Bestemmingsplan "Groepswoningen Meezenbroek" Gemeente Heerlen
Plangroep Heggen Born, september 2010 Status: Kenmerk: Auteur(s):
vastgesteld 09.027.R001.KT mr. K. Tielen Ing. V. Luijpers
TOELICHTING EN PLANREGELS
TOELICHTING
INHOUDSOPGAVE 1.
Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Planbegrenzing 1.3 Vigerend bestemmingsplan 1.4 Functie en doelstelling van het bestemmingsplan 1.5 Leeswijzer
4 4 4 6 7 7
2.
Ruimtelijke inventarisatie en analyse 2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur 2.2 Functionele aspecten 2.3 Kabels en leidingen 2.4 Cultuurhistorische waarden
8 8 9 9 10
3.
Planologisch Beleid 3.1 Rijksbeleid 3.1.1 Nota ruimte 3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 3.2.2 Provinciale Woonvisie Limburg 3.3 Regionaal beleid 3.3.1 Regionale Woonvisie Parkstad Limburg 3.4 Gemeentelijk beleid 3.4.1 Voorontwerp bestemmingsplan 3.4.2 Parkeernota 2009
12 12 12 12 12 13 13 13 14 14
4.
Milieuaspecten 4.1 Bodem 4.2 Geluid 4.3 Waterhuishouding 4.4 Externe veiligheid 4.5 Luchtkwaliteit 4.6 Milieu - invloed bedrijvigheid 4.7 Flora en fauna 4.7.1 Soortenbescherming 4.7.2 Gebiedsbescherming
16 16 18 19 21 22 23 24 24 25
5.
Planbeschrijving 5.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden 5.2 Stedenbouwkundige aspecten 5.3 Verkeerskundige aspecten
26 26 28 29
6.
Juridische opzet 6.1 Planvorm en plansystematiek 6.2 Planstukken 6.3 Toelichting op de verbeelding 6.4 Toelichting op de planregels
30 30 30 30 30
7.
Economische uitvoerbaarheid
34
8.
Inspraak en overleg
36
9.
Procedure
40
Ingebonden bijlagen
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
42
Toelichting
p. 2
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 3
1.
INLEIDING
1.1
Aanleiding Wonen Heuvelsteden (onderdeel van Wonen Limburg) is voornemens om aan de Meezenbroekerweg te Heerlen een zorgwoningencomplex bestaande uit twee groepswoningen en zes zelfstandige appartementen te realiseren. In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met een viertal intern met elkaar verbonden eengezinswoningen, welke door de stichting RADAR gebruikt worden voor de huisvesting van haar cliënten. De huisvesting voldoet niet meer aan geldende maatstaven, zoals deze ten aanzien van AWBZvoorzieningen worden gehanteerd. De nieuwe zorgwoningen zullen door de stichting RADAR worden gehuurd van Wonen Heuvelsteden. De gronden zijn gelegen binnen het bestemmingsplan “Hoofdzakenplan Heerlen” en kennen de bestemming “Bebouwde kom”. In principe is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de bouw- en gebruiksregels van deze bestemming: aan de bestemming “Bebouwde kom” zijn geen voorschriften verbonden. Ter plaatse dienen derhalve de stedenbouwkundige voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening in acht te worden genomen. Vanwege een overschrijding van de achtergevelrooilijn is het plan wel strijdig met de gemeentelijke bouwverordening. Voor (de omgeving van) het plangebied heeft een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. In dit kader is ten aanzien van (de omgeving van) het plangebied een voorbereidingsbesluit ex artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening genomen. Een voorbereidingsbesluit beoogt te voorkomen dat het nog vast te stellen bestemmingsplan in de voorbereidingsfase wordt doorkruist door activiteiten die wel in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan, maar niet passen in het plan dat in voorbereiding is. Op grond van artikel 50 van de Woningwet zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de beslissing op de aanvraag van een bouwvergunning voor een bouwplan in een gebied ten aanzien waarvan een voorbereidingsbesluit is genomen aan te houden. De in het plangebied beoogde ontwikkeling is in strijd met de bestemmingsregels uit het voorontwerp bestemmingsplan zoals deze ten aanzien van het plangebied worden beoogd. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen dient derhalve een nieuw een zogenaamd “postzegelplan” te worden vastgesteld. De term postzegelplan duidt in deze op een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld om een concreet bouwplan of een concrete gebruiksbehoefte mogelijk te maken. De stedenbouwkundige basis van het plan wordt gevormd door het inrichtingsvoorstel en ontwerp zoals dit is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is vervaardigd door Widdershoven architecten bv.
1.2
Planbegrenzing Het plangebied is gelegen ten noorden van het centrum van Heerlen, in de wijk Grasbroek Musschemig - Schandelen. Het plangebied wordt begrensd door de Meezenbroekerweg en de aangrenzende percelen gelegen aan de Mangostraat, Achterstraat en de Elfmorgenstraat. De gronden zijn kadastraal bekend als Heerlen, sectie R, nummers 2127 en 2128. In de figuren 1.1 t/m 1.3 zijn de topografische ligging, de kadastrale begrenzing en een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Een omschrijving en analyse van het plangebied volgt in hoofdstuk 2.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 4
N Figuur 1.1: topografische ligging plangebied
N Figuur 1.2: ligging plangebied
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 5
Figuur 1.3 Kadastrale begrenzing plangebied
1.3
Vigerend bestemmingsplan Het gebruik van de gronden in het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan “Hoofdzakenplan Heerlen1” en kennen de bestemming “Bebouwde kom”. In de regels van deze bestemming zijn geen bouw of gebruiksvoorschriften opgenomen. Ten aanzien van het gebruik van de betreffende gronden geldt derhalve dat ieder gebruik is toegestaan, mits hier op grond van andere (gemeentelijke) regelgeving geen vergunning voor noodzakelijk is. Ten aanzien van de bouwregels geldt dat ter plaatse de stedenbouwkundige voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening in acht dienen te worden genomen. Vanwege een overschrijding van de achtergevelrooilijn is het bouwplan in strijd met deze gemeentelijke bouwverordening. Omdat ten aanzien van het plangebied en haar omgeving een voorbereidingsbesluit als omschreven in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening is genomen, en de beoogde ontwikkeling eveneens in strijd is met de bestemmingsregels zoals deze ten aanzien van het perceel zijn opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan, kan ten aanzien van de in het plangebied voorgestane ontwikkeling niet worden volstaan met een ontheffing van de gemeentelijke bouwverordening. Ten behoeve van de realisatie van de toekomstige zorgwoningen zal derhalve een nieuw bestemmingsplan dienen te worden opgesteld.
1
Gemeente Heerlen (vastgesteld 7 december 1964, goedgekeurd 21 maart 1966) bestemmingsplan “hoofdzakenplan Heerlen”, Heerlen.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 6
1.4
Functie en doelstelling van het bestemmingsplan Het bestemmingsplan vormt bij uitstek het instrument voor de gemeentelijke ruimtelijke ordening. Per 1 juli 2008 zijn gemeenten verplicht voor hun gehele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. In het bestemmingsplan wordt het ruimtelijk beleid van de gemeente vertaald. Het vormt daarmee een beleidsstuk waarin alle bij het gebruik van de grond betrokken belangen worden gecoördineerd ten behoeve van een zo doelmatig mogelijke indeling en een verantwoord gebruik van grond en opstallen. Het gaat dus om het actief coördineren van belangen ten behoeve van een goede ruimtelijke ontwikkeling. Beleid vormt de drager en toetssteen voor een goede ruimtelijke ordening. In eerste instantie moet duidelijk zijn welk beleid er voor het nieuwe plangebied gevoerd wordt. Op basis van een inventarisatie van de aanwezige functies en bebouwing, de analyse van knelpunten en het bepalen van de mogelijkheden voor de gewenste functionele en ruimtelijke ontwikkeling kunnen uitspraken worden gedaan over het plangebied. De beleidsuitgangspunten dienen niet te worden beperkt tot de bestaande situatie en de korte termijn, maar dienen tevens inzicht te geven op de middellange of zelfs de lange termijn. De beleidsuitgangspunten kunnen dan ook betrekking hebben op concrete situaties, mogelijkheden en wensen voor de toekomst. Het voorliggend bestemmingsplan is erop gericht een basis te bieden voor het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving voor de cliënten van de stichting Radar. Aangezien voorgenomen planontwikkeling een projectmatig karakter heeft, wordt dit bestemmingsplan gekenmerkt door een gedetailleerde bestemmingswijze, met een beperkte flexibiliteit. De gedetailleerde bestemmingswijze draagt zorg voor het stellen van de condities waaraan de in het plangebied voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van rechtszekerheid voor alle belanghebbenden. De in het plan opgenomen flexibiliteitsmogelijkheden dienen als extra waarborg om het in de toekomst gewenste grondgebruik te kunnen realiseren.
1.5
Leeswijzer Hoofdstuk 2 bevat een ruimtelijke inventarisatie en analyse van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het relevante Rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid behandeld. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de milieuaspecten zoals geluid, bodem, waterhuishouding, externe veiligheid, luchtkwaliteit, milieuzonering en duurzaam bouwen aan bod. In hoofdstuk 5 wordt het plan beschreven (uitgangspunten en programma). In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan weergegeven, en vervolgens in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 8 worden de resultaten van de inspraak- en overlegmomenten weergegeven. In het afsluitende hoofdstuk 9 ten slotte wordt de te volgen procedure beschreven.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 7
2.
RUIMTELIJKE INVENTARISATIE EN ANALYSE
2.1
Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur Het plangebied is gelegen aan de Meezenbroekerweg in de wijk Grasbroek-MusschemigSchandelen (GMS). Deze wijk behoort tot het stadsdeel Heerlen-Oost. Het plangebied is gelegen op de grens tussen de buurtschap Schandelen en Grasbroek. De woonbebouwing in deze buurten worden met name gekenmerkt door de (voormalige) mijnwerkershuisvesting. Uit het ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling door de gemeente Heerlen uitgevoerde historisch bodemonderzoek is gebleken dat er rond 1924 al bebouwing in de directe omgeving van het plangebied aanwezig is. De Meezenbroekerweg is dan ook reeds aangelegd. Uit luchtfoto’s blijkt dat omstreeks 1967 het plangebied nog onbebouwd is. De bebouwing aan de Elfmorgenstraat, Achterstraat en Mangostraat is dan wel al opgericht. Een luchtfoto uit 1990 laat zien dat het plangebied bebouwd is. Uit recentere luchtfoto’s blijkt dat zich tot op heden geen noemenswaardige veranderingen meer hebben voorgedaan. In het plangebied bevinden zich thans vier rijwoningen (Meezenbroekerweg nummers 12 tot en met 18). Deze woningen zijn intern met elkaar verbonden. Aan de voorzijde van de woningen bevindt zich een gemeentelijke groenvoorziening, waarin zich enkele forse loofbomen bevinden. In onderstaande afbeeldingen zijn enkele (lucht)foto’s van het plangebied en haar omgeving opgenomen.
N Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied
Figuren 2.2: de 4 rijwoningen aan de Meezenbroekerweg
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Figuur 2.3: Humanitas Kinderopvang, gesitueerd tegenover het plangebied Toelichting
p. 8
Figuren 2.4 en 2.5: de Meezenbroekerweg, gezien in noordelijke en zuidelijke richting
De bebouwing in en rond het plangebied wordt gekenmerkt door een heterogene structuur en uitstraling. De bebouwing varieert van naoorlogse woonbebouwing tot blokvormige utiliteitsbouw uit de laatste decennia van de vorige eeuw.
2.2
Functionele aspecten Zoals aangegeven is in de huidige situatie het plangebied reeds bebouwd. De huidige bebouwing op het plangebied bestaat uit een rijenbebouwing van vier rijwoningen. De woningen zijn intern met elkaar verbonden en worden door RADAR worden gebruikt voor de huisvesting van haar cliënten. Deze huisvesting voldoet echter niet meer aan de normen zoals deze ten aanzien van AWBZ-voorzieningen gelden. De vier huidige eengezinswoningen zullen worden gesloopt, waarvoor nieuwbouw, bestaande uit een complex met daarin twee groepswoningen en zes zelfstandige appartementen, voor terug komt. In de directe omgeving van het plangebied is een verscheidenheid aan functies gevestigd. De bebouwing aan de oostelijke zijde van de Meezenbroekerweg bestaat voornamelijk uit woonbebouwing. Aan de overzijde van de Meezenbroekerweg zijn een aantal maatschappelijke functies gesitueerd, te weten een kinderopvang en een school. Ten zuiden van het plangebied, aan de Willemstraat en Eijmaelstraat, zijn enkele detailhandel- en horecafuncties gevestigd. De Meezenbroekerweg, welke een snelheidsregime van 30 km/uur kent, vormt van oorsprong de verbindingsweg tussen het centrumgebied van Heerlen en Meezenbroek. De weg leidt naar enkele belangrijke uitvalswegen, zoals de Palemigerboord, de Schandelerboord en de Spoorsingel. Daarnaast is het plangebied gelegen op een afstand van circa 350 meter tot het NS station Heerlen. De (ov)bereikbaarheid van de woningen is derhalve goed.
2.3
Kabels en leidingen Er zijn geen planologisch te beschermen kabels (o.a. hoogspanning) of leidingen (o.a. hogedruk gasleidingen) in het plangebied aanwezig. Aan de voorzijde van het plangebied, onder het trottoir langs de Meezenbroekerweg, loopt een hogedrukgasleiding. Deze leiding kent een beschermingszone van 4 meter, welke het plangebied gedeeltelijk overlapt. Middels een dubbelbestemming zullen de betreffende leiding en de hiermee samenhangende belangen van de leidingbeheerder worden beschermd. Daarnaast zijn in en om het plangebied diverse telecomkabels, elektriciteitsleidingen, gasleidingen en waterleidingen aanwezig waarmee tijdens de werkzaamheden rekening mee dient te worden gehouden. Ten behoeve hiervan zal voorafgaand aan de werkzaamheden een klic-melding gedaan moeten worden.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 9
2.4
Cultuurhistorische waarden CULTUURHISTORIE
Het plangebied is niet gelegen binnen of grenzend aan een beschermd stads- of dorpsgezicht. In het plangebied bevinden zich geen monumentale waarden, waarmee in de planvorming rekening moet worden gehouden. Ook uit gegevens van de Provincie Limburg2 blijkt dat er in en om het plangebied weinig cultuurhistorische elementen aanwezig zijn. Door de middels voorliggend bestemmingsplan voorgenomen ontwikkelingen worden derhalve geen belangrijke cultuurhistorische waarden bedreigd. ARCHEOLOGIE
Volgens de archeologische verwachting- en cultuurhistorische advieskaart voor de gemeente Heerlen heeft het plangebied deels een lage en deels een middelhoge hoge archeologische verwachting.
3469
2
1A
4
6
8
10
16
14
18
12
1812
zen broe kerw
eg
1813
13 11 2128
2127
14
2126
7
Mee
12 5
1327
9A
13 32
1328 4
1329
5
7
9
1334
20
2
1331
4021
16
1330 12
6
4022 2
88
4023
13
2376
1333
6
4At/mM
11
1
1810
8
2685
2
1809
10
7
4
3 1326
2687
9
t rst raa
1
9 2370
6
16
Achte
1712
8
18
4
6
8
22
24
18
14
10
86
2At/mH
9246
4024 84
2686 1
9639
82
Figuur 2.6: uitsnede archeologische advieskaart gemeente Heerlen
Gelet op de beperkte oppervlakte van het plangebied (circa 1.420 m2), het feit dat de grond bij de oprichting van de huidige bebouwing reeds voor het overgrote deel geroerd is en gelet op het feit dat de nieuwbouw niet zal worden onderkelderd is de kans klein dat als gevolg van de realisatie van de toekomstige woningen archeologische waarden aangetroffen worden Voorts zijn er in het verleden geen vondsten en/of waarnemingen in het betreffende plangebied gedaan. In het kader van dit bestemmingsplan wordt een inventariserend archeologisch onderzoek dan ook niet nodig geacht.Indien tijdens de bouwwerkzaamheden toch archeologische indicatoren worden aangetroffen, is de opdrachtgever op grond van artikel 53, lid 1 van de Monumentenwet 1988 verplicht deze zo spoedig mogelijk te melden bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Tevens dient hij het bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Heerlen hiervan in kennis te stellen.
2
Provincie Limburg (januari 2010), Cultuurhistorische Waardenkaart, www.limburg.nl/cultuurhistorie. Maastricht
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 10
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 11
3.
PLANOLOGISCH BELEID
3.1
Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte De Nota Ruimte3 bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin rijksverantwoordelijkheden en die van anderen helder zijn onderscheiden. Dit geeft invulling aan het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Hiermee sluit het kabinet aan bij de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, die onder meer tot uiting komen in het decentrale planningsstelsel (met een centrale rol voor de gemeentelijke bestemmingsplannen). Het Rijk stelt dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen. Voor de korte termijn is het nodig voldoende capaciteit beschikbaar te hebben in bestemmingsplannen, zodat de realisatie aan de maatschappelijke vraag kan voldoen. De concrete invulling laat het Rijk over aan de lagere overheden.
3.2
Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) Het POL20064 is, net als het POL2001, een integraal plan. Het POL2006 behelst het streekplan, het waterhuishoudingplan, het milieubeleidsplan van de provincie Limburg. Het bevat tevens de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Ten slotte vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voorzover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voorzover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL2006 is geactualiseerd in 2008.
N Figuur 2.1: uitsnede perspectievenkaart POL2006 3 4
Ministerie van VROM (april 2004), Nota Ruimte. Den Haag. Provincie Limburg (september 2006), Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006. Maastricht.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 12
Het plangebied is gelegen op gronden welke in het POL2006 zijn aangewezen als Perspectief “P9 Stedelijke bebouwing”. De stedelijke bebouwing (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering, en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken geborgd. In het POL2006 is verwoord dat binnen de grens van de stedelijke dynamiek sprake is van een continue proces van verandering en vernieuwing, intensief ruimtegebruik en een breed scala aan ontmoetingsplaatsen gericht om uitwisseling van onder meer informatie, diensten en goederen. Voor rode ontwikkelingen geldt dat de voorkeur uitgaat naar inbreiding ten opzichte van uitbreiding. Het oprichten van zorgwoningen en -appartementen is een stedelijke functie die bij voorkeur binnen het bestaand bebouwd gebied dient te worden gerealiseerd. Tevens is er in dit geval sprake van inbreiding waardoor voorliggend plan goed past binnen het provinciale beleid als verwoord in het POL2006.
3.2.2 Provinciale Woonvisie Limburg De Provinciale Woonvisie Limburg5 behelst sinds januari 2006 het woningbouwbeleid waarop de Regionale Volkshuisvestingsplannen moeten worden afgestemd. De provincie haakt met de inrichting van het beleidsveld “Wonen” aan op de gekozen beleidsstijl in het coalitieakkoord van 2003. De eigen kracht en potentie van burgers, instellingen en bedrijven staan hierin centraal. De provincie wil dat woonbeleid tot stand komt via gedeelde inzichten en op basis van een gemeenschappelijke agenda. Samenwerking moet gericht zijn op grenzen verleggen, vernieuwend denken en op het daadwerkelijk ondernemen van actie. De inbreng en bijdrage van de provincie zal altijd gebaseerd zijn op selectie en uitvoeringsgerichtheid en op de vraag of een toegevoegde waarde geleverd kan worden. De opgestelde regionale agenda’s vormen de grondslag voor een gedeeld inzicht en gemeenschappelijke agenda tussen partijen binnen de regio’s. Samenvattend blijkt uit de woonvisie dat de remedie voor een goed functionerende woningmarkt in Limburg niet alleen in de aantallen ligt, maar zeker ook in de kwaliteit van de woningen. Er dient te worden gestreefd naar een goede match van vraag en aanbod op de woningmarkt. Van belang hiervoor is een kwalitatief gedifferentieerde woningvoorraad, welke aansluit op de wensen van de burger, nu en in de toekomst. Deze kwaliteitsslag zal voor een belangrijk deel geslagen moeten worden binnen de bestaande woningvoorraad. Daarbij horen duidelijke afspraken, tussen de verantwoordelijke partijen binnen de regio’s, en tussen de regio’s en provincie. In de Provinciale Woonvisie Limburg is dan ook de verplichting opgenomen voor de verschillende Limburgse RVP (Regionaal Volkshuisvestingsplan)-regio’s om een beknopte regionale woonvisie op te stellen welke moeten gaan dienen als opvolger van het RVP 2002. De regionale woonvisie Parkstad Limburg wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht.
3.3
Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Woonvisie Parkstad Limburg De regio Parkstad (waarvan de gemeente Heerlen onderdeel uitmaakt) heeft in de Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen 2006-2010: “Parkstad Limburg geeft Ruimte!” (vastgesteld door de Parkstad Raad op 11 december 2006) het te voeren woningbouwbeleid op hoofdlijnen vastgesteld. Uitgangspunt van dit beleid is dat er wordt gekozen voor een strategie van 5
Provincie Limburg (mei 2005), Provinciale Woonvisie Limburg. Maastricht
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 13
kwalitatieve groei. Met de Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen wil de Parkstad regio een kwaliteitsimpuls aan het wonen in de regio geven en een woonaanbod genereren dat beter aansluit op de wensen van de bewoners. De Parkstad Raad heeft vastgesteld dat er in de regio tot en met 2010 behoefte is aan een netto toevoeging van 2.000 nieuwbouwwoningen en 1.200 Koplopers-Zorgwoningen aan de woningvoorraad. Gelet op de awbz-indicatieplicht die voor deze woningen/studio’s geldt, vallen deze buiten de reguliere woningmarkt. Derhalve zijn er vanuit wonen/volkshuisvesting geen bezwaren tegen de voorgenomen plannen.
3.4
Gemeentelijk beleid
3.4.1 Voorontwerp bestemmingsplan Op basis van het door de gemeente Heerlen in 2004 vastgestelde Masterplan GMS is ten aanzien van het plangebied en haar omgeving het voorontwerp bestemmingsplan “Grasbroek - Musschemig - Schandelen” opgesteld. In de toelichting van het voorontwerp is beschreven dat de nadruk van het betreffende bestemmingsplan ligt op het beheer van de bestaande situatie. Het plangebied is in het voorontwerp bestemmingsplan gelegen binnen de bestemmingen “Woondoeleinden W(a) (aaneengesloten woningen)”, “Groen” en “Erf”. In de regels van het voorontwerp wordt in de bestemming “Woondoeleinden W(a)” aangegeven dat de gronden bestemd zijn voor aaneengesloten woningen en dat hoofdgebouwen binnen het bouw- en bestemmingsvlak dienen te worden opgericht. Binnen de bestemming “Erf” mogen slechts bijgebouwen worden opgericht. Binnen de bestemming “Groen” zullen geen gebouwen worden toegestaan. De in het voorontwerp bestemmingsplan voor “Groen” bestemde gronden blijven ook in voorliggend bestemmingsplan voor groenvoorzieningen bestemd. Op de planverbeelding van het voorontwerp zijn de bestemmingsgrens en het bouwvlak van de bestemming “Woondoeleinden W(a)” om de huidige rijbebouwing getekend. Aangezien in het plangebied gestapelde woningen zijn geprojecteerd, en de geprojecteerde bebouwing aan de achterzijde buiten de bestemming “Woondoeleinden W(a)” en het bijbehorende bouwvlak is gelegen, is het project niet passend binnen de bouwregels van het voorontwerp. In de toekomstige situatie zal de woonfunctie van het perceel behouden blijven. Het beoogde gebruik is derhalve wel in overeenstemming met de planregels van het voorontwerp en met het door de gemeente Heerlen gewenste gebruik van het plangebied.
3.4.2 Parkeernota Heerlen 6
De gemeente Heerlen heeft thans de Parkeernota 2009 in voorbereiding. Deze nota, welke nog niet is vastgesteld, bevat voorstellen voor een aanpassing van de gemeentelijke parkeernormen voor bouwplannen en voor de toepassing daarvan in verschillende delen van het stedelijk gebied. In de nota wordt onder andere de intentie uitgesproken het door de hantering van relatief lage parkeernormen restrictieve parkeerbeleid fors te versoepelen. Uitgangspunt bij deze versoepeling is dat per zone van het stedelijk gebied per gespecificeerde functie slechts een minimum parkeernorm wordt vastgesteld. Deze parkeernormen zijn bepaald aan de hand van de CROW publicaties ASVV2004 en publicatie 182 “Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering”. De in deze publicaties opgenomen parkeernormen zijn algemeen geaccepteerd bij de beoordeling van parkeervraagstukken in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. De op deze publicaties gebaseerde nieuwe (concept) parkeernota is als
6
Gemeente Heerlen (januari 2009), Parkeernota Heerlen 2009. Heerlen
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 14
zodanig ook relevant bevonden in het kader van de beoordeling van de parkeervraag als gevolg van onderhavig planvoornemen. Conform de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid zal het parkeren geheel op eigen terrein plaatsvinden. In paragraaf 5.3 wordt de parkeerbalans in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 15
4.
MILIEUASPECTEN
4.1
Bodem Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet helder zijn dat de bodem van het plangebied geschikt is voor de beoogde functies. BELEIDSKADER
Besluit Bodemkwaliteit Op 1 juli 2008 is het Besluit Bodemkwaliteit in werking getreden. Voor de inwerkingtreding van het Besluit was de regelgeving voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie versnipperd over het Bouwstoffenbesluit, de Vrijstellingsregeling grondverzet en andere regels. De regelgeving werd als complex, star en slecht handhaafbaar ervaren. Daarom zijn deze regels herzien en is een eenduidig kader gemaakt, namelijk het Besluit Bodemkwaliteit. Hierin staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie voor het toepassen en hergebruiken moeten voldoen. Het Besluit zet een kwalitatieve stap in de richting van duurzaam bodembeheer. Het Besluit komt ook tegemoet aan de wens om maatwerk op gebiedsniveau beter mogelijk te maken. En het Besluit geeft de mogelijkheid om gericht toezicht te houden op de hele keten van bouwstoffen, grond en baggerspecie. OVERGANGSRECHT
Gemeenten die op het moment van inwerkingtreding van het Besluit nog een geldige bodemkwaliteitskaart hebben, kunnen gebruik maken van overgangsrecht. Deze gemeenten kunnen – tot maximaal 5 jaar – na vaststelling van de kaart- volgens de bestaande bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan blijven werken. De gemeente Heerlen heeft gekozen om vanaf 1 juli 2008 het huidige beleid van de gemeente Heerlen te continueren. Voorstaande geschiedt conform artikel 76 van het Besluit Bodemkwaliteit en de toelichting die hierbij gegeven wordt. Concreet betekent dat dit dat er niets verandert. De huidige bodemkwaliteitskaart, bodembeheerplan en bodembeleidsplan 2005-2009 blijven van kracht voor alle bodemzaken tot het nieuwe beleid (gepland in 2010) is vastgesteld. Het nieuw vast te stellen bodembeleid zal aansluiten op het Besluit Bodemkwaliteit. BODEM
Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2005 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering. Als uitwerking van het bodembeleid is een bodembeheerplan en een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Op basis hiervan is gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden en per deelgebied zijn voor de diverse componenten (zware metalen, PAK, EOX en minerale olie) gebiedseigenwaarden opgesteld. De gebiedseigenwaarde is de waarde die bepaald wordt door de ondergrens van het 80% betrouwbaarheidsinterval rondom de negentigpercentielwaarde. Op basis van een vergelijking tussen de gebiedseigenwaarde en de resultaten van de in het gebied uitgevoerde bodemonderzoeken volgen al dan niet een aantal acties. Uitgangspunt hierbij is: A. Buiten grootschalig diffuus verontreinigde gebieden: § Fungeren de BGW als terugsaneerwaarde bij saneringen. § Geldt de streefwaarde als bodemkwaliteitseis bij hergebruik van grond als bodem (standstill principe). § Gelden de BGW als bodemkwaliteitseis bij bestemmingsplanherzieningen.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 16
B. Binnen grootschalig diffuus verontreinigde gebieden: 1. Waar de gebiedseigen bodemkwaliteit (gebiedseigenwaarde lager is dan of gelijk is aan de BGW-1: § Gelden de BGW als terugsaneerwaarde bij saneringen. § Gelden de gebiedseigenwaarden (met als maximum de BGW-1) als bodemkwaliteitseis bij hergebruik van grond als bodem binnen de regels van de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet. § Gelden de BGW als minimale bodemkwaliteitseis bij nieuwe activiteiten zoals bestemmingsplanherzieningen en bouwplannen. 2. Waar de gebiedseigen bodemkwaliteit (gebiedseigenwaarden) hoger is dan de BGW -1: § Gelden de gebiedseigenwaarden als terugsaneerwaarde bij saneringen (gevalscontour). § Gelden de gebiedseigenwaarden als minimale bodemkwaliteitsdoelstelling bij hergebruik van grond als bodem. § Gelden de gebiedseigenwaarden als minimale bodemkwaliteitsdoelstelling bij nieuwe activiteiten zoals bestemmingsplanherzieningen en bouwplannen § Daar waar de gebiedseigenwaarde groter is dan het aanvaardbaar risiconiveau geldt het aanvaardbaar risiconiveau als minimale kwaliteitsdoelstelling. Voor alle situaties geldt dus dat de bodemkwaliteit van de omgeving (hetzij schoon, hetzij in bepaalde mate verontreinigd) het uitgangspunt vormt bij de aanpak van een bodemverontreiniging én dat de meest gevoelige functie binnen de bestemming bepalend is voor de te realiseren bodemkwaliteit. Het ‘keren’ van de bodem om zodoende de schone ondergrond uit te wisselen met de verontreinigde leeflaag is te allen tijde verboden. Voor het grondwater geldt het standstillprincipe, met uitzondering uiteraard van de te saneren lokaties waar lokaal een kwaliteitsverbetering wordt nagestreefd. Voor de gebieden met een bijzondere functie (het bodembeschermingsgebied Mergelland) zal telkens bepaald worden of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Voor niet gebiedseigen immobiele verontreinigingen en mobiele verontreinigingen geldt het beleid zoals geformuleerd in hoofdstuk 4 van het bodembeleidplan. Ter bepaling of sprake is van een nieuwe situatie en er derhalve een toetsing aan de gebiedseigenwaarden dient plaats te vinden geldt het gestelde in het bodembeleidsplan Heerlen: Er is sprake van een bodemhygiënisch nieuwe situatie indien aan tenminste één van de volgende twee voorwaarden is voldaan (zie ook het bodembeleidsplan Heerlen): 1. Er vindt meer dan 25 m3 grondverzet plaats. 2. Er is sprake van een verschuiving in de functie, de bestemming of het feitelijk gebruik die leidt tot een toename van het blootstellingsrisico.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 17
De voor onderhavig deelgebied ‘ontwikkeling voor 1925’ geldende gebiedseigenwaarden zijn opgenomen in de rapportage ‘Bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen’ (Arcadis, projectnr. 110504/ZC6/070/700110/004, d.d. 12 mei 2006). Er zijn gebiedseigenwaarden opgesteld voor de bodem tot 2 m-maaiveld. Uit dit onderzoek blijkt dat de gebiedseigenwaarden van toepassing zijn welke zijn weergegeven in de hierboven weergegeven tabel. In de tabel zijn de gehalten weergegeven in mg/kg ds en gecorrigeerd voor lutum en organisch stofgehalte. Nieuwe activiteiten binnen het plangebied dienen te voldoen aan de in tabel 1 weergegeven bodemkwaliteitseis in de vorm van de gebiedseigenwaarden. Ten aanzien van deze nieuwe activiteiten kunnen in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing genoemd worden: - het realiseren van een zorgwoningencomplx Ter plaatse van het plangebied is het volgende bodemonderzoeken verricht. - vooronderzoek Locatie Meezenbroekerweg 12 t/m 18 te Heerlen/Hoensbroek, opgesteld door gemeente Heerlen en gedateerd 26 november 2009, projectnr. HL091704826.0; De kwaliteit van de bodem in het plangebied kan, op basis van het verrichte bodemonderzoek, als volgt beschreven worden. CONCLUSIE VOORONDERZOEK
In november 2009 is door de gemeente Heerlen een historisch bodemonderzoek7 conform de NVN 5275 in het plangebied uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is ter plaatse van het plangebied een eerste indruk te krijgen van de mogelijke kwaliteit van de bodem en te bepalen of in het plangebied milieuhygiënisch bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd. Uit het Historisch Basisbestand van de gemeente Heerlen blijkt dat op de locatie geen potentieel bodembedreigende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Daarnaast blijkt uit het historisch bodemonderzoek dat er in de directe omgeving van het plangebied in het verleden de volgende bodemonderzoeken zijn verricht: - Oriënterend bodemonderzoek locatie Achterstestraat 8, opgesteld door CBB, rapportnr. LI-160-0203-10,d.d 1 december 1998. - Oriënterend bodemonderzoek locatie Achterstestraat 6, opgesteld door CBB, rapportnr. LI-160-0196-10, d.d. 1 december 1998. Op grond van het vooronderzoek en de in het kader van het vooronderzoek uitgevoerde terreininspectie kan het plangebied als asbest onverdacht worden beschouwd en kan conform de NEN 5740 norm de hypothese ONV (onverdacht) worden vastgesteld. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Door de sloop van de bestaande bebouwing kan de bodem fysisch en chemisch verontreinigd raken. Daarom wordt geadviseerd het chemisch bodemonderzoek uit te laten voeren nadat sloop van de bestaande bebouwing heeft plaatsgevonden. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van deze bodem in overeenstemming is met het beoogde gebruik (bodemfunctieklasse wonen) zijn er vanuit milieutechnisch oogpunt geen belemmeringen voor de in het plangebied beoogde ontwikkelingen.
4.2
Geluid Gezien het feit dat er geluidsgevoelige objecten (woningen) worden gerealiseerd is het van belang te inventariseren of er relevante geluidsbronnen binnen of nabij het plangebied aanwezig zijn. Relevante geluidsbronnen kunnen in voorliggend geval wegen, spoorwegen, bedrijven en bedrijventerreinen zijn.
7
Gemeente Heerlen (november 2009), Vooronderzoek voor de locatie Meezenbroekerweg 12 t/m 18 (projectnr.HL091704826.0). Heerlen
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 18
WEGVERKEERSLAWAAI
De relevante normstelling inzake het wegverkeerslawaai is opgenomen in de Wet geluidhinder. Conform de bepalingen van deze wet worden voor nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom de volgende eisen gesteld aan de als gevolg van wegverkeerslawaai optredende gevelbelastingen: - vookeursgrenswaarde: - maximale ontheffingswaarde:
48 dB (art. 82 lid 1) 63 dB (art. 83 lid 2)
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de zone van de op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde Spoorsingel. Uit het ten behoeve van de beoogde ontwikkeling uitgevoerde akoestisch onderzoek8 is gebleken dat het plangebied volledig van de spoorsingel wordt afgeschermd door lokaal omliggende bebouwing. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai als gevolg van het verkeer op de Spoorsingel zal ter plaatse van het plangebied derhalve niet worden overschreden. Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er als gevolg van het wegverkeer derhalve geen randvoorwaarden ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. In het akoestisch onderzoek is tevens de gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg het verkeer op de Meezenbroekerweg berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat de gevelbelasting op de voorgevel van de toekomstige woningen ten hoogste 57 dB Lden bedraagt. Conform het bepaalde in het Bouwbesluit dient ter plaatse van de toekomstige voorgevel derhalve een karakteristieke geluidwering van 24 dB te worden gerealiseerd, ten einde het maximale binnenniveau van 33 dB in de geluidgevoelige ruimtes (verblijfsgebieden) te waarborgen. SPOORWEGLAWAAI
In de nabijheid van het plangebied is op circa 330 meter een spoorweg gelegen. Volgens de “Regeling Zonekaart Spoorwegen” heeft het betreffende baanvak 852 een zone van 200 meter. Het plangebied ligt niet binnen deze zone. Het aspect spoorweglawaai is derhalve niet van toepassing. INDUSTRIELAWAAI
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is derhalve niet van toepassing. AFWEGING GOEDE RUIMTELIJKE ORDENING IN VERBAND MET VERKEERSAANTREKKENDE WERKING BOUWPLAN
Als gevolg van het bouwplan zullen nauwelijks extra verkeersbewegingen per etmaal plaatsvinden. In paragraaf 5.3 wordt beargumenteerd dat dit aantal onder de 48 mvt/etmaal zal blijven. De extra verkeersstroom als gevolg van het bouwplan zal derhalve in alle redelijkheid niet van het reguliere verkeersbeeld van de Meezenbroekerweg te onderscheiden zijn. Wegverkeerslawaai als gevolg van het bouwplan vormt derhalve geen beperking of belemmering.
4.3
Waterhuishouding Gezien de aard van de ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen te volgen procedure kan voorliggend plan worden aangemeld bij het watertoetsloket van het Waterschap Roer en Overmaas ter verkrijging van een positief wateradvies. Het onderhavig project voorziet in de realisatie van circa 830 m2 verhard oppervlak. In de huidige situatie is het plangebied voor het overgrote deel reeds bebouwd. Gelet op het verhard oppervlak van het plangebied (minder dan 1000m2), hoeft het plan niet aangemeld te worden bij het watertoetsloket van het Waterschap Roer en Overmaas. Het plan is wel in het kader van het vooroverleg (art. 3.1.1 Bro) toegezonden aan het Waterschap. Het advies van het Waterschap is opgenomen in bijlage 1.
8
Bureau Geluid (decemberl 2009), Akoestisch onderzoek (projectnr.20083135). Meerssen.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 19
WATERBELEID
Nationaal bestuursakkoord water In 2003 hebben het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal bestuursakkoord water afgesloten. In het Nationaal bestuursakkoord water is het Waterbeleid 21ste eeuw (WB21) vastgelegd. Het beleid is gericht op het op orde brengen en houden van watersystemen in Nederland, ter voorkoming van wateroverlast mede als gevolg van voorspelde klimaatsveranderingen. Water is een belangrijk ordenend principe, welk een zwaarwegend sturend element vormt bij de inrichting van de ruimte. De WB21 aanpak heeft als belangrijk uitgangspunt dat afvoer- en andere waterhuishoudkundige problemen niet mogen worden afgewenteld op boven- of benedenstroomse buren. De verschillende partijen hebben derhalve gekozen voor een strategie welke uitgaat van het principe dat overtollig water wordt opgevangen waar dit ontstaat. Water dient derhalve niet langer zo snel mogelijk te worden afgevoerd, maar zo lang mogelijk ter plaatse worden vastgehouden, bijvoorbeeld door middel van infiltratie in de bodem. Provinciaal Omgevingsplan Limburg De provincie Limburg heeft in het POL2006 invulling gegeven aan bovengenoemde strategieën door te streven naar een maximale afkoppeling van regenwater, binnen de grenzen van doelmatigheid. Afkoppelen van regenwater betekent dat regenwater dient te worden gescheiden van afvalwater en zoveel mogelijk moet worden vastgehouden en geïnfiltreerd in het gebied waarin het valt. Afkoppeling voorkomt onnodige belasting van het riool en waterzuiveringsinstallaties. Daarnaast vermindert afkoppeling de overstort van vuil rioolwater op het oppervlaktewater en kan het een bijdrage leveren aan het herstel van een natuurlijk functionerend watersysteem (onder andere vermindering van verdroging). Het plangebied is noch gelegen binnen een grondwaterwin of –beschermingsgebied, noch in een bodembeschermingsgebied. Gemeentelijk beleid De gemeente Heerlen heeft in samenwerking met het waterschap “Roer en Overmaas” en het zuiveringsschap Limburg in het Waterplan Heerlen haar ambities met betrekking tot het waterbeleid vastgelegd. Dit beleid van de gemeente ten opzichte van de waterhuishouding is gericht op het scheiden van schoon en vuil water. Dit betekent dat verharde oppervlakten zoals daken of straten dienen te worden afgekoppeld van het gemeentelijk rioolstelsel, zodat het regenwater dat op daken of straten valt niet meer terecht kan komen bij het vuile water in de riolering. Alleen wanneer infiltratie om technische redenen niet mogelijk is kan eventueel regenwater geloosd worden op het gemeentelijk riool. Het streven is echter infiltratie of, indien dit niet mogelijk is, berging in het oppervlaktewater. Conform de gemeentelijke rioleringsverordening dient hierbij ten minste 20 mm op eigen terrein te worden geborgen. HUIDIGE SITUATIE
In de huidige situatie reeds bebouwd en grotendeels verhard. Het hemelwater dat op de oppervlakteverhardingen in het plangebied valt wordt in de huidige situatie afgegeven op het gemeentelijke rioleringstelsel. Bodemopbouw en geohydrologie De bodem in het plangebied bestaat volgens de bodemkaart van Nederland (Kaartbladen Sittard 60 west en oost en Heerlen 62 west en oost 58 Oost, 1968) uit leem en löss. Uit in de
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 20
omgeving van het plangebied uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt echter dat de bodem in de omgeving van het plangebied met name bestaat uit matig grof tot fijn matig zand. De maaiveldhoogte van het plangebied bedraagt circa 110 m+ NAP. Het freatisch grondwater bevindt zich op circa 99 m + NAP, en wordt derhalve op circa 11 m-mv verwacht. De grondwaterstromingsrichting is globaal noord-westelijk gericht. Gezien de diversiteit in bodemopbouw binnen de gemeente Heerlen kan echter geen uitspraak worden gedaan over de exacte lokale grondwaterstromingsrichting. TOEKOMSTIGE (WATERHUISHOUDKUNDIGE) SITUATIE
Het merendeel van het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt in Limburg, wordt via het rioolstelsel afgevoerd. Daarom hebben de gezamenlijke waterbeheerders (provincie Limburg, Waterschap Roer en Overmaas, Waterschap Peel en Maasvallei en Rijkswaterstaat) de brochure ‘Regenwater schoon naar beek en bodem9’ opgesteld. Op basis van deze brochure kan bepaald worden hoeveel en op welke manier regenwater op een verantwoorde wijze van de riolering afgekoppeld kan worden en afgevoerd kan worden naar beek en bodem. Bij het afkoppelen van regenwater wordt erop gelet dat hemelwater schoon blijft en dat regenwater dat licht verontreinigd is, gezuiverd wordt. Het uitgangspunt is om al het verharde oppervlak af te koppelen. De waterbeheerders hanteren ten aanzien van de afkoppeltechnieken de voorkeursvolgorde vasthouden, bergen, afvoeren (conform het Waterbeheer 21e eeuw). In het plangebied zal een complex worden gerealiseerd dat plaats biedt aan groepswoningen en 6 zelfstandige appartementen. De oppervlakteverharding bedraagt circa 830 m2. Het betreft conform de genoemde brochure uitbreiding van een woongebied, wat betekent dat de voorkeur van het waterschap uitgaat naar bovengrondse open systemen met bodemfilter. In het plangebied is echter niet voldoende ruimte aanwezig om een bovengrondse retentievoorziening aan te leggen. Conform de gemeentelijke rioleringsverordening dient ten minste 20 mm regenwater afgekoppeld te worden van de gemeentelijke riolering, en te worden geborgen op eigen terrein. Dit betekent dat ten aanzien van de geprojecteerde ontwikkeling rekening dient te worden gehouden met een bergingseis van circa (830 * 0,02 =) ca. 16,6 m3. Dit regenwater zal middels een ondergrondse voorziening (bijvoorbeeld een aquaflowsysteem of infiltratiekratten) worden geïnfiltreerd in de bodem. Aan de achterzijde van het toekomstige complex, waar tevens enkele parkeervakken gerealiseerd zullen worden, is voldoende ruimte beschikbaar voor de aanleg van een dergelijke infiltratievoorziening. Na uitvoering van een infiltratieonderzoek zal de exacte dimensionering van het infiltratiesysteem worden bepaald. Van belang hierbij is dat de infiltratievoorziening een zodanige leeglooptijd heeft dat deze binnen 24 uur weer gereed is voor een nieuwe maatgevende bui van 20 mm. Het water dat als gevolg van een bui groter dan 20 mm niet in de infiltratievoorziening kan worden opgevangen zal middels een nooduitlaat overstorten op het gemeentelijk rioleringstelsel. Het is van belang in het plangebied verontreiniging als gevolg van afstromend hemelwater te voorkomen. Om de waterkwaliteit te garanderen zal er bij de constructie van de in het plangebied te realiseren gebouwen geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen zoals zink of lood. Daarnaast dient het gebruik van strooizout en chemische onkruidbestrijdingsmiddelen in het plangebied zoveel mogelijk te worden voorkomen.
4.4
Externe Veiligheid Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s naar de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen maar ook bij transportassen (spoor, weg, water) en buisleidingen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een bedrijfsgebouw of een sporthal wordt daarbij in algemeenheid beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen.Een bedrijfsgebouw of een sporthal
9
Provincie Limburg, e.a. (2006), Regenwater schoon naar beek en bodem. Maastricht.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 21
wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich een jaar lang permanent en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle bron bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. RISICOVOLLE INRICHTINGEN
Volgens de Risicokaart Limburg10 zijn er geen bedrijven in de omgeving die ten aanzien van de externe veiligheid beperkingen aan het bouwplan kunnen opleggen. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting waarop het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van toepassing is. TRANSPORTASSEN Uit de gegevens van de Risicoatlas Wegtransport11, de Risicoatlas Spoor12 en de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland13 blijkt tevens dat het plangebied niet gelegen is binnen het invloedsgebied van een (water-, spoor-)weg die deel uitmaakt van een vastgestelde route voor gevaarlijke stoffen: de spoorweg (Sittard-Heerlen) is op een afstand van circa 330 meter gelegen. BUISLEIDINGEN
In de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de reeds eerder genoemde Risicokaart Limburg geen transportleidingen gesitueerd welke op basis van externe veiligheidsaspecten een randvoorwaarde vormen bij de voorgenomen planrealisatie. CONCLUDEREND
Het milieuaspect externe veiligheid is geen randvoorwaarde bij de oprichting van het zorgwoningencomplex.
4.5
Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. De regelgeving is verder uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en Ministeriële Regelingen. Met deze nieuwe wettelijke systematiek is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) komen te vervallen. Een belangrijk verschil met het Blk 2005 is dat de nieuwe regelgeving een flexibele koppeling kent tussen ruimtelijke activiteiten en gevolgen voor de luchtkwaliteit. Projecten die ‘niet in betekenende mate bijdragen’ aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, worden in principe opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat een pakket aan generieke en locatiespecifieke maatregelen die ervoor zorgen dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd en, belangrijker, die er voor zorgen dat alle huidige overschrijdingen worden opgelost. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) is uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen. TOETSING LUCHTKWALITEITSEISEN
In artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer is een viertal voorwaarden opgenomen waaronder bestuursorganen de in lid 2 van dit artikel genoemde bevoegdheden (waaronder het volgen 10
Provincie Limburg (2006), Risicokaart Limburg, www.limburg.nl. Maastricht. Aviv (24 maart 2003), Risicoatlas Wegtransport Gevaarlijke Stoffen. Enschede. 12 Ministerie V&W (13 juni 2001), Risicoatlas Spoor; vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan. Den Haag. 13 Aviv (20 februari 2003), Risicoatlas Hoofdvaarwegen. Enschede. 11
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 22
van vrijstellingsprocedures en het opstellen van bestemmingsplannen) mogen uitoefenen. Deze voorwaarden hebben betrekking op de met de uitoefening van de bevoegdheid verbonden gevolgen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Indien er sprake is van één van de hieronder genoemde omstandigheden vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid en de daarmee beoogde ontwikkeling: § er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; § het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; § het project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging; § het project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. NIET IN BETEKENDE MATE (NIBM)
In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft: § aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM; § op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. TOETSING PLAN AAN LUCHTKWALITEITSEISEN
Voorliggend plan voorziet in de oprichting van 2 groepswoningen en 6 zelfstandige appartementen. Hiermee blijft het plan ruim onder de 3% grens van 1.500 woningen. Daarnaast zal het bouwplan, zoals in 5.3 nader zal worden beargumenteerd, het plan in minder dan 48 verkeersbewegingen per etmaal genereren. Bij de afweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening kan derhalve opgemerkt worden dat het plan in alle redelijkheid onder de 3% grens zal blijven. Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen beperking en/of belemmeringen op aan de planontwikkeling: het bouwplan voldoet daarmee aan het bepaalde in artikel 5.16 lid 1 onder c: het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer aangeduide stoffen.
4.6 Milieu – invloed bedrijvigheid In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen): § ter plaatse van deze gevoelige functies een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd; § rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven. Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlands Gemeenten14. Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven gelegen op het bedrijventerrein beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving van dit terrein. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid 14
VNG (2007), Bedrijven en milieuzonering. Den Haag.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 23
richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken. In het omgevingstype “gemengd gebied”, waartoe de omgeving van het plangebied gerekend kan worden, kunnen deze richtafstanden met één afstandstap worden verminderd. In de uitgave “Bedrijven en Milieuzonering zijn de verschillende milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden opgenomen in paragraaf 2.3. De richtafstandenlijst is opgenomen in bijlage 1 van deze uitgave. Op basis van de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten kan verder geconcludeerd worden dat de in de omgeving van het plangebied aanwezige bedrijven categorie I of II bedrijven betreffen die in beginsel passend zijn binnen de woonomgeving: Omschrijving
SBI-code
Milieu Categorie
Richtafst. omgevingstype gemengd gebied
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs
852, 8531
1
0
Kinderopvang
8891
1
0
Het plan zelf heeft geen negatieve invloed op het woon- en leefmilieu in de omgeving. Woningen zijn per definitie passend in een woonomgeving. Evenmin heeft het plan nadelige effecten voor de (vergunde) bedrijfsruimte van bedrijven in de omgeving van het plangebied.. Een wettelijk kader wordt gevormd door geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. In het plangebied zijn thans geen inrichtingen of bedrijven aanwezig welke onder deze regelingen vallen. Concluderend kan derhalve gesteld worden dat het aspect milieuzonering de planontwikkeling dan ook niet belemmert of beperkt.
4.7
Flora en fauna
4.7.1 Soortenbescherming In april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Krachtens de Flora- en faunawet mogen er geen ingrepen plaatsvinden die een negatief effect op het leefgebied van beschermde soorten met zich meebrengen. In dit bestemmingsplan is thans aan de orde of het verkrijgen van vrijstelling danwel ontheffing van de Flora- en faunawet vereist is. In dit kader is door Bureau Meervelt een verkennend natuurwaardenonderzoek in het 15 plangebied uitgevoerd . Het plangebied is in maart 2010 middels een veldbezoek onderzocht. Tijdens het veldbezoek werd vastgesteld dat het plangebied beperkte mogelijkheden biedt voor aanwezigheid of vestiging van bijzondere natuurwaarden. PLANTEN
Tijdens het veldbezoek werden geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Door het zorgvuldig beheer van het plangebied is de aanwezigheid van groeiplaatsen van wettelijk beschermde plantensoorten uit te sluiten. VOGELS
Mogelijk zijn de gebouwen en opgaande begroeiingen in het voorjaar van enige betekenis voor enkele algemeen voorkomende broedende vogels. Tijdens het broeden mogen deze broedvogels niet gestoord worden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- en Faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Als richtlijn kan voor het plangebied een broedperiode aangehouden worden van 15 maart tot en met 15 juli. Sloop- en andere verstorende werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het verdient aanbeveling
15
Bureau Meervelt (mei 2010), Notitie flora en fauna Meezenbroekerweg, Heerlen (projectnummer 10-018). Nederweert
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 24
potentiële broedgelegenheden (dakgoten/dakranden, struiken, bomen) voor aanvang van het broedseizoen te verwijderen om broeden te voorkomen. ZOOGDIEREN In de omgeving van het plangebied komen mogelijk zoogdieren voor welke zijn opgenomen in
tabellen 1 en 2, amvb ex art. 75 van de Flora- en faunawet (Bunzing en Eekhoorn). Voor soorten uit bijlage 1 geldt een vrijstelling van art. 8 t/m 12 van de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ingrepen. De Eekhoorn wordt genoemd in tabel 2 van de Flora- en faunawet. Voor deze soort geldt dat het plangebied onderdeel kan uitmaken van het leefgebied (foerageergebied). Door de geringe oppervlakte en de ligging in het centrum van Heerlen (geheel omsloten door verhardingen) wordt de betekenis van het leefgebied als uiterst gering ingeschat. Bovendien is de verstoring tijdelijk en worden de tuinen heringericht. De bomen aan de westkant van het plangebied blijven behouden. Tijdens het veldbezoek werd geconstateerd dat in deze bomen geen verblijfsplaatsen (nesten) van de Eekhoorn aanwezig waren. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk. Tijdens het veldbezoek zijn bij de woningen en andere opstallen geen sporen aangetroffen van bewoning door vleermuizen. Mogelijk dienen de opstallen incidenteel als rust- en verblijfsplaats. Voorafgaand aan de sloop kunnen de panden onaantrekkelijk gemaakt worden als verblijfplaats. Slopen door te strippen verdient sterk de voorkeur. Hierdoor hebben aanwezige vleermuizen de kans een ander onderkomen te zoeken. De voor vleermuizen meest gunstige periodes om te slopen zijn: § eind maart tot en met april, tijdens een warmere periode. De dieren zijn dan niet meer in winterslaap en kunnen zelfstandig een andere verblijfplaats zoeken. De overwinteringperiode is voorbij en de kraamperiode is nog niet begonnen. § half september tot eind oktober, tijdens een warmere periode. De dieren zijn dan nog niet in winterslaap en kunnen zelfstandig een andere verblijfplaats zoeken. De paartijd is voorbij en de overwinteringperiode is nog niet begonnen. Als aanvullende periode waarin gebouwen ongeschikt kunnen worden gemaakt als verblijfsplaats wordt door LNV aangegeven: § In november, mits de temperatuur ’s nachts niet meer dan vijf nachten achtereen onder dedrie graden Celsius en overdag onder de acht graden Celsius komt. OVERIGE
In het plangebied komen algemeen voorkomende (niet beschermde) vlinders en andere insecten voor. Voor andere diergroepen (beschermde soorten amfibieën, reptielen en vissen) is het plangebied ongeschikt. In ieder geval geldt dat te allen tijde de algemene zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet van toepassing is. Dit houdt in dat alle handelingen, die nadelig zijn voor de flora en fauna en die niet nodig zijn om het beoogde doel te verwezenlijken, achterwege gelaten moeten worden.
4.7.2 Gebiedsbescherming Het plangebied is niet gelegen niet in of nabij de EHS (Ecologische Hoofdstructuur), POG (Provinciale Ontwikkelingszone Groen) of een Natura 2000-gebied en is niet aangewezen als Natuurbeschermingsgebied. Gezien de grote afstand tot de grens van Natura 2000 gebieden is een negatief effect op deze gebieden uitgesloten. De betreffende opstand ligt binnen de bebouwde kom i.k.v. de Boswet. De Boswet is derhalve evenmin van toepassing. Het aspect gebiedsbescherming vormt derhalve geen verdere randvoorwaarde bij de voorgenomen planontwikkeling.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 25
5.
PLANBESCHRIJVING
5.1
Uitgangspunten en randvoorwaarden In het plangebied aan de Meezenbroekerweg zal ter plaatse van de huidige jongerenhuisvesting van RADAR een nieuw woningencomplex worden opgericht. Het toekomstige complex, dat plaats zal bieden aan 2 groepswoningen en 6 zelfstandige appartementen, zal bestaan uit 3 bouwlagen. De 2 groepswoningen bevinden zich op de begane grond en de eerste verdieping. De groepswoningen bestaan uit 6 bewonerskamers, een gezamenlijke badkamer en een gezamenlijke woonkamer/keuken. Op de begane grond bevindt zich tevens een kantoor en slaapkamer voor de slaapwacht. Op de 2de verdieping bevinden zich vervolgens de 6 zelfstandige appartementen, elk uitgevoerd als 2 kamerappartement met ieder een eigen balkon. In de navolgende afbeeldingen 5.1 tot en met 5.5 zijn een overzicht van de huidige en toekomstige situatie, alsmede enkele gevelimpressies opgenomen.
Figuur 5.1: overzicht huidige situatie
Figuur 5.2: overzicht toekomstige situatie
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 26
Figuur 5.3: impressie toekomstig complex aan de Meezenbroekerweg
Figuur 5.4: voorgevel complex Meezenbroekerweg
Figuur 5.5: zijgevel complex Meezenbroekerweg
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 27
5.2
Stedenbouwkundige aspecten BOUWHOOGTE EN BEBOUWINGSOPPERVLAKTE
Het complex zal worden opgericht ter plaatse van de huidige rijbebouwing. Het complex wordt uitgevoerd in 4 bouwlagen, waarbij moet worden opgemerkt dat de 4de bouwlaag een kleine opbouw betreft waarin een technische ruimte zal worden ondergebracht, en welke terugliggend van de voorgevelrooilijn zal worden opgericht. De nieuwe bebouwing zal in geringe mate hoger zijn dan de bestaande bebouwing, 2 bouwlagen met kap. Het bebouwd oppervlak van het plangebied neemt ten opzichte van de huidige situatie met circa 150 m2 toe. De uitbreiding van de bouwmassa vindt plaats aan de achterzijde van het perceel: de voorgevel van het gebouw zal in de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing worden opgericht. De voorgenomen ontwikkeling zal geen gevolgen hebben voor de 6 karakteristieke bomen in het gemeentelijk plantsoen aan de voorzijde van het plangebied. Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 heeft de bebouwing in de omgeving van het plangebied een sterk heterogeen karakter. De bebouwing welke is gelegen aan de westzijde van de Meezenbroekerweg kent een forse bouwmassa en bestaat uit 3 of meer bouwlagen. Aan de oostelijke zijde van de Meezenbroekerweg bevinden zich voornamelijk grondgeboden rijwoningen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich echter ook een galerijwoningencomplex dat bestaat uit 4 bouwlagen. De beoogde bouwhoogte sluit derhalve aan bij het bestaande stedenbouwkundige beeld en zal geen storend element in haar omgeving vormen. OMGEVING EN GEVELUITSTRALING
De omgeving van het plangebied bestaat uit woonbebouwing in de vorm van rijwoningen, appartementencomplexen en utiliteitsbouw. De bebouwing stamt uit verschillende decennia van de vorige eeuw, waardoor ter plaatse sprake is van weinig samenhang tussen de bestaande bebouwing. Voor wat betreft de massa en geveluitstraling zal het in het plangebied geprojecteerde complex aansluiten bij het aan de overzijde van de Meezenbroekerweg gelegen kinderopvang. De gevels van het gebouw krijgen een sterk horizontale vormgeving, geaccentueerd door licht gekleurd stucwerk en houten gevelbekledingen. LICHT/LUCHT EN PRIVACY
Door de realisatie van het nieuwe complex dient te worden voorkomen dat bij de bestaande omliggende bebouwing een gebrek aan lichtinval of buitenlucht ontstaat, of dat de privacy in bezwaarlijke mate in het gedrang komt. Het complex zal tussen reeds aan de Meezenbroekerweg gelegen bestaande bebouwing worden opgericht. Ter hoogte van de voor en achterzijde van deze bebouwing verandert er derhalve niets. Aan de voorzijde van het complex is geen woonbebouwing gelegen. Aan de achterzijde van het toekomstige complex bevindt zich de woonbebouwing van de Elfmorgenstraat, Achterstestraat, en Mangostraat. Gezien de ligging en de diepte van de nieuw op te richten bebouwing (in vergelijking met de bestaande bebouwing) kan hier ter plaatse wel een vermindering van de lichtinval optreden. Deze vermindering is echter niet dermate onacceptabel dat voorgenomen planrealisatie geen doorgang kan vinden. De achtergevel van het bouwblok kijkt uit op het bij het complex behorende erf. Achter dit erf liggen de tuinen van de huizen aan de hierboven reeds benoemde woonstraten. In de huidige situatie zijn aan de achtergevel van de bestaande rijwoningen reeds ramen aanwezig. Er is derhalve in de huidige situatie al een (minimale) mogelijkheid tot inkijk in de nabijgelegen achtertuinen. Deze mogelijkheid tot inkijk zal in de nieuwe situatie nauwelijks toenemen. Enige mate van inkijk in achterliggende tuinen is derhalve niet te voorkomen. Een dergelijke vorm van inkijk is in een binnenstedelijke omgeving echter niet ongewoon. Deze is dan ook niet dermate bezwaarlijk dat deze een belemmering vormt voor de voorgenomen planrealisatie.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 28
5.3
Verkeerskundige aspecten PARKEREN
De parkeerbalans in de directe omgeving mag als gevolg van de realisatie van een bouwplan niet onevenredig worden beïnvloed. Het plan dient te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Parkeren dient derhalve in principe plaats te vinden op eigen terrein. Zoals aangegeven in paragraaf 3.4.2 hanteert de gemeente Heerlen hierbij eigen parkeerkencijfers. Het plangebied is gelegen in het gebied dat in de parkeernota wordt aangeduid als Rest bebouwde kom. Ten aanzien van serviceflats en aanleunwoningen wordt in dit gebied een parkeernorm gehanteerd van 0,5 parkeerplaats per woning. Het toekomstig appartementencomplex zal bestaan uit 2 groepswoningen en 6 zelfstandige studio’s. In totaal worden derhalve 8 zorgwoningen gerealiseerd. Conform de parkeerkencijfers van de gemeente Heerlen genereren deze 8 zorgwoningen een parkeervraag van (0,5 * 8 =) 4 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in het volgende parkeeraanbod: § 5 parkeerplaatsen op eigen terrein; § 1 stopplaats voor het busje op eigen terrein. Middels de 5 parkeerplaatsen wordt aan de hierboven genoemde parkeervraag van 4 parkeerplaatsen voldaan. De parkeerbalans in de omgeving van het plangebied wordt door de voorgenomen ontwikkeling derhalve niet in onevenredige of in bezwaarlijke mate beïnvloed. TE VERWACHTEN EXTRA VERKEERSSTROOM EN GEWENST VERKEERSKLIMAAT
Het plan voorziet niet in de realisatie van functies met een (sterk) aantrekkende werking. Het aantal verkeersbewegingen dat het plan genereert zal laag zijn: volgens de handreiking Luchtkwaliteit en RO van het Platform Luchtkwaliteit Limburg16 genereert een woning gemiddeld 6 verkeersbewegingen per dag. De verwachte verkeersstroom bij 8 woningen bedraagt dan circa 48 mvt/etmaal. Middels voorliggend plan wordt echter niet de oprichting van 8 reguliere woningen, maar acht zorgwoningen beoogd. Het autobezit van de cliënten van stichting RADAR zal in alle redelijk lager liggen dan het gemiddelde autobezit. Dit komt ook tot uitdrukking in de (landelijke) parkeerkengetallen zoals deze ten aanzien van aanleunwoningen en serviceflats worden gehanteerd. Het aantal verkeersbewegingen zal in de praktijk derhalve nog lager uitvallen dan de hierboven benoemde 48 bewegingen. Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid van een belangrijke uitvalswegen zal het verkeer van en naar het plangebied zich in en uit alle gewenste reisrichtingen vlot kunnen afwikkelen. Het plan kent derhalve geen bezwaarlijke gevolgen voor de verkeersintensiteit in de omgeving van het plangebied. De Meezenbroekerweg heeft een verblijfsfunctie en kent derhalve een snelheidsregime van 30 km/uur. Middels voorliggend plan worden geen aanpassingen aan de bestaande verkeersstructuur beoogd. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen (negatieve) invloed op de bestaande verkeersstructuur en daarmee samenhangende verkeersveiligheid in de omgeving van het plangebied.
16
Platform Luchtkwaliteit Limburg (maart 2007), Handreiking luchtkwaliteit en RO. Maastricht.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 29
6.
JURIDISCHE OPZET
6.1
Planvorm en plansystematiek In de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting zijn de aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggende beleidsuitgangspunten, de gewenste ruimtelijke structuur en verschillende omgevings- en milieuaspecten geschetst. Een en ander is vertaald in de regels van dit plan. Dit hoofdstuk bevat een toelichting op deze planregels. Het bestemmingsplan “Groepswoningen Meezenbroek” bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de ontwikkeling van het plangebied aan de Meezenbroekerweg. Gezien het projectmatige karakter van de voorgenomen ontwikkeling kent het onderhavige plan een gedetailleerde bestemmingswijze. Voor het gehele plangebied gelden slechts twee bestemmingen, waarin niet meer voorgeschreven wordt dan voor een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. De keuze voor deze regeling is onder meer bepaald door de aard van het gebied, de verwachte en gewenste ontwikkelingen, het beleid dat de gemeente wenst te voeren en de sturingsmogelijkheden die zij daarbij noodzakelijk acht. De planregels en verbeelding zijn, met het oog op de digitale uitwisselbaarheid van bestemmingsplannen die sinds 1 januari 2010 verplicht is, opgesteld conform de bepalingen van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVB2008). Uitgangspunt hierbij is, doormiddel van het hanteren van heldere planregels en een duidelijke verbeelding, te komen tot een zo goed als mogelijk werkbaar en handhaafbaar plan.
6.2
Planstukken Het bestemmingsplan “Groepswoningen Meezenbroek” van de gemeente Heerlen is vervat in de volgende planstukken: § de verbeelding, schaal 1:500; § de planregels; § deze toelichting.
6.3
Toelichting op de verbeelding De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:500. Voor de benaming van de bestemming en de kleur van de bestemming zijn de huidige richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen overgenomen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2008).
6.4
Toelichting op de planregels Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemming aan te geven. De planregels behorende bij het bestemmingsplan “Groepswoningen Meezenbroek” zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
§ § § §
Hoofdstuk 1: “Inleidende regels” Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels” Hoofdstuk 3: “Algemene regels” Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregels”
De algemene en bestemmingsregels worden in het hierna volgende deel van deze paragraaf toelichting nader toegelicht. Inleidende regels In hoofdstuk 1 “Inleidende regels” zijn twee artikelen te onderscheiden.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 30
§
§
Begripsbepalingen: In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2008 omschrijvingen gegeven. Deze zijn in de begripsbepalingen van voorliggend plan overgenomen. Wijze van meten: Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de “wijze van meten” uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de “wijze van meten” worden in de SVBP2008 richtlijnen gegeven, welke in voorliggend plan zijn overgenomen.
Bestemmingsregels Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels” omvat regels die betrekking hebben op het gebruiksdoel van de gronden. Ten behoeve van een logische en eenduidige opbouw wordt telkens het navolgende stramien voor de diverse bestemmingsregelingen aangehouden:
§ § §
§
Bestemmingsomschrijving: Hierin wordt een omschrijving van de bestemming gegeven, alsmede welk gebruik binnen deze bestemming is toegestaan. Bouwregels: Hierin wordt bepaald aan welke voorwaarden de gebouwen en bouwwerken moeten voldoen. Specifieke gebruiksregels: Geeft aan welk gebruik van de gronden of de daarop aanwezige gebouwen of bouwwerken in ieder geval als strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening moet worden aangemerkt. Ontheffing van de gebruiksregels: Geeft aan van welke gebruiksregels en ten behoeve van welk gebruik door het college van Burgemeester en Wethouders ontheffing verleend kan worden, na het doorlopen van de aangewezen procedure.
Conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2008 worden de volgende bestemmingen gehanteerd:
§ Groen: De bestemming groen rust op de groenvoorziening welke is gelegen aan de voorzijde van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn tevens inritten en parkeervoorzieningen toegestaan. § Wonen - Gestapeld: Deze bestemming is toegekend aan het kadastrale perceel 2127. De gronden mogen gebruikt worden voor wonen met de daarbij behorende wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, water en andere binnen een woongebied voorkomende functies. § Leiding - Gas: Deze dubbelbestemming is gelegen op de beschermingszone van de hogedrukgasvoedingsleiding, welke zich grenzend aan het plangebied onder het trottoir van de Meezenbroekerweg. Middels de dubbelbestemming worden de belangen van de leiding en leidingbeheerder beschermd. Algemene regels Hoofdstuk 3: “Algemene regels” omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 31
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 6): Dit artikel geeft aan dat grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan niet nog eens mag worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag. Algemene bouwregels (artikel 7) In deze bepaling zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen en het aspect archeologie. Algemene gebruiksregels (artikel 8) Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen verbod gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Algemene ontheffingsregels (artikel 9) Het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de planregels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze bepaling (art. 9) wordt nodig geacht om de bruikbaarheid van het plan te bevorderen. Het gaat hierbij om kleine afwijkingen van de situering of afmeting van gebouwen, die geen afbreuk doen aan de bestemmingsdoeleinden. Algemene procedureregels (artikel 10): Dit artikel geeft de te volgen procedures aan bij de toepassing van binnenplanse flexibiliteitsmogelijkheden. Overige regels (artikel 11): Deze bepaling bevat algemene regels omtrent de verhouding tussen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Daarnaast is een algemene bepaling omtrent bodemonderzoek opgenomen. Overgangs- en slotregels Hoofdstuk 4 “Overgangs- en slotregels” bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op: Overgangsrecht (artikel 12): Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven. Slotregel (artikel 13): Dit artikel geeft de titel van de planregels aan.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 32
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 33
7.
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID De paragraaf Economische uitvoerbaarheid, die onderdeel uitmaakt van een bestemmingsplan, is mede vanwege het kostenverhaal een belangrijke paragraaf. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal beschreven moeten worden op welke wijze de economische uitvoerbaarheid is verzekerd. Artikel 6:12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verplicht de gemeente over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan indien sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en § het verhaal van kosten van grondexploitatie over de betrokken gronden niet anderszins verzekerd is; § het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, onderscheidenlijk 5° Wro noodzakelijk is; § het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d Wro noodzakelijk is. Bij het kostenverhaal kan het onder meer gaan over kosten met betrekking tot het aanbrengen of verwijderen van fysieke of juridische beperkingen, maar ook over kosten die de gemeente heeft met het vervaardigen/in procedure brengen van het benodigde ruimtelijke plan. Uitgangspunt is dat de gemeente en de particuliere eigenaar bij een ontwikkeling om de tafel gaan zitten en in een overeenkomst op vrijwillige basis afspraken maken over de kosten van de ontwikkeling, tijdvak, fasering en het kwaliteitsniveau. Wanneer het niet lukt om tot een overeenkomst te komen, stelt de gemeente gelijktijdig met het bestemmingsplan/projectbesluit, waarbij sprake is van bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan vast. In een exploitatieplan zijn minimaal opgenomen: § een kaart van het exploitatiegebied (plangebied); § een omschrijving van de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken, de aanleg van de nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte; § een exploitatieopzet (inbrengwaarden gronden, kosten en opbrengsten m.b.t. de exploitatie. Er hoeft géén exploitatieplan door de gemeente vastgesteld te worden als de initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst heeft gesloten over de kosten, die de exploitatie (ontwikkeling) van het gebied met zich mee brengt en indien er geen facultatieve kwaliteitseisen aan de orde zijn, voordat het bestemmingsplan/projectbesluit wordt vastgesteld. Voor een overzicht van de kosten is uitgangspunt artikel 6.2.3 t/m artikel 6.2.6 Bro. Omdat er altijd afspraken gemaakt moeten worden over de exploitatiekosten, dient de initiatiefnemer dit aspect, in een zo vroeg mogelijk stadium van het project, met de gemeente kort te sluiten. De gemeente hanteert als stelregel dat het verplichte kostenverhaal dient te zijn afgezekerd, alvorens de ruimtelijke procedure wordt gestart. Gelet op de gewijzigde regelgeving dient de initiatiefnemer ook nu eens te meer in te gaan op de economische uitvoerbaarheid. Ook gevallen, waarvoor geen exploitatieplan geldt, dienen economisch uitvoerbaar te zijn. Dit dient dan ook te worden aangetoond, door bijvoorbeeld een exploitatieopzet of een accountantsverklaring. Met betrekking tot de grondexploitatie zal een overeenkomst worden afgesloten tussen gemeente en initiatiefnemer.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 34
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 35
8.
INSPRAAK EN OVERLEG Inspraakverslag bestemmingsplan ‘Groepswoningen Meezenbroek’ Het voorontwerp bestemmingsplan ‘Groepswoningen Meezenbroek’ heeft met ingang van 15 april 2010, ten behoeve van inspraak, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Daarnaast is het voorontwerp bestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden ten behoeve van overleg ex artikel 3.1.1 BRO. Dit verslag bevat een overzicht van de vooroverlegreacties, de inspraakreacties en de meningsvorming over de wijze van verwerken van deze reacties in het plan. Reacties vooroverleg In het kader van het vooroverleg zijn de volgende reacties ontvangen: •
Provincie Limburg De afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Postbus 5700 6202 MA Maastricht Reactie De beoordeling van het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Indien het plan op deze wijze wordt voortgezet, zal er geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen. Wijze van verwerken van de reactie Bovenstaande reactie leidt er niet toe dat aanpassingen in het plan moeten worden doorgevoerd.
•
VROM-Inspectie Regio Zuid Postbus 850 5600 AW Eindhoven Reactie Het plan geeft de betrokken rijksdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (TK 2007-2008, 315000 nr.1). Wijze van verwerken van de reactie Bovenstaande reactie leidt er niet toe dat aanpassingen in het plan moeten worden doorgevoerd.
•
Waterschap Roer en Overmaas Postbus 185 6130 AD Sittard Reactie - In het bestemmingsplan wordt aanzienlijk minder berging voorgeschreven dan onze voorschriften in de brochure ‘Regenwater schoon naar beek en bodem’. Wij adviseren u een voorziening aan te brengen waarmee 35 mm neerslag in het plan kan worden geborgen en geïnfiltreerd. - Wij adviseren u inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van een extreme neerslaggebeurtenis; 45 mm neerslag in 30 minuten. - Helaas beschrijft u in het plan dat gezocht wordt maar een ondergronds hemelwatervoorziening. Wij adviseren u ook bovengrondse voorzieningen te overwegen en dit planologisch ook mogelijk te maken.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 36
Behoudens voornoemde opmerkingen geven wij een positief wateradvies voor dit plan. Wijze van verwerken van de reactie Het advies van het Waterschap Roer en Overmaas wordt niet overgenomen en leidt dus ook niet tot aanpassing van het plan. De redenen hiervoor zijn: - dat slechts een geringe invloed op het watersysteem is te verwachten door de omvang (verharding van ca. 830 m²) van het plan; - dat de situatie, wat betreft verhard oppervlak, na realisatie van het plan vergelijkbaar is - met de huidige situatie; - dat het plan voldoet aan de Aansluitverordening riolering. Dit betekent een verbetering t.o.v. de huidige situatie, aangezien het hemelwater nu de gemengde riolering aan de Meezenbroekerweg belast en in de nieuwe situatie 20mm wordt vastgehouden op eigen terrein. •
Enexis B.V. Postbus 856 5201 AW ’s-Hertogenbosch Reactie In dit bestemmingsplan zijn geen 150/10 kV of 50/10 kV schakelstations dan wel 50 kV transportverbindingen welke in beheer zijn bij Enexis aanwezig. Wijze van verwerken van de reactie Bovenstaande reactie leidt er niet toe dat aanpassingen in het plan moeten worden doorgevoerd.
•
Tennet TSO Grondzaken Graafschap Hornelaan 180 6004 HT Weert Reactie Aangezien in het betreffende plangebied zowel geen bovengrondse hoogspanningsverbindingen, dan wel ondergrondse hoogspanningskabels van TenneT TSO zijn gelegen, heeft TenneT dan uiteraard geen belangen bij onderhavig bestemmingsplan. Wijze van verwerken van de reactie Bovenstaande reactie leidt er niet toe dat aanpassingen in het plan moeten worden doorgevoerd.
•
N.V. Nederlandse Gasunie Postbus 19 9700 MA Groningen Reactie Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het nieuwe externe veiligheidsbeleid van het ministerie van VROM, zoals dat naar verwachting 2011 in werking zal treden middels de AMvB Buisleidingen. Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze aardgastransportleidingen valt. Daarmee staat vast dat deze leidingen geen invloed hebben op de verdere planontwikkeling. Wijze van verwerken van de reactie Bovenstaande reactie leidt er niet toe dat aanpassingen in het plan moeten worden doorgevoerd.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 37
Het voorontwerpbestemmingsplan is ook naar de onderstaande instanties gestuurd, ten behoeve van het vooroverleg. Zij hebben geen inhoudelijke reactie op het voorontwerp bestemmingsplan gegeven. •
Regionale Brandweer Postbus 35 6269 ZG Margraten
•
Waterleiding Maatschappij Limburg Postbus 1060 6201 BB Maastricht
Inspraakreacties In het kader van de ter inzage legging ten behoeve van de inspraak zijn géén reacties ontvangen.
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 38
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 39
9.
PROCEDURE Voor de procedure wordt verwezen naar artikel 3.8 e.v. van de Wro en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bestemmingsplan Groepswoningen Meezenbroek NL.IMRO.0917.BP031200W00001-0402 Status: vastgesteld
Toelichting
p. 40