langdurige afwezigheid van neerslag = max. enkele dagen per jaar) in de zone Nierijk. Wanneer de pompen ondergronds in een put zijn opgesteld, zoals in de zones Het Goor-Nederviersel / Dijkstraat / Vogelzangstraat, of de bovengrondse pompen niet-gesmoord werken, zijn deze reeds nabij de pomp noch meetbaar noch auditief waarneembaar. De richtwaarden van de milieukwaliteitsnorm gedefinieerd in Vlarem II wordt voor het specifieke geluid van de bemalingsinstallatie aan elke omliggende woning gerespecteerd. Naast de aftoetsing van het specifieke geluid met akoestische richtwaarden werd nagegaan of de installatie aanleiding heeft gegeven of kan geven tot een wijziging van het geluidsklimaat. Op basis van de geluidsinventarisatie van het omgevingsgeluid, de geluidsemissiebepaling van de bronnen en de numerieke geluidsoverdrachtsberekening wordt besloten dat enkel in de zone Nierijk een geluidsverhoging mogelijk is van het achtergrondgeluidsniveau in het omgevingsgeluid. De beïnvloeding zal groter zijn bij noordelijke windrichting dan bij zuidelijke windrichtingen, vermits het geluidsklimaat in het gebied wordt bepaald door de geluidsbijdrage van het wegverkeer op de E313/A13 en de industriële watergebonden
Technum
Niet-technische samenvatting
23
activiteiten op de linkeroever van het Albertkanaal (zuidelijke windrichting is wind vanaf de E313/aA13 richting woonzone Nierijk). In gesmoorde toestand kan het specifieke geluidskarakter van de bron auditief waarneembaar zijn voor de woningen aan Nierijk. Zowel het gering voorkomen van de smoringstoestand (max. enkele dagen in de zomer) als de combinatie met het gering voorkomen van de noordelijke windrichtingen, argumenteert de beoordeling dat de ernst van de hinder als niet significant te beschouwen is.
0.4.4
Discipline Fauna en Flora
Referentiesituatie De projectgebieden overlappen niet met speciale beschermingszones volgens de Europese regelgeving of met Ramsargebieden. De vallei van de Kleine Nete en een aantal bosgebieden in de omgeving zijn wel habitatgebieden. Waardevolle vegetatie komt in hoofdzaak voor in de beekvalleien van de Kleine Nete, Molebeek en Tappelbeek. Ook in een aantal bosgebieden en (kasteel)parken komen soms zeer waardevolle vegetaties voor.
Beschrijving van de effecten Zoals blijkt uit de ingreep-effecttabel zijn volgende effectgroepen potentieel van belang voor de discipline Fauna en Flora: a) Indirect ecotoopverlies door effecten op grondwaterstanden; b) Rustverstoring (van vogels); c) Barrièrewerking. Direct en permanent ecotoopverlies tijdens de aanlegfase is niet significant, gezien de korte duur van de werken en de zeer beperkte schaal. Rustverstoring tijdens de aanlegfase wordt in de praktijk evenmin als significant beschouwd, gezien de beperkte duur en invloedszone en de reeds aanwezige verstoring ten gevolge van bewoning, infrastructuur en industrie. Dit geldt ook voor rustverstoring tijdens de exploitatiefase. Dit besluit wordt ondersteund door de resultaten van de discipline Geluid, die aantonen dat voor Nierijk (de enige locatie waar er een verandering van het geluidsklimaat als gevolg van het project te verwachten is) de (voor verstoring van vogels relevante) contour van 45dB(A) op de oever waar de pompen staan niet verder reikt dan 30 meter rond de pompen. Bovendien is de zone rond Nierijk weinig gevoelig aan verstoring van fauna door geluid. Barrièrewerking wordt evenmin als een significant effect beschouwd. De discipline Fauna & Flora focust zich dus op de effecten van de wijzigingen in de grondwaterstanden op de aanwezige biotopen. De nadruk ligt daarbij uiteraard op de in de omgeving van de projectgebieden voorkomende ecotopen die kwetsbaar tot zeer kwetsbaar zijn voor verdroging. Het gaat in de praktijk vooral om volgende ecotopen:
BWK-code
24
Omschrijving
Hc
Vochtig, licht bemest grasland (‘dotterbloemhooiland’)
Hf
Natte ruigte met moeraspirea
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Hj
Vochtig, licht bemest grasland gedomineerd door russen
Mr
Rietland
Vm
Mesotroof elzenbos met zeggen
Vn
Nitrofiel aluviaal elzenbos
Sf
Vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem
Lhb
Populierenaanplant op vochtige grond met elzen- en/of wilgenondergroei
De ligging van deze ecotopen tegenover de projectgebieden kan afgeleid worden uit de Biologische Waarderingskaart (BWK) en is weergegeven in Figuur 0-11. De in de discipline Fauna en Flora gevolgde aanpak streefde ernaar: a) Eventuele veranderingen in het voorkomen van kwetsbare vegetaties in het afgelopen decennium te verklaren vanuit de veranderingen die zich hebben voorgedaan in de waterhuishouding; b) Na te gaan in hoeverre (nog) wordt voldaan aan de standplaatsvereisten van momenteel voorkomende verdrogingsgevoelige vegetaties; c) Voorspellingen te doen over de mate waarin de momenteel aanwezige vegetaties in de toekomst behouden zullen kunnen worden bij het onttrekken van hogere debieten. Op basis van de beschikbare informatie rond grondwaterstanden, voorkomende vegetaties (deels op basis van terreinbezoeken) en hun standplaatskarakteristieken kan het volgende worden afgeleid: Voor het deelproject Goor-Nederviersel kan gesteld dat de oorspronkelijke grondwaterstanden (i.e. voorafgaand aan de vernatting) in overeenstemming zijn met de standplaatsvereisten van de in diezelfde periode geobserveerde vegetaties (volgens BWK, versie 2). Deze conclusie wordt gebaseerd op de gegevens van de 2 peilputten van het grondwatermeetnet die in de zone aanwezig zijn. Merk op dat voor de andere deelzones er geen grondwaterstanden beschikbaar zijn voor deze periode. De grondwaterstanden kunnen typisch genoemd worden voor de dottergrasland-vegetaties (BWK-code hc) die in de beemden tegen de E313 voorkomen; De vegetaties zoals ze nu voorkomen wijken niet fundamenteel af van deze die werden gekarteerd eind jaren ‘90 in het kader van de opmaak van de BWK (versie 2). Deze conclusie is gebaseerd op basis van gerichte terreincontroles tijdens de loop van deze studie voor de projectlocaties Dijkstraat en Goor-Nederviersel. Aan enkele percelen met kwetsbare vegetaties werd in 2011 weliswaar een licht bijgestelde BWK-code toegekend, maar er is te weinig indicatie dat deze verschillen verklaard kunnen worden vanuit een gewijzigde waterhuishouding en grondwaterstand. Het achterwege blijven van (natuur)beheer lijkt de belangrijkste reden voor de vastgestelde verschillen. Wel dient opgemerkt dat vegetatieverschuivingen vertraagd verlopen ten opzichte van optredende wijzigingen in de waterhuishouding (in dit geval vernatting).
Technum
Niet-technische samenvatting
25
Ook de huidige grondwaterstanden voor de projectlocatie Goor-Nederviersel wijken niet fundamenteel af van de standplaatsvereisten van de hier voorkomende vegetaties waarbij volgende nuances worden aangebracht:
26
-
De grondwaterstanden in de (van nature natte) beemden tegen de E313 vertonen geen uitgesproken sterke fluctuaties gedurende het jaar. Gegeven de ecologische amplitude van de hier voorkomende vegetaties kan gesteld worden dat de grondwaterstanden zich gedurende belangrijke periodes van het jaar aan de natte zijde van het spectrum bevinden;
-
Elzenbroekbossen (Vm-) en wilgenstruwelen (Sf) tegen het Albertkanaal vertonen grondwaterstanden tussen maaiveld en 1 m tot lokaal 2 m onder maaiveld. Dergelijke grondwaterstanden leiden tot de ontwikkeling van het zogenaamd Ruigte-Elzenbroek, een variant binnen de alluviale broekbossen die het dieper wegzijgen van grondwater in drogere periode verdraagt.
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Figuur 0-11
Biologische Waarderingskaart voor de deelgebieden
Technum
Niet-technische samenvatting
27
Uitgaande van modelberekeningen zullen, bij het verhogen van het aantal pompputten, de grondwaterstanden in de omgeving van het Albertkanaal verder zakken. Het effect hiervan (dat, zoals hoger aangegeven, een worst-case situatie weergeeft) kan als volgt omschreven worden: -
Deelproject Vogelzangstraat. De modellering op basis van een toekomstig scenario met 5 pompputten wijst uit dat de contour van 10 cm in het noordoosten reikt tot het kasteelpark van het Kasteel van Montens. Deze reikt echter niet tot voor verdroging kwetsbare vegetaties (bv. de alluviale bossen langs de Tappelbeek). De contour reikt wel tot oude, ecologisch waardevolle bestanden van ‘zuur eikenbos’ maar deze zijn weinig kwetsbaar voor verdroging. De situatie wordt weergegeven in Figuur F van de Passende Beoordeling (opgenomen als Bijlage 4 bij het hoofdrapport).
-
Deelproject Dijkstraat. Een verhoging van de grondwateronttrekking zou ter hoogte van de kwetsbare vegetaties tussen het Albertkanaal en de E313 (habitatrichtlijngebied, VEN-gebied) slechts leiden tot eerder beperkte verlagingen van de grondwaterstand (grootte-orde 10 tot 20 cm). De situatie wordt weergegeven in Figuur G van de Passende Beoordeling (opgenomen als Bijlage 4 bij het hoofdrapport). Gelet op de opgetreden verhogingen van de grondwaterstand eind jaren ‘90 – die weliswaar niet gekwantificeerd kunnen worden – is dit gering te noemen. Bovendien situeren de grondwaterdalingen zich aan de overkant van het Albertkanaal, en het grondwatermodel houdt hier niet expliciet rekening mee. De werkelijke dalingen zullen dus waarschijnlijk nog lager zijn dan deze aangegeven door het model.
-
Deelproject Goor-Nederviersel. De grondwaterstand ter hoogte van kwetsbare vegetaties (elzenbroekbossen en natte beemden) zou tot minstens een halve meter kunnen zakken als gevolg van een verhoging van het opgepompte debiet. Dit is eerder veel, ook al dient rekening gehouden te worden met het feit dat alvast de natte beemden momenteel mogelijk natter zijn dan vereist voor de hier voorkomende vegetaties en met de overschatting van de grondwaterverlaging als gevolg van de toegepaste modellering (zie hoger). Merk op dat hierbij geen Speciale Beschermingszones of VEN-gebieden betrokken zijn.
-
Deelproject Nierijk. De modellering op basis van een toekomstig scenario met 8 pompputten wijst uit dat een verlaging van het grondwater begrensd is tot de Kleine Nete. De meer kwetsbare vegetaties in deze vallei zijn populierenaanplanten (lhi), soortenrijk permanent grasland (hp+) en eutrofe plassen met slibrijke bodem (aev). Het betreft echter geen uitgesproken kwetsbare vegetaties van enige omvang. Speciale beschermingszones of VEN-gebieden zijn niet betrokken.
Conclusie De grondwaterstandsdaling als gevolg van het uitbreiden van het aantal pompputten reikt voor de deelprojecten Goor-Nederviersel, Dijkstraat en Nierijk tot verdrogingsgevoelige vegetaties. Dit is niet het geval voor het deelproject Vogelzangstraat. De dalingen voor de deelprojecten Dijkstraat en Nierijk worden vanuit ecologisch oogpunt als beperkt ingeschat omdat:
28
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
(a) de verlagingen van de grondwaterstand er relatief beperkt zijn; (b) rekening dient gehouden met het feit dat de daling is beschreven ten opzichte van de situatie na 1998-1999 met grondwateroverlast en dus met een verhoogde grondwaterstand; (c) binnen de verlagingsscontouren een relatief beperkte oppervlakte aan (voor verdroging) kwetsbare vegetaties aanwezig zijn. Voor het deelproject Goor-Nederviersel is de situatie enigszins anders. In Nederviersel wordt de grootste grondwaterstandsdaling berekend. Vergelijking van de gemodelleerde grondwaterstanden t.o.v. maaiveld in de huidige situatie en de toekomstige situatie leidt tot de conclusie dat het behoud van de kwetsbare vegetaties (elzenbroekbos en dottergraslanden) plaatselijk niet kan worden verzekerd. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met de karakteristieken van het model (waarbij VITO inschat dat het model de verlaging van het grondwater overschat met ca. 20 cm) én met het gegeven dat zolang de wateroverlast niet toeneemt geen extra pompen worden ingezet, en dat ook dan niet gestreefd wordt naar grondwaterpeilen die ter hoogte van de getroffen huizen dieper liggen dan 80 cm min maaiveld.
0.4.5
Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
Referentiesituatie In de omgeving van de projectgebieden zijn een aantal punt- en lijnrelicten en relictzones aanwezig. Deze zijn grotendeels verbonden met de beek- of riviervalleien en met de bijhorende kasteeldomeinen. De dichtsbij gelegen puntrelicten zijn de St. Stephanuskerk in Massenhoven (gebied Vogelzangstraat) en de Kasteelmolen op de Molenbeek (gebied Dijkstraat).
Beschrijving van de effecten De beschrijving van de geplande situatie voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie gebeurt aan de hand van twee effectgroepen, namelijk: effectgroep verlies erfgoedwaarde; Effectgroep wijziging perceptieve kenmerken. Aanlegfase
Effectgroep verlies of wijziging archeologisch en bouwkundig erfgoed De grondwerkzaamheden vinden enkel plaats ter hoogte van de dijken. Aangezien deze aangelegd zijn bij het uitgraven van het Albertkanaal, bevinden er zich geen (gekende) archeologische sites op de dijken zelf. Volgens de inventaris van het bouwkundig erfgoed ligt er geen bouwkundig erfgoed op de dijk. Het project veroorzaakt bijgevolg geen rechtstreekse impact op bouwkundig of gekend archeologisch erfgoed.
Effectgroep wijziging visuele perceptie van het landschap Tijdens grond- en aanlegwerken gaf de aanwezigheid van graafmachines en werfmateriaal aanleiding tot een tijdelijke verstoring van de landschapsbeleving op de dijk. Aangezien dit effect zeer tijdelijk en plaatselijk was, is dit effect licht negatief.
Technum
Niet-technische samenvatting
29
Exploitatiefase
Effectgroep contextverlies bouwkundig en landschappelijk erfgoed Nieuwe constructies kunnen een invloed hebben op de context van bouwkundig en landschappelijk erfgoed bijvoorbeeld door relaties te doorbreken of door een grote invloed te hebben op de landschappelijke omgeving van dit erfgoed. Enkel in Massenhoven (projectgebied Vogelzangstraat) heeft het project een visuele impact op het erfgoed (SintStephanuskerk). In de overige projectgebieden worden de constructies van het project van het erfgoed in het achterland gescheiden door bebouwing of houtkanten. Het negatief effect op bouwkundig en landschappelijk erfgoed is dan ook licht gering.
Effectgroep wijziging visuele perceptie van het landschap Landschapsbeleving is een belangrijk element voor recreatie op de dijk. Bewoners en recreanten worden aangetrokken door weidsheid en ruimte van de kanaalomgeving. De containers en de pompen (in Nierijk) op de dijk hebben een invloed op het landschap langsheen het Albertkanaal. De ‘natuurlijke’, rustige vergezichten worden slechts in beperkte mate gestoord door deze menselijke constructies op de dijk. Aangezien het gaat om relatief kleine en lokale constructies wordt het effect op de perceptie van het landschap als licht negatief beschouwd.
Conclusie De effecten van het project op het landschap en op de aanwezige erfgoedwaarden zijn plaatselijk en beperkt.
0.4.6
Discipline Mens
Referentiesituatie De verschillende projectgebieden grenzen aan zones met bewoning. De hoge grondwaterstanden en de schade en hinder die daarmee gepaard gaan (met name voor de bewoning) vormen de aanleiding van dit project. De landbouw is in de meeste deelzones afwezig of van beperkt belang. Enkel de zone Nederviersel maakt hier een uitzondering op.
Beschrijving van de effecten Tijdens de aanlegfase zijn geen significante effecten te verwachten. De ingreep is erg plaatselijk en kleinschalig. Mogelijk is er gedurende een zeer beperkte termijn (enkele dagen) hinder (geweest) door werkzaamheden naast een recreatief pad of een tuinperceel, door graafactiviteit en het plaatsen van de putten. Alle vormen van ruimtegebruik kunnen er blijven plaatsvinden. Ook eventueel verkeersbewegingen zijn erg beperkt. Er was aanvoer van materieel (graafmachine en dergelijke) en mensen. Dit is echter beperkt tot enkele bewegingen per dag en dus verwaarloosbaar. Tijdens de exploitatiefase moet rekening gehouden worden met volgende effectgroepen: De wisselwerking met de ruimtelijke context De invloed op de gebruikskwaliteit De belevingswaarde
30
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Wisselwerking met de ruimtelijke context De ruimtelijke context rondom de projectgebieden Het Goor, Dijkstraat en Vogelzang wijzigt niet ten opzichte van de referentiesituatie. Het effect is er neutraal. De ruimtelijke context rondom het projectgebied Nierijk wijzigt beperkt. Er kan aangenomen worden dat de lagere grondwaterstand het oprichten van bijkomende woningen in Nierijk mogelijk zal maken, en dat de juridische bestemming als woongebied ten volle zal gerealiseerd worden. Het effect is matig positief. Gebruikskwaliteit In de Vogelzangstraat leidt het pompen tot een sterk verbeterde woonkwaliteit. De grondwatertafel bevindt zich ter hoogte van bijna alle woningen op een diepte van meer dan 1 m. Slechts enkele woningen hebben een iets minder diepe grondwatertafel, met name tussen de 0,50 m en 1 m. Ten opzichte van de referentiesituatie is dit een sterk positief effect. In de Dijkstraat blijft ook met pompen de grondwaterstand hoog nabij de woningen. Er is een duidelijke verbetering ten opzichte van referentiesituatie, maar de grondwaterstand is zeker nog niet optimaal voor de woningen in de Dijkstraat. Het effect wordt dan ook maar matig positief beoordeeld. In het Goor - Nederviersel daalt de grondwatertafel ter hoogte van de bebouwing tot een meer aanvaardbaar niveau. Er is nog steeds een hoge grondwatertafel (minder dan 0,50 m onder maaiveld) ter hoogte van enkele gebouwen, maar beperkter dan in de referentiesituatie. Voor de meeste gebouwen ligt de grondwatertafel dieper dan 0,50 m. Het effect wordt positief beoordeeld. Te Nierijk daalt door het pompen onder maximaal pompregime de grondwaterstand ter hoogte van de woningen. De woonkwaliteit verbetert sterk, de grondwatertafel is overal dieper dan 1 m t.o.v. het maaiveld. Voor enkele tuindelen is dit minder diep, maar niet problematisch (0,50 m en meer onder maaiveld). Dit is een sterk positief effect. Algemeen kan ook gesteld worden dat het project ook een positief effect kan hebben op het landbouwgebruik. De grondwaterstandsdalingen die het gevolg zijn van het project kunnen immers plaatselijk de groeiomstandigheden verbeteren of herstellen, ook al is dat niet de primaire doelstelling van het project. De meest positieve impact op de landbouwuitbating is potentieel te verwachten in het deelgebied Goor-Nederviersel. In dit gebied komen immers de voor de landbouwbedrijven meest waardevolle percelen voor, en ook het grootste aandeel (voor hoge grondwaterstanden gevoelige) akkerbouwgewassen. Bovendien geeft het grondwatermodel hier de meest aanzienlijke grondwaterdaling aan. Belevingskwaliteit In het deelgebied Vogelzang is er een verharde dijkweg, en een groene dijk die door opgaand groen gescheiden is van de aangrenzende woonfuncties. De pompputten zijn ondergronds in de dijk gelegen. De bediening gebeurt echter vanuit een (rode) container die
Technum
Niet-technische samenvatting
31
zich naast de pompputten bevindt. Deze container is niet ingepast in het landschap. De impact is matig negatief. In de Dijkstraat is naast de verharde dijkweg en groen ook verblijfsruimte onder de vorm van een zitbank. De pompen zijn ondergronds gelegen. Bovengronds is een container aanwezig. De impact is matig negatief. Langs het Goor in Nederviersel is het projectgebied eveneens een verzorgde groene omgeving: een verharde dijkweg geflankeerd door gras en opgaand groen die de scheiding vormt met de aangrenzende woningen. De pompen zijn ondergronds geïnstalleerd. De aandrijving is elektrisch via een met diesel aangedreven stroomgenerator. De impact van de containers is matig negatief. Te Nierijk is de dijkweg verhard en toegankelijk voor wandelaars en fietsers. De tussenzone naar de weg Nierijk is beplant. De pompen zijn bovengronds opgesteld in de strook tussen de dijk en Nierijk. De pompen zijn niet verdekt opgesteld, en goed zichtbaar. Dit geeft een eerder slordige indruk. De beoordeling is negatief. Risicoaspecten Te Nierijk, aan de Dijkstraat en aan de Vogelzangstraat ligt er een Air Liquide leiding in de dijk. Er gelden veiligheidsvoorschriften in de buurt van deze leiding. De publieke bereikbaarheid van de pompen in Nierijk, met manuele bediening, vormt een risicoaspect. De pompcapaciteit zou gewijzigd kunnen worden zonder dat dit wenselijk is. Dit wordt negatief beoordeeld. In het Goor bevindt de hoogspanningsleiding zich op enige afstand en heeft geen interactie met de activiteit van het pompen. Het effect is neutraal.
Conclusie De effecten op de ruimtelijke context zijn neutraal of licht positief. De gebruikskwaliteit van zowel bewoning als landbouw neemt duidelijk toe, zij het in iets mindere mate voor de landbouw dan voor de bewoning. Door de landschappelijke impact van de containers en installaties is de impact op de belevingskwaliteit matig negatief tot negatief. De publieke bereikbaarheid van de pompen in Nierijk wordt vanuit veligheidsstandpunt negatief beoordeeld.
0.5
Algemeen besluit Samengevat kan het volgende besloten worden voor het project: Gezien de aanlegfase zeer beperkt is in tijd en ruimte en de bodem reeds verstoord is, worden er slechts beperkte en zeer lokale effecten verwacht op de bodem als gevolg van de aanlegwerken. Ook in de exploitatiefase worden er geen significante effecten op de bodem verwacht. Voor de discipline oppervlaktewater worden er geen significant negatieve effecten verwacht. De lozingen hebben geen impact op oppervlaktewaterkwantiteit of –kwaliteit aangezien het onttrokken water hoofdzakelijk afkomstig is van het Albertkanaal en ook terug geloosd wordt in het Albertkanaal.
32
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Voor de discipline grondwater worden er geen significant negatieve effecten verwacht op de grondwaterkwaliteit. De bemalingen leiden wel tot een significante verlaging van de grondwatertafel in de directe omgeving van de pompputten. Dit is echter de doelstelling van het project. Dankzij de automatische sturing van de pompen op basis van het grondwaterpeil (behalve, voorlopig, in de zone Nierijk), is het risico op verdroging of grondwateroverlast beperkt. Er moet ook opgemerkt worden dat in geen geval gestreefd wordt naar een grondwaterpeil dat dieper ligt dan 50 à 80 cm onder maaiveld ter hoogte van de woningen met wateroverlast. Tijdens de aanlegfase kunnen omwonenden tijdelijk geluidshinder ondervinden door de werkzaamheden. Gezien de beperkte duur en het beperkt aantal gehinderden, wordt dit effect als niet significant beoordeeld. Tijdens de exploitatiefase zijn er enkel potentieel relevante geluidsbronnen aanwezig in het projectgebied Nierijk en Nederviersel. De geldende milieukwaliteitsnormen zullen niet overschreden worden. Tijdens de aanlegfase zijn de effecten op de discipline fauna & flora beperkt tot ecotoopverlies en rustverstoring. Gezien de zeer beperkte ruimte-inname en beperkte duur van de aanlegfase zijn deze effecten niet significant. De verstoring tijdens de exploitatiefase is zeer gering (zie discipline Geluid). De grondwaterverlaging heeft op de meeste plaatsen geen impact op grondwatergevoelige vegetaties. In Nederviersel wordt potentieel de grootste grondwaterstandsdaling verwacht. Hier bestaat in een worst-case scenario de mogelijkheid dat bepaalde kwetsbare (maar niet in beschermd gebied gelegen) vegetaties (zoals elzenbroekbos en dottergraslanden) op termijn niet kunnen behouden worden. Dit worst case scenario houdt echter in dat alle beschikbare pompen worden ingezet, ook al neemt de wateroverlast niet toe; dit zou resulteren in grondwaterstanden, ter hoogte van de huizen, die ruim dieper liggen dan 80 cm onder het maaiveld. Een dergelijke belangrijke grondwaterverlaging wordt echter in de praktijk niet nagestreefd. De automatische sturing zorgt ervoor dat ter hoogte van de huizen met wateroverlast het grondwater niet dieper zakt dan gemiddeld 50 à 80 cm beneden het maaiveld. In de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie wordt geen effect verwacht op archeologische, bouwkundige en landschappelijke erfgoedwaarden. Het negatief effect op de visuele perceptie van het landschap kan gemilderd worden door een betere landschappelijke integratie van de constructies. Ten aanzien van de mens worden enkel geringe negatieve effecten verwacht voor de effectgroep visuele perceptie. In globo is de beoordeling echter positief. Op basis van bovenstaande beschrijving en beoordeling van de milieueffecten kan gesteld worden dat er zowel tijdens de aanleg- als tijdens de exploitatiefase nagenoeg geen significant negatieve effecten ten aanzien van het milieu zullen optreden. De enige uitzondering hierop wordt gevormd door de grondwaterdaling in de zone Nederviersel, die tot gevolg kan hebben dat plaatselijk het behouden van kwetsbare vegetaties als elzenbroekbos en dottergraslanden niet volledig verzekerd kan worden.
Technum
Niet-technische samenvatting
33
0.6
Milderende maatregelen en monitoring Zoals hoger aangegeven heeft het project weinig significant negatieve effecten op het milieu. Toch kunnen onderstaande maatregelen vermeld worden die er kunnen toe bijdragen de impact van het project verder te milderen: 1. Het verdient aanbeveling ook in Nierijk een systeem te installeren dat een automatische sturing van de pompen op basis van het gemeten grondwaterpeil toelaat. 2. Om de grondwaterpeilen ter hoogte van de kwetsbare vegetaties te kunnen opvolgen, wordt de plaatsing van een paar bijkomende peilputten aanbevolen, met name in de projectgebieden Goor-Nederviersel en Dijkstraat. Het grondwaterpeil in deze peilbuizen moet automatisch gemonitord worden of minstens tweemaal per maand opgemeten. Wanneer bepaalde kritische waarden overschreden worden (zie het MER voor de details) moeten milderende maatregelen genomen worden, zoals het (al dan niet tijdelijk) aanpassen van de pompregimes van bepaalde pompputten of, als de schade onherstelbaar zou zijn, het zoekennaar compensatiemogelijkheden in nabijgelegen gebieden. Om de 12 weken dient de Technische Werkgroep een verslag van de monitoring over te maken aan ANB. 3. Een betere integratie van de installaties (met name de containers) in het landschap is aangewezen.
0.7
Vastgestelde leemten in de kennis In wat volgt worden per discipline de leemten in kennis weergegeven en verklaard. De leemten in de kennis kunnen zich manifesteren op verschillende niveaus: Leemten in de basisgegevens Leemten in de voorspellingsmethode Leemten in het inzicht De vastgestelde leemten doen geen afbreuk aan de waarde van het gevoerde onderzoek en hebben geen impact op het besluitvormingsproces binnen het m.e.r.
Discipline Bodem De studie van de bodemgesteldheid werd uitgevoerd op basis van de bodemkaarten van België. De waarnemingen en staalnamen voor het opmaken van deze bodemkaarten zijn uitgevoerd met een dichtheid van 1 tot 2 per hectare. Ondanks deze relatief grote dichtheid kunnen zich met betrekking tot bepaalde bodemkarakteristieken toch onnauwkeurigheden ten gevolge van extrapolaties voordoen. De beschikbare gegevens van de bodemkwaliteit vertegenwoordigen slechts een momentopname en kunnen een beperkt beeld van de realiteit opleveren.
Discipline Grond- en oppervlaktewater De beschikbare gegevens van de oppervlaktewaterkwaliteit vertegenwoordigen slechts een momentopname en kunnen een beperkt beeld van de realiteit opleveren.
34
P.003159 | MER bestrijding wateroverlast Grobbendonk
Wat betreft grondwater zijn er enkel voor het projectgebied Nederviersel gegevens beschikbaar over de grondwaterstand van voor de grondwateroverlast (1998-1999). Dit bemoeilijkt mogelijk de interpretatie van de grondwatertafelverlaging in de andere deelgebieden. Het gebruikte grondwatermodel heeft, afhankelijk van de locatie, een foutenmarge van ± 20 cm. Bovendien resulteert het model in een belangrijke (maar niet precies gekende) overschatting van de grondwaterstandsdalingen aan de overkant van het kanaal. De besluiten in dit MER houden in voldoende mate rekening met deze (conservatieve) onvolkomenheden. Meer nauwkeurige modelberekeningen zouden niet tot fundamenteel andere besluiten leiden.
Discipline Geluid & Trillingen Het oorspronkelijk omgevingsgeluid (omgevingsgeluid dat aanwezig was vóór het exploiteren van de bemalingsinstallaties) is niet gekend. Om toch betrouwbare metingen voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid te verkrijgen, werd een meetpunt gekozen buiten de invloedssfeer van de bemalingsinstallatie.
Discipline Fauna & Flora Een redelijk goed beeld van de grondwaterstanden voor de volledige tijdshorizont (van voor de vaststelling van de grondwaterstijgingen tot de inschatting van de grondwaterstanden bij uitvoering van het project) is enkel beschikbaar voor het projectgebied Goor-Nederviersel. De inschatting van de mogelijke effecten als gevolg van gewijzigde grondwaterstanden is uiteraard afhankelijk van de acuuraatheid van de gemodelleerde grondwaterstanden. De opzet is zodanig dat effecten van grondwaterverlaging zeker niet onderschat zijn, het tegendeel is waar. Het gebrek aan gegevens over reële grondwaterstanden voor de andere projectlocaties (Vogelzangstraat, Dijkstraat en Nierijk) is een beperking maar weegt niet wezenlijk op de effectanalyse.
Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Aangezien voor de effectbepaling van de discipline Landschap een input van de abiotische disciplines noodzakelijk is, gelden de ontbrekende gegevens voor deze disciplines ook als leemten voor het onderdeel landschap. Voor deze discipline zijn, met uitzondering over de aanwezigheid van archeologische sporen, er geen leemten in de kennis aan te geven. Wat betreft het archeologisch erfgoed is het grootste deel van dit erfgoed niet bekend en slechts in potentie uit te drukken. Er is dus een leemte in de kennis ten gevolge van het ontbreken van basisgegevens.
Discipline Mens Aangezien voor de effectbepaling van de discipline Mens een input van de abiotische disciplines noodzakelijk is, gelden de ontbrekende gegevens voor deze disciplines ook als leemten voor de discipline Mens.
Technum
Niet-technische samenvatting
35