Bestemmingsplan
Ceres Bemmel
Ceres Bemmel Gegevens over het plan: Plannaam:
Ceres Bemmel
Identificatienummer:
NL.IMRO.1705.66-ON01
Status:
Ontwerp
Datum:
7 augustus 2013
Gegevens projectbetrokkenen: Opdrachtgever:
Jansen Bouwontwikkeling B.V.
Contactpersoon opdrachtgever: de heer T. Smulders Betrokken gemeente:
gemeente Lingewaard
Behandelend ambtenaar:
mevrouw C. Dormans
Projectleider Buro SRO:
de heer E. Mekelenkamp
Projectnummer Buro SRO:
29.40.02
Gegevens Buro SRO: Vestiging Arnhem Bezoekadres
Sweerts de Landasstraat 50 6814 DG te Arnhem
Telefoon
026 – 35 23 125
e-mail algemeen:
[email protected]
www.Buro-SRO.nl
2
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Inhoudsopgave Toelichting
5
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan 1.2 Ligging plangebied 1.3 Opbouw bestemmingsplan 1.4 Leeswijzer
7 7 7 7 8
Hoofdstuk 2 Het initiatief 2.1 Huidige situatie 2.2 Toekomstige situatie
9 9 9
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid 3.2 Provinciaal beleid 3.3 Regionaal beleid 3.4 Gemeentelijk beleid
11 11 12 13 14
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid 4.1 Milieu 4.2 Water 4.3 Verkeer 4.4 Ecologie 4.5 Archeologie en cultuurhistorie 4.6 Economische uitvoerbaarheid
15 15 18 20 20 21 23
Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving 5.1 Algemeen 5.2 Verbeelding 5.3 Planregels 5.4 Wijze van bestemmen
25 25 25 25 26
Hoofdstuk 6 Procedure 6.1 Algemeen 6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg 6.3 Verslag inspraak 6.4 Verslag zienswijzen
27 27 27 27 27
Bijlagen bij toelichting Bijlage 1 Bodemonderzoek Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Bijlage 3 Notitie waterhuishouding Bijlage 4 Ecologisch onderzoek Bijlage 5 Archeologisch onderzoek Bijlage 6 Raadstukken
29 31 33 35 37 39 41
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
3
Regels
43
Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
45 45 51
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Groen - Waterberging Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied Artikel 5 Wonen
53 53 54 55
Hoofdstuk 3 Algemene Regels Artikel 6 Anti-dubbeltelregel Artikel 7 Algemene bouwregels Artikel 8 Algemene wijzigingsregels Artikel 9 Algemene procedureregels
59 59 59 60 60
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 10 Overgangsrecht Artikel 11 Slotregel
61 61 62
4
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Toelichting
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
5
6
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding voor het bestemmingsplan
De initiatiefnemer is voornemens om op een locatie aan de Ceres in Bemmel woningen te realiseren. De locatie is op dit moment braakliggend en wordt omgeven door woningbouw. Omdat de realisatie van woningen op de betreffende locatie strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2
Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan het einde van een doodlopend gedeelte van de Ceres in Bemmel, achter de bestaande bebouwing aan de Ressensestraat. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging locatie in Bemmel (bron: www.openstreetmap.org)
1.3
Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels. Toelichting De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
7
een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg; de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek; een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken; de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden; voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied; een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012. Planregels De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
1.4
Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.
8
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 2
Het initiatief
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een perceel dat oorspronkelijk deel uitmaakte van de achtergelegen tuin aan de Ressensestraat. Waarschijnlijk is het in het verleden in gebruik geweest als boomgaard.
Luchtfoto met ligging locatie (bron: Google Maps)
De Ressensestraat is een doorgaande ontsluitingsroute in Bemmel, die het dorp richting het westen ontsluit. Aan de noordzijde van deze straat is lintbebouwing aanwezig. Het plangebied ligt achter deze bebouwing. Ten oosten van het plangebied ligt de Groenestraat, die ook is voorzien van lintbebouwing. Het plangebeid sluit aan op de Ceres, een straat in de woonwijk Nieuw Rome. Deze Vinex-locatie is van relatief recente datum en is enkele jaren geleden gerealiseerd. Aan de Ceres en ook aan de Ressensestraat en Groenestraat zijn vooral grondgebonden woningen gesitueerd.
2.2
Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens om op de locatie 10 woningen te realiseren. De woningen zijn in twee blokken in het plangebied gesitueerd. Op bijgaande afbeelding is een schets te zien van het plan.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
9
Impressie inrichtingsplan Ceres
Te zien is dat er een blok van 8 woningen in noord-zuid richting is gesitueerd. Ten westen daarvan ligt een blok van 2 woningen in oost-west richting. De woningen zijn gesitueerd rondom de openbare ruimte, waarin ruimte is voor groen en voor parkeren. Verder is er in het groen ruimte voor waterberging in de vorm van een wadi (zie paragraaf Water). Ruimtelijk gezien maakt de locatie onderdeel uit van de woonwijk Klein Rome. De Ceres zal iets worden verlengd. De bestaande lintbebouwing aan de Ressensestraat en Groenestraat blijft behouden in haar huidige vorm. De stedenbouwkundige en landschappelijke impact van het plan in haar omgeving is daarmee gering. Met betrekking tot beeldkwaliteit wordt de aansluiting gezocht met de woonwijk Klein Rome. Deze wijk kent een heldere stedenbouwkundige opbouw en een mix van woningtypen. Door de projectmatige bouw is er sprake van een samenhangende architectuur op blokniveau. De ontwikkeling in onderhavig initiatief sluit aan bij de structuur en verschijningsvorm van de bestaande woningen aan de Ceres. Er bestaat een helder onderscheid tussen openbaar en privé. De voorzijde van de woningen is gericht op de straat.
10
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 3 3.1
Beleidskader
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden accenten geplaatst op het gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel. Het rijk richt zich op bereikbaarheidsvraagstukken van nationale betekenis zoals (spoor) wegen, (buis) leidingen en mainports als Schiphol en de (zee)havens. Voorts richt het Rijk zich op (water) veiligheidsprojecten. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Dat houdt in dat eerst gekeken moet worden of er vraag is naar een nieuwe ontwikkeling. Als dat het geval is dient eerst gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past. Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van zorgvuldige inpassing en optimale bereikbaarheid.
Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
11
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken en geeft daarmee dwingende regels voor ruimtelijke ordening op provinciaal en lokaal niveau. Planspecifiek De SVIR richt zich op vraagstukken welke van invloed zijn op het nationaal functioneren. Het betreft hier onder andere het infrastructuurnetwerk van wegen, spoor, buisleidingen en water. Het voorliggend initiatief is op een dusdanig laag abstractieniveau dat dit geen invloed heeft op het nationaal belang. Het Barro geeft geen regels voor het plangebied.
3.2
Provinciaal beleid
Structuurvisie ruimtelijke ordening Gelderland Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan is een kaderscheppend plan voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Planspecifiek In onderhavig geval is sprake van de ontwikkeling van woningen in bestaand stedelijk gebied, waarmee het plan past binnen het beleid van de provincie om zuinig en zorgvuldig met de ruimte om te gaan. Ruimtelijke Verordening Gelderland Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen. Planspecifiek In de ruimtelijke verordening is aangegeven dat nieuwe woonbebouwing bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Het initiatief valt binnen het bestaand stedelijk gebied van Bemmel en past daarmee binnen het beleid van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
12
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
3.3
Regionaal beleid
Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen De gemeente Lingewaard is onderdeel van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De Stadsregio heeft een regionaal plan opgesteld waarin de gemeenschappelijke beleidsambities zijn vastgelegd voor de ontwikkeling van de regio Arnhem Nijmegen. Het Regionaal Plan (RP) 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. Met het RP wil de stadsregio werken aan een aantrekkelijke, bereikbare en internationaal concurrerende regio. Het doel is bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het creëren van een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In dit Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen. Met het Regionaal Plan zet de stadsregio in op het gezamenlijk uitvoeren van tien strategische projecten die van groot belang zijn voor de ontwikkeling van de regio. Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland hebben het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen op een klein onderdeel na goedgekeurd. In oktober 2006 besloot de KAN-raad al positief over het RP. Het goedgekeurde RP heeft de status van regionaal structuurplan zoals bedoeld in artikel 36 Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat betekent dat de bestemmingsplannen van de twintig regiogemeenten moeten passen binnen de beleidslijnen van het Regionaal Plan. Planspecifiek In het Regionaal Plan is aangegeven dat herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte belangrijk is. Het initiatief bestaat uit woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied en past hiermee binnen de beleidsrichtlijnen van het Regionaal Plan.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
13
3.4
Gemeentelijk beleid
Geldend bestemmingsplan Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Kom Bemmel, vastgesteld op 30 juni 2011.
screenshot bestemmingsplan Kom Bemmel met plangebied (www.ruimtelijkeplannen.nl) In het vigerend bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming Wonen met de functieaanduiding 'erf'. Binnen deze bestemming is geen bouwrecht aanwezig en zijn het aanleggen van wegen en openbaar groen niet toegestaan. Het initiatief is daarmee strijdig met het bestemmingsplan. Overig beleid Welstandsnota gemeente Lingewaard In de welstandsnota van Lingewaard staat beschreven aan welke eisen het uiterlijk van een bouwwerk moet voldoen. Bij de behandeling van bouwaanvragen speelt deze nota dus een belangrijke rol. De welstandsnota is een duidelijk en objectief toetsingskader voor de welstandscommissie. En voor de inwoners van Lingewaard biedt de nota meer inzicht in deze toetsing door de commissie en - minstens zo belangrijk - meer zekerheid vooraf over de haalbaarheid van bouwplannen. Naast algemene en gebiedsgerichte criteria zijn in de welstandsnota voorwaarden opgenomen voor veel voorkomende, kleine bouwplannen. Er zijn voor dit bestemmingsplan al bouwplannen in voorbereiding. Deze zijn ook al met welstand besproken en zijn akkoord bevonden. Met het bouwplan wordt aangesloten en afgestemd op de reeds aanwezige bebouwing in de bestaande woonwijk 'Klein Rome'.
14
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 4
Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1
Milieu
4.1.1
Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Planspecifiek Om te onderzoeken of het initiatief op het gebied van bodemkwaliteit uitvoerbaar is, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Op basis van het bodemonderzoek blijken in de bovengrond cadmium, nikkel, koper, zink, barium en kobalt licht verhoogt ten opzichte van de achtergrondwaarde (AW2000) voor te komen. In de ondergrond blijken barium, cadmium en nikkel licht verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde voor te komen. In het grondwater zijn geen van de geanalyseerde parameters verhoogd aangetoond. Uit de beoordeling van het rapport blijkt dat er geen bodemhygiënische redenen zijn die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde bouwplannen op de onderzochte locatie. Eventueel vrijkomende grond mag niet buiten de eigen locatie worden hergebruikt. Daarvoor is een onderzoek conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit nodig. De grond mag wel naar een erkend inzamelaar worden afgevoerd. Voor grond die binnen de locatie wordt herschikt gelden geen gebruiksbeperkingen. Het initiatief is gezien de bovenstaande resultaten op het gebied van bodem uitvoerbaar. 4.1.2
Lucht
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
15
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Planspecifiek Het initiatief betreft een kleinschalige ontwikkeling met woningbouw. De grens van 1.500 woningen wordt niet overschreden, waarmee het initiatief valt in de categorie NIBM. Het initiatief is op het gebied van luchtkwaliteit uitvoerbaar. 4.1.3
Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
woningen; geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen); andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh): - verzorgingstehuizen; - psychiatrische inrichtingen; - medisch centra; - poliklinieken; - medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen. Planspecifiek Om te onderzoeken of het initiatief op het gebied van geluid uitvoerbaar is, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Ressensestraat op de gevels van de te realiseren woningen aan de Ceres bedraagt maximaal Lden=42 dB. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De realisering van het plan kan wat betreft de Wet geluidhinder doorgang vinden. Het doorlopen van een Hogere waardeprocedure is niet nodig. Onderhavig bestemmingsplan is daarmee op het gebied van geluid uitvoerbaar.
16
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
4.1.4
Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen; het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gesitueerd die overlast opleveren. Het plangebied maakt onderdeel uit van een woonwijk. Onderhavig bestemmingsplan is daarmee op het gebied van bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar. 4.1.5
Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR). Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
17
Planspecifiek Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgaand een screenshot van die website.
screenshot www.risicokaart.nl met ligging plangebied In de afbeelding is te zien dat er in de directe omgeving geen inrichting, buisleiding en belangrijke transportroutes aanwezig zijn. De in de afbeelding zichtbare buisleiding voor gas ligt op minimaal 400 meter afstand en ligt daarmee op voldoende afstand. Het initiatief is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.
4.2
Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. Waterbeleid voor de 21e eeuw De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
18
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning. Nationaal Waterplan Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Watertoets De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Planspecifiek Om te onderzoeken welke maatregelen op het gebied van water moeten worden genomen, is een advies waterhuishouding opgesteld. Dit advies is als bijlage toegevoegd. Om de toename van het verharde oppervlak (groter dan 500 m2) te compenseren, dient een retentievoorziening te worden gerealiseerd. De ruimte hiervoor wordt gevonden aan de noordzijde van het plangebied, waar een wadi wordt gerealiseerd. Binnen de plangrenzen zal een gescheiden stelsel aangelegd worden en zullen alle woningen van zowel een HWA als DWA uitlegger worden voorzien. Afstromend hemelwater, afkomstig van daken en verhardingen op kavels, zal worden aangesloten op het aan te leggen ondergrondse hemelwaterstelsel. Vanuit het hemelwaterstelsel zal het hemelwater naar de te realiseren wadi worden getransporteerd. De wadi fungeert als waterbergingsvoorziening, maar heeft ook een zuiverende werking.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
19
Uit het onderzoek blijkt dat voldoende hemelwater binnen het plangebied kan worden geborgen. Voor dit plan is overleg geweest met het Waterschap Rivierenland en zij kan zich vinden in de voorgestelde maatregelen. Het initiatief is op het gebied van water uitvoerbaar.
4.3
Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavig initiatief worden er 10 woningen gerealiseerd. De woningen worden ontsloten via bestaande wegen. Via de Ceres is het plangebied aangesloten op de doorgaande Ressensestraat. De Ceres is voldoende berekend op de (kleinschalige) toename van het verkeer van 10 woningen. In 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders nieuwe parkeernormen vastgesteld. Bepaald is dat voor goedkope woningen wordt aangesloten op de bovengrens van de parkeernormen, gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW (ASVV richtlijn, publicatie 182). Het betreft een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. In het initiatief zijn er in totaal bij 10 woningen (10 x 1,7) 17 parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerplaatsen worden voor het grootste deel in de openbare ruimte gesitueerd. De openbare ruimte biedt ruimte om 16 parkeerplaatsen te realiseren. Naast parkeerplaatsen in de openbare ruimte is er bij de meest zuidelijk gelegen hoekwoning en bij de westelijk gelegen tweekapper een parkeerplek op eigen terrein voorzien. Hierdoor is er voldoende parkeerruimte aanwezig. Het bestemmingsplan is daarmee op het gebied van verkeer uitvoerbaar.
4.4
Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Gebiedsbescherming De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden); beschermde Natuurmonumenten; wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
20
vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden; verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is. Planspecifiek Om te onderzoeken welke ecologische waarden aanwezig zijn in het gebied, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden (Natura 2000) is niet aan de orde. De beplanting op de onderzoekslocatie biedt onderkomen aan algemene broedvogels en vormt een geschikte habitat voor een aantal algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieënsoorten. Indien de beplanting buiten het broedseizoen wordt verwijderd, zullen geen overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden met betrekking tot broedvogels. Voor de mogelijk aanwezige algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht. Er zijn in het kader van de algemene zorgplicht geen speciale maatregelen nodig. Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk geacht. Een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de orde. De uitvoerbaarheid van het initiatief ten aanzien van ecologie is daarmee aangetoond.
4.5
Archeologie en cultuurhistorie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
21
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Zij pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen. Sinds 1 januari 2012 is het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan enkele maatregelen uit de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg die op 28 september 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Met dit besluit is het verplicht geworden om cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening te verankeren. Sinds de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) in 2007 is dit al een feit voor archeologische waarden. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden komt bij de gemeente te liggen. Dit houdt in dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met zowel de aanwezige ondergrondse als de bovengrondse cultuurhistorische waarden. Voorafgaande daaraan moeten gemeenten een inventarisatie en analyse maken van de cultuurhistorische waarden. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. Planspecifiek Het initiatief betreft een inbreiding met woningbouw. Bestaande historische structuren worden hierbij niet aangetast. De deels historische lintbebouwing langs de Groenestraat en Ressensestraat wordt niet onderbroken door de uitvoering van het plan. Om te onderzoeken of er zich in de bodem van het plangebied archeologische waarden bevinden, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden, waardoor geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen nieuwbouw geen bedreiging vormt voor het archeologisch erfgoed. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt wat betreft landschappelijke ligging en bodemopbouw door het booronderzoek bevestigd, echter niet wat betreft archeologie. Het bestemmingsplan is gezien de hiervoor beschreven resultaten, uitvoerbaar op het gebied van archeologie en cultuurhistorie.
22
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
4.6
Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is; het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is; het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek De ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan geschiedt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De kosten verband houdend met het opstellen van dit bestemmingsplan, alsmede met de uitvoering ervan, komen dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De door de gemeente te maken kosten worden middels een anterieure overeenkomst op de initiatiefnemer verhaald. Ditzelfde geldt voor eventuele planschade. Het bestemmingsplan is daarmee op economisch gebied uitvoerbaar.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
23
24
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 5 5.1
Juridische planbeschrijving
Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3
Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld. Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan); Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk); Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk); Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk); Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk); Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
25
5.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen - Waterberging, waarbij de functie groen wordt neergelegd, waarin waterberging kan plaatsvinden; Verkeer - Verblijfsgebied, waarbij de verkeersfunctie wordt neergelegd. Wonen, waarbij de woonfunctie wordt neergelegd.
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
26
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 6 6.1
Procedure
Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg. Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. De concept raadstukken t.b.v deze vaststelling zijn als bijlage bij dit plan gevoegd. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2
Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de VROM-inspectie en niet aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het betreft slechts een kleinschalige inbreiding in de bebouwde kom van Bemmel. Samen met het Waterschap Rivierenland zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld (zie paragraaf 4.2).
6.3
Verslag inspraak
Voor dit plan wordt geen formele inspraak gehouden. De omwonenden zijn geïnformeerd op een informatieavond.
6.4
Verslag zienswijzen
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
27
28
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Bijlagen bij toelichting
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
29
30
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Bijlage 1
Bodemonderzoek
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
31
32
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Bijlage 2
Akoestisch onderzoek
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
33
34
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Ceres te Bemmel
Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder – wegverkeerslawaai - ten behoeve van de bouw van 10 of 11 woningen aan de Ceres te Bemmel, gemeente Lingewaard.
Weel geluidadvies 9 maart 2012
Rapporttitel: Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Ceres te Bemmel Referentie: SRO.12.05 Datum: 9 maart 2012
Opdrachtgever:
Contactpersoon:
Behandeld door:
Buro SRO Sweerts de Landasstraat 50 6814 DG Arnhem drs. E. Mekelenkamp
ing. C.M. Weel Weel geluidadvies van Noordtkade 18 B 1013 BZ Amsterdam tel. 020-6880214 mob. 06 – 44 57 47 83 e-mail:
[email protected]
Kvk: 51299739
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 2
1.
Inleiding. In opdracht van buro SRO te Arnhem, de heer drs. E. Mekelenkamp, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen. De te realiseren woningen komen op een in huidige situatie leeg terrein aan nabij een bestaande weg Ceres in Bemmel waarvoor buro SRO het bestemmingsplan opstelt. Om deze reden zijn in dit onderzoek geen tekeningen omtrent de ligging van het plan in de omgeving niet opgenomen omdat deze tekeningen met informatie uitgebreid staat beschreven in de toelichting op het bestemmingsplan. Dit onderzoek beschrijft de geluidhinder en het wettelijk kader met betrekking tot wegverkeerslawaai in relatie tot de beoogde woningbouw. De berekende geluidbelasting op de gevels wordt getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.
2.
Situatiebeschrijving. Bemmel is landelijk gelegen. De Rijksweg A15 loopt ten noorden van Bemmel maar de afstand tot de A15 is dermate groot dat het geluid van deze weg niet van invloed is op het plan. In de nabijheid van het plan lopen geen spoorlijnen Er is ook geen gezoneerd industrieterrein. Direct aan het eind van de bestaande weg Ceres te Bemmel ligt een op dit moment braakliggend perceel. Het plan omvat de bouw van 10 of 11 woningen grondgebonden op dit perceel. De woningen worden maximaal 9 meter hoog. Voor wat betreft het geluid van wegverkeer in relatie tot de zonering zoals de Wet geluidhinder die voorschrijft is voor dit onderzoek is alleen de Ressensestraat van belang. Het plan ligt binnen de wettelijke aandachtszone van de Ressensestraat. Deze zone bedraagt 200 meter. De weg heeft 2x1 rijstrook. In noord-zuidrichting lopen nog de weg Klein Rome en de Groenestraat. De weg Klein Rome ligt op meer dan 200 meter van het plangebied en is daarom geen onderwerp van onderzoek. Wel ligt het plan binnen de zone van de Groenestraat. Echter, de Groenestraat kent een minimale hoeveelheid verkeer, maximaal 300 motorvoertuigen per etmaal. Het verkeer op deze weg is daarom niet van belang voor dit plan.
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 3
3.
Wettelijk kader. Het onderhavige onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder wordt het begrip geluidzone gehanteerd. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone dienen te worden getoetst aan de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan deze ontwikkelingen. De omvang van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg, binnen- of buitenstedelijk. Het betreft hier een stedelijk gebied. Aangezien het plan binnen de zone van de Ressensestraat ligt is een akoestisch onderzoek verplicht. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai op de gevel van een geluidgevoelige bestemming bedraagt 48 dB (art. 82 lid 1 van de Wet geluidhinder). Van de berekende geluidbelasting op die gevel mag, alvorens getoetst wordt aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder nog 5 dB worden afgetrokken wegens het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst (artikel 110g van de Wet geluidhinder). De aftrek van 5 dB geldt voor wegen met een maximum snelheid tot 70 km/uur. Voor de Ressensestraat geldt een aftrek van 5 dB, omdat de maximum snelheid 50 km/uur is. De maximale ontheffingswaarde bedraagt voor dit plan bedraagt 63 dB. De waarde van 63 dB geldt voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied die nog niet zijn geprojecteerd (art. 83 lid 2 van de Wet geluidhinder). Deze waarde wordt getoetst per weg. De geluidbelasting wordt berekend met de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006.
4.
Verkeersgegevens. De heer De Waal van de gemeente Lingewaard heeft verkeersgegevens geleverd van de Ressensestraat, Klein Rome en de Groenestraat. De verstrekte verkeersintensiteiten gelden voor het jaar 2022. Tabel 1: verkeersgegevens Ressensestraat 2022, etmaalintensiteit en percentages. %motoren
%lichte motorvoertuigen
% middelzware motorvoertuigen
% zware motorvoertuigen
%uur
0.9 0.6 0.4
89.3 92.2 93.4
6.9 4.5 3.8
2.9 2.7 2.4
6.5 3.8 0.71
dag avond nacht etmaalintensiteit
5026
Lichte motorvoertuigen zijn personenwagens en bestelwagens, middelzware motorvoertuigen zijn vrachtwagens boven 3,5 ton met een enkele achteras. Zware motorvoertuigen zijn vrachtwagens met meer dan een achteras en vrachtwagens met aanhanger en/of oplegger.
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 4
5.
Modellering. De wegen, het plan en de omgeving zijn schematisch gedigitaliseerd tot een model waarmee de geluidbelasting op de gevels wordt berekend. Daarbij is rekening gehouden met de variaties in hoogteligging van de diverse omgevingskenmerken en het geluidabsorberende effect van zachte bodemgebieden evenals het optreden van geluidreflecties als gevolg van omliggende bebouwing en harde bodemgebieden. Vorming van het model vindt plaats met het programma Winhavik. De geluidbelasting wordt berekend op gevels op waarneemhoogten 1,5, 4,5 en 7,5 meter ten opzichte van het plaatselijke maaiveld.
6.
Gebruikte externe documenten. De volgende documenten zijn gebruikt: • • • •
7.
schetsontwerp architect (Ceres 10 en Ceres 11) digitale ondergrond geleverd door buro SRO verkeersgegevens uit Promil, gemeente Lingewaard knooppuntenkaart behorende bij Promil.
Rekenresultaten. Met het programma “Winhavik” is de geluidbelasting op de gevels van de te realiseren woningen berekend, gebruik makend van de Standaard Rekenmethode II uit 2006. In de navolgende figuur wordt per waarneempunt de hoogste waarde getoond, welke doorgaans betrekking heeft op de hoogste verdieping. Alle hierna genoemde geluidbelastingen zijn inclusief een aftrek vanwege het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst (art. 110g Wet geluidhinder). In de figuur (zie volgende pagina) is het eerste cijfer het waarneempuntnummer, het tweede de geluidbelasting in Lden inclusief aftrek. De invoergegevens zijn na te lezen in bijlage 3. Bijlage 2 toont een volledige afdruk van het invoermodel.
8.
Toetsing aan het wettelijk kader. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Ressensestraat bedraagt maximaal 42 dB op waarneempunt 2. Dit is ruimschoots minder dan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. Op de overige waarneempunten is de geluidbelasting lager dan 42. De Ressensestraat ligt op circa 75 meter van het plangebied. De Groenestraat ligt op circa 100 meter van het plangebied. Met een etmaalintensiteit van 300 motorvoertuigen zal duidelijk zijn dat het wegverkeer niet zal leiden tot een relevante geluidbelasting ter plaatse van het plangebied.
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 5
9.
Conclusie. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Ressensestraat op de gevels van de 10 of 11 te realiseren woningen aan de Ceres te Bemmel bedraagt maximaal Lden=42 dB. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De realisering van het plan kan wat betreft de Wet geluidhinder doorgang vinden. Het doorlopen van een Hogere waardeprocedure is niet nodig. Amsterdam, Ing. C.M. Weel
Bijlagen: 1. toelichting bij enkele definities Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai) 2. grafisch afdruk van het rekenmodel. 3. invoergegevens van het invoermodel
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 6
Bijlage 1: Wegverkeerslawaai - de belangrijkste begrippen toegelicht. Voorkeursgrenswaarde De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt sinds 1 januari 2007 48 dB. Dat betekent dat elke berekende geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai tot en met 48 dB toelaatbaar is. Indien de geluidbelasting meer bedraagt dan 48 dB, maar minder dan de maximale ontheffingswaarde, dan kan onder voorwaarden ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden aangevraagd. Daarbij speelt het Hogere Waardenbeleid dat de gemeente kan opstellen een belangrijke rol. Maximale ontheffingswaarde In de gevallen waarin de berekende geluidbelasting meer bedraagt dan maximale ontheffingswaarde is ontheffing niet mogelijk. Dat betekent dat er doorgaans, maar niet in alle gevallen, niet gebouwd mag worden. Aanvullend onderzoek is dan noodzakelijk. De hoogte van de maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van de situatie. Men onderscheidt: • stedelijk gebied • buitenstedelijk gebied • bestaande situaties • nieuwe situaties • bestaande weg • nieuwe weg Verder kunnen er allerlei specifieke uitzonderingen bestaan die van invloed zijn op de maximale ontheffingswaarde, bijvoorbeeld bedrijfswoningen. Buitenstedelijk gebied. De definitie van een buitenstedelijk gebied luidt: Het gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het “Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990“, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 7
Zone. In onderstaande tabel staat de omvang van een zone van een verkeersweg, gerekend vanaf de wegas, vermeld. De zone ligt aan elke zijde van de weg. Weg in stedelijk gebied buitenstedelijk gebied
Aantal rijstroken Een of twee Drie of meer Een of twee Drie of vier Vijf of meer
Zonebreedte [m] 200 350 250 400 600
Langs een weg waar een maximum rijsnelheid geldt van 30 km/uur ligt geen zone. Dit geldt ook voor wegen op een woonerf. Geluidbelasting in dB. De geluidbelasting in dB wordt berekend aan de hand van de bijdragen van de bron in de dagperiode van 7:00 tot 19:00, de avondperiode van 19:00 tot 23:00 en de nachtperiode van 23:00 tot 7:00. Deze rekenwijze geldt voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai, niet voor industrielawaai. De formule voor de berekening van Lden is als volgt: Lden = 10 log *1/24 (12* 10log(Lday/10)+ 4*log((Lev+5)/10) + 8*log((Lnight+10)/10))) De bijdragen van de dag-, de avond- en de nachtperiode worden energetisch gemiddeld, waarbij de geluidniveaus in de avond- en nachtperiode zwaarder meewegen doordat de ondervonden geluidhinder in deze perioden ernstiger is dan in de dagperiode.
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 8
Bijlage 2: grafisch afdruk van het rekenmodel.
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 9
Bijlage 3: invoergegevens van het invoermodel
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 10
Akoestisch onderzoek Ceres te Bemmel SRO 12.05 Weel geluidadvies
Pagina 11
Bijlage 3
Notitie waterhuishouding
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
35
36
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
NOTITIE PROJECT
:
Nieuwbouwplan Ceres te Bemmel
PROJECTNUMMER
:
P11-0455
ONDERWERP
:
advies waterhuishouding
: DATUM
:
17 december 2012
PLAATS
:
ELST
OPGESTELD DOOR
:
H.W. Boom
1
Algemeen In opdracht van Jansen Bouwontwikkeling BV is ons bureau betrokken bij de waterhuishouding van het project ‘Ceres’ te Bemmel. Het project bestaat uit nieuwbouw van 10 grondgebonden woningen, inclusief de daarbij behorende infrastructuur. De oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 0,25 ha (zie figuur 1). Figuur 1: situatietekening
N
PROJECT
1/5
DOCUMENTNUMMER REVISIEDATUM
Nieuwbouwplan Ceres te Bemmel P11-0455-005 17 december 2012
Het plangebied is gelegen ten zuiden van Ceres, aan de westzijde van Bemmel. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door kavels aan de Groenestraat en aan de zuidzijde door de kavels aan de Ressensestraat. Voor dit plan is geen geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Gezien qua aanleghoogte aangesloten wordt op de bestaande woonwijk, worden geen problemen verwacht. Hieronder zijn de uitgangspunten beschreven m.b.t. de berekeningen t.b.v. de waterhuishouding van bovengenoemd project.
Uitgangspunten Herhalingstijd bui (1): o
1x per 10 jaar + 10%
Droogleggingseisen (Waterschap Rivierenland): 1,00 m onder bebouwing (met kruipruimte) 0,70 m onder wegen 0,50 m onder tuinen/groenstroken
o
Minimale waking t.p.v. kolken:
Herhalingstijd bui (2): o
Droogleggingseisen (Waterschap Rivierenland):
o
Maximale peilopzet:
0,20 m 1x per 100 jaar +10%
Inundatie 0,0 m –mv 0,40 m
Huidige maaiveldhoogte:
9,40-9,80 m +NAP
Toekomstige bouwpeilen:
9,85-9,95 m +NAP
Toekomstig wegpeil (minimaal):
9,70 m +NAP
B.o.b. hoogte bestaande DWA-leiding in Ceres op basis van inmeting:
8,25 m +NAP
B.o.b. hoogte bestaande HWA-leiding in Ceres op basis van inmeting:
8,30 m +NAP
Grondwaterstand:
niet bekend
Bodemopbouw:
niet bekend
Het bestaande rioolstelsel in Ceres betreft een verbeterd gescheiden stelsel. De diameter van de hwa en dwa hoofdleidingen bestaan uit pvc 200 mm. De hwa en dwa riolering binnen het nieuwbouwplan zal hierop aangesloten dienen te worden (Gemeente). De afvoercapaciteit van het huidige (verbeterd gescheiden) rioolstelsel in Ceres is zeer beperkt. Een toename van hemelwaterafvoer is dan ook niet gewenst (Gemeente). Bovengrondse afvoer binnen het plangebied is niet mogelijk op basis van de randvoorwaarden zoals gesteld aan de inrichting van de openbare ruimte. Gezien de grondslag is infiltreren binnen het plangebied niet mogelijk. De waterberging, binnen het plangebied, bij voorkeur als wadi uitvoeren. Afstromend hemelwater vanuit het plangebied middels HWA riool uit laten stromen in wadi. Wadi voorzien van slokop (0,20 m –wegpeil) met afvoer naar bestaande HWA leiding in Ceres. Minimale leidingdiameter hoofdriool: Ø315 mm Bij onvoldoende dekking op eindstrengen mag een diameter van Ø250 mm toegepast worden. Achterpaden, inclusief kolken en aansluitleidingen, komen in beheer van toekomstige bewoners.
PROJECT
2/5
DOCUMENTNUMMER REVISIEDATUM
Nieuwbouwplan Ceres te Bemmel P11-0455-005 17 december 2012
In tabel 1 is een overzicht weergegeven van de toekomstige verdeling van de oppervlakken binnen het plangebied. De oppervlakken zijn bepaald op basis van tekening KE110455-001 blad 01, 02 en 03 d.d. 17 december 2012 (zie bijlage). Tabel 1 Overzicht diverse oppervlakken
TYPE OPPERVLAK
VERHARDE OPPERVLAKTE [M
ONVERHARDE 2
]
OPPERVLAKTE [M
PERCENTAGE 2
]
[%]
Bebouwing
585
-
23
Kavels (60 % verhard)
385
260
25
Rijbaan
410
-
16
Parkeren
200
-
8
Trottoir
245
-
10
-
450
18
710
100
Openbaar groen Subtotaal
1.825
Totaal
2.535
In de bestaande situatie is geen verhard oppervlak aanwezig. Waterschap Rivierenland hanteert een vrijstelling van 500 m2. De toename van het verharde oppervlak bedraagt hiermee (1.825 – 500=) ca. 1.325 m2. Om de toename van het verharde oppervlak te compenseren, dient een retentievoorziening te worden gerealiseerd. Het voorstel voor de retentievoorziening is hieronder omschreven. E.e.a. is tevens op bijgaande tekeningen (KE11-0455-001) weergegeven.
Voorstel omgang hemelwater Het terrein waar de nieuwe bebouwing is gepositioneerd, zal een afwerkhoogte krijgen van minimaal 9,70 m +NAP ter plaatse van de wegen en minimaal 9,85 m +NAP ter plaatse van de bebouwing. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande woonwijk rondom het plangebied. Vanwege de aanwezigheid van klei in de ondergrond is infiltratie van hemelwater in de bodem niet mogelijk. De benodigde ruimte om het afstromende hemelwater te bergen kan binnen het plangebied aan de noordzijde worden gevonden in de vorm van een wadi. Binnen de plangrenzen zal een gescheiden stelsel aangelegd worden en zullen alle woningen van zowel een HWA als een DWA uitlegger worden voorzien. Afstromend hemelwater, afkomstig van daken en verhardingen op kavels, zal worden aangesloten op het aan te leggen ondergrondse hemelwaterstelsel. In de openbare ruimte zal het afstromende hemelwater middels kolken in het aan te leggen ondergrondse hemelwaterstelsel stromen. Vanuit het hemelwaterstelsel zal het hemelwater naar de te realiseren wadi worden getransporteerd. De wadi zal fungeren als waterbergingsvoorziening, maar heeft naast de bufferende functie ook een zuiverende werking. De bodempassage in de wadi en het lavapakket onder de wadi fungeren als filter, om de zgn. ‘first-flush’ te kunnen zuiveren.
PROJECT
3/5
DOCUMENTNUMMER REVISIEDATUM
Nieuwbouwplan Ceres te Bemmel P11-0455-005 17 december 2012
Om extra berging te creëren zal onder de toplaag van de wadi een lavapakket met een dikte van 0,25 m worden aangebracht. Onder het lavapakket zal een tweetal drains worden aangelegd om volledig leegstromen van zowel het HWA-stelsel als de wadi te kunnen waarborgen. De oostelijk gelegen drain (Ø200 mm) wordt aangesloten op de HWAinstroomput en fungeert als leegloopleiding van het HWA-stelsel. De westelijk gelegen drain (Ø75 mm) zal worden aangesloten op de te plaatsen slokop aan de noordzijde van de wadi en fungeert als leegloopleiding c.q. debietregulerende constructie van de wadi. De slokop waarborgt de minimale waking van 0,20 m in de wadi bij een bui T=10+10%. In aansluiting op de bestaande woonwijk en i.v.m. mogelijk tijdelijke hoge grondwaterstanden tijdens hoogwatergolven in de Waal zal onder de rijbaan binnen het plangebied een drainageleiding worden gerealiseerd.
Berekening berging Voor het bepalen van de benodigde waterberging in de wadi, wordt gebruik gemaakt van de vuistregels van het waterschap: Te realiseren berging bij T=10+10%:
436 m3/ha
Te realiseren berging bij T=100+10%:
664 m3/ha
De benodigde berging voor het plangebied bedraagt hiermee: Bui T=10+10%: 0,133 ha x 436 m3 = 58,0 m3 Bui T=100+10%: 0,133 ha x 664 m³ = 88,3 m3 Onder de rijbaan zal een HWA verzamelleiding worden gerealiseerd, welke uitstroomt in de te realiseren wadi. Aan de noordzijde van het plangebied zal een wadi met daaronder een bergingspakket worden gerealiseerd. De totaal beschikbare berging binnen het plangebied is in tabel 2 weergegeven.
PROJECT
4/5
DOCUMENTNUMMER REVISIEDATUM
Nieuwbouwplan Ceres te Bemmel P11-0455-005 17 december 2012
Tabel 2 Overzicht beschikbare berging
BERGINGSMEDIUM
OPPERVLAKTE OP BODEM [M
2
]
OPPERVLAK BIJ
MAXIMALE
INHOUD
INHOUD
MAXIMALE
PEILOPZET
T=10 +10%
T=100+10
[M1]
[M3]
%[M3]
PEILOPZET [M
Wadi
2
]
120
160
0,20
120
200
0,40
Bergingspakket*
200
200
0,25
onder wadi
200
200
0,25
2,6
2,6
1,0
Putten HWA riool (800x800 mm)
LENGTE HWA-
DIAM . [MM]
75,0
315,0
]
64,0 25,0 25,0 2,6
2,6
5,8
5,8
61,4
97,4
INWENDIGE
1
RIOOL [M
28,0
HWA leiding (PVC Ø315 mm) Totaal
* Hierbij is gerekend met een lavapakket van 0,30 m dikte onder zowel de bodem als de taluds van de wadi met een holle ruimte van 50% (conform opgave leverancier). Uit bovenstaande blijkt dat bij zowel een bui T=10+10% als bij een bui T=100+10% het hemelwater binnen het plangebied kan worden geborgen. Hiermee zijn de eisen van zowel gemeente als waterschap gewaarborgd.
Aandachtspunten t.b.v. uitvoering Langs de oostzijde van het plangebied, op de grens met de bestaande kavel, zal een hoogteverschil ontstaan. Om dit hoogteverschil op te kunnen vangen wordt, gezien de beperkte ruimte, een keerwand geplaatst.
PROJECT
5/5
DOCUMENTNUMMER REVISIEDATUM
Nieuwbouwplan Ceres te Bemmel P11-0455-005 17 december 2012
Bijlage 4
Ecologisch onderzoek
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
37
38
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
QUICKSCAN FLORA EN FAUNA CERES (ONG.) TE BEMMEL GEMEENTE LINGEWAARD
Quickscan flora en fauna Ceres (ong.) te Bemmel in de gemeente Lingewaard Opdrachtgever
Janssen Bouwontwikkeling Postbus 278 6600 AG Wijchen
Project Rapportnummer
LIN.SRO.ECO1 11116347
Status
Eindrapportage
Datum
16 januari 2012
Vestiging
Doetinchem
Opsteller
Ing. K. Wopereis
Paraaf
Kwaliteitscontrole
Ing. M. Koen
Paraaf
Kwaliteitszorg Econsultancy is lid van het Netwerk Groene Bureaus (NGB). Het NGB is een vereniging van ecologische advies- en onderzoeksbureaus die werkt aan de kwaliteit van advisering gericht op natuur, landschap, water, milieu en ruimte en die de belangen behartigt van groene adviesbureaus. Het Netwerk hanteert een gedragscode die opdrachtgevers en andere belanghebbenden een basis biedt om de leden aan te spreken op de kwaliteit van hun werk. Betrouwbaarheid Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving ten aanzien van natuurwetgeving. Het onderzoek betreft een momentopname en geeft een inschatting van de geschiktheid van de onderzoekslocatie voor beschermde soorten. Het incidenteel voorkomen van beschermde soorten is echter nooit met zekerheid te voorspellen. Econsultancy accepteert derhalve op voorhand geen aansprakelijkheid ten aanzien van mogelijke beslissingen die de opdrachtgever naar aanleiding van het door Econsultancy uitgevoerde onderzoek neemt.
INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING .................................................................................................................................. 1
2.
GEBIEDSBESCHRIJVING ......................................................................................................... 1 2.1 2.2 2.3
Huidig gebruik onderzoekslocatie en omgeving ............................................................... 1 Ligging ten opzichte van beschermde gebieden .............................................................. 2 Toekomstig gebruik van de onderzoekslocatie en voorgenomen ingrepen ..................... 2
3.
ONDERZOEKSMETHODIEK ..................................................................................................... 2
4.
TOEPASSING VAN DE NATIONALE NATUURWETGEVING .................................................. 3 4.1 4.2 4.3 4.4
5.
ONDERZOEKSRESULTATEN ................................................................................................... 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
6.
Inleiding ............................................................................................................................ 3 Flora- en faunawet ............................................................................................................ 3 Algemene zorgplicht ......................................................................................................... 4 Gebiedsbescherming ........................................................................................................ 5
Vogels ............................................................................................................................... 5 Vleermuizen ...................................................................................................................... 6 Overige zoogdieren .......................................................................................................... 6 Reptielen, amfibieën en vissen......................................................................................... 6 Libellen en dagvlinders ..................................................................................................... 7 Vaatplanten....................................................................................................................... 7 Gebiedsbescherming ........................................................................................................ 7
SAMENVATTING EN CONCLUSIES ......................................................................................... 8
BIJLAGEN: 1. 2a. 2b. 3. 4. 5.
- Topografische ligging van de locatie - Luchtfoto onderzoekslocatie - Foto's onderzoekslocatie - Geraadpleegde bronnen - Natuurwetgeving en beleid - Tekening toekomstige situatie
11116347 LIN.SRO.ECO1
1.
INLEIDING
Econsultancy heeft van Janssen Bouwontwikkeling opdracht gekregen voor het uitvoeren van een quickscan flora en fauna aan de Ceres (ong.) te Bemmel in de gemeente Lingewaard. De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het onderzoek is uitgevoerd middels het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek. Op deze wijze is inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikt habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij de onderzoekslocatie. De quickscan flora en fauna is een toets van de ecologische potenties van de onderzoekslocatie en betreft geen volwaardig soort(en) specifiek onderzoek. Er zijn in het onderhavige onderzoek geen inventarisaties uitgevoerd van soorten en soortgroepen. Een ecologische inventarisatie beslaat meerdere veldbezoeken gedurende de voor de soortgroep meest gunstige periode van het jaar. Econsultancy is lid van de branchevereniging "Netwerk Groene Bureaus" en werkt volgens de door het Netwerk opgestelde gedragscode en protocollen. In dat kader verklaart Econsultancy ten behoeve van de onderzoekslocatie niet eerder betrokken te zijn geweest voor ecologische advisering of ecologisch onderzoek. Voor zover bij de opdrachtgever en de gemeente Lingewaard (contactpersoon de heer B. Zweerink) bekend, is er niet eerder ecologisch onderzoek op de onderzoekslocatie uitgevoerd.
2.
GEBIEDSBESCHRIJVING
2.1
Huidig gebruik onderzoekslocatie en omgeving
De onderzoekslocatie (± 2.690 m²) ligt aan de Ceres (ong.), circa 1,1 km ten westen van de kern van Bemmel, in de gemeente Lingewaard (zie bijlage 1). Volgens de topografische kaart van Nederland, kaartblad 40 C (schaal 1:25.000), zijn de coördinaten van het midden van de onderzoekslocatie X = 189.135, Y = 433.855. De onderzoekslocatie is gelegen in het kilometerhok 189/433. De onderzoekslocatie is onbebouwd en betreft een braakliggend graslandperceel. Deels is er langs de randen van het perceel begroeiing aanwezig in de vorm van hagen met coniferen en klimop, braamstruweel en enkele jonge eiken en berk. De oostzijde van de onderzoekslocatie grenst tevens aan een braakliggend graslandperceel. De overige zijden van de onderzoekslocatie grenzen aan woonhuizen met bijbehorende tuinen gelegen aan de Ceres en de Ressensestraat. In bijlage 2a is de huidige situatie op een luchtfoto weergegeven. Bijlage 2b bevat enkele foto's van de onderzoekslocatie.
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 1 van 9
2.2
Ligging ten opzichte van beschermde gebieden
Natura 2000 De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, maar wel in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, de Gelderse Poort, bevindt zich op circa 1 kilometer afstand ten zuidoosten van de onderzoekslocatie. Ecologische Hoofdstructuur De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van de EHS. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de directe nabijheid van een kerngebied, verbindingsgebied of verwevingsgebied, behorend tot de EHS. Het meest nabijgelegen EHS-onderdeel bevindt zich circa 200 meter ten zuidwesten van de onderzoekslocatie. Het betreft een ecologische verbindingszone (Waal - Nederrijn verbinding) gelegen ten westen van de kern van Bemmel (zie figuur 1).
Figuur 1
Ligging onderzoekslocatie (rood omcirkeld) ten opzicht van EHS.
2.3
Toekomstig gebruik van de onderzoekslocatie en voorgenomen ingrepen
De initiatiefnemer is voornemens binnen de onderzoekslocatie enkele nieuwbouwwoningen te realiseren (zie bijlage 5).
3.
ONDERZOEKSMETHODIEK
Het veldbezoek is afgelegd op 14 december 2011. Tijdens dit veldbezoek is de gehele onderzoekslocatie, alsmede de directe omgeving onderzocht. Gedurende het veldbezoek is gelet op de mogelijke aanwezigheid van beschermde en bedreigde soorten op basis van het aanwezige habitat. Verder is aan de hand van verspreidingsatlassen en andere standaardwerken nagegaan welke bijzondere planten- en diersoorten er voor kunnen komen op de onderzoekslocatie. Verder zijn gegevens van de provincie Gelderland geraadpleegd. Een overzicht van de geraadpleegde bronnen is weergegeven in bijlage 3. Verspreidingsgegevens van soorten zijn veelal weergegeven op kilometerhokniveau (1 x 1 kilometer) of op uurhokniveau (5 x 5 kilometer). Aangezien met de schaal van kilometerhokken of uurhokken een groter gebied wordt beschouwd dan alleen de onderzoekslocatie, betekent dit niet dat de kritische soorten ook daadwerkelijk voorkomen binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie. Sommige verspreidingsgegevens zijn niet erg actueel.
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 2 van 9
Dit betekent dat de meest recente verspreidingsgegevens reeds verouderd kunnen zijn. De meeste te gebruiken gegevens vormen daarom geen uitsluitsel over het aantal soorten en type waarneming van een soort in het betreffende gebied, maar enkel een indicatie over het voorkomen.
4.
TOEPASSING VAN DE NATIONALE NATUURWETGEVING
4.1
Inleiding
Zorg voor alle inheemse planten- en diersoorten en voor de natuurlijke rijkdommen van gebieden wordt gegarandeerd door de naleving van de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en milieu. De instrumenten die deze bescherming mogelijk maken, zijn op Europees niveau vertaald in Natura 2000. De Europese wetgeving ten aanzien van de soortbescherming is in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet. De gebiedsbescherming is vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Hiermee heeft Nederland de Europese wetgeving in de nationale wetgeving verankerd. Door in de planfase van een (bouw)project of ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met het eventueel voorkomen van beschermde planten- en diersoorten kan effectief worden omgegaan met de aanwezigheid van een beschermde soort. Een dreigende overtreding van de Flora- en faunawet kan zo snel gesignaleerd en in veel situaties voorkomen worden. Vervolgens kan er accuraat actie ondernomen worden om zodoende de overlevingskansen en migratiemogelijkheden van een beschermde soort in het betreffende gebied geen blijvende schade toe te brengen. Om alle gebieden met elkaar te verbinden en om uitwisseling en verspreiding van soorten mogelijk te maken, wordt er in Nederland gewerkt aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verder worden diverse Rode lijsten van bedreigde soorten gehanteerd bij beoordelingen voor de aanwijzing van bescherming en compensatie. In dit hoofdstuk wordt een korte toelichting gegeven ten aanzien van potentiële overtredingen van de Flora- en faunawet bij de meest voorkomende soorten en soortgroepen. In bijlage 4 wordt een nadere toelichting gegeven omtrent de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur. 4.2
Flora- en faunawet
Voor de Flora- en faunawet geldt dat vaste rust- en verblijfplaatsen van bepaalde soorten zijn beschermd. De Flora- en faunawet maakt onderscheid in drie beschermingscategorieën. Iedere categorie heeft zijn eigen ontheffingsmogelijkheden en toetsingscriteria. Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingscategorieën. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend werkt. Broedvogels en vleermuizen zijn soortgroepen uit de strengste beschermingscategorie. Voor de overige soortgroepen is de beschermingsstatus afhankelijk van de soort. Broedvogels Alle broedende inheemse vogels en hun nesten zijn wettelijk beschermd en vallen onder de strikt beschermde klasse (soorten tabel 3). De Flora- en faunawet regelt onder meer de bescherming van vogels in het broedseizoen: het verstoren van broedende vogels en jongen, of het vernielen van nesten en eieren is verboden. In de meeste gevallen is een overtreding gemakkelijk te voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of de broedgelegenheid buiten het broedseizoen te verwijderen.
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 3 van 9
Nesten van huismus, steenuil, sperwer, ransuil, kerkuil, boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, ooievaar, oehoe, roek, slechtvalk, wespendief en zwarte wouw zijn het gehele jaar beschermd. Het betreffen soorten uit de beschermingscategorieën 1 t/m 4 van de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen (bron: Dienst Regelingen, 25 augustus 2009). De nestplaats, bomengroep of boomholte van een deel van deze soorten worden ook buiten het broedseizoen gebruikt. Een ander deel van deze soorten maken enkel gebruik van door andere vogelsoorten gemaakte nestgelegenheid, of maken ieder jaar gebruik van hetzelfde nest (of dezelfde nestlocatie). Daarnaast is er een aantal soorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, ondanks dat de soort ieder jaar op dezelfde plek terugkeert om te broeden (beschermingscategorie 5). Van deze soorten wordt verondersteld dat ze over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Voorwaarde hierbij is dat er in de directe omgeving wel geschikt habitat aanwezig is. Voorbeelden hiervan zijn spechtensoorten, huiszwaluw, boerenzwaluw, ekster, bosuil, torenvalk en holenbroeders als boomkruiper, koolmees en bonte vliegenvanger. Nestlocaties van soorten uit de beschermingscategorie 5 zijn in uitzonderlijke gevallen ook buiten het broedseizoen beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Vleermuizen Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten genieten zowel binnen de Flora- en faunawet als binnen de Natuurbeschermingswet een strikte bescherming. Alle vleermuissoorten staan vermeld in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn. Dit betekent dat ze beschermd zijn tegen verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen. Onder deze vaste rust- en verblijfplaatsen wordt verstaan: "het gehele systeem waarvan een populatie gebruik maakt tijdens de jaarcyclus van de soort". Dit houdt in dat niet alleen alle verblijfplaatsen maar ook de verbindingen hiertussen (vliegroutes) en de foerageergebieden bescherming genieten. Vleermuizen zijn streng beschermd omdat ze erg kwetsbaar zijn. De afgelopen vijftig jaar zijn sommige soorten erg zeldzaam geworden of geheel verdwenen. Wanneer overwinterende dieren worden verstoord, is de kans groot dat ze sterven omdat ze dan teveel van hun vetreserve gebruiken. Maar al te vaak worden bomen gekapt en oude gebouwen gerenoveerd of gesloopt. Als zich hierin een vleermuiskolonie bevindt, heeft dat grote gevolgen voor de vleermuisstand in de wijde omgeving. Omdat ze meestal maar één jong per jaar krijgen, kan herstel erg lang duren. Vleermuizen kunnen zelf geen verblijfplaatsen maken en zijn dus afhankelijk van bestaande verblijfplaatsen. Daarnaast hebben ingrepen in het landschap ook negatieve gevolgen doordat foerageergebieden en vliegroutes, waar vleermuizen jaren achtereen gebruik van maken, verdwijnen. De impact die een ingreep kan hebben verschilt sterk per situatie en per soort waardoor meestal gedetailleerde gegevens nodig zijn om een passend advies te geven. 4.3
Algemene zorgplicht
De algemene zorgplicht houdt in dat een ieder die redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor de flora en fauna kunnen ontstaan, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen om de nadelige gevolgen te voorkomen. Zo kan er bijvoorbeeld rekening worden gehouden met amfibieën en kleine zoogdieren worden wanneer materialen en houtstapels, waaronder de dieren verblijven, worden verwijderd. De algemene zorgplicht is in de meeste gevallen voornamelijk van toepassing op beschermde soorten die staan vermeld in Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit betreffen algemeen voorkomende soorten, waarvoor bij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling geldt. Indien er aanleiding is maatregelen te nemen ten aanzien van de zorgplicht, zal dat voor de betreffende soortgroep worden aangegeven.
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 4 van 9
4.4
Gebiedsbescherming
De quickscan flora en fauna toetst voornamelijk aan de Flora- en faunawet. Indien een plangebied in of nabij een gebied is gelegen dat tot de EHS behoort of onder de Natuurbeschermingswet valt, dient te worden bepaald of er een effect valt te verwachten. Bij een toetsing aan de Natuurbeschermingswet spelen vaak andere facetten mee, zoals de aanwezige doelsoorten en kernwaarden van het betreffende beschermde gebied.
5.
ONDERZOEKSRESULTATEN
5.1
Vogels
Broedvogels (nest jaarrond beschermd, volgens beschermingscategorie 1 t/m 4) Tijdens het veldbezoek zijn houtduif, merel en roodborst waargenomen. De bomen op en rond de onderzoekslocatie zijn gecontroleerd op jaarrond beschermde nesten van broedvogels; deze zijn niet aangetroffen. De bomen bieden, gelet op de structuur, geen geschikt habitat voor jaarrond beschermde broedvogelsoorten als buizerd, ransuil en sperwer. De onderzoekslocatie maakt geen onderdeel uit van leefgebied van steenuil. In de directe omgeving zijn enkele groene percelen aanwezig, waarvan één perceel, ten noorden van de onderzoekslocatie, een fruitboomgaard betreft. De directe omgeving van de percelen is volgebouwd met nieuwbouwhuizen. Wegens de geïsoleerde ligging van de percelen binnen de nieuwbouwwijk en de daarmee gepaard gaande verstoring is het niet te verwachten dat hier zich een territorium van steenuil bevindt. Overtredingen ten aanzien van vogelsoorten waarvan het nest jaarrond is beschermd zijn niet aan de orde. Broedvogels (nest in bepaalde gevallen jaarrond beschermd, volgens beschermingscategorie 5) De broedvogels die onder de beschermingscategorie 5 vallen zijn voornamelijk holenbroeders. Maar ook soorten als ekster, huiszwaluw en zwarte roodstaart zijn onder bepaalde gevallen jaarrond beschermd en vallen onder deze beschermingscategorie. Of er sprake is van jaarronde bescherming is onder andere afhankelijk van het voorkomen van grote aantallen en de aanwezigheid van voldoende alternatieve nestgelegenheid in de omgeving. De bomen op de onderzoekslocatie zijn gecontroleerd op aanwezigheid van holtes. Deze zijn niet aangetroffen. Er zijn verder geen aanwijzingen gevonden dat binnen de onderzoekslocatie soorten voorkomen uit de beschermingscategorie 5. Broedvogels (nest niet jaarrond beschermd, bescherming alleen gedurende broedseizoen) Door de aanwezigheid van bomen, hagen en struweel zijn er, met name langs de randen van het graslandperceel, geschikte nestlocaties aanwezig voor algemene vogels als merel, heggenmus, winterkoning, roodborst en houtduif. Voor dergelijke algemene soorten geldt dat, indien het groen op de onderzoekslocatie, buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels. In de Flora- en faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Slaapplaatsen Sommige vogelsoorten zoals houtduif, kauw en huismus, maar ook ransuilen, maken vooral buiten het broedseizoen gebruik van gemeenschappelijke slaapplaatsen. Meestal wordt hierbij beschutting gezocht in de vorm van dichte begroeiing, hoge bomen, of de veiligheid van open water. Er zijn geen indicaties dat op de onderzoekslocatie een gemeenschappelijke slaapplaats aanwezig is.
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 5 van 9
5.2
Vleermuizen
Volgens het cursusdictaat "Vleermuizen en Planologie" (Limpens., et al 2010) is de onderzoekslocatie gelegen in een deel van Nederland waar de volgende vleermuissoorten potentieel kunnen voorkomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis, franjestaart, baardvleermuis en watervleermuis. Verblijfplaatsen op de onderzoekslocatie De bomen zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van holten, deze zijn niet aangetroffen. De onderzoekslocatie is verder geheel onbebouwd, waardoor uitgesloten kan worden dat er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van een vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen is niet aan de orde. Verblijfplaatsen buiten de onderzoekslocatie Het is door de onderlinge afstand tot de bebouwing in de omgeving niet aannemelijk dat er in de directe invloedssfeer van de onderzoekslocatie potentiële verblijfplaatsen aanwezig zijn die negatieve invloed kunnen ondervinden van de werkzaamheden. Foeragerende vleermuizen De onderzoekslocatie zal, gelet op het aanwezige habitat, incidenteel gebruikt kunnen worden door in de omgeving verblijvende vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger om te foerageren. De plannen zullen echter geen aantasting van belangrijk foerageerhabitat vormen. Tevens is in de directe omgeving meer geschikt foerageerhabitat voor vleermuizen aanwezig. Vliegroutes Vleermuizen maken veelal gebruik van lijnvormige (donkere) landschapselementen als houtsingels, beken en lanen om zich te verplaatsen tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Doordat dergelijke lijnvormige elementen ontbreken op de onderzoekslocatie, worden er geen potentiële vliegroutes verstoord. 5.3
Overige zoogdieren
Licht beschermde soorten De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren. Het gaat daarbij om algemene soorten als mol, konijn en veldmuis. Voor dergelijke algemeen voorkomende soorten geldt in het kader van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling, waardoor een ontheffing bij verstoring niet noodzakelijk is. Het is echter in het kader van de algemene zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in het kader van de algemene zorgplicht geen specifieke maatregelen nodig. Streng beschermde soorten De onderzoekslocatie vormt door het ontbreken van geschikt nestbomen geen geschikt habitat voor eekhoorn. Het voorkomen van overige streng beschermde grondgebonden zoogdieren, zoals steenmarter en das waarvoor geen vrijstelling geldt, is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Vanwege het ontbreken van geschikt habitat kan het voorkomen ervan redelijkerwijs worden uitgesloten. 5.4
Reptielen, amfibieën en vissen
Reptielen Reptielen stellen specifieke eisen aan het habitat die betrekking hebben op verschillende factoren. Op de onderzoekslocatie is geen geschikt habitat voor reptielen aanwezig.
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 6 van 9
Amfibieën en vissen Doordat wateroppervlakten als poelen, sloten en plassen op de onderzoekslocatie ontbreken zijn voortplantingsmogelijkheden voor amfibieën en het voorkomen van vissen op de onderzoekslocatie uitgesloten. Ten westen van de onderzoekslocatie is, in een aangrenzende tuin, een vijver gelegen. De vijver kan als voortplantingshabitat dienen voor algemene amfibieënsoorten als bruine kikker en gewone pad. Verder vormt de onderzoekslocatie weinig geschikt landhabitat voor amfibieën. Incidenteel kunnen algemene soorten als bruine kikker en gewone pad beschutting vinden tussen het struweel en in de hagen. Voor de mogelijk (incidenteel) te verwachten soorten, zoals bruine kikker en gewone pad geldt een algehele vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de algemene zorgplicht zijn geen speciale maatregelen noodzakelijk. 5.5
Libellen en dagvlinders
Libellen Voor libellen geldt dat water nodig is ter voortplanting. Gezien het ontbreken hiervan kan gesteld worden dat deze soortgroep niet in staat is zich in de huidige situatie te vestigen. De tuinvijver ten westen van de onderzoekslocatie kan onderkomen bieden aan algemene soorten als lantaarntje en variabele waterjuffer. Dagvlinders Beschermde dagvlinders stellen specifieke eisen aan het voortplantingshabitat. Bij het habitat is het belangrijk dat aan de eisen van alle stadia van de vlindersoort wordt voldaan. Dit betekent dat zowel de rupsen, poppen als vlinders moeten kunnen overleven. Voor de vlinders geld dat er een geschikte temperatuur en luchtvochtigheid aanwezig moet zijn, dat wordt beïnvloed door aanwezigheid van vegetatie. Als voedsel dienen waardplanten voor de rupsen en nectarplanten voor de vlinders aanwezig te zijn. Voor de beschermde soorten in Nederland geldt dat deze veelal gebonden zijn aan zeldzame waardplanten, die vaak alleen in natuurterreinen zijn te vinden. Het is uitgesloten dat er binnen de onderzoekslocatie geschikt habitat aanwezig is voor een (deel)populatie van een beschermde vlindersoort. 5.6
Vaatplanten
Tijdens het veldbezoek is een groeiplaats van grote kaardenbol aangetroffen. Grote kaardenbol geniet een lichte bescherming (soort van tabel 1) en komt algemeen voor in ruigten, pioniervegetaties en braakliggende terreinen. Voor de soort geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Binnen de onderzoekslocatie zijn verder enkele resten van tuinplanten aangetroffen en vaatplanten als kleine brandnetel, liggend walstro, hondsdraf en koolzaad. De aanwezigheid van water, de zuurgraad van de bodem, de beschikbare hoeveelheid voedingsstoffen, de hoeveelheid zonlicht en de antropogene beïnvloeding bepalen in hoeverre een groeiplaats voor een bepaalde plant geschikt is. Verder geldt dat vanwege de specifieke eisen die de meeste beschermde soorten stellen aan de groeiomstandigheden beschermde vaatplanten, waarvoor geen vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling geldt, op de onderzoekslocatie niet te verwachten zijn. 5.7
Gebiedsbescherming
Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of aangrenzend aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied de Gelderse poort is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep, niet aan de orde.
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 7 van 9
6.
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
Econsultancy heeft in opdracht van Janssen Bouwontwikkeling een quickscan flora en fauna uitgevoerd aan de Ceres (ong.) te Bemmel in de gemeente Lingewaard. De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging. Voorgenomen ingreep De initiatiefnemer is voornemens binnen de onderzoekslocatie enkele nieuwbouwwoningen te realiseren (zie bijlage 5). Waarnemingen en te verwachten soorten De beplanting op de onderzoekslocatie biedt onderkomen aan algemene broedvogels. De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren. Incidenteel kunnen algemene soorten amfibieënsoorten als bruine kikker en gewone pad beschutting vinden tussen het struweel en in de hagen binnen de onderzoekslocatie. Tijdens het veldbezoek is een groeiplaats van grote kaardenbol aangetroffen. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten. Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en faunawet Indien de beplanting buiten het broedseizoen wordt verwijderd, zullen geen overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden met betrekking tot broedvogels. Algemene zorgplicht Voor de mogelijk aanwezige algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in het kader van de algemene zorgplicht geen speciale maatregelen nodig. Gebiedsbescherming De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden (Natura 2000) is niet aan de orde. Noodzaak tot nader onderzoek Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk geacht. Noodzaak aanvraag ontheffing Flora- en faunawet artikel 75c Ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de orde.
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 8 van 9
Tabel I geeft een samenvatting van de te verwachten verstoring en de te nemen vervolgstappen. Tabel I.
Overzicht te verwachten verstoring en te nemen vervolgstappen Soortgroep
Ingreep verstorend
Nader onderzoek
Ontheffingsaanvraag (*)
algemeen
mogelijk
nee
nee
het verwijderen van nestgelegenheden buiten het broedseizoen uitvoeren
jaarrond beschermd
nee
nee
nee
-
verblijfplaatsen
nee
nee
nee
-
foerageergebied
nee
nee
nee
-
vliegroutes
nee
nee
nee
-
Grondgebonden zoogdieren
mogelijk
nee
nee
aandacht voor zorgplicht ten aanzien van algemene soorten
Amfibieën
mogelijk
nee
nee
aandacht voor zorgplicht ten aanzien van algemene soorten
Reptielen
nee
nee
nee
-
Vissen
nee
nee
nee
-
Libellen en dagvlinders
nee
nee
nee
-
ja
nee
nee
vrijstelling grote kaardenbol
Broedvogels
Vleermuizen
Vaatplanten
Bijzonderheden / opmerkingen
* Ontheffingen van verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen of broedvogels worden alleen nog verleend op basis van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn. Ruimtelijke ontwikkeling valt niet onder een dergelijk belang. Door het treffen van maatregelen zal de functi onaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven. De maatregelen, vastgelegd in een activiteitenplan kunnen vooraf door Dienst Regelingen ter goedkeuring worden voorgelegd, middels een ontheffingsaanvraag.
Vrijblijvend advies Vogelbescherming Nederland heeft samen met BAM Utiliteitsbouw een checklist ontwikkeld, waarmee een bouwonderneming zijn projecten en de directe omgeving natuurvriendelijker kan maken. Door middel van het beantwoorden van enkele ja/nee vragen, kunnen eenvoudige maatregelen worden toegepast die goed zijn voor de stadsnatuur en speciaal voor vogels. U vindt deze checklist op de site van de vogelbescherming (www.vogelbescherming.nl).
Econsultancy Doetinchem, 16 januari 2012
11116347 LIN.SRO.ECO1
Pagina 9 van 9
TITEL:
topografische ligging van de locatie PROJECT: LIN.SRO.ECO1
NUMMER: 11116347
SCHAAL: 1:25.000
DATUM: 10-1-2012
KAARTBLAD: 40 C
BIJLAGE: 1
versie okt. 2007
foto 1
locatiegrens foto 3
foto 2 foto 4
TITEL:
LEGENDA: standplaats + richting fotoname
Luchtfoto onderzoekslocatie (Bron: Atlas Groen Gelderland)
A4
PROJECT: LIN.SRO.ECO1
NUMMER: 11116347
SCHAAL: n.v.t.
DATUM: 09-01-2012
GETEKEND: KWo
BIJLAGE: 2a
Bijlage 2b Foto's onderzoekslocatie
Foto 1.
Overzichtsfoto onderzoekslocatie.
Foto 2.
Zuidelijk deel onderzoekslocatie met coniferenhaag. 11116347 LIN.SRO.ECO1
Bijlage 2b Foto's onderzoekslocatie
Foto 3.
Tuinvijver gelegen ten westen van de onderzoekslocatie.
Foto 4.
Aangetroffen grote kaardenbol. 11116347 LIN.SRO.ECO1
Bijlage 3
Geraadpleegde bronnen
LITERATUUR Beersma, P. & W. en A. van den Burg, Steenuilen, Roodbont BV, november 2007. Dienst Regelingen, aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet, augustus 2009. Heusden, W.R.M. van & Vreugdenhil, S.J., 2008. Handreiking Flora- en faunawet. Dienst Landelijk Gebied. Limpens, H., Regelink, J. Zoogdiervereniging VZZ.
&
Koelman,
INTERNET www.rijksoverheid.nl (natuurwetgeving) www.atlasgroengelderland.nl
R.
(2009).
Vleermuizen
en
planologie.
Bijlage 4
Natuurwetgeving en beleid
Flora- en faunawet De Europese natuurwetgeving is in Nederland, op het gebied van de soortbescherming, uitgewerkt in de Flora- en faunawet. Deze wet heeft tot doel alle in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten te beschermen en in stand te houden. Om dit doel te bereiken, bevat de wet een aantal verbodsbepalingen (zie tabel I). Hierbij wordt het zogenaamde “nee, tenzij…” principe gehanteerd. Dit wil zeggen dat activiteiten met een (potentieel) schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn (“nee”). Van dit verbod kan echter onder voorwaarden (“tenzij”) afgeweken worden door ontheffingen of vrijstellingen. Onder “activiteiten” worden alle activiteiten in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik verstaan. Voorbeelden hiervan zijn de sloop van gebouwen, de ontwikkeling van woonwijken en bedrijventerreinen, dempen van wateren, maar ook natuurontwikkelingsprojecten. Alle activiteiten moeten getoetst worden op hun effecten op aanwezige en mogelijk aanwezige beschermde planten- diersoorten. Tabel I.
Verbodsbepalingen Flora- en faunawet
Artikel 8
Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.
Artikel 9
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Artikel 10
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Artikel 11
Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Tabel II.
Soortbeschermingscategorieën Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet maakt onderscheid in een drietal beschermingscategorieën. Iedere categorie heeft zijn eigen ontheffingsmogelijkheden en toetsingscriteria. Voor vogels is een aparte categorie. Tabel 1 algemeen beschermde soorten Voor de soorten in Tabel 1 van de Flora- en faunawet geldt, bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik, een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing in het kader van artikel 75 aangevraagd te worden. Voorbeelden zijn: ree, haas konijn, egel, bruine kikker, gewone pad, wijngaardslak, brede wespenorchis, grote kaardenbol Tabel 2 overige beschermde soorten Voor de soorten in Tabel 2 van de Flora- en faunawet dient bij overtreding van de verbodsbepalingen een ontheffing aangevraagd te worden. Echter indien er volgens een door het ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode gewerkt wordt, geldt er bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik, een vrijstelling van de verbodsbepalingen en hoeft er geen ontheffing aangevraagd te worden. De ontheffingaanvraag wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (‘lichte toets’). Voorbeelden zijn: eekhoorn, steenmarter, kleine modderkruiper, gele helmbloem, steenbreekvaren, tongvaren Tabel 3 strikt beschermde soorten Voor de soorten van Tabel 3 van de Flora- en faunawet dient bij overtreding van de verbodsbepalingen bij alle activiteiten (waaronder ruimtelijke ontwikkeling en inrichting) een ontheffing aangevraagd te worden. In een zeer beperkt aantal gevallen kan er op basis van een door het ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode een vrijstelling verleend worden voor de ontheffingsverplichting bij een zeer beperkt aantal activiteiten. De ontheffingaanvraag wordt getoetst aan een drietal criteria (uitgebreide toets). Bij de uitgebreide toets dient aan alle afzonderlijke criteria te worden voldaan.De criteria zijn als volgt: de activiteiten of werkzaamheden doen geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort, er is geen andere bevredigende oplossing (alternatief) voor de geplande activiteiten of werkzaamheden, die minder schade oplevert voor de betreffende soort en er moet sprake zijn van een bij de wet genoemd belang. Voorbeelden zijn: das, waterspitsmuis, alle vleermuissoorten, rugstreeppad, boomkikker, kamsalamander
Tabel II (vervolg). Soortbeschermingscategorieën Flora- en faunawet Vogels Voor vogels geldt dat er altijd een ontheffing aangevraagd dient te worden. Indien activiteiten plaatsvinden waarbij verbodsbepalingen worden overtreden ten aanzien van (broed)vogels dient er een uitgebreide toets, zoals beschreven bij Tabel 3 Flora- en faunawet toegepast te worden. Indien er gewerkt wordt volgens een door het ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode is het mogelijk dat er geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden bij bestendig gebruik en onderhoud, bestendig beheer en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Bij broedvogels kan een overtreding in de meeste gevallen gemakkelijk voorkomen worden door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Tabel III.
Algemene Zorgplicht
Algemene Zorgplicht (artikel 2) Een belangrijk uitgangspunt binnen de Flora- en faunawet is dat op elke burger de plicht rust om voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving. Dit houdt in dat iedereen zich dient in te spannen om de nadelige gevolgen voor een soort te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. De zorgplicht is ten alle tijden van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.
Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 2005 heeft tot doel bijzondere natuurgebieden in Nederland te beschermen en in stand te houden. De wet omvat onder andere de richtlijnen van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn ten aanzien van gebiedsbescherming. Doordat de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn beide zijn opgenomen in de Natura 2000 wetgeving, zullen de termen “habitatrichtlijngebied” en “vogelrichtlijngebied” komen te vervallen. De betreffende gebieden worden momenteel opgenomen en aangewezen als Natura 2000 gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de Europese Unie. Handelingen die een negatieve invloed hebben op gebieden die binnen dit netwerk vallen, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door het ministerie van EL&I (via Dienst Regelingen) of door de provincie. In de aankomende jaren zullen voor alle gebieden beheerplannen opgesteld worden. Tot die tijd zal er echter per project beoordeeld moeten worden of er nadelige effecten te verwachten zijn voor een beschermd gebied. Ecologische hoofdstructuur (EHS) De Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van gebieden dat planten- en diersoorten in staat stelt zich door en tussen verschillende natuurgebieden te verplaatsen. Het netwerk moet voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat gebieden hun ecologische waarde verliezen. De EHS is onderdeel van een Europees ecologisch netwerk en bestaat uit kerngebieden (in Nederland de Natura-2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en de Wetlands) of verweven gebieden (gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur) die onderling verbonden worden door ecologische verbindingszones. Ecologische verbindingszones zijn stroken en stukjes natuur die de verspreid liggende natuurgebieden met elkaar verbinden. Op deze manier kunnen dieren en planten zich van het ene naar het andere leefgebied verplaatsen. Met name de kleine populaties die met uitsterven worden bedreigd, blijven hierdoor levensvatbaar. Negatieve invloed op de werking van een verbinding of aantasting van een verbinding dient vermeden en gecompenseerd te worden zodat het netwerk niet verslechtert. Rode Lijsten In opdracht van het ministerie van EL&I zijn voor diverse soortgroepen zogenaamde Rode Lijsten samengesteld. Deze Rode Lijsten vermelden van welke soorten het voortbestaan in Nederland bedreigd wordt. Op deze manier geven de lijsten een indicatie van het belang van aanwezige planten en dieren in een gebied voor het behoud van de hele populatie. In door het ministerie van EL&I opgestelde soortbeschermingsplannen wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om het voortbestaan van deze soorten te waarborgen. Deze soortbeschermingsplannen worden door diverse provincies gehanteerd voor het opstellen van compensatieverplichtingen.
Bijlage 5
Tekening toekomstige situatie
Over Econsultancy.. Econsultancy is een onafhankelijk adviesbureau. Wij bieden realistisch advies en concrete oplossingen voor milieuvraagstukken en willen daarmee een bijdrage leveren aan een duurzaam en verantwoord gebruik van onze leefomgeving. Diensten Wij kunnen u van dienst zijn met een uitgebreid scala aan onderzoeken op het gebied van bodem, waterbodem, water, archeologie, ecologie en milieu. Op www.econsultancy.nl vindt u uitgebreide informatie over de verschillende onderzoeken. Werkwijze Inzet en professionele betrokkenheid kenmerkt onze diensten. De verantwoordelijke projectleider is het eenduidige aanspreekpunt voor de klant en draagt zorg voor alle aspecten van het project: kwaliteit, tijd, geld, communicatie en organisatie. De kernwaarden deskundig, vertrouwd, betrokken, flexibel, zorgvuldig en vernieuwend zijn een belangrijke leidraad in ons handelen. Kennis Het deskundig begeleiden van onze opdrachtgevers vraagt om betrokkenheid bij en kennis van de bedoelingen van de opdrachtgever. Het vereist ook gedegen en actuele vakinhoudelijke kennis. Alle beschikbare kennis wordt snel en effectief ingezet. De medewerkers vormen ons belangrijkste kapitaal. Persoonlijke en inhoudelijke ontwikkeling staat centraal want het werk vraagt steeds om nieuwe kennis en nieuwe verantwoordelijkheden. Creativiteit Onze medewerkers zijn in staat om buiten de geijkte kaders een oplossing te zoeken met in achtneming van de geldende wet- en regelgeving. Oplossingen die bedoeld zijn om snel en efficiënt het doel van de opdrachtgever te bereiken. Kwaliteit Er wordt continue gestreefd naar het verhogen van de professionaliteit van de dienstverlening. Het leveren van diensten wordt intern op een dusdanige wijze georganiseerd dat het gevraagde resultaat daadwerkelijk op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze wordt voortgebracht. Hierbij staat de klanttevredenheid centraal. Het kwaliteitssysteem van Econsultancy voldoet aan de NEN-EN-ISO 9001: 2008. Tevens is Econsultancy gecertificeerd voor diverse protocollen en beoordelingsrichtlijnen. Opdrachtgevers Econsultancy heeft sinds haar oprichting in 1996 al meer dan tienduizend projecten uitgevoerd. Projecten in opdracht van particulier tot de Rijksoverheid, van het bedrijfsleven tot non-profit organisaties. De projecten kennen een grote diversiteit en hebben in sommige gevallen uitsluitend een onderzoekend karakter en zijn in andere gevallen meer adviserend. Steeds vaker wordt onderzoek binnen meerdere disciplines door onze opdrachtgevers verlangt. Onze medewerkers zijn in staat dit voor de opdrachtgever te coördineren en zelf (deel)onderzoeken uit te voeren. Ter illustratie van de veelvoud en veelzijdigheid van de projecten in de werkvelden bodem, waterbodem, ecologie, archeologie, water en milieu kunnen uitgebreide referentielijsten worden verschaft.
Vestiging Limburg Rijksweg Noord 39 6071 KS Swalmen Tel. 0475 - 504961
[email protected]
Vestiging Gelderland Fabriekstraat 19c 7005 AP Doetinchem Tel. 0314 - 365150
[email protected]
Vestiging Brabant Rapenstraat 2 5831 GJ Boxmeer Tel. 0485 - 581818
[email protected]
Bijlage 5
Archeologisch onderzoek
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
39
40
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK EN GECOMBINEERD VERKENNEND EN KARTEREND BOORONDERZOEK CERES (ONG.) TE BEMMEL GEMEENTE LINGEWAARD
Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkenend en karterend booronderzoek Ceres (ong.) te Bemmel in de gemeente Lingewaard Opdrachtgever
Jansen Bouwontwikkeling Postbus 278 6600 AG Wijchen
Project
LIN.SRO.ARC
Rapportnummer
11116348
Status
Conceptrapportage
Datum
11 januari 2011
Vestiging
Doetinchem
Auteur
Ir. E.M. ten Broeke
Paraaf
Autorisatie
Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)
Paraaf
© Econsultancy bv, Doetinchem Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Econsultancy aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek. ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport) ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)
Econsultancy Archeologisch Rapport
Administratieve gegevens plangebied Projectcode en nummer
11116348 LIN.SRO.ARC
Toponiem
Ceres (ong.)
Opdrachtgever
Jansen Bouwontwikkeling
Gemeente
Lingewaard
Plaats
Bemmel
Provincie
Gelderland
Kadastrale gegevens
Gemeente Bemmel, sectie E, nummer 2020
Omvang plangebied
Circa 2.690 m2
Kaartblad
40 C (1:25.000)
Coördinaten centrum plangebied
X: 189.100 / Y: 433.830
Bevoegde overheid
Gemeente Lingewaard De heer J. Brands Kinkelenburglaan 6 6681 BJ Bemmel Tel. 026-3260111 Email:
[email protected]
ARCHIS2
Bureauonderzoek 49.917 N.v.t.
Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.) Vondstmeldingsnummer Onderzoeksnummer
Booronderzoek 49.918 N.v.t.
Archeoregio NOaA
Utrechts-Gelders rivierengebied
Beheer en plaats documentatie
Econsultancy, Doetinchem / Provinciaal Archeologisch Depot Gelderland
Uitvoerders
Econsultancy, Ir. E.M. ten Broeke
Kwaliteitszorg Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en onderzoeksprotocollen. Betrouwbaarheid Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een booronderzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan Econsultancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.
Econsultancy Archeologisch Rapport
SAMENVATTING Econsultancy heeft in opdracht van Jansen Bouwontwikkeling een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Ceres (ong.) te Bemmel in de gemeente Lingewaard (zie figuren 1 en 2). In het plangebied zullen enkele nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 5). Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Het inventariserend veldonderzoek, (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen. Het IVO dient inzicht te verschaffen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Daarnaast is het gericht op het opsporen van eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen en het verkrijgen van een eerste indruk van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk is. Gespecificeerde archeologische verwachting In het plangebied kunnen archeologische resten worden aangetroffen in principe daterend vanaf de Bronstijd. Vooral voor de perioden Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen wordt de kans (zeer) hoog geacht. De archeologische laag wordt verwacht in de top van de oeverwal-/stroomgordelafzettingen, behorende tot de Ressen stroomgordel. Het complextype en de omvang kunnen niet nader worden gespecificeerd anders dan dat er het complextype “nederzetting, onbepaald” kan worden verwacht. Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de aangetroffen bodemopbouw binnen het plangebied vrij uniform van aard is, bestaande uit oeverwalafzettingen op kronkelwaard-/beddingafzettingen, behorende tot de Ressen stroomgordel. Afgezien van de huidige bouwvoor is er sprake van een intact bodemprofiel en dient geclassificeerd te worden als een kalkhoudende ooivaaggrond. Het aangetroffen antropogene (“bodemvreemd”) materiaal is alleen in de huidige bouwvoor aangetroffen en betreft alleen recent materiaal betreft in de vorm van voornamelijk puin en baksteen. Archeologisch relevante indicatoren zijn niet aangetroffen. Conclusie Er zijn geen duidelijke aanwijzingen om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden, waardoor geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen nieuwbouw geen bedreiging vormt voor het archeologisch erfgoed. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt wat betreft landschappelijke ligging en bodemopbouw door het booronderzoek bevestigd, echter niet wat betreft archeologie.
11116348 LIN.SRO.ARC
Selectieadvies Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Econsultancy wil de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (Gemeente Lingewaard), die vervolgens een selectiebesluit neemt. Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Lingewaard (de heer J. Brands) hiervan per direct in kennis te stellen.
11116348 LIN.SRO.ARC
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING .................................................................................................................................. 1
2
DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................................... 1
3
BUREAUONDERZOEK .............................................................................................................. 2 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11
4
INVENTARISEREND VELDONDERZOEK .............................................................................. 18 4.1 4.2 4.3
5
Methoden .......................................................................................................................... 2 Afbakening van het plangebied ........................................................................................ 3 Huidige situatie ................................................................................................................. 3 Toekomstige situatie ......................................................................................................... 3 Beschrijving van het historische gebruik .......................................................................... 4 Aardwetenschappelijke gegevens .................................................................................... 5 Archeologische waarden .................................................................................................. 9 Aanvullende informatie ................................................................................................... 16 Korte bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied ................................................... 16 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel ........................................................ 17 Beantwoording onderzoeksvragen bureauonderzoek .................................................... 18
Methoden ........................................................................................................................ 18 Resultaten ....................................................................................................................... 19 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek ........................................................ 20
CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ....................................................................................... 21 5.1 5.2
Conclusie ........................................................................................................................ 21 Selectieadvies................................................................................................................. 21
11116348 LIN.SRO.ARC
LIJST VAN TABELLEN Tabel I. Tabel II. Tabel III. Tabel IV. Tabel V. Tabel VI. Tabel VII. Tabel VIII. Tabel IX. Tabel X. Tabel IX.
Geraadpleegd historisch kaartmateriaal Bouwkundige monumenten KICH Aardwetenschappelijke gegevens plangebied Grondwatertrappenindeling Grondwatergegevens plangebied Overzicht AMK-terreinen Overzicht onderzoeksmeldingen Overzicht ARCHIS-waarnemingen Overzicht ARCHIS-vondstmeldingen Gespecificeerde archeologische verwachting Hoofdlijn bodemopbouw
LIJST VAN AFBEELDINGEN Figuur 1. Figuur 2. Figuur 3. Figuur 4. Figuur 5. Figuur 6. Figuur 7. Figuur 8. Figuur 9. Figuur 10. Figuur 11. Figuur 12. Figuur 13. Figuur 14.
Situering van het plangebied binnen Nederland Detailkaart van het plangebied Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1830 (Minuutplan) Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1871 (Bonneblad) Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1931 (Bonneblad) Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1966 Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1995 Situering van het plangebied binnen de Zandbanenkaart (zanddiepte) 2009 van de provincie Gelderland Situering van het plangebied binnen de Geomorfologische kaart van Nederland Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Situering van het plangebied binnen de Bodemkaart van Nederland Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied Situering van het plangebied binnen de archeologische beleidsadvieskaart gemeente Lingewaard Boorpuntenkaart
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7
Literatuur Bronnen Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Bewoningsgeschiedenis van Nederland AMZ-cyclus Planontwerp Boorprofielen
11116348 LIN.SRO.ARC
1
INLEIDING
Econsultancy heeft in opdracht van Jansen Bouwontwikkeling een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Ceres (ong.) te Bemmel in de gemeente Lingewaard (zie figuren 1 en 2). In het plangebied zullen enkele nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 5). Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek (hoofdstuk 3) en een inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) door middel van boringen (hoofdstuk 4). Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een advies gegeven of vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm (hoofdstuk 5). Dit advies dient te worden getoetst door het bevoegd gezag, de gemeente Lingewaard, waarna een besluit zal worden genomen of het plangebied kan worden vrijgegeven of dat vervolgstappen nodig zijn. 2
DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN
Het onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de archeologische waarden van het plangebied. Het bureauonderzoek heeft tot doel om een gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied op te stellen. De archeologische verwachting is gebaseerd op bronnen over bekende of verwachte archeologische waarden in en om het plangebied. Voor het bureauonderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:
Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisaties, diepploegen of landinrichting? Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid die vanuit archeologisch oogpunt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een oeverwal)? Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied?
Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen. Het is gericht op het verkrijgen van inzicht in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied en het inventariseren van eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen om een eerste indruk te vormen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan. Een oppervlaktekartering, indien mogelijk, heeft tot doel het verzamelen van aan het oppervlak liggende archeologische indicatoren door het belopen van akkers en/of het inspecteren van molshopen, geschoonde slootkanten en andere bodemontsluitingen.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 1 van 22
Het veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:
Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied? Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (geheel of gedeeltelijk) verstoord en indien verstoord, tot welke diepte gaat deze verstoring? Zijn, daar waar het bodemprofiel intact is, archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard en diepteligging ervan? Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan? In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen? Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen van de voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats?
Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 2 en 3 januari 2012 door ir. E.M. ten Broeke (prospector). Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 6 januari 2012. Meegewerkt hebben: ir. E.M. ten Broeke (prospector) en drs. G.W.J. Spanjaard (fysisch geograaf). Het rapport is gecontroleerd door drs. A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur). 3 3.1
BUREAUONDERZOEK Methoden
Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen en normen zoals aangegeven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.2, maart 2010), die is vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Archeologie en is ondergebracht bij het SIKB te Gouda. Voor de uitvoering van het bureauonderzoek gelden de specificaties LS01, LS02, LS03, LS04 en 1 LS05. De resultaten van dit onderzoek worden in dit rapport weergegeven conform specificatie LS06. Binnen dit onderzoek zijn de volgende werkzaamheden verricht:
afbakening van het plangebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toekomstige gebruik (LS01); beschrijving van de huidige en toekomstige situatie (LS02); beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen (LS03); beschrijving van bekende archeologische en historische waarden en aardwetenschappelijke gegevens (LS04); opstellen van een gespecificeerde verwachting (LS05).
Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden zijn de volgende bronnen geraadpleegd: 1
het Archeologische Informatie Systeem (ARCHIS); de Archeologische Monumenten Kaart (AMK); de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW); geologische kaarten, geomorfologische kaarten en bodemkaarten; de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINOLoket); de Wateratlas van de provincie Gelderland; literatuur en historisch kaartmateriaal; de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH);
Beschikbaar via www.sikb.nl
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 2 van 22
3.2
bouwhistorische gegevens; de recente topografische kaart (schaal 1:25.000); recente luchtfoto’s; het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN); de archeologische verwachtingskaarten van de gemeente Lingewaard; plaatselijke (amateur-)archeoloog c.q. heemkundevereniging. Afbakening van het plangebied
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het onderzoeksgebied en het plangebied. Het plangebied is het gebied waarbinnen feitelijk de bodemverstorende ingreep gaat plaatsvinden. Het onderzoeksgebied is het gebied waarover informatie is verzameld om een goed beeld te krijgen van de archeologische waarden binnen het plangebied. Dit gebied is groter dan het plangebied. In het huidige onderzoek betreft het onderzoeksgebied het gebied binnen een straal van circa 1 km rondom het plangebied. Het plangebied heeft oppervlakte van circa 2.690 m² en ligt aan de Ceres (ong.), circa 1,1 km ten westen van de kern van Bemmel in de gemeente Lingewaard (zie figuren 1 en 2). Volgens het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN) ligt het maaiveld van het plangebied op een hoogte van circa 9,6 m +NAP. Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Bemmel, sectie E, nummer 2020. 3.3
Huidige situatie
Voor het bureauonderzoek is het van belang de huidige situatie te onderzoeken. Landgebruik en bebouwing kunnen van invloed zijn op de archeologische verwachting. Het plangebied betreft een braakliggend terrein. Het bodemgebruik van de omliggende percelen betreffen grotendeels woonpercelen. Langs de oostzijde bevindt zich een perceel grasland. Bodemloket Met het bodemloket wil de overheid inzicht geven in maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn om de bodemkwaliteit in Nederland in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstellen (bodemsanering). Ook laat het Bodemloket zien waar vroeger (bedrijfs-) activiteiten hebben plaatsgevonden die extra aandacht verdienen. Het raadplegen van het Bodemloket heeft voor het plangebied geen relevante informatie opgeleverd. 3.4
2
Toekomstige situatie
Het toekomstige gebruik van het plangebied kan bepalend zijn voor het vervolgtraject (behoud in-situ of behoud ex-situ van archeologische waarden). De manier waarop het plangebied wordt ingericht kan tot gevolg hebben dat eventueel aanwezige archeologische waarden (deels of geheel) onverstoord (kunnen) blijven. Ook kan besloten worden de inrichting zo aan te passen dat archeologische waarden alsnog onverstoord kunnen blijven liggen.
2
www.bodemloket.nl
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 3 van 22
In het plangebied zullen enkele nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd (zie bijlage 6). Ter plaatse van de toekomstige bebouwing zal, bij de aanleg van een standaard fundering, de bodem tot een diepte van minimaaal circa 1 m -mv worden afgegraven (bouwput). Er zal voor zover bekend géén onderkeldering gaan plaatsvinden. 3.5
Beschrijving van het historische gebruik
In het plangebied kunnen naast archeologische sporen ook historische relicten voorkomen die nog in het landschap zichtbaar zijn. Het gaat hierbij om historisch geografische relicten zoals nederzettingsvormen en wegen- en kavelpatronen. Veel van deze bewaard gebleven historische geografie geeft e door de herverkavelingen in de tweede helft van de 20 eeuw een incompleet beeld van het historisch landschap. Historische kaarten van vóór de herverkaveling zijn een goede aanvulling op het huidige incomplete beeld. Voor de historische ontwikkeling is naast het historisch kaartmateriaal ook relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd. Historisch kaartmateriaal De situatie van het plangebied is op verschillende historische kaarten als volgt: Geraadpleegd historisch kaartmateriaal3
Tabel I. Bron
Periode
Kaartblad
Schaal
Omschrijving plangebied
Bijzonderheden/directe omgeving
Kadastrale kaart (Minuutplan)
1830
Gemeente Bemmel, Sectie E, Blad 02
1:2.500
Agrarisch gebruik (op basis van kadastrale percelering).
Omgeving eveneens in agrarisch gebruik. (Voorlopers van de) Groenestraat ten oosten en Ressensestraat ten zuiden reeds aanwezig.
Militaire topografische kaart (Bonneblad)
1871
511
1:50:000
Agrarisch gebruik.
Agrarisch gebruik. Ressensestraat aangeduid als de Grindweg, Groenestraat als de Kattelegerschestraat.
Militaire topografische kaart (Bonneblad)
1931
511
1:50.000
Agrarisch gebruik, akkerland/boomgaard.
Onstaan woonerven langs noordzijde Ressensestraat en westzijde Groenestraat.
Topografische kaart
1966
40 C
1:25:000
Blijft onbebouwd. In agrarisch gebruik/braakliggend.
Merendeels huidige bebouwing binnen woonpercelen langs de Groenestraat en Ressensestraat .
Topografische kaart
1995
40 C
1:25:000
Blijft onbebouwd. In agrarisch gebruik/braakliggend.
Merendeels huidige bebouwing binnen woonpercelen langs de Groenestraat en Ressensestraat .
Het geraadpleegde historisch kaartmateriaal laat de historische situatie van het plangebied zien vanaf e het begin van de 19 eeuw. Het plangebied was destijds in agrarisch gebruik (op basis van kadastrale perceelsgrenzen, zie figuur 3). De (voorlopers van de) Groenestraat ten oosten en Ressensestraat e ten zuiden waren reeds aanwezig en werden in ieder geval in de tweede helft van de 19 eeuw aangeduid als respectievelijk de Kattelegerschestraat en de Grindweg (zie figuur 4). e
In de jaren ’20 van de 20 eeuw onstaan woonerven langs noordzijde van de Ressensestraat en de westzijde van de Groenestraat (zie figuur 5). Een deel van de bebouwing is tot op heden nog aanwezig, een ander deel zal hebben plaatsgemaakt voor nieuwbouw in de loop van vooral de e tweede helft van de 20 eeuw (zie figuren 6 en 7). Het plangebied zelf is tot op heden onbebouwd/in agrarisch gebruik/braakliggend gebleven. De woonwijk ten noorden/oosten van het plangebied, gelegen aan de Ceres, is recentelijk aangelegd. 3
www.watwaswaar.nl
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 4 van 22
4
KICH Het KennisInfrastructuur CultuurHistorie (KICH) heeft alle bekende archeologische en bouwkundige monumenten en historisch-geografische informatie samengebracht in een digitale kaart. Via deze kaart zijn cultuurhistorische waarden per gebied te bekijken. Het raadplegen van KICH heeft voor het onderzoeksgebied de volgende aanvullende informatie opgeleverd met betrekking tot archeologie (tabel II): Tabel II.
Bouwkundige monumenten KICH
Situering t.o.v. plangebied
Monument nr.
Type object
Status
Datering
420 meter ten zuidoosten
8.940
Bouwkunst; boerderij (deel)
Zeer hoge waarde
Nieuwe tijd
Omschrijving Betreft de herenboerderij "Strijdhagen", een deftig gepleisterd woonhuis met verdieping en schilddaken met schoorstenen waarop windkappen zijn geplaatst. De boerderij dateert uit de eerste helft 19e eeuw.
Bouwhistorische gegevens e Aangezien het plangebied vanaf het begin van de 19 eeuw tot heden niet bebouwd is geweest, wordt het raadplegen van het archief Bouw- en Woningtoezicht bij de gemeente Lingewaard niet zinvol geacht. 3.6
Aardwetenschappelijke gegevens
Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon van de mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van groot belang te weten hoe het landschap er in het verleden heeft uitgezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw, de bodem en de hydrologie van een gebied te bestuderen. De volgende aardwetenschappelijke gegevens zijn bekend van het plangebied: Tabel III.
Aardwetenschappelijke gegevens plangebied Type gegevens
Gegevensomschrijving
Geologie5
Oeverwal- op beddingafzettingen van de Formatie van Echteld, op grove, grindhoudende, fluviatiele zanden van de Formatie van Kreftenheye.
Geologische-geomorfologische kaart van de RijnMaas delta6
Binnen de Ressen stroomgordel, actief van circa 3510 tot 220 voor Chr.
Zandbanenkaart provincie Gelderland7
Merendeel plangebied beddingzand van de Ressen stroomgordel tussen 1,5 en 2,0 m -mv (code 15). Noordwesthoek beddingzand tussen 2,0 en 3,0 m -mv (code 16).
Geomorfologie8
Oeverwal (3K25).
Bodemkunde
9
Kalkhoudende poldervaaggrond, bestaande uit zware zavel en lichte klei (Rn95A).
4
www.kich.nl De Mulder et al., 2003 Berendsen en Stouthamer, 2001 7 http://geodata2.prvgld.nl/apps/wateratlas_kaarten / Cohen et al., 2009 8 Alterra, 2003 9 Stichting voor Bodemkartering, 1974 5 6
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 5 van 22
10
Geologie Het plangebied is gelegen in het rivierengebied en maakt onderdeel uit van de Holocene Rijn-Maas delta. Ruwweg 200.000 jaar geleden lag een groot gedeelte van Nederland onder een vanuit Scandinavië naar het zuiden opgeschoven ijskap. De rand van het ijs bestond uit een aantal gletsjertongen. Aan weerszijden van deze ijsmassa's werden stuwwallen opgeduwd. Zo liep er een grote W-vormige stuwwal van Arnhem via Nijmegen over Groesbeek naar Kleef tot Montferland. De rivieren Rijn en Maas, die een stromingsrichting hadden van zuid naar noord, werden door deze ijskap gedwongen hun weg langs de zuidzijde van het ijs westwaarts naar de zee te zoeken. Daarbij werden enkele brede pradolina’s of oerstroomdalen gevormd. Het grootste oerstroomdal lag ongeveer ter plaatse van het huidige gebied van de Rijn-Maas delta. In dit dal werden overwegend grove, grindhoudende zanden afgezet, welke behoren tot de Formatie van Kreftenheye. Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (115.000 tot 10.000 jaar geleden) bereikte het landijs Nederland niet. Wel had het klimaat een continentaal karakter (koud en droog). De zeespiegel stond in deze periode 110 meter lager dan tegenwoordig. Over een groot deel van Nederland werd een pakket dekzand afgezet. Daar waar de Rijn actief was werden grove, grindhoudende zanden afzetten, welke ook behoren tot de Formatie van Kreftenheye. Het zijn voornamelijk afzettingen gevormd door vlechtende rivieren. Het Holoceen begon ongeveer 10.000 jaar geleden en duurt nog steeds voort. Door de temperatuursstijging aan het eind van de Weichselien smolten de ijskappen op het noordelijk halfrond waardoor de zeespiegel sterk steeg. Ook kregen de grote rivieren zoals de Rijn een meer meanderend patroon. Dit had verschillende oorzaken. Een van de redenen was dat de Rijn relatief langzaam stroomde en de afvoer regelmatig over het jaar verspreidt was. Ook nam de sedimentatie in de rivierdalen sterk toe. Vooral door de ontbossing tijdens de Romeinse tijd spoelde er veel zand en klei van het Duitse middengebergte mee, dat werd afgezet in de Rijn-Maas delta. De afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld. Tijdens jaarlijkse overstromingen werd vooral het zandige materiaal dicht bij de rivierbedding afgezet, in de vorm van hoog gelegen oeverwallen of stroomruggen, de zogenaamde stroomgordelafzettingen. Het fijnere materiaal (vooral klei) werd verder van de rivierloop afgezet als komafzettingen, daar waar het water rustiger stroomde (de lager gelegen komgebieden). Omdat de oeverwallen langs de rivier niet overal even hoog waren was het mogelijk dat bij hoog water het water over de laagste delen van de oeverwal stroomde. Door erosie werd een diepe geul (soms enkele meters diep) door de oeverwal uitgesleten, een zogenaamde crevassegeul. Crevassegeulen gedragen zich als een miniatuur rivierbedding, waarbij in en langs de geulen sedimentatie plaatsvindt, in de vorm van crevasse-afzettingen (vroeger ook wel beschreven als oevergronden of natuurlijke overslaggronden). Crevasse-afzettingen zijn minder dik dan stroomgordelafzettingen, smaller, en meestal slechts over enkele honderden meters, tot hoogstens enkele kilometers te volgen. Hun lithologische opbouw is vaak bijzonder complex; op korte afstand is de lithologische variatie zeer groot. Crevassecomplexen zijn, in relatief zeldzame gevallen, uitgegroeid tot een rivierverlegging (avulsie) in de tijd voordat de bedijking van de grote rivieren plaatsvond. Volgens de geologische-geomorfologische kaart van de Rijn-Maas delta ligt het plangebied binnen de Ressen stroomgordel. Deze stroomgordel was actief van circa 3510 tot 220 voor Chr. (tussen 5520 en 2230 jaar geleden). De meest actieve fase van sedimentatie zal hebben plaatsgevonden tijdens de beginfase van de Ressen stroomgordel. Het plangebied zal daarom in eerste instantie niet geschikt zijn geweest voor bewoning voor het merendeel van het Neolithicum. Naar verwachting zullen de gevormde stroomruggen binnen de Ressen stroomgordel vanaf de Bronstijd geschikt zijn geweest voor bewoning, omdat deze minder vaak overstroomden bij hoogwater. 10
De Mulder et al., 2003 / Berendsen, 2008
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 6 van 22
11
Zandbanenkaart Volgens de Zandbanenkaart (zanddiepte) van de provincie Gelderland komen binnen het merendeel van het plangebied beddingzanden van de Ressen stroomgordel voor tussen 1,5 en 2,0 m -mv (code 15, zie figuur 8). In de noordwesthoek worden deze beddingzanden verwacht tussen 2,0 en 3,0 m -mv (code 16). 12
DINO Het Dinoloket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Het DINO-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Het archief omvat diepe en ondiepe boringen, grondwatergegevens, sonderingen, geo-elektrische metingen, resultaten van geologische, geochemische en geomechanische monsteranalyses, boorgatmetingen en seismische gegevens. De site wordt beheerd door TNO. In het Dinoloket is één boring bestudeerd, op een afstand van circa 60 meter ten zuiden van het plan13 gebied. Hieruit blijkt dat de ondergrond tot circa 2 m -mv bestaat uit voornamelijk zandige klei (oeverwalafzettingen) en hieronder grofzandige beddingafzettingen van de Ressen stroomgordel. Deze afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld. Op grotere diepte zal zich matig fijn tot zeer grof, grindig zand bevinden en betreffen Pleistocene vlechtende rivierafzettingen van de Formatie van Kreftenheye. Geomorfologie De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te onderscheiden zijn weer. Volgens de Geomorfologische kaart van Nederland (1:50.000) ligt het plangebied binnen een oeverwal (3K25, zie figuur 9). Volgens de geomorfogenetische kaart van de gemeente Lingewaard (zie figuur 13) ligt het plangebied binnen de Zandvoort-Zandbaal meandergordel en komt qua ligging direct overeen met de Ressen stroomgordel, zoals weergegeven op de geologische-geomorfologische kaart van de Rijn-Maas delta. 14
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laseraltimetrie verkregen digitale bestand vormt een gedetailleerd beeld van het huidige reliëf in het plangebied. Het AHN laat zien dat het plangebied binnen een zuidoost-noordwest gerichte, hogere oeverwal binnen de Ressen stroomgordel (zie figuur 10). Bodemkunde Volgens de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) is het plangebied gekarteerd als een kalkhoudende poldervaaggrond, bestaande uit zware zavel en lichte klei (Rn95A, zie figuur 11). Bij een vaaggrond heeft (nog) weinig of geen bodemvorming plaatsgevonden. Deze gronden zijn wel geheel gerijpt. Bij poldervaaggrond bestaat het bodemprofiel meestal uit een dunne A-horizont (humeuze toplaag) met direct daaronder de C-horizont (oorspronkelijk moedermateriaal) waar gleyverschijnselen (roestvlekken) ondieper dan 50 cm -mv in voorkomen.
11
Wateratlas provincie Gelderland www.dinoloket.nl 13 DINO boornummer B40C1924 14 www.ahn.nl 12
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 7 van 22
Grondwatertrap Grondwatertrappen zijn een indicatie voor de diepte van de grondwaterstand en de seizoensfluctuatie daarvan. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. In stedelijk gebied zijn geen grondwatertrappen bepaald. Deze worden als ‘witte vlekken’ op de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) weergegeven. Tabel III geeft een overzicht van de klassengrenzen die worden aangehouden bij de indeling van de grondwatertrappen. De trappen worden vastgesteld op een schaal van I tot VII van respectievelijk extreem nat tot extreem droog. Bij sommige grondwatertrappen is een ' of een '' weergegeven: het gaat hier om tussenliggende grondwatertrappen die een drogere variant vertegenwoordigen. Grondwatertrappenindeling15
Tabel IV. Grondwatertrap
I
II'
III'
IV
V'
VI
VII"
GHG (cm -mv)
-
-
<40
>40
<40
40-80
>80
GLG (cm -mv)
<50
50-80
80-120
80-120
>120
>120
>120
') ")
Bij deze grondwatertrappen wordt een droger deel onderscheiden Een met een ' of een '' achter de code als onderverdeling aangegeven "zeer droog deel" heeft een GHG dieper dan 140 cm beneden maaiveld
16
Wateratlas provincie Gelderland Door grootschalige ingrepen in het geohydrologisch systeem wijken de huidige grondwatertrappen in veel gebieden af van de grondwatertrappen die in het verleden voor kwamen. Om dit aan te geven is tevens een inschatting gemaakt van historische grondwatertrappen, welke een indicatie vormen voor de grondwatertrappen zoals die in het jaar 1950 voor kwamen. Deze historische grondwatertrappen zijn gekarteerd op schaal 1:100.000. Voor het plangebied zijn de volgende gegevens bekend: Tabel V.
Grondwatergegevens plangebied GHG
GLG
GVG
Grondwatertrap
Historische grondwatertrap
60
155
85
VI
III
GHG: gemiddeld hoogste grondwaterstand in m -mv GLG: gemiddeld laagste grondwaterstand in m -mv GVG: gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand in m -mv
Een historische grondwatertrap van III geeft aan dat het plangebied vroeger periodiek te maken zal hebben gehad met ondiepe grondwaterstanden en dus natte/drassige omstandigheden.
15 16
Locher & Bakker, 1990 Wateratlas provincie Gelderland
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 8 van 22
3.7
Archeologische waarden
Voor de uitkomst van het bureauonderzoek is het van belang de bekende archeologische waarden (al dan niet volledig onderzocht) te beschrijven. Een belangrijke informatiebron is het landelijke ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS), dat beheerd wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). In dit systeem worden alle archeologische gegevens verzameld en via internet zijn deze door bevoegden te raadplegen. De bekende archeologische waarden staan afgebeeld op figuur 12, een kaart met daarop, binnen een straal van 1 km rondom het plangebied, de indicatieve archeologische waarde en de in ARCHIS geregistreerde AMK-terreinen, waarnemingen, vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen. Archeologische beleidsadvieskaart Gemeente Lingewaard Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De Archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures. Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lingewaard heeft de ZandvoortZandbaal meandergordel, waar het plangebied binnen ligt, een hoge verwachting voor archeologische resten uit de perioden Midden-Bronstijd t/m de Vroeg-Romeinse tijd (zie figuur 13). In deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en een onderzoekslocatie groter dan 100 m², vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Indicatieve archeologische waarde De IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarde) geeft voor heel Nederland de trefkans aan op het voorkomen van archeologische resten. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën (per landen waterbodem): een hoge, middelhoge, lage en zeer lage verwachting. Bebouwde gebieden, waarvan geen bodemkundige of geologische gegevens bekend zijn, zijn niet gekarteerd. De IKAW is voornamelijk gebaseerd op de relatie die er bestaat tussen de bodemkundige of geologische kwalificaties en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Een punt van aandacht daarbij is dat de IKAW grotendeels is gebaseerd op kaarten met een schaal van 1:50.000. De grenzen op de kaart zijn in werkelijkheid globale overgangen, abrupte overgangen zijn het gevolg van bodemkundige of geologische kwalificaties. Op lokaal schaalniveau is de kaart daarom minder betrouwbaar. Omdat de gemeentelijke beleidsadvieskaart een hoger detailniveau heeft dan de IKAW worden deze gegevens verder niet behandeld. AMK-terreinen binnen het onderzoeksgebied De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van archeologische terreinen in Nederland, welke ook wel worden aangeduid als monumenten. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn de terreinen ingedeeld in vier categorieën; terreinen met archeologische waarde, een hoge archeologische waarde, een zeer hoge archeologische waarde of een zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status. Binnen het plangebied liggen geen AMK-terreinen. Binnen het onderzoeksgebied liggen 6 AMKterrein (zie tabel VI en figuur 12).
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 9 van 22
Tabel VI.
Overzicht AMK-terreinen
AMK nr.
Situering t.o.v. plangebied
Waarde
Complex
Datering
12.412
460 meter ten westen
Van archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m LateMiddeleeuwen
Omschrijving Betreft een terrein met sporen van een nederzetting uit de Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen. Het terrein ligt enigszins verhoogd langs een restgeul. Het westelijk gedeelte van de vindplaats is grotendeels bebouwd en is derhalve niet als terrein opgenomen. Tijdens een veldkartering door RAAP in 1997 zijn hier fragmenten vroeg- en laatmiddeleeuws aardewerk verzameld. In 1969 werden hier door de AWN-afdeling Nijmegen e.o. al fragmenten aardewerk uit de Late-IJzertijd - Vroege-Middeleeuwen gevonden. AMK nr.
Situering t.o.v. plangebied
Waarde
Complex
Datering
12.413
720 meter ten westen
Van archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Late-IJzertijd t/m LateMiddeleeuwen
Omschrijving Betreft een terrein met sporen van een nederzetting uit de Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen. Tijdens een veldkartering door RAAP in 1995 is een aanzienlijke hoeveelheid aardewerk gevonden uit de perioden Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen. Het terrein staat in relatie tot de vondsten die gedaan zijn, vermeldt onder de waarnemingsnummers 25831 en 22337. Hier is in het verleden door de AWN-afdeling Nijmegen e.o. veel aardewerk gevonden. Dat terrein is in de jaren 1970 afgegraven en bebouwd (onder andere met visvijvers). AMK nr.
Situering t.o.v. plangebied
Waarde
Complex
Datering
12.411
730 meter ten westen
Van hoge archeologische waarde
Graf, onbepaald
Romeinse tijd en Vroege-Middeleeuwen
Omschrijving Betreft een terrein met sporen van bewoning uit de Vroege Middeleeuwen. Na de vondst van vroegmiddeleeuws aardewerk en glas tijdens een veldkartering door RAAP in 1995, werd besloten een detailkartering uit te voeren. Dit leverde verdere vroegmiddeleeuwse vondsten en diverse concentraties botmateriaal en één concentratie verbrand botmateriaal op. Ook werden aardewerkvondsten uit de Romeinse tijd gedaan. Het terrein is bij het RAAP onderzoek niet gewaardeerd. De omvang en kwaliteit moeten door nader onderzoek worden bepaald. AMK nr.
Situering t.o.v. plangebied
Waarde
Complex
Datering
3.953
780 meter ten westen
Van zeer hoge archeologische waarde
-Kerk -Nederzetting, onbepaald
-Late-Middeleeuwen -IJzertijd t/m VroegeMiddeleeuwen
Omschrijving Betreft een terrein met sporen van bewoning uit de Late-IJzertijd en/of Romeinse tijd, de Vroege- en de Late-Middeleeuwen. Er is sprake van een duidelijk verhoogde woongrond, vastgesteld bij de bodemkartering in 1946. Het BAI heeft in 1927 op dit terrein een opgraving uitgevoerd. Hierbij zijn nederzettingssporen uit de Late-IJzertijd en/of Romeinse tijd, de Vroege- en de Late-Middeleeuwen gevonden. Waarschijnlijk is sprake van continuïteit van bewoning. Aan de westkant van het terrein ligt de Nederlands Hervormde kerk. In 1946 is hier een oudheidkundig onderzoek uitgevoerd. Hierbij werden de funderingen van een 12e-eeuws tufstenen kerkje aangetroffen. Hieronder bevond zich nog een bewoningslaag uit de Romeinse tijd. AMK nr.
Situering t.o.v. plangebied
Waarde
Complex
Datering
3.954
800 meter ten zuidwesten
Van hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
IJzertijd t/m VroegeMiddeleeuwen
Omschrijving Betreft een terrein met sporen van bewoning uit de IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen. Er is sprake van een oude woongrond, vastgesteld bij de bodemkartering in 1946. Tijdens een veldkartering door RAAP in 1995 werden hier oppervlaktevondsten gedaan van voornamelijk vroeg- en laatmiddeleeuws aardewerk.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 10 van 22
Tabel VI.
Vervolg overzicht AMK-terreinen
AMK nr.
Situering t.o.v. plangebied
Waarde
Complex
Datering
3.956
820 meter ten zuidwesten
Van zeer hoge archeologische waarde
Nederzetting, onbepaald
Midden-IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen
Omschrijving Betreft een terrein met sporen van bewoning uit de Late-IJzertijd en/of Romeinse tijd en de Vroege-Middeleeuwen. In 1941, 1943 en 1948 zijn hier opgravingen verricht door W.C. Braat. Ook zijn enkele gasleidingen in oostwestelijke richting door het terrein gegraven. Naast diverse vondsten uit de Romeinse tijd, Vroege- en Late-Middeleeuwen, werden ook enkele (losse) vondsten uit het Laat Neolithicum en/of VroegeBronstijd gedaan. Tijdens een veldkartering door RAAP in 1995 werd aardewerk uit de bovengenoemde perioden gevonden.
In het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied Binnen het onderzoeksgebied zijn in de afgelopen jaren door verschillende archeologische bedrijven en instellingen in totaal 14 archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om bureauonderzoeken, booronderzoeken (verkennend/karterend/waarderend) en archeologische begeleidingen van graafwerkzaamheden (zie tabel VII en figuur 12). Tabel VII.
Overzicht onderzoeksmeldingen
Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
5.263
80 meter ten westen, in zowel noordelijke, westelijke en zuidelijke richting uitbreidend
RAAP
1997
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een karterend en waarderend booronderzoek in zes deelgebieden: Ressen-Zuid, Bemmel Woerdsestraat, Visveld, Lent-Zuidoost, LentWest en Groenestraat-Griftdijk. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat een groot deel van dit gebied bestaat uit zandige stroomgordelafzettingen met een aflopend profiel met zandige klei in de bovengrond en gefundeerd zand, doorgaans beginnend midden 2,0 m -mv. Binnen deze stroomgordelafzettingen zijn op meerdere plaatsen typische restgeul- profielen aangetroffen. Er zijn tijdens het onderzoek diverse vindplaatsen aangetroffen. Literatuur: Haarhuis, H.F.A., 2002: Gemeente Nijmegen, de Waalsprong; archeologisch onderzoek fase A/B, deel 5 en 6. RAAP-rapport 339. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
15.669
80 meter ten westen, in zowel noordelijke, westelijke en zuidelijke richting uitbreidend
RAAP
2006
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een archeologische begeleiding van infrastructurele graafwerkzaamheden. Tijdens de begeleiding zijn de reeds bekende archeologische vindplaatsen aangetroffen (zie onderzoeksmeldingsnr. 5.263). Het onderhavig onderzoek heeft ertoe geleid dat de graafwerkzaamheden ten behoeve van de ecologische verbindingszone zonder vertragingen hebben kunnen plaatsvinden. Indien er in de toekomst op deze vindplaats en/of in de direct hieraan grenzend terrein diepere of nieuwe vergravingen gaan plaatsvinden, dient hiertoe nader archeologisch onderzoek verricht te worden. Literatuur: Meij, A.M.V., 2006: Ecologische verbindingszone De Woerdt (vindplaats 2) te Bemmel, gemeente Lingewaard; een archeologische begeleiding. RAAP-rapport 1373. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
10.724
100 meter ten oosten, toponiem Klaverkamp
RAAP
1999
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een oppervlaktekartering en een karterend en waarderend booronderzoek. De resultaten van het onderzoek worden niet vermeld in ARCHIS. Literatuur: Haarhuis, H.F.A., 1997: Gemeente Bemmel - Bouwlokatie 3 en `Klaverkamp'; Een archeologische kartering en waardering. RAAP rapport 173.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 11 van 22
Tabel VII.
Vervolg overzicht onderzoeksmeldingen
Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
22.494
180 meter ten oosten, toponiem Groenestraat 2
BAAC BV
2007
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een bureau- en booronderzoek. De resultaten van het onderzoek worden niet vermeld in ARCHIS. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
10.182
500 meter ten noorden
RAAP
1991
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een bureauonderzoek met steeksproefsgewijs uitgevoerd veldwerk om adviezen te kunnen geven over het minst schadelijke tracé van de Betuweroute. Literatuur: Asmussen, P.S.G., 1991: Archeologische begeleiding Betuweroute; Deel A: Vaststellen minst schadelijke trace. RAAP-rapport 59. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
10.309
500 meter ten noorden
RAAP
1992
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een veldverkenning en een karterend booronderzoek binnen het tracé van de Betuweroute, naar aanleiding van de resultaten van het bureauonderzoek en steeksproefsgewijs uitgevoerd veldwerk (zie onderzoeksmeldingsnr. 10.182). Tijdens het onderzoek zijn 20 vindplaatsen aangetroffen. Geadviseerd is ter plaatse van de vindplaatsen een vervolgonderzoek te laten uitvoeren om daarmee de omvang en kwaliteit van de vindplaatsen te kunnen bepalen (en waarderen). Literatuur: Asmussen, P.S.G. & Exaltus, R.P., 1993: Archeologische begeleiding Betuweroute. Deel B: Inventarisatie en Deel C (gedeeltelijk): Waardering. RAAP-rapport 76. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
10.311
500 meter ten noorden
RAAP
1994
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een waarderend booronderzoek op 20 vindplaatsen/vindplaatsclusters binnen het tracé van de Betuweroute. De waarderingen zijn per vindplaats als aparte onderzoeken in ARCHIS geregistreerd. Literatuur: Asmussen, P.S.G., 1994: Archeologische begeleiding Betuweroute. Deel C: waardering van de vindplaatsen. RAAP-rapport 86. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
10.123
530 meter ten noordwesten
RAAP
1995
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een karterend en waarderend booronderzoek. De resultaten van het onderzoek worden niet vermeld in ARCHIS. Literatuur: Haarhuis, H.F.A., 1997: Bemmel bouwlocatie 1 en reservelocatie 5, een archeologische kartering en waardering. RAAP-rapport 136. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
8.566
560 meter ten zuidoosten, toponiem Van Ambestraat
RAAP
2003
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een bureau- en booronderzoek. Tijdens het onderzoek zijn in 6 boringen archeologische indicatoren aangetroffen, waarvan 3 uit een onverstoorde context. Geadviseerd is een vervolgonderzoek te laten uitvoeren door de graafwerkzaamheden archeologisch te laten begeleiden. Literatuur: Meij, A., 2003: Plangebied van Ambestraat, Bemmel gemeente Lingewaard, een AAI. Raap-Notitie 435.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 12 van 22
Tabel VII.
Vervolg overzicht onderzoeksmeldingen
Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
26.453
700 meter ten zuidoosten, toponiem Tesselaar 35-57
Synthegra BV
2008
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een bureau- en booronderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem in de top van de oeverafzettingen niet meer aanwezig is. Op een dieper niveau zijn wel intacte beddingafzettingen van de Ressense stroomgordel aangetroffen. In geen van de boringen zijn archeologische resten of indicatoren aangetroffen. Geadviseerd is om binnen de locatie geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Literatuur: Hagens, D.T.P. e.a., 2008: Bureauonderzoek en karterend veldonderzoek d.m.v. boringen, Tesselaar 35-57 te Bemmel. Synthegrarapport projectnr. P0502757. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
32.387
770 meter ten oostzuidoosten, toponiem Kinkelenburgweg
Grontmij
2008
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een bureau- en booronderzoek. Tijdens het onderzoek zijn aardewerkfragmenten daterend uit de Late-Middeleeuwen aangetroffen. Geadviseerd is een vervolgonderzoek te laten uitvoeren door middel van een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
40.406
770 meter ten oostzuidoosten, toponiem Kinkelenburgweg
Grontmij
2010
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden, naar aanleiding van de resultaten van het bureau- en booronderzoek (zie onderzoeksmeldingsnr. 32.387). Tijdens het onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied. De bodem van het plangebied is tot op relatief grote diepte verstoord. Dit heeft tot gevolg dan de graafwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw van het gemeentekantoor meestal niet reiken tot in de onverstoorde bodem. In de gedeeltes van het plangebied waar de civieltechnische werkzaamheden wel tot in de onverstoorde bodem reiken, zijn tijdens het archeologische onderzoek geen vondsten en sporen aangetroffen die erop duiden dat in het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is. Geadviseerd is om binnen de locatie geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
26.222
780 meter ten zuidoosten, toponiem Cuperstraat
ADC ArcheoProjecten
2008
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een bureau- en booronderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat er zich tot een diepte van 50 tot 165 cm onder het maaiveld oeverafzettine e gen bevinden die vanaf de 13 tot en met de 4 eeuw v. Chr. door de stroomgordel Klein Baal zijn afgezet. Onder de oeverafzettingen bevindt zich een niveau met kalkloos matig grof tot grof zand. De top van dit zand bevindt zich op 165 tot 205 cm onder het maaiveld en behoort tot de Formatie van Echteld. Door recente menselijke ingrepen is de bodem van 50 tot 80 cm diepte verstoord. Geadviseerd is om binnen de locatie geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Onderzoeksmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Uitvoerder
Datum
10.155
800 meter ten zuidwesten en in westelijke en zuidelijke richting uitbreidend
RAAP
1995
Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft een oppervlaktekartering, oriënterend karterend booronderzoek en (voor een deel van de vindplaatsen) een waarderend onderzoek. Tijdens deze onderzoeksfase zijn meer dan 38 vindplaatsen gelokaliseerd, waarvan 32 nieuw zijn; 27 vindplaatsen zijn ontdekt tijdens oppervlaktekartering, 5 vindplaatsen door middel van booronderzoek. Geadviseerd is ter plaatse van de vindplaatsen een vervolgonderzoek te laten uitvoeren om daarmee de omvang en kwaliteit van de vindplaatsen te kunnen bepalen (en waarderen). Literatuur: Haarhuis, H.F.A., 1995: Gemeente Nijmegen, de Waalsprong; Archeologisch onderzoek Fase A1. RAAP-rapport 122.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 13 van 22
Waarnemingen binnen het onderzoeksgebied In ARCHIS staan alle bekende archeologische waarnemingen geregistreerd. Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen geregistreerd. Binnen het onderzoeksgebied staan 27 waarnemingen geregistreerd (zie tabel VIII en figuur 12). Tabel VIII.
Overzicht ARCHIS-waarnemingen
Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
405.942
510 meter ten westen
Middeleeuwen
Aard van de melding Betreft een laag bestaat uit donkergrijze, zandige klei, dat gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van aardewerk (kogelpot, Paffrath en Pingsdorf geelwitbakkend), (on)verbrand bot en verbrande leem en bruingrijze zandige klei met fosfaatverkleuringen. De resten zijn aangetroffen tijdens een archeologische begeleiding (zie onderzoeksmeldingsnr. 15.669). Tevens werd in deze cultuurlaag een grondspoor zichtbaar bestaande uit (lichtbruin)grijze zandige klei. Deze cultuurlaag bevindt zich in de top van de restgeulafzettingen van de Ressense stroomgordel. De cultuurlaag werd zichtbaar op circa 50 cm -mv en had een gemiddelde dikte van 35 cm. Resten liggen tevens binnen AMK-terrein 12.412. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
25.828
630 meter ten westen
Late-IJzertijd, Romeinse tijd en VroegeMiddeleeuwen
Aard van de melding Betreffen een tweetal aardewerkfragmenten en een stenen spinklos, gevonden door een particulier. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
58.791
850 meter ten zuidwesten
IJzertijd t/m Vroege-Middeleeuwen
Aard van de melding Betreffen resten aangetroffen binnen of direct nabij AMK-terrein 3.954. Resten bestaan uit een maalsteen en diverse aardewerkfragmenten. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
11.342, 11.343, 11.392, 22.337, 22.338, 23.248, 25.804, 25.805, 25.831, 25.832, 25.918 en 40.768
Cluster van waarnemingen gemiddeld 870 meter ten zuidwesten
IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen
Aard van de melding Betreffen resten aangetroffen binnen of direct nabij AMK-terrein 3.953. Resten bestaan uit onderdelen van glazen armbanden (La Tene), een slingerkogel, een spinklos, vele aardewerkfragmenten, botresten, een ijzeren naainaald, bouwmateriaal (kalksteen, mijnsteen, zandsteen), pijpenstelen van pijpaardewerk en ijzerhoudend materiaal (afval), een bronzen schijffibula, een stenen werktuig, glasfragmenten van flessen en vaatwerk, barnsteen, twee zilveren munten en een bronzen schildknop. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
6.958, 6.949, 6.950, 40.846, 40.853, 40.856, 58.789 en 58.989
Cluster van waarnemingen gemiddeld 960 meter ten zuidwesten
Laat-Neolithicum/Vroege-Bronstijd, LateIJzertijd, Romeinse tijd
Aard van de melding Betreffen resten aangetroffen binnen of direct nabij AMK-terrein 3.956. Resten bestaan uit een koperen en een bronzen munt, een naainaald van bot, twee bronzen fibula, een bronzen amulet/talisman, een bronzen armband, een spinsteen, metaalresten, onderdelen van een glazen armband, vele aardewerkfragmenten, een slingerkogel, bouwmateriaal, sporen van huisplattegronden en een stenen schrabbertje (LaatNeolithicum/Vroege-Bronstijd).
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 14 van 22
Tabel VIII.
Vervolg overzicht ARCHIS-waarnemingen
Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
57.078
730 meter ten noordoosten
Middeleeuwen
Aard van de melding Betreffen vondsten gedaan tijdens een prospectief onderzoek (zie onderzoeksmeldingsnr. 8.566). De vondsten bestonden uit enkele aardewerkfragmenten en verbrande leem. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
16.354
730 meter ten noordoosten
Romeinse tijd
Aard van de melding Betreffen een tweetal aardewerkfragmenten, gevonden door een particulier. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
43.446
780 meter ten zuidwesten
Nieuwe tijd
Aard van de melding Betreft de vondst lijkt op een bronzen olielampje of wierooklampje. Vermoed wordt dat het om een recente vervalsing gaat en niet dateert uit de Romeinse tijd of Middeleeuwen. Waarnemingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
16.356
850 meter ten zuidoosten
Laat-Romeinse tijd en Vroege-Middeleeuwen
Aard van de melding Betreffen een 20-tal aardewerkfragmenten, de meeste daterend uit de Vroege-Middeleeuwen. De resten zijn gevonden door een particulier.
Vondstmeldingen binnen het onderzoeksgebied In ARCHIS staan vondstmeldingen geregistreerd. Nadat deze zijn gecontroleerd worden het waarnemingen. Tot die tijd staan ze als vondstmeldingen geregistreerd. Binnen het plangebied zijn geen vondstmeldingen geregistreerd. Binnen het onderzoeksgebied staat 1 vondstmelding geregistreerd (zie tabel XI en figuur 12). Tabel IX.
Overzicht ARCHIS-vondstmeldingen
Vondstmeldingsnr.
Situering t.o.v. plangebied
Datering
416.812
770 meter ten oostzuidoosten
Late-Middeleeuwen
Aard van de melding Betreffen vondsten gedaan tijdens een archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden (zie onderzoeksmeldingsnr. 40.406). In de meest noordoostelijke hoek van het vlak van werkput 1 zijn 6 fragmenten betreffen zogenaamd Paffrath-aardewerk aangetroffen, dat gedateerd wordt in de periode 1100 tot 1250 na Chr. Het enige randfragment kan worden toegeschreven aan een (Paffrath)kogelpot. Echter, vermoedelijk zijn de fragmenten afkomstig uit de verstoorde laag direct boven de zware klei die in het vlak is aangetroffen.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 15 van 22
NUMIS NUMIS, oftewel het NUMismatisch InformatieSysteem, is een database waarin beschrijvingen zijn te vinden van in Nederland gevonden munten, penningen en andere numismatische voorwerpen. In NUMIS zijn alle bij het Geldmuseum bekende schatvondsten beschreven. Van de losse vondsten is 17 vooral materiaal van vóór het jaar 1600 na Christus opgenomen. Naast ARCHIS heeft het raadplegen van NUMIS heeft voor het plangebied géén aanvullende informatie opgeleverd met betrekking tot archeologie. 3.8
Aanvullende informatie
Historische Kring Bemmel Voor aanvullende informatie is contact gezocht met de Historische Kring Bemmel (email verzonden d.d. 22 december 2011). Gemeld wordt dat naast ARCHIS er geen aanvullende vondsten of bijzonderheden bekend zijn gelegen in of in de directe omgeving van het plangebied. 3.9
Korte bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied
In deze paragraaf wordt een korte bespreking van de bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied gegeven. Een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis van Nederland wordt weergegeven in bijlage 2. De oudst bekende nederzettingen van het deel van het rivierengebied binnen de gemeente Lopik dateren uit het Mesolithicum. Deze zijn voornamelijk te vinden op rivierduinen en grote stroomruggen. De relatief hooggelegen stroomruggen liepen meestal niet onder water tijdens overstromingen, en waren vanwege hun goed doorlatende en meestal kalkrijke gronden het meest geschikt voor landbouw. Daar kwam bij dat de rivieren de enige verkeersaders vormden. Tijdens de Romeinse tijd vormde de Rijn de noordgrens van het Romeinse Rijk (de limes). Aan het eind van de Romeinse tijd nam de bevolkingsdichtheid af. Dit hangt samen met het verval van het Romeinse rijk, en misschien ook met een toename van het aantal overstromingen als gevolg van een drastische wijziging in de ligging van de belangrijkste rivierarmen (ontstaan van Lek, Waal, Gelderse IJssel). Pas in de Vroege-Middeleeuwen (vooral de Karolingische tijd, 650-900 na Chr.) nam het aantal nederzettingen weer flink toe. De Karolingische nederzettingen zijn vooral te vinden op de hoger gelegen stroomruggen, waardoor ze vaak een langgerekt patroon vormen. Rond 1200 na Chr. begon men met het aanleggen van dijken om zo de dorpen te beschermen tegen overstromingen, vaak eerst in de vorm van dwarsdijken en in latere fases parallel langs de huidige rivieren. Als het Pompeii van Nederland dient specifiek de locatie bij de splitsing van de Lek en de Kromme Rijn genoemd te worden, waar ooit een Romeins fort lag. In de Vroege-Middeleeuwen vormde de ter plaatse gelegen handels- en havenplaats Dorestad een belangrijke schakel in de langeafstandshandel in het Noordzee- en Oostzeegebied.
17
www.geldmuseum.nl/museum/content/zoeken-numis
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 16 van 22
3.10 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel Op grond van het bureauonderzoek is de volgende gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld: Tabel X.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Archeologische periode
Gespecificeerde verwachting
Te verwachten resten en/of sporen
Relatieve diepte t.o.v. het maaiveld
(Laat-)Paleolithicum en Mesolithicum
Laag
Vuursteenstrooiïngen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen
Binnen het pakket Holocene afzettingen (verspoeld, toevalstreffers?)
Neolithicum
Laag
Akkerlaag en/of nederzettingssporen, grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, houtskool en gebruiksvoorwerpen
Binnen het pakket Holocene afzettingen (verspoeld, toevalstreffers?)
Bronstijd - Romeinse tijd
Hoog
Akkerlaag en/of nederzettingssporen, grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, metaalresten, houtskool, botresten en gebruiksvoorwerpen
Top van de oeverwal-/stroomgordelafzettingen van de Ressen stroomgordel
Middeleeuwen - Nieuwe tijd
Hoog
Bewoningssporen van een (boeren)erf: kleine fragmenten aardewerk, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten, organische resten en gebruiksvoorwerpen
Top van de oeverwal-/stroomgordelafzettingen van de Ressen stroomgordel of dunne, afdekkende laag komklei (indien aanwezig)
Het plangebied neemt een landschappelijke positie in op een oeverwal van de Ressen stroomgordel. De Ressen stroomgordel was actief van circa 3510 tot 220 voor Chr. (tussen 5520 en 2230 jaar geleden). Vanaf de Bronstijd zullen de gevormde, hoger gelegen stroomruggen/oeverwallen geschikt zijn geweest voor bewoning. In de omgeving van het plangebied zijn diverse nederzettingsterreinen (AMK-terreinen) aanwezig, daterend uit voornamelijk de Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen. Binnen deze terreinen is vaak een oude woongrond herkenbaar en zijn een veelvoud aan diverse typen vondsten aangetroffen. Op basis van bovenstaande uitgangspunten kunnen er in het plangebied archeologische resten worden aangetroffen, in principe daterend vanaf de Bronstijd (zie tabel X). Vooral voor de perioden LateIJzertijd t/m Late-Middeleeuwen wordt de kans (zeer) hoog geacht. De archeologische laag wordt verwacht in de top van de oeverwal-/stroomgordelafzettingen, behorende tot de Ressen stroomgordel. Het complextype en de omvang kunnen niet nader worden gespecificeerd anders dan dat er het complextype “nederzetting, onbepaald” kan worden verwacht. Bodemverstoring Als gevolg van bodemingrepen kunnen vindplaatsen geheel of gedeeltelijk verstoord zijn. De waarde van archeologische vindplaatsen wordt grotendeels bepaald door de mate waarin vondsten in situ bewaard zijn gebleven in de bodem en/of grondsporen intact zijn. Het plangebied is voor zover bekend tot op heden alleen in agrarisch gebruik geweest. Hier mag in eerste instantie verwacht worden dat de bodem, afgezien van de bouwvoor, minimaal verstoord is.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 17 van 22
3.11 Beantwoording onderzoeksvragen bureauonderzoek Voor het bureauonderzoek is een drietal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen beantwoord voor zover het bureauonderzoek de daarvoor benodigde gegevens hebben opgeleverd.
Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisaties, diepploegen of landinrichting? Het plangebied is voor zover bekend tot op heden alleen in agrarisch gebruik geweest. Hier mag in eerste instantie verwacht worden dat de bodem, afgezien van de bouwvoor, minimaal verstoord is.
Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid, welke vanuit archeologisch oogpunt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een oeverwal)? Het plangebied neemt een landschappelijke positie in op een oeverwal van de Ressen stroomgordel. De Ressen stroomgordel was actief van circa 3510 tot 220 voor Chr. (tussen 5520 en 2230 jaar geleden). Vanaf de Bronstijd zullen de gevormde, hoger gelegen stroomruggen/oeverwallen geschikt zijn geweest voor bewoning. In de omgeving van het plangebied zijn diverse nederzettingsterreinen (AMK-terreinen) aanwezig, daterend uit voornamelijk de Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen. Binnen deze terreinen is vaak een oude woongrond herkenbaar en zijn een veelvoud aan diverse typen vondsten aangetroffen.
Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied? In het plangebied kunnen archeologische resten worden aangetroffen in principe daterend vanaf de Bronstijd. Vooral voor de perioden Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen wordt de kans (zeer) hoog geacht. De archeologische laag wordt verwacht in de top van de oeverwal/stroomgordelafzettingen, behorende tot de Ressen stroomgordel. Het complextype en de omvang kunnen niet nader worden gespecificeerd anders dan dat er het complextype “nederzetting, onbepaald” kan worden verwacht.
4
INVENTARISEREND VELDONDERZOEK
4.1
Methoden
Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek, conform de eisen van de KNA, versie 3.2, specificatie VS03. Voor het inventariserend veldonderzoek is op 2 januari 2012 door ir. E.M. ten Broeke (prospector) een Plan van aanpak (PvA) opgesteld. Conform de Leidraad inventariserend veldonderzoek, deel karterend booronderzoek met ‘BronstijdMiddeleeuwen huisplaats’ als onderzoeksmethode (methode C3) zijn er in totaal 8 boringen gezet (zie figuur 14). Er is geboord tot een diepte van maximaal 150 cm -mv met een Edelmanboor met een diameter van 12 cm. Er is in 3 raaien geboord met een afstand van 17 m tussen de raaien en een afstand van 20 m tussen de boringen. De raaien zijn verspringend ten opzichte van elkaar gezet, waardoor een systeem bestaande uit gelijkbenige driehoeken ontstaat. De boringen zijn lithologisch 18 conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode beschreven. De boringen zijn met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). Van alle boringen is de maaiveldhoogte afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). 18
Bosch, 2005
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 18 van 22
Aan de hand van het opgeboorde materiaal is beoordeeld of er wel, niet of deels sprake is van een gaaf bodemprofiel. Tevens is gekeken naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen, die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Het opgeboorde materiaal is versneden en verbrokkeld en vervolgens geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren, zoals fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem, bot et cetera. Een oppervlaktekartering kon niet worden uitgevoerd, niet alleen vanwege het feit dat een groot deel van het plangebied begroeid was (grasland/laag struikgewas), maar ook omdat er op diverse plekken grond gestort is vermengd met resten puin, baksteen en stukken dakpan. Daarnaast was het noordwestelijke deel van het plangebied, aansluitend op de Ceres, voorzien van een grindverharding. 4.2
Resultaten
Geologie en bodem De resultaten van de boringen zijn opgenomen in de vorm van boorprofielen en worden in bijlage 7 weergegeven. De hoofdlijn van de opbouw van de bodem kan als volgt worden weergegeven: Tabel XI.
Hoofdlijn bodemopbouw Diepte (cm -mv)
Samenstelling
Interpretatie
Vanaf maaiveld tot 30
Grijsbruin gekleurd, zwak humeus, uiterst siltige klei, vermengd met puin, baksteen, plaatselijk plastic en kolengruis. Soms enkel spoor houtskool
Ap-horizont, huidige bouwvoor
Tussen 30 en 60
Bruin gekleurd, zwak zandige klei
Bw-horizont
Tot minimaal 60 en maximaal 110
Beige gekleurd, matig tot sterk grindig, matig siltig, matig grof zand
C/Cg-horizont, oeverwalafzettingen
Vanaf minimaal 60 en maximaal 110
Lichtbruingrijs gekleurd, matig grof tot zeer grof zand
Cr-horizont, kronkelwaard/beddingafzettingen
De boringen laten een grotendeels intact bodemprofiel zien binnen het plangebied. Alleen in de huidige bouwvoor zijn recente antropogene bijmengingen aangetroffen, vaak in de vorm van resten puin en baksteen en plaatselijk kolengruis en/of plastic (boringen 6 en 7). Onder deze grijsbruin gekleurde bouwvoor bevindt zich een bruin gekleurde verwerings-Bw-horizont, als gevolg van de vorming van secundaire kleimineralen (sesquioxyden). Deze horizont bevindt zich tussen circa 30 en 60 cm -mv. Vervolgens vindt de overgang plaats naar de C-horizont, waar de sterk zandige klei een wat lichtere kleuring heeft (lichtbruin) en er tevens zwak gleyvlekken aanwezig zijn (de zone waarin het grondwater fluctueert). Plaatselijk zijn schelpresten waargenomen (zoetwaterschelpen). Dit gehele pakket klei betreffen oeverwalafzettingen en laten naar boven toe de kenmerkende verfijning van de textuur zien (fining upward sequentie). Onder deze oeverwalafzettingen, vanaf gemiddeld 90 cm -mv, bevindt zich matig grof tot zeer grof zand en betreffen kronkelwaard-/beddingafzettingen. Vanaf deze diepte bevindt zich eveneens het grondwater (permanent gereduceerd zone, Cr-horizont). Al het opgeboorde materiaal is nagenoeg geheel kalkrijk. Alleen de bouwvoor is licht ontkalkt (oplossing in regenwater).
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 19 van 22
De geologische opbouw en geomorfologische ligging van het plangebied, zoals beschreven in het bureauonderzoek (zie § 3.6), worden door de veldwerkzaamheden bevestigd. Het plangebied ligt op een oeverwal binnen de Ressen stroomgordel. Het aangetroffen bodemprofiel dient eerder geclassificeerd te worden als een kalkhoudende ooivaaggrond, in plaats van een kalkhoudende poldervaaggrond, welke werd verwacht op basis van de Bodemkaart van Nederland. Archeologische vondsten (geen archeologische vindplaats aangetroffen) In het versneden en verbrokkelde opgeboorde materiaal is alleen in de huidige bouwvoor antropogeen (“bodemvreemd”) materiaal aangetroffen, wat echter alleen recent materiaal betreft in de vorm van voornamelijk puin en baksteen Deze zullen voornamelijk door relatief recente ploegwerkzaamheden door de bodem heen zijn gemengd. In de verstoorde bouwvoor zijn alleen in de boringen 1 en 2 enkele houtskoolfragmenten waargenomen. Archeologisch relevante indicatoren zijn verder niet aangetroffen. Ook fosfaatvlekken, welke een aanwijzing kunnen zijn voor de aanwezigheid van een door de mens gevormde cultuurlaag, zijn niet waargenomen. Op basis van deze resultaten is er geen duidelijke aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden. 4.3
Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek
Voor het veldonderzoek is een aantal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen beantwoord voor zover het veldonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd;
Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied? De bodemopbouw binnen het plangebied is vrij uniform van aard, bestaande uit oeverwalafzettingen op kronkelwaard-/beddingafzettingen, behorende tot de Ressen stroomgordel. De oeverwalafzettingen laten naar boven toe de kenmerkende verfijning van de textuur zien (fining upward sequentie). Het aangetroffen bodemprofiel dient geclassificeerd te worden als een kalkhoudende ooivaaggrond.
Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (geheel of gedeeltelijk) verstoord en indien verstoord, tot welke diepte gaat deze verstoring? Afgezien van de huidige bouwvoor is er sprake van een intact bodemprofiel.
Zijn, daar waar het bodemprofiel intact is, archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan? In het versneden en verbrokkelde opgeboorde materiaal is alleen in de huidige bouwvoor antropogeen (“bodemvreemd”) materiaal aangetroffen, wat echter alleen recent materiaal betreft in de vorm van voornamelijk puin en baksteen Deze zullen voornamelijk door relatief recente ploegwerkzaamheden door de bodem heen zijn gemengd. In de verstoorde bouwvoor zijn alleen in de boringen 1 en 2 enkele houtskoolfragmenten waargenomen. Archeologisch relevante indicatoren zijn verder niet aangetroffen.
Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja, wat is de aard en diepteligging ervan? Er zijn geen archeologische lagen aangetroffen.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 20 van 22
In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen? Vanuit het bureauonderzoek was de verwachting hoog op het aantreffen van archeologische resten vanaf het vanaf de Bronstijd, vanwege de landschappelijke positie van het plangebied op een oeverwal van de Ressen stroomgordel. De resultaten van het booronderzoek (verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) bevestigt de landschappelijke ligging en verwachte bodemopbouw binnen het plangebied, bestaande uit oeverwal- op kronkelwaard-/beddingafzettingen van de Ressen stroomgordel. Alleen in de huidige bouwvoor is antropogeen (“bodemvreemd”) materiaal aangetroffen, wat echter alleen recent materiaal betreft in de vorm van voornamelijk puin en baksteen. Deze zullen voornamelijk door relatief recente ploegwerkzaamheden door de bodem heen zijn gemengd. In de verstoorde bouwvoor zijn alleen in de boringen 1 en 2 enkele houtskoolfragmenten waargenomen. Archeologisch relevante indicatoren zijn verder niet aangetroffen.
5 5.1
Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen van de voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats? Er is geen duidelijke aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden, waardoor er dus vooralsnog geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES Conclusie
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase). De aangetroffen bodemopbouw binnen het plangebied is vrij uniform van aard, bestaande uit oeverwalafzettingen op kronkelwaard-/beddingafzettingen, behorende tot de Ressen stroomgordel. Afgezien van de huidige bouwvoor is er sprake van een intact bodemprofiel en dient geclassificeerd te worden als een kalkhoudende ooivaaggrond. Het aangetroffen antropogene (“bodemvreemd”) materiaal is alleen in de huidige bouwvoor aangetroffen en betreft alleen recent materiaal betreft in de vorm van voornamelijk puin en baksteen. Archeologisch relevante indicatoren zijn niet aangetroffen. Er zijn daarmee geen duidelijke aanwijzingen om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden, waardoor geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen nieuwbouw geen bedreiging vormt voor het archeologisch erfgoed. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt wat betreft landschappelijke ligging en bodemopbouw door het booronderzoek bevestigd, echter niet wat betreft archeologie. 5.2
Selectieadvies
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden/de verstoorde bodemopbouw, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 21 van 22
Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Econsultancy wil de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (Gemeente Lingewaard), die vervolgens een selectiebesluit neemt. Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Lingewaard (de heer J. Brands) hiervan per direct in kennis te stellen.
Econsultancy Doetinchem, 11 januari 2011
11116348 LIN.SRO.ARC
Pagina 22 van 22
Figuur 1.
Situering van het plangebied binnen Nederland
DRIEL DRIEL DRIEL DRIEL DRIEL DRIEL
Heteren Heteren Heteren Heteren Heteren 440000
Westerv oort Westerv Westervoort oort Duiv Duiv Duiven en en en Duiv Duiv Duiv en en
Huissen Huissen Huissen Huissen Huissen HOMOET HOMOET HOMOET HOMOET HOMOET HOMOET
LOO LOO LOOGLD GLD GLD GLD LOO LOO LOO GLD GLD
Elst Elst Elst Elst Elst Elst
ANGEREN ANGEREN ANGEREN ANGEREN ANGEREN ANGEREN
435000
VALBURG VALBURG VALBURG VALBURG VALBURG VALBURG
RESSEN RESSEN RESSEN RESSEN RESSEN RESSEN
DOORNENBURG DOORNENBURG DOORNENBURG DOORNENBURG DOORNENBURG DOORNENBURG
Bemmel Bemmel Bemmel Bemmel Bemmel
HAALDEREN HAALDEREN HAALDEREN HAALDEREN HAALDEREN HAALDEREN
SLIJK SLIJK SLIJK EWIJK EWIJK SLIJK SLIJK SLIJK EWIJK EWIJK EWIJK EWIJK OOST ERHOUT GLD OOST OOSTERHOUT ERHOUT GLD GLD OOST ERHOUT GLD
Gendt Gendt Gendt Gendt Gendt Gendt EWIJK EWIJK EWIJK EWIJK EWIJK EWIJK KEKERDOM KEKERDOM KEKERDOM KEKERDOM KEKERDOM KEKERDOM
430000
LENT LENT LENT LENT LENT LENT BEUNINGEN BEUNINGEN BEUNINGENGLD GLD GLD GLD BEUNINGEN BEUNINGEN BEUNINGEN GLD GLD WEURT WEURT WEURT WEURT WEURT WEURT
OOIJ OOIJ OOIJ OOIJ OOIJ OOIJ
N N N N N
ERLECOM ERLECOM ERLECOM ERLECOM ERLECOM ERLECOM
Nijmegen Nijmegen Nijmegen Nijmegen Nijmegen PERSINGEN PERSINGEN PERSINGEN PERSINGEN PERSINGEN PERSINGEN
LEUT LEUT LEUTH H H H LEUT LEUT LEUT H H
UBBERGEN UBBERGEN UBBERGEN UBBERGEN UBBERGEN UBBERGEN BEEK BEEK BEEK UBBERGEN UBBERGEN UBBERGEN UBBERGEN BEEK BEEK BEEK UBBERGEN UBBERGEN 0 00 00 0
180000
5000m 5000m 5000m 5000m 5000m 5000m
185000
HEILIG HEILIG HEILIGLANDST LANDST LANDSTICHT ICHT ICHTING ING ING 190000
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Situering van het plangebied binnen Nederland bron: Geodan
11116348 LIN.SRO.ARC
195000
Detailkaart van het plangebied
433900
433950
Figuur 2.
433750
433800
433850
t traa enes Gro
Ceres
N N N N N N
Re ssensestra at
50m
433700
0
189000
189050
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Detailkaart van het plangebied Legenda Plangebied
11116348 LIN.SRO.ARC
189100
189150
189200
Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1830 (Minuutplan)
N N N N N N
Figuur 3.
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Kadastrale kaart uit 1830 (Minuutplan) Legenda Plangebied
Figuur 4.
Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1871 (Bonneblad)
N N N N N N
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Militaire topografische kaart uit 1871 Legenda Plangebied
11116348 LIN.SRO.ARC
Figuur 5.
Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1931 (Bonneblad)
N N N N N N
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Militaire topografische kaart uit 1931 Legenda Plangebied
Figuur 6.
Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1966
N N N N N
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Topografische kaart uit 1966 Legenda Plangebied
11116348 LIN.SRO.ARC
Figuur 7.
Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1995
N N N N N
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Topografische kaart uit 1995 Legenda Plangebied
11116348 LIN.SRO.ARC
Figuur 8.
Situering van het plangebied binnen de Zandbanenkaart (zanddiepte) 2009 van de provincie Gelderland
N N N N N
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Zandbanenkaart (zanddiepte) 2009 van de provincie Gelderland Legenda zie volgende bladzijde plangebied
11116348 LIN.SRO.ARC
11116348 LIN.SRO.ARC
Figuur 9.
11116348 LIN.SRO.ARC
Situering van het plangebied binnen de Geomorfologische kaart van Nederland
Figuur 10.
Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
N N N N N N
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Legenda in meter +NAP Plangebied
11116348 LIN.SRO.ARC
Figuur 11.
11116348 LIN.SRO.ARC
Situering van het plangebied binnen de Bodemkaart van Nederland
Figuur 12.
11116348 LIN.SRO.ARC
Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied
Figuur 13.
Situering van het plangebied binnen de archeologische beleidsadvieskaart gemeente Lingewaard
N N N N N N
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart gemeente Lingewaard Legenda zie volgende bladzijde Plangebied
11116348 LIN.SRO.ARC
11116348 LIN.SRO.ARC
Boorpuntenkaart
433860
Figuur 14.
433850
1
6
433840
5
433830
2
7
433820
4
433810
3
8
N N N N
433800
0
10m
189070
189080
189090
189100
Bemmel (gemeente Lingewaard) - Ceres (ong.) Boorpuntenkaart Legenda Plangebied Boorlocatie
11116348 LIN.SRO.ARC
189110
189120
189130
Bijlage 1
Literatuur
Alterra, 2003: Digitale Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:25.000. Berendsen, H.J.A., 2008: Fysische Geografie van Nederland, deel 1: De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., Stouthamer, E., 2001: Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Van Gorcum, Assen. Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport, NITG 05-043-A). Cohen, K.M., Stouthamer, E., Hoek, W.Z., Berendsen†, H.J.A. & Kempen, H.F.J., 2009: Zand in banen. Zanddieptekaarten van het Rivierengebied en het IJsseldal in de provincies Gelderland en Overijssel. Provincie Gelderland. Locher, W.P. & Bakker, H. de, 1990: Bodemkunde van Nederland. Deel 1: Algemene bodemkunde. e Malmberg Den Bosch, 2 druk. Mulder, E.F.J. de, Geluk, M.C., Ritsema, I.L., Westerhoff, W.E., Wong, T.E. 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen. Stichting voor Bodemkartering, 1974: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, blad 40 West/Arnhem.
11116348 LIN.SRO.ARC
Bijlage 2
Bronnen
AHN; internetsite, januari 2012. http://www.ahn.nl Archeologisch informatiesysteem Archis2, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort, januari 2012. http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html Bodemloket, internetsite, januari 2012. www.bodemloket.nl Dinoloket, internetsite, januari 2012. http://www.dinoloket.nl/ Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie; internetsite, januari 2012. http://www.kich.nl Numis, internetsite, januari 2012. http://www.geldmuseum.nl/museum/content/zoeken-numis SIKB; internetsite, januari 2012. http://www.sikb.nl Wat Was Waar; internetsite, januari 2012. http://www.watwaswaar.nl Wateratlas provincie Gelderland: internetsite, januari 2012. http://geodata2.prvgld.nl/apps/wateratlas_kaarten
11116348 LIN.SRO.ARC
Bijlage 3 Ouderdom in jaren
Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Chronostratigrafie
MIS
Holoceen 11.755 12.745 13.675 14.025
LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
15.700
1 Late Dryas (koud) Allerød (warm) Vroege Dryas (koud) Bølling (warm)
Lithostratigrafie Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel)
2
LaatPleniglaciaal 29.000
50.000
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
MiddenPleniglaciaal VroegPleniglaciaal
3
Formatie van Kreftenheye
Formatie van Boxtel
4
75.000
VroegW eichselien (VroegGlaciaal) 115.000 130.000
370.000 410.000
5a 5c 5d
Eemien (warme periode)
5e
Saalien (ijstijd)
6
Holsteinien (warme periode)
Formatie van Beegden
5b
Eem Formatie Formatie van Drente
Formatie van Urk
Elsterien (ijstijd) 475.000
Cromerien (warme periode) 850.000
Pre-Cromerien 2.600.000
11116348 LIN.SRO.ARC
Formatie van Sterksel
Formatie van Peelo
Cal. jaren v/n Chr.
14
1950
C jaren
Chronostratigrafie
Pollen zones
0
Vb2
1500
Subatlanticum koeler vochtiger
450 0 12
Vb1 Va
Vegetatie Loofbos eik en hazelaar overheersen haagbeuk veel cultuurplanten rogge, boekweit, korenbloem
Archeologische perioden Nieuwe tijd Middeleeuwen Romeinse tijd IJzertijd
800 815
2650
IVb Subboreaal koeler droger
2000
3755
IVa
5000
4900
5300
7020
8240
III
Boreaal warmer
II
Preboreaal warmer
I
8000
9000
8800 11.755
Atlanticum warm vochtig
10.150
12.745
10.800
13.675
11.800
14.025
12.000
15.700
13.000
LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
Late Dryas
LW III
Allerød
LW II
Vroege Dryas LW I Bølling
35.000
Loofbos eik en hazelaar overheersen beuk>1% invloed landbouw (granen)
Bronstijd
Neolithicum
Loofbos eik, els en hazelaar overheersen in zuiden speelt linde een grote rol den overheerst hazelaar, eik, iep, linde, es eerst berk en later den overheersend
Mesolithicum
parklandschap dennen- en berkenbossen open parklandschap open vegetatie met kruiden en berkenbomen
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
perioden met een poolwoestijn en perioden met een toendra
VroegWeichselien (VroegGlaciaal)
perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap
Laat-Paleolithicum
75.000
115.000 130.000
Eemien (warme periode)
Midden-Paleolithicum loofbos
Saalien (ijstijd) 300.000
Vroeg-Paleolithicum Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998). Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen. Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).
11116348 LIN.SRO.ARC
Bijlage 4
Bewoningsgeschiedenis van Nederland
Als aanvullende informatie wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis van Nederland weergegeven.
Paleolithicum (tot ca. 8800 voor Chr.) De vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de voorlaatste ijstijd, ca. 300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in de koudste fasen van de ijstijden in Nederland geen mensen geleefd. Daarentegen was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk. De mensen die hier toen leefden trokken als jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een veranderende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild onder meer uit rendieren, mammoeten, paarden en steppewisenten. Vooral op paarden en rendieren werd in het Laat Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de warmere perioden werd er onder andere op herten, wilde zwijnen en oerossen gejaagd. Mesolithicum (ca. 8800-4900 voor Chr.) Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (ca. 9000 voor Chr.) verbeterde het klimaat zich voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten: vruchten en andere eetbare gewassen stonden nu vaker op het menu. Doordat de temperatuur steeg, trok het groot wild (met name rendieren) naar het noorden, dat plaats maakte voor meer territoriumgebonden klein wild, vogels en vissen. Door deze veranderende leefomstandigheden werd de jachttechniek aangepast. De vuursteen bewerkingstechniek hield met deze ontwikkeling gelijke tred. Er werden kleine spitse vuursteenspitsen vervaardigd die als pijl- en harpoenpunt werden gebruikt. Met de stijging van de temperatuur begon het landijs te smelten en de zeespiegel te stijgen. Het tot dan toe droge Noordzee-Bekken kwam onder water te staan. De groepen jagers/vissers/verzamelaars wisselden nog wel van locatie maar exploiteerden kleinere gebieden. In het voorjaar viste men in de rivieren, tijdens de zomer leefde men voornamelijk langs de kust, waar naast vis en schaaldieren ook zeehonden als voedselbron dienden. In de herfst verzamelde men noten en vruchten, terwijl in de winter op onder meer pelsdieren werd gejaagd. Neolithicum (ca. 5300-2000 voor Chr.) Aan het begin van deze periode gingen het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder belangrijke rol spelen. Men ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden bij het kamp. Uit vondsten valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met een vrijwel agrarische levenswijze, anderzijds om de autochtone mesolitische bevolking die een halfagrarische levensstijl erop na gaat houden. Deze verandering ging gepaard met enkele technologische en sociale vernieuwingen zoals: het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van (gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissels en bijlen. De bevolking groeide nu gestaag, mede door de productie van overschotten. Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog zichtbare grafmonumenten bekend, te weten grafkelders, hunebedden en grafheuvels.
11116348 LIN.SRO.ARC
Bronstijd (ca. 2000-800 voor Chr.) Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen. Vuurstenen werktuigen bleven, zij het minder, in gebruik. Het aardewerk uit deze periode is over het algemeen tamelijk zeldzaam. Vuursteenmateriaal uit de Bronstijd is meestal niet goed te onderscheiden van dat uit andere perioden. Lange tijd bleven bronzen voorwerpen zeer schaars binnen Nederlands grondgebied. Door het van nature ontbreken van de benodigde grondstoffen moest het brons worden geïmporteerd en ontstonden er handelscontacten over langere afstanden. Eén en ander had wel tot gevolg dat er binnen de bevolking grotere verschillen ontstonden door verschillen op basis van bezit. De grafheuveltraditie, die tijdens het Neolithicum haar intrede deed, werd in eerste voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, omgeven door een greppel. Een Kopertijd voorafgaand aan de Bronstijd wordt in Noordwest-Europa niet onderscheiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Middellandse Zeegebied. Wel zijn uit het Laat-Neolithicum koperen voorwerpen bekend. IJzertijd (ca. 800-12 voor Chr.) In deze periode werden voor het eerst ijzeren voorwerpen vervaardigd. Voor de productie van werktuigen en wapens werd brons vervangen door ijzer. Er ontstond een inheemse ijzerproductie. Het gebruik van vuursteen voor het vervaardigen van werktuigen duurde nog in beperkte mate voort. Ten opzichte van de Bronstijd traden er in de aardewerktraditie geen radicale veranderingen op. Evenals in het Neolithicum en de Bronstijd woonden de mensen in verspreid liggende hoeven ('Einzelhöfe') of in nederzettingen bestaande uit maar enkele huizen; deze werden in een beperkt gebied nogal eens verplaatst. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen ('Celtic fields'). Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand (bezit van metalen voorwerpen), die mogelijk op sociale ongelijkheid duiden. In de zogenaamde vorstengraven uit Zuid Nederland, met daarin luxe, geïmporteerde bijgaven, zijn vermoedelijk lokale of regionale autoriteiten begraven. De meeste begravingen vonden nog immer plaats in urnenvelden. Tijdens de IJzertijd werd het Friese kustgebied gekoloniseerd en ontstonden de eerste terpen. Romeinse tijd (ca. 12 voor Chr. - 450 na Chr.) Met de komst van de Romeinen eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. Aangezien de schriftelijke bronnen slechts een zeer fragmentarisch beeld schetsen, is men toch nog in belangrijke mate aangewezen op de archeologie als informatiebron. Een tijd lang diende het Nederlandse rivierengebied als uitvalsbasis voor veldtochten in het noorden van Germanië. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als Romeinse rijksgrens ingesteld. Ter controle en verdediging van deze zogenaamde 'limes' werden langs de Rijn, tot diep in Duitsland, 'castella' (militaire forten) gebouwd. De inheemse manier van leven handhaafde zich nog lange tijd. Wel werd, vooral na de opstand van de Bataven tegen de Romeinse overheersers in 69-70 na Chr., de Romeinse invloed steeds duidelijker. In veel inheems-Romeinse nederzettingen was bijvoorbeeld, naast het eigen handgevormde aardewerk, Romeins importaardewerk in gebruik, dat op de draaischijf was vervaardigd. Er werden, vooral in Limburg, grootse villa's (Romeinse herenboerderijen) gebouwd, hetzij nieuw gesticht, hetzij ontwikkeld vanuit een bestaande inheemse nederzetting. De Romeinen legden een voor die tijd al uitgebreide infrastructuur aan, waardoor het gebied steeds beter werd ontsloten. Op verschillende plaatsen ontstonden aanzienlijke nederzettingen, waarvan er enkele met een stedelijk karakter (zoals Nijmegen). De inheemse bevolking, ten noorden van de de Limes, werd niet zo sterk beïnvloed door de Romeinse aanwezigheid. Er was wel sprake van hane delscontacten en het uitwisselen van geschenken. In de tweede helft van de 3 eeuw ontstond, onder meer door invallen van Germaanse stammen, een instabiele situatie die met korte onderbrekingen e voortduurde tot in de 5 eeuw. Uiteindelijk leidde dit in het jaar 406 tot de definitieve ineenstorting van de grensverdediging langs de Rijn.
11116348 LIN.SRO.ARC
Middeleeuwen (ca. 450-1500 na Chr.) Over de Vroege Middeleeuwen, vooral over het tijdvak 450-600 na Chr., is relatief weinig bekend. Zowel historische bronnen als archeologische overblijfselen zijn schaars. De bevolkingsomvang was ten opzichte van de voorafgaande periode sterk afgenomen. De marktgerichte economie verdween en de mensen vielen terug op zelfvoorziening. De politieke macht was na het wegvallen van de Romeinse staatsorganisatie in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Een gezaghebbende status was nu vooral gebaseerd op militair succes en materiële welstand. Deze instabiele periode wordt ook wel aangeduid als de 'tijd van de volksverhuizingen'. e
e
Vanaf de 10 - 11 eeuw wordt een overheersende positie van de al dan niet adelijke grootgrondbezitters waargenomen. Dit vertaalt zich in nieuwe nederzettingsvormen als mottes, kastelen en versterkte hoeven. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei, en mede dankzij gunstige klimatologische omstandigheden, werd een begin gemaakt met het ontginnen van woeste gronden als bos, heide en veen. Veel van de huidige dorpen en steden dateren uit deze periode. Door de aanleg van dijken en kaden werden laaggelegen gebieden beschermd tegen wateroverlast. De heersende rivaliteit tussen de vorsten leidde, in combinatie met een zwak centraal gezag, veelvuldig tot lokaal geweld, waarvan de bevolking vaak het slachtoffer werd. Door het aanleggen van burgen, schansen, landweren en wallen trachtte men zich te beveiligen.
Nieuwe tijd (1500-heden) De Nieuwe tijd kenmerkt zich door een groot aantal veranderingen vooral op het gebied van mens- en wereldbeeld. Er is sprake van een Europese overzeese expansie wat leidt tot handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Er ontstaat een nieuwe wetenschappelijke belangstelling wat zich uit in vele uitvindingen. Deze uitvindingen vormen de motor van de industriële revolutie. Er ontstaat een nationale staat die centraal bestuurd wordt. Als gevolg van deze ontwikkelingen neemt het belang en de omvang van steden toe en neemt de macht van adel af. Het grootste deel van de bevolking is niet meer werkzaam en woonachtig op het platteland maar in de steden. In e verband met de aanhoudende bevolkingsgroei worden aan het eind van de 19 tot het begin van de e 20 eeuw op grote schaal woeste gronden gecultiveerd. Door de industriële revolutie komen steeds meer producten beschikbaar voor steeds meer mensen waardoor de welvaart stijgt. In de Nieuwe tijd vindt er eveneens een hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid plaats, wat e zich tot in het begin van de 20 eeuw uit in de kunsten.
11116348 LIN.SRO.ARC
Bijlage 5
AMZ-cyclus
Het AMZ-proces Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in het algemeen uitgevoerd binnen het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. Om inhoudelijke, prijs- en planningstechnische redenen kan er soms voor gekozen worden om bepaalde stappen gelijktijdig uit te voeren. Bovendien kan, indien reeds voldoende gegevens bekend zijn, een stap worden overgeslagen. Elke stap eindigt met een rapport met daarin een advies voor de vervolgstappen. Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid, gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Indien na een bepaalde stap blijkt dat geen nader vervolgonderzoek nodig is, wordt het archeologisch onderzoek afgesloten. Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat een vindplaats van zo groot belang is, dat deze in situ behouden moet worden. Dan dienen de archeologische resten in de grond beschermt te worden door planaanpassing of planinpassing. Het begint met het bepalen van de onderzoeksplicht. Gemeentelijke, provinciale en landelijke archeologische waardenkaarten geven aan of het plangebied in een gebied ligt met een archeologische verwachting. Indien dit het geval is, dan zal er in het kader van de planprocedure onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn. Hiermee start de zogenaamde AMZ-cyclus (zie schema).
De eerste fase: Bureauonderzoek Elk archeologisch onderzoek begint met een bureauonderzoek. Dit heeft tot doel het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen het plangebied om tot een gespecificeerd verwachtingsmodel te komen, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap. De tweede fase: Inventariserend VeldOnderzoek (IVO) Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel. Het IVO moet informatie geven over de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Inventariserend Veldonderzoek; Booronderzoek en Veldkartering Door een booronderzoek kan er een goede inschatting gemaakt worden van de kans op archeologische waarden (grondsporen en daarmee samenhangende voorwerpen). Bij het booronderzoek is een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende fase. De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze. Op deze manier worden kansarme zones uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd voor de volgende fasen. Tijdens de karterende fase wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vondsten of sporen. De waarderende fase sluit aan op de karterende fase. Het waarnemingsnet kan verdicht worden om de horizontale begrenzing, ligging en omvang van archeologische vindplaatsen vast te stellen. Een veldkartering wordt uitgevoerd wanneer vondsten of sporen aan de oppervlakte worden verwacht en zichtbaar zijn op het moment dat het onderzoek uitgevoerd wordt. Dit type onderzoek bestaat uit het belopen van het maaiveld van het plangebied.
11116348 LIN.SRO.ARC
Inventariserend Veldonderzoek; Proefsleuven Als uit vooronderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen worden kan het bevoegd gezag beslissen tot een proefsleuvenonderzoek. Proefsleuven zijn lange sleuven van twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar in de voorgaande onderzoeksfase aanwijzingen voor vindplaatsen zijn aangetroffen. De KNA schrijft voor dat bij een dergelijk onderzoek minimaal 5% van het te verstoren gebied onderzocht dient te worden. De Derde fase: Archeologische Begeleiding (AB) of Opgraven (AAO) Archeologische Begeleiding Als het vooronderzoek niet voldoende informatie heeft opgeleverd om de archeologische waarde van de archeologische resten te bepalen, kan besloten worden tot archeologische begeleiding van de sloop- of graafwerkzaamheden. Dit betekent dat archeologen bij het graafwerk aanwezig zijn om het werk te volgen en eventuele resten te documenteren. Wanneer tijdens de werkzaamheden vondsten (van hoge archeologische waarde) naar boven komen, die aanleiding geven tot nader onderzoek, kan alsnog besloten worden om tot een opgraving over te gaan. Opgraven Indien de archeologische resten niet in situ bewaard kunnen blijven, maar wel van belang zijn voor de wetenschap, kan het bevoegd gezag besluiten over te gaan tot een Algehele Archeologische Opgraving (AAO). Het doel hiervan is volgens de KNA het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden, die van belang is voor kennisvorming over het verleden.
11116348 LIN.SRO.ARC
Schema van de Archeologische Monumenten Zorg Vergunningaanvraag/ruimtelijke ontwikkeling ▼ Toetsing aan archeologisch beleid (Gemeente, Provincie, Rijk) ▼ Bureauonderzoek* (verzamelen gegevens en opstellen verwachtingsmodel) ▼ Selectiebesluit (door bevoegd gezag op basis van resultaten) ▼ Inventariserend veldonderzoek* ▼ ▼ Verkennend veldonderzoek ►**** Karterend veldonderzoek Door middel van: Door middel van: - terreininspectie - oppervlaktekartering - booronderzoek** - booronderzoek** - proefsleuven*** ▼ ▼***** Selectiebesluit (door bevoegd gezag op basis van resultaten) ▼ Bewezen of hoge kans op de aanwezigheid van archeologie ▼****** Waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven*** ▼ Selectiebesluit (door bevoegd gezag op basis van resultaten) ▼ ▼ ▼ Opgraven*** Begeleiding*** Beschermen Verwijderen Begeleiding Bescherming van de van de van de archeologie werkzaamheden archeologie door door door archeologen archeologen planaanpassing * ** *** **** ***** ******
► Vergunningverlening indien geen onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
►
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie. Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden door archeologen.***
►
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie. Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden door archeologen.***
►
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie, wel archeologische waarden aanwezig maar geen vervolgonderzoek noodzakelijk op grond van waardering. Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met bouwkundige voorwaarden).
Combinatie bureauonderzoek en IVO verkennende of karterende fase mogelijk, indien een PvA aanwezig is. Voorafgaand aan het booronderzoek dient een PvA worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag Voorafgaand aan het onderzoek dient een PvE en PvA te worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag. Na een verkennend booronderzoek kan het bevoegd gezag besluiten dat een aanvullend karterend bureauonderzoek moet worden uitgevoerd. Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag. Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven of een IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.
11116348 LIN.SRO.ARC
Bijlage 6
11116348 LIN.SRO.ARC
Planontwerp
Bijlage 7
11116348 LIN.SRO.ARC
Boorprofielen
Bijlage 7
Boring: X: Y:
Boorstaten
1
Boring:
189120 433852
X: Y:
9,6 m +NAP 30
50
60
90 100
100
150
150
9,7 m +NAP
0
0
0
Klei, uiterst siltig, zwak humeus, sporen houtskool, grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor, kalkrijk Klei, zwak zandig, bruin, Bw-horizont, kalkrijk Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, lichtbruin, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig grof, zwak siltig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk
2
189089 433831 0 25
50
60
90
Klei, uiterst siltig, zwak humeus, sporen houtskool, grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor, kalkarm Klei, zwak zandig, bruin, Bw-horizont, kalkrijk Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, lichtbruin, Cg-horizont, kalkrijk
100
150
150
Zand, zeer grof, zwak siltig, licht bruingrijs, Cr-horizont, kalkrijk
Zand, zeer grof, zwak siltig, licht bruingrijs, Cr-horizont, kalkrijk
Boring: X: Y:
3
X: Y:
9,7 m +NAP
0
Boring:
189089 433811 0 10 30
50
100
60
Klei, uiterst siltig, zwak humeus, grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor, kalkrijk
100
Klei, zwak zandig, bruin, Bw-horizont, kalkrijk
150
150
Zand, zeer grof, zwak siltig, zwak grindig, bruingrijs, gestorte/geroerde laag, kalkarm
Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, lichtbruin, Cg-horizont, kalkrijk
4
189106 433821
9,7 m +NAP
0
0
50
30
Klei, uiterst siltig, zwak humeus, grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor, kalkarm
60 70
Klei, matig zandig, bruin, Bw-horizont, kalkrijk
100
100
150
150
Zand, zeer grof, zwak siltig, licht bruingrijs, Cr-horizont, kalkrijk
Boring: X: Y:
5
Boring: X: Y: 0
30
50
Klei, uiterst siltig, zwak humeus, grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor, kalkarm
60
Klei, matig zandig, bruin, Bw-horizont, kalkrijk
90
Zand, matig grof, zwak siltig, beigebruin, Cg-horizont, kalkrijk
100
6
189089 433852
9,7 m +NAP
0
0
30
50
60 80
100
105
Zand, zeer grof, zwak siltig, licht bruingrijs, Cr-horizont, kalkrijk 150
150
Zand, matig grof, zwak siltig, zwak gleyhoudend, licht bruingrijs, Cg-horizont, kalkrijk Zand, zeer grof, zwak siltig, licht bruingrijs, Cr-horizont, kalkrijk
189106 433841
9,7 m +NAP
0
Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, lichtbruin, Cg-horizont, kalkrijk
150
150
Klei, uiterst siltig, zwak humeus, sporen baksteen, resten plastic, grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor, kalkarm Klei, matig zandig, bruin, Bw-horizont, kalkrijk Klei, matig zandig, lichtbruin, C-horizont, kalkrijk Klei, uiterst siltig, zwak gleyhoudend, sporen schelpen, grijsbruin, Cg-horizont, kalkrijk Zand, matig grof, zwak siltig, licht bruingrijs, Cr-horizont, kalkrijk
Boring: X: Y:
7
Boring:
189120 433831
X: Y:
9,6 m +NAP 0
20
50
60 80
100
150
0
0
100
150
Klei, uiterst siltig, zwak humeus, resten plastic, resten kolengruis, grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor, kalkarm Klei, zwak zandig, bruin, Bw-horizont, kalkrijk Klei, matig zandig, lichtbruin, C-horizont, kalkrijk Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, sporen schelpen, licht bruinbeige, Cg-horizont, kalkrijk Zand, zeer grof, zwak siltig, licht bruingrijs, Cr-horizont, kalkrijk
Opdrachtgever: Janssen Bouwontwikkeling Locatie: Ceres (ong.) te Bemmel
8
189120 433811
9,7 m +NAP
0 25
50
60
90
100
150
Klei, uiterst siltig, zwak humeus, resten baksteen, grijsbruin, Ap-horizont, huidige bouwvoor, kalkarm Klei, zwak zandig, bruin, Bw-horizont, kalkrijk
110
Klei, matig zandig, lichtbruin, C-horizont, kalkrijk
150
Klei, sterk zandig, zwak gleyhoudend, licht bruinbeige, Cg-horizont, kalkrijk Zand, zeer grof, zwak siltig, licht bruingrijs, Cr-horizont, kalkrijk
Bijlage 6
Raadstukken
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
41
42
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
raadsvoorstel
Aan de raad van de gemeente Lingewaard
Onderwerp
Vaststellen bestemmingsplan 'Ceres' te Bemmel
1
Samenvatting Door uw raad is op 25 juni 2009 een motie aangenomen om in het gebied, gelegen tussen de Ceres en de Groenstraat in Bemmel, betaalbare grondgebonden woningen te realiseren. De betreffende gronden zijn door Jansen Bouwontwikkeling verworven met het doel om hier uitvoering aan te geven. Er is voor de betreffende locatie een bouwplan ontwikkeld dat voorziet in acht aaneengesloten woningen en één tweekapper. De verkoopprijs van de tweekapper en de hoekwoningen ligt boven de € 172.000,-- v.o.n., de verkoopprijs van de tussenwoningen bedraagt maximaal € 160.000,-- v.o.n.
2
Waarom naar de raad Het vaststellen van een bestemmingsplan is een bevoegdheid van de raad.
3
Wat willen we bereiken (doelstelling en beoogd meetbaar effect) Doel van de door u aangenomen motie was om in Bemmel betaalbare woningen te realiseren.
4
Argumenten en alternatieven Voor deze locatie zijn diverse stedenbouwkundige varianten ontwikkeld. Uitgaande van betaalbare woningen en rekening houdend met de wensen van de omwonenden is het in procedure gebrachte plan het meest optimale plan.
5
Wat gaan we daarvoor doen (hoe gaan we bereiken wat we willen en is evaluatie nodig) De woningen realiseren.
6
Communicatie Met de omwonenden is diverse malen overleg geweest over het stedenbouwkundig plan. De voorkeur van de omwonenden gaat uit naar de uitgifte van enkele kavels t.b.v. de bouw van vrije sectorwoningen.
7
Duurzaamheid Het realiseren van betaalbare woningen in een bestaande woonwijk is duurzamer dan het realiseren van nieuwe wijken.
8
Wat mag het kosten (kosten, baten en dekking) T.b.v. het kostenverhaal is een anterieure overeenkomst gesloten die voor u, vertrouwelijk, ter inzage heeft gelegen.
9
Voorstel Het bestemmingsplan ‘Ceres’ vaststellen.
10
Behandeling tijdens de Politieke Avond
Bemmel,
.
burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, de interim secretaris, de waarnemend burgemeester,
C.M. de Graaf
S.P.M. de Vreeze
2
Besluit raad
Besluitnummer Onderwerp
bestemmingsplan 'Ceres' te Bemmel
De raad van de gemeente Lingewaard; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard d.d. gehoord de behandeling tijdens de Politieke Avond d.d. gelet op het bepaalde in de Wet op de ruimtelijke ordening, de Algemene wet bestuursrecht en de Crisis- en herstelwet; besluit: het bestemmingsplan ‘Ceres’ vast te stellen.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van De raad voornoemd, de griffier,
de waarnemend voorzitter,
Th.G.L. Greep
S.P.M. de Vreeze
Publicatie ontwerp bestemmingsplan Burgemeester en wethouders van Lingewaard maken bekend dat het volgende ontwerp-bestemmingsplan ter inzage ligt Ceres te Bemmel Het ontwerp bestemmingsplan “Ceres” in Bemmel, beoogt de bouw van acht aaneengesloten woningen en één tweekapper, mogelijk te maken. In het ontwerp raadsvoorstel is opgenomen dat geen exploitatieplan zal worden vastgesteld. Inzage en zienswijzen Het ontwerp-bestemmingsplan “Ceres” met bijbehorende stukken wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor een ieder met ingang van donderdag 22 augustus 2013 gedurende zes weken op de volgende wijzen ter inzage gelegd, beschikbaar gesteld en raadpleegbaar gemaakt: -
Het digitale ontwerp-bestemmingsplan kunt u raadplegen op de landelijke website http://www.ruimtelijkeplannen.nl; Het ontwerp-bestemmingsplan is digitaal in te zien op de website van de gemeente Lingewaard (www.lingewaard.nl onder wonen→actueel→bekendmakingen→bestemmingsplannen); Zowel het digitale als analoge ontwerp-bestemmingsplan ligt ter inzage bij het Klant Contact Centrum aan de Kinkelenburglaan 6 in Bemmel. Buiten de openingstijden kunnen de stukken worden ingezien na een afspraak met het Klant Contact Centrum, telefoon (026) 326 01 11.
Een ieder die het niet eens is met (onderdelen van) het ontwerp-bestemmingsplan kan binnen de termijn van terinzagelegging schriftelijk of mondeling zijn zienswijze kenbaar maken aan de gemeenteraad van Lingewaard, Postbus 15, 6680 AA Bemmel. Degene die een mondelinge zienswijze kenbaar wil maken, kan contact opnemen met mevrouw C. Dormans van de afdeling Beleids- en Projectontwikkeling, team Ruimtelijk Beleid telefoonnummer (026) 326 0147.
Bemmel, 21 augustus 2013
Regels
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
43
44
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1
plan:
het bestemmingsplan Ceres Bemmel met identificatienummer NL.IMRO.1705.66-ON01 van de gemeente Lingewaard. 1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen. 1.3
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.4
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.5
aaneengebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning; 1.6
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren; 1.7
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.8
bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; 1.9
bedrijf aan huis:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
45
1.10
beroep aan huis:
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebieden, alsmede kappers, schoonheidssalonnen, hondentrimsalonnen en pedicures, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten; 1.11
begane grondvloer:
de vloer, die nagenoeg op het niveau van het peil ligt. 1.12
bestaand:
bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning; bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.13
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak; 1.14
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.15
bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning; 1.16
bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw; 1.17
bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk; 1.18
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak; 1.19
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.20
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
46
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
1.21
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.22
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.23
coffeeshop:
gelegenheid waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt; 1.24
cultuur en ontspanning:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning; 1.25
dagrecreatie:
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf; 1.26
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 1.27
dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met een baliefunctie; 1.28
erf:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.29
erker:
een bijgebouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning; 1.30
evenement:
een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak; 1.31
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.32
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
47
1.33
gestapelde woningen:
boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is; 1.34
geschakelde woning:
een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gebouwd; 1.35
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken; 1.36
horecabedrijf:
een bedrijf dat tot doel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van een zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening, niet zijnde coffeeshops; 1.37
inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is; 1.38
kamerbewoning:
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen door meer dan twee onzelfstandige huishoudens; 1.39
kantoren:
het bedrijfsmatig verstrekken van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden, zonder baliefunctie; 1.40
maatschappelijk:
het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:
48
gezondheidszorg; en/of zorg en welzijn; en/of jeugd/kinderopvang; en/of onderwijs; en/of religie; en/of uitvaart;/begraafplaats en/of bibliotheken; en/of openbare dienstverlening; en/of verenigingsleven;
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
1.41
nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer; 1.42
omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 1.43
ondergeschikt bouwdeel:
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, zoals een balustrade, dakkapel of dakopbouw, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak; 1.44
overkapping:
een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden; 1.45
peil:
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: het aansluitend terrein, ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld;
1.46
recreatie:
vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, trimmen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.; 1.47
recreatief medegebruik:
vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn; 1.48
recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond; 1.49
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.50
slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
49
1.51
terras:
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar staof zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt; 1.52
tuincentrum:
een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen; 1.53
twee-aaneen gebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen; 1.54
volumineuze goederen:
goederen die vanwege hun omvang en aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben; 1.55
voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; 1.56
wet/wettelijke regelingen:
indien en voorzover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald; 1.57
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding; 1.58
zorgwoning:
een gebouw dat bestaat uit meerdere wooneenheden, al dan niet zelfstandig, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en verpleegvoorzieningen zijn toegestaan.
50
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van de voorschriften wordt als volgt gemeten: 2.1
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen; 2.2
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 2.3
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 2.4
de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend; 2.5
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2.6
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
51
52
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Groen - Waterberging
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Waterberging' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h.
groenvoorzieningen; bermen en beplanting; paden; speelvoorzieningen; nutsvoorzieningen; kunstwerken; waterlopen en waterpartijen; duikers.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen worden gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 5 m¹; c. de maximale oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt 25 m²; 3.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m¹ bedragen, met uitzondering van kunstwerken; b. in afwijking van het bepaalde sub a mag de hoogte van lichtmasten maximaal 12 m¹ bedragen. 3.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. parkeervoorzieningen.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
53
3.4
Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1
Algemene wijziging naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat het toevoegen dan wel wijzigen van de aanduiding 'bouwvlak' niet is toegestaan.
Artikel 4 4.1
Verkeer - Verblijfsgebied
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie; a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k.
voet- en rijwielpaden; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting; kunstwerken; nutsvoorzieningen; straatmeubiliair; speelvoorzieningen; waterlopen en waterpartijen; duikers; oeververbindingen (bruggen); terrassen;
4.2
Bouwregels
4.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen (garageboxen) worden gebouwd; b. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m¹; c. de maximale oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt 25 m²; 4.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m¹ bedragen, met uitzondering van kunstwerken; b. in afwijking van het bepaalde sub a mag de hoogte van: 1. lichtmasten maximaal 12 m¹ bedragen; 2. er zijn geen bouwwerken ten behoeve van terrassen toegestaan.
54
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
4.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. 4.4
Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1
Algemene wijziging naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat het toevoegen dan wel wijzigen van de aanduiding 'bouwvlak' niet is toegestaan.
Artikel 5 5.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 45 m²; b. inwoning met dien verstande dat maximaal 60 m² van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning; met de daarbij behorende: c. d. e. f.
tuinen; parkeervoorzieningen; waterlopen en waterpartijen; duikers.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningtypen worden gebouwd; c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend 2 aaneengebouwde woningtypen worden gebouwd; d. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' met deze aanduiding is aangeduid;
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
55
5.2.2
Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels: a. de bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd; b. de minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1,5 m¹; c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m² ter plaatse van de aanduiding ‘erf’, met dien verstande dat: 1. minimaal 50% ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ onbebouwd dient te blijven; 2. ondergrondse bouwwerken, overkappingen en erkers, gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak' en buiten de aanduiding ‘erf’ niet meegerekend worden bij de bepaling van het gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen; d. de goothoogte voor met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen mag niet hoger zijn dan de eerste volledige bouwlaag boven het peil; e. de bouwhoogte voor met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen bedraagt maximaal 5,5 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1,5 m¹ onder de nok van het hoofdgebouw gelegen dient te zijn. Doorgetrokken schuintes zijn wel toegestaan; f. de maximale goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt 3,5 m¹ en de maximale bouwhoogte bedraagt 5,5 m; 5.2.3
Erkers buiten aanduiding 'bouwvlak' en 'erf'
Voor het bouwen van erkers op de gronden, die niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ gelden de volgende regels: a. op de gronden zijn uitsluitend erkers toegestaan; b. de breedte van een erker bedraagt aan de voorzijde maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw en aan de zijgevel maximaal 50% van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw; c. de maximale hoogte van een erker bedraagt het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw; d. de maximale diepte van de erker bedraagt 25% van de diepte van de gronden, met een maximum van 1,5 m¹; e. erkers op hoeken van een hoofdgebouw zijn niet toegestaan; f. in afwijking van het voorgaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' de bestaande maatvoering als maximum. 5.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m¹ bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn maximaal 1 m¹ mag bedragen; b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bij hoekwoningen, aan de zijde van het zijerf dat grenst aan de openbare weg of het openbaar groen, tot 1,5 m¹ uit de voorgevellijn maximaal 1 m¹ bedragen; c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m¹ bedragen.
56
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
5.2.5
Overkappingen
Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m¹ bedragen; b. het bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen; c. het bebouwingspercentage van het gehele perceel mag niet meer bedragen dan 50%, met dien verstande dat het hoofdgebouw niet meegerekend wordt; d. de overschrijding van de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1,5 m¹. 5.3
Specifieke gebruiksregels
5.3.1
Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen; b. kamerbewoning; c. seksinrichtingen. 5.4
Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1
Omgevingsvergunning beroep aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 sub a voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat: a. omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in categorie 1 of 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten; b. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten; c. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw; d. maximaal 40% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 45 m²; e. een seksinrichting niet toegestaan is.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
57
58
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 3 Artikel 6
Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7
Algemene bouwregels
7.1
Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
7.1.1
Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen. 7.1.2
Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels: a. ondergrondse bouwwerken (waaronder zwembaden) zijn uitsluitend toegestaan binnen de gronden waar volgens de desbetreffende regels hoofd- dan wel bijgebouwen zijn toegestaan; b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m² ten behoeve van lichttoetreding; c. in aanvulling op het bepaalde in sub a en sub b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden: 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van minimaal 1 m¹ van de bouwperceelgrens; 2. de maximale hoogte van de zwembadrand bedraagt 0,5 m¹ boven peil; d. randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan; e. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden. 7.1.3
Omgevingsvergunning ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1.2 sub e voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
59
7.2
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. b. c. d. e.
parkeren; de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; het bouwen bij hoogspanningsverbindingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 8
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 9 9.1
Algemene procedureregels
Nadere eisen
Bij het opnemen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels: a. het ontwerpbesluit met daarin opgenomen de nadere eisen ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage; b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid; c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen naar voren te brengen bij Burgemeester en wethouders tegen de nadere eisen als opgenomen in het ontwerpbesluit; d. indien tegen de nadere eisen in het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed; e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
60
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Hoofdstuk 4 Artikel 10 10.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 10.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1.1 met maximaal 10%. 10.1.3 Uitzondering Het bepaalde in 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 10.2
Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 10.2.2 Strijdig gebruik Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 10.2.3 Onderbroken gebruik Indien het gebruik, bedoeld in 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 10.2.4 Uitzondering Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
61
Artikel 11
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Ceres Bemmel. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ……………………… De voorzitter, De griffier, ………. ………
62
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
Verbeelding
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
63
64
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
G-W
V-V 7 10
W
(e)
[aeg] [tae]
7 10 [tae] [vrij]
W (e)
LEGENDA Plangebied
Enkelbestemmingen G-W V-V W
Groen - Waterberging Verkeer - Verblijfsgebied Wonen
Functieaanduidingen (e)
erf
Bouwvlakken
Meters 0 1 2 3 4 5
10
15
20
25
Bestemmingsplan Ceres Bemmel Gemeente Lingewaard
bouwvlak
Bouwaanduidingen [aeg] [tae] [vrij]
aaneengebouwd twee-aaneen vrijstaand
idn : NL.IMRO.NL.IMRO.1705.66-ON01 schaal : 1:500 formaat : A4
Maatvoeringen 7 10
maximale goot- en bouwhoogte (m)
Overig
projectnr. laatst gew. tekenaar
: 29.40.02 : 18-12-2012 : AvdM
www.buro-sro.nl
Vestiging Arnhem
ondergrond
Bestemmingsplan "Ceres Bemmel"
65