Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 1 van 11
Beslag- en executierecht Overzicht relevante rechtspraak en relevante ontwikkelingen Mr. D.M, de Knijff
tan~evc3fls:~a s~ite~rwi,~ze ~ai,~ s►gt aa~i~C~l Mr. D.VI. de Knijff,'Beslag- en executiei•eclrt', TCR 2c~t5, p. g6-toi
De vorige kroniek verscheen in TCR 2oi3, afl. 2. Het navolgende is een selectie van rechtspraak en literatuur vanaf begin 2oi3 tot medio 2oi5.
Nieuwe publica#les en regelgeving Allereerst kort enkele actualiteiten. In juni vorig jaar is de nieuwe Europese verordening over het Europees bankbeslag gepubliceerd.' Deze regeling treedt met ingang van i8 januari 2oi~ in werking. De regeling voorziet in een nieuwe en zelfstandige procedure voor grensoverschrijdend conservatoir beslag op bankrekeningen, als alternatief naast de bestaande procedures. Vereenvoudigd weergegeven komt de regeling hierop neer dat de bevoegde rechter een `European Account Preservation Order'(een `EAPO')kan uitvaardigen, als gevolg waarvan de bankrekeningen van de debiteur in de lidstaten kunnen worden bevroren.2 Voor een uitvoerige bespreking verwijs ik naar de publicatie van Jongbloed.3 Van de hand van Jongbloed is ook de in 2oi4(als dee15 van de Studiereeks burgerlijk procesrecht) verschenen bijgewerkte inleiding in het executie- en beslagrecht onder de titel Executierecht.~ Van de hand van Thoe Schwartzenberg en Jongbloed is het in 2oi4 verschenen Beslag en executie voorde rechtspraktijk, een praktisch naslagwerk dat in zijn oorspronkelijke vorm is gebaseerd op de cursussen voor de beroepsopleiding advocatuur.s Vergelijkbaar is de in 2013 door Stein geschreven kennismaking Beslag en executierecht in de (dagelijkse)prakiijk.6 Punt verzorgde een nieuwe druk van het Memo beslagrecht.~ Ten slotte vermeld ik dat er in augustus 2oi4 een nieuwe versie van de Beslagsyllabusg is verschenen. Bij deze syllabus is als bijlage een Modelbeschikking voor bewijsbeslag opgenomen. Voor een bespreking van deze nieuwe versie verwijs ik naar de bijdrage van Meijsen in BER.9
Prejudiciële vragen aan en van de Hoge Raad over beslag- en executierecht HR i3 september 2oY3,ECLI:NL:HR:2o1,3:BZ9958, NJ2o14/455 m.nt. H.B. Krans Om bovengenoemd bewijsbeslag ging het in het kort geding dat leidde tot de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad:'° biedt art. 73o jo. art. 843a van
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 2 van 11
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(Rv)een deugdelijke juridische grondslag voor bewijsbeslag (in niet-i.e.-zaken)? In mijn vorige kroniek is reeds stilgestaan bij het belang van deze vraag voor de rechtspraktijken de controverse daarover in de literatuur.l' De casus laat zich als volgt samenvatten. Molenbeek investeerde in UGH. UGH leed verliezen. Daarom was de directie op zoek gegaan naar een overnamekandidaat. Het kwam tot fusiebesprekingen met Itel. Uiteindelijk mislukte de fusie en werd UGH failliet verklaard. Molenbeek weet het mislukken van de fusie aan het optreden van Begeer en Marijnissen,functionarissen van UGH.Zij zouden vertrouwelijke en/of onjuiste informatie aan Itel hebben verstrekt. Daardoor was de fusie niet doorgegaan, zo stelde Molenbeek. Marijnissen verklaarde over duizenden e-mails te beschikken waarmee hij het ongelijk van Molenbeek zou kunnen aantonen. Hij weigerde echter die e-mails aan Molenbeek af te staan. Molenbeek verzocht de voorzieningenrechter verlof om ten laste van Begeer en Marijnissen conservatoir bewijsbeslag te leggen. De voorzieningenrechter verleende Molenbeek voorlopig verlof om dit beslag te leggen met gerechtelijke bewaring op grond van art. X09 Rv. Nadat het bewijsbeslag was gelegd, volgde een mondelinge behandeling. Daarin kwam aan de orde of het verlof definitief kon worden verleend. Daartoe wilde de voorzieningenrechter van de Hoge Raad vernemen of de wet voldoende grondslag biedt voor dit beslag. De Hoge Raad stelt —evenals eerder het Europees Hof voorde Rechten van de Mens(EHRM)12 —voorop dat het bewijsbeslag een ingrijpend dwangmiddel is, waardoor onder omstandigheden aan de wederpartij of de derde onder wie het beslag wordt gelegd, aanzienlijke hinder of schade kan worden toegebracht. In het kader van de consultatie over het wetsvoorstel inzake de wijziging van het recht op inzage ex art. 843a Rv is de suggestie gedaan het bewijsbeslag in de wet te regelen.13 De Hoge Raad wijst erop dat de minister als reactie hierop heeft opgemerkt dat het hem beter leek de ontwikkelingen in de praktijk af te wachten.t4 Deze aansporing brengt de Hoge Raad ertoe —naast de beantwoording van de prejudiciële vraag —eisen en waarborgen te formuleren die —gelet op het ingrijpende karakter van bewijsbeslag —ertoe strekken willekeurige inmenging en misbruik te voorkomen. De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vraag bevestigend. De grondslag voor het bewijsbeslag is gelegen in art. 843a (exhibitieplicht) in verbinding met art. 73o Rv (conservatoir beslag op roerende zaken). Dit betekent dat de beslaglegging alleen is toegestaan als is voldaan aan de voorwaarden van art. 843a Rv. Dit houdt in dat de verzoeker rechtmatig belang bij de bescheiden moet hebben, dat deze voldoende moeten zijn bepaald en dat deze moeten zien op de rechtsbetrekking tussen partijen. De Hoge Raad geeft vervolgens aan wat er in het verzoekschrift dient te staan. De beslaglegger zal daarin aannemelijk moeten maken dat er gegronde vrees bestaat dat debetrokken bescheiden verloren gaan en dat de beoogde bewijsvoering niet op andere, voor de beslagene minder ingrijpende wijze kan plaatsvinden. Voorts dient de verzoeker aannemelijk te maken dat de in beslag te nemen bescheiden zich onder de wederpartij of een derde bevinden. Uiteraard moet worden gesteld dat er een eis in de hoofdzaak op grond van art. 843a Rv is of wordt ingesteld. De deurwaarder heeft voor het leggen van beslag toegang tot elke plaats. Het verlof voor bewijsbeslag geeft geen recht op inzage in de stukken. Met betrekking tot het bewijsbeslag in een woning oordeelt de Hoge Raad dat het privéleven van de beslagene in dat geval zoveel mogelijk dient te worden beschermd. De vereiste vertrouwelijkheid van digitale bestanden dient eveneens
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 3 van 11
te worden gewaarborgd. Daartoe kan de voorzieningenrechter op de omstandigheden van het geval toegesneden voorwaarden in zijn uitspraak opnemen. Een beslagene is niet steeds gehouden versleutelde bestanden op een gegevensdrager te openen. De deurwaarder kan de gegevensdrager immers in beslag nemen. Als de bestanden elders (`in de cloud')staan, is de beslagene wel gehouden deze bestanden voor de deurwaarder toegankelijk te maken. Positief is dat door het stellen en de beantwoording van deze prejudiciële vraag vorm wordt gegeven aan de —door het stilzitten van de wetgever — achterblijvende rechtsontwikkeling en ook een oplossing wordt geboden voor de privacygevoelige dilemma's die aan dit beslag eigen zijn. Volgens de conclusie van de P-G voor de beslissing en commentaren die na het verschijnen daarvan het licht hebben gezien, kan hiermee niet worden volstaan en zal het alsnog van een wettelijke regeling moeten komen.~s Ik was en ben ook nog steeds die mening toegedaan.i6 Een vergaande bevoegdheid als deze behoort gegrond te zijnop en uitgewerkt te zijn in de wet, zoals dat ook in i.e.-zaken het geval is. HuJEUl~september2o14,ECLI:EU:C:2o14:2226, OR 2o14/Y49 m.nt. C.W.M. Lieuerse,JOR 2oY4/,3o3 m.nt. M.T.G. Schoonewille Een andere prejudiciële vraag, maar dan van de Hoge Raad, die hier het vermelden waard is, betreft het executierecht. Het gaat om de vraag of de in art. 5:2 van de Wet op het financieel toezicht(Wft) neergelegde prospectusplicht ook van toepassing is op de executoriale verkoop van aandelen. Het arrest van 28 september 2012, waarin de Hoge Raad heeft besloten deze vraag aan het Europese Hof van Justitie in Luxemburg voor te leggen, kwam al kort ter sprake in de vorige kroniek.l~ Aanleiding voor die vraag was het volgende. Van den Dungen c.s. hadden tot verhaal van een aan hen toegewezen vordering van ~ 500.000 executoriaal beslag doen leggen op aan Almer Beheer c.s. toebehorende certificaten van aandelen in een vennootschap. Van den Dungen c.s. hebben de rechtbank vervolgens verzocht op de voet van art. 4~4g Rv te bepalen dat en binnen welke termijn tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen certificaten zou kunnen worden overgegaan en op welke wijze en onder welke voorwaarden deze verkoop zou kunnen plaatsvinden. Behoorde tot die voorwaarden ook dat, zoals in art. 5:2 Wft is bepaald, vooraf een prospectus zou moeten worden uitgebracht? De rechtbank oordeelde dat de prospectusplicht niet van toepassing is op een executoriale verkoop. De Wft zou er niet toe strekken personen te beschermen die bij een executoriale verkoop bewust een risico nemen om winst te behalen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, maar liet in het midden of de in art. 5:2 Wft neergelegde prospectusplicht van toepassing is op de onderhavige verkoop. Het hof kon dat doen omdat naar verwachting met de verkoop slechts een bedrag van ~ 500.000 gemoeid zou zijnen de transactie dan onder de in de Wft opgenomen vrijstelling zou vallen. De Hoge Raad overwoog dat bij de totstandkoming van de Europese Prospectusrichtlijn geen aandacht is besteed aan de bijzondere situatie van een executoriale verkoop van effecten. Een situatie die er volgens de Hoge Raad door gekenmerkt wordt dat geen sprake is van een normale marktsituatie. De verkoop vindt immers plaats door tussenkomst van een deurwaarder, de verkoper hoeft niet in te staan voor risico's en gebreken waarmee hij niet bekend is, en de verkoop geschiedt tegen een lagere dan de marktconforme waarde van de effecten. Het aannemen van een prospectusplicht zou volgens de Hoge Raad bovendien leiden tot complicaties, vooral wat het opstellen en de kosten van het prospectus betreft. Met het oog op deze `kanttekeningen', heeft de Hoge Raad aan het Europese Hof van Justitie de vraag voorgelegd `of art. 31id i van de
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierech2 •Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 4 van 11
Prospectusrichtlijn cldus moet worden uitgelegd dat de daarin opgenomen prospectusplicht in beginsel(dat wil zeggen afgezien van de in de richtlijn opgenomen vrijstellingen en uitzonderingen voor bepaalde gevallen) ook van toepassing is op een executoriale verkoop van effecten'. In het verlengde hiervan stelde de Hoge Raad een tweede prejudiciële vraag aan het Hof, namelijk over de (door het hof aangenomen)toepasselijkheid van de vrijstellingsregeling. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag hoe het begrip `de totale tegenwaarde van de aanbieding'in art. 531id 2 van de Vrijstellingsregeling Wft moet worden uitgelegd. Op 1~ september 2014 heeft het Hof deze vragen beantwoord. Het Hof stelt voorop dat op grond van art. 31id i van de Prospectusrichtlijneen prospectusplicht geldt als sprake is van een aanbieding van effecten aan het publiek. Op basis van de ruime definitie in de Prospectusrichtlijn vcn het begrip `aanbieding van effecten aan het publiek'sluit het Hof niet a priori uit dat ook een executoriale verkoop van effecten door deze definitie wordt bestreken. Daarom onderzoekt het Hof of de doelstellingen van de Prospectusrichtlijn verlangen dat ook een executoriale verkoop van effecten aan de regels van de Prospectusrichtlijn is gebonden. Die doelstellingen behelzen de bescherming van de beleggers en de ontwikkeling van de markten. De prospectusplicht beoogt beleggers in staat te stellen de risico's in te schatten die verbonden zijn aan de aanbieding van effecten aan het publiek. Met deze doelstellingen strookt volgens het Hof niet het doel dat wordt nagestreefd met een executoriale verkoop van effecten, namelijk dat de vordering van de schuldeiser snel en effectief wordt voldaan. Een prospectusplicht zou aan dat doel afbreuk kunnen doen. De nakoming van de prospectusplicht zou immers niet alleen de executoriale verkoop en dus de betaling van de schuldeiser kunnen vertragen, maar ook extra kosten met zich kunnen meebrengen, die in mindering moeten worden gebracht op de executieopbrengst. Bovendien zou een prospectusplicht tot grote praktische problemen kunnen leiden. Bij een executoriale verkoop is de verkoper van de effecten niet ook de door de Prospectusrichtlijngeadresseerde houder van de effecten. De vraag zou dan rijzen wie voor de informatie in de prospectus verantwoordelijk zou zijn. De slotsom is dat de eerste prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord. De tweede prejudiciële vraag laat het Hof daarom onbeantwoord. A-G Sharpston gaat in haar conclusie wel in op de vraag hoe het begrip `de totale tegenwaarde van de aanbieding'in art. 53 lid 2 van de Vrijstellingsregeling Wft moet worden uitgelegd. Sharpston wijst erop dat de herziene Prospectusrichtlijn 2oio/73, die op 1 januari 2011 in werking trad —dat is vier dagen nadat de rechtbank in deze zaak de beschikking gaf — op het punt van de drempelvrijstelling niet juist is geïmplementeerd in de Nederlandse wet. In de herziene Prospectusrichtlijn tyerd de drempelvrijstelling verhoogd van € 2,5 miljoen naar ~ 5 miljoen, een wijziging die door de lidstaten uiterlijk op i juli 2oi2 moest zijn doorgevoerd. Hoewel de meeste wijzigingen in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, is dat met de drempelverhoging niet het geval. Volgens Sharpston kan een aasbieder zich daarom op de herziene Prospectusrichtlijn beroepeswanneer de Nederlandse autoriteiten de prospectusplicht voor een aanbieding op of na i juli 2oi2 met een totale tegenwaarde tussen € 2,5 miljoen en € 5 miljoen zouden voorschrijven en is de nationale rechter gehouden elke nationale bepaling buiten toepassing te laten die een dergelijke publicatie voorschrijft. Dat betekent dat de Prospectusrichtlijn slechts toepassing kan vinden wanneer de totale tegenwaarde meer dan ~ 5 miljoen bedraagt. Ten slotte beantwoordt Sharpston nog de tweede prejudiciële vraag. Het bedrag van € 500.000, verhoogd met alle proceskosten, moet volgens
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR_0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 5 van 11
Sharpston voor de toepassing van de drempelvrijstelling als de totale tegenwaarde worden beschouwd.
Beslag o~ aandelen HR i4juni 2oY3,ECLI:NL:HR:2o13:BZ4o96,NJ2o1,3/236 Ook in dit arrest gaat het om een executoriaal beslag op aandelen, in dit geval op aandelen Ongo B.V. De beslaglegger was Van Dijk Holding, een schuldeiser van de enig aandeelhouder van Ongo. Van Dijk Holding verzocht de rechter op de voet van art. 4~4g Rv te bepalen dat, en binnen welke termijn, hij tot verkoop en overdracht van de beslagen Ongo-aandelen kon overgaan. Na het indienen van het verzoek is Ongo volgens rechtsgeldig en gedeponeerd besluit ontbonden. Volgens de bestuurder die met de vereffening was belast, waren er geen baten meer, zodat Ongo als rechtspersoon had opgehouden te bestaan.~g Ongo verbond hieraan de consequentie dat de afivikkeling van het beslag krachtens art. 4~4g Rv geen doorgang kon vinden. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat Ongo ten tijde van haar ontbinding nog baten had en dus was blijven voortbestaan.'9 In cassatie klaagt Ongo dat het het hof niet vrijstond om het oordeel van het bestuur dat Ongo ten tijde van haar ontbinding geen baten meer had, te toetsen. Dat zou alleen in een afzonderlijke procedure tot heropening van de vereffening van Ongo (als bedoeld in art. 2:23c lid i van het Burgerlijk Wetboek, BW) kunnen worden beoordeeld. Ongo beroept zich daartoe op een arrest van de Hoge Raad van 2~ januari 1995.20 Daarin werd onder meer het volgende overwogen: `Het oordeel van het bestuur — of de vereffenaar van een ontbonden rechtspersoon dat geen baten meer aanwezig zijn en dat de rechtspersoon derhalve ingevolge het bepaalde in art. 2:19 lid 4 (vóór 1 september 1994: lid 5) is opgehouden te bestaan, is vatbaar voor toetsing door de rechter indien een schuldeiser, stellende dat de rechtspersoon nog baten heeft, diens faillissement aanvraagt. Het wettelijk stelsel brengt niet mee dat de rechter het bedoelde oordeel uitsluitend zou kunnen toetsen.' In overeenstemming hiermee oordeelt de Hoge Raad dat het belang van dit arrest niet beperkt is tot de aanvraag van een faillissement. Ook in andere procedures waarin geschil is of een ontbonden rechtspersoon over baten beschikt, kan de rechter het oordeel van het bestuur of de vereffenaar dat zij geen baten (meer) heeft, onderzoeken. Het hof heeft volgens de Hoge Raad dan ook terecht geoordeeld `dat het in de onderhavige procedure niet de procedure van art. 2:23c lid i BW behoefde te volgen'.
Varia HR ,31 oktober 2oi4,RudW 2oY4/z2o3: beslaglegging op vakantiegeld Dit betreft een cassatie in het belang der wet. De vraag —die in het verslechterde economische klimaat actueel is —luidt hoe bij de berekening van de beslagvrije voet met het vakantiegeld dient te worden omgegaan. Schuldeisers zien in de in mei van elk jaar uitstaande verplichting tot uitkering van vakantiegeld een extra verhaalsmogelijkheid die niet aan een beslagvrije voet onderhevig is. Naar aanleiding van door de Sociale Verzekeringsbank(SVB)en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders(KBvG)ingediende schriftelijke opmerkingen heeft A-G Hammerstein een nadere conclusie genomen.21 Hij onderschrijft in zijn conclusie de schriftelijke opmerkingen van de KBvG, dat uit art. 4~5d Rv blijkt dat de beslagvrije voet go procent van de bijstandsnorm betreft, waarin (het bestanddeel voor) devakantie-uitkering is begrepen (art. i9
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 6 van 11
lid 3 van de Wet werk en bijstand, WWB).Op deze wijze zal de beslagvrije voet voor een bijstandsgerechtigde steeds meer bedragen dan go procent van de maandelijkse bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Daardoor wordt de hoogte van het maandelijks krachtens het beslag in te houden bedrag beperkt in de mate waarin het vakantiegeld in de beslagvrije voet wordt betrokken. Daar staat volgens de A-G tegenover dat voor het jaarlijks uit te keren vakantiegeld geen aparte of extra beslagvrije voet geldt. De Hoge Raad volgt een andere methode van berekening. De Hoge Raad stelt voorop dat de maandelijkse opbouw van het vakantiegeld moet worden gerekend tot het loon. De opbouw van het vakantiegeld maakt dus deel uit van het maandelijkse inkomen. Het is dus niet zo dat het gehele vakantiegeld aan de maand mei wordt toegerekend. Alleen als het maandsalaris en het in die maand opgebouwde vakantiegeld tezamen de beslagvrije voet voor die maand te boven gaan, is vakantiegeld vatbaar voor beslag. Een andere rekenmethode had volgens de Hoge Raad tot verschillende uitkomsten geleid al naar gelang het vakantiegeld jaarlijks dan wel maandelijks wordt uitbetaald.22 Ook met dit arrest is een einde gekomen aan een controverse die de (deurwaarders)praktijk hng verdeeld heeft gehouden.
Nogmaals beslag en `Vormerkung' HR i2juli 2oY3, ECLI:NL:HR:2oY3:BZ9959,NJ12juli 2oY3 m.nt. A.I.M. van Mierlo Dit arrest is een bevestiging van HR 8 oktober 2010, NJ 2oi2/2ii, besproken in de vorige kroniek. Dat arrest was(mede)de aanleiding~3 voor een nieuw wetsvoorstel dat op 6 februari 2oi5 is aangeboden aan de Tweede Kamer.~4 Op ~ apri12o15 heeft de vaste Kamercommissie onderzoek gedaan naar het wetsvoorstel.~5 Doel van het wetsvoorstel is een verbetering van de werking van de `Vormerkung',ingeval na de Vormerkung beslag op de koopsom onder de koper is gelegd.z6 De Vormerkung ex art. ~:3 BW moet de koper gedurende zes maanden bescherming bieden tegen beslaglegging en faillissement van de verkoper. De bedoeling is dat koper het registergoed daadwerkelijk en onbelast geleverd krijgt. Dat doel wordt echter gefrustreerd door het beslag. Het gevolg van een beslag op de koopsom is immers dat de koperde koopsom van de levering niet meer bevrijdend aan de notaris kan betalen. In het arrest van 8 oktober 2oio oordeelde de Hoge Raad (niettemin) dat bescherming van de Vormerkung zich niet uitstrekt tot het dertienbeslag onder de koper op de vordering van de verkoper tot betaling van de koopsom. In de optiek van de wetgever maakt het dertienbeslag zo de bescherming ongedaan die de koper als gevolg van de inschrijving van de koop geniet. De levering komt tot stilstand en er ontstaat een patstelling. Het wetsvoorstel beoogt deze patstelling te doorbreken. In het voorstel kan de koper bij een Vormerkung in weerwil van een beslag onder de koper aan de notaris betalen. De notaris voldoet met de koopsom eventuele anterieure beslagleggers en de verkoper kan het registergoed onbelast leveren. Deze doorbreking is voor een beslaglegger ná de Vormerkung nadelig. Hem resteren nauwelijks mogelijkheden om zijn vordering effectief te verhalen. Het wetsvoorstel bepaalt daarom dat een posterieur beslag op de onroerende zaak van rechtswege converteert in een beslag op de koopsom onder de notaris. Dit beslag is beperkt tot het surplus, het deel van de koopprijs dat de notaris ten behoeve van de verkoper onder zich houdt. De anterieure beslagleggers en hypotheekhouders worden door de notaris voldaan, de levering vindt doorgangen de koper geniet de bescherming die de wetgever bij de inwerkingtreding van de Vormerkung heeft beoogd. Het arrest van i2 juli 2013 onderstreept de noodzaak van een regeling tot verbetering van art. 7:3 BW.2~ In dit geval hadden Rosendahl c.s. een woning
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR_0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en execLrtierecht •Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 7 van 11
gekocht van het echtpaar Boutens. De koopovereenkomst werd ingeschreven op grond van art. 7:3 BW.Op het moment van de Vormerkung rustten op de woning reeds een hypotheekrecht en twee beslagen van schuldeisers van Boutens. Een van de schuldeisers van Boutens die ná de Vormerkung beslag op het registergoed hadden gelegd, had ook derdenbeslag onder de koper op de vordering tot betaling van de koopprijs gelegd. De voorzieningenrechter heeft op vordering van Rosendahl c.s. dit derdenbeslag onder voorwaarden opgeheven. Die voorwaarden hadden betrekking op informatie over de notaris die de transportakte zou verlijden en de datum van dat transport. Het hof bekrachtigt vervolgens het vonnis van de voorzieningenrechter en overweegt dat het belang van Rosendahl c.s. bij levering moet prevaleren boven het belang van Boutens bij handhaving van het beslag. De Hoge Raad gaat daarin niet mee. Dat met het beslag afbreuk wordt gedaan aan de werking van de Vormerkung brengt volgens de Hoge Raad niet mee dat het beslag moet worden opgeheven.Zo volgt nu eenmaal uit de wet: tot de in art. 7:3 BW limitatief genoemde rechtsfeiten waartegen de Vormerkung bescherming biedt, behoort niet het beslag op de koopsom.
Vreemdelingenbeslag HR 4 oktober2o1,3,ECLI:NL:HR:2o13:CA374i,NJ2oY4/142 In het geding dat leidde tot dit arrest had de rechtspersoon naar Engels recht Dongray bij de Rechtbank Amsterdam van Gécamines uit Congo betaling gevorderd van een bedrag van bijna €13,5 miljoen. Deze vordering werd zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bij verstek toegewezen. In het tegen verstekarrest gerichte verzet heeft Gécamines onder meer gesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou hebben, en dat het door Dongray ten laste van Gécamines gelegde conservatoire derdenbeslag in Nederland —dat slechts doel had getroffen voor ~ ioo —misbruik van recht zou opleveren. Nu in Nederland geen redelijke verhaalsmogelijkheden aanwezig waren, strekte het beslag er uitsluitend toe op de voet van art. ~6~ Rv rechtsmacht van de Nederlandse rechter te creëren. De Hoge Raad overweegt dat als onbestreden vaststaat dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter uitsluitend op die bepaling kon worden gebaseerd. Deze bepaling heeft volgens de Hoge Raad tot doel rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter in zaken waarin anders geen bevoegde rechter zou zijn aangewezen, terwijl in Nederland voor de schuldeiser wel verhaalsmogelijkheden bestaan. Met de regeling van het vreemdelingenbeslag is evenwel niet beoogd de schuldeiser in Nederland een bevoegde rechter te verschaffen opdat hij de beslissing die hij langs deze weg heeft verkregen, ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de schuldenaar, zo overweegt de Hoge Raad voorts met verwijzing naar relevante wetsgeschiedenis. Het oordeel van het hof dat, gezien de omvang van de vordering van Dongray op de derde van maximaal ~ loo en gelet op de afwezigheid van andere vermogensbestanddelen van Gécamines in Nederland, alsmede de omstandigheid dat Dongray ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding daarmee bekend was, het beslag niet is gelegd en vervolgens met het oog op het benutten van in Nederland bestaande verhaalsmogelijkheden misbruik is gemaakt van de bevoegdheidsgrond van art. ~6~ Rv,in het licht van die ratio, gaf niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. HR 4 oktober 2oi3,ECLI:NL:HR:2oYg:CA,377z, NJ 2oY,3/480 In art. 65 Rv is als algemene bepaling opgenomen dat de rechter het desbetreffende exploot of akte van rechtspleging nietig kan verklaren, indien die lijdt aan een gebrek dat uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of indien de
http://w-ww.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging • BJu Tijdschriften pagina 8 van 11
nietigheid uit de aard van het gebrek voortvloeit. Art. 440 lid 1 aanhef en sub a Rv schrijft voor dat het beslagexploot de woon- of vestigingsplaats van de beslaglegger moet vermelden. Voor de vraag of de rechter in het desbetreffende geval de nietigheid dient uit te spreken, is van belang of aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd onredelijk door het gebrek wordt benadeeld dan wel of het gebrek zich leent voor herstel (art. 66 Rv). In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat art. 66 Rv van overeenkomstige toepassing is op vormvoorschriften met betrekking tot beslagexploten. Een oordeel ten faveure van Ice Shipping, die —naar aanleiding van een aanvaring met een van haar schepen —het schip van Carrier Tanker in conservatoir vreemdelingenbeslag had genomen. Ice Shipping had daarop de rechtsmacht van de Nederlandse rechter gegrond. Carrier Tanker betwistte dat, stellende dat in het exploot ten onrechte de plaats van vestiging van de vertegenwoordiger van Ice Shipping was vermeld, in plaats van haar eigen (werkelijke) vestigingsplaats. De Hoge Raad achtte van belang dat het beslag daags na het leggen ervan was vervangen door een garantie van de verzekeraar van Carrier Tanker en dat Carrier Tanker de nietigheid van het beslag pas in appel had ingeroepen. Gelet hierop bestond tijdig voldoende duidelijkheid over de woon- en vestigingsplaats van de beslaglegger. Voor zover dat niet het geval zou zijn geweest, is volgens de Hoge Raad niet gebleken dat Carrier Tanker door de onjuiste vermelding in het exploot is benadeeld.
Twee arresten en een vonnis over executie en mistpruik van bevoegdheid HofArnhem-Leeuwarden 26februari 2oY3,ECLI:NL:GHARL:2oi3:BZ2342, JOR 2oY3/158 m.nt. S.R. Damminga;Hof's-Hertogenbosch Yo oktober 2oi2, ECLI:NL:GHSHE:2oY2:BYo8o5,JOR 2oi4/55~ Rb. Rotterdam (vzr.)i2 februari 2oi4,ECLI:NL:RBROT:2oi4:965,RVR 2oY4/57 Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, te worden beantwoord aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht.L~ In het geval dat leidde tot het arrest van het Arnhems-Leeuwardense hof ging het om de vraag of een door USG ten laste van Clafis gelegd beslag op een g-rekening (WKA-depot), die door Clafis werd aangehouden bij de Belastingdienst, misbruik van bevoegdheid tot het leggen van beslag oplevert. USG had per abuis een bedrag dubbel overgeboekt, maar pas drie jaar later daarover bij Clafis aan de bel getrokken en had na sommatie beslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat de betalingen zijn gedaan aan de Belastingdienst en niet onverschuldigd waren. Dat wordt in hoger beroep niet bestreden. USG heeft zich ook beroepen op ongerechtvaardigde verrijking. Die vordering acht het hof toewijsbaar. Volgens het hof staat vast dat het bankafschrift waarop Clafis zich beroept en dat als productie deel uitmaakt van het beslagrekest, niet correct is. Daarop was melding gemaakt van een ander bankrekeningnummer, waarop niet dubbel was betaald. Daardoor was Clafis niet in staat de deugdelijkheid van de vordering te onderzoeken. Daarnaast is voor het hof van belang dat de vordering waarvoor beslag is gelegd, op het moment van de beslaglegging drie jaar oud was. Dit terwijl de beslaglegger eerst een maand voor de beslaglegging de vordering bij Clafis onder de aandacht had gebracht. Deze omstandigheden leiden tot het oordeel van het hof dat USG zonder een zorgvuldige voorbereiding en zonder Clafis voldoende de mogelijkheid te bieden de gegrondheid van de vordering te onderzoeken, beslag heeft gelegd. Daarmee heeft USG misbruik gemaakt van de bevoegdheid beslag te leggen.
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en eYecutierecht •Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJtz Tijdschriften pagina 9 van 11
In de zaak die leidde tot het arrest van het gerechtshof's-HertogenboschZy ging het om een geschil tussen een eigenaar van een vakantiepark en de eigenaar van twee huisjes op dit park. Laatstgenoemde voldeed aan zijn lopende verplichtingen jegens andere crediteuren, maar liet de jaarlijkse parkbijdrage jarenlang onbetaald. De exploitant van het park legde beslag op de huisjes. Vervolgens werd door de hypotheekhouder aangezegd dat de executie zou worden overgenomen. De eigenaar vorderde opheffing van het beslag. Hij stelde dat ervan de executieopbrengst zo weinig te verwachten viel, dat zelfs de hypotheekhouder daaruit niet voldaan kon worden en dat het beslag daarom onrechtmatig was. Volgens het hof blijkt uit het feit dat de schuldenaar wel zijn lopende verplichtingen jegens andere crediteuren voldoet, dat de schuldenaar uit onwil de vordering van het vakantiepark niet voldoet. Het hof komt tot de slotsom dat ook als van een executie niet kan worden verwacht dat deze tot een voldoende opbrengst zal leiden, er toch een redelijk belang kan zijn bij de executie. Dit belang kan bijvoorbeeld daarin gelegen zijn dat in de executie voor de schuldenaar een drijfveer gelegen kan zijn om op andere wijze aan de veroordeling te voldoen, of voor de voldoening daarvan een regeling met de schuldeiser overeen te komen. Tot slot een vergelijkbare uitspraak, maar met een bijzondere aanleiding. Het ging om het geval waarin de gemeente tevergeefs met een verbod, versterkt met dwangsommen,een einde probeerde te maken aan de niet-aflatende stroom WOB-verzoeken, handhavingsverzoeken en vergunningsaanvragen van een exploitant van een kamerverhuurbedrijf. Die zag voor die bijzondere vorm van `stalking' kennelijk aanleiding vanwege het feit dat de gemeente eerder een aantal van zijn panden had gesloten. Het `contact'-verbod werd toegewezen, maarde exploitant trok zich daar niets van aan en bleef verzoeken indienen, zodat het maximale bedrag(€ 300.000)aan dwangsommen werd verbeurd. De gemeente wilde zich daarvoor verhalen op een van de panden. De exploitant vorderde tevergeefs staking van de executie, ook hier op de grond dat vanwege de vordering van de hypotheekbank de gemeente geen betaling zou ontvangen en sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid. De voorzieningenrechter was van oordeel dat dit enkele feit er niet in mag resulteren dat de exploitant de vordering van de gemeente zonder meer —zonder enige consequentie voor zichzelf en met behoud van zijn eigendom van de panden —ongedaan kan laten, temeer omdat een verbod op straffe van een dwangsom beoogt een stevige prikkel te zijn, die niet kan worden afgedaan met de stelling dat men niet over gelden beschikt. Daarmee zou de dwangsom volgens de voorzieningenrechter verworden tot een papieren tijger.
Noten * Met medewerking van(en dank aan) mw. mr. V.M. Huisman,juridisch medewerkster. i PbEU 2~ juni 2014, L 189, P• 59-92• Verordening(EU)655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2oi4 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken. 2 N.W.M. van den Heuvel & M.L.S.W.E. de Lange, Het Europees bankbeslag, BER 2oii, afl. 3, p. 3i-37. Een EAPO kan worden verzocht en ten uitvoer gelegd ongeacht of de schuldeiser al dan niet over een executoriale titel beschikt (art. 5 lid i Verordening(EU)655/2oi4). Uitwinning geschiedt vervolgens volgens de regels van het toepasselijke nationale recht. Uit art. 23 van de verordening volgt
http://vwvw.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschr...
pagina 10 van 11
dat de op grond van de verordening in een lidstaat uitgevaardigde EAPO's in andere lidstaten automatisch zullen worden erkend en ten uitvoer gelegd, zonder dat daarvoor een bijzondere procedure is vereist. 3 A.W. Jongbloed, Naar een Europees executie- en beslagrecht, Zutphen: Uitgeverij Paris 2oi3. M. Meijsen, 140. Beslagsyllabus augustus 2014: over binding, transparantie, grijsmaken, zekerheidstelling en bewijsbeslag, BER 2014, afl. 6, p. 20-26. 4 A.W. Jongbloed, Executierecht(Studiereeks burgerlijk procesrecht), Deventer: Kluwer 2oi4. 5 H.W.B. thoe Schwartzenberg & A.W. Jongbloed, Beslag en executie voor de rechtspraktijk, Apeldoorn/Antwerpen: Maklu 2oi4. 6 H.A. Stein, Beslag- en executierecht in de dagelijkse praktijk, Rotterdam: Brave New Books 2013. ~ H.G. Punt, Memo beslagrecht, Deventer: Kluwer 2015. 8 Redactieraad beslagrecht, De Beslagsyllabus, versie augustus 2oi4. 9 Meijsen 2oi4. io Rb. Amsterdam (vzr.)4 december 2oi2, ECLI:NL:RBAM5:2oi2:BY622o. 1i D.M. de Knijff, Kroniek Beslag- en executierecht, TCR 2013, afl. 2, p. 64-~0. i2 EHRM 3o maart 1989, NJ i99i/522(Chappell/Verenigd Koninkrijk), r.o. 57. i3 HR 2~ januari 1995 ECLI:NL:HR:i995~ZCi631, NJ 1995/579 14 Kamerstukken II 2o11/i2, 33079 3~ P• 7-8• i5 R.M. van der Velden & S.H. Bouwers, Hoge Raad staat bewijsbeslag in nietIE-zaken toe, BER 2oi4, afl. 8, p. 24-z9; K.L. Maes, Bewijsbeslag: de zoektocht naar evenwicht, TvP 2oi4, afl. 6, p. i68-i~4; A.F. Noija, Algemeen conservatoir bewijsbeslag door de Hoge Raad toegestaan, NTBR 2oi3/45; H.B. Krans aan het slot van zijn NJ-noot; N. de Boer, Het algemene bewijsbeslag: de Hoge Raad heeft gesproken, TCR 2014, afl. i, p. i2-2o. i6 Zie mijn bespreking van de publicatie van T.I.J. Bodewes in TCR 2oii, afl. 1, p. 2~. i~ De Knijff 2oig. i8 Zie A-G Wesseling-van Gent in par. 1.6 van haar conclusie voor HR i4 juni 2oi3, ECLI:NL:HR:2oi3:BZ4o96. ig Uit art. 2:i91id 4 en 5 BW in samenhang gelezen met art. 2:2gc lid i BW volgt dat een rechtspersoon slechts ophoudt te bestaan, indien hij op het tijdstip van zijn ontbinding geen (bekende) baten meer heeft. 20 HR 2~ januari 1995 RvdW 1995/36(Adjuncten Properties/S~dergvist).
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR_0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschr... pagina 11 van 11
2i Conclusie van A-G Hammerstein d.d. 2 september 2oi4, ECLI:NL:PHR:2oi4:1952• 22 Zie over het arrest S.C. Krekel, Beslaglegging op vakantie-uitkeringen, BER 2014, afl. 8, p. 29-33• 23 Kamerstukken II 2oi4/15, 34148 3~ P• 4• 24 Kamerstukken II 2014/15> 34148, 1; Kamerstukken II 2014/15 3414g~ 2• 25 Kamerstukken II 2oi4/15, 3414g~ 4• 26 Kamerstukken II 2oi4/15, 34148 3, P• 1• 2~ S.E. Bartels in zijn noot bij HR i2 juli 2013, JOR 2013/295; H.W. Heyman, De Vormerkung kaltgestellt? Een tweede arrest over derdenbeslag onder de koper na Vormerkung (n.a.v. HR i2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2oi3~BZ9959)~ WPNR(2oi3)6990,P. 8ii-814. 28 Zie o.m. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2oo3:AF2841, NJ 2003/440• 29 Hof's-Hertogenbosch 16 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2oi2:BYo8o5,JOR 2014/55•
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 6 van 11
betreft, waarin (het bestanddeel voor)devakantie-uitkering is begrepen (art. i9 lid 3 van de Wet werk en bijstand, WWB).Op deze wijze zal de beslagvrije voet voor een bijstandsgerechtigde steeds meer bedragen dan 90 procent van de maandelijkse bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Daardoor wordt de hoogte van het maandelijks krachtens het beslag in te houden bedrag beperkt in de mate waarin het vakantiegeld in de beslagvrije voet wordt betrokken. Daar staat volgens de A-G tegenover dat voor hetjaarlijks uit te keren vakantiegeld geen aparte of extra beslagvrije voet geldt. De Hoge Raad volgt een andere methode van berekening. De Hoge Raad stelt voorop dat de maandelijkse opbouw van het vakantiegeld moet worden gerekend tot het loon. De opbouw van het vakantiegeld maakt dus deel uit van het maandelijkse inkomen. Het is dus niet zo dat het gehele vakantiegeld aan de maand mei wordt toegerekend. Alleen als het maandsalaris en het in die maand opgebouwde vakantiegeld tezamen de beslagvrije voet voor die maand te boven gaan, is vakantiegeld vatbaar voor beslag. Een andere rekenmethode had volgens de Hoge Raad tot verschillende uitkomsten geleid al naar gelang het vakantiegeld jaarlijks dan wel maandelijks wordt uitbetaa1d.22 Ook met dit arrest is een einde gekomen aan een controverse die de (deurwaarders)praktijk hng verdeeld heeft gehouden.
Nogmaals beslag en `Vormerkung' HR 12juli 2013,ECLI:NL:HR:2oY3:BZ9959, NJi2juli 2013 m.nt. A.I.M. van Mierlo Dit arrest is een bevestiging van HR 8 oktober 2010, NJ 2012211, besproken in de vorige kroniek. Dat arrest was(mede)de aanleiding~3 voor een nieuw wetsvoorstel dat op 6 februari 2015 is aangeboden aan de Tweede Kamer.2Q Op ~ april 2015 heeft de vaste Kamercommissie onderzoek gedaan naar het wetsvoorstel.~5 Doel van het wetsvoorstel is een verbetering van de werking van de `Vormerkung', ingeval na de Vormerkung beslag op de koopsom onder de koper is gelegd.ió De Vormerkung ex art. ~:3 BW moet de koper gedurende zes maanden bescherming bieden tegen beslagleggingen faillissement van de verkoper. De bedoeling is dat koper het registergoed daadwerkelijk en onbelast geleverd krijgt. Dat doel wordt echter gefrustreerd door het beslag. Het gevolg van een beslag op de koopsom is immers dat de koper de koopsom van de levering niet meer bevrijdend aan de notaris kan betalen. In het arrest van 8 oktober 2010 oordeelde de Hoge Raad (niettemin) dat bescherming van de Vormerkung zich niet uitstrekt tot het derdenbeslag onder de koper op de vordering van de verkoper tot betaling van de koopsom. In de optiek van de wetgever maakt het derdenbeslag zo de bescherming ongedaan die de koper als gevolg van de inschrijving van de koop geniet. De levering komt tot stilstand en er ontstaat een patstelling. Het wetsvoorstel beoogt deze patstelling te doorbreken. In het voorstel kan de koper bij een Vormerkung in weerwil van een beslag onder de koper aan de notaris betalen. De notaris voldoet met de koopsom eventuele anterieure beslagleggers en de verkoper kan het registergoed onbelast leveren. Deze doorbreking is voor een beslaglegger ná de Vormerkung nadelig. Hem resteren nauwelijks mogelijkheden om zijn vordering effectief te verhalen. Het wetsvoorstel bepaalt daarom dat een posterieur beslag op de onroerende zaak van rechtswege converteert in een beslag op de koopsom onder de notaris. Dit beslag is beperkt tot het surplus, het deel van de koopprijs dat de notaris ten behoeve van de verkoper onder zich houdt. De anterieure beslagleggers en hypotheekhouders worden door de notaris voldaan, de levering vindt doorgang en de koper geniet de bescherming die de wetgever bij de inwerkingtreding van de Vormerkung heeft beoogd.
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 7 van 11
Het arrest van i2 juli 2013 onderstreept de noodzaak van een regeling tot verbetering van art. 7:3 BW.z~ In dit geval hadden Rosendahl c.s. een woning gekocht van het echtpaar Boutens. De koopovereenkomst werd ingeschreven op grond van art. 7:3 BW.Op het moment van de Vormerkung rustten op de woning reeds een hypotheekrecht en twee beslagen van schuldeisers van Boutens. Een van de schuldeisers van Boutens die ná de Vormerkung beslag op het registergoed hadden gelegd, had ook derdenbeslag onder de koper op de vordering tot betaling van de koopprijs gelegd. De voorzieningenrechter heeft op vordering van Rosendahl c.s. dit derdenbeslag onder voorwaarden opgeheven. Die voorwaarden hadden betrekking op informatie over de notaris die de transportakte zou verlijden en de datum van dat transport. Het hof bekrachtigt vervolgens het vonnis van de voorzieningenrechter en overweegt dat het belang van Rosendahl c.s. bij levering moet prevaleren boven het belang van Boutens bij handhaving van het beslag. De Hoge Raad gaat daarin niet mee. Dat met het beslag afbreuk wordt gedaan aan de werking van de Vormerkung brengt volgens de Hoge Raad niet mee dat het beslag moet worden opgeheven. Zo volgt nu eenmaal uit de wet: tot de in art. 7:3 BW limitatief genoemde rechtsfeiten waartegen de Vormerkung bescherming biedt, behoort niet het beslag op de koopsom. 1/reemdelingenbeslag HR 4 oktober 2013,ECLI:NL:HR:2or3:CA3741, NJ2or4/Y42 In het geding dat leidde tot dit arrest had de rechtspersoon naar Engels recht Dongray bij de Rechtbank Amsterdam van Gécamines uit Congo betaling gevorderd van een bedrag van bijna ~ 13,5 miljoen. Deze vordering werd zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bij verstek toegewezen. In het tegen verstekarrest gerichte verzet heeft Gécamines onder meer gesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou hebben, en dat het door Dongray ten laste van Gécamines gelegde conservatoire derdenbeslag in Nederland —dat slechts doel had getroffen voor ~ ioo —misbruik van recht zou opleveren. Nu in Nederland geen redelijke verhaalsmogelijkheden aanwezig waren, strekte het beslag er uitsluitend toe op de voet van art. ~6~ Rv rechtsmacht van de Nederlandse rechter te creëren. De Hoge Raad overweegt dat als onbestreden vaststaat dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter uitsluitend op die bepaling kon worden gebaseerd. Deze bepaling heeft volgens de Hoge Raad tot doel rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter in zaken waarin anders geen bevoegde rechter zou zijn aangewezen, terwijl in Nederland voor de schuldeiser wel verhaalsmogelijkheden bestaan. Met de regeling van het vreemdelingenbeslag is evenwel niet beoogd de schuldeiser in Nederland een bevoegde rechter te verschaffen opdat hij de beslissing die hij langs deze weg heeft verkregen, ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de schuldenaar,zo overweegt de Hoge Raad voorts met verwijzing naar relevante wetsgeschiedenis. Het oordeel van het hof dat, gezien de omvang van de vordering van Dongray op de derde van maximaal ~ ioo en gelet op de afwezigheid van andere vermogensbestanddelen van Gécamines in Nederland, alsmede de omstandigheid dat Dongray ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding daarmee bekend was, het beslag niet is gelegd en vervolgens met het oog op het benutten van in Nederland bestaande verhaalsmogelijkheden misbruik is gemaakt van de bevoegdheidsgrond van art. ~6~ Rv,in het licht van die ratio, gaf niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. HR 4 oktober 2oi,3, ECLI:NL:HR:2oY3:CA,377r, NJ2oi3/48o In art. 65 Rv is als algemene bepaling opgenomen dat de rechter het
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en eXecutierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschriften pagina 8 van 11
desbetreffende exploot of akte van rechtspleging nietig kan verklaren, indien die lijdt aan een gebrek dat uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of indien de nietigheid uit de aard van het gebrek voortvloeit. Art. 440 lid i aanhef en sub a Rv schrijft voor dat het beslagexploot de woon- of vestigingsplaats van de beslaglegger moet vermelden. Voor de vraag of de rechter in het desbetreffende geval de nietigheid dient uitte spreken, is van belang of aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd onredelijk door het gebrek wordt benadeeld dan wel of het gebrek zich leent voor herstel (art. 66 Rv). In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat art. 66 Rv van overeenkomstige toepassing is op vormvoorschriften met betrekking tot beslagexploten. Een oordeel ten faveure van Ice Shipping, die —naar aanleiding van een aanvaring met een van haar schepen —het schip van Carrier Tanker in conservatoir vreemdelingenbeslag had genomen. Ice Shipping had daarop de rechtsmacht van de Nederlandse rechter gegrond. Carrier Tanker betwistte dat, stellende dat in het exploot ten onrechte de plaats van vestiging van de vertegenwoordiger van Ice Shipping was vermeld, in plaats van haar eigen (werkelijke) vestigingsplaats. De Hoge Raad achtte van belang dat het beslag daags na het leggen ervan was vervangen door een garantie van de verzekeraar van Carrier Tanker en dat Carrier Tanker de nietigheid van het beslag pas in appel had ingeroepen. Gelet hierop bestond tijdig voldoende duidelijkheid over de woon- en vestigingsplaats van de beslaglegger. Voor zover dat niet het geval zou zijn geweest, is volgens de Hoge Raad niet gebleken dat Carrier Tanker door de onjuiste vermelding in het exploot is benadeeld.
Twee arresten en een vonnis over executie en misbruik van bevoegdheid HofArnhem-Leeuwarden 26februari 2oi3,ECLI:NL:GHARL:2or3:BZ2342, JOR 201,3/158 m.nt. S.R. Damminga;Hof's-Hertogenbosch lo oktober 2oi2, ECLI:NL:GHSHE:2oi2:BYo8o5,JOR 2oz4/55~ Rb. Rotterdam (vzr.)s2 februari 2or4,ECLI:NL:RBROT:2o14:g65,RVR 2014/5 Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, te worden beantwoord aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht.Lg In het geval dat leidde tot het arrest van het Arnhems-Leeuwardense hof ging het om de vraag of een door USG ten laste van Clafis gelegd beslag op een g-rekening (WKA-depot), die door Clafis werd aangehouden bij de Belastingdienst, misbruik van bevoegdheid tot het leggen van beslag oplevert. USG had per abuis een bedrag dubbel overgeboekt, maar pas drie jaar later daarover bij Clafis aan de bel getrokken en had na sommatie beslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat de betalingen zijn gedaan aan de Belastingdienst en niet onverschuldigd waren. Dat wordt in hoger beroep niet bestreden. USG heeft zich ook beroepen op ongerechtvaardigde verrijking. Die vordering acht het hof toewijsbaar. Volgens het hof staat vast dat het bankafschrift waarop Clafis zich beroept en dat als productie deel uitmaakt van het beslagrekest, niet correct is. Daarop was melding gemaakt van een ander bankrekeningnummer, waarop niet dubbel was betaald. Daardoor was Clafis niet in staat de deugdelijkheid van de vordering te onderzoeken. Daarnaast is voor het hof van belang dat de vordering waarvoor beslag is gelegd, op het moment van de beslaglegging drie jaar oud was. Dit terwijl de beslaglegger eerst een maand voor de beslaglegging de vordering bij Clafis onder de aandacht had gebracht. Deze omstandigheden leiden tot het oordeel van het hof dat USG zonder een zorgvuldige voorbereiding en zonder Clafis voldoende de mogelijkheid te bieden de gegrondheid van de vordering te
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht •Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging • BJu Tijdschriften pagina 9 van 11
onderzoeken, beslag heeft gelegd. Daarmee heeft USG misbruik gemaakt van de bevoegdheid beslag teleggen. In de zaak die leidde tot het arrest van het gerechtshof's-Hertogenbosch~9 ging het om een geschil tussen een eigenaar van een vakantiepark en de eigenaar van twee huisjes op dit park. Laatstgenoemde voldeed aan zijn lopende verplichtingen jegens andere crediteuren, maar liet de jaarlijkse parkbijdrage jarenlang onbetaald. De exploitant van het park legde beslag op de huisjes. Vervolgens werd door de hypotheekhouder aangezegd dat de executie zou worden overgenomen. De eigenaar vorderde opheffing van het beslag. Hij stelde dat er van de executieopbrengst zo weinig te verwachten viel, dat zelfs de hypotheekhouder daaruit niet voldaan kon worden en dat het beslag daarom onrechtmatig was. Volgens het hof blijkt uit het feit dat de schuldenaar wel zijn lopende verplichtingen jegens andere crediteuren voldoet, dat de schuldenaar uit onwil de vordering van het vakantiepark niet voldoet. Het hof komt tot de slotsom dat ook als van een executie niet kan worden verwacht dat deze tot een voldoende opbrengst zal leiden, er toch een redelijk belang kan zijn bij de executie. Dit belang kan bijvoorbeeld daarin gelegen zijn dat in de executie voor de schuldenaar een drijfveer gelegen kan zijn om op andere wijze aan de veroordeling te voldoen, of voorde voldoening daarvan een regeling met de schuldeiser overeen te komen. Tot slot een vergelijkbare uitspraak, maar met een bijzondere aanleiding. Het ging om het geval waarin de gemeente tevergeefs met een verbod, versterkt met dwangsommen, een einde probeerde te maken aan de niet-aflatende stroom WOB-verzoeken, handhavingsverzoeken en vergunningsaanvragen van een exploitant van een kamerverhuurbedrijf. Die zag voor die bijzondere vorm van `stalking' kennelijk aanleiding vanwege het feit dat de gemeente eerder een aantal van zijn panden had gesloten. Het `contact'-verbod werd toegewezen, maar de exploitant trok zich daar niets van aan en bleef verzoeken indienen, zodat het maximale bedrag(~ 300.000)aan dwangsommen werd verbeurd. De gemeente wilde zich daarvoor verhalen op een van de panden. De exploitant vorderde tevergeefs staking van de executie, ook hier op de grond dat vanwege de vordering van de hypotheekbank de gemeente geen betaling zou ontvangen en sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid. De voorzieningenrechter was van oordeel dat dit enkele feit er niet in mag resulteren dat de exploitant de vordering van de gemeente zonder meer —zonder enige consequentie voor zichzelf en met behoud van zijn eigendom van de panden —ongedaan kan laten, temeer omdat een verbod op straffe van een dwangsom beoogt een stevige prikkel te zijn, die niet kan worden afgedaan met de stelling dat men niet over gelden beschikt. Daarmee zou de dwangsom volgens de voorzieningenrechter verworden tot een papieren tijger. Noten * Met medewerking van (en dank aan) mw. mr. V.M. Huisman,juridisch medewerkster. 1 PbEU 2~ juni 2oi4, L 189, P• 59-92• Verordening(EU)655/2oi4 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2oi4 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken. 2 N.W.M. van den Heuvel & M.L.S.W.E. de Lange, Het Europees bankbeslag, BER 2oii, afl. 3, p. 31-37. Een EAPO kan worden verzocht en ten uitvoer gelegd
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging ~ BJu Tijdschr... pagina 10 van 11
ongeacht of de schuldeiser al dan niet over een executoriale titel beschikt (art.5 lid 1 Verordening(EU)655/2oi4). Uitwinning geschiedt vervolgens volgens de regels van het toepasselijke nationale recht. Uit art. 23 van de verordening volgt dat de op grond van de verordening in een lidstaat uitgevaardigde EAPO's in andere lidstaten automatisch zullen worden erkend en ten uitvoer gelegd, zonder dat daarvoor een bijzondere procedure is vereist. 3 A.W. Jongbloed, Naar een Europees executie- en beslagrecht, Zutphen: Uitgeverij Paris 2013. M. Meijsen, i4o. Beslagsyllabus augustus 2014: over binding, transparantie, grijsmaken, zekerheidstelling en bewijsbeslag, BER 2014, afl. 6, p. 20-26. 4 A.W.Jongbloed, Executierecht(Studiereeks burgerlijk procesrecht), Deventer: Kluwer 2014. 5 H.W.B. thoe Schwartzenberg & A.W. Jongbloed, Beslag en executie voor de rechtspraktijk, Apeldoorn/Antwerpen: Maklu 2014. 6 H.A. Stein, Beslag- en executierecht in de dagelijkse praktijk, Rotterdam: Brave New Books 2oi3. ~ H.G. Punt, Memo beslagrecht, Deventer: Kluwer 2oi5. 8 Redactieraad beslagrecht, De Beslagsyllabus, versie augustus 2014. g Meijsen 2014. io Rb. Amsterdam (vzr.)4 december 2012, ECLI:NL:RBAMS:2oi2:BY622o. ii D.M. de Knijff, Kroniek Beslag- en executierecht, TCR 2oi3, afl. z, p. 64-~0. i2 EHRM 3o maart 1989, NJ 1991/522(Chappell/Verenigd Koninkrijk), r.o. 57. i3 HR 2~ januari 1995, ECLI:NL:HR:i995~ZC163i, NJ 1995/579• i4 Kamerstukken II 2oli/i2, 33079, 3~ P• 7-g• 15 R.M. van der Velden & S.H. Bouwers, Hoge Raad staat bewijsbeslag in nietIE-zaken toe, BER 2oi4, afl. 8, p. 24-2g; K.L. Maes, Bewijsbeslag: de zoektocht naar evenwicht, TvP 2oi4, afl. 6, p. 168-i~4; A.F. Noija, Algemeen conservatoir bewijsbeslag door de Hoge Raad toegestaan, NTBR 2oi3/45~ H.B. Krans aan het slot van zijn NJ-noot; N. de Boer, Het algemene bewijsbeslag: de Hoge Raad heeft gesproken, TCR 2oi4, afl. i, p. 12-20. i6 Zie mijn bespreking van de publicatie van T.I.J. Bodewes in TCR 2oi1, afl. 1, p. 2~. i~ De Knijff 2013. 18 Zie A-G Wesseling-van Gent in par. 1.6 van haar conclusie voor HR i4 juni 2oi3, ECLI:NL:HR:2oi3:BZ4o96. ~9 Uit art. 2:191id 4 en 5 BW in samenhang gelezen met art. 2:23c lid i BW volgt dat een rechtspersoon slechts ophoudt te bestaan, indien hij op het tijdstip van zijn ontbinding geen (bekende)baten meer heeft.
http://wtivw.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015
Beslag- en executierecht ~ Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging • BJu Tijdschr... pagina 11 van 11
20 HR 2~ januari 1995 RvdW 1995/36(Adjuncten Properties/S~dergvist). 2i Conclusie van A-G Hammerstein d.d. 2 september 2oi4, ECLI:NL:PHR:2oi4:1952. 22 Zie over het arrest S.C. Krekel, Beslaglegging op vakantie-uitkeringen, BER 2014, afl. 8, p. 29-33• 23 Kamerstukken II 2014/15, 34148> 3~ P• 4• 24 Kamerstukken II 2oi4/15, 34148, i; Kamerstukken II 2014/15, 3414g~ 2• 25 Kamerstukken II 2oi4/i5, 3414g~ 4• 26 Kamerstukken II 2oi4/15, 34148, 3, P• 1• 2~ S.E. Bartels in zijn noot bij HR 12 juli 2oi3, JOR 2013/295; H.W. Heyman, De Vormerkung kaltgestellt? Een tweede arrest over derdenbeslag onder de koper na Vormerkung (n.a.v. HR i2 juli 2oig, ECLI:NL:HR:2o13~BZ9959), WPNR(2013)6990,P. gll-H14. 28 Zie o.m. HR ii apri12oo3, ECLI:NL:HR:2oo3:AF284i, NJ 2003/440• 29 Hof's-Hertogenbosch i6 oktober 2oi2, ECLI:NL:GHSHE:2oi2:BYo8o5,JOR 2014/55•
OO Boom Juridische uitgevers
http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2015/3/TCR 0929-8649...
16-9-2015