GEMEENTE TILBURG Afdeling Ruimte
BESTEMMINGSPLAN Amarant-Mariahof, Bredaseweg, 1e herziening (ontsluitingsweg) Toelichting
Ontwerp: Vastgesteld: Onherroepelijk: Code: NL.IMRO.0855.BSP2013022-b001
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot planontwikkeling 1.2 Juridisch-planologische situatie
2 2 2
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied 2.1 Ligging plangebied 2.2 Technische infrastructuur
3 3 5
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader 3.1 Inleiding 3.2 Rijk 3.3 Provincie 3.4 Gemeente
7 7 7 8 10
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders 4.1 Inleiding 4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg 4.3 Groen 4.4 Verkeer en parkeren
11 11 11 13 14
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten 5.1 Inleiding 5.2 Milieuhinder bedrijven 5.3 Externe veiligheid 5.4 Geluid 5.5 Lucht 5.6 Geur 5.7 Bodem 5.8 Natuur en Ecologie
15 15 15 15 15 16 16 16 17
Hoofdstuk 6 Wateraspecten 6.1 Bestaand watersysteem 6.2 Duurzaam waterbeheer 6.3 Watertoets
23 23 23 24
Hoofdstuk 7 Opzet planregels 7.1 Inleiding 7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels 7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels 7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels 7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels
25 25 25 25 25 26
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid 8.1 Economische uitvoerbaarheid
27 27
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg 9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro 9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro 9.3 Burgerparticipatie 9.4 Zienswijzen
28 28 28 28 28
TOELICHTING
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot planontwikkeling Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van een ontsluitingsweg op het eigen terrein van Amarant aan de Bredaseweg 570 te Tilburg. Het betreft het perceel sectie E, nr. 02227. Om bestaande doorstromingsproblemen op te lossen en de Bredaseweg te optimaliseren om ook in de toekomst al het verkeer te kunnen verwerken, is deze weg onlangs verbreed. Een gevolg hiervan is dat de kruispunten geminimaliseerd zijn en het aantal ongeregelde linksafbewegingen voorkomen moest worden. De kruispunten die noodzakelijk zijn, worden vanuit verkeersveiligheidsoverwegingen geregeld met verkeerslichten. Bij de hoofdontsluiting van het terrein van Amarant (bij de Daniel de Brouwerstraat) kan dit geregeld worden. Ter hoogte van de tweede ontsluiting is dit niet mogelijk, terwijl deze ontsluiting belangrijk is voor bevoorradend (vracht)verkeer. Vanwege de veiligheid van de bewoners van Amarant is het niet mogelijk om dit verkeer via de hoofdontsluiting het terrein te laten benaderen en verlaten. Daarom is gezocht naar een alternatieve ontsluiting, waarbij geen vermenging met het patiëntenvervoer zal optreden en/of de veiligheid van de bewoners niet in het geding kan komen. De gemeente heeft in overleg met Amarant gezocht naar een ontsluitingsweg die aan alle voorwaarden voldoet en waarbij een gedeelte van de bestaande verharding kan worden gebruikt. Een gedeelte van de ontsluiting moet nieuw aangelegd worden door het bos op het terrein van Amarant. Uiteindelijk komt de weg dan uit op de Oude Rielsebaan aan de achterzijde van het perceel. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie. Tevens worden de richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Juridisch-planologische situatie Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Amarant-Mariahof, Bredaseweg' vastgesteld door de gemeenteraad op 1 februari 2010 en onherroepelijk geworden op 26 maart 2010. In dit vigerende bestemmingsplan hebben de gronden waarop de ontsluitingsweg wordt aangelegd, de bestemmingen 'Natuur' 'Bos' en 'Maatschappelijk-1'. Binnen de bestemmingen Natuur en Bos is het niet mogelijk om een nieuwe ontsluitingsweg te realiseren omdat deze niet strekt ten behoeve van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden en/of natuurwaarden.
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied 2.1 Ligging plangebied Het plangebied omvat de Bredasweg 570 en wordt globaal begrensd door de Bredaseweg in het noorden, de Daniel de Brouwerstraat in het oosten en de Oude Rielsebaan in het zuiden en in het westen.
Figuur: plangebied
Figuur: ligging plangebied luchtfoto
Figuur: ligging plangebied stad
2.2 Technische infrastructuur In het plangebied bevind zich wel ondergrondse infrastructuur. De ondergrondse infrastructuur rondom het plangebied bestaat uit kabels en leidingen van de volgende beheerders:
Ziggo: datakabel Beleidskader 1. Telecommunicatiewet : juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht. 2. Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en Brabant Water (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moeten wij de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcoordinatie getoetst.
3. Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas. 4. Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie. 5. Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC). Nieuwe ontwikkeling Afwegingen Ten behoeve van de realisatie van de ontsluitingsweg is er een belang met een datakabel (telecomkabel) van Ziggo B.V. Deze kabel hoeft echter niet verlegd te worden om de weg te realiseren. Wel moet het bedrijf in kennis gesteld worden of de voorgenomen werkzaamheden en kunnen zij in de gelegenheid gesteld worden om beschermende maatregelen te treffen. De opdrachtgever voor de realisatie van de ontsluitingsweg kan hiervoor een verzoek tot aanpassing richten aan Ziggo.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk 3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. 3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. 3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt een ontsluitingsweg op eigen terrein mogelijk gemaakt. Het betreft hier geen stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1. Bro. De ladder voor duurzame ontwikkeling hoeft dan ook niet doorlopen te worden.
3.3 Provincie 3.3.1 Structuurvisie Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn: 1. De kwaliteit van het landschap; 2. De ontwikkeling van het buitengebied; 3. De regionale verstedelijking. Inhoud van de Structuurvisie Deel A Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. Deel B In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB). Uitwerking van de Structuurvisie De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied. 3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks. Relatie met de structuurvisie De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Inhoud Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn: 1. ruimtelijke kwaliteit; 2. stedelijke ontwikkelingen; 3. natuurgebieden en andere gebieden met waarden; 4. agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij; 5. overige ontwikkelingen in het buitengebied. Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten. Wijzigingen en ontheffingen In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering. Plangebied In de Verordening ruimte is het plangebied (deels) gelegen in de Groenblauwe mantel en in de Ecologische Hoofdstructuur. Ecologische Hoofstructuur Ongeveer 560 m2 van het plangebied is gelegen in de EHS. De Verordening Ruimte bevat regels ten aanzien van de herbegrenzing en compensatie van EHS. In hoofdstuk5.8 wordt nader ingegaan op de compensatie hiervan. Daarnaast is een gedeelte van ongeveer 548 m2 van het plangebied volgens de provincie gelegen in de EHS, maar het betreft hier een bestaande verharde weg. Volgens het beleid van de provincie Noord-Brabant behoren verharde wegen niet te liggen in de EHS. De verharde weg is al te zien op luchtfoto's uit 1992. Over
een klein gedeelte van deze de weg ligt Groenblauwe mantel. Het lijkt erop dat de begrenzing van de Groenblauwe mantel te krap is opgenomen. Gelet op voorgaande lijkt dit op een kennelijke fout in de kaart van de Verordening ruimte. Daarom verzoekt de gemeente de Provincie Noord-Brabant om de kaart aan te passen. Groenblauwe mantel Een beperkt gedeelte van het plangebied (164m2) is in de Verordening ruimte aangeduid als Groenblauwe mantel. Het betreft hier al een bestaande verharde weg. In het zuiden van het plangebied ligt de Oude Rielsebaan. Deze is gelegen in de Groenblauwe mantel. Doordat de topografische ondergrond en de grens van de Groenblauwe mantel in de Verordening ruimte niet geheel overeenkomen, ligt ter hoogte van de Oude Rielsebaan een klein gedeelte van het plangebied in de Groenblauwe mantel.
3.4 Gemeente 3.4.1 Omgevingsvisie TIlburg 2040 Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans. People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen. Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur. Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving. Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie de Regiostrategie de Stadsstrategie. Functie van de Omgevingsvisie De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden. Met dit bestemmingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de bereikbaarheid en leefbaarheid van het terrein van Amarant aan de Bredaseweg en de Omgevingsvisie onderstreept dit doel.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg 4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Nota 'Gronden voor verleden' 4.2.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende: 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder; 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening. Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid. De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen. De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek: 1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek; 2. de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem); 3. de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken. 4.2.1.3 Historische geografie plangebied a. Ligging: het plangebied ligt aan de westelijke zijde van Tilburg, ten zuidwesten van de Oude Warande aan de zuidzijde van de Bredaseweg; b. in dit deel wordt de Bredaseweg visueel afgebakend door bosontginningen en doorsneden door oudere kronkelende wegen en door laanbeplanting gekarakteriseerde lineaire verbindingswegen; c. de zogenaamde landgoederenzone wordt centraal doorsneden door de Donge en in het zuidwesten door de Grote en Kleine Leij. De overgang tussen de beekdalen en de hogere delen worden gevormd door de
vlakten. Deze bestaan uit door smeltwater verspoelde dekzanden. De hogere delen bestaan uit terrasafzettingswelvingen, bedekt met dekzand, en dekzandruggen. De beekdalen zijn vanaf de late middeleeuwen in gebruik genomen als weide- en hooilanden. De drogere gronden langs de Grote en Kleine Leij werden in de late middeleeuwen in cultuur gebracht als akkergronden; d. de belangrijkste ruimtelijk factor qua infrastructuur in het gebied is de Bredaseweg. Deze werd in de periode tussen 1820 en 1826 aangelegd als onderdeel van de Rijksweg van Tholen naar Grave. De nieuw aangelegde weg volgde deels enkele zandpaden die tenminste tot de late Middeleeuwen teruggaan en benutte de bestaande oversteekplaatsen van beekjes en de Donge. Kenmerkend voor de nieuwe Rijksweg was de beplanting langs het gehele tracé met een dubbele rij eikenbomen. In de decennia na de aanleg worden langs de weg ruim opgezette landhuizen opgetrokken, vaak omgeven door een ruime tuin en/of bosaanleg. Langs de Bredaseweg werd in 1902 het eerste verharde fietspad van Nederland aangelegd; e. op de kadasterkaart van 1832 is de Oude Rielsebaan een onbenaamde zandweg. In de legger van wegen en voetpaden van 1872 wordt deze omschreven als rijweg naar Goirle die begint aan de Rijksweg naar Breda ten Westen van de steenoven en zuidwaarts loopt; f. historisch landgebruik: het plangebied behoort tot de grootschalige heide-ontginning in de jaren rond 1840 door onder meer Willem II, die er ter hoogte van Landgoed Dongewijk stallen voor schapen en aan de oostzijde van de Oude Rielsebaan een pannenfabriek met steenoven liet bouwen. Deze ontginning is omstreeks 1920 nagenoeg voltooid. Kenmerkend hierbij is de langgerekte vorm van de percelen die zowel aan de noordelijke als aan de zuidelijke zijde haaks op de Bredaseweg staan. De nu grotendeels beboste percelen zijn veelal door brandgangen of smalle slootjes van elkaar gescheiden; g. het complex van Mariahof werd in 1938 door de broeders penitenten gebouwd in de toen al bosrijke omgeving aan de Bredaseweg. Vanaf 1945 was in dit klooster het RK Sanatorium De Klokkenberg gehuisvest, waar onder meer tuberculosepatiënten werden verzorgd. Dit sanatorium verhuisde in 1953 naar Breda. Daarnaast hielden de penitenten zich bezig met de zwakzinnigenzorg, waarvoor Huize Piusoord op het kloosterterrein was gebouwd. In 1968 werd die zorg overgenomen door de Daniël de Brouwerstichting. Sindsdien ontwikkelde Piusoord zich tot een moderne en zeer uitgebreide zorginstelling voor verstandelijk gehandicapten. Die modernisering werd voortgezet onder auspiciën van Amarant. Op het enorme complex aan de Bredaseweg bevinden zich behalve woon- en verzorgingsruimtes ook een zwembad, een manege, een kinderboerderij en een 'snuffeltuin'. De broeders verlieten Mariahof in 1985 en verhuisden naar de Poirtersstraat. Vanaf dat jaar tot 2004 wonen de franciscanessen in het klooster. 4.2.1.4 Verwachtingswaarde plangebied a. Het plangebied ligt op de rand van een gebied dat is gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als een gebied met hoge archeologische trefkans; b. het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met middelhoge verwachting; c. in 2009-2010 is door Fontys Hogescholen BILAN een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied landgoederenzone. Aan het gebied van Amarant is daarin geen tot een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend, onder meer vanwege de heideontginningen en de daarop volgende bebossing; d. in 2011 is door BAAC verkennend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in het kader van de in de komende jaren geplande verbreding van de Bredaseweg (BAAC rapport V-09.0406AA). Daarin wordt aanbevolen om vervolgonderzoek te beperken tot begeleiding van de werkzaamheden in het veld door een archeoloog; e. deze planrealisatie heeft naar verwachting slechts een gering effect voor wat betreft nieuwe bodemverstoring. Mede gelet op de lage verwachtingswaarde van het gebied is archeologisch vervolgonderzoek dan ook niet noodzakelijk. 4.2.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader. 4.2.2.1 Waardevolle structuren a. Historisch groen: Oude Warande; een jachtbos in sterpatroon dat tussen 1712 en 1715 werd aangelegd door landgraaf Willem van Hessen Kassel. Op de cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is dit gebied aangeduid als een historisch-geografisch vlak van zeer hoge waarde;
b. overig historisch groen: met name de beplanting met eiken langs de Bredaseweg; c. lijnen (historische assen, linten: op de CHW van de provincie Noord-Brabant is de Bredaseweg gekenmerkt als historisch-geografische lijn van hoge waarde. Ruim ten oosten van het plangebied is het tracé van het voormalige "Bels Lijntje" gelegen, de tussen 1865 en 1867 aangelegde spoorverbinding tussen Tilburg en Turnhout. In 1974 werd de dienstregeling opgeheven waarna er tot 1981 een museumstoomtrein heeft gereden. In 1988 werd het tracé opgebroken en een fietspad aangelegd. Het deel van de voormalige spoorlijn langs Heidepark dateert uit 1958 toen de lijn om de bestaande stad heen werd verlegd. Het tracé is op de CHW gewaardeerd als een historisch geografische lijn van zeer hoge waarde. 4.2.2.2 Waardevolle objecten In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten gelegen. Ruim ten westen (Bredaseweg 600) is het eveneens rijksbeschermde landgoed Dongewijk gelegen dat in de periode vanaf 1835 werd aangelegd. Ten oosten van het plangebied bevindt zich het landgoed Heidepark; een in 1884 voor de fabrikantenfamilie Sträter gebouwd zomerverblijf met tuinaanleg en vijver. Aan de Bredaseweg 602 is een gemeentelijke monument gelegen. Dit is een in 1913 verbouwd ouder tolhuis gelegen direct aan de weg bij de oversteek van de Donge. 4.2.2.3 MIP De provincie Noord-Brabant heeft in 1995 een Monumenten Inventarisatie Project (MIP) uitgevoerd. De geïnventariseerde objecten zijn door de gemeente Tilburg in 2006 geherinventariseerd (Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006). Niet alle in dit onderzoek betrokken objecten zijn uiteindelijk aangewezen als monument. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP, die niet voorzien zijn van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument of beschermd stads- of dorpsgezicht) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Zij zijn dan ook niet op de verbeelding weergegeven. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. Dit is echter niet geformaliseerd in het voorliggende bestemmingsplan. MIP-panden; Bredaseweg 425, 429, 455 (toegangshek), 461, 530 en 570 (het grote bebouwde complex van Amarant, het vroegere Piusoord, dat in de periode vanaf 1938 en de daaropvolgende decennia werd aangelegd aan de zuidelijke zijde van de Bredaseweg). Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
4.3 Groen 4.3.1 Nota Groen De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit: 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk; 2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen); 3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen; in 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. 4.3.2 Nota biodiversiteit Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden. Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden. In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten. Doelstellingen nota biodiversiteit 1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied. In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden. 2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'. Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt. 3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit. Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
4.4 Verkeer en parkeren 4.4.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans) Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is hoe de gemeente Tilburg om wil gaan met de mobiliteit. 4.4.2 Verkeer in het plangebied Het terrein van Amarant, Mariahof, aan de Bredaseweg 570 (hoofdgebouw) heeft momenteel een ontsluiting via de Daniel de Brouwerstraat op de Bredaseweg en de Oude Rielsebaan. Ten westen van het hoofdgebouw ligt een erfontsluitingsweg die eveneens op de Bredaseweg aangesloten is. Deze weg functioneert als route naar een klein parkeerterrein en als bevoorradingsroute van de detailhandel op het terrein. De Bredaseweg is een gebiedsontsluitingsweg met een maximum toegestane rijsnelheid van 70km/h. Om de doorstroming te verbeteren wordt de Bredaseweg tussen de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en de Burgemeester Letchertweg verdubbeld zodat er per rijrichting twee rijstroken beschikbaar zijn. Om de doorstroming en verkeersveiligheid op de Bredaseweg te verbeteren wordt de Daniel de Brouwerstraat ter plaatse van de aansluiting op de Bredaseweg voorzien van verkeerslichten en moet de westelijke ontsluitingsweg worden afgesloten. De Oude Rielsebaan is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum toegestane rijsnelheid van 60 km/h. Ter plaatse geldt een inrijdverbod voor vrachtverkeer uitgezonderd bevoorradingsverkeer Amarant. De bevoorrading kan om verkeersveiligheidredenen niet over het terrein van Amarant geleid worden. De Daniel de Brouwerstraat kan daarom niet als alternatief dienen voor de westelijke ontsluitingsweg. Ten behoeve van de bevoorrading moet een nieuwe route worden gerealiseerd die langs de rand van het perceel loopt en aansluit op de Oude Rielsebaan.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten 5.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder bedrijven Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. Voor het initiatief geldt dat het gehele zorgcomplex Amarant gezien wordt als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De VNG-brochure kijkt vervolgens alleen naar de gevoelige functies in de omgeving. De gevoelige functies binnen de inrichting zijn niet beschermd ten opzichte van de eigen activiteiten. Net zoals ook gehanteerd wordt bij het Wet milieubeheer traject. In de omgeving van het complex zijn enkele landgoederen aanwezig. De interne wijziging (aanleg ontsluitingsweg) zal vanuit de inrichting gezien geen invloed hebben op het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
5.3 Externe veiligheid Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven). Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Indien een ruimtelijk plan binnen het invloedsgebied ligt van bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken of van het transport van gevaarlijke stoffen dan is nader onderzoek nodig. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) is onder andere de risicobenadering uitgewerkt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. In paragraaf 1.3.1 van de cRnvgs is opgenomen dat het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen niet binnen het toepassingsbereik valt van de circulaire. Evenmin is hieronder het vervoer over de weg op andere dan openbare wegen begrepen. Daar de nieuw aan te leggen weg tot de inrichting behoord is de cRnvgs niet van toepassing en gelden er geen ruimtelijke beperkingen voor het plangebied.
5.4 Geluid Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. 5.4.1 Wegverkeerslawaai Op dit moment wordt het terrein van Amarant voor bevoorradingsverkeer ontsloten via de Bredaseweg. Vanwege de verbreding van de Bredaseweg komt deze ontsluiting te vervallen. De nieuwe ontsluitingsweg voor bevoorradingsverkeer gaat ontsloten worden via de Oude Rielsebaan en is slechts bedoeld voor bestemmingsverkeer. Het betreft dus geen weg met een openbaar karakter voor rij- of ander verkeer. Dit betekent dat er geen sprake is van een weg in de zin van de Wet geluidhinder en dat voor de oprichting van de weg geen toetsing aan de (normen van de) Wgh hoeft plaats te vinden. 5.4.2 Luchtvaartlawaai Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). De nieuwe ontsluitingsweg is gelegen tussen de 35 en 40 Ke contour. Er is echter geen sprake van het realiseren van een nieuwe geluidgevoelige bestemming.
5.5 Lucht Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden. In de nieuwe situatie is geen sprake van een toename van het bevoorradingsverkeer, maar slechts van een andere ontsluiting. Het is dan ook aannemelijk dat de nieuwe ontsluitingsweg geen nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit te verwachten zijn en dat een (nadere) beoordeling van de luchtkwaliteit volgens artikel 5.16 en titel 5.2 van de Wet milieubeheer verder niet aan de orde is. Er is geen sprake van een luchtgevoelige bestemming, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.6 Geur 5.6.1 Industriële geur In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hierdoor zal geen sprake zijn van Industriële geurhinder. 5.6.2 Agrarische geur Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld. In de omgeving zijn diverse agrarische bedrijven actief. Ook is er binnen het plangebied een kinderboerderij aanwezig. Omdat de wijziging geen betrekking heeft op de dierstapel of nieuwe geurgevoelige objecten is het aspect geur niet nader onderzocht. Er is tenslotte geen aantasting van het woon- en leefklimaat.
5.7 Bodem In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. Voor deze locatie zijn maar beperkte gegevens beschikbaar. Uit het archief is op te maken dat er mogelijk 2 dempingen liggen binnen 10m die niet onderzocht zijn. Daarnaast is er naastgelegen 2 Kleinschalige onderzoeken uitgevoerd die aangeven dat er in de bodem geen van de onderzochte parameters verhoogd zijn aangetroffen. In het grondwater zijn licht verhoogde gehaltes aangetroffen die geen aanleiding geven tot vervolg onderzoek. Aangetroffen "verdachtmakingen" geven geen belemmering voor de toekomstige ontwikkelingen. Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.8 Natuur en Ecologie
5.8.1 Inleiding Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaardeni n het plangebied en in de beinvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hierna volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld. 5.8.2 Natura 2000 Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998. Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets. In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat. Er zijn drie mogelijkheden: 1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechteringsen verstoringstoets moet worden doorlopen. 3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist. Analyse plangebied Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De Regte Heide & Riels Laag liggen het dichtstbij: ruim 4.7 kilometer ten zuiden van het plangebied. Dit Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 7 habitatttypen. De Regte Heide en Riels Laag liggen tussen de beken Lei en Roppelsche Leij, waarvan de laatste buiten de begrenzing valt. Het gebied is te verdelen in de beekdalen en het daar buiten gelegen licht golvende dekzandlandschap waarin hier en daar lage duingebiedjes voorkomen. Het gebied bestaat uit droge en vochtige heide, moerassige laagten, zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen (Bron: Ministerie van Economische Zaken). Conclusie De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten. 5.8.3 Ecologische hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken. Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden. Analyse plangebied Het plangebied is grotendeels in de Ecologische Hoofdstructuur gelegen. In het plangebied komen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft terreinen met het natuurbeheertype N16.01 Droog bos met productie. Deze zullen door de geplande ontwikkeling uit de EHS verdwijnen. Hiervoor is conform artikel 5.5 van de Verordening Ruimte een kleinschalige herbegrenzing mogelijk. De verloren oppervlakte zal hiervoor elders gecompenseerd worden. Het betreft 560 m2. In de praktijk betekent dit dat een onverhard pad met bermvegetatie verdwijnt en enkele bomen zullen moeten wijken. Er gaan daarbij geen bijzondere vegetaties of verblijfplaatsen van strenger beschermde soorten verloren (zie paragraaf Flora- en faunawet). Omdat sprake is van een beheertype met een vervangbaarheid van 25-100 jaar geldt een oppervlaktetoeslag van 2/3, waarmee de compensatieopgave vanwege oppervlakteverlies op 933 m2 komt.
Bij het toevoegen van geluidbronnen zoals wegen in EHS-gebieden, moet de natuur die wordt aangetast vanwege de aanleg van een weg worden gecompenseerd. Om te beoordelen of er sprake is van aantasting van natuurwaarden door geluid wordt aangesloten bij de notitie "Geluid in de ecologische hoofdstructuur EHS" (PBL201, webdocument 0063, versie 01, 09-09-2010). In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu een nationale doelstelling voor 'akoestische kwaliteit' -stilte en rust- in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geformuleerd. Het ministerie hanteert een grens voor goede akoestische kwaliteit van Lden = 39 dB. Dit betekent dat bij een geluidbelasting in de autonome situatie van meer dan Lden = 39 dB, er geen sprake meer is van een goede akoestische kwaliteit. Voor de berekeningen wordt gebruik gemaakt van een rekenmodel, waarbij op basis van het Reken- en meetvoorschrift 2012 de 39 dB-geluidcontour (Lden) wordt berekend op een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld. De berekeningen worden uitgevoerd voor de autonome situatie, de nieuw toe te voegen geluidbron en de gecumuleerde geluidbelasting van de autonome situatie en nieuwe geluidbron. De berekeningen voor wegverkeerslawaai worden uitgevoerd exclusief correctie ex. artikel 110g van de Wet geluidhinder. Op basis van de contourenberekeningen wordt het oppervlakte EHS binnen het plangebied bepaald met een geluidbelasting van 39 dB of minder in de autonome situatie. Vervolgens wordt het oppervlakte bepaald met een geluidbelasting van 39 dB of minder in de gecumuleerde situatie (autonoom + nieuwe geluidbron). De toename in oppervlakte dient te worden gecompenseerd. Uit geluidsberekeningen blijkt dat de geluidbelasting in het gebied al zodanig hoog is (door de nabijheid van de Bredaseweg) dat de extra geluidstoename niet leidt tot een aanvullende compensatieopgave. Natuurcompensatie vanwege geluidsverstoring is niet nodig. De compensatieopgave zal worden gerealiseerd in de ecologische verbindingszone Groote Leij, ten oosten van de Langenbergseweg (het gedeelte tussen afrit 12 van de A58 en de Hultenseweg). Hier is 2.972 m2 beschikbaar voor natuurcompensatie. De zone heeft nu in zijn geheel de bestemming Water. De exacte zone en inrichting wordt momenteel nader uitgewerkt.
Conclusie Er vindt een kleinschalige aantasting van de EHS plaats zoals begrensd in de Verordening Ruimte. Er kan een kleinschalige herbegrenzing van de EHS plaatsvinden door moet 933 m2 EHS elders te compenseren. Deze compensatie zal plaats vinden in de ecologische verbindingszone Groote Leij, ten oosten van de Langenbergseweg. Hier is ruimschoots voldoende ruimte (2972 m2) voorhanden.
5.8.4 Groenblauwe mantel De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw. Analyse plangebied In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. Het plangebied grenst over een afstand van ca. 130 meter wel aan Groenblauwe mantel. Het plangebied alhier betreft een verharde asfaltweg welke in gebruik is als ontsluitingsweg voor de Amarant. Het gebied wat als Groenblauw mantel begrenst is betreft bebouwing en groen (enkele bomen, struiken en gazon). Conclusie De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel. 5.8.5 Flora- en faunawet Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt. Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd. Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet. Analyse plangebied Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna, Waarneming.nl, en foto's) en een verkennend veldonderzoek (op 07-04-2015) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.
Het plangebied ligt in het zuidwesten van Tilburg ten zuiden van de Bredaseweg. Het plangebied betreft een verharde asfaltweg en onverharde weg met bermen, veelal van gazon. Op enkele plekken staan in de berm (solitaire) bomen, struiken en bodembedekkende beplanting. De asfaltweg functioneert als één van de ontsluitingswegen voor Amarant. De onverharde zandweg is in gebruik als wandelroute, ruiterroute, calamiteitenroute en parkeerplaats. Straatverlichting is eenzijdig aanwezig langs alleen de verharde weg. Naast het plangebied staan gebouwen en groen. De gebouwen (laagbouw en allen gesitueerd ten zuiden van het plangebied) zijn van 1959. Rondom deze gebouwen zijn tuinen aanwezig bestaande uit gazon, struiken en bomen. Daarnaast grenst het plangebied aan bosgebied. De bos (onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur) bestaat uit loof- en naaldbomen. Resteert nog dat het plangebied in het noordoosten grenst aan een verharde parkeerplaats. In het plangebied zijn gebouwen en open water (poelen, vijvers, watergangen) afwezig. Kelders, bunkers en andere ondergrondse ruimten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en worden niet verwacht. De aanwezigheid van groeiplaatsen, voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten (m.u.v. algemene vogels) en categorie 1-4 vogelsoorten zijn gebaseerd op het huidige habitat en bronnenonderzoek in het plangebied op voorhand uit te sluiten. Diverse vleermuissoorten (vnl. gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis) zijn overvliegend en foeragerend het plangebied te verwachten, zij het in laag aantal. Voor beide functies heeft het plangebied door de afwezigheid van opgaande ruimtelijke structuren geen essentiële betekenis. Daarnaast is veel vergelijkbaar habitat - als alternatief - rondom het plangebied aanwezig. De beplanting in de bermen in het plangebied zijn potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. Ook grenzend aan het plangebied is veel potentieel geschikt voortplantingsbiotoop aanwezig. Tijdens het veldbezoek zijn geen nesten aangetroffen. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. struweel- en boombroedende vogelsoorten. Het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. egel, huisspitsmuis en mol. Conclusie De aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat of op uitgevoerd onderzoek in 2013 op voorhand uit te sluiten. Schadelijke effecten door de geplande activiteiten treden niet op. Het aanvragen van een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet is niet nodig. Het plangebied is potentieel matig geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig en mogelijk. In gebruik zijnde nesten zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met de werkzaamheden in de periode 1 aug - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Hiermee is overtreding van de Flora- en faunawet wat betreft broedvogels op voorhand voldoende uit te sluiten. Er is in het plangebied een kleine kans op beschermde tabel 1 soorten. Voor deze soorten geldt wel de algemene zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet). Vanuit de zorgplicht zijn geen specifieke mitigerende maatregelen nodig om schadelijke effecten tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand watersysteem Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwantitatief als kwalitatief bij het beheergebied van Waterschap Brabantse Delta. Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ca. 0,33 ha. In de huidige situatie is een deel van het plangebied verhard (een weg) en een deel onbebouwd. De ontwikkeling betreft het doortrekken van de bestaande weg als nieuwe ontsluitingsweg van Amarant. De bestaande ontsluiting via de Bredaseweg komt te vervallen als gevolg van de verbreding van de Bredaseweg. De terreinhoogte is ongeveer 11,70 m +NAP. Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit zwak lemig, matig fijn zand. De maatgevende grondwaterstand is 9.50 m +NAP. De ontwateringdiepte is voldoende voor de nieuwe functie. Het plangebied ligt grotendeels binnen de boringsvrije zone van het zuidelijker gelegen waterwingebied Gilzerbaan, maar buiten de 25 jaarsbeschermingszone. Het waterwingebied is in beheer bij Brabant Water. Het plangebied ligt in de Ecologische Hoofdstructuur. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt de weg uit de EHS gehaald en daarmee ook uit het Keurbeschermingsgebied van het waterschap. Het belangrijkste natuurlijke oppervlaktewater in de nabijheid van het plangebied is de beek Oude Leij (ten noorden van de Bredaseweg bekend als De Donge). Deze beek stroomt op ongeveer 350 meter ten zuidwesten van het plangebied, richting noordwest. Het peil wordt kunstmatig beheerd door middel van verschillende stuwen langs het hele tracé. Het overige oppervlaktewater in de nabijheid van het plangebied bestaat uit een aantal vijvers en poelen, zonder veel waterhuishoudkundige betekenis. Binnen het plangebied ligt geen riolering. Afstroming van hemelwater verloopt in de richting van het beekdal (via de natuurlijke weg).
6.2 Duurzaam waterbeheer 6.2.1 Beleidskader De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave. Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW). Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren. Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid. De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte: 1. streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem; 2. optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water; 3. vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water; deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe. 6.2.2 Afweging De ontwikkeling bestaat uit de aanleg van een weg. De verharding neemt toe met ongeveer 1618 m². Dit hoeft niet gecompenseerd te worden met de aanleg van een berging. Gezien de ligging van het plangebied kan het water van de weg rechtsreeks afstomen naar aangrenzende bospercelen. De weg kan daarvoor het beste met een bol profiel worden aangelegd. Dit is afgestemd met medewerkers van groen/ecologie.
6.3 Watertoets Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap Brabantse Delta en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Hoofdstuk 7 Opzet planregels 7.1 Inleiding De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk is de bestemming Maatschappelijk opgenomen voor de aan te leggen ontsluitingsweg. Deze bestemming sluit aan bij de bestemming voor de instelling Amarant en daar het een ontsluitingsweg betreft die volledig op eigen terrein wordt gerealiseerd, ligt een reguliere (openbare) verkeersbestemming niet voor de hand. Bouwregels Er is geen bouwvlak opgenomen en het bouwen van gebouwen ten dienste van de bestemming is niet toegestaan. Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan. Gebruiksregels Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming. Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde. Wijzigingsbevoegdheid Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten: Anti-dubbeltelregel Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels. Algemene bouwregels De algemene bouwregels zijn in artikel 5 geregeld. Omdat er binnen de bestemming geen (hoofd)gebouwen mogen worden opgericht, betreft het hier een minimale (afwijkings)regeling voor evt. noodzakelijke ondergrondse bouwwerken. Algemene gebruiksregels In artikel 6 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming. Algemene aanduidingsregels
In artikel 7 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. Het betreft hier de geluidzones luchtvaart en de luchtvaartverkeerzone. Algemene afwijkingsregels Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 8. Algemene wijzigingsregels Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 9, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2. Overige regels Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 11.1 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid 8.1 Economische uitvoerbaarheid Door de verbreding van de Bredaseweg moet onderhavig bestemmingsplan worden opgesteld om de ontsluiting van het terrein van Amarant te regelen voor bevoorradend verkeer. Daarom worden de kosten bestaande uit leges voor de aanvraag om bestemmingsplanherziening, hiervoor gedekt uit het project verdubbeling Bredaseweg. Eventuele kosten voor tegemoetkomingen in (plan)schade als gevolg van dit bestemmingsplan worden gedekt uit het project verdubbeling Bredaseweg totdat dit project financieel is afgesloten. Daarna komen de planschadekosten ten laste van de algemene middelen. Nu het een plan betreft dat door de gemeente wordt gefinancierd, is kostenverhaal niet aan de orde. Ook het stellen van locatie-eisen is niet aan de orde. Hierdoor is er geen sprake van een plan in de zin van de Grondexploitatiewet. Derhalve is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg 9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan reeds op 6 juli 2013 gepubliceerd in het Stadsnieuws
9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro Over het plan is informeel ambtelijk vooroverleg gevoerd met de provincie Noord-Brabant.
9.3 Burgerparticipatie Mede ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie is de directe buurman van het terrein van Amarant geïnformeerd. Tijdens de gesprekken die met hem zijn gevoerd is gebleken dat een alternatieve ligging van de ontsluitingsweg beter zou aansluiten bij zijn belangen en doorzichten vanuit zijn tuin. Hierdoor is in de voorbereiding van dit bestemmingsplan een alternatief ontwerp gemaakt. Het nu voorliggende bestemmingsplan geeft de uitkomsten weer van de wijzigingen naar aanleiding van de gevoerde burgerparticipatie.
9.4 Zienswijzen PM