Openbare versie
Nederlandse Mededingingsautoriteit
BESLUIT
Nummer
2056/159.BT971
Betreft zaak:
Vos vs. Energiebedrijven
Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op het bezwaar tegen het besluit van 13 november 2009, kenmerk 2056/143 inhoudende het afwijzen van een klacht. I. 1.
Inleiding & ontstaan van de procedure Bij besluit van 13 november 2009 heeft de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) de klacht van Elektroburo H. Vos B.V., gevestigd te Enschede (hierna: Elektroburo Vos) afgewezen (hierna: het primaire besluit). De klacht van Elektroburo Vos richt zich op het vaste tarief dat energiebedrijven in rekening brengen voor de door hen uitgevoerde controles op nieuwe elektrotechnische installaties die zijn geïnstalleerd door bij de Regeling voor erkenning van elektrotechnische installateurs (hierna: de REI) aangesloten erkende installateurs. 1
2.
Het primaire besluit volgt op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) van 6 september 2007.2 In deze uitspraak heeft het CBb bepaald dat de Raad nog niet eerder op deze klacht van Elektroburo Vos had besloten.3 Het Cbb heeft bepaald dat “Aan het tweede aspect van de klacht, te weten de prijsafspraken en dus de vaste bedragen die alle energiebedrijven in rekening brengen, is echter ten onrechte geen aandacht besteed.“Het CBb overwoog vervolgens: “Zonder nader onderzoek, dat door de NMa moet worden verricht, kan in dit stadium niet worden uitgemaakt dat in het geheel geen prijsafspraken tussen de energiebedrijven zijn gemaakt of, als deze wel zijn gemaakt, ze de mededinging niet beïnvloeden.” Het CBb heeft met zijn uitspraak tevens bepaald dat de Raad het eerste aspect van de klacht van Elektroburo Vos, te weten het al dan niet gerechtvaardigde onderscheid tussen wel en niet gecertificeerden, terecht
1
Elektroburo Vos heeft per brief van 15 augustus 2000 een klacht bij de NMa ingediend (kenmerk 2056/1). Elektroburo Vos
heeft, voor zover relevant voor dit aspect van de klacht, ter onderbouwing per brief van 14 juni 2001 (kenmerk 2056/4), per brief van 19 juni 2001 (kenmerk 2056/5) en per brief van 17 september 2001 (kenmerk 2056/54) documentatie aan de NMa overhandigd. 2
Uitspraak AWB 07/24, LJN BB5596. In deze uitspraak wordt de voorgeschiedenis van de gehele procedure tot aan de uitspraak
kort beschreven. 3
Het CBb maakt ten aanzien van de klacht onderscheid tussen twee aspecten, waarvan naar het oordeel van de het CBb één
aspect niet door de Raad is behandeld. Waar in dit besluit wordt gesproken over “de klacht” heeft dit betrekking op dit specifieke aspect van de klacht van Elektroburo Vos.
1
Openbare versie
Openbare versie
heeft afgewezen. Het CBb heeft het feit dat energiebedrijven controles uitvoeren waarvoor een bepaald bedrag in rekening wordt gebracht,4 en het onderscheid tussen verschillende categorieën installateurs dat uit de REI voortvloeit waarbij één bepaalde categorie installateurs van voornoemde controles geheel is vrijgesteld (zogenaamde gecertificeerde installateurs)5, niet in strijd met de Mw geacht. 3.
In het kader van aanvullend onderzoek naar aanleiding van de uitspraak van het CBb heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) op 21 december 2007, 18 januari 2008 en 21 december 20086 vragen gesteld aan EnergieNed7 en de Stichting Sterkin (hierna: Sterkin).8 De resultaten van het aanvullend onderzoek zijn per brief van 17 juni 2008 voorgelegd aan Elektroburo Vos, waarbij hem de gelegenheid is geboden tot het indienen van opmerkingen.9 Op 7 juli 2008 heeft Elektroburo Vos zijn schriftelijke opmerkingen ingediend.10 Vervolgens heeft de NMa op 28 januari 2009 vragen gesteld aan Netbeheer Nederland.11 Netbeheer Nederland heeft deze vragen bij brief van 16 februari 2009 beantwoord.12 Op 29 april 2009 heeft de NMa de nadere onderzoeksgegevens aan Elektroburo Vos verzonden en daarbij Elektroburo Vos uitgenodigd om ten kantore van de NMa zijn zienswijze te geven.13 Op 3 juni 2009 heeft Elektroburo Vos hierop zijn schriftelijke zienswijze ingediend.14
4.
In het primaire besluit heeft de Raad zowel de REI 1994, alsmede de op 1 november 2004 in werking getreden opvolger, de REI 2004 beoordeeld. Hiertoe heeft de Raad onderscheid gemaakt naar de perioden waarin de verschillende regelingen van kracht zijn geweest. Ten aanzien van de eerste periode (1998 tot en met 1 november 2004) heeft de Raad besloten dat, kort gezegd, de energiebedrijven met betrekking tot het controleren van elektrotechnische installaties geen concurrenten van elkaar waren en derhalve een afspraak
4
Uitspraak AWB 07/24, LJN BB5596, ro. 5.3.
5
Idem, ro. 5.2.
6
Gespreksverslagen EnergieNed (kenmerk 2056/112) en Gespreksverslagen Sterkin (kenmerk 2056/113).
7
EnergieNed is de oorspronkelijke naam van de branchevereniging voor energiebedrijven in Nederland en de opsteller en
beheerder van de REI tot 1 november 2004. Naar aanleiding van de afsplitsing van het beheer voor de elektriciteitsnetten is deze vereniging op 1 oktober 2007 gesplitst in EnergieNed (Vereniging van Energieproducenten, -handelaren en -retailbedrijven in Nederland) en Netbeheer Nederland (Vereniging van Energienetbeheerders in Nederland). In september 2009 is EnergieNed gefuseerd met Nederlandse Vereniging voor Marktwerking in Energie. De nieuwe vereniging Energie-Nederland heeft als doelstelling het behartigen van de belangen van energieproducenten, -handelaren en leveringsbedrijven (zie verder: www.energie-nederland.nl). 8
Sterkin staat voor Stichting Erkenningen in Nederland. Per 1 november 2004 is de uitvoering van de REI overgeheveld van
EnergieNed naar Sterkin. 9
Brief van 17 juni 2008 (kenmerk2056/122) met als bijlage de NMa notitie ‘Extra marktonderzoek inzake 2056 – Elektroburo Vos
vs. Stichting Sterkin’ (kenmerk 2056/119). 10
Brief van 7 juli 2008 (kenmerk 2056/126).
11
Brief van 28 januari 2009 (kenmerk 2056/132).
12
Brief van 16 februari 2009 (kenmerk 2056/134).
13
Brief van 29 april 2009 (kenmerk 2056/140).
14
Brief van 3 juni 2009 (kenmerk 2056/141).
2
Openbare versie
Openbare versie
met betrekking tot de tarieven voor controle geen beperking van de mededinging kan inhouden in de zin van artikel 6, eerste lid, Mw. Ten aanzien van de tweede periode (1 november 2004 tot en met 13 november 2009)15 heeft de Raad vervolgens vastgesteld dat in het kader van de REI 2004 de controles op elektrotechnische installaties niet langer door de energiebedrijven zelf werden uitgevoerd, maar waren uitbesteed aan de voor dat doel opgerichte Sterkin. Omdat Sterkin een van de energiebedrijven onafhankelijke stichting is, heeft de Raad geoordeeld dat een vast tarief voor de in het kader van de REI 2004 uitgevoerde controles geen verboden mededingingsbeperking vormt in de zin van artikel 6, eerste lid, Mw. 5.
Op 24 december 2009 heeft Elektroburo Vos bezwaar ingediend tegen het primaire besluit.16 De NMa heeft Elektroburo Vos per brief van 12 maart 2010 uitgenodigd te verschijnen op een hoorzitting.17 Elektroburo Vos heeft per brief van 18 maart aangegeven van mondelinge behandeling af te zien.18 Voorts heeft de NMa bij brief van 16 april 2010 Netbeheer Nederland op de hoogte gesteld van het bezwaar van Elektroburo Vos, en heeft hen in staat gesteld om een mondelinge en/of schriftelijke zienswijze naar voren te brengen.19 Netbeheer Nederland heeft de NMa medegedeeld van deze gelegenheden geen gebruik te maken.20
II. Gronden van bezwaar 6. In bezwaar voert Elektroburo Vos aan dat de Raad ten onrechte tot een afwijzing van zijn klacht is gekomen door in het primaire besluit niet te onderkennen dat energiebedrijven met betrekking tot het uitvoeren van controles (“keuring”) op nieuwe installaties prijsafspraken hebben gemaakt. Elektroburo Vos stelt dat bij alle nieuwe aangemelde installaties door de energiebedrijven een vast bedrag van ongeveer EUR 45,- in rekening wordt gebracht voor het uitvoeren van de controle. Ten aanzien van de overweging in het primaire besluit dat energiebedrijven ten behoeve van het uitvoeren van de controles afwijkende bedragen in rekening hebben gebracht, stelt Elektroburo Vos dat dit niet wegneemt dat het merendeel van de energiebedrijven zich aan de vaste prijs van EUR 45,- heeft gehouden. Voorts stelt Elektroburo Vos in bezwaar dat de prijsafspraak ten aanzien van de controlekosten ook na 2004 is voortgezet. De vaststelling in het primaire besluit dat Netbeheer Nederland niet alle zeggenschap bezit in Sterkin doet er volgens Elektroburo Vos niet aan af dat Sterkin als ondernemersvereniging dient te worden aangemerkt die het systeem van prijsafspraken ten aanzien van de controles op installaties in stand houdt.
15
Op 13 november 2009 is het primaire besluit genomen.
16
Brief van 24 december 2009 (kenmerk 2056/146).
17
Brief van 12 maart 2010 kenmerk 2056/148).
18
Brief van 18 maart 2010 (kenmerk 2056/149).
19
Brief van 16 april 2010 (kenmerk 2056/150).
20
Telefoon notitie NMa van 27 april 2010 (kenmerk 2056/153).
3
Openbare versie
Openbare versie
III. Relevante achtergronden A. Inleiding Van oudsher hebben de energiebedrijven controles uitgevoerd op elektrotechnische installaties. De energiebedrijven controleerden daarbij uitsluitend de installaties die zich bevonden binnen hun eigen zogenaamde verzorgingsgebieden. Tot aan de voltooiing van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt medio 2004, beschikten de energiebedrijven binnen deze verzorgingsgebieden over een alleenrecht voor het leveren van elektriciteit aan “kleinverbruikers”. Na de opening van de elektriciteitsmarkt voor “kleinverbruikers” zijn de energiebedrijven gestopt met het uitvoeren van genoemde controles.
7.
8.
Zoals hieronder verder uiteengezet zal worden, heeft de wet- en regelgeving die betrekking heeft op de controles en veiligheidseisen die aan elektrotechnische installaties worden gesteld vanaf 1997 grote veranderingen ondergaan. Tot medio 2004 vervulde de REI 1994 voor de energiebedrijven een belangrijke rol in het veiligheidswaarborgingssysteem dat door deze bedrijven zelf was opgezet. Mede als gevolg van aanpassingen in de wet- en regelgeving en het feit dat de energiebedrijven hun controle-activiteiten medio 2004 staakten, hield dit systeem op te bestaan.
9.
In het hierna volgende zal allereerst in worden gegaan op de bepalingen en de achtergronden van de REI 1994. Daarna zal de wet- en regelgeving uiteen worden gezet die verband houdt met controles en veiligheidseisen die aan elektrotechnische installaties werden en worden gesteld, waarbij specifiek wordt stilgestaan bij de veranderingen in de wet- en regelgeving als gevolg waarvan de controle-activiteiten door de energiebedrijven werden gestaakt. Tot slot zal worden ingegaan op de periode na medio 2004, in welke periode de REI 2004 van kracht werd en er een alternatief erkenningsysteem werd opgericht. B. Situatie tot medio 2004
B.1. REI 1994 10. De REI is een regeling van de energiebedrijven. Doel van de REI was de veiligheid van elektrotechnische installaties te handhaven en te bevorderen.21 Hiertoe stelde de REI onder andere eisen aan de zogenaamde vakbekwaamheid van installateurs die deze installaties aanleggen. Daarnaast controleerden de energiebedrijven installaties die nieuw werden aangelegd. Vóór de introductie van de REI 1994 werden binnen het eigen verzorgingsgebied van het energiebedrijf alle nieuwe installaties gecontroleerd. De kosten voor deze controles werden verrekend in de energieprijs voor de afnemer. Met de introductie van de REI 1994 kwam daar verandering in. Op basis van de REI 1994 werden gecertificeerde installateurs van controles vrijgesteld. Naar schatting van EnergieNed verzorgden dezen ongeveer 60 tot 70% van alle nieuw aangelegde
21
De oorspronkelijke REI stamt uit de jaren 20/30. Zie voor een beschrijving van de REI de brief van 26 maart 1998 van
EnergieNed, betreffende een aanvraag voor ontheffing van het verbod van artikel 6 Mededingingswet voor de Regeling voor de erkenning van elektrotechnische installateurs, bijlage 1 (kenmerk 191/1).
4
Openbare versie
Openbare versie
installaties.22 Bij niet-gecertificeerde, erkende installateurs werd op basis van artikel 11 van de REI 1994 nog slechts gemiddeld 1 op de 4 installaties gecontroleerd.23 Per nieuw aangelegde huisinstallatie werd hiervoor bij de installateur het in het tarievenblad genoemde bedrag van NLG 100,- in rekening gebracht.24 Naar schatting van EnergieNed betrof dit ongeveer 30% van alle nieuw aangelegde installaties.25 11. Wanneer een installateur niet bij de REI 1994 was aangesloten, noch gecertificeerd was, werden alle installaties door de energiebedrijven gecontroleerd, waarbij de werkelijke kosten voor deze controle in rekening werden gebracht bij de afnemer van de elektriciteit (de consument).26 Deze kosten verschilden per energiebedrijf en lagen in de praktijk tussen NLG 200,- en NLG 450,- per installatie.27 Deze restcategorie betrof naar schatting van EnergieNed minder van 5% van alle nieuw aangelegde installaties.28 12. Op basis van de aansluit- en leveringsvoorwaarden die golden tussen de afnemer van de elektriciteit en de energiebedrijven, waren de energiebedrijven gerechtigd controles op nieuwe installaties uit te voeren. Zoals hiervoor opgemerkt, werden deze controles vanaf de inwerkingtreding van de REI 1994 bij gecertificeerde installateurs niet langer uitgevoerd en bij de REI-erkende installateurs bij slechts 1 op de 4 installaties. Daarnaast werd tot 2006 in de (model-) aansluitvoorwaarden van de energiebedrijven verwezen naar de REI.29 De aansluitvoorwaarden bepaalden in dit verband dat energieleveringen aan afnemers slechts gehandhaafd zouden blijven wanneer de betreffende installateur “vakbekwaam” was, waarbij was bepaald dat REI-erkende installateurs geacht werden aan deze eisen te voldoen.30
22
Zie brief van 17 augustus 1999, antwoorden met betrekking tot de REI 1994, antwoord op vraag 7d (kenmerk 191/10).
23
Ten aanzien van dit onderscheid vastgelegd in artikel 12 van de REI 1994 heeft het CBb reeds in zijn uitspraak van 6 september
2007 bepaald (AWB 07/24, LJN BB5596) dat dit niet in strijd kan worden geacht met artikel 6, eerste lid, Mw. 24
Na de invoering van de euro bedroeg dit bedrag EUR 45,- per nieuw aangelegde installatie.
25
Zie brief van 17 augustus 1999, antwoorden met betrekking tot de REI 1994, antwoord op vraag 7d (kenmerk 191/10).
26
Idem, antwoord op vraag 8c.
27
Idem, antwoord op vraag 8a.
28
Idem, antwoord op vraag 7d.
29
In de Model-aansluitvoorwaarden van de Netbeheerders voor zowel consumenten als zakelijke afnemers was in artikel 5 het
volgende bepaald: 1. Ten aanzien van de elektrische installatie moet worden voldaan aan de in of krachtens de wet gestelde voorwaarden en met name voor zover van toepassing de voorwaarden als bedoeld in artikel 31 lid 1 onderdeel a van de Elektriciteitswet 1998 (de Netcode). 2. Elektrotechnische werkzaamheden aan de elektrische installatie dienen te worden uitgevoerd door personen die over de nodige vakbekwaamheid en outillage beschikken. Ingeschrevenen ingevolge de Regeling voor Erkenning van Elektrotechnische Installateurs (REI 1994) of de daarvoor in de plaats tredende regeling worden geacht over deze vakbekwaamheid en outillage te beschikken. Zie voor de volledige tekst: www.stabu.org/bestanden/wet-et/AV_aansl_hh.pdf. 30
Op 17 februari 2006 zijn de door EnergieNed en de consumentenbond gezamenlijk vastgestelde, nieuwe algemene
voorwaarden voor aansluiting voor kleinverbruikers vastgesteld. Artikel 7.1 van deze voorwaarden verwijst met betrekking tot de veiligheid van elektrotechnische installaties alleen nog naar de van toepassing zijnde wettelijke eisen. Het stellen van eisen aan de installateur van de installatie komt in deze algemene voorwaarden niet terug. Zie voor de tekst van deze algemene voorwaarden: www.netbeheernederland.nl.
5
Openbare versie
Openbare versie
B.2. Wet energiedistributie en Elektriciteitswet 1998 13. Op 1 februari 1997 trad de Wet energiedistributie31 in werking. Op dat moment verzorgden de energiebedrijven zowel de productie als de levering van elektriciteit en waren de elektriciteitsnetten in eigendom van het energiebedrijf. De Wet energiedistributie stelde onder andere bepaalde voorwaarden aan de commerciële activiteiten van deze energiebedrijven en introduceerde het begrip “distributiebedrijf”. Volgens deze wet betrof een distributiebedrijf een organisatorische eenheid die zich bezighield met de distributie van elektriciteit, gas of warmte.32 De bepalingen van de Wet energiedistributie zijn verschillende keren gewijzigd. Op 31 december 2006 is de Wet energiedistributie in zijn geheel ingetrokken. Voor zover voor behandeling van deze zaak relevant, zullen de wijzigingen van deze wet in het hiernavolgende worden behandeld. 14. Op 1 augustus 1998 trad de Elektriciteitswet 199833 in werking en is gelijktijdig de Wet energiedistributie gewijzigd. Doel van de Elektriciteitswet 1998 was te komen tot een gefaseerde liberalisering van de energiemarkt waarbij op de markt voor productie en levering volledig geconcurreerd kon gaan worden. Daartoe heeft de wetgever allereerst een scheiding aangebracht tussen enerzijds het beheer van de elektriciteitsnetten, en anderzijds de productie en levering van elektriciteit. Het beheer van de elektriciteitsnetten kwam in handen van de daartoe aangewezen netbeheerder. Deze netbeheerder was organisatorisch onafhankelijk van de oude energiebedrijven, zodat ten aanzien van de toegang tot de elektriciteitsnetwerken niet gediscrimineerd kon worden.34 De wet verplichtte daarbij niet tot het daadwerkelijk afstoten van het economisch eigendom van de netten, waardoor deze (doorgaans) in dezelfde handen bleven als voorheen. De netbeheerder bleef wel onderdeel uitmaken van het bestaande “geïntegreerde” energiebedrijf. 15. Naast de hiervoor genoemde scheiding tussen het beheer van de netten enerzijds en de productie en levering van elektriciteit anderzijds, introduceerde de wetgever in de Elektriciteitswet 1998 het begrip “beschermde afnemer”35 Tot 1 juli 2004 werden zogenaamde “kleinverbruikers” als beschermde afnemers aangemerkt. 36 Op basis van artikel 53 en 55 Elektriciteitswet 1998 gold voor
31
Wet van 14 december 1996, houdende regels op het gebied van de distributie van elektriciteit, gas en warmte (Wet
energiedistributie), Stb. 1996, 642. De Wet energiedistributie is volledig komen te vervallen per 13 december 2006, Stb. 2006, 593. 32
Onder de huidige terminologie kan heden ten dage onder de distributeur de energieleverancier worden begrepen.
33
Wet van 2 juli 1998, houdende regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (hierna
Elektriciteitswet 1998), Stb 1998, nr 427. Naar aanleiding van een groot aantal wijzigingen en volledige vernummering, is de integrale tekst van de Elektriciteitswet 1998 per beschikking van de Minister van Justitie van 2 mei 2000 in het staatsblad geplaatst (Stb. 2000, 186). Daar waar in dit besluit naar specifieke artikelen uit de Elektriciteitswet wordt verwezen wordt de nummering van deze versie aangehouden. Deze nummering komt grotendeels overeen met de nummering van de Elektriciteitswet zoals deze ten tijde van het nemen van dit besluit van kracht is. 34
Op grond van art 31, eerste lid, aanhef onder d, van de Elektriciteitswet heeft iedere netbeheerder een eigen net in beheer (Stb.
2000, 186). 35
Zie artikel 1 lid 1 sub d Elektriciteitswet 1998 (Stb. 2000, 186).
36
Zie artikel 1 lid 1 sub d, tweede lid, Elektriciteitwet 1998 (Stb. 2000, 186). Deze bepaling is komen te vervallen bij wet van 1 juli
2004 (Stb. 2004, 328).
6
Openbare versie
Openbare versie
de levering aan deze categorie afnemers een vergunningsplicht die beperkt was tot één bepaald verzorgingsgebied.37 Per verzorgingsgebied werd slechts één vergunning verleend. Deze vergunning ging over het algemeen naar het distributiebedrijf dat al binnen dat betreffende verzorgingsgebied actief was. Na 1 juli 2004 bleef de vergunningsplicht bestaan, maar was deze niet langer aan een bepaald gebied gebonden, en kon er dus in heel Nederland geleverd worden.38 Als gevolg hiervan bleef de situatie met betrekking tot de levering van elektriciteit aan “kleinverbruikers” voor de periode vanaf de invoering van de Elektriciteitswet 1998 tot aan 1 juli 2004 ongewijzigd. Tot die datum was er met betrekking tot het leveren van elektriciteit aan deze categorie afnemers geen concurrentie tussen distributiebedrijven mogelijk.39 16. Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998 werd het begrip distributiebedrijf in de Wet energiedistributie beperkt tot de organisatorische eenheid van het energiebedrijf dat aan de beschermde afnemers, zoals gedefinieerd in de Elektriciteitswet 1998, leverde.40 Op basis van de terminologie uit deze twee wetten kon er ten aanzien van kleingebruikers aldus onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de netbeheerder, die het beheer over de netten had, en anderzijds het distributiebedrijf, dat de levering van elektriciteit verzorgde. Deze terminologie wordt hierna aangehouden. De term energiebedrijf ziet in het hierna volgende op de gehele onderneming die (onder andere) deze twee onderdelen omvat. B.3. Taken en bevoegdheden van distributiebedrijven en netbeheerders ten aanzien van de veiligheid van elektrotechnische installaties 17. Op basis van artikel 2, sub b, Wet energiedistributie rustte op distributiebedrijven de taak tot “het bevorderen van de veiligheid bij het gebruik van toestellen en installaties die elektriciteit, gas of warmte, geleverd door het distributiebedrijf, verbruiken”.41 Bij de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998 per 15 augustus 1998 is deze taak van de distributiebedrijven “overgeheveld” naar de netbeheerders (artikel 16, lid 1 sub g, Elektriciteitswet).42 18. De mogelijkheid tot het verrichten van controles op de veiligheid van elektrotechnische installaties berustte echter, ook na de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998, bij de distributiebedrijven. Hiervoor had de wetgever in artikel 12 Wet energiedistributie nadere bepalingen opgenomen.43 In artikel 12 Wet energiedistributie waren nadere voorwaarden gesteld aan het leveren van diensten, anders dan het distribueren van elektriciteit, gas of warmte. Artikel
37
Zie ook artikel 55, lid 2, Elektriciteitswet 1998 (Stb. 2000, 186).
38
Zie artikel 95a (Stb. 2004, 328).
39
Ook voor de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet concurreerden distributiebedrijven, vanwege hun afzonderlijke
leveringsgebieden, niet met elkaar. Dit is door de NMa onder andere vastgesteld bij besluit van 29 april 1998, zaak 91/ERLENECO, randnummers 16-17. 40
Artikel 1 Wet energiedistributie bepaalde hiertoe dat distributie van elektriciteit betrof “het leveren van elektriciteit aan
beschermde afnemers bedoeld in [artikel 56] van de Elektriciteitswet 1998.” (Stb 1996, 642, Stb. 1998, 427 en Stb. 2000, 186). 41
Stb. 1996, 642.
42
Artikel 16 ,lid 1 sub g, Elektriciteitswet 1998 (Stb 2000, 186). Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van dit artikel werd het
woord “elektriciteit” uit artikel 2, sub b, Wet energiedistributie geschrapt. Zie artikel 67 Elektriciteitswet 1998 (Stb. 1998 nr. 427). 43
Stb. 1996, 642.
7
Openbare versie
Openbare versie
12, eerste lid, Wet energiedistributie bepaalde in dit verband dat de rechtspersoon aan wie een distributiebedrijf toebehoort, geen goederen of diensten mag leveren aan derden, indien hij daardoor in concurrentie treedt met anderen, anders dan de gevallen opgesomd in sub a t/m f van het eerste lid. 44 Artikel 12, eerste lid, sub c vermeldde als uitzondering: “het uitoefenen van controles op de veiligheid van toestellen en installaties die elektriciteit […] geleverd door het distributiebedrijf, verbruiken.” Blijkens de Memorie van Toelichting bij de introductie van deze wet was de betreffende uitzondering in het leven geroepen om distributiebedrijven de mogelijkheid te bieden uitvoering te geven aan hun taak op het gebied van veiligheid zoals geformuleerd onder artikel 2 van die wet.45 19. Het uitoefenen van controles als bedoeld in artikel 12, eerste lid, sub c, Wet energiedistributie was beperkt tot elektrotechnische installaties waaraan het distributiebedrijf zelf elektriciteit leverde. Aangezien ieder distributiebedrijf voor het leveren van elektriciteit gebonden was aan het verzorgingsgebied waarvoor het een vergunning had, waren distributiebedrijven ook voor het verrichten van controles gebonden aan hun verzorgingsgebied. Deze situatie veranderde pas na het vrijgeven van de markt voor de levering aan kleingebruikers, op welke situatie hierna onder C. wordt ingegaan. 20. Hoewel hiervan nooit gebruik is gemaakt door distributiebedrijven, bood de Wet energiedistributie de mogelijkheid om buiten het verzorgingsgebied van het distributiebedrijf controles uit te voeren. Artikel 12, derde lid, bepaalde hiertoe dat het distributiebedrijf in dat geval een aparte dochter- of groepsmaatschappij diende op te richten, die door het energiebedrijf niet mocht worden bevoordeeld boven anderen of aan wie anderszins voordelen mochten worden toegekend die verder gingen dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk was.46 Het derde lid van artikel 12 betrof een algemene bepaling die niet in het bijzonder zag op het uitvoeren van controles. 21. Het stelsel van kwaliteitseisen van de netbeheerders enerzijds en de controle door distributiebedrijven op nieuwe elektrotechnische installaties anderzijds, zoals dat tot medio 2004 van toepassing was, was in overeenstemming met hetgeen door de toenmalige Minister van Economische zaken bij de behandeling van de Wet energiedistributie in de Tweede Kamer was aangegeven. De Minister stelde dat de uitwerking van de taken ten aanzien van het bevorderen van de veiligheid aan de distributiebedrijven werd overgelaten. Hiermee werd beoogd dat door middel van de (algemene) aansluit- en leveringsvoorwaarden van het energiebedrijf eisen konden
44
Met de term “rechtspersoon” wordt in artikel 12 van de Wet energiedistributie gedoeld op het energiebedrijf waarvan het
distributiebedrijf onderdeel uitmaakt. In het hierna volgende zal de onderneming die activiteiten uitvoert op basis van de Wet energiedistributie worden aangeduid als distributiebedrijf, ook wanneer deze activiteiten in de praktijk door de rechtspersoon (het energiebedrijf) waartoe het distributiebedrijf behoorde, werden uitgevoerd. 45
Zie Kamerstukken II 1990/91, 22 160, nr. 3 (p. 13), Kamerstukken II 1994/95, 22 160, nr. 14 (p. 11-13), Kamerstukken II 1994/95,
22 160, nr 16, (p. 40). 46
Stb. 1996, 642.
8
Openbare versie
Openbare versie
worden gesteld aan de veiligheid van installaties.47 Daarbij werd door de Minister gewezen op het bestaan van de REI. 22. Na de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998 werd, op voorstel daartoe van de gezamenlijke netbeheerders, een deel van de veiligheidseisen die aan elektrotechnische installaties werden gesteld, opgenomen in de zogenaamde Netcode.48 Bij besluit van 12 november 1999 werd de eerste Netcode vastgesteld.49 Artikel 2.2.4.8 Netcode bepaalde dat bij de aanleg van nieuwe elektrotechnische installaties, de aangeslotene (doorgaans de afnemer van elektriciteit) aan de netbeheerder (onder andere) de “hoedanigheid” (erkende installateur, gecertificeerde installateur, ander) van de installateur schriftelijk moest doorgeven. Tevens werd in de artikelen 2.2.4.1 tot en met 2.2.4.7 bepaald dat installaties aan de daar genoemde NENnormen (ook wel installatienormen genoemd) dienden te voldoen. In de in randnummer 12 van dit besluit genoemde (model-) aansluitvoorwaarden die door de netbeheerders gezamenlijk waren opgesteld, werd zowel naar de bepalingen van de Netcode, als naar de REI verwezen. B.4. Het verplichtende karakter van de REI 1994 23. Uit het voorgaande volgt dat installateurs de facto verplicht waren om zich bij de REI 1994 aan te sluiten.50 Allereerst stelden de algemene aansluitvoorwaarden, en indirect de Netcode, eisen aan de vakbekwaamheid van de installateur, waarbij een REI-erkende installateur geacht werd aan deze eisen te voldoen. Ingevolge de Netcode diende de aangeslotene daarnaast de “hoedanigheid” van de installateur op te geven. Op basis van deze informatie kon het energiebedrijf bepalen bij welke installaties controles moesten worden uitgevoerd; zoals opgemerkt in randnummers 10 en 11 van dit besluit werd niet gecontroleerd in geval van REIgecertificeerde installateurs, steekproefsgewijs in geval van REI-erkende installateurs en altijd in geval van installateurs die niet bij de REI aangesloten waren. De kosten voor de afnemer lagen in het geval van een niet bij de REI aangesloten installateur aanzienlijk hoger dan in het geval van een REI-erkende installateur (zie randnummer 11 van dit besluit). Mede gelet op deze kosten was het voor de afnemer aantrekkelijk om gebruik te maken van een installateur die bij de REI was aangesloten.
47
Zie Kamerstukken II 1990/91, 22 160, nr 3. (p. 13), Kamerstukken II 1995/96, 22 160, nr. 16 (p. 36-37), Handelingen II, 1
februari 1996, 50-3728. 48
Op basis van artikel 31, lid 1, sub a van de Elektriciteitswet 1998 stelde de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht
Energie (hierna: directeur DTe), naar aanleiding van een daartoe ingediend voorstel van de gezamenlijke netbeheerders de Netcode vast. De Netcode bevat de voorwaarden met betrekking tot de wijze waarop netbeheerders en afnemers zich gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van het transport van elektriciteit over het net. 49
Besluit van de directeur DTe, van 12 november 1999, nummer 005. Verkrijgbaar op:
www.energiekamer.nl/nederlands/elektriciteit/regelgeving/secundaire_regelgeving/codes/technische_codes/index.asp. 50
Zoals vermeld in randnummer 11 van dit besluit werden minder dan 5% van alle installaties aangelegd door installateurs die
niet bij de REI waren aangesloten.
9
Openbare versie
Openbare versie
C. Situatie na medio 2004 C.1. Aanpassingen in wet- en regelgeving met betrekking tot veiligheidseisen en controles 24. Gelijktijdig met het vrijgeven van de markt voor het leveren van elektriciteit voor kleinverbruikers, is het hiervoor uiteengezette stelsel van veiligheidseisen en controles aanzienlijk gewijzigd. Allereerst werd per 14 juli 2004 artikel 12, eerste lid, Wet energiedistributie ingetrokken.51 Als gevolg hiervan kwamen de voorwaardenvoor het leveren van diensten (zoals het uitvoeren van controles) te vervallen (zie randnummer 18 van dit besluit). Daarnaast werd per besluit van 20 augustus 2004 een aantal van de in randnummer 22 van dit besluit beschreven bepalingen uit de Netcode ingetrokken in verband met een aanpassing van het Bouwbesluit 2003. Door middel van een ministeriële regeling werden de NEN-normen die onder andere zagen op de veiligheid van elektrotechnische installaties (installatienormen), onderdeel van het Bouwbesluit 2003.52 Als gevolg hiervan werden de gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze NEN-normen door installateurs. Deze aanpassing van het Bouwbesluit 2003 was voor de gezamenlijke netbeheerders aanleiding om aan de directeur DTe voor te stellen de Netcode aan te passen, in die zin dat daar niet langer een toezichtstaak met betrekking tot de veiligheid voor elektrotechnische installaties uit zou blijken. Op 20 augustus 2004 nam de directeur DTe hiertoe een besluit waarin de bepalingen 2.2.4.1 tot en met 2.2.4.7 Netcode (waarin werd verwezen naar de NEN-normen, inclusief de vermelding omtrent de “hoedanigheid”) kwamen te vervallen.53 De directeur DTe bepaalde daarbij dat “het niet de wettelijke taak van de netbeheerder is om toe te zien op de veiligheid van installaties”. 25. Volgend op de hiervoor genoemde veranderingen in de wet- en regelgeving hebben distributiebedrijven hun controle-activiteiten ten aanzien van elektrotechnische installaties volledig gestaakt (zowel binnen de REI als daarbuiten). In het kader van de voornoemde ontwikkelingen zijn de bepalingen van de REI 1994 aangepast. Deze aanpassingen worden in het hiernavolgende besproken. C.2. REI 2004 26. Op 1 november 2004 trad de REI 2004 in werking.54 De verantwoordelijkheden voor het uitvoeren van de REI werden hierbij overgeheveld van EnergieNed naar de door EnergieNed en Gastec voor dit doel opgerichte Sterkin.55 De controle-activiteiten worden onder de REI 2004 niet langer door
51
Stb. 2004, 328 (Artikel III).
52
Regeling Bouwbesluit 2003, Stcrt 2002, nr.241 (p. 15).
53
Zie Besluit van 20 augustus 2004, nummer: 101804-5, Besluit tot wijziging van de voorwaarden ex artikel 31, eerste lid, sub a
van de Elektriciteitswet 1998 met betrekking tot het veiligheids- en inspectiebeleid van elektrische installaties. 54
Artikel 40 REI 2004.
55
Zie o.m. art 1, aanhef onder c, REI 2004, art. 3 aanhef en lid 1, onder c, REI 2004 en het voorwoord van de REI 2004. Het
bestuur van Sterkin bestaat uit een onafhankelijke voorzitter en drie vertegenwoordigers uit de organisaties Netbeheer Nederland, VEWIN en KIWA. Onder andere de bepalingen met betrekking tot de benoeming en besluitvorming van het bestuur van Sterkin zijn vastgelegd in de Akte van oprichting. Deze is op 25 januari 2008, in het kader van het aanvullend onderzoek van de NMa door Sterkin aan de NMa verzonden. (kenmerk 2056/115).
10
Openbare versie
Openbare versie
de distributiebedrijven uitgevoerd, maar door onafhankelijke inspecteurs.56 Om namens Sterkin controles te kunnen uitvoeren, dienen deze inspecteurs aangesloten te zijn bij de Regeling voor erkenning van gas- en elektrotechnische inspectiebedrijven (RIB 2004).57 Hiertoe dienen REIerkende installateurs nieuw aangelegde installaties bij Sterkin aan te melden.58 Net als onder de REI 1994 worden deze installaties systematisch gecontroleerd59, waarvoor per aansluiting aan Sterkin de in het tarievenblad genoemde bijdrage moet worden betaald.60 Het controletarief dat installateurs per nieuwe installatie aan Sterkin verschuldigd zijn, dient onder de REI 2004 (anders dan de REI 1994) als bijdrage voor het financieren en de instandhouding van de erkenningsregeling. 27. Voorts is in deze periode door de brancheorganisaties voor installatiebedrijven en technische detailhandel (respectievelijk UNETO-VNI en VEWIN), de Stichting Erkenning Installatiebedrijven (hierna: SEI) opgericht. De SEI heeft een alternatieve erkenningsregeling opgezet, de Erkenningsregeling voor installateurs (hierna: EVI 2004) genaamd. Installateurs hebben derhalve vanaf juli 2004 de mogelijkheid zich aan te sluiten bij een alternatief erkenningsregeling. Onder de EVI 2004 worden geen periodieke kwaliteitscontroles uitgevoerd. IV Beoordeling van het bezwaar 28. De klacht van Elektroburo Vos, zoals eerder weergegeven in randnummer 6, heeft betrekking op het controletarief van circa EUR 45,- dat distributiebedrijven in rekening brengen voor de door hen uitgevoerde controles op nieuwe elektrotechnische installaties die zijn geïnstalleerd door bij de REI aangesloten erkende installateurs. Het gaat in het bijzonder om artikel 11 van de REI en het tarief van artikel 2 van bijlage 1 van de REI (het tarievenblad). Elektroburo Vos stelt dat het controletarief een prijsafspraak tussen energiebedrijven betreft die in strijd is met artikel 6, eerste lid, Mw. De Raad wijst er volledigheidshalve op dat uitsluitend bij niet-gecertificeerde, erkende installateurs, zoals Elektroburo Vos, de vaste prijs van EUR 45,- in rekening wordt gebracht. Bij gecertificeerde installateurs worden in het geheel geen kosten in rekening gebracht. Bij nieterkende installateurs werden tot medio 2004 de daadwerkelijke controlekosten in rekening gebracht. Zoals in randnummer 2 bij dit besluit is geconstateerd heeft het CBb over dit uit de REI voortvloeiende onderscheid reeds geoordeeld. De Raad merkt hierbij op dat het CBb tevens heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat niet-gecertificeerde, erkende installateurs een bedrag per aangemelde installatie dienen te betalen in verband met het uitvoeren van steeksproefsgewijze controles in zijn algemeenheid niet ongerechtvaardigd is te achten. De onderhavige beoordeling beperkt zich derhalve tot het aspect van de klacht van Elektroburo Vos dat ziet op de beoordeling van mogelijke horizontale prijsafspraken tussen distributiebedrijven in strijd met artikel 6 Mw.
56
Zie NMa notitie ‘Extra marktonderzoek inzake 2056 – Elektroburo Vos vs. Stichting Sterkin’ (kenmerk 2056/119).
57
De tekst van de regeling is verkrijgbaar op: www.sterkin.nl/erkenningsregelingen.asp.
58
Zie artikel 16 lid 3 REI 2004.
59
Zie artikel 11 REI 2004.
60
Zie Bijlage 1 bij de REI 2004, punt 2.
11
Openbare versie
Openbare versie
29. Het controletarief kwalificeert als een horizontale prijsafspraak in strijd met artikel 6, eerste lid, Mw indien kan worden vastgesteld dat de distributiebedrijven daadwerkelijk met elkaar concurreren. Het controletarief kan voorts onder de reikwijdte van artikel 6, eerste lid, Mw vallen indien sprake is van potentiële concurrentie tussen de distributiebedrijven.61 Voor de vaststelling of er sprake is van potentiële concurrentie tussen de distributiebedrijven dient vastgesteld te worden of, gelet op de marktstructuur en de economische en juridische context waarin het controletarief van toepassing is, reële en concrete mogelijkheden bestaan voor distributiebedrijven om ten aanzien van de betreffende controles onderling met elkaar concurreren.62 30. Voor de beoordeling van het controletarief maakt de Raad een onderscheid tussen de periode van 1 januari 1998 tot 1 november 2004, waarin de REI 1994 gold, en de periode vanaf 1 november 2004 op welke datum de REI 2004 in werking was getreden. De Raad merkt op dat op de REI 2004 inmiddels is vervangen door achtereenvolgens de REI 2008 en de REI 2010.63 Aangezien de relevante bepalingen in de REI 2004 met de komst van de REI 2008 en de REI 2010 niet zijn gewijzigd, gaat de Raad niet apart op deze regelingen in. De beoordeling van de REI 2004 is derhalve ook van toepassing op de REI 2008 en de REI 2010. Periode van 1 januari 1998 tot 1 november 2004 (REI 1994) 31. De Raad is van oordeel dat de distributiebedrijven ten aanzien van het uitvoeren van controles op elektrotechnische installaties in de periode dat de REI 1994 van toepassing was niet daadwerkelijk met elkaar concurreerden.64 De distributiebedrijven verrichtten de controle-activiteiten uitsluitend binnen hun eigen exclusieve verzorgingsgebied. Dit is door Elektroburo Vos bevestigd. 65 De distributiebedrijven zijn in genoemde periode derhalve geen daadwerkelijke concurrenten van elkaar zijn geweest. 32. Voorts is de Raad van oordeel dat de distributiebedrijven in de genoemde periode evenmin potentiële concurrenten van elkaar waren. De Raad wijst in dit verband in de eerste plaats op het in paragrafen III.B.2 en III.B.3 van dit besluit weergegeven wettelijk kader, waaruit volgt dat de netbeheerder vanaf de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998 tot taak had de veiligheid bij het gebruik van installaties te bevorderen, terwijl de mogelijkheid tot het verrichten van controles op de veiligheid van elektrotechnische installaties juist bij het distributiebedrijf lag. Deze veiligheidstaak van de netbeheerder en de bij het distributiebedrijf berustende controlemogelijkheid hadden tot gevolg dat het energiebedrijf waartoe beiden behoorden er belang bij had dat het eigen distributiebedrijf de controle-activiteiten zou uitvoeren. Derhalve was
61
Zie uitspraak rechtbank Rotterdam van 4 maart 2008, Soletanche Bachyt France S.A. v. NMa, MEDED 06/4942.
62
Zie uitspraak Gerecht (voorheen Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen) 15 september 1998, zaak T-
374/94 (European Nicht Services), punt 137. 63
Zie voor de meest recente versie van de REI: www.sterkin.nl/erkenningsregelingen.asp.
64
Brief van 16 februari 2009 NMa (kenmerk 2056/134), antwoord op vraag 2.
65
Fax van 3 juni 2009 (kenmerk 2056/141), antwoord op vraag 2.
12
Openbare versie
Openbare versie
er geen reden voor distributiebedrijven om in elkaars verzorgingsgebied controles aan te bieden. Van deze theoretische mogelijkheid is in de praktijk dan ook geen gebruik gemaakt.66 33. De Raad merkt hierbij op dat het aanbieden van controles niet het gevolg was van een zelfstandige en kenbare vraag vanuit installateurs en/of consumenten. Het uitvoeren van de controles vloeide onder andere voort uit de wettelijke taak die netbeheerders hadden ten aanzien van het toezicht op de veiligheid van elektrotechnische installaties. Daarnaast hadden energiebedrijven een belang bij het toezien op de veiligheid van hun eigen netwerk die samenhing met de veiligheid van de op die netten aangesloten elektrotechnische installaties.67 34. Voorts was het naar het oordeel van de Raad voor de distributiebedrijven financieel niet interessant om buiten het eigen verzorgingsgebied te opereren. De omvang van de potentiële omzet die aangetrokken had kunnen worden wanneer buiten het eigen verzorgingsgebied controles zouden zijn uitgevoerd, zou zeer gering zijn geweest. De omzet die gegenereerd werd door het uitvoeren van controles binnen het eigen verzorgingsgebied vormde al een zeer gering bedrag ten opzichte van de omzet gegenereerd uit de hoofdtaken van het energiebedrijf.68 Daarnaast zouden de kosten voor het distributiebedrijf bij het uitvoeren van controles alleen maar stijgen, naarmate deze controles verder buiten het eigen verzorgingsgebied werden uitgevoerd. 35. De Raad is derhalve van oordeel dat, ook bij afwezigheid van het controletarief, er geen reële en concrete mogelijkheden bestonden voor concurrentie tussen distributiebedrijven op het gebied van het aanbieden van controles op elektrotechnische installaties. Volledigheidshalve merkt de Raad op dat, om dezelfde redenen als hiervoor genoemd, evenmin concurrentie van nieuwe toetreders, anders dan de energiebedrijven, te verwachten was. 36. Op basis van het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat distributiebedrijven in de periode van 1 januari 1998 tot 1 november 2004 niet als daadwerkelijke of als potentiële concurrenten in de zin van artikel 6, eerste lid, Mw kunnen worden aangemerkt. Dientengevolge komt de Raad niet toe aan een verdere toetsing van het controletarief in de REI 1994 aan artikel 6, eerste lid, Mw. Van een prijsafspraak in strijd met artikel 6, eerste lid, Mw, zoals gesteld door Elektroburo Vos, is naar het oordeel van de Raad derhalve geen sprake. Periode vanaf 1 november 2004
66
Zie over deze theoretische mogelijkheid, en de daarmee verbonden beperkingen, randnummer 20 van dit besluit.
67
Zie onder andere randnummer 13 van dit besluit, en de brief van 26 maart 1998 van EnergieNed, betreffende een aanvraag
voor ontheffing van het verbod van artikel 6 Mededingingswet voor de Regeling voor de erkenning van elektrotechnische installateurs, bijlage 1, antwoord op vraag 4.2 (kenmerk 191/1). 68
Alle controles die Sterkin in het kader van de REI 2004 laat uitvoeren, worden verzorgd door in totaal circa 10
inspectiebedrijven, bestaande uit één à twee personen (zie NMa notitie ‘Extra marktonderzoek inzake 2056 – Elektroburo Vos vs. Stichting Sterkin’, kenmerk 2056/113). De Raad ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de omvang van de omzet die in de periode voor 2004 werd gegenereerd met het uitvoeren van controles, substantieel hoger lag dan de omzet uit de controles die door Sterkin in het kader van de REI 2004 worden uitgevoerd.
13
Openbare versie
Openbare versie
37. Zoals volgt uit paragraaf III.C.2 van dit besluit, is bij de invoering van de REI 2004 op 1 november 2004 het karakter van de REI ten opzichte van haar voorganger gewijzigd. Dit geldt ook voor het controletarief zoals vastgelegd in het tarievenblad bij de REI 2004, waar het bezwaar van Elektroburo Vos op ziet. De Raad is van oordeel dat het controletarief in de REI 2004 (net als het controletarief in de REI 1994) niet kan worden aangemerkt als een met artikel 6, eerste lid, Mw strijdige prijsafspraak, zoals gesteld door Elektroburo Vos. De Raad onderscheid daarbij twee factoren die in onderlinge samenhang tot deze conclusie leiden. 38. Allereerst hebben de distributiebedrijven bij de inwerkingtreding van de REI 2004 hun controleactiviteiten volledig beëindigd, zowel binnen de REI als daarbuiten. Bij de inwerkingtreding van de REI 2004 op 1 november 2004 werd de verantwoordelijkheid voor de REI overgeheveld van de distributiebedrijven verenigd in EnergieNed naar de onafhankelijke Sterkin, en werd in artikel 11 van de REI 2004 bepaald dat de controles in het kader van deze regeling niet langer door de distributiebedrijven werden uitgevoerd, maar door Sterkin zelf.69 In de praktijk sluit Sterkin hiertoe overeenkomsten met onafhankelijke controleurs, die in dat kader zijn aangesloten bij de erkenningsregeling RIB. De distributiebedrijven waren derhalve niet langer aan de REI verbonden (inclusief het controletarief) en gaven hier ook geen uitvoering meer aan. Daarbij wordt opgemerkt dat de REI 1994, op basis waarvan distributiebedrijven tot dan toe het controletarief bij erkende, niet-gecertificeerde installateurs in rekening brachten, was komen te vervallen. Bij mogelijke toekomstige controles zouden distributiebedrijven derhalve een nieuwe civielrechtelijke grondslag moeten creëren. 39. Voorts was naar aanleiding van de ontwikkelingen medio 2004 (zoals beschreven in paragraaf III.C.1 van dit besluit) de de facto-verplichting voor installateurs om zich bij de REI aan te sluiten, komen te vervallen. Aansluiting bij de REI was voor de installateur (anders dan voorheen) derhalve een geheel vrijwillige keuze. Installateurs dienden op basis van de Netcode niet langer hun “hoedanigheid” aan de netbeheerders te rapporteren, waardoor de veiligheidseisen met betrekking tot de vakbekwaamheid van de installateurs niet langer werden gecontroleerd. Omdat de distributiebedrijven hun controle-activiteiten geheel hadden gestaakt, werd een afnemer in het geval van een niet REI-erkende installateur niet langer met hoge(re) controlekosten geconfronteerd. Zoals in randnummer 26 van dit besluit is opgemerkt dient het controletarief (nog slechts) als bijdrage voor de financiering en instandhouding van de erkenningsregeling REI 2004. Daarnaast merkt de Raad op dat in 2004 door de SEI een alternatieve erkenningsregeling is opgericht (EVI) waarbij geen periodieke controles plaatsvinden. 40. Op basis van het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat het controletarief uit de REI 2004 niet in strijd is met artikel 6, eerste lid, Mw. Meer specifiek is van een prijsafspraak in strijd met artikel 6, eerste lid, Mw, zoals gesteld door Elektroburo Vos, geen sprake. De stelling van Elektroburo Vos, dat de prijsafspraken na 2004 in strijd met artikel 6, eerste lid, Mw zijn voortgezet door Sterkin, kan om dezelfde reden evenmin door de Raad worden gevolgd.
69
Onder de REI 2004 is het initiële tarief van EUR 45 voor controles bij 1 op de 4 installaties nader gedifferentieerd en
aangepast. Omdat deze wijziging geen invloed heeft op de beoordeling zal daarop in dit besluit niet verder worden ingegaan.
14
Openbare versie
Openbare versie
Conclusie 41. Gelet op het voorgaande concludeert de Raad dat het controletarief in de REI 1994 en de REI 2004, dat bij erkende, niet-gecertificeerde installateurs in rekening is gebracht, niet kan worden aangemerkt als een met artikel 6, eerste lid, Mw strijdige prijsafspraak.
15
Openbare versie
Openbare versie
Besluit De Raad verklaart het bezwaar van Elektroburo H. Vos gevestigd te Enschede ongegrond en handhaaft zijn besluit van 13 november 2009 met kenmerk 2056/143.
Datum: 5 april 2011
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, Namens deze:
wg Monique van Oers Directeur Juridische Dienst
Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, postbus 50951, 3007 BM Rotterdam.
16
Openbare versie