379
Besprekingsartikel Monarchie en geschiedschrijving De vorstenbiografie revisited Maria Grever
De vorstenbiografie werd lange tijd niet serieus genomen. Ten onrechte. De dynastieke en internationale netwerken van vorsten en hun rol in de politiek bieden tal van interessante gezichtspunten op de ontwikkeling van politieke systemen en sociaal-culturele verhoudingen. Dat blijkt uit de studies van Cees Fasseur over koningin Wilhelmina (2012) en van Gita Deneckere over koning Leopold I (2011). In welke mate biedt de vorstenbiografie als genre een eigen invalshoek voor de politiek-culturele historiografie?
Op 29 november 2013 worden drie biografieën over de Nederlandse koningen Willem I, II en III gepresenteerd. Ze synthetiseren bestaande studies maar ze zijn ook gebaseerd op nieuwe en unieke bronnen. Aanleiding voor dit initiatief van het Prins Bernhard Cultuurfonds is de viering van tweehonderd jaar Koninkrijk der Nederlanden. Door de inhuldiging van koning WillemAlexander op 30 april dit jaar zal de presentatie extra aandacht krijgen. Deze biografische trilogie is voor Nederlandse maatstaven een unicum. Lange tijd wantrouwden Nederlandse historici het genre van de biografie, om niet te spreken over de autobiografie die vaak werd beschouwd als uitlaatklep voor opscheppers en ijdeltuiten. De oordelen over de vorstenbiografie waren zo mogelijk nog negatiever. Maar in de Tij d s ch r i f t vo o r G esc hiedenis - 126e j a a rga n g, n um m er 3, p. 378- 387
afgelopen decennia is de status van (auto)biografieën, memoires, dagboeken en intieme brieven totaal veranderd. Diverse biografieën waren het onderwerp van positief ontvangen dissertaties.1 In 2010 vierde het Biografie Bulletin zijn twintigjarig jubileum. Groningen kent een universitair Biografie Instituut en een bijzondere leerstoel Geschiedenis en Theorie van de Biografie.2 Onlangs werd in Amsterdam een groot congres ‘Life writing in Europe’ georganiseerd met meer dan honderd onderzoekers, resulterend in de bundel Life-writing matters in Europe.3 In zijn artikel ‘Historians and Biogaphy’ voorspelt de Amerikaanse historicus David Nasaw dat de biografie de historiografische vorm par excellence van de eenentwintigste eeuw wordt omdat het genre voor onderzoekers een uitgelezen kans biedt om de agency van mensen meer over het voetlicht te brengen.4 Ook de vorstenbiografie is inmiddels in academische kringen geaccepteerd, al beschouwen republikeinen een vorstenbiograaf nog vaak als een verkapte monarchist. Dat de vorstenbiografie veel informatie op kan leveren over bijvoorbeeld de nationale en transnationale geschiedenis, bewijzen twee recente biografische studies. In 2012 hernam Cees Fasseur zijn omvangrijke tweedelige biografie van koningin Wilhelmina (1998 en 1
2 3 4
Enkele voorbeelden: Marjan Schwegman, Feminisme als boetedoening. Biografie van de Italiaanse schrijfster en feministe Gualberta Beccari (1842-1906) (Den Haag 1989); Elsbeth Etty, Liefde is heel het leven niet. Henriette Roland Holst 1869-1952 (Amsterdam 1996); Anet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam 2008). Zie http://www.rug.nl/research/biografie-instituut/ Marijke Huisman, Anneke Ribberink, Monica Soeting en Alfred Hornung ed., Life writing matters in Europe (Heidelberg 2012). David Nasaw, ‘Historians and biography. Introduction’, American Historical Review 114 (2009) 573-578, aldaar 577. Aangehaald in Huisman et al ed., Life writing matters, 10.
380
M ar i a Grever
2001) in een kleine uitgave om het beeld van haar lange regeringsperiode – vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog – nader in te kleuren. Kort daarvoor, in december 2011, presenteerde Gita Deneckere een vuistdikke biografie over Leopold I (1790-1865).5 Aan deze eerste koning der Belgen hadden historici opvallend weinig aandacht besteed. Welke nieuwe inzichten leveren deze biografieën op over de hoofdpersonen, over hun dynastieke en internationale netwerken, en over hun rol in de toenmalige politiek? Wat kunnen we concluderen over het genre: in welke mate biedt de vorstenbiografie een eigen invalshoek voor de politiek-culturele historiografie? Nederlandse historici en de vorstenbiografie: een moeizame relatie
Engeland kent een lange en levendige vorstenbiografische traditie. Dat is niet zo vreemd, gezien de rijke en tot de verbeelding sprekende Engelse geschiedenis van koningen en koninginnen sinds de middeleeuwen. Shakespeare heeft op deze traditie een speciaal stempel gedrukt met zijn historische koningsdrama’s. Ze inspireren nog steeds tot heropvoering, zoals onlangs bleek uit de boeiende BBC-serie The Hollow Crown over Richard II, Henry IV en Henry V.6 De Engelse geschiedschrijving evolueerde van het negentiende-eeuwse Whigperspectief en de persoonlijke koningscultus in de trant van Thomas Carlyle tot een afstandelijke antropologische benadering van de monarchie in de huidige tijd.7 Van deze verschuivende benadering 5
Cees Fasseur, Een dame van ijzer. Koningin Wilhelmina en de nationale gedachte (Amsterdam 2012); Gita Deneckere, Leopold I. De eerste koning van Europa (Antwerpen 2011). 6 The Hollow Crown is een vierdelige serie van de BBC uit 2012 met adaptaties van de drama’s van Shakespeare over koning Richard II, Henry IV (twee delen) en Henry V. Zie www.bbc.co.uk/programmes/p00s90hz. 7 Zie voor de historiografische veranderingen in de benadering van de Engelse monarchie tot circa 1930 P.B.M. Blaas, Continuity and anachronism. Parliamentary and constitutional development in whig historiography and in the anti-whig reaction between 1890 and 1930 (Den Haag 1978) 123-140 en 282-302. 8 Jan Romein, De biografie. Een inleiding (Amsterdam 1946) 58. 9 Jeroen Koch, ‘Verantwoording’, in: idem, Koning Willem I, 1772-1843. Een biografie (Amsterdam 2013) (ter perse). 10 Romein, De biografie, 84. Hij waardeerde met name Johanna Nabers bekroonde biografie van Wolff en Deken. De niet door Romein genoemde biografieën van Naber gaan over Jeltje de Bosch Kemper (1918), Fredrika Bremer (1921) en Margaretha Wijnanda Maclaine Pont (1929). 11 Johanna K. Oudendijk, Koningin Victoria. Een menschenleven en een eeuw (Amsterdam 1947); Johanna K. Oudendijk, Willem III. Stadhouder van Holland. Koning van Engeland (Amsterdam 1954). 12 E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en België (Amsterdam, 1979) 595-596 en 600-601.
getuigen bijvoorbeeld Agnes Strickland, Lives of the Queens of England (12 delen, 1840–1848), H. Walpole, Memoirs of the reign of King George the Third (4 delen, 1845), Lytton Strachey, Queen Victoria (1921) en recenter Adrienne Munich, Queen Victoria’s Secrets (1999) en John Plunkett, Queen Victoria. First media monarch (2003). In Nederland liggen de zaken anders. In 1946 beklaagde Jan Romein zich over kwantiteit en kwaliteit van Nederlandse biografische studies in het algemeen. Toen hij en Annie Romein in 1938 hun bekende werk Erflaters der beschaving schreven, viel hen het ‘biografisch tekort’ bij hun collega’s op. ‘Het is een feit’, aldus Romein, ‘dat van de meeste grote Nederlanders een goede en niet zo heel zelden zelfs elke Nederlandse biografie of ontbreekt of zeer recent is.’8 Zelfs over Willem van Oranje hadden buitenlandse historici meer en beter geschreven. Ook over Herman Colenbranders biografie van koning Willem I uit 1931 was Romein niet te spreken.9 Maar Romein was wel wat tegenstrijdig en eenzijdig in zijn oordelen. Over ‘biografisch tekort’ gesproken. Historica Johanna Naber schreef volgens hem bij ‘voorkeur en goed over vrouwen’ maar haar onderwerpskeuze had belangwekkender kunnen zijn: ‘het zijn alle vorstinnen uit het Oranje-Huis, die hun betekenis vrijwel uitsluitend aan dat feit ontlenen’. Romein verkeerde voorts in de veronderstelling dat Nabers studie over Joan Melchior Kemper (1913) haar laatste biografie was geweest. Daarmee zag hij maar liefst drie biografieën en zes bundels met biografische artikelen over het hoofd die Naber in het interbellum had gepubliceerd.10 Ook ontbreekt in Romeins boek het biografisch werk van Johanna Oudendijk – promota van Johan Huizinga – over Maarten Tromp (1942) en Johan de Witt (1944). Na de oorlog publiceerde deze historica overigens goed geschreven biografieën over koningin Victoria en stadhouder-koning Willem III.11 Toch kan niet ontkend worden dat het biografisch genre in academisch-historische kringen in Nederland lange tijd weinig serieus genomen werd, zo constateerde ook de Groningse historicus E.H. Kossmann in 1979.12 Vanwaar toch die koele houding van Nederlandse historici tegenover de biografie en vooral de vorstenbiografie? Sowieso bestaat er in ons land van oudsher weinig animo voor helden- en heldinnenverering; standbeelden – zeker van vorsten
381
Monarchie en geschiedschrijving en vorstinnen – zijn schaars.13 Een dergelijke monumentalisering van het nationale verleden zou niet passen in het calvinistische klimaat van Nederland. Sedert enkele jaren voltrekt zich trouwens ook in dat opzicht een verandering. De Prins Willem de Eerste Herinneringsstichting laat moderne kunstenaars materiële lieux-demémoire maken op de plaatsen waar de Vader des Vaderlands heeft gewoond, geleefd en gestreden. In 2012 verscheen een fraai geïllustreerde uitgave over de herinnering in steen in Middelburg, Willem van Oranje en Zeeland.14 Een andere reden voor de ambivalente omgang met de Nederlandse vorstenbiografie is de oude politieke strijd tussen staatsgezinden en patriotten enerzijds en prinsgezinden anderzijds. Ook in de latere geschiedschrijving laaide deze strijd – in een iets andere gedaante weliswaar – regelmatig op. Om de nationale eenheid te bevorderen stimuleerde de Leidse hoogleraar Robert Fruin na circa 1870 een liberaal-conciliante geschiedschrijving. Hij en andere historici presenteerden de monarchie als bovenpartijdig symbool en construeerden in toenemende mate een continuïteit tussen de monarchie en haar grote ‘voorgangers’, die werden beschouwd als grondleggers van de moderne Nederlandse natie.15 Een grote voorliefde voor Oranje demonstreerde ook de al genoemde self-made historica Johanna Naber.16 Naast haar biografisch werk over prinsessen en vorstinnen van het Huis van Oranje-Nassau, legde ze zich toe op een brievenuitgave van de laatste stadhouderlijke familie. Volgens de historicus L.J. Rogier liet haar kritische zin het tegenover ‘de gezegende naam van Oranje’ meer dan eens afweten.17 Dat is zeker niet onwaar, maar Nabers benadering paste wel binnen een bredere tendens in de nationale geschiedschrijving, die na 1900 orangistisch en emotioneel was geworden. Het is een bekende anekdote dat de Leidse historicus P.J. Blok, opvolger van Fruin, in de cursus Vaderlandse Geschiedenis die hij jarenlang doceerde tijdens zijn college over de sluipmoord op Willem van Oranje steevast begon te schreien. De collegezaal kon het aantal belangstellenden dan niet meer bergen. Iedereen wachtte vol spanning op de tranen van de oude Blok.18 Andere historici benaderden de geschiedenis van het Huis Oranje-Nassau veel meer vanuit een afstandelijke houding en ontkrachtten de
mythe van de continuïteit tussen het tijdperk van de stadhouders en de monarchie. De links-liberale historicus G.W. Kernkamp zette de staatsgezinde geschiedschrijving voort in de lijn van Jan Wagenaar en R.C. Bakhuizen van den Brink. Op vrijmoedige wijze hekelde hij de Oranjeliefde die volgens hem geen constante factor was in de nationale geschiedenis en bij een onkritische houding tot geschiedvervalsing kon leiden.19 Ook Johan Huizinga stelde zich tamelijk afstandelijk op tegenover de monarchie. Hij had al in 1912 in een lang artikel in De Gids gewaarschuwd voor anachronistische projecties van de moderne natie op de late middeleeuwen.20 Hoewel republikein, verzette Pieter Geyl zich niet speciaal tegen de monarchie in zijn eigen tijd maar wel bestreed hij de Orangistische traditie in de negentiendeeeuwse geschiedschrijving.21 Pas aan het einde van de jaren zeventig van de twintigste eeuw ging een wat andere wind waaien. De historicus Coen Tamse entameerde met zijn bundel Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis een open politiek-culturele benadering van het genre, resulterend in enkele prachtige biografische portretten zoals dat van koning Willem I door Hans Bornewasser.22 Kort daarna verscheen de invloedrijke Engelse bundel The invention of tradition waarin de politieke betekenis en machtseffecten van rituelen, ceremonies en 13 Zie over deze kwestie bijvoorbeeld Albert van der Zeijden, Katholieke identiteit en historisch bewustzijn. W.J.F. Nuyens (1823-1894) en zijn ‘nationale’ geschiedschrijving (Hilversum 2002) 16. 14 Coen Tamse e.a., Willem van Oranje en Zeeland, persoonlijk, politiek, artistiek (Den Haag 2012). 15 P.B.M. Blaas, ‘De prikkelbaarheid van een kleine natie met een groot verleden. Fruins en Bloks nationale geschiedschrijving’, Theoretische geschiedenis 9 (1982) 271-303. Zie ook Jo Tollebeek, De toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860 (Amsterdam 1990). 16 Maria Grever, Strijd tegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in de geschiedenis (Hilversum 1994). 17 L.J. Rogier, ‘Oranje en de Nederlandse staat’, in: idem, Herdenken en herzien. Verzamelde opstellen van L.J. Rogier (Bilthoven 1974) 271-292 aldaar 282. 18 L.J. Rogier, ‘Herdenking van A.J.C. Rüter (14 maart 1907 - 11 augustus 1965)’, in: idem, Herdenken, 428-448, aldaar 437 en P.A.M. Geurts, ‘”De tranen van gevoel …” Bij het hoger onderwijs in de geschiedenis’, Ex Tempore 2 (1983) 13-15. Zie ook Annie Romein-Verschoor, Omzien in verwondering. Herinneringen I (Amsterdam 1979) 106-107. 19 P.M.B. Blaas, ‘Tussen twee herdenkingsjaren (1884-1933). Het beeld van Willem van Oranje in de wetenschappelijke geschiedschrijving rond 1900’, in: E.O.G. Haitsma Mulier en A.E.M. Janssen ed., Willem van Oranje in de historie 1584-1984. Vier eeuwen beeldvorming en geschiedschrijving (Utrecht 1984) 137-160 aldaar 152. 20 Johan Huizinga, ‘Uit de voorgeschiedenis van ons nationaal besef’, De Gids 76 (1912) 432-487. 21 H.W. von der Dunk, ‘Pieter Catharinus Arie Geyl’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1972) 123-135, aldaar 128. 22 J.A. Bornewasser, ‘Koning Willem I’, in: Coen Tamse ed., Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis (Alphen aan den Rijn 1979) 229-272.
382
M ar i a Grever
tradities minutieus geanalyseerd worden. In zijn bijdrage toont David Cannadine aan hoe geënsceneerde rituelen en ‘(her)uitgevonden’ tradities de monarchie continuïteit en prestige verleenden.23 Juist deze psychologische functies zijn voor de constitutionele monarchie van levensbelang. Zonder mystificatie en symbolisch vertoon is een monarchie in de moderne context onmogelijk. In 1870 beschreef de liberale journalist en econoom Walter Bagehot al de dubbelzinnige positie van een constitutionele monarch. Op basis van zijn observaties van het optreden van koningin Victoria maakte hij een treffend onderscheid tussen de ‘dignified parts’ van de politiek – de zichtbare theatrale aspecten, belichaamd door de koning(in) – en de ‘efficient parts’ – de onzichtbare calculerende kanten van de politiek die niet tot de verbeelding spreken.24 Volgens Bagehot wordt de politiek voor het grote publiek pas begrijpelijk door het sprookje van een monarch. In de zich ontwikkelende parlementaire democratieën vormde het koningschap in landen als Engeland, België en Nederland de symbolische belichaming van staat én volk. Ingrijpen in de politiek door de vorst mocht niet meer. Maar de nieuwe politieke werkelijkheid van Kamer en Kabinet had de afstand tussen gerepresenteerden en gekozen representanten wel verzakelijkt. De koning was nodig om deze kloof symbolisch te overbruggen en de verschillende geledingen in de samenleving te verbinden. Tegelijkertijd maakte de koninklijke symboliek van de overbrugging de afstand tussen representant en gerepresenteerden zichtbaar.25 Vandaar dat biografieën van Nederlandse vorsten na 1848 pas zinvol zijn als ze niet alleen de afbrokkeling van formele politieke macht maar ook de cultivering 23 David Cannadine, ‘The context, performance, and meaning of ritual. The British monarchy and the “Invention of Tradition” ca. 1820-1977’, in Eric Hobsbawm and Terrence Ranger ed., The invention of tradition (Cambridge 1983) 101-164. 24 Walter Bagehot, The English constitution (London 1872) 61 en 64. Zie ook Margaret Homans, Royal Representations, Queen Victoria and British Culture, 1837-1876 (Chicago en London 1998) 106-107 en Maria Grever, ‘Staging modern monarchs. Royalty at the World Exhibitions of 1851 and 1867’, in: Jeroen Deploige en Gita Deneckere ed., Mystifying the monarch. Studies on discourse, power and history (Amsterdam 2006) 161-180. 25 Zie voor deze kwestie ook Harry Jansen, Maria Grever en Veronica Vasterling, ‘Politieke representatie. Een drieluik’, in: J. Linssen en E. van der Zweerde ed., Dwarse interventies (Amsterdam 2011) 55-77. 26 Jaap van Osta, Het theater van staat. Oranje, Winsor en de moderne monarchie (Amsterdam 1998). 27 Cees Fasseur, Juliana en Bernhard. Het verhaal van een huwelijk. De jaren 1936-1956 (Amsterdam 2008). Zie ook Maria Grever, ‘Schrijven in opdracht? Een koninklijk huwelijk op drift’, Tijdschrift voor geschiedenis 122 (2009) 223-227.
van het behoud of eventueel uitbreiding van hun invloed betrekken in de analyses. Anders gezegd, de constitutionele monarchie was een invented tradition die de verbeelding van de nationale gemeenschap zowel ondersteunde als bewerkstelligde in een tijd dat dit kader voor velen nog niet vanzelfsprekend was. Een ijzeren koningin
Deze cultuurhistorische optiek van de monarchie als theater of als ‘toneelstukje’ – al wilde koningin Beatrix dat kennelijk niet zien bij de beëdiging van het kabinet in 2012 – is sinds de jaren tachtig een fascinerend onderdeel van de politieke geschiedschrijving geworden.26 Niet langer identificeren historici zich met de natiestaat en de monarchie: ze bestuderen dit fenomeen met begrip en ironische afstandelijkheid, met veel oog voor de effecten van rituelen en (her)uitgevonden tradities, en in het besef dat in elk politiek systeem irrationele elementen en black boxes aanwezig zijn, ook in de representatieve democratie. Begrippen als nationale identiteit en nationalisme worden daarbij dynamisch opgevat. In hoeverre is deze benadering herkenbaar in het boek Een dame van ijzer. Koningin Wilhelmina en de nationale gedachte van Cees Fasseur? Interessant aan deze beknopte biografie is dat de biograaf door zijn grote kennis over de koningin zich des te beter kan richten op het beeld dat hij van haar wil neerzetten. In vergelijking met de tweedelige biografie van Wilhelmina wordt dat beeld hier en daar inderdaad bijgesteld, vooral daar waar het gaat om de moeite die de koningin had met haar marginale politieke positie. In zijn boek Juliana en Bernhard heeft Fasseur al laten zien dat prinses Juliana in de oorlogsjaren haar moeder scherp bekritiseerde vanwege haar ondemocratische plannen over de inrichting van het politiek bestel na de bevrijding in Nederland, zoals de afschaffing van het parlement.27 In Een dame van ijzer komen de onparlementaire neigingen van de koningin opnieuw aan de orde, maar nu explicieter. Na een eerste knap geschreven hoofdstuk over de vergelijking tussen Wilhelmina en de Engelse koningin Elizabeth II beschrijft Fasseur mede op basis van recent gepubliceerde bronnen en nieuwe studies hoe Wilhelmina al op jonge leeftijd trachtte om haar ‘vervallen’ koninklijke macht te
383
Monarchie en geschiedschrijving herstellen. Eind 1902 – zij was toen 22 jaar – stelde ze op basis van een verstofte grondwetsbepaling voor om enkele malen zelf de Raad van State voor te zitten. Bij cruciale onderwerpen wilde ze ook wel eens deelnemen aan de kabinetsvergaderingen (p. 48). Een ‘ledepop’, een verlengstuk van de regering, dat wilde ze niet zijn (p. 49). De vice-president van de Raad van State heeft haar geen kans gegeven voor dit politieke experiment. Maar eenvoudig was het niet om met deze soms zeer halsstarrige koningin om te gaan. Fasseur wijt de eigenzinnige houding van Wilhelmina aan haar jeugdig enthousiasme. Toch is de overeenkomst met haar ideeën over de verhouding koning-kabinet-parlement tijdens de Tweede Wereldoorlog opvallend. Het is vast niet toevallig dat de biograaf deze paragraaf ‘Voorproef van Londen’ (p. 48-51) heeft genoemd. Fasseur schetst de vergaande politieke invloed van Wilhelmina naarmate ze ouder werd: voorbeelden zijn haar dreigement in 1938 om een troonrede niet uit te spreken omdat zij het niet eens was met een passage over de bezuinigingen (p. 64); haar verzet tegen de reductie van de krijgsmacht (p. 67); haar optreden tegen de adviezen in – volgens Fasseur ‘met overschrijding van haar constitutionele bevoegdheden’ – om een vijfde kabinet Colijn in 1939 te formeren (p. 71). Ronduit verbijsterend – en leerzaam – zijn de politieke vrijheden die het staatshoofd zich in Londen tijdens de oorlog permitteerde. Meer dan eens heeft ze de besluitvorming in het Londense kabinet Gerbrandy – dat zij ‘een oudemannenhuis’ noemde – gefrustreerd. In een soort almachtsfantasie zag koningin Wilhelmina zichzelf als de personificatie van haar volk. Fasseur beschrijft vervolgens (p. 111): Niet langer was zij het machteloze, door het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid monddood gemaakt staatshoofd dat moest tekenen wat haar ministers haar voorlegden. Ze voelde zich gesterkt door haar overtuiging dat bij gebreke van een volksvertegenwoordiging zijzelf als de vertegenwoordigster bij uitstek van het Nederlandse volk kon gelden, in elk geval meer dan haar ministers of het kabinet als geheel. Wilhelmina ging zo ver dat ze het machtsmiddel gebruikte om een aan haar voorgelegd wetsbesluit niet te tekenen, het betrof een tijdelijke
2. Koningin Wilhelmina tijdens een bezoek aan de manoeuvres van het leger in Gelderland, 20 oktober 1939. Links haar hofdame jkvr. A. barones Schimmelpenninck van der Oye. Foto Polygoon. Collectie Koninklijk Huisarchief Den Haag. Bron: omslag Cees Fasseur, Een dame van ijzer. Koningin Wilhelmina en de nationale gedachte (Amsterdam 2012)
voorziening van de Staten-Generaal die het herstel en de voorlopige samenstelling van de Tweede Kamer in het bevrijde Nederland moest regelen. Ze eiste dat een vertegenwoordiging van het verzet opgenomen zou worden (p. 113-114). Het conflict met het kabinet liep zeer hoog op. Na de bevrijding loste de kwestie zich geruisloos op door de instelling van weer een ander orgaan. Deze toch wel onthullende biografie is met vaart geschreven en opgedist met enkele smakelijke anekdotes – zoals de keer dat Wilhelmina tijdens het bezoek van de Duitse keizer in 1907
384
M ar i a Grever
twee onrustige paarden met een slag van haar paraplu kordaat tot kalmte bracht (p. 27-28). Het eigenaardige aan dit boek is dat de kritische noten van Fasseur – bijvoorbeeld ook dat Wilhelmina wel meer en explicieter over het ellendige lot van de Joden in Nederland voor radio Oranje had kunnen spreken (p. 108) – na eerste lezing snel vergeten worden. Mogelijk komt dit doordat Fasseur te vaak zijn mening over moderne kwesties inbrengt – zoals een verwijzing naar de laatste kabinetsformatie waar koningin Beatrix niet bij betrokken was (p. 51) – of doordat er veel reclame wordt maakt voor Leidse hoogleraren. Ondanks de ironische toon is deze biografie wat apologetisch. Fasseur vereenzelvigt zich echter niet zozeer met zijn hoofdpersoon, maar met datgene waarvoor zij staat: de Nederlandse natie. Al is Fasseur geen schreiende Blok, hij neemt wel de nationale identiteit bloedserieus. Daardoor blijft de achtergrond waartegen de handelingen van het staatshoofd zich afspelen te statisch en wordt de interactie tussen Kabinet en Kamer enerzijds en de Koningin anderzijds op politiek en cultureel niveau te weinig belicht. Fasseur besteedt in deze studie overigens opvallend weinig aandacht aan de koloniale context van Wilhelmina’s optreden. Hoezeer ‘de nationale gedachte’ van de koningin – en van haar moeder Emma – ook betrekking had op het uitgestrekte koloniale rijk in Oost en West, bleek uit de prominente aanwezigheid van de Indische vorsten tijdens haar inhuldiging in 1898. Een tweede eigenaardigheid aan deze biografie is dat niemand de geraadpleegde bronnen in het Koninklijk Huisarchief uit de negentiende en twintigste eeuw kan verifiëren. In enkele noten verwijst Fasseur naar zijn eigen eerder verschenen tweedelige biografie van Wilhelmina. Dat is heel mooi allemaal. Maar we kunnen hem slechts op zijn woord geloven. Dat blijft toch wringen. Daar kan deze biograaf natuurlijk zelf niets aan doen, maar replicatie en verificatie – de basisprincipes van elke wetenschap – zijn niet mogelijk. Ook Juliana-biografe Jolande Withuis krijgt geen inzage in de bronnen van het Koninklijk Huisarchief. Een nieuwe monarchie op het Europese politieke toneel
Hoe anders is dat in België. Voor haar biografie, Leopold I. De eerste koning van Europa, kreeg
Gita Deneckere de kans om de hele correspondentie van Leopold te bestuderen. Het Archief van het Koninklijk Paleis tot het aantreden van koning Boudewijn in 1951 is namelijk vrij toegankelijk voor historici en geïnteresseerde burgers. Deneckere benadert het koningschap als een sociale geschiedenis, geplaatst in een brede maatschappelijk-historische context. Vermoedelijk om die reden is de biografie erg omvangrijk geworden, met uitstapjes die soms te ver weg voeren van de hoofdpersoon. Het is het enige zwakke punt in deze monumentale biografie. Goed geschreven levensverhalen dompelen je onder in een totaal andere wereld vol van verwikkelingen en bekommernissen. Deneckere verstaat de kunst dit te doen. Door een persoonlijke schrijfstijl leef je zoals in een negentiende-eeuwse roman mee met haar Leopold. ‘Wie zich op brieven baseert’, zo stelt ze, ‘kan de geschiedenis letterlijk op heterdaad betrappen’ (p. 13). De biografe doet dat. Ze betrekt haar lezers in de omvangrijke correspondentie die Leopold voerde met onder anderen zijn moeder, zuster en nicht koningin Victoria. En zo lijken we de handelingen van Leopold en zijn overwegingen van nabij mee te maken. Soms zijn de verwijzingen naar de bronnen wel erg summier. Want bladzijden lang kan zij uitweiden over Leopolds huwelijksplannen of zijn politieke manoeuvres zonder een enkele noot. Jammer is ook dat uit de brieven van de koning weinig geciteerd wordt. Deneckere parafraseert voornamelijk. Maar haar betoogtrant is meeslepend en inhoudelijk overtuigend. Bovendien staan achterin haar boek een uitvoerige verantwoording en indrukwekkende bronnenlijst. De correspondenties van Leopold en veel van zijn geletterde tijdgenoten (zoals Goethe) waren omvangrijk. Dagelijks schreven de negentiende-eeuwers gedetailleerde verslagen van persoonlijke, sociale en politieke gebeurtenissen. De briefwisseling van Leopold met zijn nicht koningin Victoria telt maar liefst 8.999 pagina’s. Dan blijkt hoe waardevol egodocumenten kunnen zijn. De epistolaire relatie tussen Victoria en haar Uncle Leopold werpt bijvoorbeeld een heel ander licht op de machtige kleine koningin dan in de door het Britse koningshuis geautoriseerde uitgave van de Letters of Queen Victoria in 1907. Daar werd de invloed van de Coburgs gemarginaliseerd en stonden haar onafhankelijkheid en haar ‘Britishness’ centraal (p. 10). Maar de
385
Monarchie en geschiedschrijving Coburgconnectie was hecht. De moeder van Victoria was de zus van Leopold van SaksenCoburg. Victoria was bovendien getrouwd met haar volle neef, Albert van Saksen-Coburg. Volgens Deneckere was het verhaal van de eerste Belgische koning van meet af aan een Europees verhaal. De levensloop van Leopold Joris Christiaan, prins van Saksen-CoburgSaalfeld, was nauw verweven met de Europese geschiedenis van Napoleon I tot Bismarck. Reeds als vijfjarig kind reisde hij met zijn moeder Augusta van Reuss-Ebersdorf-Lovenstein naar Petersburg. Daar arrangeerde Augusta het huwelijk tussen haar veertienjarige dochter met een van de kleinzonen van Catharina de Grote, een huwelijk dat al snel uitliep op een volslagen mislukking. Aan deze moeder, een doortastende, belezen en intelligente vrouw, besteedt Deneckere veel aandacht. Ze bracht haar jongste zoon Leopold plichtsbesef, doorzettingsvermogen, soberheid en de geheimen van de diplomatie bij. Door haar werd de Coburgse familie uit een klein Duits hertogdom binnen de machtige dynastieke en adellijke netwerken van Europa een factor van betekenis, een ware prestatie want dit gebeurde in een chaotische periode van Napoleontische oorlogen en onvoorspelbare politieke ontwikkelingen. Tijdens het Congres van Wenen (1814-1815) betrad de knappe en charmante Leopold voor het eerst het politieke toneel. Daar legde de prins de grondslag voor zijn latere rol in Europa. Hij leerde er de belangrijkste politieke leiders kennen, schitterde op de bals rond het congres en wist zich uiteindelijk ook nog eens verzekerd van een van de meest begeerde huwelijkspartners in Europa: de Engelse kroonprinses Charlotte van Wales. Zij begon in het geheim een hartstochtelijke correspondentie met Leopold (p. 111). Kort daarvoor had Charlotte haar verloving met de Nederlandse kroonprins Willem (de latere koning Willem II) verbroken. Die zou trouwens twee jaar later een niet minder grote vis aan de haak slaan: de dochter van de tsaar, Anna Paulowna Romanov. Leopold en Charlotte trouwden in mei 1816, een verbintenis die uit liefde was voortgekomen maar van korte duur bleek te zijn. Na te zijn bevallen van een doodgeboren zoon stierf Charlotte in november 1817 onverwachts in het kraambed door een foutieve
3. Prinses Charlotte van Engeland met Leopold in hun box in het Covent Garden Theatre. Gravure, vervaardigd in 1818 door W.T. Fry naar George Dawe Bron: Gita Deneckere, Leopold I. De eerste koning van Europa (Antwerpen 2011)
medische behandeling. Leopold was ontroostbaar. Het hele land leefde mee. Deneckere beschrijft een Prinses Diana-achtige reactie van de Engelse bevolking. De mensen liepen in tranen over straat en alle kerken zaten vol (p. 127). De radeloze prinsweduwnaar die de hele nacht had gebeden bij het opgebaarde gebalsemde lichaam, kon zijn snikken tijdens de uitvaart nauwelijks bedwingen. Lord Byron dichtte als een soort Elton John in 1818 over de tragische dood van ‘The fair-Daughter of the Isles’ en het verdriet van de ‘lonely Lord, and desolate consort’. Leopold was met het overlijden van zijn echtgenote zijn invloedrijke positie kwijt. Jaren lang hield hij zich in Engeland wat landerig bezig met futiele hobby’s, terwijl hij intussen zijn Europese dynastieke netwerk trachtte uit te breiden en te verstevigen. Het revolutiejaar 1830 bood kansen. Nadat hij een Grieks koningschap na lang aarzelen had geweigerd – te onzeker en te risicovol – kwam er een aanbod van het Belgisch Nationaal
386
M ar i a Grever
Congres. Ook nu nam Leopold geen overhaast besluit. Pas nadat hij van Engeland en enkele andere machtige mogendheden de verzekering had gekregen dat zij het voortbestaan van de jonge staat voldoende konden garanderen, accepteerde hij het aanbod en legde hij in 1831 de eed op de liberale grondwet af. Om de continuïteit van deze piepjonge monarchie te garanderen trouwde de Lutherse Leopold met de 22 jaar jongere katholieke Franse prinses Louise d’Orléans. Ook voor nakomelingen werd gezorgd. Met zijn vrouw en kinderen, de oudste stierf al na een jaar, onderhield Leopold nogal ambivalente betrekkingen. Hoewel hij wel gesteld was op zijn vrouw Louise, bracht hij de meeste tijd door met zijn maitresse Arcadie Claret. Louise raakte steeds verder in een depressie en stierf jong. Met zijn twee zonen had hij weinig contact. De oudste zoon, de latere koning Leopold II, werd door zijn vader nauwelijks op het koningschap voorbereid; hij was voornamelijk geïnteresseerd in geldzaken en stortte zich in wilde avonturen. Jaloers op de Europese koloniale grootmachten wist hij bij de opdeling van Afrika in 1884 de Congo in de wacht te slepen, een groot gebied dat hij op zeer wrede wijze exploiteerde.28 De enige dochter, Charlotte, werd door Leopold I geadoreerd. Ze trouwde Maximiliaan, de aartshertog van Oostenrijk en zoon van de Habsburgse keizer. Via dit huwelijk zoomt de biografe in op de Europese politieke verwikkelingen die vooral door toedoen van de autoritaire Napoleon III een gevaarlijke kant uitgingen. De Franse keizer smeedde plannen om vanuit Mexico heel Latijns-Amerika te gaan beheersen. Op aandringen van de aartsbisschop van Mexico-Stad besloten de Fransen tot een militaire interventie om hun ‘beschavingsdoelen’ te verwezenlijken. Maximiliaan werd uitverkoren om van Mexico een katholiek bolwerk te maken. Hij en Charlotte vertrokken in 1864 om daar als keizer en keizerin het nieuwe rijk te gaan besturen. Het is een van die merkwaardige avonturen van de toenmalige vorsten die Deneckere in haar biografie in alle finesses beschrijft. Wat had dit echtpaar daar eigenlijk te zoeken? Moest de politieke uitholling van het koningschap in Europa gecompenseerd worden door autocra28 Zie over deze geschiedenis: Adam Hochschild, De geest van Leopold II en de plundering van Congo (Amsterdam 1998); David van Reybrouck, Congo. Een geschiedenis (Amsterdam 2010).
4. Portret van Leopold, prins van Saksen-Coburg, door George Dawe, ca. 1825 Bron: omslag Gita Deneckere, Leopold I. De eerste koning van Europa (Antwerpen 2011)
tisch optreden in andere delen van de wereld? Die vragen blijven helaas onbeantwoord. Het Mexicaanse avontuur mislukte jammerlijk. De beloofde Belgische en Oostenrijke soldaten waren onervaren strijders; de Franse keizer trok zijn troepen terug. Met de paus ontstond een fel conflict omdat hij onvoorwaardelijk het herstel van de oude kloosterorden en de invoering van het katholieke geloof als staatsgodsdienst eiste. Maximiliaan werd in 1867 gevangen genomen en na een proces geëxecuteerd. Charlotte, die in Europa was toen haar man stierf, raakte geestelijk op drift. Haar vader maakte het allemaal niet meer mee, hij was twee jaar eerder overleden. De biografie van Leopold I biedt ontzaglijk veel informatie over de spanningen tussen de nieuwe natiestaten en het deels herstelde of her-
387
Monarchie en geschiedschrijving uitgevonden Europese koningschap na 1815, over de verminderende invloed van de dynastieën, de opkomst van de parlementaire democratie en de megalomane ideeën van sommige vorsten – Nicolaas I en Napoleon III – die tot bloedig oorlogsgeweld en koloniale exploitatie hebben geleid. Zelfs de diplomatieke Leopold I heeft even plannen gekoesterd om België te vergroten, onder meer door Nederland aan te vallen. De monarchie in het post-Napoleontische Europa vormde een conservatief bolwerk tegen de mogelijke opleving van de revolutie en de verspreiding van nationalisme en liberalisme. Maar vorsten moesten wel rekening houden met de groeiende macht van de publieke opinie. Het beeld van een luie en perverse aristocratie werd niet langer getolereerd door de burgerlijke middenklassen, die huiselijkheid, zedelijkheid en arbeidzaamheid als belangrijkste deugden beschouwden. Zij verwachtten dit voortaan ook van hun vorst of vorstin. Om die rol effectief te kunnen vervullen werd een uitgekiende remystificatie van de monarchie op touw gezet. Weging van de vorstenbiografie
Onlangs is het Belgische koningshuis in opspraak geraakt door de Afrikaanse connecties van prins Laurent, de poging tot belastingontduiking van de oude koningin Fabiola en de buitenechtelijke relatie van de voormalige koning Albert. Ook bij de Nederlandse en de Engelse monarchieën hebben zich in heden en verleden affaires over geld, liefde en macht afgespeeld. Recentelijk heeft de populaire Spaanse koning flinke schade opgelopen door de illegale financiële transacties van zijn schoonzoon. Desondanks hebben constitutionele monarchen – vaak zonder dat ze het wilden – het voortbestaan van de moderne natiestaat geconsolideerd en de praktische werking van het parlementair systeem bevorderd. Wat men ook vindt van de monarchie, Gita Deneckere heeft gelijk dat geen enkele andere politieke instelling in de huidige tijd zo veel continuïteit vertoont en zo veel populair krediet blijft oproepen als de monarchie. Dat alleen al maakt de studie van het fenomeen meer dan de moeite waard. Het zou interessant zijn als Deneckere net zoals Fasseur over enkele jaren een beknopte versie maakt van haar omvangrijke biografie. Nu raakt de lezer wel eens de weg kwijt bij alle verwikkelingen in het dynastieke en politieke netwerk
van Europa. Dan zal zij nog meer keuzes moeten maken in haar aandacht voor de interactie tussen persoon en omgeving, in hoeverre Leopold streefde naar behoud of uitbreiding van zijn politieke invloed en met welke middelen hij dat deed. Fasseur is op dat punt duidelijk: koningin Wilhelmina heeft op verschillende momenten – niet alleen in haar Londense jaren – uiteenlopende tactieken en middelen gebruikt om haar invloed te vergroten. Tijdens de Parlementaire Enquête 1940-1945 over het Londense regeringsbeleid werd de koningin buiten schot gehouden. Fasseur stelt: ‘Zelfs werden uit de stenogrammen van de verhoren alle uitlatingen over de koningin geschrapt’ (p. 109). Zou dit in de huidige mediocratische samenleving nog mogelijk zijn? Bestudering van de handel en wandel van vorsten – in het ancien regime of in de moderne tijd, dat maakt niet uit – biedt dus niet alleen veel inzicht in de werking van de formele politieke verhoudingen op dat moment en de rol van elites, maar ook in de politieke cultuur: de cultivering van dynastieke relaties door vorsten om politiek te bedrijven, de gehechtheid van de massa aan ritueel en historische continuïteit, en de paradox dat in de moderne tijd de erfelijke monarchie zich steeds weet aan te passen en tot de verbeelding blijft spreken. Het is wel noodzakelijk dat een balans gevonden wordt tussen omgeving en persoon, dat de biograaf oog heeft voor de werking en effecten van rituelen en dat de biograaf zich niet te zeer identificeert met of afkeert van het theater van de monarchie. Vooral in dat laatste opzicht is de biografie van Gita Deneckere bijzonder. Zij laat de lezer meekijken in de keuken van het schrijfproces en reflecteert op de relatie die zij in de loop der tijd met haar Leopold heeft opgebouwd (p. 17-19). De combinatie van de meeslepende schrijfstijl die de lezer meetrekt in die andere wereld en de expliciete afstand die zij als biograaf creëert tussen zichzelf en de gebiografeerde, maakt deze vorstenbiografie tot een indrukwekkende vorm van politiek-culturele geschiedschrijving. Terecht ontving zij op 25 mei 2013 de Henriette de Beaufortprijs voor dit werk. Maria Grever is hoogleraar Theorie en Methoden van de Maatschappijgeschiedenis en directeur van het Centrum voor Historische Cultuur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij publiceert over collectief geheugen en historiografie; nationale identiteit, erfgoed en geschiedenisonderwijs; politieke cultuur, monarchie en gender.