Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2014-2015
Bescherming van onroerend erfgoed. Rechtsgevolgen
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door
Roelens Jochen (studentennr. 00906992)
Promotor: Prof. Dr. G. Van Hoorick Commissaris: L. Vandenhende
1
DANKWOORD
Deze masterproef is het resultaat van vele uren opzoekingswerk, schrijven, schrappen, toevoegen en herschrijven. Deze masterproef zou niet mogelijk geweest zijn zonder de hulp van enkele mensen. In de eerste plaats wens ik mijn promotor, Prof. dr. Geert Van Hoorick, te bedanken voor het opnemen van het promotorschap en voor de waardevolle raad die hij mij, samen met commissaris mevrouw Lise Vandenhende, gaf om de masterproef aan te vatten. Reeds in mijn bacheloropleiding werd mijn interesse voor het omgevingsrecht gewekt door de boeiende colleges ruimtelijk bestuursrecht. Deze interesse werd tijdens mijn masteropleiding nog verder gevoed door de colleges van de grondige studie omgevingsrecht. Daarnaast gaat er ook een grote dank uit naar mijn ouders, mijn zus en Stephanie voor hun onophoudelijke steun gedurende mijn opleiding.
Jochen Roelens Vleteren, mei 2015
2
3
INHOUDSOPGAVE DANKWOORD…………………………………………………………………………….1 INHOUDSOPGAVE……………………………………………………………………3 INLEIDING …………………………………………………………………………………13 DEEL I: Analyse van de rechtsgevolgen gekoppeld aan de aanwezigheid van erfgoedwaarden en aan het doorlopen van specifieke juridische procedures……………………………………...17 Hoofdstuk 1. Historisch overzicht van de aandacht voor het behoud van onroerend erfgoed………………………………………………………………………………17 1.1 Erfgoedzorg in de 19de eeuw: instellingen met een hart voor het onroerend erfgoed………..17 1.2 Juridisering van de erfgoedzorg en aandacht voor het landschap in het begin van de 20ste eeuw........................................................................................................................................................17 1.3 De wet van 7 augustus 1931 “op het behoud van monumenten en landschappen”…………18 1.4 Federalisering en de veranderende bevoegdheid inzake onroerend erfgoed………………18 1.5 Sectorale regelgeving binnen het Vlaams Gewest……………………………………………19 1.6 Het Onroerenderfgoeddecreet: ‘eenheids’decreet……………………………………………...19
Hoofdstuk 2. De opname in een inventaris…………………………………………….21 2.1 Band tussen opname in een inventaris en bescherming………………………………………..21 2.2 Één of meer inventarissen………………………………………………………………………..21 2.3 Juridisch statuut van de inventarissen………………………………………………………….22 2.4 Betrokkenheid van de burger tijdens de inventarisatieprocedure…………………………….23 2.5 Criteria voor de opname in en het schrappen uit een vastgestelde inventaris………………..24 2.6 Rechtsgevolgen verbonden aan de opname in een inventaris………………………………….25 2.6.1 Vóór het Onroerenderfgoeddecreet: enkel specifieke rechtsgevolgen…………………………..25 2.6.2 Het Onroerenderfgoeddecreet behoudt deze vier specifieke rechtsgevolgen……………............27 2.6.3 Onroerenderfgoeddecreet introduceert algemene rechtsgevolgen ………………………............28 2.6.3.1 Zorgplicht voor de administratieve (niet-vergunningverlenende) overheid……..........28 2.6.3.2 Verhouding tussen inventarisering en vergunningen………………………...29
4 2.6.3.3 Motiveringsverplichting voor de administratieve (niet-vergunningverlenende) overheid……………………………………………………………………………….31 2.6.3.4 Informatieplicht bij overdracht ten bezwarende titel…………………………32 2.7 onzekerheid over het griefhoudend karakter van een opname in een vastgestelde inventaris...............................................................................................................................................33
Hoofdstuk 3: De eigenlijke bescherming……………………………………………….35 3.1 Zes statuten ter bescherming (sensu lato) van ons onroerend erfgoed………………………..35 3.2 Vier statuten ter bescherming (sensu stricto) van ons onroerend erfgoed……………………35 3.3 Het nieuwe begrip ‘overgangszone’……………………………………………………………..36 3.4 De bescherming van archeologische sites……………………………………………………….37 3.5 De bescherming van monumenten………………………………………………………………38 3.6 De bescherming van stads- en dorpsgezichten………………………………………………….38 3.7 De bescherming van cultuurhistorische landschappen………………………………………...39 3.8 De uniforme beschermingsprocedure…………………………………………………………...40 3.8.1 De twee fasen in de procedure: voorlopige en definitieve bescherming………………………...40 3.8.2 De procedure bij de voorlopige bescherming……………………………………………………40 3.8.2.1 Reeds inspraak voor de afronding van de voorlopige bescherming: diverse principieel verplichte adviesaanvragen……………………………………………………………………40 3.8.2.2 Vaststelling door de Vlaamse Regering van het besluit tot voorlopige bescherming...41 3.8.2.3 Openbaar onderzoek georganiseerd door betrokken gemeente……………………….41 3.8.2.4 Kennisgeving aan de zakelijkrechthouders……………………………………………42 3.8.2.5 Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad…………………………………………….42 3.8.2.6 Periode waarbinnen de rechtsgevolgen van voorlopige bescherming gelden………...42 3.8.3 De procedure bij de definitieve bescherming……………………………………………………42 3.8.3.1 Facultatieve adviesaanvraag aan de VCOE…………………………………………...42 3.8.3.2 Uitspraak Agentschap Onroerend Erfgoed……………………………………………43 3.8.3.3 Kennisgeving aan de zakelijkrechthouders……………………………………………43 3.8.3.4 Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad…………………………………………….43 3.8.4 Inhoud voorlopig en definitief beschermingsbesluit…………………………………………….44 3.9 Algemene rechtsgevolgen van een bescherming………………………………………………..45 3.9.1 Voorafgaandelijke bemerkingen…………………………………………………………………45 3.9.2 Passiefbehoudsbeginsel………………………………………………………………………….46 3.9.3 Actiefbehoudsbeginsel…………………………………………………………………………..46 3.9.3.1 Algemene toelichting…………………………………………………………………46
5 3.9.3.2 Vaststelling door de Vlaamse Regering van algemene voorschriften voor instandhouding en onderhoud…………………………………………………………………47 3.9.4 Toelating of verplicht advies met vastgestelde rechtsgevolgen voor handelingen aan of in beschermde goederen…………………………………………………………………………………..48 3.9.4.1 Algemene toelichting………………………………………………………………….48 3.9.4.2 Toelating door het Agentschap Onroerend Erfgoed of de onroerenderfgoedgemeente principieel vereist voor welomschreven handelingen aan of in beschermde goederen……….48 3.9.4.3 Verval van de toelating………………………………………………………………..50 3.9.4.4 Verplichte adviesvraag voor toelatingsplichtige handelingen waarvoor ten gevolge van andere sectorale wetgeving een ‘vergunning’ vereist is – Integratie met andere vergunningsplichten…………………………………………………………………………...50 3.9.4.4.1 Toelatingsplicht neemt vorm aan van verplichte adviesaanvraag………….50 3.9.4.4.2 Advies: niet-bindend, maar met vastgestelde rechtsgevolgen……………...51 3.9.5 Verhouding tussen de instrumenten voor ruimtelijke ordening en beschermingsbesluiten……..53 3.9.5.1 Inleidende probleemstelling…………………………………………………………...53 3.9.5.2 Verhouding tussen een beschermingsbesluit en de ruimtelijke plannen: evolutie……53 3.9.5.2.1 Oorspronkelijk: cumulatieve toepassing van beide wetgevingen………….53 3.9.5.2.2 Legaliteitsbeginsel: individueel besluit versus verordenende bepaling…….54 3.9.5.2.3 Recente rechtspraak: de primauteit van de ruimtelijke ordening ten dele genuanceerd…………………………………………………………………………..56 3.9.5.2.4 Onroerenderfgoeddecreet: nieuwe decretale basis voor de primauteit van de ruimtelijke ordening…………………………………………………………………..57 3.9.6 Verhouding tussen een beschermingsbesluit en een stedenbouwkundige vergunning………….58 3.9.6.1 Impact van een later beschermingsbesluit op een nog niet (geheel) uitgevoerde en niet vervallen vergunning………………………………………………………………………….58 3.9.6.2 Verhouding tussen een reeds bestaand beschermingsbesluit en een later verkregen vergunning…………………………………………………………………………………….58 3.9.7 Onteigeningsmogelijkheid……………………………………………………………………….59 3.9.8 Informatieverplichtingen………………………………………………………………………...60 3.9.8.1 Informatieplicht bij overdracht………………………………………………………..60 3.9.8.2 Informatieplicht bij publiciteit over een voorgenomen overdracht…………………...61 3.9.9 Opent een bescherming een recht op schadevergoeding?.............................................................61 3.9.9.1 Inleiding……………………………………………………………………………….61 3.9.9.2 Wettelijke basis vóór het Onroerenderfgoeddecreet…………………………………..61 3.9.9.3 Huidige situatie………………………………………………………………………..63 3.9.9.3.1 Schadevergoeding niet voorzien in het Onroerenderfgoeddecreet…………63 3.9.9.3.2 Schadevergoeding op basis van artikel 16 Grondwet?..................................63
6 3.9.9.3.3 Schadevergoeding bij toepassing van het beginsel van de gelijkheid voor openbare lasten?............................................................................................................65 3.9.9.3.4 Schadevergoeding op basis van artikel 1 Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM?.........................................................................................................................66 3.9.9.3.5 Schadevergoeding op basis van artikel 11 Gecoördineerde wetten op de Raad van State?......................................................................................................................67 3.9.10 Toegangsrecht…………………………………………………………………………………..67 3.9.11 Financiering van de erfgoedzorg……………………………………………………………….70 3.9.11.1 Inleidende bemerking………………………………………………………………..70 3.9.11.2 Erfgoedpremie……………………………………………………………………….70 3.9.11.3 Onderzoekspremie…………………………………………………………………...72 3.9.11.4 Meerjarenpremieovereenkomsten……………………………………………………73 3.9.12 Fiscale incentives……………………………………………………………………………….73 3.9.12.1 Wetgevende historiek………………………………………………………………..73 3.9.12.2 Voorwaarden en modaliteiten van de huidige belastingvermindering………………74 3.10 Specifieke rechtsgevolgen………………………………………………………………………75 3.10.1 Genuanceerd sloopverbod voor beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten…………………………………………………………………………………………75 3.10.2 Specifiek voor beschermde cultuurgoederen opgenomen in een beschermingsbesluit van een monument……………………………………………………………………………………………...77 3.11 Ongedaan maken van de rechtsgevolgen gekoppeld aan de definitieve bescherming……...77 3.11.1 Middels vergunningverlening?....................................................................................................77 3.11.2 Middels een opheffing of wijziging van het beschermingsbesluit……………………………..78 3.11.2.1 Voortaan uniforme procedures met duidelijke omschrijving van de gevallen waarin de opheffing/ wijziging mogelijk is…………………………………………………………...78 3.11.2.2 Wijziging of opheffing binnen de hiertoe door het Onroerenderfgoeddecreet vastgestelde procedure………………………………………………………………………...78 3.11.2.2.1 Gevallen waarin deze procedure kan gevolgd worden……………………78 3.11.2.2.2 Twee fasen in deze procedure: voorlopige en definitieve wijziging of opheffing……………………………………………………………………………...80 A. Procedure voor de voorlopige wijziging of opheffing……………………80 B. Procedure voor de definitieve wijziging of opheffing…………………….82 3.11.2.2.3 Tijdstip waarop de rechtsgevolgen uit een besluit tot definitieve wijziging of opheffing van toepassing worden………………………………………………….83 3.11.3 Middels een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan……………………………………………83 3.11.3.1 Geval waarin deze procedure kan gevolgd worden………………………………….83 3.11.3.2 Procedure…………………………………………………………………………….83
7 3.11.3.3 Minder goede bescherming voor het onroerend erfgoed?...........................................84 3.11.3.4 Wijziging VCRO ter aanpassing van gewestelijke RUP’s aan hun rol als instrument om beschermingsbesluiten te wijzigen of op te heffen………………………………………………….…85
Hoofdstuk 4. Afbakening van een erfgoedlandschap in een ruimtelijk uitvoeringsplan…………………………………………………………………………………..87 4.1 Begrip en situering………………………………………………………………………………..87 4.2 Rechtsgevolgen van de afbakening van een erfgoedlandschap in een RUP…………………..87 4.2.1 Voor iedereen: principiële zorgplicht voor de erfgoedwaarden…………………………………87 4.2.2 Voor administratieve overheden: twee zorgplichten, telkens met bijhorende motiveringsplicht.88
Hoofdstuk 5. Het opstellen van onroerenderfgoedrichtplannen…………….…91 5.1 Begrip, belang en situering………………………………………………………………………91 5.2 Het koppelen van een actieprogramma aan een onroerenderfgoedrichtplan………….……..92 5.3 Rechtsgevolgen van het opstellen van een onroerenderfgoedrichtplan……………………….92 5.3.1 Rechtsgevolgen voorheen gekoppeld aan de ankerplaatsen……………………………………..92 5.3.2 Het stilzwijgen van het Onroerenderfgoeddecreet over rechtsgevolgen en over een zorgplicht..93 5.3.3 Zorgplicht via inventarisatie?........................................................................................................94 5.3.4 Zorgplicht voor overeenkomstig het Decreet Landschapszorg definitief aangeduide ankerplaatsen?.........................................................................................................................................94
Hoofdstuk 6. Het bijzondere aan archeologie………………………………………...97 6.1 Inleiding-afbakening……………………………………………………………………………..97 6.2 (Rechts)gevolgen opgenomen in het archeologieluik van het Onroerenderfgoeddecreet……97 6.2.1 Het beginsel van het passief behoud van archeologische artefacten, sites en ensembles………..97 6.2.2 Het beginsel van het actief behoud van archeologische ensembles – meldingsplichten………...98 6.2.3 Verbod op het zonder erkenning en zonder toelating uitvoeren van archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem met het oog op wetenschappelijke vraagstelling………………………………..99 6.2.4 Verbod op het opsporen met metaaldetectoren van archeologische artefacten en sites, zonder erkenning of in afwijking van de code van goede praktijk…………………………………………...100 6.2.5 Verbod op het zonder toelating of zonder melding uitvoeren van archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, van archeologische opgravingen of van graafwerken met de bedoeling archeologische sites op te sporen en vrij te leggen of archeologische artefacten uit hun originele context te verwijderen………………………………………………………………………………...100 6.2.6 Rechtsgevolgen verbonden aan een toevalsvondst……………………………………………..101 6.2.7
De
toevoeging
van
een
bekrachtigde
archeologienota
bij
de
aanvraag
van
een
stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem of van een verkavelingsvergunning…….102
8 6.2.7.1 Algemeen…………………………………………………………………………….102 6.2.7.2 Gevallen waarin de toevoeging van een bekrachtigde archeologienota vereist is…...102 6.2.7.2.1 Gevallen waarin bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem een bekrachtigde archeologienota moet toegevoegd worden.........................................................................................................................102 6.2.7.2.2 Gevallen waarin bij de aanvraag van een verkavelingsvergunning een bekrachtigde archeologienota moet worden toegevoegd……………………………104 6.2.7.3 ‘Standaard’procedure voor het verkrijgen van een bekrachtigde archeologienota…..105 6.2.7.3.1 Archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem voorafgaand aan vergunningsplichtige ingrepen………………………………………………………105 6.2.7.3.2 Overmaken door erkend archeoloog van een archeologienota aan het Agentschap Onroerend Erfgoed……………………………………………………..107 6.2.7.3.3 Bekrachtiging van de archeologienota door Agentschap Onroerend Erfgoed of weigering…………………………………………………………………………107 6.2.7.4 Uitvoeren van de bekrachtigde archeologienota …………………………………….108 6.2.7.5 Specifieke procedure bij onmogelijkheid of onwenselijkheid om vóór de vergunningverlening een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren………………………………………………………………………………………...108 6.2.7.5.1 Indienen door de erkende archeoloog bij het Agentschap Onroerend Erfgoed van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem als te bekrachtigen archeologienota……………………………………………………………………...108 6.2.7.5.2 Bekrachtiging archeologienota door het Agentschap Onroerend Erfgoed of weigering……………………………………………………………………………109 6.2.7.5.3 Archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem…………………110 6.2.7.5.4 Overmaken van een nota door de erkende archeoloog aan het Agentschap Onroerend Erfgoed…………………………………………………………………..110 6.2.7.5.5 Bekrachtiging van de nota door het Agentschap Onroerend Erfgoed of weigering…………………………………………………………………………….110 6.2.7.6 Uitvoeren van de bekrachtigde nota…………………………………………………111 6.2.7.7 Bezorgen van het archeologierapport door de erkende archeoloog aan het Agentschap Onroerend Erfgoed…………………………………………………………………………..111 6.2.7.8
Het
naleven
van
de
bekrachtigde
(archeologie)nota
en
van
het
Onroerenderfgoeddecreet als verplichte voorwaarde voor de vergunning…………………..112 6.2.7.9 Eindverslag te bezorgen door de erkende archeoloog aan het Agentschap Onroerend Erfgoed………………………………………………………………………………….……112 6.2.7.10 Financiering van de zorg voor het archeologisch erfgoed……………………….…112 6.2.7.10.1 Financiering van archeologisch (voor)onderzoek……………………..…112
9 6.2.7.10.2 De oprichting van een archeologiefonds…………………………………114 6.2.7.10.3 Premie voor buitensporige directe kost bij verplicht archeologisch onderzoek……………………………………………………………………………115 6.3 Inwerkingtreding archeologieluik van het Onroerenderfgoeddecreet………………………115
Deel 2. Synthese van de (rechts)gevolgen in en buiten het Onroerenderfgoeddecreet gekoppeld aan het bezit van erfgoedwaarden………………………………………………………………………….117 Hoofdstuk 1. Algemene beschouwing…………………………………………………..117 Hoofdstuk 2. Het aan de vinder bekend en het door de vinder redelijkerwijze te vermoeden bezit van archeologische (erfgoed)waarde(n)……………………………………………………………………………118 Hoofdstuk 3. Het eventueel bezit van archeologische (erfgoed)waarde(n)..118 Hoofdstuk 4. Het niet bekend bezit van erfgoedwaarde(n) en het niet vermoed bezit van archeologische waarde…………………………………………...119 Hoofdstuk 5. Het bekend bezit van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit van archeologische waarde………………………………………………………………...120 5.1 Het bekend bezit van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit van archeologische waarde door onroerende goederen……………………………………………………….............................120 5.2 Het bekend bezit door onroerende goederen die niet van algemeen belang wegens hun erfgoedwaarde zijn, van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit door onroerende goederen die niet van algemeen belang wegens hun archeologische waarde zijn, van archeologische waarde………………………………………………………………………………………………..120 5.2.1 Bedoelde goederen……………………………………………………………………………...120 5.2.2 Eerste mogelijkheid: de bedoelde goederen hebben niet het voorwerp van enige specifieke juridische procedure uitgemaakt……………………………………………………………………...121 5.2.3 Tweede mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een vastgestelde inventaris, waarbij geen openbaar onderzoek gevoerd werd……………………………………………………..121 5.2.3.1 ‘Rang’regeling……………………………………………………………………….121 5.2.3.2 Rechtsgevolgen gekoppeld aan de opname in eender welke vastgestelde inventaris..121
10 5.2.3.3 Rechtsgevolgen gekoppeld aan de opname in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed…………………………………………………………………………121 5.2.3.4 Onrechtstreekse rechtsgevolgen van de opname in een vastgestelde inventaris…….122 5.2.4 Derde mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een vastgestelde inventaris waarbij wel een openbaar onderzoek gevoerd werd…………………………………………………122 5.2.4.1‘Rang’regeling………………………………………………………………………..122 5.2.4.2 Rechtsgevolgen gekoppeld aan
de opname in eender welke vastgestelde
inventaris……………………………………………………………………………………..123 5.2.4.3 Rechtsgevolg gekoppeld aan de opname in de vastgestelde inventaris van archeologische zones………………………………………………………………………...123 5.2.4.4 Rechtsgevolgen gekoppeld aan de opname in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed…………………………………………………………………………123 5.2.4.5 Rechtsgevolg gekoppeld aan de opname in de vastgestelde inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde…………………………………………………………….124 5.2.4.6 Onrechtstreekse rechtsgevolgen van de opname in een vastgestelde inventaris met openbaar onderzoek………………………………………………………………………….124 5.3 Het bekend bezit door onroerende goederen die wel van algemeen belang wegens hun erfgoedwaarde zijn, van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit door onroerende goederen die wel van algemeen belang wegens hun erfgoedwaarde zijn, van archeologische waarde………124 5.3.1 Bedoelde goederen……………………………………………………………………………...124 5.3.2 Eerste mogelijkheid: de bedoelde goederen hebben niet het voorwerp van enige specifieke juridische procedure uitgemaakt……………………………………………………………...………125 5.3.2.1 Algemeen rechtsgevolg………………………………………………………………125 5.3.2.2 Rechtsgevolgen voor archeologische sites en/of archeologische artefacten………...125 5.3.2.3
Rechtsgevolgen
voor
archeologische
sites,
cultuurhistorische
landschappen,
monumenten en stads- of dorpsgezichten……………………………………………………125 5.3.3 Tweede mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een vastgestelde inventaris waarbij geen openbaar onderzoek gevoerd werd……………………………………………………..126 5.3.4 Derde mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een vastgestelde inventaris waarbij wel een openbaar onderzoek gevoerd werd………………………………………………….126 5.3.5 Vierde mogelijkheid: de bedoelde goederen werden beschermd………………………………126 5.3.5.1 Algemene rechtsgevolgen……………………………………………………………126 5.3.5.2 Specifieke rechtsgevolgen……………………………………………...……………127 5.3.5.2.1 Voor beschermde monumenten…………………………………………...127 5.3.5.2.2 Voor beschermde stads- of dorpsgezichten……………………………….127 5.3.5.2.3 Voor beschermde cultuurhistorische landschappen………………………128 5.3.5.2.4 Voor beschermde archeologische sites……………………………………128
11 5.3.6 Vijfde mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een afgebakend erfgoedlandschap…………………………………………………………………………………..…128 5.3.6.1 ‘Rang’regeling……………………………………………………………………….128 5.3.6.2 Rechtsgevolgen………………………………………………………………………128 5.3.7
Zesde
mogelijkheid:
de
bedoelde
goederen
zijn
betrokken
bij
een
opgesteld
onroerenderfgoedrichtplan……………………………………………………………………………129
DEEL 3. BESLUIT……………………………………………………………………131 BIBLIOGRAFIE…………………………………………………………………..……141
12
13
INLEIDING 1. Niet alleen op onze samenleving, maar ook op ieder van ons rust de plicht om ons onroerend erfgoed respectvol te beheren. “Het onroerend erfgoed vormt het meest tastbare deel van het cultuurarchief van Vlaanderen. Het omringt ons, we komen er dagelijks mee in aanraking. Het is het meest wezenlijke, het minst abstracte deel van onze culturele identiteit. Als nalatenschap van vorige generaties vormt het een belangrijk deel van ons collectief geheugen en geweten. Het is dan ook onze plicht om dit erfgoed respectvol te beheren, te meer omdat het onroerend erfgoed intrinsiek en existentieel deel uitmaakt van onze leefomgeving.”1 De decreetgever van het Onroerenderfgoeddecreet komt aldus tot het besluit dat het onze plicht is om het onroerend erfgoed respectvol te beheren. Ik stel mij de vraag of we niet op de eerste plaats respect moeten hebben voor de erfgoedwaarden die de ons omringende onroerende goederen desgevallend bezitten. Moeten de aanwezige erfgoedwaarden niet één van de elementen vormen bij de beoordeling van wat wij met de ons omringende onroerende goederen doen? Bij het beantwoorden van de vraag wat wij met de ons omringende onroerende goederen (kunnen) doen, moet er veelal een afweging van belangen gebeuren. Ofwel worden de private belangen afgewogen tegen het algemeen belang, ofwel worden de diverse elementen van algemeen belang onderling afgewogen. Ik stel me hierbij de vraag of de aanwezigheid van erfgoedwaarden niet beter steeds bij deze belangenafweging als één van de relevante beoordelingselementen in aanmerking wordt genomen. 2. De vragen die zich hierbij stellen zijn enerzijds hoe we ons onroerend erfgoed kunnen detecteren en anderzijds hoe we het voor de toekomst kunnen behouden. Als beleidsverantwoordelijke van onze samenleving wil de Vlaamse Regering uiteraard het antwoord op de principiële vragen of en hoe een welbepaald onroerend goed voor de toekomst behouden moet blijven, sturen. Hiertoe werkt zij een beleid uit en maakt zij gebruik van diverse beleidsinstrumenten, wat haar toelaat om in concrete casussen een objectief en gemotiveerd antwoord te geven op de vraag of een welbepaald onroerend goed voor de toekomst behouden moet blijven. In de systematiek van het Onroerenderfgoeddecreet vormt de eigenlijke bescherming van onroerend erfgoed nog steeds een zeer belangrijk beleidsinstrument binnen het Onroerenderfgoeddecreet aangezien de eigenlijke bescherming een principieel definitief waardeoordeel over de noodzaak tot behoud van een onroerend goed voor de toekomst omvat. De bescherming als beleidsinstrument wordt verder opgedeeld in zes verschillende instrumenten, te weten de bescherming van archeologische sites, de bescherming van monumenten, de bescherming van cultuurhistorische landschappen, de bescherming van stads- of dorpsgezichten, de opstelling
van
onroerenderfgoedrichtplannen
en
de
afbakening
van
erfgoedlandschappen.
Naast deze bescherming krijgt ook inventarisering een eigen plaats, als volwaardig beleidsinstrument.
1"Memorie"van"toelichting"ontwerp"van"decreet"betreffende"het"onroerend"erfgoed,"Parl.St."Vl.Parl."2012<
14 Het vaststellen van inventarissen vormt een eerste beleidsmatig oordeel over de noodzaak tot behoud van het betreffende onroerend goed voor de toekomst bij het uittekenen van een onroerend erfgoedbeleid, en duidt volgens de Vlaamse Regering2 op de erfgoedwaarde van het betrokken goed. Inzake archeologie werd het behoud in situ aangenomen als basisuitgangspunt voor het beleid ter zake van het archeologisch goed en werden verschillende instrumenten eigen aan de archeologische situatie ontwikkeld, waarbij het archeologisch traject afgestemd werd op de ruimtelijke ordening. Verder worden in het Onroerenderfgoeddecreet nog een aantal beleidsondersteunende instrumenten opgenomen inzake informatie en publiciteit, het beheer van onroerend erfgoed, de financiering, de schadeloosstelling, de toegang en het toezicht, de handhaving en de ontsluiting. 3. In deze masterproef vertrek ik vanuit de twee centrale begrippen uit het Onroerenderfgoeddecreet. Het eerste centraal begrip is het onroerend erfgoed. Hierbij wil ik er onmiddellijk de aandacht op vestigen dat ik mij in deze masterproef niet zal beperken tot het onroerend erfgoed in de betekenis die daaraan gegeven wordt door het Onroerenderfgoeddecreet3. In het Onroerenderfgoeddecreet wordt het onroerend erfgoed beperkt tot ‘het geheel van monumenten, archeologische sites, cultuurhistorische landschappen en stads- en dorpsgezichten’. Dit zijn allemaal goederen die van algemeen belang zijn wegens de (archeologische) erfgoedwaarde(n) die zij bezitten. 4 Daarnaast bestaan er op de eerste plaats tal van (onroerende) goederen die, hoewel ze één of meer erfgoedwaarden bezitten toch niet van algemeen belang zijn. Deze erfgoedwaarden kunnen ertoe leiden dat het wenselijk is om de goederen die deze erfwaarden bezitten te behouden voor de toekomst, wat er op zijn beurt toe kan leiden dat er ook met betrekking tot deze goederen juridische procedures doorlopen worden die rechtsgevolgen met zich meebrengen. Daarnaast bestaan er ook zones die met (hoge) waarschijnlijkheid archeologische waarde hebben. Ook deze vermoedelijke aanwezige archeologische erfgoedwaarden kunnen er toe leiden dat het wenselijk is om deze goederen te behouden voor de toekomst, wat ook hier er toe kan leiden dat er met betrekking tot deze goederen juridische procedures, die rechtsgevolgen met zich meebrengen, doorlopen worden.5 4.
Het
tweede
centraal
begrip
is
de
erfgoedwaarde.
Erfgoedwaarde
wordt
in
het
Onroerenderfgoeddecreet omschreven als ‘de archeologische, architecturale, artistieke, culturele, esthetische, historische, industrieel-archeologische, technische, ruimtelijk-structurerende, sociale, stedenbouwkundige, volkskundige of wetenschappelijke waarde waaraan onroerende goederen en de
2"AGENTSCHAP"ONROEREND"ERFGOED,"Onroerend-Erfgoed:-een-toelichting,"Brussel,"2014,"www." Onroerenderfgoed.be,"24." 3"Art."2.1,"39°"Decr."Vl."12"juli"2013"betreffende"het"onroerend"erfgoed,"BS"17"oktober"2013."(hierna:" Onroerenderfgoeddecreet)" 4"Art.""2.1,""10°,"38°"en"45°"Onroerenderfgoeddecreet." 5"Art.""2.1,"11°"en""hoofdstuk"4"Onroerenderfgoeddecreet","in"het"bijzonder""art."4.1.2" Onroerenderfgoeddecreet,"en"art."4.1.3"BVR"16"mei"2014"betreffende"de"uitvoering"van"het" Onroerenderfgoeddecreet"van"12"juli"2013."(hierna:"Onroerenderfgoedbesluit)"
15 cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken hun huidige en/of toekomstige maatschappelijke betekenis ontlenen’.6 5. In deze masterproef maak ik in een eerste deel een analyse van het Onroerenderfgoeddecreet, met bijzondere aandacht voor de (rechts)gevolgen die dit decreet verbindt enerzijds aan het (vermoedelijk, eventueel of effectief) aanwezig zijn van erfgoedwaarden in onroerende goederen en anderzijds aan het doorlopen van de onderscheiden juridische procedures met betrekking tot deze onroerende goederen. Hierbij worden verwijzingen en (beperkte) excursies gemaakt enerzijds naar andere voor deze materie relevante rechtsgebieden en anderzijds naar de realisatie van de doelstellingen van de decreetgever van het Onroerenderfgoeddecreet. In deze masterproef zal ik mij dus niet beperken tot de bescherming in de betekenis die daaraan gegeven wordt door het Onroerenderfgoeddecreet.7 Ik tracht het volledige instrumentarium toe te lichten waarin het Onroerenderfgoeddecreet voorziet om (onroerende) goederen met erfgoedwaarden voor de toekomst te behouden.8 6. In het tweede deel van deze masterproef maak ik een systematische synthese van de (rechts)gevolgen verbonden aan het (eventueel,vermoedelijk of effectief) bezit van erfgoedwaarden. Hierbij verwijs ik telkens naar de behandeling in het eerste deel. Dit tweede deel is meer opgevat als een praktische handleiding voor iedereen die in aanraking komt met onroerende goederen. Het geeft een antwoord op de vraag onder welke voorwaarden er handelingen of werkzaamheden met (of in of met betrekking tot) goederen, die eventueel, vermoedelijk of effectief erfgoedwaarden bezitten, gedaan kunnen worden. Ook vragen als welke planologische bestemmingen aan deze goederen kunnen gegeven worden, welke stedenbouwkundige voorschriften er voor deze goederen kunnen opgelegd worden en welke vergunningen er voor deze goederen kunnen verleend worden, komen aan bod. 7. Omdat een uitvoerige bespreking ervan het bestek van deze masterproef te buiten gaat en omwille van de hieronder vermelde specifieke overwegingen, wordt in deze masterproef niet of niet uitvoerig ingegaan op de hierna vermelde luiken of aspecten van het Onroerenderfgoeddecreet. Er wordt wel naar deze niet (uitvoerig) behandelde onderwerpen verwezen in de mate dat ze belangrijk zijn voor een goed inhoudelijk begrip van andere in deze masterproef wel uitvoerig besproken onderwerpen. Komen aldus in deze masterproef minder aan bod: - de instanties en actoren belast met de uitvoering van het onroerenderfgoedbeleid; - de erkenning van gemeenten als onroerenderfgoedgemeente, de erkenning als een intergemeentelijke onroerenderfgoeddienst, de erkenning als onroerenderfgoeddepot, de erkenning van archeologen, de erkenning als metaaldetectorist en evenmin de toekenning van een kwaliteitslabel aan
6"Art."2.1,"26°"Onroerenderfgoeddecreet."
7"Art."2.1,"14°"t.e.m.18°"en"Hoofdstuk"6"Onroerenderfgoedecreet,"met"uitzondering"evenwel"van"Afdeling"5"
van"dit"hoofdstuk." 8"Hoofdstuk"4"–"7"Onroerenderfgoeddecreet..""
16 onroerenderfgoedondernemers; - de toekenning van subsidies aan intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten; - de opmaak, de goedkeuring, de aanpassing en de uitvoering van beheersplannen: het is op de eerste plaats niet duidelijk of een beheersplan gebonden is aan een onroerend erfgoed in het algemeen of enkel aan een beschermd erfgoed.9 Verder heeft de Vlaamse Regering vooralsnog geen gebruik gemaakt van de haar door art. 8.1.1, § 1 Onroerenderfgoeddecreet geboden mogelijkheid om onroerende goederen aan te wijzen waarvoor de opmaak door de zakelijkrechthouder van een beheersplan verplicht is, waardoor de opmaak van een beheersplan mij minder voorkomt als een rechtsgevolg verbonden aan een instrument om het onroerend erfgoed voor de toekomst te behouden maar eerder als een loutere mogelijkheid die wordt geboden aan de zakelijkrechthouder of de gebruiker, die enerzijds voor de opmaak van dit plan een premie krijgt10 en anderzijds door de opmaak van dit plan vrijstelling krijgt voor de handelingen opgenomen in de lijst van handelingen die vrijgesteld zijn van toelating die het goedgekeurde beheersplan bevat11. - het volledige handhavingsluik: de nadruk ligt voortaan op preventie met inzet van de instrumenten ‘raadgevingen’, ‘aanmaningen’ en ‘minnelijke schikking’ waarbij zowel de nieuw geïntroduceerde bestuurlijke handhaving als de strafrechtelijke handhaving slechts worden toegepast als de inzet van de voormelde preventieve instrumenten niet het beoogde resultaat oplevert.12 Het handhavingsluik dat in het Onroerenderfgoeddecreet zeer uitvoerig en zeer gedetailleerd uitgewerkt is, betreft uiteraard de sancties en de bestuurlijke maatregelen die kunnen getroffen worden wanneer de aan de onderscheiden instrumenten om het onroerend erfgoed voor de toekomst te behouden verbonden rechtsgevolgen niet nageleefd of gerespecteerd worden. Hierbij is vooral het samengaan van rechterlijke beslissingen en bestuurlijke handhaving problematisch geregeld zodat ter zake een reparatiedecreet zich opdringt.13 Het opzet van deze masterproef situeert zich meer in een bespreking van de inhoudelijke rechtsgevolgen, eerder dan in de bepalingen die deze rechtsgevolgen moeten handhaven. 8. De begrippen die in deze masterproef vermeld worden, hebben de inhoud en betekenis die daaraan door het Onroerenderfgoeddecreet gegeven wordt14, tenzij het tegendeel ofwel uit de tekst zelf ofwel uit de onmiddellijke context waarin deze begrippen gehanteerd wordt, voortvloeit.
9"Strategische"Adviesraad"Ruimtelijke"Ordening"–"Onroerend"Erfgoed,"advies"van"31"augustus"2011"over" het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<2013,"nr."1901/1,"199."(hierna:"SARO,"advies"van"31" augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<2013,"nr."1901/1)" 10"Art."10.2.1,"3°"Onroerenderfgoeddecreet." 11"Art."6.4.4,"§"1"Onroerenderfgoeddecreet." 12"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," T.M.R."2014,"(520)"541,"nr."66." 13"M."BOES,"“Het"erfgoeddecreet"van"12"juli"2013."De"regeling"voor"de"handhaving”"in""A.M."DRAYE"(ed.)," Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(161)"222<225,"nr."61<63." 14"Art."2.1"Onroerenderfgoeddecreet.""
17
Deel I: Analyse van de rechtsgevolgen gekoppeld aan de aanwezigheid van erfgoedwaarden en aan het doorlopen van specifieke juridische procedures Hoofdstuk 1. Historisch overzicht van de aandacht voor het behoud van onroerend erfgoed 1.1 Erfgoedzorg in de 19de eeuw: instellingen met een hart voor het onroerend erfgoed 9. In de loop van de 19de eeuw groeide de belangstelling voor het onroerend erfgoed. Deze belangstelling was vooral toegespitst op zeer grote monumenten. Zo werd bij koninklijk besluit van 11 januari 1835 de Koninklijke Commissie voor Monumenten opgericht. De oprichting van deze Commissie, niet lang nadat de Belgische Staat tot stand kwam, dient in verband te worden gebracht met de zeer slechte staat van vele openbare gebouwen. Vooral het kerkelijk patrimonium bevond zich sinds de Franse Revolutie in een bijzonder verwaarloosde toestand. Deze Commissie had een louter adviserende functie. Oorspronkelijk kon zij enkel op verzoek van de minister van Binnenlandse zaken adviezen uitbrengen. Toch kregen de adviezen van de Commissie snel een groot moreel gezag. Vanaf 1872 begon de Commissie daarnaast met het opstellen van lijsten waarop monumenten stonden die voor de toekomst bewaard dienden te worden. De gebouwen werden naargelang hun waarde opgedeeld in verschillende klassen. Op deze manier kwam men tot het gebruik van de term ‘klasseren’. Uitsluitend oude monumenten konden geklasseerd worden. Er bestond met name een minimale ouderdomsvereiste van 100 jaar.15 Heel deze systematiek van ‘klasseren’ had geen juridische grondslag en bracht dus aanvankelijk ook geen rechtsgevolgen teweeg. Later kon een dergelijke klassering wel leiden tot rechtsgevolgen. Een monument dat op dergelijke lijst ingeschreven stond, kon immers in aanmerking komen voor een overheidssubsidie. 1.2 Juridisering van de erfgoedzorg en aandacht voor het landschap in het begin van de 20ste eeuw 10. Ten gevolge van de toenemende industrialisering onderging het landschap zeer grote veranderingen. Op deze manier ontstond in het begin van de 20ste eeuw een groeiende belangstelling voor landschapsbehoud. Een eerste wetgevend initiatief in deze zin werd de wet van 12 augustus 1911 tot behoud van de schoonheid der landschappen.16 Deze wet had echter slechts een zeer beperkt toepassingsgebied: de wet richtte zich enkel tot ontginners van mijnen en soortgelijke zaken. De
15
#A.M.#DRAYE,#De#bescherming#van#het#roerend#en#onroerend#erfgoed.#Wet5,#decreet5#en#regelgeving#van# kracht#binnen#het##Vlaamse#Gewest/de#Vlaamse#Gemeenschap,#Brussel,#Larcier,#2007,#4.# 16 #Wet#12#april#1911#tot#het#behoud#van#de#schoonheid#der#landschappen,#BS#19#augustus#1911."
18 ontginner diende aan de grond zijn uiterlijk terug te geven door de uithollingen te bebossen of van gewassen te voorzien. In 1912 werd aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten een afdeling landschappen toegevoegd. Aldus evolueerde dit adviesorgaan tot de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. 1.3 De wet van 7 augustus 1931 “op het behoud van monumenten en landschappen” 11. Deze wet wordt gezien als een overwinning voor de Koninklijke Commissie. Deze wet was immers grotendeels de wettelijke bekrachtiging van de feitelijke praktijk. De Commissie ijverde reeds zeer lang voor een juridische basis voor haar klasseringsbeleid. De wet oogt ook vandaag nog modern. De voornaamste principes die we nu nog steeds in de erfgoedbescherming aantreffen, stonden reeds in deze wet ingeschreven.
17
Zo werd er onder meer reeds voorzien in het opleggen van
erfdienstbaarheden, in het verlenen van subsidies, in de mogelijkheid tot schadevergoeding, in de mogelijkheid om de werken stil te laten leggen en in het bevelen van het herstel in de voorgaande toestand en zelf in een onteigeningsmogelijkheid wanneer het erfgoed zich in een verregaande slechte staat bevond en op die manier in gevaar was. Toch waren er ook negatieve punten: de wet voorzag onder meer niet in een adequate handhaving. 1.4 Federalisering en de veranderende bevoegdheid inzake onroerend erfgoed 12. Er kwam een einde aan de unitaire Staat België door de Grondwetswijziging van 24 december 1970 en de wet van 21 juli 1971. Drie gewesten en drie cultuurgemeenschappen zagen het levenslicht. Binnen elke cultuurgemeenschap bestond een cultuurraad die bevoegd was voor de culturele aangelegenheden. De wet van 21 juli 1971 bepaalde wat onder de ‘culturele aangelegenheden’ begrepen diende te worden. Zo stelde de wet dat het ‘cultureel patrimonium’ onder dit begrip viel. Sinds de grondwetsherziening van 1980 spreekt men niet langer over cultuurgemeenschappen. Voortaan waren er gewesten en gemeenschappen. De gemeenschappen waren onder meer bevoegd inzake culturele aangelegenheden. De bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt expliciet dat dat monumenten en landschappen onder de ‘culturele aangelegenheden’ vallen. De bevoegdheidsverdeling werd abrupt gewijzigd door de wet van 8 augustus 1988. Deze wet hevelde de bevoegdheid inzake het onroerend erfgoed immers over van de gemeenschappen naar de gewesten.
17
#A.M.#DRAYE,#De#bescherming#van#het#roerend#en#onroerend#erfgoed.#Wet5,#decreet5#en#regelgeving#van# kracht#binnen#het##Vlaamse#Gewest/de#Vlaamse#Gemeenschap,#Brussel,#Larcier,#2007,#10.#
19 1.5 Sectorale regelgeving binnen het Vlaams Gewest 13. De wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen werd vanaf 1972 gedeeltelijk gewijzigd en tenslotte bijna volledig opgeheven. De bescherming van het onroerend erfgoed werd hierna in drie aparte decreten geregeld. Deze bestonden naast elkaar en beschermden elk een bepaalde categorie van onroerend erfgoed. Het behoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten werd geregeld in het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten.18 Voor beschermde monumenten bleven een aantal artikelen uit de wet van 7 augustus 1931 gelden. Het betrof ondermeer de regeling m.b.t. tot een mogelijke onteigening. De juridische bescherming voor archeologische zones en monumenten werd vastgelegd in het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium.19 De juridische bescherming inzake landschapszorg werd geregeld in het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen.20 1.6 Het Onroerenderfgoeddecreet: ‘eenheids’decreet 14. Het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed heft deze voormelde regelgevingen op en regelt het behoud van ons onroerend erfgoed. In deze context wordt dan ook gesproken van een ‘éénheids’decreet. Dit decreet is op vandaag nog steeds niet volledig in werking getreden. Zo is, zoals verder in deze masterproef nog aan bod komt, het archeologieluik nog niet in werking getreden.
18
#Decr.Vl.#3#maart#1976#tot#bescherming#van#monumenten#en#stadsJ#en#dorpsgezichten,#BS#22#april#1976# (hierna:#Monumentendecreet)." 19 #Decr.Vl.#30#juni#1993#houdende#bescherming#van#het#archeologisch#patrimonium,#BS#15#september#1993# (hierna:#Archeologiedecreet).# 20 #Decr.Vl.#16#april#1996#houdende#bescherming#van#landschappen,#BS#21#mei#1996#(hierna:#Decreet# Landschapszorg).#
20
21
Hoofdstuk 2. De opname in een inventaris 2.1 Band tussen opname in een inventaris en bescherming 15. In het Onroerenderfgoeddecreet werd geen `band' tussen de opname in een vastgestelde inventaris en het eigenlijke beschermen aangegeven. Een goed moet dus niet eerst opgenomen worden in een vastgestelde inventaris vóór het kan worden beschermd. Net als DRAYE21 pleit ik er evenwel voor om, bij het bestaan van een inventaris, waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden, een goed eerst hierin op te nemen, zodat in de eerste plaats de eigenaar zich bewust wordt van de erfgoedwaarde van zijn goed en zich realiseert dat dit in de toekomst ook voor bescherming in aanmerking komt. Zo licht ik dan ook, overigens in navolging van het Onroerenderfgoeddecreet, eerst de opname van een onroerend goed in een inventaris en de rechtsgevolgen hieraan verbonden toe en daarna pas de eigenlijke bescherming. 16. Het vaststellen van de inventarissen vormt een eerste beleidsmatig waardeoordeel bij het uittekenen van het onroerenderfgoedbeleid.
Opname in één of meer vastgestelde inventarissen
verleent aan elk van de erfgoedtypes een juridisch statuut. Door de vaststelling spelen de inventarissen een rol in het proces van afweging en besluitvorming. Het vastgestelde onroerend erfgoed vormt dan één van de vele afwegingselementen. De vaststelling garandeert dat de erfgoedwaarden bij de start van het besluitvormingsproces geagendeerd worden en bij alle bestuurlijke beslissingen mee in overweging worden genomen.22 2.2 Één of meer inventarissen 17. Reeds vanaf de jaren ’60 ondersteunden een aantal inventarissen, die beheerd werden door de Vlaamse overheid, het beleid inzake bet behoud van het onroerend erfgoed. Ze hadden in hoofdzaak een academische waarde.23 De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed werd reeds vanaf 1968-69 voorbereid. In 1972 werd de Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg opgericht. Deze dienst ging verder met de inventarisatie die reeds gestart was door de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Zij zou deze resultaten dan ook publiceren in een eigen reeks “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed”. Deze reeks had een viervoudig doel.24 In de eerste plaats konden deze inventarissen beschouwd worden als een aanzet tot bescherming. Deze inventarissen vormden namelijk een uitgangspunt om te beslissen welke monumenten en stads- en dorpsgezichten voor bescherming in aanmerking kwamen. Daarnaast waren
21"A.M."DRAYE,"“Het"onroerenderfgoeddecreet:"instanties"en"actoren,"inventarisatie"en"bescherming”"in""
A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(1)"17,"nr."46." 22"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"36." 23"M.#DEWEIRDT,#"Onroerenderfgoedtoets#of#niet?",#TOO#2013,#afl.#4,#521." 24"A.M."DRAEYE,#De#bescherming#van#het#roerend#en#onroerend#erfgoed:#wet5,#decreet5#en#regelgeving#van# kracht#binnen#het#Vlaamse#Gewest/#de#Vlaamse#Gemeenschap,#Brussel,#Larcier,#2007,#74J75."
22 zij een hulpmiddel voor de gemeenten om hun beleid uit te stippelen. Ook waren zij een hulpmiddel voor personen op zoek naar de architectuur in hun streek. Ten slotte dienden zij ook om verder wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. In 1995 begon de landschapsinventarisatie waarbij de nadruk lag op de inventarisatie van landschapskenmerken van bovenlokaal belang met erfgoedwaarde.25 18. Ook in het Onroerenderfgoeddecreet werd niet geopteerd voor één inventaris, maar gaat men uit van vijf aparte inventarissen. Dit is wellicht ingegeven door de diversiteit aan onroerend erfgoed en de daaruit voortvloeiende diversiteit aan beoogde rechtsgevolgen maar kan niettemin aanzien worden als een onvoldoende invulling van de door de decreetgever nagestreefde integrale en geïntegreerde benadering van het onroerend erfgoed, waarbij alle vormen van onroerenderfgoed evenwaardig worden behandeld en waarbij het begrip 'onroerend erfgoed' decretaal wordt vastgelegd. 26 Ook DRAYE is ervan overtuigd dat niets belet dat de opname van alle goederen die aan de criteria voldoen in één enkele inventaris gebeurt, ook al gelden deels andere rechtsgevolgen voor bijvoorbeeld gebouwd erfgoed. Zij vindt steun voor haar stelling in het gegeven dat slechts één procedurele regeling vooropgesteld wordt voor de vaststelling van de inventarissen.27 Minister Bourgeois, voor onroerend erfgoed bevoegd Vlaams minister, beklemtoonde dat inzake de inventarissen de door de decreetgever nagestreefde integratie gerealiseerd werd op het vlak van digitale ontsluiting en de procedure voor vaststelling (één procedure voor de verschillende inventarissen) en dat de keuze voor vijf aparte inventarissen een beleidskeuze betreft, ingegeven door de resolutie van het Vlaams Parlement van 25 mei 2011 betreffende de conceptnota Onroerend Erfgoed en tevens is ingegeven door de verschillende rechtsgevolgen verbonden aan de verschillende vastgestelde inventarissen.28 2.3 Juridisch statuut van de inventarissen 19. Vóór het Onroerenderfgoeddecreet hadden slechts twee van de toenmalige inventarissen reeds een juridisch statuut. Door de invoering van artikel 12/1 in het Monumentendecreet29 werd de inventaris
25"A.M."DRAEYE,#De#bescherming#van#het#roerend#en#onroerend#erfgoed:#wet5,#decreet5#en#regelgeving#van# kracht#binnen#het#Vlaamse#Gewest/#de#Vlaamse#Gemeenschap,#Brussel,#Larcier,#2007,#240." 26"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"8;"SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het" Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<2013,"nr."1901/1,"181<183";"Sociaal"–"Economische"Raad" van"Vlaanderen,"advies"van"21"september"2011"betreffende"het"decreet"onroerend"erfgoed","Parl.St." Vl.Parl."2012<2013,"nr."1901/1,"208"en"214<215."(hierna:"SERV,"advies"van"21"september"2011" betreffende"het"decreet"onroerend"erfgoed","Parl.St."Vl.Parl."2012<2013,"nr."1901/1)""""""""" 27"A.M."DRAYE,"“Het"onroerenderfgoeddecreet:"instanties"en"actoren,"inventarisatie"en"bescherming”"in"" A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(1)"18,"nr."47." 28"Verslag"namens"de"Commissie"voor"Leefmilieu,"Natuur,"Ruimtelijke"Ordening"en"Onroerend"Erfgoed" uitgebracht"door"de"dames"Karin"Brouwers"en"Mercedes"Van"Volcem,""Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/8,"25." 29"Art.#99#Decr.Vl.#27#maart#2009#tot#aanpassing#en#aanvulling#van#het#ruimtelijk#planningsJ,#vergunningenJ#en# handhavingsbeleid,#BS#15#mei#2009."
23 bouwkundig erfgoed decretaal verankerd.30 Ook aan de inventarisatie van waardevolle landschappen in de landschapsatlas werd reeds vóór het Onroerenderfgoeddecreet een decretale basis verschaft.31 De centrale archeologische inventaris, de inventaris van historische tuinen en parken en de inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde hadden geen decretale basis. 20. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet in een expliciete juridische basis voor de vijf voormelde inventarissen, te weten de inventaris van bouwkundig erfgoed, de landschapsatlas, de inventaris van archeologische zones, de inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde en de inventaris van historische tuinen en parken.32 Enerzijds wordt het bestaan van de inventaris bouwkundig erfgoed en van de landschapsatlas bevestigd en anderzijds komt er voor de overige inventarissen een decretale verankering van de feitelijk reeds bestaande praktijk. De conceptnota33 voorziet in een drievoudig opzet voor de inventarissen: op de eerste plaats vormt de inventaris het referentiepunt voor het beleid zowel inzake het onroerend erfgoed als inzake andere beleidsthema’s. Daarnaast beoogt de inventaris kennisverspreiding. Ten slotte vormen de inventarissen een belangrijk uitgangspunt voor verder wetenschappelijk onderzoek. 2.4 Betrokkenheid van de burger tijdens de inventarisatieprocedure 21. Vóór het Onroerendgoeddecreet werd er geen openbaar onderzoek gevoerd bij de inventarisatie. Ook van publiciteitsvereisten was er nauwelijks sprake. De burger wordt voortaan betrokken in de inventarisatieprocedure. Artikel 4.1.3. Onroerenderfgoeddecreet bepaalt immers dat de vast te stellen inventaris onderworpen wordt aan een openbaar onderzoek van zestig dagen dat in diverse media aangekondigd wordt. Er is evenwel nog steeds geen sprake van volwaardige informatie. De SARO34 klaagde in zijn advies dit gebrek aan transparantie bij het proces van de inventarisatie aan omwille van het feit dat de betrokken eigenaar of zakelijkrechthouder niet volwaardig geïnformeerd wordt. Er is namelijk geen individuele kennisgeving aan de betrokken zakelijkrechthouder van het voornemen tot opname in één van de inventarissen. Bovendien krijgt de burger nog steeds geen volledige inspraak: bezwaar kan enkel aangetekend worden op basis van feitelijkheden, niet op basis van het niet voorhanden zijn van erfgoedwaarden. De SARO wijst op de nood aan transparante processen indien men een maatschappelijk draagvlak voor het onroerend erfgoed wil creëren. De Vlaamse Regering wint verder over de inventaris en de opmerkingen en bezwaren afkomstig van het openbaar onderzoek
30"De#meest#recente#versie#van#de#inventaris#werd#formeel#vastgesteld#door##het#besluit#van#de#administrateurJ
generaal#van#het#Agentschap#Onroerend#Erfgoed#van#28#november#2014,#BS#1#december#2014.#Momenteel#telt# deze#inventaris#reeds#meer#dan#80#000#relicten#met#erfgoedwaarde." 31"Art.#10##Decr.Vl.#21#december#2001#tot#wijziging#van#het#decreet#van#16#april#1996#houdende#bescherming# van#landschappen,#BS#19#februari#2002;##art.#38,#§#1#Decreet#Landschapszorg." 32"Art.#4.1.1#Onroerenderfgoeddecreet." 33"Conceptnota"Onroerenderfgoeddecreet"van"22"juli"2010,"15." 34"SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/1,"185"en"215."
24 advies in bij de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed35. Na het advies van de VCOE stelt de Vlaamse Regering de inventaris vast. De Vlaamse Regering kan de voormelde vastgestelde inventarissen steeds actualiseren of er onroerende goederen aan toevoegen of uit verwijderen. Voor de betrokken onroerende goederen wordt een nieuw openbaar onderzoek georganiseerd.36 De vereiste van een nieuw openbaar onderzoek kan mijns inziens gekoppeld worden aan bepaalde rechtspraak.37 Door het gebrek aan openbaar onderzoek bij inventarisatie oordeelde men immers dat een eigenaar bij een ongunstig advies voor een vergunningverlening voor een voldongen feit werd geplaatst wanneer dit ongunstig advies de doorslag gaf. 2.5 Criteria voor de opname in en het schrappen uit een vastgestelde inventaris 22. Net als onder de vroegere regelgeving zijn er ook in het Onroerenderfgoeddecreet geen decretaal vastgestelde selectiecriteria voor opname in de inventarissen. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet nu wel in een wettelijke basis voor het vaststellen van selectiecriteria. Het vastleggen van de criteria voor het opnemen en schrappen van een onroerend goed in een vastgestelde inventaris wordt gedelegeerd aan de Vlaamse Regering. 38 Het Onroerenderfgoedbesluit
bepaalt enkel dat een
onroerend goed in de inventaris kan worden ingeschreven indien het "één of meer erfgoedwaarden bezit en voldoende goed bewaard is".39 Er worden dus geen concrete en duidelijke criteria opgesomd. Wellicht is het dan ook voor de burger volstrekt onduidelijk welke criteria precies worden gehanteerd om te bepalen welke onroerende goederen erfgoedwaarde hebben en welke niet. De rechtszekerheid voor de burger zou mijns inziens nochtans gebaat zijn met precieze, objectieve en heldere criteria vastgesteld op basis van de principes van transparantie en participatie. In de memorie van toelichting was nochtans sprake van een set aan criteria, die een afgewogen oordeel over het onroerend goed mogelijk maken en die op het internet publiek raadpleegbaar zouden zijn.40 De abstracte definitie van erfgoedwaarde geeft de burger geen houvast. In het uitvoeringsbesluit worden, zoals gezegd, slechts twee algemene criteria vastgelegd: (1) het onroerend goed beschikt over 'één of meer erfgoedwaarden' en (2) het onroerend goed 'is voldoende goed bewaard'. Ook de SARO vindt dit zeer vage criteria. Deze begrippen worden nergens geduid en zullen aanleiding geven tot veelvuldige discussies.41 Noch
35"Vlaamse"Commissie"Onroerend"Erfgoed"(hierna:"VCOE)." 36"Art."4.1.4"Onroerenderfgoeddecreet." 37"RvVb"15"maart"2011,"nr."A/2011/0021;"X,"“Bouwkundig"erfgoed"verbouwen:"té"streng"is" onrechtvaardig”,"TOO"2012,"afl."1,"52<"54." 38"Art."4.1.2"Onroerenderfgoeddecreet." 39"Art."4.1.1"<"4.1.4"BVR"16"mei"2014"betreffende"de"uitvoering"van"het"onroerenderfgoeddecreet"van"12" juli"2013"(hierna:Onroerenderfgoedbesluit)." 40"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"36." 41"De"SARO"stelt"in"zijn"advies"van"26"februari"2014"over"de"ontwerpbesluiten"inzake"onroerend"erfgoed" (https://www.rwo.be/Portals/126/saro/adviezen/SARO%202014<02%20Advies.pdf","11<12)"dat"de"in" het"Onroerenderfgoedbesluit"voorziene"handleiding"met"inventarismethodologie"die"de"minister" voorafgaand"aan"de"vaststelling"van"elke"inventaris"moet"vaststellen"een"stap"vooruit"is"maar"niet" tegemoet"komt"aan"de"vraag"naar"precieze,"objectieve"en"heldere"criteria."Op"deze"wijze"wordt"het" vastleggen"van"de"criteria"doorgeschoven"naar"de"minister."De"SARO"benadrukt"aldus"dat"deze"
25 het Onroerenderfgoeddecreet, noch het Onroerenderfgoedbesluit verschaffen duidelijkheid over de criteria die gehanteerd worden voor het opnemen en schrappen van een onroerend goed in een inventaris. Op deze wijze wordt heel veel ruimte gegeven aan de bevoegde minister en/of zijn administratie, wat opnieuw niet bijdraagt aan de vorming van een maatschappelijk draagvlak voor het onroerend erfgoed.42 Deze ruimte voor de administratie komt de rechtszekerheid ook zeker niet ten goede. Ook in dit kader pleit de SERV in zijn advies voor een beter onderscheid tussen de meest waardevolle erfgoedelementen en minder belangrijke elementen, wat volgens de SERV niet alleen de kosten/batenverhouding ten goede komt maar ook noodzakelijk is om de effectiviteit, het draagvlak en de haalbaarheid van het onroerend erfgoedbeleid op langere termijn te verzekeren.43 23. Terecht merken VANDENHENDE en VAN HOORICK op dat deze bepaling met betrekking tot de erfgoedwaarden niet alleen te algemeen is maar bovendien misbruiken in de hand kan werken aangezien het niet langer voldoen aan één van deze voorwaarden de schrapping uit de inventaris met zich kan meebrengen.44 Aangezien er geen zorgplicht voor de eigenaar van geïnventariseerd erfgoed bestaat, zou een eigenaar moedwillig de erfgoedwaarde van het goed kunnen teniet doen of laten teniet gaan. Op deze manier zou hij dus zelf de schrapping van het goed bewerkstelligen. 24. Voor de inventaris van archeologische zones heeft het Onroerenderfgoedbesluit criteria
vastgesteld.
Een 45
Onroerenderfgoeddecreet
archeologische
zone
zal
in
lijn
met
haar
afwijkende
definitie
in
het
in de vastgestelde inventaris van archeologische zones kunnen worden
opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de zone voldoende goed bewaard is.46 2.6 Rechtsgevolgen verbonden aan de opname in een inventaris 2.6.1 Vóór het Onroerenderfgoeddecreet: enkel specifieke rechtsgevolgen 25. Alleen aan vastgestelde inventarissen, die het resultaat waren van het doorlopen van een juridische procedure, waren rechtsgevolgen verbonden. Aangezien de inventaris bouwkundig erfgoed decretaal handleidingen"niet"alleen"tot"doel"hebben"om"geïnteresseerden"uit"het"erfgoedveld"een"werkwijze"voor" inventarisatie"aan"te"bieden,"maar"ook"een"transparant"beoordelingskader"moeten"vastleggen"voor"de" burger"die"'gevat'"wordt"door"het"erfgoedbeleid."Dit"geldt"des"te"meer"omdat"het"openbaar"onderzoek"bij" het"vastleggen"van"inventarissen"geen"opportuniteitsbeoordeling"toelaat."In"dit""openbaar"onderzoek"dat" voorafgaat"aan"de"vaststelling"van"een"inventaris"kunnen"alleen"bezwaren"en"opmerkingen"over" feitelijkheden"worden"geformuleerd."Dit"betekent,"nog"steeds"volgens"de"SARO"dat"burgers"alleen"bezwaar" kunnen"aantekenen"tegen"het"proces"en"niet"tegen"de"inhoud"van"het"openbaar"onderzoek"of""m.a.w."dat"er" geen"inbreng"van"onderuit"mogelijk"is"over"de"erfgoedwaarde"van"goederen.""" 42"De"SARO"klaagde"dit"ook"reeds"aan"in"zijn"advies"van"31"augustus"2011-(Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/1,"185)." 43"SERV,"advies"van"21"september"2011"betreffende"het"decreet"onroerend"erfgoed,"Parl.St."Vl.Parl."2012< 13,"nr."1901/1,"211."" 44"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"524,"nr."11."" 45"Art."2.1,"11°"Onroerenderfgoeddecreet:"“zone"waar"op"basis"van"waarnemingen"en"wetenschappelijke" argumenten"onderbouwd"kan"worden"dat"ze"met"hoge"waarschijnlijkheid"archeologische"waarde"heeft"." 46"Art."4.1.3"Onroerenderfgoedbesluit."
26 verankerd werd door de invoering van artikel 12/1 in het Monumentendecreet had deze inventaris reeds rechtsgevolgen. Dergelijke rechtsgevolgen die slechts gelden bij de opname in één inventaris worden specifieke rechtsgevolgen genoemd. De opname van een goed in zowel de landschapsatlas, als in de centrale archeologische inventaris als in de inventarissen van historische tuinen en parken en van houtige beplantingen met erfgoedwaarde bracht tot aan het Onroerenderfgoeddecreet geen directe rechtsgevolgen teweeg. 26. Enkel aan de opname in de inventaris bouwkundig erfgoed waren de hieronder beschreven rechtsgevolgen verbonden. Een eerste (specifiek) rechtsgevolg bestond hierin dat bij de aanvraag tot slopen van in de inventaris bouwkundig erfgoed opgenomen gebouwen de vergunningverlenende overheid slechts de vergunning kon afleveren na een algemene onroerenderfgoedtoets. Artikel 12/2, § 1 Monumentendecreet creëerde immers een onroerenderfgoedtoets in de vorm van een advies met de gevolgen van de artikelen 4.3.3. en 4.3.4. VCRO. 47 Deze onroerenderfgoedtoets kon echter pas in werking treden na een uitvoeringsbesluit. Bij gebrek aan dit uitvoeringsbesluit kon men dus spreken van een slapende toets. Ondanks dat er geen concrete uitvoering werd gegeven aan de onroerenderfgoedtoets bleef er nog steeds het verplicht advies aan het Agentschap Onroerend Erfgoed
48
in geval van een
slopingsaanvraag van geïnventariseerd bouwkundig erfgoed. Dit advies is weliswaar niet bindend, maar ook de onroerenderfgoedtoets levert slechts een facultatieve grond tot weigering van de vergunning.49 Bovendien mochten deze gebouwen afwijken van geldende normen op het vlak van energieprestaties en binnenklimaat. De Vlaamse Regering kan vrijstellingen of afwijkingen toestaan op de door haar vastgestelde EPB-eisen voor onder meer gebouwen die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundige erfgoed voor zover de toepassing van bepaalde EPB-eisen hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen.50 De geïnventariseerde bouwwerken genoten ook op het gebied van de financiering in de sociale woningbouw van een gunstregime. De zogenaamde 80% norm (de renovatiekosten mogen maximaal 80% bedragen van de prijs voor een gelijkwaardige nieuwbouw) geldt niet als het gaat om een pand opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed.51
47"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M."
DRAEYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"91,"nr."24." 48"Het"Agentschap"Onroerend"Erfgoed"(hierna:"het"Agentschap)." 49"M."DEWEIRDT,"“Onroerenderfgoedtoets"of"niet?”,"TOO"2013,"afl."4,"(521)"522." 50"Art.#11.1.4.#Decr.Vl.##8#mei#2009#houdende#algemene#bepalingen#betreffende#het#energiebeleid,#BS#7#juli# 2007.#" 51"Art.#8,#§#2#BVR#21#december#2012#houdende#de#financiering#van#verrichtingen#in#het#kader#van#sociale# woonprojecten#en#de#daaraan#verbonden#werkingskosten,#BS#15#januari#2013."
27 Een vierde (specifiek) rechtsgevolg tenslotte bestaat hierin dat voor zonevreemde gebouwen die zijn opgenomen in de inventaris bouwkundig erfgoed sneller een functiewijziging kon worden doorgevoerd wanneer de voortzetting van de vroegere functie niet haalbaar bleek of de duurzame leefbaarheid van het gebouw of het gebouwencomplex niet gegarandeerd werd, de nieuwe functie de erfgoedwaarde ongeschonden liet of ze verhoogde en het Agentschap een gunstig advies uit over de aanvraag uitbracht.52 2.6.2 Het Onroerenderfgoeddecreet behoudt deze vier specifieke rechtsgevolgen 27. De hierboven beschreven (specifieke) rechtsgevolgen blijven na de inwerkingtreding van het Onroerenderfgoeddecreet onverminderd bestaan. Het Onroerenderfgoeddecreet bepaalt immers dat de laatste vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed bij besluit van de administrateur-generaal van het Agentschap op basis van artikel 12/1 van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten voorafgaand aan de inwerkingtreding van hoofdstuk 4 Onroerenderfgoeddecreet,
geldt
als
vaststelling
overeenkomstig
artikel
4.1.1
53
Onroerenderfgoeddecreet. Tot aan de inwerkingtreding van het voormelde hoofdstuk 4 bleven de bestaande reglementaire gevolgen van de inventaris bouwkundig erfgoed, vastgesteld door de administrateur-generaal van het Agentschap op basis van artikel 12/1 van het decreet van 3 maart 1976 tot
bescherming
van
monumenten
en
stads-
en
dorpsgezichten
van
kracht.
28. Het is wel zo dat de hoger beschreven regeling inzake het slopen van geïnventariseerde goederen door artikel 4.1.10. Onroerenderfgoeddecreet uitgebreid wordt met het verwijderen of kappen van houtig erfgoed uit de vastgestelde inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde, waarbij het advies voor kapping net zoals het advies voor slopen wordt gevraagd aan het Agentschap dan wel de Onroerenderfgoedgemeente. Dat advies, dat slechts vanaf de vaststelling van de inventaris door de Vlaamse Regering is54, is onderworpen aan de algemene procedurevoorschriften en termijnen die gelden voor andere adviezen die ingewonnen moeten worden binnen de toepasselijke vergunningsprocedure. Het betreft aldus een verplicht in te winnen, niet-bindend advies van het Agentschap. Deze verplichte adviesvraag is een rechtsgevolg van de opname in de inventaris bouwkundig erfgoed of in de inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde dat eigenaars van aldus geïnventariseerde goederen kan treffen. 55 Dit klassieke advies kan niet als een onroerenderfgoedtoets worden beschouwd. Het slopen van een in de inventaris bouwkundig erfgoed ingeschreven bouwwerk of constructie is steeds aan de vergunningsplicht onderworpen, ook al betreft
52"Art."10"BVR"28"november"2003"tot"vaststelling"van"de"lijst"van"toelaatbare"zonevreemde"
functiewijzigingen,"BS"10"februari"2004." 53"Art.#12.3.18,#tweede#lid#Onroerenderfgoeddecreet." 54"Art."4.1.10"Onroerenderfgoeddecreet." 55"A.M."DRAEYE,"“Het"Onroerenderfgoeddecreet:"instanties"en"actoren,"inventarisatie"en"bescherming”"in" A.M."DRAEYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(1)"22<23,"nr."63<64."
28 het de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies.56 Aldus zal het advies bij elke sloop van een geïnventariseerd goed moeten worden gevraagd. Het Onroerenderfgoeddecreet voert evenwel geen verplichte adviesaanvraag in voor verbouwingswerken aan een geïnventariseerd goed: het begrip verwijderen wordt niet gedefinieerd, maar verbouwen of gedeeltelijk slopen blijken er niet onder te vallen.57 Verwijderen omvat wel in ieder geval meer dan louter slopen aangezien ook het ontbossen en kappen en vellen van bomen eronder valt. 58 Het blijft dus ook onder het Onroerenderfgoeddecreet nog steeds mogelijk om schade aan een geïnventariseerd goed aan te brengen en bijgevolg ook om er de erfgoedwaarde geheel of gedeeltelijk van weg te nemen. 2.6.3 Onroerenderfgoeddecreet introduceert algemene rechtsgevolgen 29. Het Onroerenderfgoeddecreet verbindt voor het eerst aan de opname in elke inventaris rechtsgevolgen, die wezenlijk verschillen van deze van beschermde goederen. 59 Deze algemene rechtsgevolgen worden hieronder toegelicht. 2.6.3.1 Zorgplicht voor de administratieve (niet-vergunningverlenende) overheid 30. Door artikel 4.1.9 Onroerenderfgoeddecreet wordt op de eerste plaats een zorgplicht ingevoerd voor de administratieve overheid. Zij dient bij het nemen van beslissingen over eigen werken of activiteiten met directe impact op geïnventariseerd erfgoed de erfgoedkenmerken van onroerende goederen, opgenomen in een aan een openbaar onderzoek60 onderworpen vastgestelde inventaris, in acht te nemen. Op grond hiervan zal elke overheid bij eigen werken of activiteiten rekening moeten houden met de erfgoedkenmerken van geïnventariseerde bouwwerken. Dit houdt tevens voor deze overheid in dat ze elke betekenisvolle schade aan de erfgoedkenmerken beperkt. 61 Door deze
56"Art."4.2.1,"1°,"c)"Vlaamse"Codex"Ruimtelijke"Ordening"van"15"mei"2009,"BS"20"augustus"2009"(hierna:"
VCRO)CRO;"art."13,"2,"2°"BVR"16"juli"2010"tot"bepaling"van"handelingen"waarvoor"geen" stedenbouwkundige"vergunning"nodig"is,"BS"10"september"2010." 57L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"525,"nr."15." 58"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"39." 59"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"36<37." 60"Artikel"4.1.9."Onroerenderfgoeddecreet"preciseert"dat"de"zorgplicht"slechts"geldt"voor"goederen"die" opgenomen"zijn"in"een"aan"een"openbaar"onderzoek"onderworpen"inventaris."Dit"impliceert"dat"deze" zorgplicht"dus"slechts"geldt"voor"de"toekomst"en"dus"bijvoorbeeld"onder"meer"niet"voor"de"goederen"die" in"de"periode"tussen"2009"en"2014"werden"opgenomen"in"de"inventaris"van"het"bouwkundig"erfgoed:"aan" de"jaarlijkse"vaststelling"hiervan"ging"immers"geen"openbaar"onderzoek"vooraf;"Art."12.3.18." Onroerenderfgoeddecreet"bepaalt"precies"daarom"dat"de"zorgplicht""op"de"laatst"vóór"de" inwerkingtreding"van"hoofdstuk"4""Onroerenderfgoeddecreet"bij"besluit"van"de"administrateur
29 erfgoedwaarden te betrekken bij de bestuurlijke beslissingen wordt getracht schade aan onroerend erfgoed te voorkomen.62 31. De voormelde zorgplicht geldt niet voor de particulieren, de zogenaamde burger. Hij geldt evenmin voor de vergunningverlenende overheid: administratieve taken van de overheid ten aanzien van derden, zoals het verlenen van vergunningen, zijn volgens de parlementaire voorbereiding bewust buiten de zorgplicht gelaten.63 De voormelde zorgplicht voor geïnventariseerd erfgoed doet geen afbreuk aan strengere voorschriften voor beschermde goederen. 64 Het valt te betreuren dat de decreetgever het toepassingsgebied van de zorgplicht zo beperkt heeft. Een algemene zorgplicht, die wel degelijk geldt voor de burger/ eigenaar had perfect kunnen functioneren als opvangnet wanneer er geen andere middelen mogelijk zijn om het erfgoed te beschermen. 2.6.3.2 Verhouding tussen inventarisering en vergunningen 32. Het Onroerenderfgoeddecreet gaat ook in op de verhouding tussen inventarisering en vergunningen en bepaalt uitdrukkelijk dat de opname van een onroerend goed in een vastgestelde inventaris, uitgezonderd als het een eigen werk, daad of activiteit van een administratieve overheid betreft, geen weigeringsgrond vormt voor eender welke vergunning of machtiging.65 33. Hierbij rijst spontaan de vraag waarom er verplicht advies moet gevraagd worden (cfr supra) als de vergunningverlenende overheid dan blijkbaar toch geen rekening mag houden met dit advies. De artikelen 4.1.1 en 4.1.8 Onroerenderfgoeddecreet maken duidelijk dat de opname in een inventaris enkel de reden van het advies is, maar geen reden van de weigering mag zijn. De decreetgever gaat er blijkbaar van uit dat de vergunningverlenende overheid niet op grond van de opname in een inventaris maar wel op grond van het advies de vergunning kan weigeren. Terecht merken VANDENHENDE en VAN HOORICK 66 op dat de decreetgever hierbij over het hoofd ziet dat er in het Onroerenderfgoeddecreet geen bepaling is die stelt dat de vergunningverlenende overheid met erfgoedwaarden moet of mag rekening houden en dat er ook in andere wetgeving
die een
vergunningsplicht invoert, niet steeds een bepaling is die stelt dat de vergunningverlenende met de erfgoedwaarden moet of mag rekening gehouden. Zij stellen terecht dat de adviesvereiste enkel zin heeft in het geval de wetgeving die een vergunningsplicht invoert, een bepaling bevat die stelt dat de vergunningverlenende overheid met de erfgoedwaarden moet of mag rekening gehouden. Dit is het geval met de VCRO. De erfgoedwaarde (cultuurhistorische aspecten, waarvan de erfgoedwaarde
62"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"36;"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend" erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”,"TMR"2014,"afl."6,"(520)"525,"nr."16."" 63"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"38." 64"Art."4.1.9,"vierde"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 65"Art."4.1.8"Onroerenderfgoeddecreet." 66"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"526,"nr."18.""
30 zeker deel uitmaakt) maakt deel uit van het toetsingsconcept ‘de goede ruimtelijke ordening’67 . Hierdoor zal de vergunningverlenende overheid ook de erfgoedwaarden mee in overweging moeten nemen.68 Daarnaast is de vergunningverlenende overheid op grond van het doelstellingenartikel69 in de VCRO steeds gehouden rekening te houden met niet alleen de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de economische en sociale gevolgen maar ook met de culturele en esthetische gevolgen. Volgens oude rechtspraak van de Raad van State kon dit doelstellingenartikel enkel worden toegepast op de opmaak van ruimtelijke plannen of verordeningen. Volgens deze visie gold ze dus niet voor vergunningsaanvragen. 70 Deze visie werd door de Raad van State sindsdien verlaten. De wettigheid van een vergunning kan dus getoetst worden aan dit doelstellingenartikel.71 Hierdoor zal de erfgoedwaarde
dus
bij
elke
aanvraag
tot
stedenbouwkundige
vergunning
minstens
als
overwegingselement in aanmerking genomen kunnen worden. Met betrekking tot de slopingsaanvraag is dit ook merkbaar in het vrijstellingenbesluit.72 Slopen van bouwwerken zonder stedenbouwkundige vergunning is in veel gevallen mogelijk gemaakt, maar niet voor constructies die erfgoedwaarde zouden kunnen bezitten. Op grond van het toetsingsconcept ‘de goede ruimtelijke ordening’ kan een mogelijke (sloop)vergunning voor niet-geïnventariseerd erfgoed dus ook geweigerd worden op basis van de aanwezige erfgoedwaarde. Dit kan ook een oplossing bieden in het geval de inventarisatie van het betrokken goed reeds voorbereid was, maar nog niet ten uitvoer was gebracht.73 In voorkomend geval zal de vergunningverlenende overheid uiteraard moeten motiveren waarom de erfgoedwaarde primeert op de andere doelstellingen van de ruimtelijke orde. Alhoewel de overheid in beide gevallen binnen de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid het slopen kan toestaan of weigeren, heeft de inventarisatie bij slopingsaanvragen toch nog een meerwaarde. Bij geïnventariseerde goed zal immers verplicht advies moeten worden gevraagd aan het Agentschap. Het juridisch gevolg van deze adviesverplichting is dat de motiveringsverplichting door de vergunningverlenende overheid wordt verzwaard, zeker indien zij van dit advies wenst af te wijken.74 Artikel 4.1.8 Onroerenderfgoeddecreet is dus op zijn minst ongelukkig geformuleerd. De decreetgever had de bepaling beter anders geformuleerd. Een mogelijke verbetering zou kunnen zijn: “de opname in een inventaris is op zich geen grond tot weigering”.
67"Art."4.3.1,"§"2,"lid"1,"1°"en"art."1.1.4"VCRO." 68"F."CHARLIER,"“Onroerend"erfgoed"en"ruimtelijke"ordening."Een"verhouding"in"evolutie”,"T.Gem."2010,"
afl."4,"(228)"230." 69"Art."1.1.4"VCRO." 70"RvS"29"oktober"2008,"nr."187.442,"gemeente"Kortenberg;"RvS"12"november"2008,"nr."187.857." 71"RvS"18"januari"2010,"nr."199.621,"Vanspauwen;"RvS"20"juni"2011,"nr."214.004,"Vandermarliere;"X," “Bouwkundig"erfgoed"verbouwen:"té"streng"is"onrechtvaardig”,"TOO"2012,"afl."1,"(52)"53." 72"Art."13"BVR"16"juli"2010"tot"bepaling"van"handelingen"waarvoor"geen"stedenbouwkundige"vergunning" nodig"is,"BS"10"september"2010." 73"RvS"24"oktober"2011,"nr."215.938,"nv"Verhaeghe"Algemene"Bouwonderneming." 74"J."SNAUWAERT,"“Alles"is"een"(beetje)"beschermd”,"TOO"2013,"afl."4,"(469)"471."
31 34. Niet alle werken vallen onder de vergunningsplicht voorzien in de VCRO. Indien de werken niet vergunningsplichtig zijn, of vallen onder de milieuvergunning of de natuurvergunning bestaat er in deze wetgeving en in het Onroerenderfgoeddecreet geen verplichting voor de vergunningverlenende overheid om toch de erfgoedwaarde te betrekken in de beslissing. In dergelijk geval is het zelf niet duidelijk of de vergunningverlenende zelf rekening mag houden met de erfgoedwaarde. De erfgoedwaarde maakt immers in principe geen deel uit van het toetsingskader van voormelde vergunningen. In het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid75 daarentegen kan cultureel erfgoed wel degelijk een rol spelen bij de beoordeling of een plan of programma al dan niet aanzienlijke milieueffecten kan hebben, wat op zijn beurt bepaalt of een plan-MER vereist is.76 35. VANDENHENDE en VAN HOORICK stellen mijns inziens terecht dat er inzake geïnventariseerde gebouwen of constructies wellicht geen beroep zal kunnen worden gedaan op artikel 4.3.4 VCRO. Dit artikel bepaalt dat een vergunning kan worden geweigerd indien uit een verplicht in te winnen advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. In het Onroerenderfgoeddecreet is er geen sprake van zo’n algemene doelstelling en evenmin van een algemene zorgplicht voor geïnventariseerd onroerend erfgoed. Er is namelijk geen algemene zorgplicht zoals de natuurzorgplicht77 die ook geldt voor de burger en de vergunningverlenende overheid. Het is weinig waarschijnlijk om uit de adviesvereiste af te leiden dat met de specifieke doelstellingen van het onroerenderfgoedbeleid rekening mag worden gehouden.78 2.6.3.3 Motiveringsverplichting voor de administratieve (niet-vergunningverlenende) overheid 36. Het voormelde artikel 4.1.9 Onroerenderfgoeddecreet voert ook een motiveringsplicht in voor de administratieve overheid waarbij die duidelijk zal moeten maken hoe ze met haar zorgplicht voor de voormelde erfgoedwaarden rekening heeft gehouden.79 In de betreffende beslissing van de overheid dient opgenomen te worden welke geïnventariseerde onroerende goederen er directe impact ondervinden en desgevallend met welke maatregelen uitvoering is gegeven aan de zorgplicht.80 Wanneer
in
het
kader
van
een
overheidsbeslissing
een
milieueffectenrapport
of
een
milieueffectbeoordeling van impact op erfgoedwaarden opgemaakt is, wordt geacht te zijn voldaan aan de motiveringsplicht.81 Als een onroerend goed dat opgenomen is in een vastgestelde inventaris
75"Decr.Vl."5"april"1995"houdende"algemene"bepalingen"inzake"milieubeleid,"BS-3"juni"1995,"15.971." (hierna"verkort:"DABM)" 76"Art."4.2.3,"§"2,"2°"en"§"3"j°"bijlage"1,"2,"f"DABM." 77"Art.14" "Decr.Vl."21"oktober"1997"betreffende"het"natuurbehoud"en"het"natuurlijk"milieu,"BS"10" januari"1998,599"(hierna:"decreet"natuurbehoud)." 78"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"526,"nr."19." 79"Art."4.1.9,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet;"art."4.2.1"Onroerenderfgoedbesluit." 80"Art."4.2.1"Onroerenderfgoedbesluit." 81"Art."4.2.2"Onroerenderfgoedbesluit."
32 ook als erfgoedlandschap opgenomen is in een ruimtelijk uitvoeringsplan motiveringsverplichting met betrekking tot erfgoedlandschappen.
83
82
, geldt de
De motiveringsplicht voor
geïnventariseerd erfgoed doet geen afbreuk aan strengere voorschriften voor beschermde goederen.84 2.6.3.4 Informatieplicht bij overdracht ten bezwarende titel 37. Een derde rechtsgevolg van een inventarisering bestaat uit een informatieplicht voor iedereen die voor eigen rekening of als tussenpersoon een geïnventariseerd goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of een opstalrecht overdraagt of op andere wijze de eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt85. Elk van hen moet in de onderhandse of authentieke akte vermelden dat het onroerend goed opgenomen is in een van de vastgestelde inventarissen, vermeld in artikel 4.1.1 Onroerenderfgoeddecreet en de rechtsgevolgen die aan de opname verbonden zijn door een verwijzing naar hoofdstuk 4 Onroerenderfgoeddecreet in de akte op te nemen. De instrumenterend ambtenaar die een onderhandse akte in een authentieke akte dient op te nemen, waarbij de eerste niet beantwoordt aan de voorschriften gesteld in het kader van de voormelde informatieplicht, moet daarenboven de partijen bij de opmaak van de akte wijzen op de voormelde voorschriften. DRAYE merkt mijns inziens ten onrechte op dat, op grond van de voormelde ‘rechtzettingsplicht’ partijen geen vordering tot vernietiging kunnen inroepen indien de inbreuk op de informatieplicht met betrekking tot de publiciteit in de onderhandse overeenkomst is rechtgezet bij de authentieke akteverlening en de informatiegerechtigde in deze akte verzaakt aan de vordering tot nietigverklaring op de informatieplicht.86 Hierbij wil ik opmerken dat de tweede zin van het tweede lid van artikel 4.1.11 Onroerenderfgoeddecreet, welke zin bepaalde dat als de inbreuk op de informatieplicht rechtgezet was bij de authentieke akteverlening en de informatiegerechtigde in deze akte verzaakte aan de vordering tot nietigverklaring op basis van een inbreuk op de informatieplicht de partijen geen vordering tot vernietiging konden inroepen, uit het aanvankelijke ontwerp werd geschrapt.87
82"Ruimtelijk"uitvoeringsplan"(hierna:"RUP)." 83"Art."4.2.3,"6.7.1"en"6.7.2"Onroerenderfgoedbesluit." 84"Art."4.1.9,"vierde"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 85"Art."4.1.11."Onroerenderfgoeddecreet."
86"A.M."DRAYE,"“Het"Onroerenderfgoeddecreet:"instanties"en"actoren,"inventarisatie"en"bescherming”"in" A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(1)"22,"nr."62;"Parl.St."Vl.Parl." 2012<13,"nr."1901/1,"39." 87"Amendement"nr."7"voorgesteld"door"de"heren"Wilfried"Vandaele,"Johan"Sauwens"en"Jurgen" Vanlerberghe,"de"dames"Tine"Eerlingen"en"Karin"Brouwers"en"de"heren"Bart"Maddens"en"Lode"Ceyssens," Amendementen"bij"het"ontwerp"van"decreet"betreffende"het"onroerend"erfgoed,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13," nr."1901/4,"3;"Verslag"namens"de"Commissie"voor"Leefmilieu,"Natuur,"Ruimtelijke"Ordening"en"Onroerend" Erfgoed"uitgebracht"door"de"dames"Karin"Brouwers"en"Mercedes"Van"Volcem,"Parl.St."Vl.Parl.2012<2013," nr."1901/8,"66."
33 2.7 onzekerheid over het griefhoudend karakter van een opname in een vastgestelde inventaris 38. Het is niet duidelijk of de Raad van State een schorsings- of annulatieberoep gericht tegen de opname
van
een
goed
in
de
inventaris
ontvankelijk
zal
verklaren.
Administratieve
overheidshandelingen zijn namelijk slechts voor vernietiging vatbaar indien zij griefhoudend zijn. Deze beslissingen moeten dus de rechtszoekende uit zichzelf onmiddellijk en effectief kunnen benadelen.88 De rechtsgevolgen verbonden aan een inventarisatie kunnen immers omschreven worden als onrechtstreeks van aard. In dit verband kan verwezen worden naar dezelfde problematiek m.b.t. de ruimtelijke structuurplannen.89 Daarover oordeelde de Raad van State dat ruimtelijke structuurplannen slechts onrechtstreekse effecten heeft die doorwerken naar de burger en dat deze niet voldoende zijn om te besluiten tot het griefhoudend karakter dat artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State vereist.90
88"S."LUST,"Rechtsbescherming-tegen-de-(administratieve)-overheid.-Een-inleiding,"Brugge,"die"Keure,"2010,"
106,"nr."197." 89"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"524,"voetnoot"54."" 90"RvS"16"februari"2005,"nr."140.739,"Rabaey."
34
35
Hoofdstuk 3: De eigenlijke bescherming 3.1 Zes statuten ter bescherming (sensu lato) van ons onroerend erfgoed 39. Naast de vier instrumenten ter bescherming van ons onroerend erfgoed waarvan de juridische procedure ook strikt de naam van ‘beschermen’ draagt, met name het beschermen van een archeologische site, van een monument, van een cultuurhistorisch landschap en van een stads- of dorpsgezicht, zijn er twee instrumenten ter bescherming van ons onroerend erfgoed waarvan de juridische procedure niet onder de naam ‘bescherming’ gevoerd wordt. Dit zijn enerzijds het opstellen van onroerenderfgoedrichtplannen als instrument voor landschapsbescherming en anderzijds het afbakenen van erfgoedlandschappen als instrument voor de bescherming van een groter ruimtelijk geheel dat van belang is vanuit het oogpunt van onroerend erfgoed. De afbakening van erfgoedlandschappen en het opstellen van onroerenderfgoedrichtplannen worden nader toegelicht in de hoofdstukken 4 en 5 van deze masterproef. 3.2 Vier statuten ter bescherming (sensu stricto) van ons onroerend erfgoed 40. Alhoewel de decreetgever met het oog op een geüniformeerd beleid de bescherming van de verschillende soorten erfgoed onder één hoofdstuk van het Onroerenderfgoeddecreet behandeld heeft 91 , valt de bescherming van onroerend erfgoed nog steeds uiteen in archeologische sites, monumenten, cultuurhistorische landschappen en stads- of dorpsgezichten.92 Toenmalig minister Van Mechelen uitte in zijn beleidsnota93 2004-2009 nog de ambitie om de bestaande opdeling te laten verdwijnen en te komen tot één eenheid van erfgoed. De decreetgever vond de bestaande opdeling echter nog steeds actueel en nodig om de grote verscheidenheid aan onroerend erfgoed op gepaste wijze te beschermen. 94 De SARO evenwel vond het feit dat het decreet niet voorziet in een bescherming als onroerend erfgoed maar in de bescherming van de aparte categorieën (de verschillende verschijningsvormen van ons onroerend erfgoed: een archeologische site, een monument, een cultuurhistorisch landschap of een stads- en dorpsgezicht) en dat het decreet een definitie
invoegt
van
beschermde
archeologische
site,
beschermd
monument,
beschermd
cultuurhistorisch landschap, beschermd stads- en dorpsgezicht en beschermd goed een gemiste kans voor vereenvoudiging en voor een geïntegreerde benadering van onroerend erfgoed. 95 Minister Bourgeois motiveerde
het behoud van de aparte definities als volgt: "er is de nood aan een
multidisciplinaire benadering van het onroerend erfgoed waarbij alle onroerenderfgoedtypes
91"Hoofdstuk"6"Onroerenderfgoeddecreet." 92"Art."6.1.1"Onroerenderfgoeddecreet." 93"Beleidsnota"2004<2009"Ruimtelijke"Ordening,"Monumenten"en"Landschappen,"ingediend"door"de"heer"
Dirk"Van"Mechelen,"Parl.St."Vl.Parl."2004<2005,"nr."92/1,"82<83" 94"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"55." 95"SARO,"advies"van"31"augustus""2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/1,"196.""
36 evenwaardig worden behandeld, zonder de grote variatie aan onroerend erfgoed en de noden die daaraan verbonden zijn uit het oog te verliezen. Daarom wordt in voorliggend decreet het onroerend erfgoed nog steeds naar aard gedifferentieerd (archeologische site, monument, landschap, stads- en dorpsgezicht)" en stelde meteen dat er inzake bescherming gekozen is voor een eenmaking van procedures en beleid voor alle aspecten van het onroerend erfgoed.96 Gezien de grote variatie in beschermenswaardige goederen in functie van het opleggen van rechtsgevolgen, wat steeds tot op zekere hoogte maatwerk moet zijn, zijn deeldefinities van de samenstellende delen van het begrip onroerend erfgoed naast de globale definitie van het begrip onroerend erfgoed in ieder geval nodig en nuttig.97 Wellicht zou het ook mogelijk zijn om enkel te spreken over een bescherming van onroerend erfgoed om dan pas bij het vastleggen van de rechtsgevolgen op basis van de aanwezige erfgoedwaarden een onderscheid te maken tussen de verschillende samenstellende delen van onroerend erfgoed. 3.3 Het nieuwe begrip ‘overgangszone’ 41. Nieuw is het begrip van de zogenaamde overgangszone.98 Aan de vier voormelde statuten voegt het Onroerenderfgoeddecreet het begrip `overgangszone' toe 99 , omschreven als een begrensde grondoppervlakte die de erfgoedwaarde van een archeologische site, monument, cultuurhistorisch landschap of stads- en dorpsgezicht ondersteunt.100 Een overgangszone kan dus rond elk van de vier categorieën van onroerend erfgoed worden afgebakend. De overgangszone biedt binnen het kader van de bescherming van een onroerend goed aanvullende voorschriften aan, die de bescherming van dat onroerend goed beter kunnen waarborgen, maar waarbij deze overgangszone zelf niet beschermd wordt101. Een overgangszone geeft, binnen het kader van de bescherming van een onroerend goed, bijzondere of aanvullende voorschriften voor het gebied dat direct bij het onroerend erfgoed aansluit en waarborgt aldus beter de bescherming. Voor de afbakening van een overgangszone is de visueelruimtelijke component doorslaggevend. Details over grootte, de kenmerken en de voorschriften van de overgangszones worden opgenomen in het beschermingsbesluit.102 Daaruit blijkt volgens de SARO dat noch de afstand noch de perimeter van deze overgangszone duidelijk zijn. De SARO stelt verder dat visueel ruimtelijke concepten zeer verschillend kunnen zijn geval per geval en bijgevolg zeer
96"Verslag"namens"de"Commissie"voor"Leefmilieu,"Natuur,"Ruimtelijke"Ordening"en"Onroerend"Erfgoed" uitgebracht"door"de"dames"Karin"Brouwers"en"Mercedes"Van"Volcem,--Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/8,"25." 97"A.M."DRAYE,"“Het"onroerenderfgoeddecreet:"instanties"en"actoren,"inventarisatie"en"bescherming”"in"" A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(1)"24,"nr."68." 98"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"55." 99"Art."6.1.1."Onroerenderfgoeddecreet." 100"Art."2.1,"43°"Onroerenderfgoeddecreet." 101"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"531,"nr."32."" 102"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"55."
37 zorgvuldig bepaald moeten worden. Daaruit blijkt volgens de SARO de onduidelijkheid over wat de rechtsgevolgen in overgangszones zullen zijn.103 3.4 De bescherming van archeologische sites 42. Bij de bescherming van een archeologische site vallen niet alleen het betreffende onroerend goed dat ondergronds, aan de oppervlakte of onder water aanwezig is, maar ook de zogenaamde archeologische artefacten die er integrerend deel van uitmaken en die van algemeen belang zijn wegens de archeologische (erfgoed)waarde onder de bescherming van de archeologische site.104 Dit volgt rechtstreeks uit de definitie van een archeologische site, waarbij niet verwezen wordt naar het algemene
begrip
erfgoedwaarde,
maar
integendeel
naar
de
vereiste
van
archeologische
(erfgoed)waarde. Archeologische artefacten zijn roerende goederen die van algemeen belang zijn wegens hun archeologische waarde.105 Net zoals bij monumenten, worden dus ook hier roerende goederen die verbonden zijn met het onroerend goed mee beschermd. Net zoals dit het geval is voor het momenteel nog steeds van kracht zijnde Archeologiedecreet106 , heeft het Onroerenderfgoeddecreet niet alleen betrekking op goederen die op het land worden gevonden, maar is het evenzeer van toepassing op goederen die in de binnenwateren van het Vlaams Gewest zijn gelegen. Voor wat de kust aangaat, vormt de laagwaterlijn de zeewaartse grens van het Vlaams Gewest. Voor het gebied dat, zeewaarts bekeken, voorbij deze laagwatergrens maar wel nog binnen het zogenaamde Belgische deel van de Noordzee gelegen is, is niet het Vlaams Gewest maar wel de federale overheid bevoegd.107
103"SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/1,"196." 104"Art."2.1,"10°"Onroerenderfgoeddecreet." 105"Art."2.1,"5°"Onroerenderfgoeddecreet." 106"A.M."DRAYE,"“Het"onroerenderfgoeddecreet:"instanties"en"actoren,"inventarisatie"en"bescherming”"in"" A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(1)"25,"nr."69."" 107"De"vondsten"in"de"territoriale"zee,"het"zogenaamde"Belgisch"deel"van"de"Noordzee,"worden"geregeld"in" de""wet"van"4"april"2014"betreffende"de"bescherming"van"het"cultureel"erfgoed"onder"water"(BS"18"april" 2014)." Deze" vondsten" worden" dus" niet" op" het" Vlaamse," maar" wel" op" het" federale" niveau" geregeld." Krachtens" de" materiële" verdeling" " van" bevoegdheid" onder" de" federale" overheid," de" gewesten" en" de" gemeenschappen" " zijn" de" gemeenschappen" bevoegd" voor" “het" cultureel" patrimonium," de" musea" en" de" andere"wetenschappelijk<culturele"instellingen"(met"uitzondering"van"de"monumenten"en"landschappen)”"" en"de"gewesten"voor"de"zorg"voor"monumenten,"“met"inbegrip"van"de"cultuurgoederen"die"er"integrerend" deel" van" uitmaken," inzonderheid" de" bijhorende" uitrusting" en" de" decoratieve" elementen”," archeologisch" erfgoed," landschappen" en" stads<" en" dorpsgezichten." Aangezien" in" Vlaanderen" het" Vlaams" Gewest" en" de" Vlaamse" Gemeenschap" zich" evenwel" verenigd" hebben" in" één" Vlaamse" overheid," is" deze" ene" " Vlaamse" overheid" dan" ook" materieel" bevoegd" voor" alle" voormelde" erfgoedmateries." Voor" de" toepassing" van" de" regelen" inzake" de" territoriale" bevoegdheidsverdeling," die" inhouden" dat" iedere" gemeenschap" en" ieder" gewest"slechts"bevoegd"zijn"op"hun"eigen"grondgebied,"moet"gekeken"worden"naar"de"afbakening"van"het" Vlaamse" grondgebied." " Artikel" 2" van" de" Bijzondere" wet" van" 8" augustus" 1980" tot" hervorming" der" instellingen" (BS" 15" augustus" 1980," 9.434)" bepaalt" dat" het" Vlaams" Gewest" het" grondgebied" van" de" provincies" Antwerpen," Limburg," Oost
38 3.5 De bescherming van monumenten 43. Bij de bescherming van een monument vallen niet alleen het beschermd monument maar ook de cultuurgoederen die integrerend deel108 uitmaken van het monument, onder de bescherming van het monument.109 Dit was ook reeds het geval in het Monumentendecreet.110 De rechtsgevolgen van de bescherming zullen evenwel slechts op cultuurgoederen van toepassing zijn in de mate waarin zij worden opgesomd in de bijlage bij het beschermingsbesluit.111 3.6 De bescherming van stads- en dorpsgezichten 44. In het Onroerenderfgoeddecreet kan alleen een geheel van één of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, van algemeen belang wegens de erfgoedwaarde als stads- of dorpsgezicht worden beschermd. 112 Op deze wijze wordt een halt toegeroepen aan de talrijke discussies die ontstaan waren door de uitbreiding van de omschrijving van stads- of dorpsgezichten door het decreet van 22 februari 1995. Het Monumentendecreet omschreef een stads- of dorpsgezicht oorspronkelijk enkel
als "een
groepering van één of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen, zoals onder meer beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die vanwege haar artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is."113 Aan deze definitie werd bij decreet van 22 februari 1995 een tweede omschrijving toegevoegd: "de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument, bepaald in 2° van dit artikel, die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen".114 Deze administratieve"arrondissementen"Halle
39 tweede omschrijving kan worden omschreven als een ‘omgevingsstads- en dorpsgezicht’.115 Deze toevoeging was nodig voor de omgeving van bijvoorbeeld een monument die zelf geen intrinsieke waarde vertoont. Een bescherming als stads- of dorpsgezicht bleek in de praktijk evenwel geen gepast instrument om de omgeving van een beschermd monument te vrijwaren. De voorschriften voor stadsof dorpsgezicht waren namelijk vaak zeer streng, terwijl het toch vooral de bedoeling was om gewoon het uitzicht van het beschermde monument te beschermen.116 Voor de omgeving zelf zijn minder strenge voorwaarden reeds voldoende om het uitzicht etc. van het monument te beschermen. De omvang van een dergelijk omgevingsstads- of dorpsgezicht kon bovendien niet buitensporig groot zijn zonder goede motivering.117 Voor beschermingsbesluiten die dateerden van vóór de wijziging van het decreet in 1995 kon geen beroep op de nieuwe definitie gedaan worden.
118
In het
Onroerenderfgoeddecreet werd aan deze problematiek verholpen door het invoeren van een overgangszone. Daarnaast bestond er nog een belangrijk probleem m.b.t. werken in deze stads- en dorpsgezichten. De Raad van State nam immers steeds een zeer streng standpunt in. Werken werden, ook voor geringe werkzaamheden, bijna steeds gezien als een negatie van het beschermingsbesluit. Een vergunning voor dergelijke werkzaamheden/sloping werd aanzien als onbestaanbaar naast het beschermingsbesluit omdat een bescherming het behoud van de bestaande toestand impliceert.119 Daarom werd er in het Onroerenderfgoeddecreet voor geopteerd om een gedeeltelijke sloop binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht expliciet mogelijk te maken. 3.7 De bescherming van cultuurhistorische landschappen 45. Het Onroerenderfgoeddecreet spreekt niet over de bescherming van een landschap maar alleen over de bescherming van een cultuurhistorisch landschap, dat door het Onroerenderfgoeddecreet omschreven wordt als een begrensde grondoppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen van algemeen belang wegens de erfgoedwaarde.120
115"A.M."DRAYE,"“De"bescherming"van"het"onroerend"erfgoed."Het"belang"van"een"correct"gebruik"van"het" voorhanden"zijnde"instrumentarium”,"TROS"2005,"afl."39,"(217)"221." 116"S."VERBIST"en"J."CLAES,"“Beschermingsprocedures"en"informatieplichten"in"het"nieuwe"Decreet" Onroerend"Erfgoed”"in"A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,""Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(37)" 58<59,"nr."61." 117"RvS"28"juni"1999,"nr."81.382"en"14"juli"2000,"nr."88.984,"Boucqueau";"A.M."DRAYE,"De-bescherming-vanhet-roerend-en-onroerend-erfgoed.-WetD,-decreetD-en-regelgeving-van-kracht-binnen-het-Vlaamse-Gewest/deVlaamse-Gemeenschap,-Brussel,"Larcier,-2007,"71<74." 118"RvS"10"februari"1999,"nr."78.642,"De"Maeseneer;"RvS"10"maart"1999,"nr."79.193,"Mortier"." 119"RvS"8"september"2003,"nr."122.597,"Gyselinck"en"RvS"13"augustus"2004,"nr."134.298,"De"Pauw;"A.M." DRAYE,""(G)een"toekomst"voor"beschermde"stads<"en"dorpsgezichten"(noot"onder"RvS"13"augustus"2004)," CDPK"2005,"afl."1,"195<202." 120"Art."2.1,"22°"Onroerenderderfgoeddecreet."
40 Het Onroerenderfgoeddecreet omschrijft het begrip ‘landschap’, als een deel van het grondgebied, zoals dat door de menselijke bevolking wordt waargenomen en waarvan het karakter bepaald wordt door natuurlijke en/of menselijke factoren en de wisselwerking daartussen.121 Deze term omvat zowel cultuurhistorische landschappen als bebouwde gehelen, waaronder stads- en dorpsgezichten. De vereiste geringe dichtheid van bebouwing voor cultuurhistorische landschappen zorgt ervoor dat de graad van bebouwing een nuttig criterium van onderscheid vormt. Een landschap zal dus slechts kunnen worden beschermd onder één van de vier beschermingsstatuten van artikel 6.1.1 Onroerenderfgoeddecreet. Een landschap met geringe bebouwing
zal worden beschermd als
cultuurhistorisch landschap. Een landschap met een bebouwing met een grotere densiteit daarentegen zal beschermd worden als stads- en dorpsgezicht. Wil men een landschap op een geïntegreerde wijze beschermen, dan zal een erfgoedlandschap afgebakend worden. 3.8 De uniforme beschermingsprocedure 3.8.1 De twee fasen in de procedure: voorlopige en definitieve bescherming 46. Net als voorheen blijft de beschermingsprocedure in twee stappen aangehouden: een eerste fase, zijnde de voorlopige bescherming en een tweede fase, zijnde de definitieve bescherming. De voorlopige en definitieve beschermingsprocedures voor de vier erfgoedstatuten worden in het Onroerenderfgoeddecreet
gelijkgeschakeld
en
krijgen
dezelfde
vorm.
122
Vóór
het
Onroerenderfgoeddecreet werd er noch in het Monumentendecreet noch in het Archeologiedecreet gesproken over voorlopig beschermde goederen maar over ‘op de ontwerpen van lijst van voor bescherming vatbare’ 123 goederen
en evenmin over definitief beschermde goederen maar over
‘beschermde goederen’. Dit kon de foute indruk wekken dat er slechts rechtsgevolgen verbonden waren aan de tweede fase, terwijl in werkelijkheid ook onder het vroegere regime de rechtsgevolgen reeds ontstonden vanaf de eerste fase. 3.8.2 De procedure bij de voorlopige bescherming 3.8.2.1 Reeds inspraak voor de afronding van de voorlopige bescherming: diverse principieel verplichte adviesaanvragen 47. Sedert het Onroerenderfgoeddecreet is er in een vroeg stadium van de voorlopige beschermingsprocedure inspraak mogelijk. Vooraleer de Vlaamse Regering een besluit tot voorlopige bescherming vaststelt moet ze advies vragen aan de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeentebesturen en de departementen of agentschappen van de Vlaamse overheid 121"Art."2.1,"33°"Onroerenderfgoeddecreet." 122"S."VERBIST"en"J."CLAES,"“Beschermingsprocedures"en"informatieplicht"in"het"nieuwe"decreet"
onroerend"erfgoed”"in""A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(37)" 66,"nr."79." 123"Art."5"Monumentendecreet"en"art."13"Archeologiedecreet."
41 bevoegd voor ruimtelijke ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed, leefmilieu, natuur en energie, mobiliteit en openbare werken en landbouw en visserij. 124 Aan deze adviesvereiste kan worden voorbijgegaan, maar alleen in geval van dringende noodzakelijkheid. 125 Vooraleer de Vlaamse Regering een besluit tot voorlopige bescherming vaststelt, moet ze eveneens advies vragen aan de VCOE. Ook aan deze adviesvereiste kan worden voorbijgegaan in geval van dringende noodzakelijkheid.126 Op deze wijze kunnen reeds tijdens de voorlopige beschermingsprocedure de standpunten die naar voor geschoven werden in de adviezen, in rekening worden gebracht. Wanneer er bij een dringende noodzakelijkheid effectief gebruik gemaakt werd van de mogelijkheid om geen voorafgaand advies aan
de VCOE te vragen, moet dit advies vooralsnog voorafgaand aan de
definitieve bescherming aan
de VCOE worden gevraagd. 127 Van deze verplichte voorafgaande
adviezen was noch in het Monumentendecreet, noch in het Decreet Landschapszorg en evenmin in het Archeologiedecreet sprake. Er waren wel verplichte adviezen in de procedure van de voorlopige beschermingsprocedure, maar dan wel na vaststelling van het voorlopige beschermingsbesluit. 3.8.2.2 Vaststelling door de Vlaamse Regering van het besluit tot voorlopige bescherming 48. Vervolgens stelt de Vlaamse Regering een besluit tot voorlopige bescherming vast. De besluiten tot voorlopige bescherming worden onder het Onroerenderfgoeddecreet, gezien het nieuwe, voorafgaandelijke advies, niet langer voor advies doorgestuurd aan de bevoegde gewestelijke diensten, de gemeenten en de provincies.128 In het Onroerenderfgoeddecreet is enkel nog een advies van de VCOE voorzien, tenminste als haar nog geen voorafgaand advies gevraagd werd. Het besluit tot voorlopige bescherming wordt per beveiligde zending aan de betrokken gemeenten bezorgd voor een openbaar onderzoek.129 3.8.2.3 Openbaar onderzoek georganiseerd door betrokken gemeente 49. De betrokken gemeente opent vervolgens een openbaar onderzoek uiterlijk 30 dagen (i.p.v. 14 dagen onder het regime dat voorafging aan het Onroerenderfgoeddecreet) na de ontvangst van het besluit tot voorlopige bescherming. 130 Dit gebeurt door een bericht op te hangen op de plaats die is aangeduid op het plan dat als bijlage bij het besluit tot voorlopige bescherming is gevoegd. Indien de betrokken gemeente over een website beschikt, kan het bericht van openbaar onderzoek ook op die website geplaatst worden.131
124"Art."6.1.3"Onroerenderfgoeddecreet." 125"Art."6.1.3,"eerste"lid,"laatste"zin"Onroerenderfgoeddecreet." 126"Art."6.1.3,"tweede"lid,"laatste"zin"Onroerenderfgoeddecreet." 127"Art."6.1.8"Onroerenderfgoeddecreet." 128"Art."5,"§"2,"1°"Monumentendecreet;"art."7,"§"1,"eerste"lid,"1°"Decreet"Landschapszorg"en"art."14,"§"1,"2°"
Archeologiedecreet." 129"Art."6.1.7,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 130"Art."6.1.7"Onroerenderfgoeddecreet"en"art."5,"§"2,"2°"Monumentendecreet." 131"Art."6.1.7,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet;"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"58."
42 3.8.2.4 Kennisgeving aan de zakelijkrechthouders 50. Los van het openbaar onderzoek en de aankondiging daarvan, wordt het besluit tot voorlopige bescherming ook per beveiligde zending ter kennis gebracht aan de zakelijkrechthouders, die op hun beurt de gebruikers en eigenaars van de cultuurgoederen op de hoogte brengen.132 Deze verplichting tot individuele kennisgeving geldt niet wanneer dit besluit betrekking heeft op een cultuurhistorisch landschap.133 3.8.2.5 Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad 51. Het besluit tot voorlopige bescherming wordt, na de voormelde kennisgeving aan de zakelijkrechthouders, bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.134 Het decreet biedt nog steeds geen garantie dat de verwittiging gebeurt vóór het openbaar onderzoek. Er is immers niet voorzien dat de individuele betekening moet gebeuren vóór het openbaar onderzoek.135 3.8.2.6 Periode waarbinnen de rechtsgevolgen van voorlopige bescherming gelden 52. De rechtsgevolgen verbonden aan de voorlopige bescherming blijven maximaal negen maanden (i.p.v. twaalf maanden onder het regime dat voorafging aan het Onroerenderfgoeddecreet) gelden. Deze periode kan eenmalig verlengd worden met drie maanden (i.p.v. zes maanden onder het regime dat voorafging aan het Onroerenderfgoeddecreet), indien binnen deze periode geen beslissing tot definitieve bescherming is genomen.136 3.8.3 De procedure bij de definitieve bescherming 3.8.3.1 Facultatieve adviesaanvraag aan de VCOE 53. Vooraleer de Vlaamse Regering overgaat tot het besluit tot definitieve bescherming kan zij advies inwinnen bij de VCOE. Het gaat hier dus om een tweede, facultatieve, raadpleging van de VCOE
132"Art."6.1.5"en"6.1.6"Onroerenderfgoeddecreet." 133"De#SARO#merkte,#mijns#inziens#terecht,#op#dat#er#geen#objectieve#en#redelijke#verantwoording#is#voor#deze# onderscheiden#behandeling.#Het#groot#aantal#bij#een#bescherming#van##een#cultuurhistorisch#landschap# betrokken#en#bijgevolg#aan#te#schrijven#personen#biedt#hiervoor#in#onze#ogen#een#onvoldoende#grond#(Parl.St.# Vl.Parl.#2012J13,#nr.#1901/1,#197).#De#aankondiging#van#de#besluiten#tot#voorlopige#bescherming#van##een# cultuurhistorisch#landschap#in#ten#minste#drie#dagbladen#die#in#de#betrokken#gemeenten#worden#verspreid# (Art.#6.1.7,#derde#lid#Onroerenderfgoeddecreet)#is#geen#volwaardig#alternatief#voor#de#individuele# kennisgeving.##Ook#VERBIST#en#CLAES##spreken#dienaangaande#over#een#mogelijk#gebrek#in#de#procedure#en# vinden#de#kennisgeving#van#de#(zowel#voorlopige#als#definitieve)#bescherming#van#een#cultuurhistorisch# landschap#nu#echt#wel#zeer#beperkt,#met#potentiële#problemen#qua#rechtsgevolgen#(S.#VERBIST#en#J.#CLAES,# “Beschermingsprocedures#en#informatieplicht#in#het#nieuwe#decreet#onroerend#erfgoed”#in##A.M.#DRAYE#(ed.),# Actualia#Onroerend#Erfgoed,#Antwerpen,#Intersentia,#2014,#67,#nr.#81." 134"Art."6.1.5"Onroerenderfgoeddecreet." 135"SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/1,"197."" 136"Art."6.1.11"Onroerenderfgoeddecreet."
43 vooraleer de Vlaamse Regering het besluit tot definitieve bescherming vaststelt.137 Dit advies heeft voornamelijk de evaluatie van de ingewonnen adviezen en de gedane bezwaren die zijn voortgekomen uit het openbaar onderzoek tot voorwerp. De beschermingswaardigheid en de erfgoedwaarde van het onroerend goed werden immers reeds bij de adviesverlening, die in principe voorafgaat aan de voorlopige bescherming en alleen omwille van dringende noodzakelijkheid volgt op de voorlopige bescherming, onderzocht.138 3.8.3.2 Uitspraak Agentschap Onroerend Erfgoed 54. Verder dient het Agentschap zich over de ingediende bezwaren en opmerkingen en in voorkomend geval over de uitgebrachte adviezen en het verslag van de hoorzitting uit te spreken. De documenten waaruit de behandeling van de bezwaren blijkt, worden aan het beschermingsdossier toegevoegd. Door het mee betekenen van de behandeling van de bezwaren als bijlage bij het beschermingsbesluit wordt gevolg gegeven
aan
de rechtspraak van de Raad van State die beschermingsbesluiten
vernietigde omdat de bezwaarindieners uit de hen betekende documenten niet zouden kunnen afgeleid hebben in welke mate hun bezwaren onderzocht werden en waarom de beschermingsprocedure ondanks hun bezwaren werd voortgezet.139 3.8.3.3 Kennisgeving aan de zakelijkrechthouders 55. Ook het besluit tot definitieve bescherming wordt, met uitzondering van het besluit tot definitieve bescherming van cultuurhistorische landschappen, per beveiligde zending aan de zakelijkrechthouders ter kennis gebracht.140 Niet-regelmatige betekening van het besluit tot voorlopige wijziging of opheffing zal na vaststelling van het besluit tot definitieve opheffing ingeroepen kunnen worden als schending van een substantiële vormvereiste in een schorsings- of vernietigingsberoep, aangezien de rechtsgevolgen hiervan beginnen te lopen na vaststelling van dit definitieve besluit. 3.8.3.4 Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad 56. Het besluit tot definitieve bescherming wordt, na de voormelde kennisgeving aan de zakelijkrechthouders, bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.141
137"Art."6.1.12"Onroerenderfgoeddecreet." 138"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"59." 139"Art."6.1.14,"tweede"lid,"4°"Onroerenderfgoeddecreet;"MvT,"Parl.St."Vl..Parl."2012<13,"nr."1901/1,60;"RvS"
25"maart"2010,"nr."202.229,"De"Schaetzen,"Van"Brienen;"RvS"3"februari"2011,"nr."210.986,"BVBA""Astro< plan." 140"Art."6"1.16"Onroerenderfgoeddecreet." 141"Art."6.1.15"Onroerenderfgoeddecreet."
44 3.8.4 Inhoud voorlopig en definitief beschermingsbesluit 57. Onder het Monumentendecreet, het Decreet Landschapszorg en het Archeologiedecreet varieerde de inhoud van een beschermingsbesluit naargelang het statuut van het onroerend erfgoed. De verschillende regelgevingen schreven o.a. een beknopte beschrijving van het onroerend goed142 , een korte
motivering
van
de
erfgoedwaarden
143
,
kadastrale
nummers
van
percelen
144
,
beheersdoelstellingen 145 , een plan met aflijning van het beschermde gebied 146 als verplichte vermeldingen voor. Dit leverde vaak problemen op inzake rechtszekerheid, handhaving en duurzaam beheer.147 58. Het Onroerenderfgoeddecreet verplicht de opname van alle relevante informatie en somt specifiek de minimale gegevens op, die een voorlopig en definitief beschermingsbesluit dienen te bevatten.148 Een zorgvuldig dossier maakt ook een veel beter beheer mogelijk, wat zowel de zakelijkrechthouder als de overheid ten goede komt.149 Het Onroerenderfgoeddecreet bepaalt eveneens welke bijlagen bij een voorlopig en definitief beschermingsbesluit moeten worden gevoegd. Het maakt op de eerste plaats een gegeorefereerd plan tot een verplichte bijlage voor elk onroerend erfgoed. Op die manier kan het beschermde goed en eventueel ook de overgangszone precies worden afgebakend. Een tweede verplichte bijlage is een fotoregistratie van de fysieke toestand van het goed. Dit is een noodzaak om te kunnen komen tot een efficiënte handhaving.150 Ook de derde verplichte bijlage, een lijst van cultuurgoederen die integrerend deel uitmaken van het beschermde goed, is, zoals reeds eerder gezegd, belangrijk: de rechtsgevolgen van de bescherming zullen immers slechts op cultuurgoederen van toepassing zijn in de mate waarin zij worden opgesomd in bijlage bij het beschermingsbesluit.151 De vierde verplichte bijlage, weliswaar uiteraard slechts bij het definitieve beschermingsbesluit, bestaande uit een document waarin het Agentschap zich uitspreekt over de ingediende bezwaren en eventueel over de uitgebrachte adviezen en het verslag van de hoorzitting, werd ingevoerd als gevolg van de rechtspraak van de Raad van State die enkele beschermingsbesluiten vernietigde omdat de bezwaarindieners uit de hen betekende documenten niet konden afleiden in welke mate hun bezwaren onderzocht waren.152
142"Art."13,"§"2,"1°"Archeologiedecreet"en"art."6,"§"2,"1°"Decreet"Landschapszorg."" 143"Art."13,"§"2,"4°"Archeologiedecreet." 144"Art."13,"§"2,"2°"Archeologiedecreet."
145"Art."6,"§"2,"3°"Decreet"Landschapszorg." 146"Art."8,"§"2"Monumentendecreet." 147"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"56<57." 148"Art."6.1.4.,"§"2,"tweede"en"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet"en"art."6.1.14.,"eerste"en"tweede"lid" Onroerenderfgoeddecreet." 149"MvT,"Parl.St."Vl..Parl."2012<13,"nr."1901/1,"57." 150"MvT,"Parl.St."Vl..Parl."2012<13,"nr."1901/1,"57." 151"MvT,"Parl.St."Vl..Parl."2012<13,"nr."1901/1,"57." 152"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr.1901/1,60;"RvS"18"februari"2010,"nr."201.046,"D'Ieteren;"RvS"25" maart"2010,"nr."202.329,"De"Schaetzen"Van"Brienen;"RvS"3"februari"2011,"nr."210.986,"BVBA""Astro
45 3.9 Algemene rechtsgevolgen van een bescherming 3.9.1 Voorafgaandelijke bemerkingen 59. Hoewel het wellicht voor iedereen duidelijk is dat de inventarisatie van een onroerend goed als zodanig geen beschermingsinstrument is, heb ik eerder in deze bijdrage de rechtsgevolgen verbonden aan de opname van onroerende goederen in één van de vastgestelde (en aan een openbaar onderzoek) onderworpen inventarissen toegelicht. Naast de eigenlijke bescherming is de inventarisatie immers onbetwistbaar een instrument om het onroerend erfgoed te bewaren en op deze wijze beschermt (in de taalkundige betekenis van het woord) de inventaris wel degelijk ons onroerend erfgoed. 60. Verder dient opgemerkt te worden dat inzake archeologisch erfgoed de (louter) eventuele of vermoedelijke aanwezigheid van goederen met archeologische (erfgoed)waarde rechtsgevolgen met zich meebrengt, zonder dat er ook maar enige juridische procedure doorlopen werd. Zo worden, zoals verder uit deze masterproef zal blijken, aan het eventuele bezit van erfgoedwaarden door de bodem, waarin vergunningsplichtige ingrepen gepland worden, diverse gevolgen verbonden. Verder is op alle niet
beschermd
archeologisch
erfgoed,
in
de
strikte
betekenis
die
daaraan
door
het
Onroerenderfgoeddecreet gegeven wordt, het zogenaamde passiefbehoudsbeginsel van toepassing. Het Onroerenderfgoeddecreet
bepaalt
immers
dat
het
verboden
is
archeologische
artefacten,
archeologische sites en archeologische ensembles te ontsieren, te beschadigen of te vernielen.153 Ten aanzien van archeologische ensembles geldt het actiefbehoudsbeginsel ongeacht de bescherming154: hier bepaalt het Onroerenderfgoeddecreet
dat de zakelijkrechthouders en de gebruikers van een
archeologisch ensemble het als een geheel moeten bewaren, het in goede staat moeten behouden en het beschikbaar moeten houden voor wetenschappelijk onderzoek. 61. Afdeling 4 van Hoofdstuk 6 Onroerenderfgoeddecreet heeft als titel ‘Rechtsgevolgen van een bescherming’. Maar dit is zeker geen exhaustieve opsomming. Tal van rechtsgevolgen van een beschermingsbesluit zijn niet op deze plaats terug te vinden. Zo mogen beschermde monumenten afwijken van geldende normen op het vlak van energieprestaties en binnenklimaat. De Vlaamse Regering kan namelijk vrijstellingen of afwijkingen toestaan op de door haar vastgestelde EPB-eisen voor onder meer beschermde monumenten voor zover de toepassing van bepaalde EPB-eisen hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen.155 Zo genieten bouwwerken gedaan om een beschermd stads- of dorpsgezicht of landschap in stand te houden of aan een beschermd monument op het gebied van de financiering in de sociale woningbouw van een gunstregime. De zogenaamde 80% norm (de renovatiekosten mogen maximaal 80% bedragen van de prijs voor een
153"Art."5.1.1"Onroerenderfgoeddecreet." 154"Art."5.1.1"en"5.2.1"Onroerenderfgoeddecreet." 155"Art.#11.1.4#Decr.Vl.##8#mei#2009#houdende#algemene#bepalingen#betreffende#het#energiebeleid,#BS#7#juli#
2009."
46 gelijkwaardige nieuwbouw) geldt niet als de investering wordt gedaan om een beschermd stads- of dorpsgezicht of landschap in stand te houden of als het gaat om een beschermd monument.156 62. Tenslotte is het zo dat, zoals reeds eerder gezegd, naast de bescherming in de strikt juridische zin van het woord het Onroerenderfgoeddecreet nog twee andere instrumenten kent die ingezet kunnen worden bij de bescherming van onroerend erfgoed: de onroerenderfgoedrichtplannen en de erfgoedlandschappen. Op de vraag of en in welke mate deze laatste twee instrumenten rechtsgevolgen met zich meebrengen, wordt verder in deze bijdrage teruggekomen. 3.9.2 Passiefbehoudsbeginsel 63. Ter vrijwaring van het onroerend erfgoed voorziet het Onroerenderfgoeddecreet voor alle beschermd erfgoed in een passiefbehoudsbeginsel. 157 Dit rechtsgevolg geldt zoals reeds gezegd voorlopig vanaf de voorlopige bescherming en zonder beperking in tijd vanaf de definitieve bescherming. Inbreuken op het passiefbehoudsbeginsel worden correctioneel bestraft.158 Het passiefbehoudsbeginsel houdt, wat beschermd erfgoed betreft, voor iedereen het verbod in om goederen te ontsieren, te beschadigen, te vernielen of andere handelingen te stellen die de erfgoedwaarde
van
de
betrokken
goederen
aantasten.
Het
Archeologiedecreet
en
het
Monumentendecreet pasten dit passiefbehoudsbeginsel enkel ten aanzien van eigenaars en vruchtgebruikers toe. Naar analogie van het Decreet Landschapszorg waar het passiefbehoudsbeginsel ook tot eenieder was gericht159, wordt in het Onroerenderfgoeddecreet het toepassingsgebied verbreed en zal eenieder zich moeten onthouden van voor de erfgoedwaarde van het beschermde goed schadelijke of nadelige handelingen aan beschermd erfgoed.160 3.9.3 Actiefbehoudsbeginsel 3.9.3.1 Algemene toelichting 64. Inzake beschermd erfgoed geldt naast het voormelde passiebehoudsbeginsel ook een actiefbehoudsbeginsel. 161 Dit laatste geldt, i.t.t. het passiefbehoudsbeginsel, enkel in hoofde van zakelijkrechthouders en gebruikers.162 Ook dit rechtsgevolg geldt zoals reeds gezegd voorlopig vanaf
156"Art.#8,#§#2,#tweede#lid#BVR#21#december#2012#houdende#de#financiering#van#verrichtingen#in#het#kader#van#
sociale#woonprojecten#en#de#daaraan#verbonden#werkingskosten,#BS#15#januari#2013." 157"Art."5.1.1"en"6.4.3"Onroerenderfgoeddecreet." 158"Art."11.2.2,"6°"en"7°"Onroerenderfgoeddecreet." 159"Art."14,"§"2"Decreet"Landschapszorg." 160"Art."6.4.3"Onroerenderfgoeddecreet." 161"Art."5.1.1,"6.4.1"en"6.4.3"Onroerenderfgoeddecreet." 162"Art."6.4.1"Onroerenderfgoeddecreet.""
47 de voorlopige bescherming en zonder beperking in tijd vanaf de definitieve bescherming. Inbreuken op het actiefbehoudsbeginsel worden correctioneel bestraft.163 Wat beschermd erfgoed betreft, houdt dit actiefbehoudsbeginsel in hoofde van de zakelijkrechthouders en gebruikers een verplichting in om het beschermd goed in goede staat te behouden door het uitvoeren van de nodige instandhoudings-, beveiligings-, beheers-, herstellings- en onderhoudswerken. Zakelijkrechthouders zijn de eigenaar, de blote eigenaar, de erfpachthouder, de opstalhouder en de leasinggever.164 Onder gebruiker wordt verstaan: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van een zakelijk of persoonlijk recht, met uitsluiting van de eigenaar, de blote eigenaar, de erfpachthouder, de opstalhouder en de leasinggever.165 Dit betekent dat zakelijkrechthouders en gebruikers zich vooruitziend en zorgvuldig dienen te gedragen en dat ze in alle redelijkheid de mogelijke nadelige gevolgen van hun handelingen of van externe oorzaken moeten voorzien en voorkomen door gepaste voorzorgsmaatregelen te nemen.166 3.9.3.2 Vaststelling door de Vlaamse Regering van algemene voorschriften voor instandhouding en onderhoud 65. In uitvoering van het Onroerenderfgoeddecreet
167
heeft de Vlaamse Regering in het
Onroerenderfgoedbesluit 168 de algemene voorschriften voor instandhouding en onderhoud van beschermd erfgoed opgesomd. Deze algemene voorschriften beogen het onderhoud als een goed huisvader en voorzorgsmaatregelen tegen schade ten gevolge van brand, blikseminslag, diefstal ... en verplichten ook regelmatige controles en regulier onderhoud en de uitvoering van passende consolidatie- en beveiligingsmaatregelen in geval van nood. Voor deze laatste maatregelen is geen voorafgaande toelating vereist. 169 Deze vastgestelde algemene voorschriften zijn slechts van toepassing voor zover zij niet afwijken van de bijzondere voorschriften voor de instandhouding en het onderhoud die opgenomen zijn in het beschermingsbesluit.170 De bijzondere voorschriften hebben dus voorrang op de algemene voorschriften. De niet-naleving van de bijzondere voorschriften maakt overigens een misdrijf uit en wordt correctioneel bestraft.171
163"Art."11.2.2,"6°"en"7°"Onroerenderfgoeddecreet." 164"Art."2.1,"47°"Onroerenderfgoeddecreet." 165"Art."2.1,"27°"Onroerenderfgoeddecreet."
166"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”,"
TMR"2014,"afl."6,"(520)"535,"nr."46." 167"Art.#6.4.2#Onroerenderfgoeddecreet." 168"Art.#6.1.1#J#6.1.6#Onroerenderfgoedbesluit." 169"Ontwerp"van"besluit"van"de"Vlaamse"Regering"betreffende"de"uitvoering"van"het" Onroerenderfgoeddecreet"van"12"juli"2013."Verslag"aan"de"Vlaamse"Regering,"23;"A.M."DRAEYE,"“Het" Onroerenderfgoeddecreet:"instanties"en"actoren,"inventarisatie"en"bescherming”"in"A.M."DRAEYE"(ed.)," Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(1)"32,"nr."86." 170"Art."6.4.2#Onroerenderfgoeddecreet." 171"Art."11.2.2,"2°"Onroerenderfgoeddecreet."
48 3.9.4 Toelating of verplicht advies met vastgestelde rechtsgevolgen voor handelingen aan of in beschermde goederen 3.9.4.1 Algemene toelichting 66. De bescherming van onroerend erfgoed impliceert de noodzaak tot het behoud in de oorspronkelijke toestand. Deze noodzaak is veruitwendigd in het actief- en passiefbehoudsbeginsel. Naast de sloop van een beschermd monument zijn er talloze andere handelingen met een impact op de erfgoedwaarden van een beschermd onroerend goed. Het Onroerenderfgoeddecreet heeft het over werkzaamheden, wijzigingen of activiteiten met gevolgen voor erfgoedwaarden.172 Het feit dat de erfgoedwaarden centraal in de beoordeling staan, is goed voor het behoud van het erfgoed. 67. Niet elke handeling aan beschermd erfgoed is zonder meer mogelijk. Enerzijds zijn er handelingen aan of in beschermde goederen waarvoor een stedenbouwkundige, verkavelings- of een milieuvergunning overeenkomstig het decreet van 28 juni 1995 betreffende de milieuvergunning173 vereist is of een vergunning overeenkomstig het Bosdecreet van 13 juni 1990174 of een vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking overeenkomstig het Decreet Natuurbehoud vereist is. Daarnaast zijn er de handelingen waarvoor weliswaar geen stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning, geen milieuvergunning of geen vergunning, geen toelating, geen machtiging, geen ontheffing of geen afwijking overeenkomstig het Bosdecreet of het Decreet Natuurbehoud vereist is maar die hetzij voorkomen op de lijst opgesteld door de Vlaamse Regering in het besluit tot uitvoering
van
Onroerenderfgoeddecreet,
hetzij
opgenomen
zijn
in
beschermingsbesluit en die ten gevolge daarvan niet zonder meer toegelaten zijn.
het
individuele
175
3.9.4.2 Toelating door het Agentschap Onroerend Erfgoed of de onroerenderfgoedgemeente principieel vereist voor welomschreven handelingen aan of in beschermde goederen 68. Voor handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning, geen milieuvergunning of geen vergunning, geen toelating, geen machtiging, geen ontheffing of geen afwijking overeenkomstig het Bosdecreet of het Decreet Natuurbehoud vereist is, maar die hetzij voorkomen in het betreffende besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het Onroerenderfgoeddecreet hetzij opgenomen zijn in het individuele beschermingsbesluit, moet ofwel de erkende onroerenderfgoedgemeente van het grondgebied waar het beschermde goed ligt, ofwel het Agentschap indien het niet gaat om een erkende onroerenderfgoedgemeente, toelating verlenen. Deze
172"Art."2.1,"28°"Onroerenderfgoeddecreet." 173"Decr.Vl."28"juni"1995"betreffende"de"milieuvergunning,"BS"17"september"1985"(hierna:"
Milieuvergunningsdecreet)." 174"Bosdecreet"van"13"juni"1990,"BS"28"september"1990"(hierna:"Bosdecreet)." 175"Art."6.4.4"Onroerenderfgoeddecreet."
49 toelating is echter niet vereist wanneer deze handelingen vrijgesteld zijn in een goedgekeurd beheersplan.176 69. Het Onroerenderfgoedbesluit somt de toelatingsplichtige handelingen op. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen generieke, specifieke en aanvullende toelatingsplichten.
177
Het
Onroerenderfgoedbesluit legt de verplichting op om zowel in de voorlopige als in de definitieve beschermingsbesluiten voor monumenten, cultuurhistorische landschappen, archeologische sites en stads- en dorpsgezichten, een lijst met toelatingsplichtige handelingen op te nemen.178 Het besluit stelt ook dat zowel de generieke als de specifieke toelatingsplichten voor beschermde monumenten, stadsen dorpsgezichten en beschermde cultuurhistorische landschappen, zoals opgesomd in het Onroerenderfgoedbesluit, niet van toepassing zijn op deze beschermde goederen.179 De aanvullende toelatingsplichten blijven dus wel van toepassing. Het zwaartepunt voor de meer gedetailleerde invulling van het begrip toelatingsplichtige handelingen wordt voor de toekomstig te beschermen goederen dus heel duidelijk verlegd naar de individuele beschermingsbesluiten.180 Dit lijkt me de rechtszekerheid ook ten goede te komen. Slechts voor onroerende goederen die vóór de inwerkingtreding van het Onroerenderfgoeddecreet en het bijhorende uitvoeringsbesluit werden beschermd, zullen dus de algemene, specifieke en aanvullende toelatingsplichten uit het Onroerenderfgoedbesluit blijven gelden. 70. Voor bepaalde in het Onroerenderfgoedbesluit181 vermelde handelingen aan of in beschermde stads- of dorpsgezichten, volstaat een melding in te dienen bij het college van burgemeester en schepenen. Deze handelingen mogen worden aangevat vanaf de twintigste dag na de datum van de melding, behalve als het college van burgemeester en schepenen de aanmelder voordien op de hoogte brengt dat de aangemelde handelingen van aard zijn om de wezenlijke eigenschappen van het beschermde stads- of dorpsgezicht te verstoren. In dat geval moet er voor deze handelingen vooralsnog een toelating worden gevraagd aan het Agentschap of in voorkomend geval aan de erkende onroerenderfgoedgemeente. De aanvraag van de toelating door de aanmelder en de behandeling ervan gebeurt volgens de procedure die ook geldt voor de andere vereiste toelatingen. De melding wordt in voorkomend geval geïntegreerd in de stedenbouwkundige melding, vermeld in artikel 4.2.2 VCRO. 71. Het Onroerenderfgoedbesluit voorziet ook in een meldingsprocedure voor schadegevallen en noodmaatregelen. De zakelijkrechthouder of gebruiker van een beschermd goed doet onverwijld melding van elk schadegeval en in voorkomend geval, van de in nood getroffen maatregelen bij de 176"Art."6.4.4,"§"1"Onroerenderfgoeddecreet." 177"Art."6.2.1"tot"6.2.13"Onroerenderfgoedbesluit." 178"Art.#6.2.1.#Onroerenderfgoedbesluit." 179"Art.#6.2.1#Onroerenderfgoedbesluit." 180"A.M."DRAEYE,"“Het"Onroerenderfgoeddecreet:"instanties"en"actoren,"inventarisatie"en"bescherming”"in"
A.M."DRAEYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(1)"33,"nr."91." 181"Art.#6.2.5#Onroerenderfgoedbesluit."
50 provinciale diensten van het Agentschap. Het Agentschap stelt een modelformulier ter beschikking op zijn website.182 3.9.4.3 Verval van de toelating 72. In het Onroerenderfgoeddecreet vervalt de toelating, naar analogie met de stedenbouwkundige vergunning, als de werken twee jaar na het verlenen van de toelating niet gestart zijn of gedurende meer dan drie opeenvolgende jaren onderbroken worden. De termijn van twee jaar vangt aan op de dag na de datum van de betekening van de beslissing. Als evenwel voor de werken een premie is aangevraagd, wordt de vervaltermijn geschorst zolang de premie niet is toegekend.183 3.9.4.4 Verplichte adviesvraag voor toelatingsplichtige handelingen waarvoor ten gevolge van andere sectorale wetgeving een ‘vergunning’ vereist is – Integratie met andere vergunningsplichten 3.9.4.4.1 Toelatingsplicht neemt vorm aan van verplichte adviesaanvraag 73. Bij
toelatingsplichtige handelingen aan of in beschermde goederen waarvoor ook een
stedenbouwkundige, verkavelings- of milieuvergunning vereist is of een vergunning overeenkomstig het Bosdecreet of een vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking overeenkomstig het Decreet Natuurbehoud vereist is, integreert het Onroerenderfgoeddecreet de procedure die moet gevolgd worden tot het verkrijgen van de toelating in de reeds bestaande procedures van bestaande regelgevingen die eveneens voorzien in een verplichte vergunning. Het Onroerenderfgoeddecreet brengt dus in die situatie een procedurele integratie teweeg van enerzijds de toelatingsplicht en anderzijds overige vergunningsplichten. De instantie die de vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking verleent dient dus voor de toelatingsplichtige handelingen, voorafgaand aan de beslissing, advies in te winnen bij het Agentschap overeenkomstig de procedurebepalingen die gelden voor die vergunningsplicht.184 Voortaan gaat het om een niet-bindend advies.
182"Art."6.4.1"Onroerenderfgoedbesluit" 183"Art."6.3.11"Onroerenderfgoedbesluit." 184"Art."6.4.4,"§"2"Onroerenderfgoeddecreet;"Minister#Bourgeois#beklemtoonde#dat#inzake#de# toelatingsplichtige#handelingen#waarvoor#een#vergunning#vereist#is#een#integratie#gerealiseerd#werd#tussen# enerzijds#het#beleidsveld#onroerend#erfgoed#en#anderzijds#ruimtelijke#ordening#en#leefmilieu#en#natuur# aangezien#het#de#vergunningverlenende#instantie#is#die#het#advies#van#het#Agentschap#Onroerend#Erfgoed#zal# inwinnen#en#niet#de#aanvrager#van#de#vergunning.#Hij#ziet#hierin#ook#een#manifestatie#in#van#door#de# decreetgever#gemaakte#keuze#voor#een#wisselwerking#tussen#Onroerend#Erfgoed#en#Ruimtelijke#Ordening# (Verslag"namens"de"Commissie"voor"Leefmilieu,"Natuur,"Ruimtelijke"Ordening"en"Onroerend"Erfgoed" uitgebracht"door"de"dames"Karin"Brouwers"en"Mercedes"Van"Volcem,-Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/8," 25<26).#
51 3.9.4.4.2 Advies: niet-bindend, maar met vastgestelde rechtsgevolgen 74. Voor toelatingsplichtige handelingen aan of in beschermde goederen waarvoor ook een stedenbouwkundige
vergunning
of
verkavelingsvergunning
vereist
is,
bepaalt
het
Onroerenderfgoeddecreet dat het advies de gevolgen heeft als omschreven in artikel 4.3.3 en 4.3.4 VCRO.185 Artikel 4.3.3. VCRO kent de volgende rechtsgevolgen toe aan dit advies: indien uit de verplicht in te winnen adviezen blijkt dat het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening (onder ‘direct werkende normen’ wordt verstaan: supranationale, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar te zijn, zonder dat verdere reglementering met het oog op precisering of vervollediging noodzakelijk is) of als dergelijke strijdigheid manifest reeds uit het aanvraagdossier blijkt, wordt de vergunning geweigerd of worden in de aan de vergunning verbonden voorwaarden waarborgen opgenomen met betrekking tot de naleving van de sectorale regelgeving. Artikel 4.3.4. VCRO kent volgende rechtsgevolgen toe aan dit advies: een vergunning kan worden geweigerd indien uit een verplicht in te winnen advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening (onder ‘doelstellingen of zorgplichten’ wordt verstaan: internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid bij de uitvoering of de interpretatie van de regelgeving of het voeren van een beleid verplichten tot de inachtneming van een bepaalde doelstelling of van bepaalde voorzorgen, zonder dat deze op zichzelf beschouwd voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd). 75. Voor toelatingsplichtige handelingen aan of in beschermde goederen waarvoor ook een milieuvergunning vereist is of een vergunning overeenkomstig het Bosdecreet of een vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking overeenkomstig het Decreet Natuurbehoud neemt het Onroerenderfgoeddecreet 186 de inhoud van de beide voormelde bepalingen uit de VCRO bijna letterlijk over: “Het
advies
van
het
agentschap
(…)
heeft
de
volgende
rechtsgevolgen
:
1° als uit het advies blijkt dat het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen het beleidsveld onroerend erfgoed of als dergelijke strijdigheid manifest reeds uit het aanvraagdossier blijkt, wordt de vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking geweigerd of worden in de aan de vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking verbonden voorwaarden waarborgen opgenomen met betrekking tot de naleving van de regelgeving betreffende het onroerend erfgoed. 185"Art.#6.4.4,#§#2#Onroerenderfgoeddecreet." 186"Art."6.4.4#,#§#3,#vierde#lid#Onroerenderfgoeddecreet."
52 Onder ‘direct werkende normen’ wordt verstaan: supranationale, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar te zijn, zonder dat verdere reglementering
met
het
oog
op
precisering
of
vervollediging
noodzakelijk
is;
2° als uit het advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen het beleidsveld onroerend erfgoed kan de vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking worden geweigerd. Onder doelstellingen of zorgplichten wordt verstaan: internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid bij de uitvoering of de interpretatie van de regelgeving of het voeren van een beleid verplichten tot de inachtneming van een bepaalde doelstelling of van bepaalde voorzorgen, zonder dat deze op zichzelf beschouwd voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd.” Op deze wijze gelden deze rechtsgevolgen niet alleen voor adviezen verleend naar aanleiding van een aanvraag voor het verkrijgen van een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning overeenkomstig de VCRO, maar ook voor adviezen verleend naar aanleiding van een aanvraag overeenkomstig het Milieuvergunningendecreet, het Bosdecreet of het Decreet Natuurbehoud. 76. Het advies toetst
de toelatingsplichtige handeling aan de voorschriften in de individuele
beschermingsbesluiten van de betrokken goederen en aan het actief- en passiefbehoudsbeginsel.187 Wanneer uit het advies blijkt dat het gevraagde strijdig is met een direct werkende norm binnen het beleidsveld onroerend erfgoed kan, zoals reeds gezegd, de vergunning worden geweigerd of zullen in de voorwaarden waarborgen ter vrijwaring van het onroerend erfgoed worden opgenomen. De hierboven opgesomde normen waaraan de toelatingsplichtige handelingen worden getoetst zijn dergelijke direct werkende normen binnen een ander beleidsveld. Op deze manier kan een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning dus op grond van artikel 6.4.4, § 2 Onroerenderfgoeddecreet juncto artikel 4.3.3 VCRO en een milieuvergunning, een vergunning overeenkomstig het Bosdecreet of een vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking overeenkomstig het Decreet Natuurbehoud
op grond van artikel 6.4.4, § 3 vierde lid
Onroerenderfgoeddecreet juncto artikel 4.3.3 VCRO worden geweigerd. Het gaat hierbij zelf niet louter om een mogelijkheid tot weigering. De vergunning moet geweigerd worden indien de vergunning toekennen het beschermd goed zou ontsieren, vernielen, de erfgoedwaarde zou aantasten of het goed de facto zou declasseren.188 Daarnaast kan ook uit het advies blijken dat de aangevraagde handeling onwenselijk is in het licht van een doelstelling of zorgplicht die gehanteerd wordt binnen een ander beleidsveld dan de ruimtelijke
187"Art."6.4.4,"§"2,"eerste"lid"in"fine"en"art."6.4.4,"§"3,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 188"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”,"
TMR"2014,"afl."6,"(520)"536,"nr."53."
53 ordening: namelijk het onroerend erfgoed. Deze bepaling189 biedt dus een
mogelijkheid om een
vergunning te weigeren wanneer het toekennen van de vergunning weliswaar niet zo’n erge gevolgen voor het onroerend erfgoed zou hebben als hierboven, maar toch onwenselijk is vanuit erfgoedoogpunt.190 3.9.5 Verhouding tussen de instrumenten voor ruimtelijke ordening en beschermingsbesluiten 3.9.5.1 Inleidende probleemstelling 77. In het Waals Gewest 191 en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 192 is de regelgeving inzake onroerend
erfgoed
geïntegreerd
in
de
regelgeving
inzake
ruimtelijke
ordening.
Het
Onroerenderfgoeddecreet uniformeert en integreert weliswaar wel de verschillende soorten onroerend erfgoed in één decreet, maar de bescherming van het onroerend erfgoed en de ruimtelijke ordening worden nog steeds in aparte, sectorale wetgevingen geregeld. Ook binnen de Vlaamse Regering blijven de bevoegdheidsportefeuilles in het omgevingsrecht nog steeds versnipperd. Met het “Beter Bestuurlijk Beleid” trachtte men de Vlaamse administratie nochtans op te bouwen op basis van zogenaamde homogene beleidsdomeinen.193 Toch stellen we vast dat voor onroerend erfgoed Geert Bourgeois de bevoegde minister is, en voor leefmilieu, natuur en ruimtelijke ordening Joke Schauvliege de bevoegde minister is. Ik kan dan ook AERTS194 bijtreden in zijn wens naar een omgevingsminister. Deze sectorale opdeling brengt ons bij het probleem van de verhouding tussen de instrumenten voor ruimtelijke ordening en de beschermingsbesluiten. 3.9.5.2 Verhouding tussen een beschermingsbesluit en de ruimtelijke plannen: evolutie 3.9.5.2.1 Oorspronkelijk: cumulatieve toepassing van beide wetgevingen 78. Oorspronkelijk oordeelde de Raad van State dat de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en deze inzake de bescherming van monumenten en landschappen cumulatief dienden te worden toegepast.195 De wetgeving inzake ruimtelijke ordening had geen voorrang op de wetgeving inzake bescherming van het onroerend erfgoed. De Raad wees erop dat beide wetgevingen namelijk geïnspireerd waren 189"Art."4.3.4"VCRO."
190"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"536,"nr."53." 191 #Code#wallon#de#l’aménagement#du#territoire#et#de#l’urbanisme,#BS#25#mei#1984.# 192 #Brussels#Wetboek#van#Ruimtelijke#Ordening,#BS#26#mei#2004.# 193 #Art.#2#Kaderdecreet#bestuurlijk#beleid#18#juli#2003,#BS#22#augustus#2003.# 194 #S.#AERTS,#“Interactie#van#het#onroerend#erfgoed#met#andere#bestuursrechtelijke#domeinen”#in#A.M.#DRAEYE# (ed.),#Actualia#Onroerend#Erfgoed,#Antwerpen,#Intersentia,#2014,#(69)#74,#nr.#5." 195 #RvS#24#november#1971,#nr.#15.009;#RvS#16#oktober#1973,#nr.#16.051;#RvS#13#maart#1980,#nr.#20.190;#RvS#14# september#1984,#nr.#24.640;#A.M.#DRAEYE,#De#bescherming#van#het#roerend#en#onroerend#erfgoed:#wet5,# decreet5#en#regelgeving#van#kracht#binnen#het#Vlaamse#Gewest/#de#Vlaamse#Gemeenschap,#Brussel,#Larcier,# 2007,#269.#
54 door eenzelfde esthetische bekommernis. 196 De Raad oordeelde verder dat er geen onderlinge afhankelijkheid bestond tussen beide wetgevingen. De beide wetgevingen hebben elkaar niet opgeheven, en beide regelgevingen bestaan dus naast elkaar zonder dat de ene regelgeving voorrang heeft op de andere. De Raad oordeelde dus dat er geen tegenstrijdigheid kon bestaan tussen beide. Ook het Hof van Cassatie volgde deze cumulatieve toepassing van beide wetgevingen. Het Hof stelde, net als de Raad van State, dat beide wetgevingen elkaar niet hebben opgegeven. Wanneer het onroerend goed van een eigenaar onder het toepassingsgebied van beide wetgevingen valt, kunnen de rechten van de eigenaar dan ook worden aangetast zowel door beperkingen die hun oorsprong vinden in de ruimtelijke ordening als door beperkingen die hun oorsprong vinden in het beschermingsbesluit. 197 3.9.5.2.2 Legaliteitsbeginsel: individueel besluit versus verordenende bepaling 79. In 1990 kwam er een grote kentering in de rechtspraak van de Raad van State. Het betrof annulatieberoepen die door de provincie West-Vlaanderen waren ingediend tegen de bescherming als landschap van twee gebieden. 198 Binnen deze twee landschappen waren een aantal percelen die volgens het gewestplan woongebied of woonuitbreidingsgebied waren. In de betreffende arresten stelde de Raad voor het eerst expliciet dat een beschermingsbesluit geen handelingen of werken mag verbieden die overeenstemmen met de bestemmingsvoorschriften die blijken uit de plannen van aanleg. Een beschermingsbesluit mag de verwezenlijking van die plannen ook niet verhinderen. De Raad kwam tot deze conclusie door beschermingsbesluiten als individuele besluiten te zien, die dus moeten kunnen worden ingepast in de bestaande wetten en verordenende bepalingen die door die bevoegde overheid zijn genomen. Maar deze individuele besluiten moeten ook in overeenstemming zijn met verordenende bepalingen die door andere administratieve overheden werden vastgesteld. De Raad preciseerde dat de ruimtelijke ordening niet op de (landschaps)bescherming primeert, maar dat het om een loutere toepassing van het legaliteitsbeginsel ging.199 De definitief vastgestelde plannen van aanleg werden dus als een verordenende bepaling beschouwd, terwijl de beschermingsbesluiten als individuele besluiten werden gekwalificeerd. Het Monumentendecreet bepaalde nochtans dat een beschermingsbesluit verordenende kracht had. 200 Uit de parlementaire voorbereiding van het Monumentendecreet blijkt evenwel dat de decreetgever de begrippen ‘bindend’ en ‘verordenend’ door elkaar heeft gebruikt.201 De Raad van State heeft dan ook in haar rechtspraak gesteld dat ‘verordenend’ opgevat dient te worden als ‘bindende kracht’. 202 Ondanks de duidelijke bewoording van het Monumentendecreet wordt er aan het beschermingsbesluit dus toch slechts een individueel karakter toegekend. Hierdoor mag een beschermingsbesluit dus geen afbreuk doen aan werken en handelingen 196
#RvS#8#februari#1974,#nr.#16.236.# #Cass.#18#mei#2000,#RW#2001J02,#451.# 198 #RvS#15#februari#1990,#nr.#34.062;#RvS#15#februari#1990,#nr.#34.063.# 199"RvS#23#december#1999,#nr.#84.402,#Heyman#e.a.# 200 e #Art.#9,#1 #lid#Monumentendecreet.# 201"A.M.#DRAYE,#Monumenten#en#landschappen#in#België:#juridische#aspecten,#Antwerpen,#Maklu,#1993,#110." 202 #RvS#18#december#1997,#nr.#70.420,#Roelandts;#RvS#30#juni#2004,#nr.#133.395,#Van#Overbeke.# 197
55 die volgens de plannen van aanleg (de hedendaagse RUP’s) toegelaten zijn. Deze rechtspraak van de Raad van State blijft tot op heden toonaangevend. Zie evenwel de nuancering hierna. De kwalificatie van een beschermingsbesluit heeft niet alleen gevolgen op het vlak van de normenhiërarchie. Indien men ze als verordeningen zou kwalificeren, zou elk ontwerp van definitief beschermingsbesluit eerst voor advies moeten worden voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State.203 Indien de rechtspraak voor een kwalificatie als verordening zou gaan, moet ook niet voldaan worden aan de formele motiveringsplicht.204 Deze rechtspraak werd bevestigd en zelf nog versterkt door de decreetgever in het Decreet Landschapszorg. Het decreet stelde met name: “De besluiten tot voorlopige of definitieve bescherming als landschap hebben een individueel karakter en fungeren als aanvulling en verfijning op de sectoriële wetgevingen. Zij mogen evenwel geen beperkingen vaststellen die absoluut werken of handelingen verbieden of onmogelijk maken die overeenstemmen met de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, noch de realisatie van die plannen en hun bestemmingsvoorschriften verhinderen, noch de realisatie van de definitief vastgestelde natuurrichtplannen onmogelijk maken.”205 Er kwam dus, met betrekking tot beschermde landschappen, een decretale verankering van de voormelde rechtspraak. 80. In de rechtsleer ontstond er snel discussie over de vraag of beschermingsbesluiten wel degelijk gekwalificeerd kunnen worden als besluiten met een individuele draagwijdte. LEFRANC onderschrijft de stelling van de Raad van State. CNUDDE
206
en VAN HOORICK
beschermingsbesluiten eerder tot de soort van de verordeningen behoren, of
207
oordelen dat
zelf eigenlijk niet
thuishoren in die tweedeling individueel – reglementair en dus besluiten sui generis zijn. Het onderscheid tussen verordeningen of beschikkingen (individuele rechtshandelingen) is niet steeds eenvoudig. Een verordening formuleert namelijk een rechtsregel, met algemene draagwijdte, die dus bestemd is om in een onbepaald aantal gevallen te worden toegepast. Een beschikking daarentegen bevat zelf geen rechtsregels, maar is een toepassing van rechtsregels. Een beschikking is dus een
203"Art.#3#gecoördineerde#wetten#op#de#Raad#van#State#van#12#januari#1973,#BS#21#maart#1973." 204
#Art.#1J#2#wet#29#juli#1991#betreffende#de#uitdrukkelijke#motivering#van#bestuurshandelingen,#BS#12# september#1991;#Art.#6#van#voormelde#wet#bepaalt#echter#dat#wanneer#er#reeds#een#ander#bepaling#is#die#een# motiveringsvoorplicht#voorziet,#die#niet#minder#streng#is,#er#aan#deze#verplichting#mag#worden#voorbij#gegaan.# Art.#6,#§#1#en#9#in#fine#Decreet#Landschapszorg#voorziet#in#een#dergelijke#bepaling.#Zo#oordeelde#de#Raad#van# State#dan#ook#recent#in#twee#arresten#dat#deze#wet#van#29#juli#1991#suppletoir#is#wat#de#beschermingen#van# landschappen#betreft#(RvS#29#april#2008,#nr.#182.584,#Haemels#e.a.##en#5#januari#2009,#nr.#189.260,#Bijleveld# e.a.).# 205 #Art.#12,#tweede#lid#Decreet#Landschapszorg.# 206 #G.#CNUDDE,#“De#primauteit#van#de#ruimtelijke#ordening#versus#het#decreet#betreffende#de#landschapszorg.# Het#ene#‘algemeen#belang’#is#het#andere#niet”#(noot#onder#RvS#23#juni#2004),#TROS#2006,#afl.#41,#(71)#78J79.# 207 #G.#VAN#HOORICK,#“Monumenten#en#stadsJ#en#dorpsgezichten#in#het#Vlaams#Gewest”,#TROS#2005,#afl.#40,# (336)#341."
56 toepassing in een concreet geval, waarbij rechtsregels worden toegepast op de concrete feiten. Uit de beschermingsbesluiten vloeien talrijke gebods- en verbodsbepalingen voort. Deze blijven aan het goed ‘kleven’, wie er ook de eigenaar van is. Daarnaast kunnen zij ook rechtsgevolgen veroorzaken die zelf aan derden verplichtingen opleggen. Het doel van de beschermingsbesluiten is de vrijwaring van het erfgoed, ter verwezenlijking van het algemeen belang. Toch vindt DRAYE deze elementen niet genoeg om te spreken van een verordening en spreekt ze van ‘besluiten op maat’.208 Het onderscheid tussen beschikkingen en verordeningen ligt, zoals hierboven geschetst, zeer moeilijk wat beschermingsbesluiten betreft. Uit die vaststelling kan dan ook de vraag komen waarom we die beschermingsbesluiten in die tweedeling moeten duwen. In Frankrijk besliste de Conseil d’État reeds lang geleden dat beschermingsbesluiten niet in deze tweedeling geplaatst kunnen worden en kwalificeert de beschermingsbesluiten dan ook als besluiten sui generis.209 3.9.5.2.3 Recente rechtspraak: de primauteit van de ruimtelijke ordening ten dele genuanceerd 81. Recente rechtspraak wijst vooral op de nuancering dat er geen algemene ondergeschiktheid bestaat van een beschermingsbesluit ten aanzien van een RUP. De Raad van State heeft er sinds de jaren 2000 in de Franstalige kamer, en vooral na 2005 in de Nederlandstalige kamer op gewezen dat handelingen en werken die toegelaten zijn volgens de RUP’s toch nog verboden kunnen worden door de beschermende overheid, zolang dit niet op een echte contradictie neerkomt.210 Er is dus geen ipso facto strijdigheid. Om tot een strijdigheid te komen, moet de verwezenlijking van de RUP’s daadwerkelijk verhinderd worden door het beschermingsbesluit in kwestie.211 Zo impliceert bijvoorbeeld een bestemming als woongebied niet noodzakelijk dat er ook geen ruimte is voor groene zones. Een terugkerend element in deze recente rechtspraak van de Raad van State is ook het feit dat er geen ipso facto recht bestaat op bouwen of verbouwen. Het volstaat dus niet om te voldoen aan de voorwaarden van het RUP om ook daadwerkelijk die (stedenbouwkundige) handelingen te mogen uitvoeren.212 Een perceel hebben met als bestemming bijvoorbeeld woongebied impliceert daarom
208"A.M.#DRAYE,#“Inpasbaarheid#van#beschermingsbesluiten#in#bestemmingsplannen:#Recente#rechtspraak#van#
de#Nederlandstalige#en#Franstalige#kamers#van#de#Raad#van#State”#in#D.#DEOM,#P.#NIHOUL,#D.#RENDERS,#H.# SIMONART,#M.#VERDUSSEN,#D.#HOUGARDY#en#M.JE.#BOUCHONVILLE#(eds.),#Liber#Amicorum#Robert#Andersen,# Brussel,#Bruylant,#2009,#(219)236." 209"G.#VAN#HOORICK,#Juridische#aspecten#van#het#natuurbehoud#en#de#landschapszorg,#Antwerpen,#Intersentia,# 2000,#283,#voetnoot#nr.#5." 210 ###S.#AERTS,#“Interactie#van#het#onroerend#erfgoed#met#andere#bestuursrechtelijke#domeinen”#in##A.M.#DRAYE# (ed.),#Actualia#Onroerend#Erfgoed,#Antwerpen,#Intersentia,#2014,#(69)#77,#nr.#9." 211 #RvS#12#januari#2009,#nr.#189.409,#Zusters#van#liefde;#RvS#29#april#2008,#nr.#182.593,#Haemels#e.a.# 212 #RvS#11#februari#2013,#nr.#222.#436,#Meys;#RvS#12#januari#2009,#nr.#189.409,#Zusters#van#liefde."
57 niet automatisch dat de eigenaar er een woning zal kunnen oprichten. AERTS213 heeft het over een ‘proportionaliteitstoets’ die de rechtspraak heeft ingevoerd om te beslissen of de bestemming daadwerkelijk onmogelijk gemaakt is. Deze recente rechtspraak betekent een stap vooruit voor het behoud van het erfgoed. Waar er geen echte contradictie bestaat, zullen de beschermingsbesluiten dus wel degelijk hun gelding behouden. Meteen moet wel opgemerkt worden dat de beoordeling van deze tegenstrijdigheid bekeken wordt vanop perceelniveau. Dit is zeer nadelig voor het erfgoed. Op deze manier kan al snel tot het bestaan van een ‘waarachtige contradictie” geconcludeerd worden. 3.9.5.2.4 Onroerenderfgoeddecreet: nieuwe decretale basis voor de primauteit van de ruimtelijke ordening 82. Oorspronkelijk stond in het Onroerenderfgoeddecreet geen bepaling analoog aan artikel 12, tweede lid Decreet Landschapszorg. In het Onroerenderfgoedbesluit stond wel een soortgelijke bepaling. De SARO meende echter dat de verhouding tussen de bescherming en de ruimtelijke ordening beter op het niveau van het Onroerenderfgoeddecreet geregeld werd.214 De decreetgever kwam
dan
tussen
met
een
wijzigingsdecreet
en
voerde
een
nieuw
artikel
6.1.1/1
Onroerenderfgoeddecreet in.215 Deze bepaling luidt als volgt: “De beschermingsvoorschriften kunnen geen beperkingen opleggen die werken of handelingen absoluut verbieden of onmogelijk maken die overeenstemmen met de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, noch de realisatie van die plannen en hun bestemmingsvoorschriften verhinderen.” De bepaling uit het Onroerenderfgoeddecreet bevat toch een licht afwijkende formulering ten opzichte van artikel 12, tweede lid Decreet Landschapszorg. Zo is er niet uitdrukkelijk sprake van het individueel karakter van het beschermingsbesluit. Anderzijds is er toch een duidelijke primauteit van de ruimtelijke ordening ingevoerd, om geen onverenigbaarheden tussen beschermingsbesluiten en RUP’s te hebben.
213"S.#AERTS,#“Interactie#van#het#onroerend#erfgoed#met#andere#bestuursrechtelijke#domeinen”#in##A.M.#DRAYE# (ed.),#Actualia#Onroerend#Erfgoed,#Antwerpen,#Intersentia,#2014,#(69)#77#nr.#9." 214 #SARO,#advies#van#26#februari#2014#over#de#ontwerpbesluiten#inzake#onroerend#erfgoed,# https://www.rwo.be/Portals/126/saro/adviezen/SARO%202014J02%20Advies.pdf,#13.#" 215 #Art.#100#Decr.Vl.#4#april#2014#houdende#wijziging#van#diverse#decreten#met#betrekking#tot#de#ruimtelijke# ordening#en#het#grondJ#en#pandenbeleid,#BS#15#april#2014."
58 3.9.6 Verhouding tussen een beschermingsbesluit en een stedenbouwkundige vergunning 3.9.6.1 Impact van een later beschermingsbesluit op een nog niet (geheel) uitgevoerde en niet vervallen vergunning 83. Een andere belangrijke vraag betreft de impact van een later beschermingsbesluit op een nog niet (geheel) uitgevoerde en niet vervallen vergunning. Hier rezen reeds vele geschillen over. Hierna volgt dan ook een korte samenvatting van de rechtspraak m.b.t. deze onderlinge verhouding. Het Hof van Cassatie stond steeds een cumulatieve werking voor.216 Zo kan een beschermingsbesluit toch inwerken op een reeds verleende vergunning. Zo oordeelde het Hof dat ook de voortzetting van de, reeds voor het beschermingsbesluit aangevangen, werken niet kan.217 De rechtspraak van de Raad van State onderging een evolutie. Eerst ging de Raad er van uit dat een beschermingsbesluit de vergunning niet onwerkzaam kon maken of de geldigheid er niet van kon aantasten.218 De Raad ging ervan uit dat de vergunning rechten heeft doen ontstaan, en bij gebrek aan tijdig annulatieberoep aldus in beginsel definitief en onaantastbaar was geworden. De Raad stelde dat de beschermingsbesluiten eerbied hebben voor de rechtskracht van verkregen vergunningen.219 Iets later besloot de Raad toch dat een beschermingsbesluit een verbod inhield om de eerder vergunde werken (verder) uit te voeren.220 Waar de Raad in vorige arresten weigerde aan te nemen dat een beschermingsbesluit een eerder verleende vergunning onwerkzaam kan maken of de geldigheid ervan kan aantasten, kwam de Raad hier dus toch tot een voor het erfgoed voordeliger besluit. Een grote kentering in de rechtspraak kwam er echter recent met het arrest Verboven.221 Hier oordeelde de Raad dat een beschermingsbesluit als hogere rechtsnorm primeert op een (in casu sloop-)vergunning. Het in de (sloop)vergunning begrepen privaat belang (en daarmee ook het rechtszekerheidsbeginsel) moet hier wijken voor het daarmee onverenigbare algemeen belang waardoor de bescherming van het onroerend erfgoed (in casu een dorpsgezicht) is ingegeven.222 3.9.6.2 Verhouding tussen een reeds bestaand beschermingsbesluit en een later verkregen vergunning 84. Over de verhouding tussen een reeds bestaand beschermingsbesluit en een later verkregen vergunning bestaat er minder rechtspraak.
216
#Cass.#19#maart#1980,#Arr.#Cass.#1979J80,#894;#Cass.#1#februari#1977,#Arr.#Cass.#1977,#607.# #Cass.#19#maart#1980,#Arr.#Cass.#1979J80,#894.# 218 #RvS#25#februari#1992,#nr.#38.820,#nv#Imsay.# 219 #RvS#30#april#1992,#nr.#39.263,#Belgische#Rode#Kruis.# 220 #RvS#11#mei#1995,#nr.#53.235,#De#Coninck.# 221 #RvS#3#juni#2010,#nr.#204.610,#Verboven.# 222 #P.#LEFRANC,#“Over#het#moeilijke#huwelijk#tussen#ruimtelijke#ordening#en#onroerend#erfgoed”#(noot#onder# RvS#3#juni#2010),#TROS#2008,#afl.#5,#633.# 217
59 Een beschermingsbesluit heeft, zoals reeds vermeld, bindende kracht, als individueel besluit. Dit brengt met zich mee dat de overheid die zich over de stedenbouwkundige aanvraag moet buigen, zich moet houden aan het beschermingsbesluit. Zo kunnen enkel vergunningen verleend worden voor werken die bestaanbaar zijn met de erfgoedwaarde, zoals die uit het beschermingsbesluit blijkt. De vergunningverlenende overheid moet er in ieder geval steeds over waken om door het verlenen van de vergunning het beschermde goed niet ‘de facto’ te deklasseren.223 De bescherming van het onroerenderfgoed gaat uit van het behoud in situ, en weert aldus principieel werken (en dus het verlenen van vergunningen) aan de beschermde goederen.
224
De
erfgoedbescherming gaat dus uit van een instandhoudingsverplichting. Zelf indien bijvoorbeeld reeds eerder een verkavelingsvergunning verleend werd, blijft die instandhoudingsverplichting voor het beschermde goed een (soms onoverkomelijke) hinderpaal om een stedenbouwkundige vergunning te verlenen. Een verkavelingsvergunning is niet bestand tegen de instandhoudingsverplichting die voortvloeit uit een bestaand beschermingsbesluit.225 Bij een conflict tussen een reeds bestaand beschermingsbesluit en een verkavelingsvergunning, is het dus zeker niet zo dat een verkavelingsvergunning automatisch voorrang heeft op een beschermingsbesluit. 3.9.7 Onteigeningsmogelijkheid 85. De Vlaamse Regering kan niet alleen zelf om redenen van algemeen nut overgaan tot onteigening van een beschermd goed als dat dreigt te vervallen, te worden beschadigd of te worden vernield maar kan ook het gemeentebestuur of een autonoom gemeentebedrijf op het grondgebied waarvan het beschermd goed ligt, de toestemming verlenen om tot die onteigening over te gaan.226 De SARO stelde volkomen terecht vast dat het ontwerpdecreet niets zei over een aankoopplicht door de overheid (terwijl dit instrument wel voorzien is in het Decreet Landschapszorg).227 De onteigeningsmachtiging die de Vlaamse Regering aan een gemeentebestuur of een autonoom gemeentebedrijf kan verlenen, moet door die lokale entiteiten niet ten behoeve van de Vlaamse overheid maar op zelfstandige basis uitgeoefend worden.228
223
#Rvs#18#april#2013,#nr.#118.490,#De#Pauw#e.a.#en#13#augustus#2004,#nr.#134.298.# #RvS#25#februari#1992,#nr.#38.820,#nv#Imsay.# 225 #L.#VANDENHENDE,#“Onroerend#erfgoed#geen#lege#huls”#(noot#onder#RvS#16#december#2008),#TOO#2013,#afl.# 4,#(536)#537." 226"Art."6.4.10"Onroerenderfgoeddecreet." 227"SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/1,"198." 228"Adv."RvS"50.981/3"bij"het"ontwerpdecreet"van"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13," nr."1901/1,"299."" 224
60 3.9.8 Informatieverplichtingen 3.9.8.1 Informatieplicht bij overdracht 86. Het Onroerenderfgoeddecreet229 verplicht iedereen die voor eigen rekening of als tussenpersoon een beschermd goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of een opstalrecht overdraagt of op andere wijze de eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt, om in de onderhandse of authentieke akte te vermelden dat het onroerend goed beschermd is en tevens om de rechtsgevolgen te vermelden die aan de bescherming verbonden zijn door een verwijzing naar hoofdstuk 6 van het Onroerenderfgoeddecreet en het beschermingsbesluit in de akte op te nemen. Net zoals dit het geval is inzake alle geïnventariseerd erfgoed geldt ook inzake beschermd erfgoed een informatieplicht in hoofde van iedereen die voor eigen rekening of als tussenpersoon een beschermd goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of een opstalrecht overdraagt of op andere wijze de eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt. Voor de instrumenterend ambtenaar geldt er een bijkomende verplichting: namelijk het melden van de overdracht aan het Agentschap. Onder de vroegere regelgevingen bestond er enkel een informatieverplichting in hoofde van de instrumenterend ambtenaar.230 Het toepassingsgebied van deze informatieverplichting wordt door het Onroerenderfgoeddecreet dus uitgebreid. In de onderhandse of authentieke akte moet in ieder geval de bescherming van het onroerend goed worden vermeld, samen met de rechtsgevolgen die aan de bescherming verbonden zijn door een verwijzing naar hoofdstuk 6 van het Onroerenderfgoeddecreet en naar het beschermingsbesluit in de akte op te nemen.231 Indien de instrumenterend ambtenaar bij de opname van een onderhandse akte in een authentieke akte vaststelt dat niet aan de informatieplicht is voldaan, is hij verplicht de partijen daar op te wijzen.232 Deze inbreuk op de informatieplicht kan worden rechtgezet in de authentieke akte. Het Onroerenderfgoeddecreet233 bepaalt dat als de inbreuk op de informatieplicht is rechtgezet bij de authentieke akteverlening en de informatiegerechtigde in deze akte verzaakt aan de vordering tot nietigverklaring op basis van een inbreuk op de informatieplicht de partijen dan geen vordering tot vernietiging kunnen inroepen. Deze laatste bepaling wekt verbazing op want nergens is in het Onroerenderfgoeddecreet opgenomen dat de koper de nietigheid kan vorderen op basis van een inbreuk op de informatieplicht. Bovendien kan de nietigheidssanctie volgens de decreetgever steeds
229"Art.#6.4.9,#eerste#lid#Onroerenderfgoeddecreet." 230"Art."5,"§"6"en"art."11,"§"6"Monumentendecreet;"art."28"Archeologiedecreet;"art."7,"§"5"Decreet"
Landschapszorg." 231"Art."4.1.11"en"art."6.4.9"Onroerenderfgoeddecreet." 232"Art."4.1.11,"tweede"lid"en"art."6.4.9,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 233"Art."6.4.9,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
61 worden ingeroepen op een burgerrechtelijke grond, zoals daar zijn dwaling of bedrog.234 Ik kan dan ook VANDENHENDE EN VAN HOORICK bijtreden wanneer zij stellen dat het waarschijnlijk aan een vergetelheid te wijten is dat men deze zin in artikel 6.4.9 Onroerenderfgoeddecreet heeft laten staan.235 3.9.8.2 Informatieplicht bij publiciteit over een voorgenomen overdracht 87. In het Onroerenderfgoeddecreet
is bovendien voorzien dat voor beschermd erfgoed deze
informatie moet worden opgenomen in elke publiciteit die aan de overdracht verbonden is. 236 Voortaan moet iedereen die voor eigen rekening of als tussenpersoon een beschermd goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of een opstalrecht overdraagt of op andere wijze de eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt, in de hieraan verbonden publiciteit vermelden dat het onroerend goed beschermd is en wat de rechtsgevolgen zijn die aan de bescherming verbonden zijn. Dergelijke verplichting bestond niet onder de vorige regelgevingen. 3.9.9 Opent een bescherming een recht op schadevergoeding? 3.9.9.1 Inleiding 88. De erfdienstbaarheden tot algemeen nut die opgelegd worden in een beschermingsbesluit zijn beperkingen die door het Onroerenderfgoeddecreet aan de beschermde onroerende goederen worden opgelegd ten bate van het algemeen welzijn. In tegenstelling met de gewone erfdienstbaarheden237 is er bij de erfdienstbaarheden tot algemeen nut wel een lijdend erf, maar niet noodzakelijk een heersend erf. De erfdienstbaarheden tot algemeen nut worden opgelegd ten bate van het algemeen welzijn en niet ten voordele van een erf. De vraag stelt zich of er in dergelijke gevallen al dan niet in een schadevergoeding voorzien dient te worden. 3.9.9.2 Wettelijke basis vóór het Onroerenderfgoeddecreet 89. De wet van 7 augustus 1931 kende de eigenaar van een gerangschikt landschap (niet van een monument of stads- of dorpsgezicht) het recht op een schadevergoeding toe voor het nadeel dat hij
234"Amendement"nr."7"voorgesteld"door"de"heren"Wilfried"Vandaele,"Johan"Sauwens"en"Jurgen" Vanlerberghe,"de"dames"Tine"Eerlingen"en"Karin"Brouwers"en"de"heren"Bart"Maddens"en"Lode"Ceyssens," Amendementen"bij"het"onwerp"van"decreet"betreffende"het"onroerend"erfgoed,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13," nr."1901/4,"3;"Verslag"namens"de"Commissie"voor"Leefmilieu,"Natuur,"Ruimtelijke"Ordening"en"Onroerend" Erfgoed"uitgebracht"door"de"dames"Karin"Brouwers"en"Mercedes"Van"Volcem,"Parl.St."Vl.Parl.2012<13,"nr." 1901/8,"66." 235"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"538,"nr."56." 236"Art."6.4.8"Onroerenderfgoeddecreet." 237"Art."637"BW."
62 ondervond door de ‘beperking van zijn recht’.238 Er bestond dus een expliciete wettelijke bepaling die het recht op vergoeding erkende. Daarnaast was er ook een gedwongen aankoop mogelijk. De eigenaar van het goed dat met de erfdienstbaarheid bezwaard was, kon namelijk de aankoop ervan door de Staat eisen indien hij aantoonde dat zijn goed voor meer dan de helft van de koopwaarde in waarde was verminderd. 90. In het Monumentendecreet, dat ter zake de opvolger was van de wet van 7 augustus 1931, verliet men de piste van de schadevergoeding. Men voorzag wel in een restauratiepremie. 91. Het Decreet Landschapszorg voorzag wel in een schadevergoedingsregeling.239 De eigenaars van onroerende goederen die binnen een beschermd landschap liggen konden een schadevergoeding krijgen indien de waardevermindering die hun onroerend goed onderging rechtstreeks voortvloeide uit de voorschriften van de bescherming. Daarnaast voorzag het Landschapszorgdecreet240 ook in een recht van aankoop door het Vlaams Gewest. De schadevergoedingsregeling was alleen van toepassing op beschermde landschappen. De regeling van de gedwongen aankoop was daarnaast ook van toepassing op erfgoedlandschappen. 92. Het Arbitragehof oordeelde dat het ontbreken van een aangepaste schadevergoedingsregeling voor waardevermindering van onroerende goederen binnen een erfgoedlandschap geen schending van het gelijkheidsbeginsel uitmaakt omdat het verschil in behandeling, rekening houdend met het verschil in rechtsgevolgen niet zonder redelijke verantwoording is. 241 Voor de burger ontstaan er pas rechtsgevolgen indien de ankerplaatsen als erfgoedlandschappen worden afgebakend in RUP’s of plannen van aanleg. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever de in het artikel 35 van het Decreet Landschapszorg
opgenomen
vergoedingsregeling
niet
toepasselijk
heeft
gemaakt
op
de
erfgoedlandschappen “omdat de planschaderegeling uit de ruimtelijke ordening van toepassing is”.242 Maar net als DRAYE stel ik mij de vraag of deze aanduidingen van een erfgoedlandschap wel aanleiding zullen geven tot een planschadevergoeding.243 Deze aanduiding van een erfgoedlandschap impliceert immers zeker niet noodzakelijk een bestemmingswijziging. Erfgoedlandschappen bestaan immers als verfijning en aanvulling van de bestemmingen in de ruimtelijke ordening. Maar het Hof volgde de parlementaire voorbereiding dus wel.
238"Art."7"wet"7"augustus"1931"op"het"behoud"van"monumenten"en"landschappen,"BS-5"september"1931." 239"Art."35"Decreet"Landschapszorg." 240"Art."34,"in"fine"Decreet"Landschapszorg." 241"Arbitragehof"6"juli"2005,"nr."120/2005."
242"Parl.St."Vl.Parl."2002<03,"nr."1804/1,"12." 243"A.M."DRAYE,"De-bescherming-van-het-roerend-en-onroerend-erfgoed.-WetD,-decreetD-en-regelgeving-van-
kracht-binnen-het--Vlaamse-Gewest/de-Vlaamse-Gemeenschap,"Brussel,"Larcier,"2007,"321."
63 Het Hof baseert zich ook op de vaststelling dat de eigenaar, wanneer die voorschriften zouden leiden tot een waardevermindering die de helft van de koopwaarde van het goed overschrijdt krachtens artikel 34 van het Decreet Landschapszorg, van het Gewest de verwerving ervan kan eisen. Het Hof herinnert er ook aan dat de op basis van de stedenbouwkundige voorschriften genomen weigeringsbeslissingen bovendien bij de Raad van State kunnen worden aangevochten. 93. Het Arbitragehof oordeelde dat de ongelijke behandeling of m.a.w. het onderscheid tussen de eigenaars en zakelijk gerechtigden van een beschermd landschap, enerzijds, en van een onroerend goed gelegen binnen een stads- of dorpsgezicht, anderzijds, redelijk verantwoord en niet kennelijk onevenredig is. De reglementering van het gebruik van de eigendom die gepaard gaat met de bescherming van beschermde landschappen is zo verreikend dat zij zelf kan worden gezien als een de facto onteigening, wat niet het geval is voor beschermde monumenten en stads- of dorpsgezichten.244 3.9.9.3 Huidige situatie 3.9.9.3.1 Schadevergoeding niet voorzien in het Onroerenderfgoeddecreet 94. Het Onroerenderfgoeddecreet stapt af van het verschil dat er vroeger was, toen er enkel voor beschermde landschappen een schadevergoedingsregeling was. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet niet in een schadevergoedingsregeling. 3.9.9.3.2 Schadevergoeding op basis van artikel 16 Grondwet? 95. Het eigendomsrecht wordt beschermd door artikel 16 Grondwet 245 . Deze grondwettelijke bescherming is echter beperkt tot het geval waarbij de eigenaar werkelijk van zijn eigendom ontzet wordt. Het gaat hier dus vooral om formele onteigeningen. Door het opleggen van een eigendomsbeperking wordt de eigenaar niet uit zijn eigendom ontzet. Hij behoudt zijn rechten binnen de perken vastgesteld bij de wet. De uitoefening van dit recht wordt overeenkomstig deze wet slechts gewijzigd. De bepalingen ter zake van onteigening zijn hier niet van toepassing.246 Aangezien de eigenaar door het opleggen van een erfdienstbaarheid van algemeen nut niet uit zijn eigendom wordt gezet, ontstaat er geen recht op schadevergoeding, tenzij de decreetgever er anders over zou oordelen. De decreetgever heeft er in het Onroerenderfgoeddecreet voor gekozen om geen schadevergoeding te voorzien. Al heeft artikel 16 GW op een algemene wijze het beginsel van de vergoeding voor iedere gedwongen eigendomsafstand verkondigd, toch houdt artikel 544 BW voor de wetgever het recht in om, zonder dat in enige schadeloosstelling wordt voorzien, op de wijze van genot de beperkingen te 244"Arbitragehof"24"juni"1993,"nr."50/93." 245"Art."16"GW:"“Niemand-kan-van-zijn-eigendom-worden-ontzet-dan-ten-algemenen-nutte,-in-de-gevallen-en-
op-de-wijze-bij-de-wet-bepaald-en-tegen-billijke-en-voorafgaandelijke-schadeloosstelling.”" 246"Cass."7"juli"1848,"Pas."1849,"I,"25;"Cass."1"oktober"1934,"Pas."1934,"I,"397;"RvS"14"november"1966,"nr." 12.061,"Braun"de"ter"Meeren;"G."VAN#HOORICK,#“QuasiJonteigening#(de#facto#onteigening)”#(noot#onder# Antwerpen#20#juni#2000),#AJT#2001J02,#afl.#34,#905."
64 gelasten welke het algemeen belang kan eisen. Het recht op vergoeding, dat dus in geval van artikel 16 GW de regel is, bestaat buiten het toepassingsgebied van die bepaling slechts uitzonderlijk, het moet door een bijzondere wettelijke bepaling erkend worden.247 96. Het Arbitragehof (later Grondwettelijk Hof) volgt ook de lijn van de rechtspraak (die hierboven is geschetst) van het Hof van Cassatie en de Raad van State. Toch moet er gewezen worden op het arrest van het Arbitragehof waarbij het stelde dat de bescherming van een landschap danig verregaande eigendomsbeperkingen inhoudt, waardoor er gesproken kan worden van een de facto onteigening.248 Hier stapte het Arbitragehof dus voor één keer af van de vaste lijn in de rechtspraak en stelde het dus dat deze eigendomsbeperkingen, die nochtans in het algemeen belang werden genomen, als een quasionteigening kunnen worden beschouwd. 97. Recent stelde het Grondwettelijk Hof wel een schending vast van artikel 16 GW door het ontbreken van een schadevergoedingsregeling.249 Aan de basis van de prejudiciële vraag lag weliswaar het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening250. Voor een bouwverbod dat resulteerde uit een beschermingsbesluit was geen schadevergoedingsregeling voorzien, in tegenstelling tot voor een bouwverbod dat uit een plan van aanleg voortvloeide. In casu hadden de eigenaars eerst een verkavelingsvergunning verkregen en kwam daarna het bouwverbod. De redenering van het Hof om tot een schending van artikel 16 GW te komen is bijzonder interessant. Het Hof steekt van wal met een herhaling van de vaste rechtspraak: uit de vestiging van een erfdienstbaarheid tot algemeen nut of van een beperking van het eigendomsrecht in het algemeen belang vloeit in beginsel voort dat de eigenaar van het bezwaarde onroerende goed geen recht op vergoeding heeft. Maar daarna stelt het Hof dat alhoewel een verkavelingsvergunning geen onvoorwaardelijk recht om te bouwen verleent, zij toch een gewettigde verwachting heeft doen ontstaan om het goed te kunnen gebruiken overeenkomstig de bestemming. Als laatste element haalt het Hof aan dat de ordonnantiegever ervoor gekozen heeft om een subsidiëringsmechanisme in te stellen voor werken tot behoud aan dergelijke beschermde onroerende goederen. Dergelijke subsidieregeling is de uitdrukking van de wens om de gemeenschap te doen bijdragen in de kosten die inherent zijn aan het behoud van het beschermde onroerend erfgoed. Met de subsidieregeling wil men dus de lasten die in het algemeen belang aan de betrokken eigenaars zijn opgelegd, verlichten. Het Hof acht dit moeilijk verzoenbaar tot zelf niet verantwoord om dan elke schadevergoeding te weigeren wanneer de last die is opgelegd aan de betrokken eigenaars bestaat in een bouwverbod. Dit laatste arrest toont aan dat om te beoordelen of het ontbreken van een schadevergoedingsregeling al dan niet een schending van artikel 16 GW uitmaakt er, naast de draagwijdte van de rechtsgevolgen verbonden aan de bescherming, er mogelijk ook rekening kan 247"Cass."16"maart"1990,"Pas."1990,"I,"827;"J."SPINKS,"“De"geoorloofdheid"van"het"opleggen"van"
eigendomsbeperkende"maatregelen"door"de"overheid”,-Jura-Falc."2004<05,"afl."3,"365<406." 248"Arbitragehof"24"juni"1993,"nr."50/93." 249"GwH"23"januari"2014,"nr."12/2014." 250"Brussels"Wetboek"van"Ruimtelijke"Ordening"van"9"april"2004,"BS"26"mei"2004"(hierna:"BWRO)."
65 gehouden worden met de gewettigde verwachtingen van de betrokken eigenaars en het al dan niet bestaan van een schadevergoedingsregeling in gelijkaardige situaties. 3.9.9.3.3 Schadevergoeding bij toepassing van het beginsel van de gelijkheid voor openbare lasten? 98. Het voorgaande belet niet dat bij toepassing van de theorie van de gelijkheid van de burgers voor openbare lasten , waarbij de verbreking van het evenwicht niet in de relatie tussen de schadeverwekker en de schadelijder wordt beoordeeld, maar wel in de verhouding tussen de benadeelde en de andere burgers die zich in objectief vergelijkbare omstandigheden bevinden, de schade door de overheid vergoed dient te worden indien de burger meer lasten moet dragen dan hem in het kader van het algemeen belang kunnen opgelegd worden. Deze theorie gaat er van uit dat er in functie van het sociaal gebonden karakter van het eigendomsrecht, beperkingen kunnen opgelegd worden, maar stelt dat wanneer deze lasten verdergaan dan wat in het kader van het algemeen belang kan gevergd worden, artikel 544 BW geschonden is en er een vergoeding zal dienen betaald te worden. Het gaat om schade die het gevolg is van eigendomsbeperkingen die voortvloeien uit nabuurschap met de overheid. Het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten wordt door het Hof van Cassatie als algemeen rechtsbeginsel afgeleid uit artikel 16 GW.251 99. Het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten werd aanvankelijk enkel toegepast in het kader van burenhinder en overlast door openbare werken. Het toepassingsgebied is echter, zoals de rechtsleer reeds voorspelde252 , door de rechtspraak verder uitgebreid. Het Hof van Cassatie stelde dat uit het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten voortvloeit dat de onevenredig nadelige – dit zijn: buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – gevolgen van een op zichzelf rechtmatige dwangmaatregel op goederen (…) niet ten laste van de getroffene behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld.253 Het beginsel wordt thans ook toegepast op een op zichzelf rechtmatige overheidsdaad. Het Grondwettelijk Hof sloot zich daar bij aan.254 100. Uit bovenstaande komt duidelijk naar voor dat slechts de onevenredig nadelige gevolgen over de gemeenschap dienen te worden verdeeld: dit zijn de gevolgen die buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallen en die slechts op een beperkte groep van burgers of
251"G."VAN#HOORICK,#“QuasiJonteigening#(de#facto#onteigening)”#(noot#onder#Antwerpen#20#juni#2000),#AJT#
2001J02,#afl.#34,#(904)#905." 252"G."VAN#HOORICK,#“QuasiJonteigening#(de#facto#onteigening)”#(noot#onder#Antwerpen#20#juni#2000),#AJT# 2001J02,#afl.#34,#906." 253"Cass."24"juni"2010,"AR"C.06.041"5;"S."LIERMAN,""Gelijkheid"van"de"burgers"voor"de"openbare"lasten:"wel" fundamenteel,"(nog)"niet"absoluut""(noot"onder"Cass."24"juni"2010),"RW"2010<11,"afl."29,"1223."" 254"GwH"19"april"2012,"nr."55/2012."
66 instellingen drukken. VANDENHENDE en VAN HOORICK255 verduidelijken hierbij dat onder meer de ligging van de eigendom voor het beoordelen van voormelde risico's van belang is en dat een eigenaar niet enkel wanneer hij een grond koopt gelegen in de duinen of in een overstromingsgevoelig gebied, maar ook wanneer hij een beschermd onroerend goed koopt, redelijkerwijze kan verwachten dat dit vroeg of laat onderworpen wordt aan een bouwverbod, dan wel aan ernstige beperkingen. Het is dus zeker niet zo dat men bij gebruiksbeperkingen in het kader van erfgoedbescherming steeds op dit beginsel beroep zal kunnen doen. Zij pleiten er, naar mijn mening terecht, voor dat in het geval daarentegen waarin een vergunning werd verkregen en nadien een beschermingsbesluit wordt goedgekeurd , wel van het beginsel van de gelijkheid voor openbare lasten gebruik zou moeten kunnen gemaakt worden. Hierbij hebben ze het recente arrest van de Raad van State voor ogen waarin de Raad van State oordeelde dat een later uitgevaardigd beschermingsbesluit primeert boven een eerder verleende sloopvergunning.256 Het feit dat van een verkregen sloopvergunning geen gebruik kan worden gemaakt en de sloop dus niet kan uitgevoerd worden door een achteraf genomen beschermingsbeslissing beknot duidelijk het eigendomsrecht van de eigenaar. In het voorliggend geval oordeelde de Raad van State dat alhoewel een verleende slopingsvergunning voor diegene die de vergunning verkreeg het recht om een gebouw te slopen teweegbrengt en alhoewel het rechtszekerheidsprincipe in beginsel vereist dat dergelijke vergunning onherroepelijk is, het toch zo is dat het in de vergunning begrepen privaat belang slechts een geldig belang is in zoverre het met het algemeen belang verenigbaar is en dat het rechtszekerheidsbeginsel niet wordt geschonden indien, bij het vaststellen van een algemeen belang dat afbreuk doet aan het privaat belang, het door de overheid nagestreefde doel geoorloofd is en indien de middelen die hiertoe worden aangewend in evenredigheid zijn met dit doel. De Raad van State oordeelde dat de bescherming van een monument, stads- of dorpsgezicht ingegeven is door redenen van algemeen belang en niet kan worden onderworpen aan het bestaan van een voorheen verkregen recht om te slopen, dat een privaat belang is. 3.9.9.3.4 Schadevergoeding op basis van artikel 1 Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM257 ? 101. Deze bescherming van het eigendomsrecht, die directe werking heeft, is van toepassing op formele onteigeningen, de facto onteigeningen en ook op gewone gebruiksbeperkingen. Deze ‘de facto onteigeningen’ mogen we echter niet opvatten als deze in ons intern recht. Er mogen de eigenaar geen
255"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"540,"nr."62." 256"RvS"3"juni"2010,"nr."204.610,"Verboven." 257"Art."1"Eerste"Aanvullend"Protocol"bij"het"Europees"Verdrag"voor"de"rechten"van"de"mens:""“Allenatuurlijke-of-rechtspersonen-hebben-recht-op-ongestoord-genot-van-hun-eigendom.-Niemand-zal-van-zijneigendom-worden-beroofd-behalve-in-het-algemeen-belang-en-met-inachtneming-van-de-voorwaardenneergelegd-in-de-wet-en-in-de-algemene-beginselen-van-het-internationaal-recht.”-
67 mogelijkheden meer resten om zijn eigendom te gebruiken.258 Dit is dus veel strenger dan het begrip ‘de facto onteigening’ waartoe het Arbitragehof besliste.259 In het kader van de erfdienstbaarheden bij onze erfgoedbescherming is dit dus weinig waarschijnlijk. Er kan natuurlijk wel sprake zijn van gebruiksbeperkingen. In dat geval wordt er op een dubbele manier controle uitgeoefend. Eerst wordt er nagegaan of de inmenging noodzakelijk was in het algemeen belang. Maar deze controle is slechts zeer summier bij gebruiksbeperkingen. Een tweede controle bestaat uit een proportionaliteitstoets. De rechtspraak van het EHRM toont echter aan dat voor gebruiksbeperkingen in de regel geen schadevergoeding nodig is. 260 3.9.9.3.5 Schadevergoeding op basis van artikel 11 van de Gecoördineerde wetten op de Raad van State? 102. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan, als geen ander rechtscollege bevoegd is, naar billijkheid uitspraak doen over de eisen tot schadevergoeding voor buitengewone schade die veroorzaakt is door een administratieve overheid. Het moet duidelijk om buitengewone schade gaan. Het moet ook gaan om schade veroorzaakt door een administratieve overheid. Schade die dus rechtstreeks veroorzaakt is door een wet zal hier niet onder vallen. Zoals HOORICK stelt, zou hier bijvoorbeeld toch van gebruik kunnen gemaakt worden indien men reeds een verleende stedenbouwkundige vergunning heeft, maar die onuitvoerbaar wordt door optreden van de administratieve overheid.261 3.9.10 Toegangsrecht 103. In het kader van het beheer en de handhaving van reeds beschermd onroerend erfgoed dienen bevoegde ambtenaren toegang te hebben tot het erfgoed. Onder de vorige regelgevingen was dit reeds geregeld. Bij monumenten en stads- en dorpsgezichten die reeds op een ontwerp van lijst voorkwamen (gelijk te stellen met voorlopig beschermde goederen onder de huidige regelgeving) was er in een toegangsrecht voorzien, dit met uitzondering van woningen en beroeps- en bedrijfslokalen.262 Ook voor beschermde landschappen, aangeduide ankerplaatsen, erfgoedlandschappen263 en archeologische monumenten264 was reeds in een toegangsrecht voorzien.
258"G."VAN#HOORICK,#“QuasiJonteigening#(de#facto#onteigening)”#(noot#onder#Antwerpen#20#juni#2000),#AJT#
2001J02,#afl.#34,#(904)#907." 259"Arbitragehof"24"juni"1993,"nr."50/93." 260"G."VAN#HOORICK,#“QuasiJonteigening#(de#facto#onteigening)”#(noot#onder#Antwerpen#20#juni#2000),#AJT# 2001J02,#afl.#34,#(904)#908." 261"G."VAN#HOORICK,#“QuasiJonteigening#(de#facto#onteigening)”#(noot#onder#Antwerpen#20#juni#2000),#AJT# 2001J02,#afl.#34,#(904)#908." 262"Art."6,"eerste"lid"Monumentendecreet." 263"Art."40,"§"1,"tweede"lid"Decreet"Landschapszorg." 264"Art."31"Archeologiedecreet."
68 104. Maar deze ambtenaren moeten ook een ruimer toegangsrecht hebben. Indien ze een goede beoordeling willen maken over erfgoed dat in aanmerking kan komen voor bescherming hebben de ambtenaren nood aan een toegangsrecht voor erfgoed dat nog niet beschermd is. Indien men enkel toegang verleent aan erfgoed die reeds beschermd is, kan geen nieuw erfgoed ontdekt worden. Onder de vorige regelgeving was dit niet mogelijk voor monumenten en stads- en dorpsgezichten. Voor landschappen was er wel reeds mogelijkheid tot het betreden van de gebieden die voor bescherming in aanmerking kunnen komen, uitgezonderd woningen en gebouwen bestemd voor beroepsactiviteiten.265 Toegang was ook reeds mogelijk tot terreinen waar zich archeologische monumenten kunnen bevinden, behalve voor woningen.266 105. Het Onroerenderfgoeddecreet komt aan deze problemen tegemoet. De bevoegde ambtenaren hebben toegang tot de onroerende goederen die zijn opgenomen in een vastgestelde inventaris en zelf tot onroerende goederen die nog maar in aanmerking komen door een opname in een dergelijke inventaris, uitgezond voor woningen en bedrijfslokalen.267 Daarnaast hebben de bevoegde ambtenaren ook toegang tot onroerend erfgoed dat nog maar in aanmerking komt voor een (voorlopige) bescherming.268 Dit laatste toegangsrecht bestaat zelf ook voor woningen en bedrijfslokalen. Voor deze laatste categorie is dit recht wel beperkt tot toegang tussen negen en eenentwintig uur en na machtiging van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. In het kader van de handhaving van het Onroerenderfgoeddecreet en meer bepaald met het oog op het opsporen en vaststellen van ‘misdrijven onroerend erfgoed’ hebben de agenten, officieren van de gerechtelijke politie en de bevoegde ambtenaren toegang tot de beschermde goederen, erfgoedlandschappen en archeologische sites en tot onroerende goederen waar zich archeologische artefacten kunnen bevinden.269 Indien deze toegang de kenmerken van een huiszoeking heeft, is voorafgaande machtiging van de politierechter vereist. In het kader tenslotte van de uitvoering van een beslissing tot toepassing van bestuursdwang, hebben personen die daartoe zijn aangewezen door, naargelang het geval, de gerechtsdeurwaarder of de inspecteur Onroerend Erfgoed, toegang tot elke plaats als dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.270
265"Art."40,"§"1,"eerste"lid"Decreet"Landschapszorg." 266"Art."30"Archeologiedecreet." 267"Art."4.1.5"Onroerenderfgoeddecreet." 268"Art."6.1.2"Onroerenderfgoeddecreet." 269"Art."11.3.3,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 270"Art."11.5.12,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
69 106. De vraag naar de draagwijdte van het toegangsrecht van de bevoegde ambtenaren in Onroerenderfgoeddecreet wordt expliciet gesteld en beantwoord door het Agentschap.
271
het Het
Agentschap stelt meer bepaald de vraag of in dit toegangsrecht het uitvoeren van veldprospectie, geofysisch onderzoek en boringen (prospecties dus zonder ingreep in de bodem) begrepen zijn. Het Agentschap stelt dat het eigendomsrecht niet toelaat om onderzoeksdaden te stellen die verder gaan dan visuele inspectie: het oprapen en meenemen van oppervlaktevondsten zonder toestemming van de eigenaar zou diefstal zijn en het uitvoeren van boringen of het gebruiken van geofysische apparatuur zou een beknotting zijn van het absolute genotsrecht dat de eigenaar op zijn gronden heeft, waarbij het Agentschap een gewaagde verwijzing maakt naar artikel 544 BW. Het Agentschap besluit dat de bevoegde ambtenaren hoogstens een oppervlakteprospectie kunnen uitvoeren, zonder artefacten op te rapen of mee te nemen. 107. Nu het Agentschap aldus een eerder beperkte invulling geeft aan het toegangsrecht toegekend door het Onroerenderfgoeddecreet, dat zelf
geen verdere beschrijving of omschrijving van het
toegangsrecht geeft, loont het, gezien het verwante karakter van de regelgeving over de bescherming van onroerend erfgoed met de regelgeving inzake de ruimtelijke ordening en met de milieuwetgeving, wellicht de moeite na te gaan hoe het toegangsrecht omschreven wordt in deze beide verwante regelgevingen. De VCRO272 beperkt er zich toe om, analoog aan het Onroerenderfgoeddecreet, te stellen dat de agenten, officieren van de gerechtelijke politie en ambtenaren toegang hebben tot de bouwplaats en de gebouwen om alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten. Er wordt ook in de VCRO geen verdere toelichting gegeven. Het DABM omschrijft daarentegen wel het toegangsrecht en bepaalt dat toezichthouders altijd, zonder voorafgaande verwittiging, elke plaats vrij mogen betreden en het benodigde materiaal meenemen en inzage vorderen van alle noodzakelijke zakelijke documenten en andere zakelijke informatiedragers. Ze mogen zich die informatiedragers laten voorleggen op de plaats die zij aanwijzen en ze mogen zich van alle zakelijke documenten en andere zakelijke informatiedragers kosteloos een kopie laten verstrekken of er zelf een kopie van maken. Als kopiëren niet mogelijk is, mogen ze zelf die informatiedragers tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs bij zich houden of meenemen tijdens de periode die vereist is om hun opdracht te volbrengen.
271"AGENTSCHAP"ONROEREND"ERFGOED,"Onroerenderfgoeddecreet:-vraag-en-antwoord,"Brussel,"2013,"
https://www.onroerenderfgoed.be/assets/files/content/downloads/Toelichting_onroerenderfgoeddecre et_QA_03072013.pdf,"6.""""""""" 272"Art.#6.1.5,#tweede#lid##VCRO."
70 Een
dergelijke
bepaling
zoals
in
het
DABM
zou
ook
nuttig
geweest
zijn
in
het
Onroerenderfgoeddecreet, ook en vooral omdat er in het Onroerenderfgoeddecreet ook buiten het kader van de handhaving toegangsrechten toegekend worden aan ambtenaren. 3.9.11 Financiering van de erfgoedzorg 3.9.11.1 Inleidende bemerking 108. Om nutteloze herhalingen in deze masterproef te voorkomen, heb ik ervoor geopteerd om deze financiering alleen hier te behandelen en niet onder de verschillende instrumenten tot behoud van ons erfgoed. 3.9.11.2 Erfgoedpremie 109. In uitvoering van het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 werd het systeem van de koppelsubsidies verlaten. Voor het beleidsveld onroerend erfgoed werd de afschaffing van de koppelsubsidies bij de premies gekaderd in de globale bestuurlijke oefening inzake de interne staatshervorming en de herschikking van de taakverdeling tussen gemeenten, provincies en het Vlaams Gewest met betrekking tot het onroerenderfgoedbeleid. Deze nieuwe taakverdeling werd opgenomen in de bestuursakkoorden die de Vlaamse Regering afsloot met de provincies. Deze bestuursakkoorden gaan uit van een verschuiving van de bevoegdheid en de middelen met betrekking tot de restauratiepremies van de provincies naar het Vlaams Gewest en dit met ingang van 1 januari 2014. Sindsdien moeten de provincies dan ook niet langer een deel van de toegekende restauratiepremies voor werkzaamheden aan beschermde monumenten te hunner laste nemen. 110. Alle vroegere besluiten van de Vlaamse Regering die de premiestelsels inzake beschermde landschappen, beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten en beschermde archeologische goederen
regelden
273
,
worden
door
het
Onroerenderfgoedbesluit
opgeheven.
274
Het
Onroerenderfgoeddecreet en in uitvoering daarvan, het Onroerenderfgoedbesluit, hebben de vroegere premieregelgeving gestroomlijnd. Voortaan wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen restauratieen onderhoudspremies (of restauratie- en landschapspremies voor landschappen). Er bestaat voortaan enkel nog de erfgoedpremie.
273"BVR"4"april"2003"tot"instelling"van"een"premiestelsel"voor"beschermde"landschappen,"BS-20"april"2003;" BVR"12"oktober"1994"tot"het"instellen"van"een"onderhoudspremie"voor"gerangschikte"landschappen,"BS-1" april"1995;"BVR"26"april"1995"tot"vaststelling"van"een"premie"voor"werken"aan"beschermde" archeologische"goederen,"BS"30"augustus"1995;"BVR"14"december"2001"houdende"vaststelling"van"het" premiestelsel"voor"restauratiewerkzaamheden"aan"beschermde"monumenten,"BS-19"januari"2002;"BVR" 14"juli"2004"tot"het"vaststellen"van"een"onderhoudspremie"voor"beschermde"monumenten"en"stads<"en" dorpsgezichten,"BS"29"december"2004." 274"Art."13.2.1,"5°,"6°,"8°,"11°"en"13°"Onroerenderfgoedbesluit."
71 111. Deze erfgoedpremie kan worden verleend voor beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten die noodzakelijk zijn voor het behoud of de herwaardering van erfgoedkenmerken en -elementen van een beschermd goed, een erfgoedlandschap, of een deel ervan dat een opzichzelfstaand geheel vormt, of in de overgangszone bij een beschermd goed.275 Deze ruimere formulering zorgt er ook voor dat er voor stads- en dorpsgezichten een erfgoedpremie mogelijk is. De vorige regelgeving276 voorzag enkel in een restauratiepremie voor beschermde monumenten, maar niet voor stads- en dorpsgezichten. Een onderhoudspremie was wel mogelijk voor stads- en dorpsgezichten.277 112. De modaliteiten, voorwaarden en procedures voor het verkrijgen van een erfgoedpremie worden uitvoerig omschreven in het Onroerenderfgoedbesluit.278 Voor het beheer van of werkzaamheden aan of in een onroerend goed waarvan de Belgische staat, federale instellingen, andere deelstaten dan het Vlaams Gewest of de Vlaamse Gemeenschap, andere staten of hun deelgebieden zakelijkrechthouder zijn of die eigendom van het Vlaams Gewest of de Vlaamse Gemeenschap of van een provincie of een autonoom provinciebedrijf zijn, worden in principe geen premies toegekend. Op voormeld principe bestaan wel een aantal afwijkingen.279 Voor een project dat ofwel beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten aan goederen gelegen in beschermde
stads-
en
dorpsgezichten,
beschermde
cultuurhistorische
landschappen,
erfgoedlandschappen of beschermde archeologische sites omvat, of waarbij verschillende gespecialiseerde
werkzaamheden
gecombineerd
worden,
of
waarvoor
een
meerjarenpremieovereenkomst wordt aangevraagd, of dat beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten omvat waarvoor een verhoogde erfgoedpremie van 60 % of 80 % wordt aangevraagd, wordt een erfgoedpremie slechts toegekend als de beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten die het voorwerp uitmaken van de erfgoedpremieaanvraag vermeld worden in een goedgekeurd beheersplan.280 Voor cultuurgoederen wordt alleen een erfgoedpremie toegekend voor het behoud en het beheer ervan en voor werkzaamheden eraan als ze integrerend deel uitmaken van een beschermd monument en uitdrukkelijk zijn opgenomen in een besluit tot definitieve bescherming of in een goedgekeurd beheersplan.281 Zowel
niet-erfgoedgebonden
onderhoud
282
,
als
comfort-
en
isolatiewerkzaamheden,
beveiligingswerkzaamheden, of werkzaamheden of diensten die opgelegd zijn door andere
275"Art."11.2.1,"eerste"lid"Onroerenderfgoedbesluit." 276"Art."11,"§"8"Monumentendecreet."" 277"Art."11,"§"9"Monumentendecreet." 278"Art."11.2.1"–"11.2.41"Onroerenderfgoedbesluit." 279"Art."11.1.1"Onroerenderfgoedbesluit." 280"Art."11.2.1,"tweede"lid"Onroerenderfgoedbesluit." 281"Art."11.2.2"Onroerenderfgoedbesluit."
282"Dit"zijn"de"preventieve"en"periodieke"onderhoudswerken"zonder"impact"op"de"erfgoedkenmerken"of"<
elementen"van"het"onroerend"goed,"die"elke"eigenaar"of"beheerder"van"een"onroerend"goed"verondersteld"
72 regelgevingen en die niet essentieel zijn voor het behoud van de erfgoedkenmerken en erfgoedelementen, als het opnieuw aanbrengen van niet meer aanwezige waardevolle elementen indien er niet voldoende materiële gegevens of iconografisch materiaal aanwezig zijn om een verantwoorde reconstructie mogelijk te maken of indien de reconstructie niet vereist is om een storende lacune aan te vullen, als ontsluitingswerken die niet opgenomen zijn in een goedgekeurd beheersplan voor open erfgoed, komen niet in aanmerking voor een erfgoedpremie.283 113. Voor de aanvraag van een erfgoedpremie zijn twee procedures voorzien: een standaardprocedure en een bijzondere procedure. 284 Bij de standaardprocedure wordt maximaal 25.000,00 euro van de aanvaarde kostenraming in aanmerking genomen, terwijl dit bij een bijzondere procedure de werkelijke aanvaarde kostenraming is die in aanmerking wordt genomen voor de berekening. De erfgoedpremie bedraagt 40% van de aanvaarde kostenraming, exclusief btw. 285 Deze kan nog verhoogd worden tot 60% wanneer het gaat om ZEN-erfgoed of onderwijsgebouwen. 286 Voor bepaalde categorieën onroerend erfgoed en onder bepaalde voorwaarden kan deze erfgoedpremie zelf 80% van de aanvaarde kostenraming bedragen.287 3.9.11.3 Onderzoekspremie 114. Naast de erfgoedpremie kan ook een onderzoekspremie worden toegekend voor: 1° de opmaak van een beheersplan voor een onroerend erfgoed of voor een beschermd goed, een erfgoedlandschap
of
een
deel
ervan
dat
een
opzichzelfstaand
geheel
vormt;
2° de uitvoering van een noodzakelijk voorafgaand onderzoek met betrekking tot een beschermd erfgoed of een erfgoedlandschap, of een deel ervan dat een opzichzelfstaand geheel vormt. 288 De modaliteiten, voorwaarden en procedures voor het verkrijgen van een onderzoekspremie worden uitvoerig omschreven in het Onroerenderfgoedbesluit.289 Er wordt maximaal een geraamd bedrag van 25.000,00 euro in aanmerking gekomen. 290 De onderzoekspremie bedraagt 80% van deze aanvaarde kostenraming.291
wordt"uit"te"voeren"en"die"niet"zijn"opgenomen"in"de"vastgestelde"lijst"met"forfaitaire"werkzaamheden;" Art."11.2.4,"tweede"lid"Onroerenderfgoedbesluit." 283"Art."11.2.4,"eerste"lid"Onroerenderfgoedbesluit"." 284"Art."11.2.5"Onroerenderfgoedbesluit." 285"Art."11.2.9"Onroerenderfgoedbesluit." 286"Art."11.2.10"Onroerenderfgoedbesluit." 287"Art."11.2.11"Onroerenderfgoedbesluit." 288"Art."11.3.1"Onroerenderfgoedbesluit." 289"Art."11.3.1"–"11.3.16"Onroerenderfgoedbesluit." 290"Art."11.3.2"Onroerenderfgoedbesluit." 291"Art."11.3.3"Onroerenderfgoedbesluit;"het"bedrag"van"de"onderzoekspremie"wordt"verhoogd"met"de"btw" indien"de"verzoeker"aantoont"dat"hij"de"btw"niet"kan"recupereren."
73 3.9.11.4 Meerjarenpremieovereenkomsten 115. Verder werd voor meerjarenpremieovereenkomsten met betrekking tot werken met een gefaseerde uitvoeringstermijn een apart juridisch kader gecreëerd. De Vlaamse Regering kan meerjarenpremieovereenkomsten sluiten voor grote of langdurige werkzaamheden aan of in beschermde goederen of in erfgoedlandschappen292 indien het project een strikte uitvoeringstiming om budgettaire,
organisatorische
of
uitvoeringstechnische
redenen
vereist,
een
gefaseerde
uitvoeringstermijn heeft van minimaal drie jaar en maximaal vijf jaar, een kostprijs heeft van minstens vijf miljoen euro (exclusief btw) en voorziet in de publieksgerichte erfgoedontsluiting van het beschermde goed, het erfgoedlandschap, of minstens een representatief deel ervan, of de publieksgerichte erfgoedontsluiting verbetert.293 3.9.12 Fiscale incentives 3.9.12.1 Wetgevende historiek 116. Tot en met het aanslagjaar 2012 waren de uitgaven voor het onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en landschappen krachtens het toenmalige artikel 104, 8°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna WIB ‘92) verder uitgevoerd door het toenmalige artikel 55, § 2 koninklijk besluit tot uitvoering van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna KB/WIB ‘92), aftrekbaar van het netto-inkomen. Het voormelde artikel 104, 8° WIB werd opgeheven.294 Terzelfdertijd werd een nieuw artikel 145/36 ingevoegd. 295 Ter uitvoering hiervan werd ook een nieuw artikel 63/18/9 in het KB/WIB ’92 voorzien.296 Deze wijzigingen, die een belastingvermindering in plaats van de vroegere aftrek in het leven riepen, trad in werking vanaf aanslagjaar 2013. In het kader van de zesde staatshervorming werd een overdracht van bevoegdheden van de federale staat ten gunste van de deelstaten doorgevoerd.
297
Vanaf het aanslagjaar 2015 is de
belastingvermindering voor uitgaven voor het onderhoud en de restauratie van beschermde gebouwen een gewestelijke belastingvermindering. Als gevolg hiervan werden in het voormelde artikel 145/36
292"Art."11.4.1"Onroerenderfgoedbesluit." 293"Art."11.4.2"Onroerenderfgoedbesluit." 294""Art."8"wet"13"december"2012"houdende"fiscale"en"financiële"bepalingen,"BS"20"december"2012,"(ed."4)." 295"Art."31"wet"13"december"2012"houdende"fiscale"en"financiële"bepalingen,"BS"20"december"2012,"(ed." 4)." 296"Art."2"KB"30"juni"2014"tot"wijziging"van"het"KB/WIB"92"op"het"stuk"van"de"belastingverminderingen" met"betrekking"tot"de"in"artikel"5/5,"§"4,"eerste"lid"van"de"bijzondere"wet"van"16"januari"1989"betreffende" de"financiering"van"de"Gemeenschappen"en"de"Gewesten"bedoelde"uitgaven,"BS-10"juli"2014." 297"Wet"6"januari"2014"met"betrekking"tot"de"Zesde"Staatshervorming"inzake"de"aangelegenheden"bedoeld" in"artikel"78"van"de"Grondwet,"BS"31"januari"2014."
74 WIB 92 wijzigingen aangebracht. 298 Ook artikel 63/18/9 van het KB/WIB 92 onderging een verandering.299 Deze wijzigingen treden vanaf aanslagjaar 2015 in werking.300 3.9.12.2 Voorwaarden en modaliteiten van de huidige belastingvermindering 117. Aldus geven vanaf het aanslagjaar 2013 de werkelijk betaalde uitgaven voor het onderhoud en de restauratie van gebouwde onroerende goederen, delen van gebouwde onroerende goederen of landschappen die zijn beschermd overeenkomstig de wetgeving op het behoud van Monumenten en Landschappen, weliswaar beperkt tot het niet door subsidies gedekte gedeelte301 ervan recht op een belastingvermindering mits voldaan is aan de voorwaarden die vanaf het aanslagjaar 2015 luiden zoals hieronder beschreven. Het moet gaan om uitgaven die zijn gedaan 1) met een voorafgaande toelating van de bevoegde overheid302 2) om de voormelde goederen of landschappen in stand te houden, in hun vroegere staat te herstellen of om ze te valoriseren op historisch, artistiek, wetenschappelijk of esthetisch vlak 3) voor zover de voormelde goederen of landschappen voor het publiek toegankelijk zijn, waarbij de voormelde goederen of landschappen geacht worden voor het publiek toegankelijk te zijn wanneer ze als zodanig zijn erkend door de bevoegde overheid.303 Alhoewel artikel 145/36 WIB 92 het enkel heeft over de eigenaar wordt door de fiscus aanvaard dat ook de bezitter, erfpachter en/of opstalhouder kunnen genieten van de vermindering. Als er verschillende eigenaars zijn, worden de voorwaarden in verband met verhuring en toegankelijkheid per eigenaar bekeken. Er is geen minimum aan uitgaven vereist. Er is wel een maximumbedrag van fiscaal bruikbare uitgaven: de belastingvermindering van 30 % wordt weliswaar berekend op de helft van de uitgaven304
298"Art."42""wet""8"mei"2014"tot"wijziging"van"het"Wetboek"van"de"inkomstenbelastingen"1992"ingevolge"de"
invoering"van"de"gewestelijke"aanvullende"belasting"op"de"personenbelasting"als"bedoeld"in"titel"III/1"van" de"bijzondere"wet"van"16"januari"1989"betreffende"de"financiering"van"de"Gemeenschappen"en"de" Gewesten,"tot"wijziging"van"de"regels"op"het"stuk"van"de"belasting"van"niet
75 die werkelijk tijdens het belastbare tijdperk zijn gedaan, maar met een maximum van € 25.000,00 (basisbedrag, geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2015: € 38.060,00305). Dit betekent dat voor het aanslagjaar 2015 het niet door subsidies gedekte gedeelte van de factuur boven € 50.000,00306 (op basis van basisbedrag, € 76.120,00 op basis van geïndexeerd bedrag) fiscaal onbruikbaar is. Dit grensbedrag geldt per jaar en per belastingplichtige. De belastingvermindering is gelijk aan 30% van het in aanmerking te nemen bedrag, dit is de helft van de werkelijke gedane uitgave die niet door subsidies is gedekt. De belastingvermindering wordt niet toegepast op uitgaven die in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten, evenmin op uitgaven die recht geven op de investeringsaftrek, evenmin op uitgaven voor de vernieuwing van een woning gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid, evenmin op uitgaven voor de vernieuwing van een woning gelegen in België verhuurd via een sociaal verhuurkantoor en tenslotte evenmin op uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand. 3.10 Specifieke rechtsgevolgen 3.10.1 Genuanceerd sloopverbod voor beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten 118. De erfgoedbescherming is er vooral op gericht om het bestaande erfgoed zo veel als mogelijk te bewaren. De overheid tracht de resterende erfgoedwaarden te vrijwaren. Ook de Raad van State ziet het behoud van het (beschermd) erfgoed als het belangrijkste van een beschermingsbesluit.307 Het slopen van een beschermd monument valt daar moeilijk mee te rijmen. Het is dan ook vanzelfsprekend dat het slopen van een beschermd monument principieel verboden moet zijn. 119. De Raad van State heeft stedenbouwkundige vergunningen die met betrekking tot beschermd erfgoed verleend werden steeds zeer kritisch bekeken. De sloop van een gevel bijvoorbeeld werd door het verregaand karakter ervan beschouwd als een negatie van het beschermingsbesluit. 308 De beschermingsbesluiten hebben bindende kracht en dienen dus door de vergunningverlenende overheid te worden gerespecteerd. De Raad heeft zich ook reeds meermaals uitgesproken over stedenbouwkundige vergunningen met betrekking tot een goed dat binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht ligt.
Werken binnen een stads- of dorpsgezicht werden ook beschouwd als niet
verzoenbaar met de bescherming. Deze werken werden beschouwd als een negatie van het
305"Art."178,"§"2"WIB"92."" 306"Inclusief"btw."
307"RvS"8"September"2003,"nr."122.597,"Gyselinck." 308"RvS"18"december"1997,"nr."70.420"en"9"juni"1999,"nr."80.776,"Roelandts."
76 beschermingsbesluit.309 Zelf de sloping van een beperkt onderdeel van een beschermd stadsgezicht werd niet aanvaardbaar geacht.310 De Raad stelde dat wanneer het behoud van het erfgoed niet meer gewenst is, er een einde dient te komen aan de bescherming door de opheffing of wijziging van het beschermingsbesluit. Pas na deze opheffing of wijziging kan de sloopvergunning verleend worden. 120. Als gevolg van deze voormelde rechtspraak was de afbraak van zelf een niet–beschermd monument binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht niet realiseerbaar. De Raad van State argumenteerde steeds dat er een opheffing of wijziging van het beschermingsbesluit nodig is alvorens de sloop vergund kan worden. Net zoals DRAYE311, stel ik mij de vraag of het opheffen of wijzigen van het beschermingsbesluit wel een goede oplossing is om deze problematiek op te lossen. Wanneer men dat ene onderdeel uit de bescherming licht, verdwijnt voor dat goed alle gevolgen die verbonden waren aan de bescherming. Maar hierdoor kunnen er wijzigingen aan dat goed optreden die op hun beurt ook een invloed kunnen hebben op de omgeving die nog steeds als stads- of dorpsgezicht beschermd is. 121. Recent velde de Raad van State weliswaar een arrest waarin het toch lijkt te stellen dat het geheel bij een stads- of dorpsgezicht primeert op de individuele goederen ervan.312 De Raad stelt dat uit de verplichte samenhang tussen de verschillende onderdelen van het beschermde stads- of dorpsgezicht niet kan worden afgeleid dat een stedenbouwkundige vergunning niet verleend kan worden voor een onderdeel binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht. De Raad benadrukt dat geen enkele wettelijke of reglementaire bepaling verhindert dat er een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor een onderdeel van een project dat binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht is gelegen. 122. Zoals reeds eerder in deze bijdrage aangegeven, is in het Onroerenderfgoeddecreet, dat de sloop van een beschermd monument nog steeds principieel verbiedt313 , een gedeeltelijke sloop van een beschermd monument en zelf de volledige sloop van een gebouw of een constructie binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht expliciet mogelijk gemaakt. Deze mogelijkheid werd ingevoerd om de voormelde tot voor kort constante rechtspraak van de Raad van State te counteren. De Vlaamse Regering kan een toelating verlenen voor de gedeeltelijke sloop van een beschermd monument, voor de gehele of gedeeltelijke sloop van een gebouw of constructie in een beschermd stads- en dorpsgezicht en voor het optrekken, plaatsen of herbouwen van een gebouw of constructie in een beschermd stads- en dorpsgezicht als dat de erfgoedwaarde ervan niet wezenlijk aantast. De toelating vermeldt de voorwaarden waaronder de sloop en het optrekken, plaatsen of herbouwen van 309"RvS"28"juni"1996,"nr."60.594;"RvS"18"april"2003,"nr."118.490,"De"Pauw;"RvS"2"april"2004,"nr."130.112"en"
RvS"1"oktober"2004,"nr."135.600." 310"RvS"18"april"2003,"nr."118.490"en"13"augustus"2004,"nr."134.298,"De"Pauw." 311"A.M."DRAYE,"“(G)een"toekomst"voor"beschermde"stads<"en"dorpsgezichten”"(noot"onder"RvS"13" augustus"2004),"CDPK"2005,"afl."1,"(195)"201<202." 312"RvS"7"oktober"2011,"nr."215.635."Lammertyn/"Van"Gysel." 313"Art.#6.4.7,#1e#lid#Onroerenderfgoeddecreet."
77 het gebouw of de constructie worden toegelaten.314 De volledige sloop van een beschermd monument blijft zonder twijfel nog steeds verboden.315 123. Deze nuancering van het sloopverbod staat op gespannen voet met het passiefbehoudsbeginsel. Door deze nuancering van het sloopverbod kan een sloop immers vergund worden wanneer deze geen wezenlijke impact heeft op de erfgoedwaarden. Maar er kan (en er zal dus vaak) wel sprake zijn van een impact op de erfgoedwaarden. Het onderscheid tussen enerzijds een sloopvergunning, die schadelijke gevolgen heeft voor de erfgoedwaarden, en anderzijds de procedure tot opheffing of wijziging van het beschermingsbesluit zal dus ook gedeeltelijk vervagen waardoor het moeilijker wordt om een lijn tussen beide te trekken. 3.10.2 Specifiek voor beschermde cultuurgoederen opgenomen in een beschermingsbesluit van een monument 124. Naast de algemeen geformuleerde actief en passief behoudsbeginselen voorziet het Onroerenderfgoeddecreet ook nog in specifieke rechtsgevolgen voor beschermde cultuurgoederen die opgenomen zijn in een beschermingsbesluit van een monument. Deze goederen mogen niet buiten het monument worden verplaatst zonder toelating van het Agentschap.316 In voorkomend geval zal de aanvraag tot toelating behandeld worden door een erkende onroerenderfgoedgemeente. Als het Agentschap of de erkende onroerenderfgoedgemeente de toelating weigert of er voorwaarden aan koppelt, kan de aanvrager een georganiseerd administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering. Als het Agentschap of de erkende onroerenderfgoedgemeente de toelating toekent, weigert of er voorwaarden aan koppelt, kan iedere belanghebbende een georganiseerd administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering kan over het beroepschrift advies inwinnen bij de VCOE.317 3.11 Ongedaan maken van de rechtsgevolgen gekoppeld aan de definitieve bescherming 3.11.1 Middels vergunningverlening? 125. De vergunningverlening mag overeenkomstig de rechtspraak van de Raad van State318 geen de facto declassering uitmaken. Een vergunningverlenende overheid kan aldus niet de rechtsgevolgen van een beschermingsbesluit ongedaan maken.319
314"Art,"6.4.7,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet."" 315"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1."67." 316"Art."6.4.5"Onroerenderfgoeddecreet." 317"Art."6.4.6"Onroerenderfgoeddecreet."
318"RvS"28"januari"1998,"nr."71.256,"vzw"Restauratie"Integratie"Mechelen;"RvS"18"april"2003,"nr."118.490,"
De"Pauw;"RvS"8"september"2003,"nr."122.597,"Gyselinck;"RvS"2"april"2004,"nr."130.112,"Gyselinck;"RvS"1" oktober"2004,"nr."135.600."
78 3.11.2 Middels een opheffing of wijziging van het beschermingsbesluit 3.11.2.1 Voortaan uniforme procedures met duidelijke omschrijving van de gevallen waarin de opheffing/ wijziging mogelijk is 126. Onder de oude regelgeving werd geenszins aangegeven onder welke omstandigheden
een
opheffing of wijziging van een beschermingsbesluit mogelijk is en waren de procedures tot wijziging of opheffing van een beschermingsbesluit verschillend geregeld voor de diverse soorten beschermd onroerend erfgoed. Vóór het Onroerenderfgoeddecreet werd vooral een beroep gedaan op de techniek van de wijziging aan een beschermingsbesluit bij beschermingsbesluiten van stads- en dorpsgezichten omdat dit de enige mogelijkheid was om een sloop binnen een stads- of dorpsgezicht alsnog mogelijk te maken. Dit was een gevolg van de strenge rechtspraak van de Raad van State, die tot op heden immers amper een sloop binnen een stads- of dorpsgezicht toestond.320 Het Onroerenderfgoeddecreet lost de problemen met deze rechtspraak op door wijzigingen en opheffingen voortaan veel meer toe te laten. Een beschermingsbesluit kan geheel of gedeeltelijk gewijzigd of opgeheven worden in vier gevallen volgens een eigen procedure die in het Onroerenderfgoeddecreet beschreven staat en in één geval via een gewestelijk RUP . 3.11.2.2 Wijziging of opheffing binnen de hiertoe door het Onroerenderfgoeddecreet vastgestelde procedure 3.11.2.2.1 Gevallen waarin deze procedure kan gevolgd worden 127. De Vlaamse regering zelf kan op de eerste plaats binnen de door het Onroerenderfgoeddecreet321 vastgelegde procedures voor de wijziging of opheffing van een besluit tot definitieve bescherming een beschermingsbesluit ongedaan maken door het geheel of gedeeltelijk te wijzigen of op te heffen in volgende vier gevallen: 1° de erfgoedwaarden van het beschermde goed zijn onherstelbaar aangetast of verloren gegaan322 ; 2° een verplaatsing van het beschermde goed is noodzakelijk voor het behoud ervan 323; 319"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"534,"nr."43."" 320"A.M."DRAYE,"De-bescherming-van-het-roerend-en-onroerend-erfgoed.WetD,-decreetD-en-regelgeving-vankracht-binnen-het-Vlaamse-Gewest/de-Vlaamse-Gemeenschap,-Brussel,"Larcier,-2007,"91<92." 321"Art.#6.2.1#en#6.2.3#J#6.2.7#Onroerenderfgoeddecreet." 322"VERBIST"en"CLAES"voegen"hieraan"toe"dat"de"aantasting""of"het"verlies"een"oorzaak"moet"hebben"die" niet"kan"worden"toegeschreven"aan"de"zakelijkrechthouder(s)"of"gebruiker(s)"van"het"goed"sinds"de" voorlopige"" bescherming,"bv."een"brand"of"natuurramp"(S."VERBIST"en"J."CLAES,"“Beschermingsprocedure"en" informatieplicht"in"het"nieuwe"Decreet"Onroerend"Erfgoed”"in"A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-OnroerendErfgoed,-Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(37)"46<47,"nr."30)."VANDENHENDE"en"VAN"HOORICK"stellen"dat" dit"dus"ook"kan"in"geval"van"het"volledige"tenietgaan"van"het"goed"en"ook"dat"de"erfgoedwaarden" uiteraard"niet"mogen"zijn"aangetast"om"een"reden"of"oorzaak"die"kan"worden"toegeschreven"aan"de" zakelijkrechthouder"of"gebruikers"van"het"goed"sinds"de"voorlopige"bescherming."Zij"stellen"dat"anders"
79 3° de gehele of gedeeltelijke wijziging of opheffing is vereist omwille van het algemeen belang324 ; 4° het goed beheer vereist de toevoeging van beheersdoelstellingen die de optimale verwezenlijking omschrijven van de waarden die aanleiding gegeven hebben tot de bescherming en/of van bijzondere voorschriften voor de instandhouding en het onderhoud en/of van bijzondere voorschriften voor de instandhouding en het onderhoud in de overgangszone.325 128. Het onder 3° vermelde geval is bijzonder interessant in het licht van de interactie tussen het onroerend erfgoed en andere bestuursrechtelijke domeinen. Het betreft de mogelijkheid van een wijziging of van een gehele dan wel gedeeltelijke opheffing van een bescherming omwille van het algemeen belang.326 De ruimtelijke omstandigheden kunnen immers wijzigen, zodat de bescherming zich niet langer kan beroepen op het algemeen belang. Van deze opheffingsmogelijkheid kan in het bijzonder gebruik worden gemaakt om tot een ruimtelijke belangenafweging over te kunnen gaan. Verschillende (ruimtelijke) belangen worden tegenover elkaar afgewogen om deze beslissing te nemen die zich in het algemeen belang opdringt. Deze mogelijkheid mag evenwel geen vrijgeleide zijn om het belang van de bescherming te ondermijnen.327 Juist omwille van het feit dat een dergelijke wijziging of opheffing van het besluit potentieel een grote invloed heeft op de omgeving en de oordelen"een"al"te"grote"brug"zou"vormen"naar"het"moedwillig"vernielen"van"de"erfgoedwaarde,("L." VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”,"TMR" 2014,"afl."6,"(520)"533<34,"nr."42).""" 323"VERBIST"en"CLAES"voegen"hieraan"toe"dat"in"lijn"met"art."5"van"de"Conventie"van"Granada"tot" bescherming"van"het"architectonisch"Erfgoed"van"Europa" (www.esiweb.org/pdf/granada%20convention.pdf.)"deze"verplaatsing"enkel"te"rechtvaardigen"is" wanneer"het"behoud"in"situ"onmogelijk"blijkt"en"dat"deze"verplaatsing""een"allerlaatste"redmiddel"is"(S." VERBIST"en"J."CLAES,"“Beschermingsprocedure"en"informatieplicht"in"het"nieuwe"Decreet"Onroerend" Erfgoed”"in"A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(37)"46<47,"nr." 30)." 324"VANDENHENDE"en"VAN"HOORICK"stellen"terecht"dat"een"declassering"wanneer"het"algemeen"belang" de"bescherming"van"het"erfgoed"niet"meer"vereist,"hierbij"ook"tot"de"mogelijkheden"behoort"(L." VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”,"TMR" 2014,"afl."6,"(520)"533<534,"nr."42)." 325"Art."6.2.1"Onroerenderfgoeddecreet;"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"60<61." 326"VERBIST"en"CLAES"voegen"hieraan"toe"dat"het"algemeen"belang"door"een"wijzigende"context" geëvolueerd"kan"zijn"en"dat"deze"mogelijkheid"vooral"dient"om"de"verschillende"ruimtelijke"belangen" tegenover"elkaar"af"te"wegen,"maar"natuurlijk"geen"vrijgeleide"mag"zijn"om"het"belang"van"de"bescherming" te"ondermijnen.(S."VERBIST"en"J."CLAES,"“Beschermingsprocedure"en"informatieplicht"in"het"nieuwe" decreet"onroerend"erfgoed”"in"A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia," 2014,"(37)"46<47,"nr."30)."Het"Agentschap"Onroerend"Erfgoed"lijkt"deze"mogelijkheid"alvast"niet"al"te"ruim" te"willen"interpreteren:""Wanneer-de-context-wijzigt-en-daardoor-ook-het-algemeen-belang-van-het-erfgoedverandert.-Pas-als-er-geen-andere-mogelijkheid-is,-wordt-ervoor-gekozen-om-de-bescherming-van-hetonroerend-erfgoed-te-wijzigen-of-volledig-op-te-heffen.-In-zo'n-geval-worden-verschillende-ruimtelijkeargumenten-tegen-elkaar-afgewogen.-Dat-kan-bijvoorbeeld-gebeuren-wanneer-de-aanleg-van-een-nieuwespoorweg-enkel-mogelijk-is-als-het-tracé-een-beschermd-cultuurhistorisch-landschap-doorsnijdt"" (AGENTSCHAP"ONROEREND"ERFGOED,"Onroerend"Erfgoed:"een"toelichting,"Brussel,"2014," www.onroerenderfgoed.be,"39)."""" 327"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"61;"S."VERBIST"en"J."CLAES,"“Beschermingsprocedure"en" informatieplicht"in"het"nieuwe"decreet"onroerend"erfgoed”"in""A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-OnroerendErfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(37)"46<47,"nr."30;"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed" met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in""A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen," Intersentia,"2014,"(69)"99<100,"nr."32.""
80 gemeenschap, gebeurt de procedure tot gehele of gedeeltelijke wijziging of opheffing van een besluit tot definitieve bescherming omwille van redenen van algemeen belang onder de voorwaarden en in de vorm vastgesteld voor de beschermingsprocedure zelf. Hierbij werd de procedure tot wijziging of opheffing van een bescherming gespiegeld aan de procedure voor het nemen van een beschermingsbesluit. Het voorafgaand advies uit andere omgevingsrechtelijke sectoren en het advies op lokaal niveau zijn evenwel weggevallen, wat toch afbreuk doet aan de mogelijkheid
tot
gediversifieerde inspraak en integratie van het onroerend erfgoed in de processen inzake ruimtelijke ordening, natuur, bos en milieu.328 3.11.2.2.2 Twee fasen in deze procedure: voorlopige en definitieve wijziging of opheffing A. Procedure voor de voorlopige wijziging of opheffing 129. De Vlaamse Regering wint over de voorlopige wijziging of opheffing van het besluit tot definitieve bescherming advies in bij de VCOE, die advies uitbrengt binnen een vervaltermijn van dertig dagen, ingaand de dag na deze van de ontvangst van de adviesvraag.329 Bij overschrijding van deze termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn. De VCOE spreekt zich dus uit over de noodzaak tot wijziging of opheffing, nog vóór de formele procedure wordt ingezet. De Vlaamse Regering kan dit advies naast zich neerleggen mits motivering van deze beslissing.330 De adviesverplichting is wellicht een substantiële vormvereiste. De Raad van State oordeelde vroeger reeds zo in verband met de adviesverplichting die er bestond bij de KCML.331 130. De procedure verloopt grotendeels analoog met deze voor een voorlopig en definitief beschermingsbesluit in de gevallen dat de erfgoedwaarden van het beschermde goed onherstelbaar zijn aangetast of verloren gegaan, een verplaatsing van het beschermde goed noodzakelijk is voor het behoud ervan of de gehele of gedeeltelijke opheffing vereist is omwille van het algemeen belang.332 Alhoewel deze procedure voor wijziging en opheffing duidelijk op dezelfde leest geschoeid is als de beschermingsprocedures333 moet toch opgemerkt worden dat enkele garanties ten aanzien van de
328"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in""A.M." DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"99<100,"nr."32.""" 329"Art."6.2.4"Onroerenderfgoeddecreet." 330"Art."6.2.4."Onroerenderfgoeddecreet;"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901,"62;"S."AERTS,"“Interactie" van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in""A.M."DRAYE"(ed.),"ActualiaOnroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"99<100,"nr."32."" 331"RvS"24"juni"1998,"nr."74.449,"Yserbyt." 332"Art."6.2.3,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 333"S."VERBIST"en"J."CLAES,"“Beschermingsprocedures"en"informatieplicht"in"het"nieuwe"decreet" onroerend"erfgoed”"in""A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"66," nr."79."
81 beschermingsprocedure zelf wegvallen, zoals het voorafgaand advies uit andere omgevingsrechtelijke sectoren en het advies op lokaal niveau.334 131. Het besluit bevat minstens de volgende gegevens:335 1° het opschrift van het besluit dat gewijzigd of opgeheven wordt; 2° de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit dat gewijzigd of opgeheven wordt; 3° in voorkomend geval de kadastrale gegevens van het perceel of de percelen waarop het beschermde goed zich bevindt; 4° de redenen van wijziging of opheffing, die op een objectiveerbare afweging gefundeerd zijn; 5° in geval van wijziging een beschrijving van de impact op de erfgoedwaarden, een beschrijving van de impact op de beheersdoelstellingen, een beschrijving van de impact op de bijzondere voorschriften voor de instandhouding en het onderhoud en, in voorkomend geval, een beschrijving van de impact op de bijzondere voorschriften voor de instandhouding en het onderhoud in de overgangszone; 6° de aanduiding van de te registreren en te documenteren erfgoedwaarden die verloren gaan, om zo bepaalde maatregelen te kunnen voorschrijven om deze erfgoedwaarden te registreren en te documenteren (bv. door middel van historisch, archeologisch, archivalisch of natuurwetenschappelijk onderzoek); 7° in geval van gedeeltelijke of volledige opheffing de eventuele verplichting om het beschermde goed te verplaatsen of om onderdelen met erfgoedwaarde in een erkend onroerenderfgoeddepot te plaatsen; 8° in geval van opheffing vanwege een verplaatsing die noodzakelijk is voor het behoud van het beschermde goed: de maatregelen die nodig zijn voor de ontmanteling, de verplaatsing en de heroprichting op een geschikte plaats. 132. Bij elk besluit tot voorlopige wijziging of tot gedeeltelijke opheffing worden de volgende bijlagen gevoegd:336 1° een gegeorefereerd plan waarop het beschermde goed na wijziging of gedeeltelijke opheffing nauwkeurig wordt afgelijnd en waarop de plaats van aanplakking van het bericht over het openbaar onderzoek wordt aangeduid; 2° een fotoregistratie van de fysieke toestand van het beschermde goed; 3° in voorkomend geval een lijst met de cultuurgoederen die integrerend deel uitmaken van het beschermde goed. 133. Het besluit tot voorlopige wijziging of opheffing van bescherming van een archeologische site, monument of stads- of dorpsgezicht wordt per beveiligde zending aan de zakelijkrechthouders ter 334"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in""A.M."
DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"99<100,"nr."32.""" 335"Art."6.2.5,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet;"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"62." 336"Art."6.2.5.,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
82 kennis gebracht binnen dertig dagen, naar analogie met kennisgeving van voorlopig en definitief beschermingsbesluit.337 Voor cultuurhistorische landschappen zal het besluit tot voorlopige wijziging of opheffing, naar analogie met de beschermingsprocedure, in de media bekendgemaakt worden.338 De zakelijkrechthouders kunnen gehoord worden. Ze moeten, analoog met de voorlopige beschermingsprocedure, de gebruikers en de eigenaars van cultuurgoederen binnen tien dagen op de hoogte brengen alsook, in geval van verkoop of overdracht van een zakelijk recht, het Agentschap, dit binnen dertig dagen.339 Het besluit tot voorlopige wijziging of opheffing wordt aan de betrokken gemeenten bezorgd. Deze gemeenten staan in voor de organisatie van een openbaar onderzoek van dertig dagen, dat op dezelfde manier verloopt als bij een voorlopig beschermingsbesluit.340 134. Bij een besluit tot voorlopige wijziging of opheffing blijven de rechtsgevolgen van het eerdere besluit tot definitieve bescherming wijziging of opheffing.
341
van kracht tot de vaststelling van het besluit tot definitieve
De vaststelling van een besluit tot voorlopige wijziging of opheffing heeft
met andere woorden geen nieuwe rechtstreekse rechtsgevolgen. Een niet-regelmatige betekening of een onvoldoende motivering van een besluit tot voorlopige wijziging of opheffing inroepen als substantiële vormvereiste met het oog op schorsing of vernietiging ligt minder voor de hand. B. Procedure voor de definitieve wijziging of opheffing 135. Na afloop van het openbaar onderzoek wordt, anders dan tussen het voorlopige en het definitieve beschermingsbesluit, niet voorzien in een nieuw facultatief advies van de VCOE. 136. Het besluit tot definitieve wijziging of opheffing bevat minstens dezelfde gegevens die voorgeschreven zijn voor een besluit tot voorlopige wijziging of opheffing.342 Ook de vereiste bijlagen zijn dezelfde als voor de voorlopige wijziging of opheffing, evenwel met een bijkomende vierde bijlage die een document is waaruit de behandeling van de bezwaren lijkt.343 137. Het besluit tot definitieve wijziging of opheffing van bescherming van een archeologische site, monument of stads- of dorpsgezicht wordt per beveiligde zending aan de zakelijkrechthouders ter kennis gebracht binnen dertig dagen,
naar analogie met de kennisgeving van een voorlopig en
definitief beschermingsbesluit. Voor cultuurhistorische landschappen zal het besluit tot definitieve wijziging of opheffing, naar analogie met de beschermingsprocedure, in de media bekendgemaakt worden. Na de kennisgeving wordt het besluit tot wijziging of opheffing in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. 337"MvT,"Parl.St."Vl."Parl."2012<13,"nr."1901/1,"58" 338"MvT,"Parl.St."Vl.""Parl."2012<13,"nr."1901/1,"58." 339"Art."6.1.6."Onroerenderfgoeddecreet." 340"Art."6.1.7."Onroerenderfgoeddecreet."
341"Art."6.2.7,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 342"Art."6.2.6,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 343"Art."6.2.6,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
83 3.11.2.2.3 Tijdstip waarop de rechtsgevolgen uit een besluit tot definitieve wijziging of opheffing van toepassing worden 138. Zoals gezegd, blijven de rechtsgevolgen van het vorige besluit tot definitieve bescherming van kracht tot de vaststelling van het besluit tot definitieve wijziging of opheffing. Vanaf de kennisgeving aan de zakelijkrechthouders zijn de rechtsgevolgen van het besluit tot definitieve wijziging of opheffing op hen van toepassing. Vanaf de kennisgeving door de zakelijkrechthouders aan de gebruikers en eigenaars van de cultuurgoederen zijn de rechtsgevolgen van het besluit tot wijziging of opheffing eveneens op hen van toepassing.
De rechtsgevolgen van het besluit tot wijziging of
opheffing zijn tenslotte op iedereen van toepassing vanaf de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.344 3.11.3 Middels een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 3.11.3.1 Geval waarin deze procedure kan gevolgd worden 139. De Vlaamse Regering kan daarnaast ook binnen de geldende procedures van een gewestelijk RUP in een gewestelijk RUP een bescherming geheel of gedeeltelijk wijzigen of opheffen als dit vereist is omwille van het algemeen belang. 140. In dit kader stellen VANDENHENDE en VAN HOORICK
345
zich de vraag waarom de
decreetgever alleen de opheffing of wijziging, doch niet de bescherming via een gewestelijk RUP heeft mogelijk gemaakt, zoals dat wel mogelijk is voor de aanwijzing van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) in het natuurbeleid346 . Ze laten ook opmerken dat voor een Integraal Verbindings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) de afbakening in overdruk rechtstreeks mogelijk is in een gewestelijk RUP. 347 Dit is wellicht een gemiste kans voor de nochtans door het Onroerenderfgoeddecreet nagestreefde integratie van het onroerend erfgoed in de processen inzake ruimtelijke ordening, natuur, bos en milieu. 3.11.3.2 Procedure 141. De wijziging en opheffing via een gewestelijk RUP verloopt niet volgens de procedure van het Onroerenderfgoeddecreet, maar volgens de procedure tot opmaak van het uitvoeringsplan.348 In een dergelijk geval regelt het gewestelijk RUP de opheffing of wijziging. Binnen het plan worden de
344"Art."6.2.7,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 345"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”,"
TMR"2014,"afl."6,"(520)"534,"nr."43." 346"Art."17,"§"3"Decreet"Natuurbehoud." 347"Art.#27,#§#3#Decreet#Natuurbehoud." 348"A.M."DRAYE,""Ruimtelijke"uitvoeringsplannen:"een"update""in"S."VERBIST"(ed.),"Actualia-RuimtelijkeOrdening,"Antwerpen,"Intersentia,"2013,"(1)"21<22."
84 erfgoedwaarden gelijktijdig en evenwaardig met andere ruimtelijke belangen afgewogen. 349 De afweging wordt exhaustief behandeld en openbaar onderzocht. De goedkeuring van het plan op niveau van de Vlaamse Regering (en dus ook door de Vlaamse minister bevoegd voor onroerend erfgoed) geeft dan uitvoering aan de opheffing of wijziging van het besluit tot definitieve bescherming.350 142. Deze wijzigings- en ophefmogelijkheid is niet gans nieuw. Onder de oude regelgeving werd evenmin aangegeven hoe de erfgoedlandschappen dienden te worden gewijzigd of opgeheven. Aangezien de erfgoedlandschappen hun bescherming kregen via een RUP, was het normaal dat zij ook gewijzigd of opgeheven werden via een RUP. Met het Onroerenderfgoeddecreet kan deze wijzigingsen ophefmogelijkheid via het gewestelijk RUP voortaan voor alle soorten van beschermde goederen worden gebruikt. 143. DRAYE besluit, over het toenmalige ontwerpdecreet, dat artikel 6.2.2. Onroerenderfgoeddecreet schijnt te "impliceren dat bij een opheffing of wijziging van een beschermingsbesluit via een gewestelijk bestemmingsplan, de procedure tot opmaak van dit plan zal worden gevolgd, en niet de procedure die in het ontwerpdecreet onroerend erfgoed zelf ingeschreven staat".351 Ook AERTS is de mening toegedaan dat de artikelen 6.2.4. en volgende Onroerenderfgoeddecreet hier inderdaad niet van toepassing zijn, te meer daar de tekst van de memorie van toelichting de wijziging of opheffing binnen de geldende procedures van een gewestelijk bestemmingsplan laat opnemen.352 3.11.3.3 Minder goede bescherming voor het onroerend erfgoed? 144. Het risico bestaat dat het erfgoed een minder goede bescherming krijgt aangezien de erfgoedwaarde gelijktijdig en evenwaardig met andere ruimtelijke belangen wordt afgewogen en het wijzigings- of opheffingsbesluit samen met het RUP goedgekeurd wordt. Ondanks het feit dat bepaalde garanties ook in geval van een opheffing en wijziging van bescherming via een wijziging van het gewestelijk RUP aanwezig zijn (waarbij we denken aan het openbaar onderzoek en een reeks adviezen
van
onder
meer
het
Agentschap)
biedt
de
normale
procedure
van
het
349"Minister#Bourgeois#vestigde#er#de#aandacht#op#dat#de#keuze#van#de#decreetgever#om#wat#betreft#
beschermingen#te#bepalen#dat#een#bescherming#geheel#of#gedeeltelijk#gewijzigd#of#opgeheven#kan#worden#in# een#gewestelijk#RUP#een#manifestatie#is#van#door#de#decreetgever#gemaakte#keuze#voor#een#wisselwerking# tussen#onroerend#erfgoed#en#ruimtelijke#ordening#(Verslag#namens#de#Commissie#voor#Leefmilieu,#Natuur,# Ruimtelijke#Ordening#en#Onroerend#Erfgoed#uitgebracht#door#de#dames#Karin#Brouwers#en#Mercedes#Van# Volcem,#Parl.St.#Vl.Parl.#2012J13,#nr.#1901/8,#26)." 350"Art."6.2.2"Onroerenderfgoeddecreet;"MvT,"Parl.St."VI.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"61;"S."VERBIST"en"J." CLAES,"“Beschermingsprocedure"en"informatieplicht"in"het"nieuwe"decreet"onroerend"erfgoed”"in""A.M." DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(37)"47,"nr."33;"S."AERTS," “Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in""A.M."DRAYE"(ed.)," Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"100,"nr."33." 351"A.M."DRAYE,""Ruimtelijke"uitvoeringsplannen:"een"update""in"S."VERBIST"(ed.),"Actualia-RuimtelijkeOrdening,"Antwerpen,"Intersentia,"2013,"(1)"21<22." 352"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in""A.M." DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"100,"nr."33."
85 Onroerenderfgoeddecreet toch meer juridische waarborgen (kennisgeving via beveiligde zending en het advies van de VCOE voorafgaand aan de ondertekening van het besluit tot voorlopige opheffing of wijziging).353 Dit laatste is een belangrijk verschil tussen beide procedures. De normale wijzigings- en opheffingsprocedure voorziet bij de voorlopige wijziging of opheffing van het beschermingsbesluit in een advies van de VCOE over de voorgenomen opheffing of wijziging. 354
De weg via het
bestemmingsplan kent dat advies niet. Ik ben het dan ook eens met DRAYE die hieromtrent terecht besluit dat "het niet inwinnen van het commissieadvies, dat uitgaat van een groep externe en onafhankelijke deskundigen, en specifiek gesteund is op de aanwezigheid/het behoud van erfgoedwaarden, kan leiden tot een zwakkere positie voor het beschermd erfgoed”.355 Ook VERBIST en CLAES vermoeden dat de wijziging en opheffing via een gewestelijk RUP niet volgens de procedure van het Onroerenderfgoeddecreet, maar volgens die tot opmaak van het uitvoeringsplan zal moeten verlopen.356 Ook zij vrezen voor een minder doeltreffende erfgoedbescherming en wijzen er op dat, ondanks openbaar onderzoek en een hele reeks adviezen in beide procedures, het Onroerenderfgoeddecreet toch beduidend meer juridische waarborgen biedt, met zijn kennisgeving via beveiligde zending en het advies van de VCOE voorafgaand aan de ondertekening van het besluit tot voorlopige opheffing of wijziging. 3.11.3.4 Wijziging VCRO ter aanpassing van gewestelijke RUP’s aan hun rol als instrument om beschermingsbesluiten te wijzigen of op te heffen 145. Het Onroerenderfgoeddecreet heeft de VCRO gewijzigd om de gewestelijke RUP's aan te passen aan hun rol als instrument om beschermingsbesluiten te wijzigen of op te heffen. Op de eerste plaats moeten voortaan de redenen van wijziging of opheffing uitdrukkelijk in het gewestelijk RUP, dat een overzicht bevat van de geheel of gedeeltelijk gewijzigde of opgeheven erkennings-, rangschikkingsen beschermingsbesluiten, worden opgenomen.357 Op de tweede plaats wordt voortaan de waarborg van de kennisgeving in de procedure van het RUP verankerd voor het geval wanneer in het ontwerp van gewestelijk RUP een erkennings-, rangschikkings- of beschermingsbesluit geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd of opgeheven.358 Het betreffende ontwerp moet voortaan immers per beveiligde zending aan de natuurlijke personen en rechtspersonen die houder zijn van het recht van eigendom, erfpacht, opstal, leasing of vruchtgebruik van de betrokken beschermde onroerende goederen ter 353"L."VANDENHENDE,""Het"Onroerenderfgoeddecreet:"de"bescherming"van"onroerend"erfgoed" in"het"Vlaams"Gewest"herschikt","TROS"2014,"afl."74,"(41)"55<56,"nr"36.";"A.M."DRAYE,""Ruimtelijke" uitvoeringsplannen:"een"update""in"S."VERBIST"(ed.),"Actualia-Ruimtelijke-Ordening,"Antwerpen," Intersentia,"2013,"(1)"21<22." 354#Artikel#6.2.4#Onroerenderfgoeddecreet." 355""A.M."DRAYE,""Ruimtelijke"uitvoeringsplannen:"een"update""in"S."VERBIST"(ed.),"Actualia-RuimtelijkeOrdening,"Antwerpen,"Intersentia,"2013,"(1)"21<22."" 356"S."VERBIST"en"J."CLAES,"“Beschermingsprocedures"en"informatieplicht"in"het"nieuwe"decreet" onroerend"erfgoed”"in""A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(37)" 67,"nr."81." 357""Art."12.1.38"Onroerenderfgoeddecreet." 358""Art."12.1.39"Onroerenderfgoeddecreet."
86 kennis worden gebracht. Die personen moeten op hun beurt de gebruikers in kennis stellen van het ontwerp van gewestelijk RUP binnen een termijn van dertig dagen, ingaand de dag na deze van de kennisgeving. Ze stellen de administratie bovendien per beveiligde zending in kennis van de eventuele verkoop, overdracht van het eigendomsrecht of overdracht van een ander zakelijk recht binnen een termijn van tien dagen, ingaand de dag na deze van de kennisgeving. Deze verplichting wordt in de beveiligde zending vermeld. Daarop worden de eventuele nieuwe eigenaars op hun beurt van het ontwerp van gewestelijk RUP in kennis gesteld. Eenzelfde verplichting geldt voor het ontwerp wanneer de wijziging of opheffing doorgang vindt met een definitief gewestelijk RUP waarin een erkennings-, rangschikkings- of beschermingsbesluit geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd of opgeheven.359
359"Art."12.1.40"Onroerenderfgoeddecreet."
87
Hoofdstuk 4. Afbakening van een erfgoedlandschap in een ruimtelijk uitvoeringsplan 4.1 Begrip en situering 146. Op basis van een onroerenderfgoedrichtplan of van een vastgestelde inventaris kan in een RUP een
erfgoedlandschap
worden
afgebakend.
360
De
mogelijkheid
om,
indien
geen
onroerenderfgoedrichtplan wordt opgesteld, ook op basis van een inventaris tot de afbakening van een erfgoedlandschap over te gaan is een vernieuwing van het Onroerenderfgoeddecreet.
361
Een erfgoedlandschap beoogt niet de bescherming van individuele erfgoedelementen maar tracht een groter geheel te vormen met belangrijke erfgoedwaarden. Deze benadering ligt in lijn met de omschrijving van het begrip ‘landschap’ in het Onroerenderfgoeddecreet, aangezien beide begrippen geïnspireerd zijn op de holistische benadering van het landschap zoals voorzien in de Europese Landschapsconventie.362 Deze opvatting van VANDENHENDE en VAN HOORICK (die hierop neer komt dat men via de erfgoedlandschappen geen bescherming kan vastleggen voor onroerend erfgoed dat geen uitgebreid gebied beslaat) ligt in de lijn van de gebiedsmatige opvatting (ruimtelijke gehelen) van erfgoedlandschappen enerzijds363 en van de beschermingsmethoden anderzijds. AERTS364 merkt terecht op dat deze door de decreetgever van het Onroerenderfgoeddecreet gemaakte keuze uiteraard niet belet dat de ruimtelijke planologie rekening kan en zelf dient te houden met de erfgoedwaarden van individuele constructies.365 4.2 Rechtsgevolgen van de afbakening van een erfgoedlandschap in een RUP 4.2.1 Voor iedereen: principiële zorgplicht voor de erfgoedwaarden 147. Voor wat betreft de erfgoedlandschappen is het op de eerste plaats zo dat iedereen een principiële zorgplicht
heeft
voor 366
Onroerenderfgoeddecreet
de
erfgoedwaarden
zoals
voorgeschreven
in
het
RUP.
Het
schrijft immers voor dat iedereen die werken en handelingen verricht of
daarvoor de opdracht verleent, zo veel mogelijk zorg in acht moet nemen voor de erfgoedwaarden van
360"Art."6.5.1"en"2.1,"25°"Onroerenderfgoeddecreet"" 361"De#SARO#heeft##in#zijn#advies#van#31#augustus#2011#omtrent#het#Onroerenderfgoeddecreet##gevraagd#om#de#
mogelijkheid#om#een#erfgoedlandschap#af#te#bakenen#op#basis#van#een#vastgestelde#inventaris#te#schrappen,# omdat#het#proces#tot#visievorming#op#die#manier#zou#worden#overgeslagen#(SARO,"advies"van"31"augustus" 2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"198"en"218)." 362 L. VANDENHENDE en G. VAN HOORICK, “Onroerend erfgoed: een nieuw decreet, een nieuwe wind?”, TMR 2014, (520) 532, nr. 36. 363""Art."2.1,"25°"Onroerenderfgoeddecreet." 364"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M." DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"128,"nr."65."" 365"Art."1.1.4."VCRO." 366"Art.#6.5.2#Onroerenderfgoeddecreet."
88 een erfgoedlandschap, zoals bepaald in het plan dat van toepassing is. 367 Hierdoor kunnen erfgoedlandschappen via een RUP ook ten aanzien van burgers rechtsgevolgen met zich meebrengen.368 Wanneer dit gepaard gaat met stedenbouwkundige voorschriften kan deze zorgplicht in deze voorschriften verder geconcretiseerd worden. Het decreet bepaalt verder uitdrukkelijk dat deze afbakening als erfgoedlandschap geen afbreuk kan doen aan strengere voorschriften die van kracht zijn op de beschermde goederen.369 4.2.2 Voor administratieve overheden: twee zorgplichten, telkens met bijhorende motiveringsplicht 148. Een eerste concrete zorgplicht voor een administratieve overheid bestaat hierin dat zij principieel 1) geen werkzaamheden en handelingen mag ondernemen, 2) noch toestemming of een vergunning mag verlenen voor activiteiten die een erfgoedlandschap geheel of gedeeltelijk kunnen vernietigen of betekenisvolle
schade
aan
de
erfgoedwaarden
kunnen
AERTS noemt de sub 2) vermelde concretisering van de zorgplicht weigeringsverplichting.
veroorzaken.
370
een principiële
371
149. De administratieve overheid moet in haar beslissing aangeven hoe ze met de op haar rustende verplichtingen rekening heeft gehouden.372 De administratieve overheid beschrijft met name bij elke beslissing over eigen werkzaamheden en eigen handelingen in erfgoedlandschappen en bij het verlenen van een toestemming of vergunning voor een dergelijke activiteit hoe ze voldoet aan deze verplichting.373
367"De#SARO#benadrukte#dan#ook#in#zijn#advies#van#31#augustus#2011#omtrent#het#Onroerenderfgoeddecreet#
het#belang#dat#bij#het#vaststellen#van#de#erfgoedlandschappen#er#een#duidelijke#en#gerichte#omschrijving#wordt# gemaakt#van#wat#de#belangrijke#te#behouden#erfgoedwaarden#zijn#(SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over" het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"198)." 368"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"(520)"539,"nr."58;"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere" bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia," 2014,"(69)"128,"nr."66."" 369"Art."6.5.4"Onroerenderfgoeddecreet." 370"Art." 6.5.3," tweede" lid" Onroerenderfgoeddecreet;# In# dit# verband# pleit# de# SARO# er# in# zijn# advies# van# 26# februari# 2014# over# de# ontwerpbesluiten# inzake# onroerend# erfgoed# (https://www.rwo.be/Portals/126/saro/adviezen/SARO%202014J02%20Advies.pdf,13)# voor# dat# bij# het# vastleggen# van# erfgoedlandschappen# de# erfgoedwaarden# zo# worden# omschreven# dat# een# gerichte# effectanalyse# mogelijk# is# waaruit# dan# een# duidelijke# motivering# volgt.# De# erfgoedwaarden# mogen# niet# onduidelijk#of#zeer#gedetailleerd#omschreven#worden#(bijvoorbeeld#door#de#loutere#verwijzing#naar#het#besluit# tot# vaststelling# van# het# erfgoedlandschap)# omdat# een# dergelijke# omschrijving# een# gerichte# effectanalyse# moeilijk# of# onmogelijk# maakt,# waardoor# een# beslissing# snel# aangevochten# kan# worden# als# gevolg# van# een# motiveringsgebrek.# 371"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M." DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"129,"nr."67."" 372"Art."6.5.3,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 373"Art."6.7.1"Onroerenderfgoedbesluit."
89 150. AERTS374 gaat er van uit dat de weigeringsverplichting nog steeds eenzelfde doorwerking via het RUP kent als onder het gelijkaardig luidende artikel 29, § 1 Decreet Landschapszorg. Terecht wijst hij er op dat dit op de eerste plaats met zich meebrengt dat bij de opmaak van de RUP’s of de plannen van aanleg
waarin
erfgoedlandschappen
afgebakend
worden,
deze
algemene
bepaling
[de
weigeringsplicht] vertaald wordt in stedenbouwkundige voorschriften en dat vanaf dat moment de wetgeving ruimtelijke ordening van toepassing is. Dit houdt in dat als men hieraan wijzigingen wenst aan te brengen, de volledige procedure van de wijziging van het RUP doorlopen zal moeten worden. Op de tweede plaats betekent dit dat deze weigeringsplicht de eigendomsrechten van de burger slechts zou kunnen beperken na omzetting in de planologische voorschriften, wat volgens AERTS logisch is, aangezien de erfgoedwaarden van het erfgoedlandschap vertaald worden in het plan. 151. Deze zorgplicht geldt hier ook voor de vergunningverlenende overheid. Ook bij het verlenen van vergunningen zal de administratieve overheid dus met de erfgoedwaarde van het erfgoedlandschap rekening moeten houden. Deze zorgplicht gaat dus verder dan deze voor geïnventariseerd onroerend erfgoed. 152. In het Decreet Landschapszorg375 was er een afwijkingsmogelijkheid voorzien op de principiële weigeringsplicht. Indien er geen alternatief mogelijk was, kon een activiteit die betekenisvolle schade kon veroorzaken toch toegelaten worden om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. In dat geval dienden wel schadebeperkende en compenserende maatregelen genomen te worden. In het Onroerenderfgoeddecreet is geen bepaling voorhanden die zou toelaten een activiteit, waarvoor een vergunning of toestemming nodig is, die een erfgoedlandschap geheel of gedeeltelijk vernietigt of die een betekenisvolle schade kan veroorzaken aan de waarden of een typisch landschapskenmerk toch te vergunnen of toe te laten. De mogelijkheid tot afwijking op de weigeringsplicht is wel terug te vinden in de parlementaire voorbereiding waaruit mag blijken dat het duidelijk de bedoeling was deze ook in het nieuwe regime te voorzien.376 In de parlementaire voorbereiding is er echter ook niets meer te vinden over de compensatieplicht. 153. Een tweede concrete zorgplicht voor een administratieve overheid bestaat hierin dat zij voor eigen werken of het verlenen van een opdracht hiervoor of over een eigen plan of verordening er toe gehouden
is
1°
te
voorkomen
dat
aan
erfgoedwaarden
ervan,
zoals
bepaald
in
het
onroerenderfgoedrichtplan dat van toepassing is, schade wordt veroorzaakt; 2° betekenisvolle schade aan de erfgoedwaarden nemen.
377
zo veel mogelijk te beperken door schadebeperkende maatregelen te
Voor eigen werken van de administratieve overheid is er dus wel voorzien in een
374"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M."
DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"129,"nr."67." 375"Art."29,"§"3"Decreet"Landschapszorg." 376"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"69." 377"Art."6.5.3,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet"
90 afwijkingsmogelijkheid
378
waar dit niet het geval is wanneer de overheid optreedt als
vergunningverlenende overheid voor activiteiten van een derde. Deze afwijkingsmogelijkheid zou echter slechts bestaan in zeer uitzonderlijke gevallen, met een gebrek aan alternatief in combinatie met een dwingende noodzaak tot het uitvoeren van dat werk omwille van redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.379 Er geldt in dergelijk geval een verplichting om de schade zo veel mogelijk te beperken, maar geen verplichting tot het nemen van compenserende maatregelen. Hoewel compenserende maatregelen mogelijk moeilijk te realiseren zijn voor vernield erfgoed valt het toch te betreuren dat de decreetgever dit niet heeft voorzien. 154. Ook aan deze tweede concrete zorgplicht in hoofde van de administratieve overheid jegens erfgoedlandschappen is een motiveringsplicht gekoppeld. Die brengt met zich mee dat de administratieve overheid bij elke beslissing over een eigen werk of over het verlenen van een opdracht daarvoor en over een eigen plan of verordening die een erfgoedlandschap nadelig kan beïnvloeden telkens beschrijft hoe ze voldoet aan haar zorgplicht. In de beslissing dient opgenomen te worden welke erfgoedlandschappen nadelig beïnvloed worden en desgevallend met welke maatregelen uitvoering is gegeven aan de zorgplicht.380 We merken op dat de regering automatisch aan haar motiveringsverplichting voldoet als een milieueffectrapport of een milieueffectbeoordeling van impact op erfgoedwaarden werd opgemaakt.381
378"Art.#6.5.3,#tweede#lid,#2°#Onroerenderfgoeddecreet." 379"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"69." 380"Art"6.5.3,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet;"art."6.7.2.Onroerenderfgoedbesluit." 381"Art."6.7.3.Onroerenderfgoedbesluit."
91
Hoofdstuk 5. Het opstellen van onroerenderfgoedrichtplannen 5.1 Begrip, belang en situering 155. De basis voor een erfgoedlandschap is hetzij een vastgestelde inventaris hetzij een onroerenderfgoedrichtplan. Wanneer we voor ogen houden dat een erfgoedlandschap een groter ruimtelijk geheel van erfgoedelementen en -waarden is, dat is ingebed in een RUP en waarbij het behoud van het erfgoed bepaald wordt in de stedenbouwkundige voorschriften van deze RUP, wordt het meteen duidelijk dat de onroerenderfgoedrichtplannen een cruciale rol spelen in de specifieke afstemming tussen erfgoedlandschappen en de ruimtelijke ordening. 156. Reeds in 2004 382 werd voorzien in een nieuw instrument voor gebiedsgericht beleid voor onroerend erfgoed. Het werd mogelijk om ankerplaatsen aan te duiden die via RUP’s in erfgoedlandschappen
konden
worden
omgezet.
Hierdoor
ontstond
er
naast
de
gewone
landschapsbescherming nog een bijkomende mogelijkheid om landschappen te beschermen conform de Europese Landschapsconventie. 383 Deze conventie benadrukt immers de integratie van het landschap in het beleid van andere sectoren zoals ruimtelijke ordening, landbouw en sociaaleconomisch beleid.384 De wens van de decreetgever om grotere gehelen te gaan beschermen waarin er voor bebouwing slechts een ondergeschikte rol is, heeft dus een internationale achtergrond. 157. Het aanduiden van ankerplaatsen werd in het Onroerenderfgoeddecreet vervangen door het opstellen van onroerenderfgoedrichtplannen. Erfgoedlandschappen kunnen voortaan niet enkel meer op basis van onroerenderfgoedrichtplannen maar ook op basis van opname in de vastgestelde landschapsatlas worden afgebakend. De ankerplaatsen die definitief zijn aangeduid overeenkomstig het voormelde Decreet Landschapszorg worden beschouwd als een vaststelling van de landschapsatlas als vermeld in hoofdstuk 4 van het Onroerenderfgoeddecreet en als onroerenderfgoedrichtplannen als vermeld in hoofdstuk 7 van het Onroerenderfgoeddecreet. 158. De Vlaamse Regering kan zowel per thema als per gebied onroerenderfgoedrichtplannen opstellen, waarbij vanuit de erfgoedwaarden een visie op de toekomstige ontwikkeling van de betrokken onroerende goederen op maat van een bepaald thema of van een bepaald afgebakend geografisch gebied wordt uitgewerkt.385 Een onroerenderfgoedrichtplan is een sectoraal voorstel voor inrichtingsplannen en RUP’s.386 Dit voorstel moet dan mee in overweging genomen worden (samen
382"Decr.Vl.#13#februari#2004##houdende#maatregelen#tot#behoud#van#erfgoedlandschappen,#BS#18#maart#2004.
"
383"Conceptnota"Onroerenderfgoeddecreet"van"22"juli"2010,"17." 384"Art."5d"Europese"conventie"20"oktober"2000"met"betrekking"tot"het"landschap,"door"België"bekrachtigd"
bij"wet"van"15"juni"2004,"BS"24"november"2004." 385"Art."7.1.1"Onroerenderfgoeddecreet." 386 Art. 7.1.4 Onroerenderfgoeddecreet; SARO, advies van 31 augustus 2011 over het Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 183.
92 met andere sectorale voorstellen) wanneer er sprake is van een ruimtelijk planinitiatief.387 Aldus vormt deze mogelijkheid ook een waardevol element om de wisselwerking tussen onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening te versterken.388 Daarna kunnen deze onroerenderfgoedrichtplannen geheel of gedeeltelijk worden omgezet in erfgoedlandschappen. De onroerenderfgoedrichtplannen kunnen steeds geheel of gedeeltelijk worden herzien.389 5.2 Het koppelen van een actieprogramma aan een onroerenderfgoedrichtplan 159. Aan een onroerenderfgoedrichtplan kan een actieprogramma worden gekoppeld. Dit laatste somt de instrumenten en middelen op die ter beschikking staan van de administratieve overheden en die vanuit onroerenderfgoedoogpunt nuttig of noodzakelijk zijn om de toekomstvisie, aandachtspunten en beheersdoelstellingen uit het onroerenderfgoedrichtplan te verwezenlijken. 390 Het actieprogramma bevat aldus concrete acties om de doelstellingen op het terrein te realiseren. Ook andere sectoren kunnen worden betrokken in het opstellen van het actieprogramma. Op deze manier kan men komen tot een compromis met andere beleidssectoren. In het actieprogramma kan men dan gezamenlijk de instrumenten en middelen opsommen die nodig zijn om te komen tot een verwezenlijking van de erfgoeddoelstellingen die in een onroerenderfgoedrichtplan voor een bepaald gebied of met betrekking tot een bepaald thema zijn bepaald.391 5.3 Rechtsgevolgen van het opstellen van een onroerenderfgoedrichtplan 5.3.1 Rechtsgevolgen voorheen gekoppeld aan de ankerplaatsen 160. De rechtsgevolgen verbonden aan een aanduiding als ankerplaats golden enkel voor administratieve overheden. Voor de burger bracht een aanduiding als ankerplaats in principe geen rechtsgevolgen met zich mee. Er werd zelf uitdrukkelijk bepaald dat deze aanduiding geen beoordelingsgrond vormde voor allerhande vergunningen zolang de ankerplaats niet werd opgenomen in een RUP of een plan van aanleg.392
387"Conceptnota"Onroerenderfgoeddecreet"van"22"juli"2010,"18." 388"SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/1,"183";"Minister"Bourgeois"ziet"hier"ook"een"duidelijke"uiting"in"van"de"door"de"decreetgever" gemaakte"keuze"voor"een"wisselwerking"tussen"onroerend"erfgoed"en"ruimtelijke"ordening"(Verslag" namens"de"Commissie"voor"Leefmilieu,"Natuur,"Ruimtelijke"Ordening"en"Onroerend"Erfgoed"uitgebracht" door"de"dames"Karin"Brouwers"en"Mercedes"Van"Volcem,--Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/8,"25<26)." 389 Art. 7.1.3 Onroerenderfgoeddecreet. 390"Art."7.1.5"Onroerenderfgoeddecreet." 391"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"71;"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met" andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M."DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,-Antwerpen," Intersentia,"2014,"(69)"126,"nr."62." 392"Art."25"Decreet"Landschapszorg."
93 161. Op deze regel werd een uitzondering voorzien wanneer de vergunning werd aangevraagd door een andere administratieve overheid. Er werd met andere woorden een onderscheid gemaakt tussen vergunningsaanvragen die van burgers kwamen en vergunningsaanvragen die van een administratieve overheid kwamen. In de rechtsleer werd dit onderscheid op kritiek onthaald.393 Er bestond namelijk een vermoeden dat de overheid bij het beslissen over een vergunningsaanvraag voor een burger toch rekening zou houden met de definitief aangeduide ankerplaatsen. 162. Naast dit rechtsgevolg voor vergunningsaanvragen van administratieve overheden bestond er nog een belangrijker rechtsgevolg, namelijk een zorgplicht en een bijzondere motiveringsverplichting voor administratieve overheden. 394 Deze golden voor al hun beslissingen inzake een eigen werk of handeling, of inzake het verlenen van een opdracht daartoe, of inzake een eigen plan of verordening, die een ankerplaats nadelig konden beïnvloeden. De zorgplicht werd nader geconcretiseerd.395 De overheid diende de overweging om tot een beslissing te komen die een ankerplaats nadelig kon beïnvloeden, beschrijven in een motiveringsnota. Er werd een cascade aan maatregelen voorzien.396 Eerst moest er een grondige evaluatie komen van de geplande activiteit. Daarna moest er bekeken worden wat de negatieve gevolgen waren. Deze negatieve gevolgen moesten zoveel mogelijk worden vermeden. Maar er werd reeds voorzien dat indien men de negatieve gevolgen niet kon vermijden, dat er dan gekozen moest worden voor herstel of compenserende maatregelen. Er werd dus duidelijk vermeld dat niet alle schade vermijdbaar zou zijn. Dit is logisch aangezien de ankerplaatsen slechts een verfijning op de sectorale wetgeving mochten zijn. Ze mochten dus geen absolute beperkingen vaststellen die bepaalde handelingen verboden of onmogelijk maakten die in overeenstemming waren met de RUP’s of de plannen van aanleg.397 5.3.2 Het stilzwijgen van het Onroerenderfgoeddecreet over rechtsgevolgen en over een zorgplicht 163. Onroerenderfgoedrichtplannen brengen geen rechtsgevolgen met zich mee voor de burger, net zo min als ankerplaatsen. De tekst van het Onroerenderfgoeddecreeet zelf spreekt niet van een zorgplicht met betrekking tot de onroerenderfgoedrichtplannen. Volgens de conceptnota creëren ze wel een zorgbeginsel voor elke overheid waarbij de overheid het sectoraal gebiedsgericht beleid in het onroerenderfgoedrichtplan gelijktijdig en evenwaardig met andere sectorale voorstellen afweegt.398
393"A."VAN"DEN"BROECK,"“het"Erfgoedlandschapsdecreet”,"MER-2005,"afl."3,"(189)"207;"A.M."DRAYE,"“Over" ankerplaatsen,"erfgoedlandschappen"en"zorgplicht”,"TROS"2008,"afl."52,"(277)"281." 394"Art."26"Decreet"Landschapszorg." 395"BVR"9"mei"2008"tot"bepaling"van"nadere"regels"voor"de"zorgplicht"betreffende"definitief"aangeduide" ankerplaatsen"en"erfgoedlandschappen,"BS"5"juni"2008." 396"A.M."DRAYE,"“Over"ankerplaatsen,"erfgoedlandschappen"en"zorgplicht”,"TROS"2008,"afl."52,"(277)"284." 397"Art."24"Decreet"Landschapszorg." 398 Conceptnota Onroerenderfgoeddecreet van 22 juli 2010, 18.
94 5.3.3 Zorgplicht via inventarisatie? 164. VANDENHENDE en VAN HOORICK zijn van oordeel dat de onroerenderfgoedrichtplannen (enkel) een zorgplicht met zich meebrengen via de inventarisatie. Zij stellen dat de zorgplicht die voor de administratieve overheid geldt bij onroerende goederen die opgenomen zijn in een aan een openbaar
onderzoek
onderworpen
onroerenderfgoedrichtplannen geldt.
vastgestelde
inventaris
principieel
voor
alle
nieuwe
Zij steunen zich hiervoor enerzijds op het artikel 4.1.9
Onroerenderfgoeddecreet, op basis waarvan een zorgplicht van toepassing is op erfgoed opgenomen in een aan een openbaar onderzoek onderworpen vastgestelde inventaris en anderzijds op het artikel 7.1.2 Onroerenderfgoeddecreet. Dit laatste artikel stelt dat onroerenderfgoedrichtplannen opgesteld worden onder andere op basis van de gegevens die opgenomen zijn in een inventaris.399 165. Voorafgaandelijk moet opgemerkt worden dat wellicht iedereen de opvatting van VANDENHENDE en VAN HOORICK deelt, in zover deze opvatting inhoudt dat de zorgplicht en motiveringsplicht blijven gelden voor de items zelf, vastgesteld in de inventarissen, waarvoor er een openbaar onderzoek werd gevoerd en die ook werden opgenomen in een onroerenderfgoedrichtplan. 166. Het Onroerenderfgoeddecreet 400 bepaalt evenwel dat een onroerenderfgoedrichtplan ‘onder andere’ op basis van de gegevens uit de vastgestelde inventaris is opgesteld. De vraag kan dan ook, zoals
AERTS 401 stelt, opgeworpen worden of deze gegevens uit de vastgestelde inventaris als
noodzakelijke gegevens dienen beschouwd te worden om een onroerenderfgoedrichtplan op te stellen. De bewoording van artikel 7.1.2 Onroerenderfgoeddecreet lijkt een negatief antwoord te brengen. De memorie van toelichting lijkt meer in de richting van een positief antwoord te gaan.402 Naar onze mening moet bovenstaande vraag toch eerder positief dan negatief beantwoord worden. AERTS stelt zich ook de vraag in hoeverre de zorg- en bijhorende motiveringsplicht gelden voor het gehele onroerenderfgoedrichtplan, waarbij hij opmerkt dat hij het rechtstreeks verband tussen de zorg- en motiveringsplicht en het onroerenderfgoedrichtplan minder zuiver vindt.403 5.3.4 Zorgplicht voor overeenkomstig het Decreet Landschapszorg definitief aangeduide ankerplaatsen? 167. Volgens VANDENHENDE en VAN HOORICK geldt de hiervoor beschreven zorgplicht niet voor overeenkomstig het Decreet Landschapszorg definitief aangeduide ankerplaatsen. Ze stellen dat,
399"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"538,"nr."57." 400"Art."7.1.2"Onroerenderfgoeddecreet." 401"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M." DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"124,"nr."60.""" 402 MvT, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 70. 403"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M." DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"124,"nr."60.""
95 hoewel bet Onroerenderfgoeddecreet voorziet in een overgangsmaatregel waarbij definitief aangeduide ankerplaatsen worden beschouwd als onroerenderfgoedrichtplannen, de zorgplicht hier niet onmiddellijk op van toepassing is.
Zij steunen zich hiervoor op artikel 4.1.9
Onroerenderfgoeddecreet dat de zorgplicht beperkt tot onroerende goederen die opgenomen zijn in een aan een openbaar onderzoek onderworpen vastgestelde inventaris als vermeld in artikel 4.1.3 Onroerenderfgoeddecreet.404 Volkomen in de lijn van artikel 4.1.9 Onroerenderfgoeddecreet bepaalt artikel 12.3.18, tweede lid Onroerenderfgoeddecreet, nadat het eerst de laatste vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed bij besluit van de administrateur-generaal van het Agentschap op basis van artikel 12/1 van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten
voorafgaand
aan
de
inwerkingtreding
van
hoofdstuk
4
van
het
Onroerenderfgoeddecreet, als vaststelling overeenkomstig artikel 4.1.1 Onroerenderfgoeddecreet heeft laten gelden, dat artikel 4.1.9 Onroerenderfgoeddecreet op deze inventaris enkel van toepassing is voor
de
goederen
die
aan
een
openbaar
onderzoek
overeenkomstig
artikel
4.1.3
Onroerenderfgoeddecreet zijn onderworpen. De ankerplaatsen definitief aangeduid overeenkomstig het Decreet Landschapszorg worden beschouwd als een vaststelling van de landschapsatlas als vermeld in hoofdstuk 4 van het Onroerenderfgoeddecreet. Door de automatische vaststelling wordt de landschapsatlas niet aan een openbaar onderzoek onderworpen. Wellicht bij toepassing van het bepaalde in artikel 4.1.9 Onroerenderfgoeddecreet en in artikel 12.3.18, tweede lid Onroerenderfgoeddecreet, stellen VANDENHENDE en VAN HOORICK dat de zorgplicht voor in de landschapsatlas opgenomen erfgoed enkel geldt voor aan een openbaar onderzoek onderworpen inventaris. Zij besluiten dan ook dat, aangezien de onroerenderfgoedrichtplannen enkel een zorgplicht met zich meebrengen via de inventarisatie, in voorkomend geval geen zorgplicht zal gelden.405 Volgens VANDENHENDE en VAN HOORICK zullen de reeds definitief aangeduide ankerplaatsen bijgevolg in de inventaris moeten zijn opgenomen én aan een openbaar onderzoek worden onderworpen vooraleer ze de gevolgen van het Onroerenderfgoeddecreet teweegbrengen en deze gevolgen aldus op de onroerenderfgoedrichtplannen doen doorwerken.406 168. Ook bovenstaande stelling van VANDENHENDE en VAN HOORICK met betrekking tot de ankerplaatsen wordt niet zonder meer bijgetreden door AERTS407 . Op grond van een vergelijking tussen de artikelen 12.3.15 en 12.3.18 Onroerenderfgoeddecreet blijkt dat er minstens sprake is van 404"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"538,"nr."57."" 405"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"538,"nr."57."" 406"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"538,"nr."57.""" 407"S."AERTS,"“Interactie"van"het"onroerend"erfgoed"met"andere"bestuursrechtelijke"domeinen”"in"A.M." DRAYE"(ed.),"Actualia-Onroerend-Erfgoed,"Antwerpen,"Intersentia,"2014,"(69)"124,"nr."60."
96 een onduidelijkheid. In artikel 12.3.15 Onroerenderfgoeddecreet zegt de decreetgever dat de ankerplaatsen die definitief werden aangeduid onder de vorige regelgeving worden beschouwd als een vaststelling
van
de
landschapsatlas
‘als
vermeld
in
hoofdstuk
4’.
Hoofdstuk
4
Onroerenderfgoeddecreet bevat o.a. het artikel 4.1.3 Onroerenderfgoeddecreet waarin de vereiste staat van het openbaar onderzoek. Artikel 12.3.15 Onroerenderfgoeddecreet lijkt aldus te zeggen dat de ankerplaatsen definitief aangeduid onder de vorige regelgeving moeten worden beschouwd alsof er een openbaar onderzoek zou zijn geweest. Artikel 12.3.18 Onroerenderfgoeddecreet daarentegen stelt dat de vaststelling van de laatste inventaris bouwkundig erfgoed, voorafgaand aan de inwerkintreding van hoofdstuk 4, geldt als vaststelling ‘overeenkomstig artikel 4.1.1’. Men verwijst hier dus niet naar artikel 4.1.3 Onroerenderfgoeddecreet, met name de verplichting van een openbaar onderzoek. Hier voorziet het Onroerenderfgoeddecreet blijkbaar in een uitzondering op de verplichting van een openbaar onderzoek. Het is mijns inziens voorlopig zeer moeilijk te bepalen wat met voormelde onduidelijkheden zal gebeuren in de toekomst. Vermoedelijk wordt het wachten op rechtspraak om deze onduidelijkheden uit te klaren.
97
Hoofdstuk 6. Het bijzondere aan archeologie 6.1 Inleiding-afbakening 169. Voor de opname in de inventaris van archeologische zones, respectievelijk de bescherming van een archeologische site en de daaraan door het Onroerenderfgoeddecreet gekoppelde rechtsgevolgen, verwijs ik naar mijn toelichting daarover in hoofdstuk 2, respectievelijk hoofdstuk 3 van deze masterproef. Voor de financiering van de zorg voor archeologisch erfgoed, verwijs ik naar mijn bespreking daarvan, eveneens onder hoofdstuk 3 van deze masterproef. De specifieke bepalingen hieromtrent in het kader van toevalsvondsten en in het kader van het archeologisch (voor)onderzoek bij bodemingrepen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning vereist is, en hieraan gekoppeld de mogelijke oprichting van een Archeologiefonds, licht ik wel nader toe in dit hoofdstuk. In dit hoofdstuk bespreek ik dus in essentie het specifieke aan de archeologie. Zoals reeds gezegd bevat het Onroerenderfgoeddecreet inzake archeologie tal van (rechts)gevolgen die niet gekoppeld worden aan het doorlopen van enige specifieke juridische procedure tot behoud van ons erfgoed. De focus van dit hoofdstuk ligt op de toelichting van deze diverse (rechts)gevolgen. 6.2 (Rechts)gevolgen opgenomen in het archeologieluik van het Onroerenderfgoeddecreet 6.2.1 Het beginsel van het passief behoud van archeologische artefacten, sites en ensembles 170. Het Onroerenderfgoeddecreet verbiedt iedereen om archeologische artefacten, archeologische sites en archeologische ensembles te ontsieren, te beschadigen of te vernielen.
408
Het
passiefbehoudsbeginsel heeft inzake archeologie een ruim toepassingsgebied. Het geldt immers niet alleen voor op basis van het Onroerenderfgoeddecreet beschermde archeologische sites409, maar ook voor archeologische artefacten, sites en ensembles die op basis van het Onroerenderfgoeddecreet geen beschermd erfgoed zijn. Het Onroerenderfgoeddecreet kent aldus een eerste rechtsgevolg toe aan het louter voorhanden zijn van goederen die niet het voorwerp geweest zijn van enige juridische procedure en met name op de eerste plaats aan de roerende goederen die van algemeen belang zijn wegens de archeologische erfgoedwaarde en op de tweede plaats aan de gehelen van roerende goederen
die
van
algemeen
belang
zijn
wegens
de
archeologische
erfgoedwaarde
en
onderzoeksdocumenten afkomstig van een archeologisch onderzoek. Ook in het Archeologiedecreet vallen zowel beschermd als niet beschermd erfgoed onder het passiefbehoudsbeginsel: de eigenaar en de gebruiker zijn ertoe gehouden alle overblijfselen en voorwerpen of enig ander spoor van menselijk 408"Art."5.1.1"Onroerenderfgoeddecreet."" 409"Art."6.4.3"Onroerenderfgoeddecreet."
98 bestaan die getuigenis afleggen van tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of vondsten een betekenisvolle bron van informatie zijn en die zich op hun gronden bevinden (…) voor beschadiging en vernieling te behoeden.410 6.2.2 Het beginsel van het actief behoud van archeologische ensembles - meldingsplichten 171. Het Onroerenderfgoeddecreet legt de zakelijkrechthouders en de gebruikers van een archeologisch ensemble de verplichting op om het als een geheel te bewaren, het in goede staat te behouden
en
het
beschikbaar
te
houden
voor
wetenschappelijk
onderzoek.
Het
Onroerenderfgoeddecreet kent aldus een tweede rechtsgevolg toe aan het louter voorhanden zijn van goederen die niet het voorwerp geweest zijn van enige juridische procedure en met name aan de gehelen van roerende goederen die van algemeen belang zijn wegens de archeologische erfgoedwaarde en onderzoeksdocumenten afkomstig van een archeologisch onderzoek. 172. Hier speelt het rechtsgevolg niet voor iedereen, maar enkel voor de zakelijkrechthouders en de gebruikers van een archeologisch ensemble. Het actiefbehoudsbeginsel voor archeologische ensembles wordt overgenomen uit het Verdrag van Valletta411 . De zakelijkrechthouder die het beheer van een archeologisch ensemble toevertrouwt aan een erkend onroerenderfgoeddepot voldoet aan de voormelde verplichting.412 Het actiefbehoudsbeginsel is dus niet van toepassing op alle niet beschermd archeologisch erfgoed, het geldt alleen ten aanzien van archeologische ensembles.413 Ook in het Archeologiedecreet
vallen
zowel
beschermd
als
niet
beschermd
erfgoed
onder
het
actiefbehoudsbeginsel: de eigenaar en de gebruiker zijn ertoe gehouden alle overblijfselen en voorwerpen of enig ander spoor van menselijk bestaan die getuigenis afleggen van tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of vondsten een betekenisvolle bron van informatie zijn en die zich op hun gronden bevinden te bewaren en te beschermen (…).414 173. Het Onroerenderfgoeddecreet kent nog twee andere rechtsgevolgen toe aan het houden van een zakelijk recht op, respectievelijk het gebruiken van een archeologisch ensemble (of van een archeologisch artefact), waarbij deze rechtsgevolgen ook hier ontstaan zonder het (voorafgaandelijk) voeren van enige juridische procedure. De zakelijkrechthouder of de gebruiker van een archeologisch artefact of van een archeologisch ensemble, dat afkomstig is uit het Vlaams Gewest, moet niet alleen binnen dertig dagen elke wijziging van bewaarplaats of zakelijkrechthouder aan het Agentschap
410"Art."4,"§"2"Archeologiedecreet." 411"Art."4,"§"2"en"§"3"Verdrag"van"Valletta,"zoals"op"8"oktober"2010"geratificeerd"door"België;"Wet"23"juni" 2008"houdende"instemming"met"het"Europees"Verdrag"inzake"de"bescherming"van"het"archeologisch" erfgoed"(herzien),"gedaan"te"Valletta"op"16"januari"1992,"BS"30"maart"2011;"Decr.Vl."11"juni"2010" houdende"instemming"met"het"Europees"Verdrag"inzake"de"bescherming"van"het"archeologisch"erfgoed" (herzien),"gedaan"te"Valletta"op"16"januari"1992,"BS"19"juli"2010." 412"Art."5.2.1"Onroerenderfgoeddecreet." 413"Art."5.2.1"Onroerenderfgoeddecreet." 414"Art."4,"§"2"Archeologiedecreet.""
99 melden415, maar ook minstens dertig dagen voorafgaand aan het buiten het Vlaams Gewest brengen ervan zijn voornemen daartoe aan het Agentschap melden.416 6.2.3 Verbod op het zonder erkenning en zonder toelating uitvoeren van archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem met het oog op wetenschappelijke vraagstelling 174. Een ander rechtsgevolg waarin het Onroerenderfgoeddecreet los van enige voorafgaande juridische procedure met betrekking tot het erfgoed voorziet en dat geldt jegens iedereen is het verbod om archeologisch (voor)onderzoek met ingreep in de bodem of archeologische opgravingen met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen uit te voeren, zonder te beschikken enerzijds over een erkenning als archeoloog en anderzijds over een toelating van het Agentschap.417 Dit betreft de uitvoering van zuiver wetenschappelijk archeologisch onderzoek. VANDENHENDE en VAN HOORICK vestigen er terecht de aandacht op dat ook bij dergelijk onderzoek, dat onder meer kan worden gebruikt voor het documenteren van erfgoedwaarden in functie van de bescherming van een archeologische site, een bewaring in situ van het archeologisch patrimonium het uitgangspunt is.418 Zij stellen dan ook dat het aangewezen is dat de onderzoeker bij het onderzoek informatie betreffende de bewaring in situ van archeologische sporen inzamelt waardoor een langetermijnvisie betreffende het beheer van het archeologisch patrimonium wordt opgebouwd, waardoor het beheer in situ van gekende archeologische sites kan worden verbeterd.419 175. Een erkend archeoloog kan archeologisch vooronderzoek of archeologische opgravingen uitvoeren met het oog op weloverwogen en gedocumenteerde wetenschappelijke vraagstellingen.420 Hij moet daarbij met de zakelijkrechthouders van de betrokken onroerende goederen een overeenkomst sluiten die de vergoeding voor eventuele schade, de bestemming van het archeologisch ensemble en de verwachte duur van het onderzoek regelt.421 176. Hij moet eveneens toelating vragen aan het Agentschap om een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of een archeologische opgraving met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen uit te voeren.422 Deze aanvraag bevat minstens het erkenningsnummer van de erkende archeoloog, de woonplaats of maatschappelijke zetel van de erkende archeoloog, de locatie van het archeologisch vooronderzoek met in voorkomend geval de kadastrale gegevens van de betrokken percelen, de wetenschappelijke vraagstellingen en het belang van het wetenschappelijk onderzoek, de
415"Art."5.2.2"Onroerenderfgoeddecreet." 416"Art."5.2.3"Onroerenderfgoeddecreet." 417"Art."5.5.1<5.5.4"Onroerenderfgoeddecreet." 418L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”,"
TMR"2014,"afl."6,"(520)"527,"nr."23." 419"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"53." 420"Art."5.5.1"Onroerenderfgoeddecreet." 421"Art."5.5.2"Onroerenderfgoeddecreet." 422"Art."5.5.3,"§"1,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
100 voorgestelde uitvoeringswijze, de overeenkomst met de zakelijkrechthouders van de betrokken onroerende goederen en de motivatie waarom onderzoek primeert op behoud.423 Als het Agentschap de toelating voor het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of voor de archeologische opgraving met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen weigert of er voorwaarden aan koppelt, kan de erkende archeoloog een georganiseerd administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering, die over het beroepschrift advies kan inwinnen bij de VCOE.424 177. De erkende archeoloog meldt aan het Agentschap de aanvang van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem en de archeologische opgraving met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen.425 Binnen twee maanden na het beëindigen van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of de archeologische opgraving bezorgt hij per beveiligde zending een archeologierapport aan het Agentschap.426 Binnen twee jaar na het beëindigen van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of de archeologische opgraving bezorgt hij tenslotte per beveiligde zending een eindverslag aan het Agentschap overeenkomstig de vastgestelde code van goede praktijk.427 De erkende archeoloog publiceert het eindverslag.428 De eindverslagen van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem en de archeologische opgravingen met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen worden digitaal ontsloten.429 6.2.4 Verbod op het opsporen met metaaldetectoren van archeologische artefacten en sites, zonder erkenning of in afwijking van de code van goede praktijk 178. Een ander rechtsgevolg waarin het Onroerenderfgoeddecreet los van enige voorafgaande juridische procedure met betrekking tot het erfgoed voorziet en dat geldt jegens iedereen is het verbod om zonder erkenning als metaaldetectorist of in afwijking van de code van goede praktijk archeologische artefacten en archeologische sites met metaaldetectoren op te sporen.430 6.2.5 Verbod op het zonder toelating of zonder melding uitvoeren van archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, van archeologische opgravingen of van graafwerken met de bedoeling archeologische sites op te sporen en vrij te leggen of archeologische artefacten uit hun originele context te verwijderen 179. Een ander rechtsgevolg waarin het Onroerenderfgoeddecreet los van enige voorafgaande juridische procedure met betrekking tot het erfgoed voorziet en dat geldt jegens iedereen is het verbod
423"Art."5.5.3,"§"1,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 424"Art."5.5.3,"§"2"Onroerenderfgoeddecreet." 425"Art."5.5.4,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 426"Art."5.5.4,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 427"Art."5.5.4,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
428"Art."5.5.4,"vierde"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 429"Art."5.5.4,"laatste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 430"Art."5.1.2"Onroerenderfgoeddecreet."
101 om zonder toelating van het Agentschap en zonder melding aan het Agentschap of in voorkomend geval aan de erkende onroerenderfgoedgemeente een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, een archeologische opgraving of graafwerken uit te voeren met de bedoeling archeologische sites op te sporen en vrij te leggen of archeologische artefacten uit hun originele context te verwijderen. Uiteraard zijn archeologische onderzoeken, die geen bodemingrepen met zich meebrengen, zoals veldprospectie, luchtfotografische of geofysische prospectie, archivalisch onderzoek of andere, vrijgesteld van een melding aan of een toelating van het Agentschap of in voorkomend geval aan de erkende onroerenderfgoedgemeente.431 6.2.6 Rechtsgevolgen verbonden aan een toevalsvondst 180. Los van enige voorafgaande juridische procedure koppelt het Onroerenderfgoeddecreet rechtsgevolgen aan het bij toeval vinden van een goed waarvan de vinder weet of minstens redelijkerwijze moet vermoeden dat het archeologische erfgoedwaarde heeft. Dit rechtsgevolg geldt jegens iedereen die, op een ander moment dan bij het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek, een archeologische opgraving of het gebruik van een metaaldetector en zonder de bedoeling archeologische sites op te sporen en vrij te leggen of archeologische artefacten uit hun originele context te verwijderen een roerend of onroerend goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het archeologische erfgoedwaarde heeft.432 181. De regeling waarin
het Onroerenderfgoeddecreet voorziet inzake de zogenaamde
toevalsvondsten brengt ook rechtsgevolgen met zich mee voor de zakelijkrechthouder en de gebruiker van de percelen waar het goed gevonden werd. De vinder is, net als onder het Archeologiedecreet433 , verplicht binnen drie dagen aangifte te doen van zijn vondst bij het Agentschap. Dit brengt de zakelijkrechthouder en de gebruiker van de betrokken percelen, als deze niet zelf de vinder zijn, en de gemeenten waar de vondst wordt gedaan op de hoogte dat er vondsten zijn gedaan die vermoedelijk archeologische
erfgoedwaarde
hebben
en
wat
de
rechtsgevolgen
daarvan
zijn.
De
zakelijkrechthouder, de gebruiker en de vinder moeten tot de tiende dag na de aangifte op grond van het passiefbehoudsbeginsel het goed in situ behouden 434 of anders gezegd, de archeologische artefacten en hun vindplaats in onveranderde toestand bewaren en de archeologische artefacten en hun context tegen beschadiging of vernieling beschermen en toegankelijk maken voor onderzoek door het 431"Art."5.1.3"Onroerenderfgoeddecreet;"MvT,"Parl.St.-Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"40." 432"Art."5.1.4"Onroerenderfgoeddecreet."
433"Art."8,"eerste"lid"Archeologiedecreet." 434"Art."5.1.4,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet;"Art."10.3.3"Onroerenderfgoeddecreet"bepaalt"volkomen" in"lijn"met"art."10"Archeologiedecreet"dat"de"vinder,"tenminste"als"hij"terzelfdertijd"de"zakelijkrechthouder" of"de"gebruiker"van"het"betreffende"onroerend"goed"is,"een"vergoeding"kan"vorderen"voor"schade"ten" gevolge"van"deze"verplichtingen,"als"de"schade"voortvloeit"uit"de"verlenging"van"de"termijn"van"tien"dagen" en"als"de"totale"termijn"dertig"dagen"overschrijdt,"weliswaar"alleen"als"ze"de"toevalsvondst"correct"aan"het" Agentschap"Onroerend"erfgoed"hebben"gemeld;"T."EYSKENS,"“Het"archeologiedecreet"van"onder"het"stof" gehaald?”,"TROS"2004,"afl."33,"(5)"14<15;"M."DEWEIRDT,"Archeologierecht:-een-schat-aan-rechtsregels-vanonder-het-stof-gehaald,"Gent","Larcier,"2010,"38."
102 Agentschap. Na dit onderzoek kan het Agentschap de termijn van tien dagen inkorten of verlengen. Het Agentschap brengt de zakelijkrechthouder en de gebruiker van deze eventuele inkorting of verlenging per beveiligde zending op de hoogte. Na het verstrijken van de termijn zijn de zakelijkrechthouder,
de
gebruiker
en
de
vinder
niet
langer
onderworpen
aan
het
van
een
passiefbehoudsbeginsel voor archeologisch erfgoed voor wat betreft de gemelde vondst. 6.2.7
De
toevoeging
van
een
bekrachtigde
archeologienota
bij
de
aanvraag
stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem of van een verkavelingsvergunning 6.2.7.1 Algemeen 182. Een volgend rechtsgevolg dat het Onroerenderfgoeddecreet principieel los van enige voorafgaande juridische procedure voorziet en dat geldt jegens iedereen die een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem of een verkavelingsvergunning aanvraagt, weliswaar beperkt tot enkele decretaal vastgelegde situaties435, bestaat in de verplichting voor de aanvrager om bij de aanvraag een bekrachtigde archeologienota toe te voegen436. 6.2.7.2 Gevallen waarin de toevoeging van een bekrachtigde archeologienota vereist is 6.2.7.2.1 Gevallen waarin bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem een bekrachtigde archeologienota moet toegevoegd worden 183. Zoals gezegd geldt de verplichting om een bekrachtigde archeologienota bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem437 toe te voegen, enkel in welbepaalde decretaal vastgelegde situaties. Mede op vraag van de SARO werd aldus, analoog met de regeling inzake de verplichte uitvoering van een oriënterend bodemonderzoek ingeval van risicogronden, als algemene regel gesteld dat geen bekrachtigde archeologienota vereist is, tenzij in specifiek vermelde gevallen (o.a. archeologische zones).438 Een eerste vastgelegde situatie is deze waarin de aanvraag betrekking heeft op percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief beschermde archeologische site. In dit geval staat het rechtsgevolg dus niet los van enige juridische procedure, integendeel. Een tweede vastgelegde situatie is deze waarin de aanvraag betrekking heeft op een ingreep in de bodem
435"Deze"werken"zullen"steeds"archeologisch"begeleid"moeten"worden"of"met"andere"woorden"begeleid" moeten"worden"door"een"archeologisch"deskundige;"MvT,"Parl.St."VI.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"42." 436"L."VANDENHENDE,""Het"onroerenderfgoeddecreet:"de"bescherming"van"onroerend"erfgoed"in"het" Vlaams"Gewest"herschikt","TROS"2014,"afl."74,"(41)"50."Voor"de"inhoud"van"deze"archeologienota,"zie"art." 5.4.8."Onroerenderfgoeddecreet." 437"Een"bodemingreep"is""elke-wijziging-van-de-eigenschappen-van-de-ondergrond-door-verwijdering-oftoevoeging-van-materie,-verhoging-of-verlaging-van-de-grondwatertafel,-of-samendrukken-van-de-materialenwaaruit-de-ondergrond-bestaat.-Vernieuwbouw,-die-geen-ingreep-in-de-bodem-vertegenwoordigt,-valt-hierniet-onder-en-vereist-bijgevolg-geen-bekrachtigde-archeologienota""(Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1," 42)." 438"SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr." 1901/1,"194."
103 met een totale oppervlakte van 100 m² of meer en waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt en waarbij de betrokken percelen geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones. Ook in dit geval staat het rechtsgevolg dus niet los van enige juridische procedure. Een derde vastgelegde situatie is deze waarbij de percelen volledig gelegen zijn buiten archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones, en waarbij de ingreep in de bodem 1000 m² of meer bedraagt en waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 3000 m² of meer bedraagt.439 In dit derde geval staat het rechtsgevolg wel degelijk los van enige juridische procedure. Voor de toepassing van het tweede en derde geval op terreinen zonder kadastraal nummer geldt de totale oppervlakte van de hele werf van het te vergunnen werk. 184. De aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning die zich in één van de drie voormelde decretaal vastgelegde situaties bevindt, wordt in een aantal gevallen alsnog vrijgesteld van de verplichting om een bekrachtigde archeologienota toe te voegen aan zijn aanvraag. Zo is geen bekrachtigde archeologienota vereist indien de aanvraag een gebied betreft waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, zoals vastgesteld door de Vlaamse regering. Er is evenmin een bekrachtigde archeologienota van doen indien de aanvraag betrekking heeft op werkzaamheden binnen het gabarit van bestaande lijninfrastructuur en haar aanhorigheden. De vergunning aanvragende natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon moet tenslotte evenmin een bekrachtigde archeologienota toevoegen in het geval de ingreep in de bodem een totale oppervlakte heeft van minder dan 5000 m² en de betrokken percelen volledig gelegen zijn buiten woongebied of recreatiegebied en buiten archeologische zones opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones en buiten beschermde archeologische sites. Voor de toepassing van het derde geval op terreinen zonder kadastraal nummer geldt de totale oppervlakte van de hele werf van het te vergunnen werk.440 185. Hierbij moet ook nog opgemerkt worden dat de aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem een archeologienota kan indienen die in het kader van een vorige vergunningsaanvraag is bekrachtigd, als de stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft op hetzelfde perceel of dezelfde percelen en als de ingreep in de bodem van de te vergunnen werken overeenkomt met de ingreep in de bodem van de werken omschreven in de bekrachtigde archeologienota.441
439"Art."5.4.1,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 440"Art."5.4.1,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 441"Art."5.4.1,"zesde"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
104 6.2.7.2.2 Gevallen waarin bij de aanvraag van een verkavelingsvergunning een bekrachtigde archeologienota moet worden toegevoegd 186. Ook bij de aanvraag van een verkavelingsvergunning geldt de verplichting om een bekrachtigde archeologienota toe te voegen enkel in welbepaalde decretaal vastgelegde situaties.442 Een eerste decretaal vastgelegde situatie is deze waarin de aanvraag betrekking heeft op percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief beschermde archeologische site. In dit geval staat het rechtsgevolg dus niet los van enige juridische procedure, integendeel. Een tweede vastgelegde situatie is deze waarin de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt en waarbij de betrokken percelen geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones. Ook in dit geval staat het rechtsgevolg dus niet los van enige juridische procedure. Een derde vastgelegde situatie is deze waarbij de percelen volledig gelegen zijn buiten archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones, en waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 3000 m² of meer bedraagt. In dit derde geval staat het rechtsgevolg wel degelijk los van enige juridische procedure. Voor de toepassing van het tweede en derde geval op terreinen zonder kadastraal nummer geldt de totale oppervlakte van de hele werf van het te vergunnen werk. 187. De aanvrager van een verkavelingsvergunning die zich in één van de drie voormelde decretaal vastgelegde situaties bevindt, wordt alsnog vrijgesteld van de verplichting om een bekrachtigde archeologienota toe te voegen aan zijn aanvraag. Zo is geen bekrachtigde archeologienota vereist indien de aanvraag een gebied betreft waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering. Hierbij moet ook nog opgemerkt worden dat de aanvrager van een verkavelingsvergunning met ingreep in de bodem een archeologienota kan indienen die in het kader van een vorige vergunningsaanvraag is bekrachtigd, als de verkavelingsvergunning betrekking heeft op dezelfde percelen en als de ingreep in de bodem van de te vergunnen werken overeenkomt met de ingreep in de bodem van de werken omschreven in de bekrachtigde archeologienota. Enkele uitzonderingen die wel voor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem gelden, gelden dus niet in het geval van de aanvraag van een verkavelingsvergunning.443
442"Art."5.4.2,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 443"Art."5.4.2,"vierde"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
105 6.2.7.3 ‘Standaard’procedure voor het verkrijgen van een bekrachtigde archeologienota 6.2.7.3.1 Archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem voorafgaand aan vergunningsplichtige ingrepen 188. Om een bekrachtigde archeologienota te verkrijgen moet de aanvrager vóór het indienen van zijn aanvraag
van
een
stedenbouwkundige
vergunning
met
ingreep
in
de
bodem
of
een
verkavelingsvergunning op de eerste plaats door een erkend archeoloog een archeologisch onderzoek laten verrichten.444 Deze verplichting kadert in de primauteit van het behoud in situ. Dit houdt in dat het erfgoed dat zich in de bodem bevindt best in die bodem bewaard blijft en liefst zo weinig mogelijk verstoord wordt. Deze primauteit werd in het Vlaamse archeologiebeleid overgenomen uit het Verdrag van Valletta.445 Het behoud in situ primeert op het behoud ex situ. Het erfgoed wordt liefst niet opgegraven. Uit de primauteit van het behoud in situ vloeit eveneens voort dat, de uitvoerders van grondwerken of bodemingrepen het bestaande bodemerfgoed zo weinig mogelijk mogen aantasten en het aanwezige archeologische materiaal niet onherroepelijk mogen verstoren of vernietigen.446 189. De voormelde verplichting in hoofde van de aanvrager om vóór het indienen van zijn aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem of een verkavelingsvergunning door een erkend archeoloog
een archeologisch onderzoek te laten verrichten vult een leemte in de
bescherming van het archeologisch patrimonium onder het Archeologiedecreet op. Dit laatste kende geen algemene verplichting voor de initiatiefnemer van een project met vergunningsplichtige bodemingrepen tot het (laten) uitvoeren van een archeologisch onderzoek.447 Dit veroorzaakt(e) een verlies aan archeologisch erfgoed omdat grondwerken of bodemingrepen uiteraard schade (kunnen) berokkenen aan het archeologisch erfgoed. Om de doelstellingen van het Archeologiedecreet te bereiken, werd door de decreetgever, deels in het Archeologiedecreet en deels ook in de VCRO, slechts voorzien in een verplicht in te winnen advies bij het Agentschap Ruimte en Erfgoed en dan nog slechts bij enkele welbepaalde vergunningsaanvragen448. In het Archeologiedecreet wordt het 444"Art."5.4.3"Onroerenderfgoeddecreet;"L."VANDENHENDE,""Het"onroerenderfgoeddecreet:"de" bescherming"van"onroerend"erfgoed"in"het"Vlaams"Gewest"herschikt","TROS"2014,"afl."74,"(41)"51);# Minister#Bourgeois#vestigde#er#de#aandacht#op#dat#de#keuze#van#de#decreetgever#om#inzake#archeologie,# conform#het#Verdrag#van#Valletta,#het#archeologisch#traject#af#te#stemmen#op#de#ruimtelijke#ordening#een# uitdrukking#is#van#door#de#decreetgever#gemaakte#keuze#voor#een#wisselwerking#tussen#Onroerend#Erfgoed#en# Ruimtelijke#Ordening#(Verslag"namens"de"Commissie"voor"Leefmilieu,"Natuur,"Ruimtelijke"Ordening"en" Onroerend"Erfgoed"uitgebracht"door"de"dames"Karin"Brouwers"en"Mercedes"Van"Volcem,-Parl.St."Vl.Parl." 2012<13,"nr."1901/8,"26).# 445"Art."5,"IV"Verdrag"van"Valletta." 446"MvT,"Parl.St."VI.Parl."2012<13,"nr."1901/1","5." 447"Indien"geen"overeenkomst"met"de"eigenaar"wordt"bereikt"of"het"behoud"van"het"archeologisch" patrimonium"in"het"gedrang"komt,"kan"de"opgraving"van"openbaar"nut"waarbij"de"overheid"gronden" tijdelijk"bezet"voor"opgravingen"die"om"dwingende"redenen"noodzakelijk"zijn,"hulp"bieden;"zie"art."7" Archeologiedecreet;"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een" nieuwe"wind?”,"TMR-2014,"afl."6,"(520)"528,"nr."25." 448"J."TOURY,"“Het"archeologiedecreet"en"het"eigendomsrecht:"eindelijk"met"elkaar"verzoend?”"(noot"onder" Cass."23"februari"2012),"NJW"2012,"afl."270,"676."
106 archeologisch onderzoek slechts opgelegd op het moment dat de vergunning verleend wordt en meer bepaald als een voorwaarde waaronder deze vergunning verleend wordt. Door
het inlassen in
stedenbouwkundige vergunningen van een voorwaarde waarbij de bouwheer de verplichting krijgt om een archeologische prospectie met ingreep in de bodem op eigen kosten te laten uitvoeren alvorens de vergunde werken te mogen starten en waarbij de kost verbonden aan een volwaardige archeologische opgraving in het geval relevante archeologische sporen werden aangetroffen en het behoud in situ niet mogelijk is, ligt de daaraan verbonden kost volledig en alleen bij de bouwheer/vergunninghouder en omzeilt de vergunningverlenende overheid de vergoedingsregeling voorzien in artikel 10 van het Archeologiedecreet. Deze werkwijze kan voor de initiatiefnemer leiden tot zeer aanzienlijke en moeilijk op voorhand in te rekenen uitgaven en kosten.449 Daarbij komt nog dat het archeologisch onderzoek niet gezien wordt (werd) als een begin van de uitvoering van de vergunning, zodat de vervaltermijn waarbinnen de vergunning moet gebruikt worden tijdens de uitvoering van het archeologisch onderzoek gewoon loopt. 450 Dit kan een tijdige uitvoering van de vergunning problematisch maken. 190. De aanvrager, die een door hem bij zijn aanvraag toe te voegen archeologienota wil verkrijgen, stelt daartoe, zoals reeds gezegd, een erkend archeoloog aan. Deze archeoloog meldt per beveiligde zending aan het Agentschap of in voorkomend geval aan de erkende onroerenderfgoedgemeente het voornemen om een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren.451 Het Agentschap, of in voorkomend geval de erkende onroerenderfgoedgemeente, kan het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem weigeren of er voorwaarden aan koppelen en meldt dit in voorkomend geval binnen vijftien dagen na ontvangst van de melding aan de door de initiatiefnemer aangestelde erkende archeoloog.452 Het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem mag
449"DEWEIRDT"stelt"zich"de"vraag"of"het"arrest"van"het"Hof"van"Cassatie"van"23"februari"2012"(C."10.0574."
N/5,"Vlaams"Gewest"/Woningbureau"Paul"Huyzentruyt,"TBO"2012,"afl."4,"148<157,"concl."VANDEWAL"en" noot"M.DEWEIRDT),"waarin"het"Hof"van"Cassatie"stelt"dat"uit"artikel"4,"§"2"van"het"Archeologiedecreet"niet" afgeleid"kan"worden"dat"de"zorgplicht"van"de"eigenaar"of"gebruiker"van"een"grond"zo"ver"strekt"dat"hij"op" eigen"kosten"archeologische"opgravingen"moet"uitvoeren"alvorens"hij"stedenbouwkundig"vergunde" werken"kan"aanvatten"indien"de"Vlaamse"Regering"geen"gebruik"maakt"van"het"haar"bij"artikel"7"van"het" Archeologiedecreet"toegekende"recht"om"een"opgraving"tot"algemeen"nut"te"verklaren,"gevolgen"heeft" voor"deze"vaak"voorkomende"voorwaarde"(M."DEWEIRDT,"“De"zorgplicht"in"het"Archeologiedecreet:" beperkte"draagwijdte”,"(noot"onder"Cass."23"februari"2012),"TBO"2012,"afl."4,"(155)"157)."DEWEIRDT"stelt" zich"hierbij"ook"de"vraag"in"welke"mate"deze"vaak"voorkomende"voorwaarde"beantwoordt"aan"het" evenredigheidsprincipe,"zoals"opgenomen"in"de"artikelen"4.2.19"en"4.2.20"VCRO"en"krachtens"welk" principe"voorwaarden"opgenomen"in"een"vergunning"in"verhouding"dienen"te"staan"met"de"vergunde" verhandelingen"en"de"economie"van"een"gepland"project"niet"in"gevaar"mogen"brengen"(J."DE"JONGHE," Ruimtelijke-ordening,-stedenbouw-en-onroerende-goederen,"Mechelen,"Kluwer,"2011,"472);""K."BEKÉ," “Projectontwikkeling:"op"zoek"naar"de"schat"van"de"schatkist?”"(noot"onder"Cass."23"februari"2012),"TOO" 2012,"afl."3,"(165)"166;""." 450"G."VAN"HOORICK"en"K."BEKÉ,"“Archeologiedecreet."Impact"op"het"bouwproces”,"NJW"2012,"afl."255," (38)"39." 451"Art."5.4.6,"§"1"Onroerenderfgoeddecreet." 452"Art."5.4.6,"§"2"Onroerenderfgoeddecreet."
107 dan ook uiteraard niet worden aangevat vóór het verstrijken van deze vijftien dagen.453 Bij weigering van of het koppelen van voorwaarden aan het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, kan de initiatiefnemer een georganiseerd administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering, die over dit beroepschrift advies kan inwinnen bij de VCOE.454 Het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem moet worden uitgevoerd overeenkomstig de voorgestelde uitvoeringswijze in de melding, de eventuele voorwaarden van het Agentschap (of de erkende onroerenderfgoedgemeente) en de code van goede praktijk.455 6.2.7.3.2 Overmaken door erkend archeoloog van een archeologienota aan het Agentschap Onroerend Erfgoed 191. Na het beëindigen van het archeologisch vooronderzoek bezorgt de door de initiatiefnemer aangestelde en gemachtigde archeoloog per beveiligde zending een archeologienota aan het Agentschap.456 6.2.7.3.3 Bekrachtiging van de archeologienota door Agentschap Onroerend Erfgoed of weigering 192. Binnen een vervaltermijn van eenentwintig dagen na de ontvangst van de archeologienota bekrachtigt of weigert het Agentschap de archeologienota of koppelt er voorwaarden aan. In voorkomend geval geldt de bekrachtigde archeologienota als toelating voor de in de nota omschreven archeologische opgraving in de mate dat de vergunde werken (stedenbouwkundige
of
verkavelingsvergunning) overeenstemmen met de werken zoals omschreven in de bekrachtigde archeologienota.457 Het Agentschap bezorgt per beveiligde zending de gemotiveerde beslissing aan de initiatiefnemer en aan de erkende archeoloog. Als deze termijn wordt overschreden, wordt de archeologienota geacht bekrachtigd te zijn.458 De initiatiefnemer kan tegen de bekrachtiging, tegen de voorwaarden waarvan de bekrachtiging afhankelijk wordt gemaakt of tegen de weigering van de bekrachtiging van de archeologienota een georganiseerd administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering, die over het beroepschrift advies kan inwinnen bij de VCOE.459
453"Art."5.4.6,"§"1,"laatste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 454"Art."5.4.6,"§"3"Onroerenderfgoeddecreet." 455"Art."5.4.7"Onroerenderfgoeddecreet." 456"Art."5.4.8"Onroerenderfgoeddecreet."
457"Art."5.4.9,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 458"Art."5.4.9,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 459"Art."5.4.9,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
108 6.2.7.4 Uitvoeren van de bekrachtigde archeologienota 193. Op het ogenblik dat de archeologische opgraving, waarin de bekrachtigde archeologienota per hypothese voorziet, effectief start, wat geruime tijd na het archeologisch vooronderzoek kan plaatsvinden, moet de erkende archeoloog dit melden aan het Agentschap en, in voorkomend geval aan de erkende onroerenderfgoedgemeente.460 De archeologische opgraving, die overeenkomstig de primauteit van het behoud in situ beperkt wordt tot de zone461 die daadwerkelijk verstoord wordt door de geplande ingreep in de bodem, moet worden uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden van de bekrachtigde archeologienota en de code van goede praktijk. VANDENHENDE en VAN HOORICK stellen mijns inziens dan ook terecht vast dat indien "de uiteindelijke verstoring groter is of op een andere locatie plaatsvindt dan omschreven in de archeologienota, de werken niet zullen mogen worden doorgevoerd"462. Bij verkavelingsdossiers heeft de opgraving betrekking op de volledige zone die voor ontwikkeling in aanmerking komt en op het volledige projectgebied.463 6.2.7.5 Specifieke procedure bij onmogelijkheid of onwenselijkheid om vóór de vergunningverlening een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren 6.2.7.5.1 Indienen door de erkende archeoloog bij het Agentschap Onroerend Erfgoed van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem als te bekrachtigen archeologienota 194. Als het onmogelijk of juridisch, economisch of maatschappelijk onwenselijk 464 is om voorafgaand aan het aanvragen van de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning een
460"Art."5.4.10"Onroerenderfgoeddecreet." 461"De"precieze"afbakening"van"de"zone"die"opgegraven"moet"worden"gebeurt"in"de"archeologienota"als"
resultante"van"een"analyse"van"de"impact"op"het"aanwezige"bodemarchief,"rekening"houdend"met"de" ruimtelijke"spreiding"van"de"site"en"de"inhoudelijke"karakteristieken"ervan."De"afgebakende"zone"kan"ook" delen"van"het"terrein"omvatten"waar"geen"rechtstreekse"graafwerken"plaatsvinden,"maar"waarvan"de" archeologische"waarde"onherroepelijk"verloren"gaat"door"de"vernieling"van"de"omringende"context" (Parl.St."Vl,Parl."2012<13,"nr."1901/1,"50<51)."" 462"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR-2014,"afl."6,"(520)"529,"nr."26." 463"Art."5.4.11"Onroerenderfgoedecreet." 464"Het"kan"bv."onmogelijk"zijn"om"het"terrein"te"onderzoeken"wanneer"dit"nog"bebouwd"is"of"de" initiatiefnemer"nog"niet"de"zakelijkrechthouder"is,"of"onwenselijk"het"onderzoek"uit"te"voeren"indien"er" grote"onzekerheid"bestaat"over"het"verkrijgen"van"de"vergunning"of"de"ingrepen"plaatsvinden"in"een" waardevol"gebied"waar"eerst"andere"sectorale"afwegingen"gemaakt"dienen"te"worden"(Parl.St."VI.Parl." 2012<13,"nr."1901/1,"47);"In"dit"geval"volstaan"in"eerste"instantie"de"resultaten"van"een"archeologisch" vooronderzoek"zonder"ingreep"in"de"bodem"als"te"bekrachtigen"archeologienota."Het"archeologisch" vooronderzoek"met"ingreep"in"de"bodem"zal"dan"worden"uitgevoerd"na"het"verlenen"van"de" stedenbouwkundige"vergunning"of"wanneer"de"belemmeringen"die"een"voorafgaande"uitvoering" onmogelijk"of"onwenselijk"maakten"zich"niet"meer"voordoen"(Parl.St."VI.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"51"(L." VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”,"TMR" 2014,"afl."6,"(520)"528,"nr."25)."
109 archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren, geldt er een specifieke procedure.465 De door de initiatiefnemer aangestelde erkende archeoloog dient de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem per beveiligde zending in bij het Agentschap als te bekrachtigen archeologienota.466 195. Die archeologienota bevat minstens een aantal gegevens waaronder de redenen en motivering waarom het vooronderzoek vóór het indienen van de vergunning beperkt wordt tot een vooronderzoek zonder ingreep in de bodem, de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem en de voorgestelde uitvoeringswijze van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem.467 De memorie van toelichting verduidelijkt dat in het geval het niet mogelijk of juridisch, economisch of maatschappelijk onwenselijk is om voorafgaand aan het aanvragen van de vergunning een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren, hoewel dit noodzakelijk is om tot een gedegen oordeel te komen over de archeologische waarde van het terrein, de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem voorlopig volstaan als te bekrachtigen archeologienota. De erkende archeoloog moet deze voorgestelde ‘afwijking’ motiveren. (...)
De
archeologienota bevat naast de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem evenwel ook de voorgestelde uitvoeringswijze van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, dat zal worden uitgevoerd na het verlenen van de stedenbouwkundige vergunning. Hierdoor kan de bekrachtiging van de archeologienota tevens gelden als toelating voor dit vooronderzoek met ingreep in de bodem.468 6.2.7.5.2 Bekrachtiging archeologienota door het Agentschap Onroerend Erfgoed of weigering 196. Het Agentschap bekrachtigt de archeologienota, weigert of bekrachtigt ze onder voorwaarden binnen een vervaltermijn van eenentwintig dagen (na de ontvangst van de archeologienota). In voorkomend geval geldt de bekrachtigde archeologienota als toelating voor het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem.469 Het Agentschap bezorgt de gemotiveerde beslissing per beveiligde zending aan de initiatiefnemer en de erkende archeoloog. Als de termijn wordt overschreden, wordt de archeologienota geacht bekrachtigd te zijn.470 De initiatiefnemer kan tegen de bekrachtiging, tegen de voorwaarden waarvan de bekrachtiging afhankelijk wordt gemaakt of tegen de
465"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"51." 466"Art."5.4.5."Onroerenderfgoeddecreet." 467"Art."5.4.12"Onroerenderfgoeddecreet."
468"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"51." 469"Art."5.4.13,"laatste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 470"Art."5.4.13,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
110 weigering van de bekrachtiging van de archeologienota een georganiseerd administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering, die over het beroepschrift advies kan inwinnen bij de VCOE.471 6.2.7.5.3 Archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem 197. De decreetgever had de bedoeling om het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem plaats te laten vinden vóór de uitvoering van de vergunde werken en meer bepaald op het moment dat "de belemmeringen zich niet meer voordoen die een uitvoering voorafgaand aan de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning onmogelijk of onwenselijk maakten". 472
De erkende archeoloog
aangesteld door de initiatiefnemer, meldt de aanvang van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem aan het Agentschap, en in voorkomend geval aan de erkende onroerenderfgoedgemeente. 473 Het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem moet worden uitgevoerd overeenkomstig de uitvoeringswijze in de bekrachtigde archeologienota, de eventuele voorwaarden van het Agentschap en de code van goede praktijk.474 6.2.7.5.4 Overmaken van een nota door de erkende archeoloog aan het Agentschap Onroerend Erfgoed 198. Na het beëindigen van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem bezorgt de erkende archeoloog een nota aan het Agentschap.475 Die nota "is gelijkaardig aan de archeologienota die ingediend moet worden in het geval er voorafgaand aan de vergunning wel een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem mogelijk is (...) Deze nota kan zowel inhouden dat er geen verdere verplichtingen t.a.v. archeologie meer zijn, als bepalen dat verder archeologisch onderzoek of fysiek behoud noodzakelijk is en wat hier de modaliteiten van zijn”476. 6.2.7.5.5 Bekrachtiging van de nota door het Agentschap Onroerend Erfgoed of weigering 199. Binnen een vervaltermijn van eenentwintig dagen na de ontvangst van de nota bekrachtigt of weigert het Agentschap de nota of koppelt er voorwaarden aan. In voorkomend geval geldt de bekrachtigde nota als toelating voor de in de nota omschreven archeologische opgraving in de mate dat de vergunde werken (de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning) overeenstemmen met de werken zoals omschreven in de bekrachtigde archeologienota.477
471"Art."5.4.13,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 472"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"51." 473"Art."5.4.18"Onroerenderfgoeddecreet." 474"Art."5.4.19"Onroerenderfgoeddecreet." 475"Art."5.4.16"Onroerenderfgoeddecreet." 476"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"51." 477"Art."5.4.17,"derde"lid"Onroerenderfgoeddecreet."
111 Het Agentschap bezorgt de gemotiveerde beslissing per beveiligde zending aan de initiatiefnemer en de erkende archeoloog. Als deze termijn wordt overschreden, wordt de nota geacht bekrachtigd te zijn. 478 De initiatiefnemer kan tegen de bekrachtiging, tegen de voorwaarden waarvan de bekrachtiging afhankelijk wordt gemaakt of tegen de weigering van de bekrachtiging van de nota een georganiseerd administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering, die over dit beroepschrift advies kan inwinnen bij de VCOE.479 6.2.7.6 Uitvoeren van de bekrachtigde nota 200. Hiervoor verwijs ik naar mijn toelichting onder de ‘standaard’procedure voor het verkrijgen van een bekrachtigde archeologienota. 6.2.7.7 Bezorgen van het archeologierapport door de erkende archeoloog aan het Agentschap Onroerend Erfgoed 201. Zowel in de procedure die moet gevolgd worden bij archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem als in de procedure die moet gevolgd worden bij archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem bezorgt de erkende archeoloog binnen twee maanden na het beëindigen van de archeologische opgraving per beveiligde zending een archeologierapport aan het Agentschap. Dat archeologierapport omvat minstens een beknopte beschrijving van de uitgevoerde werken en de resultaten, een beschrijving van de verdere aanpak en desgevallend een gemotiveerd voorstel over het bewaren of deponeren van het archeologisch ensemble.480 202. Dit rapport is voor de aanvrager van de vergunning van groot belang, aangezien het "voldoende motivatiegrond (geeft) om de onderzochte terreinen vrij te geven voor verdere bouw- of ontwikkelingsprojecten. Het dient vooral aan te tonen dat alle noodzakelijke onderzoeksactiviteiten of werken voor fysiek behoud zijn uitgevoerd. Na het indienen van dit rapport kan de initiatiefnemer onverminderd zijn stedenbouwkundig vergunde werken uitvoeren”481 . Het decreet bevat geen enkele bepaling inzake een eventueel vereiste goedkeuring van het archeologierapport noch van enige beroepsmogelijkheid tegen dergelijke beslissing. Ten aanzien van de initiatiefnemers van vergunningsplichtige werkzaamheden en handelingen verschaft het decreet aldus geen duidelijkheid over het tijdstip waarop effectief met deze werken en handelingen kan gestart worden.482
478"Art."5.4.17,"eerste"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 479"Art."5.4.17,"tweede"lid"Onroerenderfgoeddecreet." 480"Art."5.4.20"Onroerenderfgoeddecreet."
481"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"52." 482"SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."
1901/1,"195<196.""
112 6.2.7.8
Het
naleven
van
de
bekrachtigde
(archeologie)nota
en
van
het
Onroerenderfgoeddecreet als verplichte voorwaarde voor de vergunning 203. De verlener van de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning neemt, behoudens in de gevallen waarin er een vrijstelling is van de verplichting om een archeologienota toe te voegen bij een aanvraag
tot
het
bekomen
verkavelingsvergunning,
het
van
naleven
een
stedenbouwkundige
van
de
bekrachtigde
vergunning archeologienota
of en
van van
een het
Onroerenderfgoeddecreet op als voorwaarde in de vergunning. Dit geldt uiteraard ook bij het zogenaamde hergebruik van een archeologienota. De werken in de bekrachtigde archeologienota (bij archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem) en in de bekrachtigde nota (bij archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem) worden geacht te zijn vergund.483 204. De memorie van toelichting verduidelijkt dat de werken die omschreven zijn in de bekrachtigde archeologienota worden geacht te zijn vergund en dat het hier gaat om het archeologisch onderzoek dat dient uitgevoerd te worden voor een behoud ex situ, dan wel de civieltechnische werken die vereist zijn voor een fysiek behoud in situ.484 Met betrekking tot de alternatieve procedure, is de toelating die gepaard gaat met de bekrachtigde nota dus effectief een voorwaarde om de verleende vergunning uitvoerbaar te maken. 6.2.7.9 Eindverslag te bezorgen door de erkende archeoloog aan het Agentschap Onroerend Erfgoed 205. Zowel in de procedure die moet gevolg worden bij archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem als in de procedure die moet gevolgd worden bij archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem bezorgt de erkende archeoloog binnen twee jaar na het beëindigen van de archeologische opgraving per beveiligde zending een eindverslag aan het Agentschap, overeenkomstig de code van goede praktijk en publiceert het eindverslag. Deze eindverslagen worden digitaal ontsloten.485 Dit is het einde van beide procedures. 6.2.7.10 Financiering van de zorg voor het archeologisch erfgoed 6.2.7.10.1 Financiering van archeologisch (voor)onderzoek 206. Het Onroerenderfgoeddecreet vult de leemte
van het Archeologiedecreet en het
Archeologiebesluit inzake de vraag wie de kosten van een archeologisch onderzoek moet dragen, op. Geruime tijd werd de zorgplicht uit artikel 4, § 2 Archeologiedecreet aanzien als een afdoende rechtsgrond voor het opleggen van de verplichting in hoofde van de initiatiefnemer of eigenaar van
483"Art."5.4.4"Onroerenderfgoeddecreet." 484"MvT,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"47." 485"Art."5.4.21"Onroerenderfgoeddecreet."
113 een grond om archeologisch onderzoek uit te voeren en te financieren, alvorens deze initiatiefnemer of eigenaar zijn aangevraagde stedenbouwkundig vergunde werken kon aanvatten.486 207. Het Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 23 februari 2012487 een einde gesteld aan deze ruime interpretatie door expliciet te stellen dat uit artikel 4, § 2 van het Archeologiedecreet niet afgeleid kan worden dat de zorgplicht van de eigenaar of gebruiker van een grond zo ver strekt dat hij op eigen kosten archeologische opgravingen moet uitvoeren alvorens hij stedenbouwkundig vergunde werken kan aanvatten indien de Vlaamse Regering geen gebruik maakt van het haar bij artikel 7 van het Archeologiedecreet toegekende recht om een opgraving tot algemeen nut te verklaren. Door dit arrest werd duidelijk dat de overheid de eigenaar of gebruiker niet kan verplichten op eigen kosten archeologische opgravingen uit te voeren, indien ze geen gebruik maakt van haar recht een opgraving van openbaar nut te verklaren. Dit arrest zorgde evenwel niet voor duidelijkheid aangaande de mate de overheid haar verantwoordelijkheid om archeologisch erfgoed te beschermen bij middel van voorwaarden opgenomen in individuele stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen over kon dragen aan de burger of de projectontwikkelaar. 488 208. Voortaan zullen de kosten van het archeologisch vooronderzoek en het archeologisch onderzoek, de archeologische opgraving, die voorafgaan aan een ingreep in de bodem waarvoor een stedenbouwkundige
of
verkavelingsvergunning
aangevraagd
wordt,
tenzij
het
anders
overeengekomen is, gedragen worden door de aanvrager van de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning.489 Bijgevolg zal nu principieel enkel de aanvrager instaan voor de kosten van het archeologisch (voor)onderzoek. Op deze wijze wordt het Verdrag van Valletta dat het beginsel ‘de veroorzaker betaalt’ hanteert, geïmplementeerd.490 Door reeds voorafgaand aan het verlenen van de vergunning een vooronderzoek verplicht te stellen, zal de aanvrager zich een duidelijker beeld kunnen vormen omtrent de voorziene kostprijs van het archeologisch onderzoek en zal hij veel minder dan
486"G."VAN"HOORICK"en"K."BEKÉ,""Archeologiedecreet."Impact"op"het"bouwproces","NJW-2012,"afl."255,(38)"
38<41;"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe" wind?”,"TMR"2014,"afl."6,"(520)"529,"nr."27;"J."TOURY,"“Het"archeologiedecreet"en"het"eigendomsrecht:" eindelijk"met"elkaar"verzoend?”"(noot"onder"Cass."23"februari"2012),"NJW"2012,"afl."270,"676." 487"Cass."23"februari"2012,"TBO"2012,"afl."4,"148<157,"concl."VANDEWAL"en"noot"M.DEWEIRDT." 488"M."DEWEIRDT,"“De"zorgplicht"in"het"Archeologiedecreet:"beperkte"draagwijdte”"(noot"onder"Cass."23" februari"2012),"TBO"2012,"afl."4,"(155)"157;"J."TOURY,"Het"archeologiedecreet"en"het"eigendomsrecht:" eindelijk"met"elkaar"verzoend?,"(noot"onder"Cass."23"februari"2012),"NJW"2012,"afl."270,"677." 489"Art."10.3.1"Onroerenderfgoeddecreet." 490"MvT,"Parl.St."VI.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"11;"De#SARO#benadrukte#terecht#dat,#wanneer#men,#zoals#de# memorie#van#toelichting#trouwens#ook#stelt,#met#het#ontwerpdecreet#de#implementatie#beoogt#van#het# 'veroorzakerJbetaalt'#principe#uit#het#Verdrag#van#La#Valletta,#het#niet#de#zakelijkrechthouder#is#die#de# veroorzaker#van#de#schade#is#maar#wel#degelijk#de#persoon#die#de#verstoring#veroorzaakt#of#aldus#'diegene#die# de#stedenbouwkundige#vergunningsplichtige#bodemingrepen#wenst#uit#te#voeren#in#functie#van#de#realisatie# van#zijn#project'.#Het#is#dan#ook#terecht#dat#deze#laatste#moet#instaan#voor#de#financiering.#Het#kan#even#goed# de#gebruiker#zijn#(bijvoorbeeld#concessiehouder,#handelshuurder,#exploitant)#die#bodemingrepen#uitvoert#in# functie#van#de#realisatie#van#zijn#project#(SARO,"advies"van"31"augustus"2011"over"het" Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1,"200).#
114 onder het Archeologiedecreet geconfronteerd worden met soms zeer aanzienlijke en moeilijk op voorhand in te rekenen uitgaven en kosten. 491 209. De hiervóór beschreven regeling gaat niet op bij archeologisch onderzoek dat niet voorafgaat aan een ingreep in de bodem waarvoor een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning aangevraagd wordt. Dit is onder meer het geval bij een toevalsvondst: het Vlaams Gewest draagt in dit geval de kosten van het archeologisch onderzoek.492 Ook bij archeologische opgravingen die met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen uitgevoerd worden is er een aparte regeling: de vergoeding voor eventuele schade, de bestemming van het archeologisch ensemble en de verwachte duur van bet onderzoek worden geregeld in een door de erkende archeoloog af te sluiten overeenkomst.493 6.2.7.10.2 De oprichting van een archeologiefonds 210. Opdat het beginsel van de veroorzaker geen economische ravage zou aanrichten, voorziet het Onroerenderfgoeddecreet in de mogelijkheid tot oprichting van een Archeologiefonds, waardoor de kosten van het archeologisch onderzoek over een grotere groep en over een langere periode gespreid kunnen worden.494 Het Onroerenderfgoeddecreet bepaalt met name dat de Vlaamse Regering een archeologisch solidariteitsfonds kan erkennen als het voldoet aan bepaalde voorwaarden.495 Het moet de vorm aannemen van een vzw, waar zowel natuurlijke personen als rechtspersonen lid van kunnen worden. en die elk lid verplicht een bijdrage te betalen. Deze bijdrage wordt berekend op de wijze overeen te komen tussen het archeologisch solidariteitsfonds en de Vlaamse Regering en afhankelijk van de mate waarin het lid van het fonds als initiatiefnemer of als aannemer van diensten of werken voor rekening van derden activiteiten uitvoert die gepaard gaan met bodemingrepen. Het fonds vergoedt aan zijn leden, zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke rechtspersonen, met de beschikbare middelen een deel van de door die leden gemaakte kosten die gepaard gaan met archeologische opgravingen. Een erkend fonds ontvangt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, 491"K."BEKÉ,"“Projectontwikkeling:"op"zoek"naar"de"schat"van"de"schatkist?”"(noot"onder"Cass."23"februari" 2012),"TOO"2012,"afl."3,"(165)"166."" 492"Art."10.3.2"Onroerenderfgoeddecreet;"De#SARO#merkte#terecht#op#dat#het#financieel#engagement#van#de# Vlaamse#overheid#inzake#toevalsvondsten#in#schril#contrast#staat#met#het#gebrek#aan#engagement#inzake# financiering#van#archeologische#onderzoeken#en#opgravingen#buiten#de#sfeer#van#de#toevalsvondsten#(SARO," advies"van"31"augustus"2011"over"het"Onroerenderfgoeddecreet,"Parl.St."Vl.Parl."2012<13,"nr."1901/1," 200).#Ook#de#SERV#klaagt#in#zijn#advies#van#21#september#2011#het#ontbreken#van#instrumenten#voor# schadeloosstelling#aan#omdat#dit#tot#onrechtvaardigheden#kan#leiden##en#het#maatschappelijk#draagvlak#voor# het#onroerend#erfgoedbeleid#kan#ondergraven#(SERV,"advies"van"21"september"2011"betreffende"het" decreet"onroerend"erfgoed","Parl.St."Vl.Parl."2012<2013,"nr."1901/1,"208).# 493"Art.#5.5.2#Onroerenderfgoeddecreet;#Wat#de#regeling#van#de#schadevergoeding#voor#archeologisch# onderzoek#voor#wetenschappelijke#doeleinden#(die#afhankelijk#is#van#een#overeenkomst#die#daarover#moet# worden#gevonden#met#de#administratie)#betreft,#kan#samen#met#de#SERV#gevraagd#worden#dat#er#bijkomende# criteria#of#richtlijnen#zouden#vastgesteld#worden#om#een#billijke#vergoeding#en#een#gelijke#rechtsbedeling#te# verzekeren#(SERV,#advies#van#21#september#2011#betreffende#het#decreet#onroerend#erfgoed#,#Parl.St.#Vl.Parl.# 2012J13,#nr.#1901/1,#214)." 494"Art."10.3.4"Onroerenderfgoeddecreet." 495"Art."10.3.4"Onroerenderfgoeddecreet."
115 een toelage van het Vlaams Gewest. De nadere regels voor de berekeningswijze van de toelage op basis
van
een
rapporteringsmechanisme,
de
wijze
van
toekenning 496
controlemaatregelen moeten door de Vlaamse Regering bepaald worden.
en
uitbetaling
en
Op het ogenblik van het
afsluiten van deze masterproef was dit nog niet gebeurd. 6.2.7.10.3 Premie voor buitensporige directe kost bij verplicht archeologisch onderzoek 211. De Vlaamse Regering kan binnen de perken van de daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten ook een premie toekennen bij een buitensporige directe kost van de verplicht uit te voeren archeologische opgraving zoals opgenomen in de bekrachtigde archeologienota of de bekrachtigde nota.497 Op het ogenblik van het afsluiten van deze masterproef had de Vlaamse Regering dit premiestelsel nog niet gereglementeerd. 6.3 Inwerkingtreding archeologieluik van het Onroerenderfgoeddecreet 212. De bepalingen van het Onroerenderfgoeddecreet die betrekking hebben op het archeologieluik498 treden in werking op de datum bepaald in het besluit houdende de vaststelling van een lijst van aangeduide erkende archeologen.499 Het hele hoofdstuk inzake archeologie is opgebouwd rond de archeologen en hun erkenning. Pas op het ogenblik dat voldoende archeologen zijn erkend, zal het hoofdstuk inzake archeologie in werking kunnen treden. De inwerkingtreding van het archeologiegedeelte werd aldus afhankelijk gesteld van de erkenning van de nodige archeologen. Het Onroerenderfgoedbesluit voorziet dan ook, uiteraard uitgebreid en gedetailleerd, in de reglementering van de erkenning van archeologen.500 Vóór de inwerkingtreding van het archeologiegedeelte van het Onroerenderfgoeddecreet zal er evenwel in ieder geval ook nog werk moeten gemaakt worden van een uitvoeringsreglementering inzake de rest van het archeologieluik, want ook het archeologieluik van het Onroerenderfgoeddecreet is nog op veel punten onduidelijk. Ook de uitwerking van alle overige bepalingen met betrekking tot archeologie werd immers, mijns inziens ten onrechte, uitgesteld tot het ogenblik waarop voldoende archeologen erkend zullen zijn.
496"Art."10.3.5"Onroerenderfgoeddecreet." 497"Art."10.2.1,"eerste"lid,"7°"Onroerenderfgoeddecreet."
498"Hoofdstuk"5"en"artikel"12.2.1,"3°"Onroerenderfgoeddecreet." 499"Art."12.4.2"Onroerenderfgoeddecreet." 500"Art."3.5.1"<"3.5.14"Onroerenderfgoedbesluit."
116
117
Deel 2. Synthese van de (rechts)gevolgen in en buiten het Onroerenderfgoeddecreet gekoppeld aan het bezit van erfgoedwaarden Hoofdstuk 1. Algemene beschouwing 213. Het Onroerenderfgoeddecreet koppelt slechts op een impliciete, hoofdzakelijk onrechtstreekse en in ieder geval niet systematische manier rechtsgevolgen aan het bezit van erfgoedwaarden. Dat deze koppeling niet expliciet gebeurt betekent dat beschermingsmaatregelen, in de brede zin van het woord, veelal niet met zoveel woorden aan het effectief bezit van erfgoedwaarden gekoppeld worden. Wanneer ik stel dat deze koppeling in hoofdzaak onrechtstreeks gebeurt, bedoel ik dat de koppeling aan het bezit van erfgoedwaarden in grote mate gebeurt via de omweg van het doorlopen van één of meer specifieke juridische procedures. Met deze procedures verwijs ik naar de opname in een (vastgestelde/aan een openbaar onderzoek onderworpen) inventaris, naar een beschermingsbesluit, naar de opname in een afgebakend erfgoedlandschap of naar het betrokken zijn bij een opgesteld onroerenderfgoedrichtplan. Deze procedures worden enkel doorlopen met betrekking tot goederen die erfgoedwaarden bezitten. Terloops merk ik op dat de opname in de inventaris van archeologische zones niet gebeurt op basis van effectief voorhanden zijnde erfgoedwaarden, maar op basis van vermoedelijke of beter gezegd waarschijnlijk aanwezige archeologische (erfgoed)waarde, waarbij dit vermoeden gebaseerd is op waarnemingen en wetenschappelijke argumenten. De voormelde koppeling aan het bezit van erfgoedwaarden gebeurt zeker niet systematisch. Hiervoor verwijs ik op de eerste plaats naar het zonet vermeld vermoedelijke bezit van erfgoedwaarden als aanknopingspunt. Verder is het zo dat de regeling die bij vergunningsplichtige ingrepen in de bodem in het Onroerenderfgoeddecreet uitgewerkt werd, zijn basis niet vindt in het effectieve bezit van archeologische (erfgoed)waarden van de betrokken bodem, waarin ingegrepen wordt, zelfs niet in het waarschijnlijk aanwezig zijn van archeologische (erfgoed)waarde(n) in de betrokken bodem, maar wel degelijk in het eventueel aanwezig zijn van archeologische (erfgoed)waarde(n). 214. Verder vestig ik de aandacht op het feit dat in dit deel onder onroerende goederen naast de eigenlijke onroerende goederen ook de roerende goederen die integrerend deel van deze onroerende goederen uitmaken, begrepen zijn. Onder het begrip archeologische artefacten zijn in dit deel bij uitbreiding ook de archeologische ensembles begrepen.
118
Hoofdstuk 2. Het aan de vinder bekend en het door de vinder redelijkerwijze te vermoeden bezit van archeologische (erfgoed)waarde(n) 215. Aan het aan de vinder bekend of door de vinder redelijkerwijze te vermoeden bezit van archeologische (erfgoed)waarde(n) door de onroerende (en ook roerende) goederen die per toeval gevonden worden, koppelt het Onroerenderfgoeddecreet de hierna beschreven rechtsgevolgen: - aangifteplicht bij het Agentschap in hoofde van iedereen die, op een ander moment dan bij het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek, een archeologische opgraving of het gebruik van een metaaldetector, een roerend of onroerend goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het archeologische (erfgoed)waarde heeft501 ; - passiefbehoudsbeginsel in hoofde van de vinder en van de zakelijkrechthouder en de gebruiker van de betrokken percelen502; - recht op schadevergoeding voor de zakelijkrechthouder en de gebruiker van de betrokken percelen.503
Hoofdstuk 3. Het eventueel bezit van archeologische (erfgoed)waarde(n) 216. Aan het eventueel bezit van archeologische (erfgoed)waarde(n) door de bodem waarin vergunningsplichtige ingrepen gepland worden, koppelt het Onroerenderfgoeddecreet de hierna beschreven gevolgen: 1.
verbod voor iedereen om zonder erkenning als metaaldetectorist of in afwijking van de code van goede praktijk archeologische artefacten en archeologische sites op te sporen504 ;
2.
verbod voor iedereen om zonder toelating van het Agentschap en zonder melding aan het Agentschap of de erkende onroerenderfgoedgemeente een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, een archeologische opgraving of graafwerken uit te voeren met de bedoeling archeologische sites op te sporen en vrij te leggen of archeologische artefacten uit hun originele context te verwijderen505 ;
3.
verbod voor iedereen tot het uitvoeren van archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem
en
van
archeologische
opgravingen
506
vraagstellingen ;
501
#Art.#5.1.4,#eerste#lid#Onroerenderfgoeddecreet.# #Art.#5.1.4,#derde#lid#Onroerenderfgoeddecreet." 503"Art.#10.3.3#Onroerenderfgoeddecreet." 504 #Art.#5.1.2#Onroerenderfgoeddecreet.# 505"Art.#5.1.3#Onroerenderfgoeddecreet." 506 #Art.#5.5.1J5.5.4#Onroerenderfgoeddecreet.# 502
met
het
oog
op
wetenschappelijke
119 4.
verplichte toevoeging van een bekrachtigde archeologienota bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem van 1.000 m² of meer en waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 3.000 m² of meer bedraagt 507 en bij de aanvraag van een verkavelingsvergunning waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 3.000 m² of meer bedraagt.508 Hierbij merk ik terloops op dat er, zoals eerder gezegd, vrijstellingen van deze verplichting bestaan.
Hoofdstuk 4. Het niet bekend bezit van erfgoedwaarde(n) en het niet vermoed bezit van archeologische waarde 217. Bedoeld zijn de onroerende goederen waarvan niet bekend is dat ze erfgoedwaarde(n)509 bezitten en die evenmin deel uitmaken van een zone die met (hoge) waarschijnlijkheid archeologische waarde heeft. Het betreft dus onroerende goederen die als zodanig niet in aanmerking komen voor opname in een inventaris 510 , noch voor bescherming 511 als archeologische site, monument, cultuurhistorisch landschap of als stads- of dorpsgezicht, noch voor het betrokken worden bij het opstellen van een onroerenderfgoedrichtplan512 noch voor opname in een afgebakend erfgoedlandschap.513 218. Noch aan het niet bekend bezit van erfgoedwaarde(n) noch aan het niet vermoed bezit van archeologische waarde wordt in of buiten het Onroerenderfgoeddecreet enig rechtsgevolg toegekend. Het Onroerenderfgoeddecreet koppelt
wel rechtsgevolgen aan het door de vinder gekende of
redelijkerwijze te vermoeden bezit van archeologische (erfgoed)waarde514 en aan het eventueel bezit van archeologische (erfgoed)waarde(n) bij bodemingrepen.515
507"Art.#5.4.1,#eerste#lid,#3°#Onroerenderfgoeddecreet." 508"Art.#5.4.2,#eerste#lid,#3°#Onroerenderfgoeddecreet." 509
#Art.#2.1,#26°#Onroerenderfgoeddecreet."
510"Art."2.1,"11°"en""hoofdstuk"4"Onroerenderfgoeddecreet","in"het"bijzonder""art."4.1."2"
Onroerenderfgoeddecreet"en"art.""4.1.1"en"4.1.3"Onroerenderfgoedbesluit." 511"Art."2.1,"14°<18°"en"art.""2.1,""10°"","2.1,""22°,"2.1,""38°,""2.1,""45°;"Hoofdstuk"6"Onroerenderfgoeddecreet," met"uitzondering"evenwel"van"afdeling"5"van"dit"hoofdstuk." 512"Hoofdstuk"7"Onroerenderfgoeddecreet,"in"het"bijzonder"art.""7.1.2"Onroerenderfgoeddecreet." 513"Art.""2.1,""25°"en""afdeling"5"van""hoofdstuk"6"Onroerenderfgoeddecreet,"in"het"bijzonder"art."6.5.1"" Onroerenderfgoeddecreet." 514"Zie#hiervoor#hoofdstuk#2#van#dit#deel." 515"Zie"hiervoor"hoofdstuk"3"van"dit"deel."
120
Hoofdstuk 5. Het bekend bezit van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit van archeologische waarde 5.1 Het bekend bezit van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit van archeologische waarde door onroerende goederen 219. Met betrekking tot de onroerende goederen waarvan bekend is dat ze erfgoedwaarde(n) bezitten en met betrekking tot de onroerende goederen die deel uitmaken van een zone die met (hoge) waarschijnlijkheid archeologische waarde heeft, gelden buiten het Onroerenderfgoeddecreet de hieronder vermelde gevolgen: 1.
de doorwerking van het bezit van erfgoedwaarden in de verlening van: - een stedenbouwkundige vergunning516; - een vergunning bij toepassing van een andere wetgeving dan de VCRO en die voorziet dat de vergunningverlenende overheid met erfgoedwaarden moet rekening houden: dit is niet het geval bij de milieuvergunning en evenmin bij de natuurvergunning; - een vergunning bij toepassing van een andere wetgeving dan de VCRO en die voorziet dat de vergunningverlenende overheid met erfgoedwaarden mag rekening houden: het is twijfelachtig of dit het geval is bij de milieuvergunning en evenmin bij de natuurvergunning;
2.
de doorwerking van het bezit van erfgoedwaarden in de ruimtelijke planologie.517
5.2 Het bekend bezit door onroerende goederen die niet van algemeen belang wegens hun erfgoedwaarde zijn, van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit door onroerende goederen die niet van algemeen belang wegens hun archeologische waarde zijn, van archeologische waarde 5.2.1 Bedoelde goederen 220. Bedoeld zijn de onroerende goederen waarvan bekend is dat ze erfgoedwaarde(n)518 bezitten en de onroerende goederen die deel uitmaken van een zone die met (hoge) waarschijnlijkheid archeologische waarde heeft, met uitsluiting van onroerende goederen die een archeologisch artefact, een archeologische site, een cultuurhistorisch landschap, een monument of een stads- of dorpsgezicht zijn. De rechtsgevolgen gekoppeld aan het bekend bezit van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit van archeologische waarde door deze onroerende goederen verschillen naargelang deze onroerende goederen al dan niet opgenomen werden in een vastgestelde inventaris en verder naargelang er bij een opname al dan niet een openbaar onderzoek gevoerd werd.
516
#Art.#4.3.1,#§#2,#lid#1,#1°#en#art.#1.1.4.#VCRO.# #Art.#1.1.4#VCRO" 518"Art."2.1,"26°"Onroerenderfgoeddecreet." 517
121 5.2.2 Eerste mogelijkheid: de bedoelde goederen hebben niet het voorwerp van enige specifieke juridische procedure uitgemaakt 221. Hierbij poneert het Onroerenderfgoeddecreet slechts één gevolg, en meer bepaald het toegangsrecht voor de bevoegde ambtenaren.519 5.2.3 Tweede mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een vastgestelde inventaris, waarbij geen openbaar onderzoek gevoerd werd 5.2.3.1 ‘Rang’regeling 222. Vooraf moet hierbij opgemerkt worden dat het Onroerenderfgoedbesluit vastlegt dat, als een onroerend goed dat opgenomen is in een vastgestelde inventaris ook als erfgoedlandschap opgenomen is in een RUP, dan de motiveringsplichten gelden eigen aan de opname als erfgoedlandschap.520 5.2.3.2 Rechtsgevolgen gekoppeld aan de opname in eender welke vastgestelde inventaris 223. Deze door het Onroerenderfgoeddecreet voorziene rechtsgevolgen bestaan uit: - informatieplicht voor iedereen die een geïnventariseerd goed verkoopt, verhuurt voor meer dan 9 jaar, inbrengt in een vennootschap , een erfpacht of opstalrecht overdraagt of op andere wijze de eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt alsook meldingsplicht voor instrumenterend ambtenaar521; - de opname in eender welke vastgestelde inventaris is op zich geen grond voor de weigering voor eender welke vergunning of machtiging uitgezonderd als het een eigen werk, daad of activiteit van een administratieve overheid betreft.522 5.2.3.3 Rechtsgevolgen gekoppeld aan de opname in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed 224. Deze rechtsgevolgen zijn met name: - in het Onroerenderfgoeddecreet: verplicht advies van het Agentschap bij aanvraag tot slopen523; - buiten het Onroerenderfgoeddecreet: gunstregime inzake energieprestaties en binnenklimaat; gunstregime inzake de financiering in de sociale woningbouw; gunstregime inzake functiewijziging. 225. Hierbij wordt opgemerkt dat de laatste vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed bij besluit van de administrateur-generaal van het Agentschap op basis van artikel 12/1 van het decreet
519
#Art.#4.1.5#Onroerenderfgoeddecreet.# #Art.#4.2.3#Onroerenderfgoedbesluit.# 521 #Art.#4.1.11Onroerenderfgoeddecreet.# 522 #Art.#4.1.8#Onroerenderfgoeddecreet.# 523 #Art.#4.1.10#Onroerenderfgoeddecreet.# 520
122 van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten voorafgaand aan de inwerkingtreding (…) geldt als vaststelling overeenkomstig artikel 4.1.1 Onroerenderfgoeddecreet.524 5.2.3.4 Onrechtstreekse rechtsgevolgen van de opname in een vastgestelde inventaris 226. Deze opname werkt, wat het Onroerenderfgoeddecreet betreft, door: - in het kader van de onroerenderfgoedrichtplannen: i) de ankerplaatsen definitief aangeduid overeenkomstig het Decreet Landschapszorg worden beschouwd als onroerenderfgoedrichtplannen525; ii) onder andere op basis van de gegevens die opgenomen zijn in een inventaris als vermeld in artikel 4.1.1 Onroerenderfgoeddecreet biedt een onroerenderfgoedrichtplan vanuit de erfgoedwaarden een visie op (…)526. - in het kader van de erfgoedlandschappen: i) de ankerplaatsen definitief aangeduid overeenkomstig het Decreet Landschapszorg worden beschouwd als een vaststelling van de landschapsatlas527; ii) een vastgestelde inventaris kan de basis zijn voor de afbakening van een erfgoedlandschap in een RUP.528 5.2.4 Derde mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een vastgestelde inventaris waarbij wel een openbaar onderzoek gevoerd werd 5.2.4.1‘Rang’regeling 227.Vooraf merk ik op dat het Onroerenderfgoeddecreet bepaalt dat, als een onroerend goed dat opgenomen is in een vastgestelde inventaris ook als erfgoedlandschap opgenomen is in een RUP, dan de motiveringsplichten gelden eigen aan de opname als erfgoedlandschap.529 Verder is het zo dat, als een onroerend goed dat opgenomen is in een aan een openbaar onderzoek onderworpen vastgestelde inventaris ook beschermd is, dan de zorgplichten en de motiveringsplichten gelden eigen aan de bescherming.530
524
#Art.#12.3.18#Onroerenderfgoeddecreet.# #Art.#12.3.15#Onroerenderfgoeddecreet.# 526 #Art.#7.1.2#Onroerenderfgoeddecreet.# 527 #Art.#12.3.15#Onroerenderfgoeddecreet.# 528 #Art.#6.5.1.#Onroerenderfgoeddecreet.# 529 #Art.#4.2.3#Onroerenderfgoedbesluit.# 530 #Art.#4.1.9#Onroerenderfgoeddecreet." 525
123 5.2.4.2 Rechtsgevolgen gekoppeld aan
de opname in eender welke vastgestelde
inventaris 228. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet in de volgende rechtsgevolgen: - informatieplicht voor iedereen die een geïnventariseerd goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of opstalrecht overdraagt of op andere wijze de eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt alsook meldingsplicht voor instrumenterend ambtenaar531; - opname in eender welke vastgestelde inventaris is op zich geen grond voor de weigering voor eender welke vergunning of machtiging uitgezonderd als het een eigen werk, daad of activiteit van een administratieve overheid betreft532 ; - zorgplicht voor de administratieve (niet-vergunningverlenende) overheid533 ; - motiveringsplicht voor de administratieve (niet-vergunningverlenende) overheid.534 5.2.4.3 Rechtsgevolg gekoppeld aan de opname in de vastgestelde inventaris van archeologische zones 229. Dit rechtsgevolg uit het Onroerenderfgoeddecreet bestaat met name uit de principieel verplichte toevoeging van een bekrachtigde archeologienota bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem van 100 m² of meer en waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt535 en bij de aanvraag van een verkavelingsvergunning waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt.536 5.2.4.4 Rechtsgevolgen gekoppeld aan de opname in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed 230. Buiten het Onroerenderfgoeddecreet zijn er de volgende rechtsgevolgen: - gunstregime inzake energieprestaties en binnenklimaat; - gunstregime inzake de financiering in de sociale woningbouw; - gunstregime inzake functiewijziging. 231. Het Onroerenderfgoedddecreet voorziet slechts één rechtsgevolg: - verplicht advies van het Agentschap bij aanvraag tot slopen.537
531"Art.#4.1.11#Onroerenderfgoeddecreet." 532
#Art.#4.1.8#Onroerenderfgoeddecreet.# #Art.#4.1.9#Onroerenderfgoeddecreet.# 534 #Art.#4.1.9#Onroerenderfgoeddecreet.# 535 #Art.#5.4.1#Onroerenderfgoeddecreet.# 536 #Art.#5.4.2#Onroerenderfgoeddecreet.# 537 #Art.#4.1.10#Onroerenderfgoeddecreet.# 533
124
5.2.4.5 Rechtsgevolg gekoppeld aan de opname in de vastgestelde inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde 232. Het betreft een verplicht advies van het Agentschap bij aanvraag tot ontbossen en tot het kappen en vellen van bomen.538 5.2.4.6 Onrechtstreekse rechtsgevolgen van de opname in een vastgestelde inventaris met openbaar onderzoek 233. Deze opname werkt, wat het Onroerenderfgoeddecreet betreft, door: - in het kader van onroerenderfgoedrichtplannen: i) de ankerplaatsen definitief aangeduid overeenkomstig het Decreet Landschapszorg worden beschouwd als onroerenderfgoedrichtplannen539; ii) onder andere op basis van de gegevens die opgenomen zijn in een inventaris als vermeld in artikel 4.1.1 Onroerenderfgoeddecreet biedt een onroerenderfgoedrichtplan vanuit de erfgoedwaarden een visie op (…).540 - in het kader van erfgoedlandschappen: i) de ankerplaatsen definitief aangeduid overeenkomstig het Decreet Landschapszorg worden beschouwd als een vaststelling van de landschapsatlas541; ii) een vastgestelde inventaris kan de basis zijn voor de afbakening van een erfgoedlandschap in een RUP.542 234. Deze opname werkt , buiten het Onroerenderfgoeddecreet, door in de ruimtelijke planologie.543 5.3 Het bekend bezit door onroerende goederen die wel van algemeen belang wegens hun erfgoedwaarde zijn, van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit door onroerende goederen die wel van algemeen belang wegens hun erfgoedwaarde zijn, van archeologische waarde 5.3.1 Bedoelde goederen 235. Bedoeld zijn de onroerende goederen die ofwel een archeologisch artefact, ofwel een archeologische site, ofwel een cultuurhistorisch landschap, ofwel een monument ofwel tenslotte een stads- of dorpsgezicht zijn. De rechtsgevolgen gekoppeld aan het bekend bezit van erfgoedwaarde(n) en het vermoed bezit van archeologische waarde door deze onroerende goederen verschillen 538
#Art.#4.1.10#Onroerenderfgoeddecreet." #Art.#12.3.15#Onroerenderfgoeddecreet.# 540"Art.#7.1.2#Onroerenderfgoeddecreet." 541 #Art.#12.3.15#Onroerenderfgoeddecreet.# 542 #Art.#6.5.1#Onroerenderfgoeddecreet.# 543 #Art.#1.1.4#VCRO.# 539
125 naargelang deze onroerende goederen al dan niet hetzij opgenomen werden in een vastgestelde inventaris (en verder naargelang er bij een opname al dan niet een openbaar onderzoek gevoerd werd), hetzij beschermd werden, hetzij opgenomen werden in een afgebakend erfgoedlandschap, hetzij betrokken waren bij een opgesteld onroerenderfgoedrichtplan. 5.3.2 Eerste mogelijkheid: de bedoelde goederen hebben niet het voorwerp van enige specifieke juridische procedure uitgemaakt 5.3.2.1 Algemeen rechtsgevolg 236. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet in één
algemeen gevolg: het toegangsrecht voor de
544
bevoegde ambtenaren.
5.3.2.2 Rechtsgevolgen voor archeologische sites en/of archeologische artefacten 237. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet in één gevolg dat geldt voor archeologische sites, archeologische artefacten en archeologisch ensembles, met name het passiefbehoudsbeginsel voor iedereen.545 238. Daarnaast legt het Onroerenderfgoeddecreet een gevolg vast dat enkel geldt voor archeologische ensembles, met name het actiefbehoudsbeginsel in hoofde van de zakelijkrechthouders en de gebruikers.546 239. Verder zijn in het Onroerenderfgoeddecreet twee meldingsplichten voorzien die enkel voor archeologisch ensembles en archeologische artefacten gelden: enerzijds een meldingsplicht aan het Agentschap van een wijziging van de bewaarplaats of zakelijkrechthouder 547 , anderzijds een meldingsplicht aan het Agentschap van het voornemen van het buiten het Vlaams Gewest brengen.548 240. Tenslotte is er, nog steeds in het Onroerenderfgoeddecreet, het toegangsrecht voor de bevoegde ambtenaren.549 5.3.2.3
Rechtsgevolgen
voor
archeologische
sites,
cultuurhistorische
landschappen,
monumenten en stads- of dorpsgezichten 241. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet: - de mogelijkheid tot het sluiten van beheersovereenkomsten tussen Vlaamse Regering en de
544
#Art.#4.1.5##en#6.1.2#Onroerenderfgoeddecreet." #Art.#5.1.1#Onroerenderfgoeddecreet.# 546 #Art.#5.2.1#Onroerenderfgoeddecreet.# 547"Art.#5.2.2#Onroerenderfgoeddecreet." 548 #Art.#5.2.3#Onroerenderfgoeddecreet.# 549"Art.#4.1.5,#6.1.2#en#11.3.3#Onroerenderfgoeddecreet.#" 545
126 zakelijkrechthouder of de beheerder550 ; - het verkrijgen van subsidies in kader van beheersovereenkomsten gesloten tussen Vlaamse Regering en de zakelijkrechthouder of de beheerder551 of projectsubsidies552. 5.3.3 Tweede mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een vastgestelde inventaris waarbij geen openbaar onderzoek gevoerd werd 242. In dit geval kent het Onroerenderfgoeddecreet dezelfde rechtsgevolgen toe als deze met betrekking tot onroerende goederen die niet wegens hun erfgoedwaarde van algemeen belang zijn en die opgenomen werden in een vastgestelde inventaris waarbij geen openbaar onderzoek gevoerd werd.553 5.3.4 Derde mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een vastgestelde inventaris waarbij wel een openbaar onderzoek gevoerd werd 243. Het Onroerenderfgoeddecreet kent dezelfde rechtsgevolgen toe als deze met betrekking tot onroerende goederen die niet wegens hun erfgoedwaarde van algemeen belang zijn en die opgenomen werden in een vastgestelde inventaris waarbij wel een openbaar onderzoek gevoerd werd.554 5.3.5 Vierde mogelijkheid: de bedoelde goederen werden beschermd 5.3.5.1 Algemene rechtsgevolgen 244. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet voor alle beschermde goederen volgende rechtsgevolgen: - passiefbehoudsbeginsel voor iedereen555; - actiefbehoudsbeginsel in hoofde van zakelijkrechthouders en gebruikers556 ; - toelatingsplicht voor werkzaamheden, wijzigingen of activiteiten met gevolgen voor erfgoedwaarden: i) ‘vergunningsplichtige’ handelingen: advies bij het Agentschap dat niet-bindend is maar wel rechtsgevolgen met zich meebrengt557 ; ii) niet-‘vergunningsplichtige’ handelingen: toelating van het Agentschap of van erkende onroerenderfgoedgemeente558 ; - onteigening mogelijk als beschermd goed dreigt te vervallen, te worden beschadigd of te worden
550
#Art.#10.1.1,#eerste#lid,#2°#Onroerenderfgoeddecreet.# #Art.#10.1.1,#eerste#lid,#2°#Onroerenderfgoeddecreet.# 552 #Art.#10.1.1,#eerste#lid,#3°#Onroerenderfgoeddecreet.# 553 #Deze#rechtsgevolgen#werden#hiervóór#beschreven#onder#5.2.3.# 554 #Deze#rechtsgevolgen#werden#hiervóór#beschreven#onder#5.2.4.# 555"Art.#5.1.1##en#6.4.3#Onroerenderfgoeddecreet." 556 #Art.#6.4.1#Onroerenderfgoeddecreet.# 557"Art.#6.4.4,#§#2#en#3#Onroerenderfgoeddecreet." 558 #Art.#6.4.4,#§#1#Onroerenderfgoeddecreet.# 551
127 vernield559 ; - informatieplicht in onderhandse en authentieke akte voor iedereen die een beschermd goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of opstalrecht overdraagt of op andere wijze de eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt560; - meldingsplicht voor instrumenterend ambtenaar van de overdracht aan het Agentschap561 ; - informatieplicht in publiciteit voor iedereen die een beschermd goed verkoopt, verhuurt voor meer dan 9 jaar, inbrengt in een vennootschap , een erfpacht of opstalrecht overdraagt of op andere wijze de eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt562 ; - toegangsrecht voor de bevoegde ambtenaren563; - geen decretaal recht op schadevergoeding; - principieel recht op premie voor werkzaamheden564 of beheer565 / principiële mogelijkheid tot het afsluiten van een meerjarenpremieovereenkomst566 / principieel recht op projectsubsidies567. 5.3.5.2 Specifieke rechtsgevolgen 5.3.5.2.1 Voor beschermde monumenten 245. Hier zijn er in het Onroerenderfgoeddecreet de volgende specifieke rechtsgevolgen: -
verbod
tot
volledige
sloop
(gedeeltelijke
sloop
kan
wel
toegelaten
worden)
- verbod om beschermde cultuurgoederen buiten het monument te verplaatsen.569 246. Buiten het Onroerenderfgoeddecreet zijn er de volgende rechtsgevolgen: - principieel recht op belastingvermindering; - gunstregime inzake energieprestaties en binnenklimaat; - gunstregime inzake de financiering in de sociale woningbouw. 5.3.5.2.2 Voor beschermde stads- of dorpsgezichten 247. Hierbij gaat het in het Onroerenderfgoeddecreet om de volgende specifieke rechtsgevolgen: - de gehele of gedeeltelijke sloop van een gebouw of constructie en het optrekken, plaatsen of herbouwen van een gebouw of constructie kan toegelaten worden.570 559"Art.#6.4.10#Onroerenderfgoeddecreet." 560
#Art.#6.4.9,#eerste#lid#Onroerenderfgoeddecreet.# #Art.#6.4.9,#eerste#lid#Onroerenderfgoeddecreet.# 562 #Art.#6.4.8#Onroerenderfgoeddecreet.# 563 #Art.#11.3.3#Onroerenderfgoeddecreet.# 564 #Art.#10.2.1,#eerste#lid,#1°#Onroerenderfgoeddecreet.# 565 #Art.#10.2.1,#eerste#lid,#4°#Onroerenderfgoeddecreet.# 566 #Art.#10.2.1,#eerste#lid,#2°#Onroerenderfgoeddecreet.# 567 #Art.#10.1.1,#eerste#lid,#3°#Onroerenderfgoeddecreet.# 568 #Art.#6.4.7#Onroerenderfgoeddecreet.# 569 #Art.#6.4.5#Onroerenderfgoeddecreet. 561
568
;
128 248. Buiten het Onroerenderfgoeddecreet zijn er de volgende rechtsgevolgen: - principieel recht op belastingvermindering; - gunstregime inzake de financiering in de sociale woningbouw. 5.3.5.2.3 Voor beschermde cultuurhistorische landschappen 249. In het Onroerenderfgoeddecreet zijn er geen specifieke rechtsgevolgen opgenomen. 250. Buiten het Onroerenderfgoeddecreet zijn er de volgende rechtsgevolgen: - principieel recht op belastingvermindering; - gunstregime inzake de financiering in de sociale woningbouw. 5.3.5.2.4 Voor beschermde archeologische sites 251. Hier bestaan in het Onroerenderfgoeddecreet de volgende specifieke rechtsgevolgen: - passiefbehoudsbeginsel voor iedereen571; - principieel verplichte toevoeging van een bekrachtigde archeologienota bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem572 en bij de aanvraag van een verkavelingsvergunning573. 5.3.6 Vijfde mogelijkheid: de bedoelde goederen werden opgenomen in een afgebakend erfgoedlandschap 5.3.6.1 ‘Rang’regeling 252. Het Onroerenderfgoeddecreet bepaalt dat wanneer een onroerend goed, dat opgenomen is in een afgebakend erfgoedlandschap, ook beschermd is, dan de strengere voorschriften voor beschermde goederen onverkort van toepassing blijven.574 5.3.6.2 Rechtsgevolgen 253. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet de hierna beschreven rechtsgevolgen: - zorgplicht in hoofde van iedereen voor de erfgoedwaarden zoals voorgeschreven in het RUP575; - zorgplicht in hoofde van de (ook vergunningverlenende) administratieve overheid die geen werkzaamheden en handelingen mag ondernemen, noch toestemming of een vergunning mag verlenen voor een activiteit die een erfgoedlandschap geheel of gedeeltelijk kan vernietigen of die een
570
#Art.#6.4.7#Onroerenderfgoeddecreet.#
571"Art.#5.1.1#Onroerenderfgoeddecreet.# 572
#Art.#5.4.1#Onroerenderfgoeddecreet.# #Art.#5.4.2#Onroerenderfgoeddecreet." 574 #Art.#6.5.4#Onroerenderfgoeddecreet.# 575 #Art.#6.5.2#Onroerenderfgoeddecreet.# 573
129 betekenisvolle schade kan veroorzaken aan de erfgoedwaarden ervan576 met bijhorende motiveringsplicht577 ; - zorgplicht in hoofde van de (niet vergunningverlenende) administratieve overheid die in al haar beslissingen over eigen werken, over het verlenen van een opdracht daarvoor of over een eigen plan of verordening die een erfgoedlandschap nadelig kunnen beïnvloeden moet voorkomen dat aan de erfgoedwaarden ervan, zoals bepaald in het onroerenderfgoedrichtplan dat van toepassing is, schade wordt veroorzaakt en betekenisvolle schade aan de erfgoedwaarden zo veel mogelijk moet beperken door schadebeperkende maatregelen te nemen578 met bijhorende motiveringsplicht579 ; - beheersovereenkomsten te sluiten tussen Vlaamse Regering en de zakelijkrechthouder of de beheerder580; - subsidies in het kader van beheersovereenkomsten gesloten tussen Vlaamse Regering en de zakelijkrechthouder of de beheerder581 of projectsubsidies582; - toegangsrecht voor de bevoegde ambtenaren583; - geen decretaal recht op schadevergoeding; - principieel recht op premie voor werkzaamheden584 of beheer585 / principiële mogelijkheid tot het afsluiten van een meerjarenpremieovereenkomst586 / principieel recht op projectsubsidies587. 5.3.7
Zesde
mogelijkheid:
de
bedoelde
goederen
zijn
betrokken
bij
een
opgesteld
onroerenderfgoedrichtplan 254. Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet niet expliciet in een zorgplicht. Er is wel de decretaal voorziene doorwerking van de zorgplicht in hoofde van de administratieve overheid die in al haar beslissingen over eigen werken, over het verlenen van een opdracht daarvoor of over een eigen plan of verordening die een erfgoedlandschap nadelig kunnen beïnvloeden, moet voorkomen dat aan erfgoedwaarden ervan, zoals bepaald in het onroerenderfgoedrichtplan dat van toepassing is, schade wordt veroorzaakt en betekenisvolle schade aan de erfgoedwaarden zo veel mogelijk moet beperken door schadebeperkende maatregelen te nemen.588 Als deze onroerende goederen ook opgenomen zijn in een aan een openbaar onderzoek onderworpen vastgestelde inventaris, dan geldt dezelfde zorgplicht (en motiveringsplicht) als bij inventarisatie in hoofde van de (niet vergunningverlenende) 576
#6.5.3,#eerste#lid#Onroerenderfgoeddecreet.# #Art.#6.5.3,#derde#lid#Onroerenderfgoeddecreet." 578 #Art.#6.5.3,#tweede#lid#Onroerenderfgoeddecreet.# 579 #Art.#6.5.3,#derde#lid#Onroerenderfgoeddecreet.# 580 #Art.#10.1.1,#eerste#lid,#2°#Onroerenderfgoeddecreet.# 581 #Art.#10.1.1,#eerste#lid,#2°#Onroerenderfgoeddecreet.# 582 #Art.#10.1.1,#eerste#lid,#3°#Onroerenderfgoeddecreet.# 583 #Art.#11.3.3#Onroerenderfgoeddecreet.# 584 #Art.#10.2.1,#eerste#lid,#1°#Onroerenderfgoeddecreet.# 585 #Art.#10.2.1,#eerste#lid,#4°#Onroerenderfgoeddecreet.# 586 #Art.#10.2.1,#eerste#lid,#2°#Onroerenderfgoeddecreet.# 587 #Art.#10.1.1,#eerste#lid,#3°#Onroerenderfgoeddecreet.# 588 #Art.#6.5.3,#tweede#lid#Onroerenderfgoeddecreet.# 577
130 administratieve overheid. 589 Als deze onroerende goederen niet opgenomen zijn in een aan een openbaar onderzoek onderworpen vastgestelde inventaris, dan geldt er (waarschijnlijk) geen zorgplicht. 255. Als de betreffende goederen enkel opgenomen waren in overeenkomstig het Decreet Landschapszorg definitief aangeduide ankerplaatsen die worden beschouwd enerzijds als de vaststelling van de landschapsatlas en anderzijds als onroerenderfgoedplannen 590 , dan geldt er (waarschijnlijk) geen zorgplicht. 256. Uit de conceptnota Onroerenderfgoeddecreet van 20 juli 2010 tenslotte blijkt een zorgbeginsel voor elke overheid waarbij het sectoraal gebiedsgericht beleid in het onroerenderfgoedrichtplan gelijktijdig en evenwaardig met andere voorstellen afgewogen wordt.
589
#Zie#hiervoor#onder#5.2.4.2.# #Art.#12.3.15#Onroerenderfgoeddecreet."
590
131
DEEL 3. BESLUIT Pleidooi voor het toekennen van rechtsgevolgen aan de aanwezige erfgoedwaarden 257.
De
in
het
Onroerenderfgoeddecreet
toegepaste
techniek
(naast
andere)
om
de
verschijningsvorm 591 van een goed te nemen als één van de bepalende elementen waaraan rechtsgevolgen verbonden worden, kan mij niet bekoren. Deze techniek leidt tot met elkaar conflicterende rechtsgevolgen. Zo kan in het Onroerenderfgoeddecreet de gedeeltelijke sloop van beschermde monumenten en de gehele of gedeeltelijke sloop van een gebouw of constructie in een beschermd stads- of dorpsgezicht vergund worden op voorwaarde dat de erfgoedwaarde van het betrokken monument of stads- of dorpsgezicht daardoor niet wezenlijk aangetast wordt. Het Onroerenderfgoeddecreet kent daarnaast voor alle verschijningsvormen van beschermd onroerend erfgoed een passiefbehoudsbeginsel krachtens hetwelk het voor iedereen verboden is om enige handeling te stellen die de erfgoedwaarde van het betrokken goed aantast. Hier is dus duidelijk sprake van een conflict waarvoor het Onroerenderfgoeddecreet (bovendien) geen regeling biedt. 258. De eveneens in het Onroerenderfgoeddecreet toegepaste techniek (zoals gezegd, naast andere) waarbij het doorlopen hebben van een specifieke juridische procedure als één van de elementen waaraan rechtsgevolgen verbonden worden, genomen wordt, spreekt al evenmin tot de verbeelding. Deze techniek kan leiden tot willekeur en discriminatie. Zo geldt in het Onroerenderfgoeddecreet de verplichte adviesvraag door de vergunningverlenende overheid aan het Agentschap in geval voor het verwijderen van het goed een vergunning vereist is (wat in het Onroerenderfgoeddecreet een rechtsgevolg is, verbonden aan de opname van het betreffend onroerend goed in de inventaris bouwkundig erfgoed of in de inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde) steeds bij het volledig slopen van een in de inventaris bouwkundig erfgoed ingeschreven bouwwerk of constructie. Tot hier geen probleem: het volledig slopen van een goed leidt ongetwijfeld tot het teloorgaan van de erfgoedwaarden die dat goed bezit. Deze verplichte adviesaanvraag geldt evenwel niet voor verbouwingswerken aan noch voor de gedeeltelijke sloop van een geïnventariseerd goed592 , waardoor het ook onder het Onroerenderfgoeddecreet nog steeds mogelijk is om de erfgoedwaarde(n) geheel of gedeeltelijk weg te nemen door het aanbrengen van schade aan een geïnventariseerd goed. Dit doet de vraag rijzen waarom het behoud van de erfgoedwaarden in het geval van het volledig slopen wel en in het
geval
van
het
uitvoeren
van
verbouwingswerken
niet
nagestreefd
591"Mogelijke""verschijningsvormen"zijn"onder"meer"gebouwen,"stads<"en"dorpsgezichten,"houtige"
wordt.
beplantingen,"landschappen,"plaatsen"waar"archeologische"elementen"voorhanden"zijn." 592"L."VANDENHENDE"en"G."VAN"HOORICK,"“Onroerend"erfgoed:"een"nieuw"decreet,"een"nieuwe"wind?”," TMR"2014,"afl."6,"(520)"525,"nr."15."
132 Ook deze techniek leidt trouwens tot met elkaar conflicterende rechtsgevolgen. Deze mogelijkheid tot conflicten werd door de decreetgever in welbepaalde gevallen voorzien. Een deel van deze conflicten werd voorkomen door de decreetgever die in het Onroerenderfgoeddecreet op verschillende plaatsen een soort ‘rang’regeling ingevoerd heeft. Zo bepaalt het Onroerenderfgoeddecreet dat, als een onroerend goed dat opgenomen is in een aan een openbaar onderzoek onderworpen vastgestelde inventaris ook beschermd is, dan de zorgplichten en de motiveringsplichten eigen aan de bescherming gelden.593 En dat, als een onroerend goed dat opgenomen is in een afgebakend erfgoedlandschap ook beschermd is, dan de strengere voorschriften voor beschermde goederen onverkort van toepassing blijven.594 Alvast één mogelijk conflict werd niet door de decreetgever maar wel door de Vlaamse Regering opgemerkt en voorkomen middels het invoeren van een ‘rang’regeling. Zo bepaalt het Onroerenderfgoedbesluit dat, als een onroerend goed dat opgenomen is in een vastgestelde inventaris ook als erfgoedlandschap opgenomen is in een RUP, dan de motiveringsplichten eigen aan de opname als erfgoedlandschap gelden.595 259. De voormelde discriminaties en conflicterende rechtsgevolgen kunnen vermeden worden door het nemen van de erfgoedwaarden die een concreet goed bezit als enig element waaraan rechtsgevolgen verbonden worden. Dit in combinatie met het opleggen zowel aan de plannende, als aan de verordenende en tenslotte aan de vergunningverlenende overheid van de verplichting om in hun besluitvorming alle aanwezige waarden en belangen integraal te benaderen. Deze verplichte afweging van het belang van de aanwezige erfgoedwaarden, van het algemeen belang of van het uitzonderlijk belang (datgene dat het algemeen belang nog overstijgt) wegens de erfgoedwaarden van het betrokken goed en van andere elementen of waarden (bv. natuurbehoud), die er, los van de erfgoedwaarden, eveneens toe leiden dat het betreffend onroerend goed van (algemeen) belang is, is zeer waardevol. We gaan hier verder dieper op in. Waar ik dus wel voor pleit, is het koppelen van rechtsgevolgen aan de concreet voorhanden zijnde erfgoedwaarde(n). Deze gedachte vinden we terug in het Onroerenderfgoeddecreet wanneer dit het zwaartepunt voor de meer gedetailleerde invulling van het begrip toelatingsplichtige handelingen voor de
toekomstig
te
beschermen
goederen
heel
duidelijk
verlegt
naar
de
individuele
beschermingsbesluiten.596 Ook de Vlaamse Regering is hierin gevolgd. 597 260. Hierbij aansluitend wil ik nog opmerken dat er, bij het onderzoek naar de concreet aanwezige erfgoedwaarden, ook een oordeel zal moeten gevormd worden over het belang van de aangetroffen erfgoedwaarden. Er wordt best een onderscheid gemaakt in het bestaande erfgoed tussen minder 593"Art."4.1.9"Onroerenderfgoeddecreet." 594"Art."6.5.4"Onroerenderfgoeddecreet." 595"Art."4.2.3"Onroerenderfgoedbesluit."
596"Art."6.4.4,"§"1"Onroerenderfgoeddecreet." 597"Art."6.2.1"Onroerenderfgoedbesluit."
"
133 belangrijk (beperkte waarde, minder waardevol), belangrijk (waardevol) en uitzonderlijk belangrijk (bijzonder waardevol) erfgoed. Bepaalde rechtsgevolgen zullen enkel toegekend kunnen worden aan de echt waardevolle of de meest waardevolle erfgoedelementen of m.a.w. aan deze onroerende goederen die wegens de erfgoedwaarde(n) die zij bezitten (zelf meer dan) van algemeen belang (noem dit dan van uitzonderlijk belang) zijn. Dit onderscheid is niet alleen zeer nuttig voor een differentiëring van de toe te kennen rechtsgevolgen maar zou ook zijn grote waarde en nut bewijzen bij de door mij voorgestelde integrale benadering, waarop ik, zoals reeds aangekondigd, verder nog terugkomen. Dit onderscheid zou verder ook zeer dienstig kunnen zijn bij een gedifferentieerde financiering van het onroerenderfgoedbeleid, desgevallend omwille van een betere kosten/batenverhouding. Wellicht zouden op deze manier tenslotte ook de effectiviteit, het draagvlak en de duurzaamheid van ons onroerend erfgoedbeleid (dit is dan de haalbaarheid van het onroerend erfgoedbeleid op langere termijn) geoptimaliseerd worden. Dit onderscheid moet veel verder gaan dan het in het Onroerenderfgoeddecreet (niet met zoveel woorden gemaakte) onderscheid tussen erfgoed dat van algemeen belang is en erfgoed dat dit niet is. Toch zal ook de vraag hoeveel of welke erfgoedwaarden een onroerend goed moet bezitten om te kunnen besluiten dat het betreffend onroerend goed daardoor alleen van algemeen belang is beantwoord moeten worden en dit op een heldere, zo concreet mogelijke manier. Wellicht zal uit dit antwoord blijken dat de groep van onroerende goederen, die van algemeen belang wegens hun erfgoedwaarde zijn, te groot is om uit het louter behoren tot deze groep of m.a.w. aan de loutere aanwezigheid in deze groep ongedifferentieerde, niet-differentieerbare rechtsgevolgen toe te kennen. Pleidooi voor het veralgemeend gebruik van gedifferentieerde zorgplichten als rechtsgevolg verbonden aan de aanwezige erfgoedwaarden 261. Het veralgemeend opleggen van gedifferentieerde zorgplichten voor de aanwezige erfgoedwaarden lijkt mij het meest logische (rechts)gevolg wanneer er gekozen wordt voor het behoud van ons erfgoed. De zorgplicht moet een invulling krijgen in functie van en aangepast aan de in casu aanwezige erfgoedwaarden. Bij deze zorgplicht hoort uiteraard een motiveringsplicht. Zowel aan de plannende, als aan de verordenende en tenslotte ook aan de vergunningverlenende overheid zou de principiële mogelijkheid moeten geboden worden om in het kader van de door mij voorgestelde integrale benadering, maar dan ook alleen in dit kader, van deze zorgplicht af te wijken, steeds mits het in acht nemen van de motiveringsplicht. Primordiaal belang van een duidelijke omschrijving van het begrip erfgoedwaarden 262. Het begrip erfgoedwaarden moet duidelijk omschreven worden aangezien dit begrip de alfa en de omega is van en voor een efficiënte duurzame regelgeving tot behoud van ons erfgoed voor de toekomst. Het Onroerenderfgoeddecreet gaat weliswaar ook reeds uit van dit begrip, maar hanteert het
134 begrip erfgoedwaarden niet (voldoende) gedifferentieerd en ook niet consequent noch veralgemeend. Er is een manifeste nood aan een concrete definitie van erfgoedwaarden die weinig ruimte voor interpretatie laat en die daardoor de burger houvast biedt. Ook het begrip ‘algemeen belang’ dat ‘uiteraard’ niet gedefinieerd wordt in het Onroerenderfgoeddecreet is allesbehalve concreet, helder of duidelijk. Noch in het Onroerenderfgoeddecreet, noch in het Onroerenderfgoedbesluit worden concrete, heldere en duidelijke criteria om te bepalen welke onroerende goederen erfgoedwaarde hebben en welke niet, opgesomd. Wellicht is het dan ook voor de burger volstrekt onduidelijk welke precieze criteria worden gehanteerd. Van de burger die geconfronteerd wordt met een onroerend goed dat niet opgenomen is in een inventaris en dat evenmin beschermd is, kan dan ook maar moeilijk verondersteld worden dat hij op de hoogte is van het bezit door dat onroerend goed van erfgoedwaarden. Dit doet zonder meer afbreuk aan de rechtszekerheid. De burger weet en beseft (minstens) onvoldoende welke maatregelen tot behoud van een goed voor de toekomst hem boven het hoofd hangen. 263. De elementen van erfgoedwaarde moeten ook in ieder door het Onroerenderfgoeddecreet voorzien besluit tot behoud van het betrokken goed voor de toekomst (onder meer opname in inventaris, beschermingsbesluit) gedetailleerd en duidelijk worden omschreven. Hoe duidelijker en concreter deze erfgoedwaarden in het vaststellingsbesluit of beschermingsbesluit omschreven worden, hoe meer belang er aan zal gehecht worden. Ook bij het afbakenen van een erfgoedlandschap is het zeer belangrijk om een duidelijke en gerichte omschrijving te maken van wat de belangrijke te behouden erfgoedwaarden zijn. Bij de vaststelling van een erfgoedlandschap moeten de erfgoedwaarden zo worden omschreven dat een gerichte effectanalyse mogelijk is. 264. De aanwezigheid als zodanig van erfgoedwaarden moet zo veel als mogelijk op een spontane, geautomatiseerde wijze gesignaleerd worden aan ieder die betrokken is bij welke procedure dan ook die onroerende goederen tot voorwerp heeft. Een oranje knipperlicht als het ware. Dat illustreert het belang van een volledige en up to date zijnde inventarisering. De opname in een vastgestelde inventaris en de bescherming garanderen in het Onroerenderfgoeddecreet dat de erfgoedwaarden bij de start van enig besluitvormingsproces gedetecteerd en geagendeerd worden. In dit kader vind ik één inventaris van alle onroerende goederen met erfgoedwaarde, met daarin niet alleen een zeer concrete gedetailleerde beschrijving van de aanwezige erfgoedwaarden maar ook een verdere differentiëring van het belang van de aanwezige erfgoedwaarden, zeer belangrijk. Zijn sectorale voorafnamen op wat kan en niet kan wenselijk? 265. Hoewel niet-bindende sectorale adviezen een integrale belangenafweging niet per se in de weg moeten staan en zelfs (veelvuldig) als een instrument voor het bereiken van een nagestreefde integrale belangenafweging gehanteerd worden, levert hun soms onderlinge tegenstrijdigheid toch niet meteen
135 het duidelijkste beoordelingskader op voor de overheid die een beslissing moet nemen. Een geïntegreerd advies van tot diverse sectoren behorende overheidsdiensten is mijns inziens te verkiezen boven de sectorale adviezen waarbij elke sector vanuit zijn specifieke invalshoek naar een bepaald project kijkt. Een geïntegreerd advies maakt betere integrale afwegingen mogelijk en leidt heel waarschijnlijk ook tot een meer coherent en daardoor alleen al duurzamer beleid. 266. Sectorale voorafnamen zijn in de context van deze masterproef te omschrijven als het fenomeen waarbij de beoordelingsvrijheid van een overheid in een beslissingsproces beperkt wordt door bepalingen die aan het standpunt, de mening, het advies, het oordeel, de waarde, het belang van één welbepaalde sector (bv. onroerend erfgoed) een doorslaggevende rol toekennen. Voorbeelden van sectorale voorafnamen zijn bindende adviezen en toelatingen te verstrekken door een sector bv. aan een vergunningverlenende overheid, die uit hun aard een gedifferentieerde belangenafweging verhinderen. Deze sectorale voorafnamen staan uiteraard een integrale benadering en correcte belangenafweging in de weg. 267. Zolang de regelgeving evenwel geen integrale benadering (in de betekenis die ik daaraan geef) toelaat of mogelijk maakt, acht ik het onvermijdelijk dat elke sector zijn sectorale belangen zoveel als mogelijk probeert te vrijwaren. Zolang de voormelde integrale benadering geen realiteit is, heeft elke sector vrees dat zijn eigen belangen in de verdrukking zullen komen in het beslissingsproces. De intra-sectorale integratie is wellicht goed maar de mogelijkheden ertoe zijn zeker beperkt 268. Het erfgoed wordt door het Onroerenderfgoeddecreet niet op holistische wijze behandeld. Het roerend erfgoed (grotendeels, met name met uitzondering van de zogenaamde cultuurgoederen en de archeologische artefacten) en het
varend erfgoed worden immers niet samen met de andere
verschijningsvormen van goederen met erfgoedwaarde(n) als één geheel behandeld. Binnen de sector van het erfgoed bestaan er nog steeds verscheidene, onderling nogal uiteenlopende regelgevingen. Ook wat betreft het onroerend erfgoed is de nagestreefde intra-sectorale integratie met wisselend succes uitgevoerd. De voorbeelden waarin een zekere intra-sectorale integratie is gelukt en deze waarin er van een intra-sectorale integratie weinig te bespeuren valt, werden eerder in deze masterproef aangeduid. Hierna volgen slechts enkele voorbeelden van mindere of meerdere intrasectorale integratie. Zo voorziet het Onroerenderfgoeddecreet in vijf verschillende inventarissen, waarbij de procedure tot vaststelling van elk van deze inventarissen weliswaar wel werd eengemaakt. De verschillende verschijningsvormen van onroerend erfgoed (bouwkundig erfgoed, archeologisch erfgoed, landschappelijk erfgoed, erfgoed inzake stads- en dorpsgezichten) worden daarentegen door het Onroerenderfgoeddecreet althans inzake procedures van inventarisering en bescherming en handhaving wel als één geheel behandeld.
136 269. De nagestreefde intra-sectorale integratie heeft haar beperkingen. De grens wordt getrokken door de diversiteit van het onroerend erfgoed zelf en door het daaruit voortvloeiende gegeven dat de voorschriften voor het behoud voor de toekomst noodzakelijkerwijze maatwerk zijn. Hoe dan ook moet er op een bepaald punt noodgedwongen onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende goederen die misschien wel dezelfde verschijningsvorm maar helemaal niet dezelfde erfgoedwaarden bezitten. Het onderscheid tussen de diverse verschijningsvormen van goederen met erfgoedwaarden is wellicht een stuk minder onvermijdelijk. Dit brengt dan ook aparte definities met zich mee van wat erfgoedwaarden zijn, van wat een goed met belangrijke erfwaarde is en wat een goed met een uitzonderlijke,
bijzondere
erfgoedwaarde
is.
Aparte
definities
van
de
onderscheiden
verschijningsvormen van onroerend erfgoed lijken mij dan weer veel minder onvermijdelijk. De nagestreefde maatregelen tot behoud van goederen, al dan niet behorend tot dezelfde verschijningsvorm, kunnen immers niet gestandaardiseerd worden maar moeten juist integendeel op de specificiteit van het betreffend (erf)goed afgestemd worden. Dit duidt dan ook op het mijns inziens eerder relatieve belang van deze intra-sectorale integratie. Ook de extra-sectorale integratie is in het Onroerenderfgoeddecreet wellicht uit vrees voor het in de verdrukking komen van de erfgoedwaarden en -belangen niet consequent uitgewerkt 270. De extra-sectorale integratie, dit is de integratie van de regelgeving van de sector van het (onroerend) erfgoed in de regelgeving van aanverwante sectoren biedt mijns inziens weinig of geen garantie voor de eerbiediging van de aanwezige erfgoedwaarden. Deze extra-sectorale integratie staat niet garant voor een evenwichtige
beoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de
aanwezigheid en het belang van deze aanwezige erfgoedwaarden, gelijktijdig met en evenwaardig aan andere belangen. Ze vormt ook geen waarborg voor een evenwichtige afweging tussen het (algemeen) belang (of de belangen) dat (of die) voortspruit(en) uit de aanwezige erfgoedwaarden en het (algemeen) belang (of de belangen) dat (of die) voortspruit(en) uit andere in het geding zijnde elementen. 271. De principes en bepalingen eigen aan de sector van het onroerend erfgoed werken in het Onroerenderfgoeddecreet slechts zeer onvolledig en eerder fragmentarisch door in andere domeinen zoals onze leefomgeving, waaronder begrepen worden de ruimtelijke ordening, de natuur, het bos en het milieu. Ook de extra-sectorale integratie werd in het Onroerenderfgoeddecreet met wisselend succes doorgevoerd. De voorbeelden waarin een zekere extra-sectorale integratie is gelukt en deze waarin er van een extra-sectorale integratie weinig te bespeuren valt, werden eerder in deze masterproef aangeduid. Hierna volgen slechts enkele voorbeelden van mindere of meerdere extrasectorale integratie, met een korte toelichting over hun mogelijke repercussie op de erfgoedbelangen. 272. De in het Onroerenderfgoeddecreet voorziene mogelijkheid om binnen de geldende procedures van een gewestelijk RUP in een gewestelijk RUP een bescherming geheel of gedeeltelijk te wijzigen
137 of op te heffen is uiteraard een voorbeeld van extra-sectorale integratie die kan leiden tot een zwakkere positie voor het beschermd erfgoed. Het Onroerenderfgoeddecreet aanvaardt in dit geval dat de erfgoedbelangen kunnen wijken voor andere ruimtelijke belangen. Een ander voorbeeld van extra-sectorale integratie is de afschaffing van de voorheen talrijke bindende adviezen. Hier moet uiteraard ook melding gemaakt worden van de integratie middels een verplichte adviesaanvraag van de toelating vereist voor handelingen aan beschermde onroerende goederen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning, een milieuvergunning overeenkomstig het Milieuvergunningsdecreet of een vergunning, een toelating, een machtiging, een ontheffing of een afwijking overeenkomstig het Bosdecreet of het Decreet Natuurbehoud vereist is, in de procedures van het VCRO, van het Milieuvergunningsdecreet, van het Bosdecreet of van het Decreet Natuurbehoud. Hierdoor werd ongetwijfeld een zekere integratie van het onroerend erfgoed in de processen inzake ruimtelijke ordening, natuur, bos en milieu gerealiseerd. Ook de in het Onroerenderfgoeddecreet voorziene mogelijkheid tot afbakening van een erfgoedlandschap in een RUP kadert in de extra-sectorale geïntegreerde benadering van erfgoed. Zoals eerder reeds gezegd, vormt deze mogelijkheid daarenboven een waardevol element om de wisselwerking tussen onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening te versterken. Hierbij wil ik opmerken dat er in het Onroerenderfgoeddecreet, eens een erfgoedlandschap in een RUP is aangeduid, voor de administratieve overheid die moet beslissen over eigen werken, over het verlenen van een opdracht daarvoor of over een eigen plan of verordening (dit is waarover artikel 6.5.3, tweede lid Onroerenderfgoeddecreet handelt) nog slechts weinig ruimte blijft om op dat moment nog enige afweging van (andere/sectorale) belangen te kunnen maken. De zorgplicht vervat in artikel 6.5.3, tweede lid Onroerenderfgoeddecreet laat weinig of geen ruimte voor een integrale benadering. In het stadium na de vaststelling van een erfgoedlandschap is er geen integrale afweging meer mogelijk, integendeel, vanuit onroerend erfgoed gebeurt op dat ogenblik een voorafname op wat kan en wat niet kan. Ik kom hierop later nog terug en leg uit waarom dit niet noodzakelijk negatief is. De
in
het
Onroerenderfgoeddecreet
voorziene
mogelijkheid
tot
het
opstellen
van
onroerenderfgoedrichtplannen, die, samen met andere sectorale voorstellen, gelijktijdig en evenwaardig kunnen worden afgewogen in ruimtelijke en andere processen, is een ander voorbeeld van extra-sectorale integratie. Deze in het Onroerenderfgoeddecreet voorziene mogelijkheid tot het opstellen
van
onroerenderfgoedrichtplannen
die
gelden
als
sectorale
voorstellen
voor
inrichtingsplannen en voor RUP’s laat toe om een extra-sectorale visie (en specifieke ontwikkelingsperspectieven) uit te tekenen voor specifieke gebieden of thema's. Deze visie kan vervolgens meegenomen worden bij de afweging met andere plannen onder meer bij het ruimtelijk beleid. Aldus vormt ook deze mogelijkheid een waardevol element om de wisselwerking tussen onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening te versterken.
138 273. In schril contrast met de teneur van de hiervoor beschreven voorbeelden staat de meermaals in het Onroerenderfgoeddecreet gestelde eis van een
effectieve toelating van het Agentschap of
desgevallend de onroerenderfgoedgemeente. Zo is er de noodzaak archeologienota
en de noodzakelijke toelating vereist
van de bekrachtigde
voor de in het Onroerenderfgoedbesluit
voorkomende of in het individuele beschermingsbesluit opgenomen handelingen aan beschermde onroerende goederen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning, geen milieuvergunning overeenkomstig het Milieuvergunningsdecreet of geen vergunning, geen toelating, geen machtiging, geen ontheffing of geen afwijking overeenkomstig het Bosdecreet of het Decreet Natuurbehoud vereist is. Ook de procedure vastgelegd in het Onroerenderfgoeddecreet om een besluit tot definitieve bescherming te wijzigen of op te heffen doet afbreuk aan een gediversifieerde inspraak en integratie van het onroerend erfgoed in de processen inzake ruimtelijke ordening, natuur, bos en milieu. 274. De gedachte van extra-sectorale integratie in het Onroerenderfgoeddecreet werd mijns inziens op zijn zachtst uitgedrukt niet consequent of consistent uitgewerkt, allicht uit vrees voor een minder gewaarborgd behoud van ons erfgoed en bij (terecht) gebrek aan vertrouwen in een gelijktijdige en evenwaardige afweging van alle bij een besluit betrokken waarden met (algemeen) belang. Tot mijn spijt wordt het belang van erfgoedwaarden in de hiervoor toegelichte situaties
waar er in het
Onroerenderfgoeddecreet extra-sectoraal geïntegreerd werd, eerder verminderd, wat ook reeds zou kunnen voortvloeien uit het verdwijnen in het Onroerenderfgoeddecreet van natuurwaarden als erfgoedwaarden. Eveneens tot mijn spijt
is de evenwaardige afweging van het belang van de
erfgoedwaarden met andere belangen, zoals bijvoorbeeld de ruimtelijke ordening, evenmin gewaarborgd. Dit laatste blijkt ook uit het feit dat de hiërarchische verhouding tussen beschermingsbesluiten en planologie behouden werd. Mijn voorstel voor een integrale benadering met afweging van alle aanwezige waarden en hun onderscheiden belang 275. De vraag of het streven naar het behoud voor de toekomst van onroerend erfgoed dankzij het Onroerenderfgoeddecreet een belangrijk(er) item zal worden voor de samenleving en/of (ook) als dusdanig zal ervaren worden door de burger beantwoord ik eerder negatief. Er werden naar mijn mening te weinig instrumenten voorzien om de zorg voor onroerend erfgoed een constante factor te laten worden in het integrale beleid. 276. Ik geloof sterk in de bijzondere meerwaarde van een consequente integrale benadering van alle aanwezige waarden en belangen en dit op de eerste plaats door iedere vergunningverlenende overheid. Deze telkenmale verplicht te maken oefening die bestaat in de verplichte afweging van het belang van de aanwezige erfgoedwaarden, van het algemeen belang of van het uitzonderlijk belang (datgene dat
139 het algemeen belang nog overstijgt) wegens de erfgoedwaarden van het betrokken goed en van andere elementen of waarden (bv. natuurbehoud), die er, los van de erfgoedwaarden, eveneens toe leiden dat het betreffend onroerend goed van (algemeen) belang is, waarborgt mijns inziens een attitude, een ingesteldheid waarin het als normaal ervaren wordt dat (ook) aan de erfgoedwaarden de nodige aandacht besteed wordt en dat (ook) de erfgoedwaarden gerespecteerd worden. 277. Het beste middel ter realisatie van de door mij gewenste integrale benadering lijkt mij te bestaan minstens in de mogelijkheid, maar bij voorkeur in het opleggen van de verplichting om met erfgoedwaarden rekening te houden. De gemakkelijkste weg hiertoe bestaat erin, om middels een reparatiedecreet, vooralsnog in het Onroerenderfgoeddecreet een bepaling in te voeren die stelt dat elke vergunningverlenende overheid met erfgoedwaarden (mag of) moet rekening houden. Ik pleit er dan ook voor om de vaststelling van goederen in de inventaris op deze wijze bij de vergunningverlening te laten doorwerken. Voor (delen van) onroerende goederen met erfgoedwaarde, met grote of bijzonder grote erfgoedwaarde kunnen in functie van de concreet aanwezige erfgoedwaarden gedifferentieerde zorgplichten voor de aanwezige erfgoedwaarden ingeschreven worden. 278. Uit het bovenstaande volgt eens te meer dat de basis van de gemaakte keuze om goederen, met mogelijke differentiëring, voor de toekomst te behouden op een degelijke wijze in rekening moet kunnen worden gebracht. Vandaar mijn eerder pleidooi voor een duidelijke omschrijving van het begrip erfgoedwaarden enerzijds en voor een gedetailleerde en duidelijke omschrijving van de elementen van erfgoedwaarde in ieder besluit tot behoud van het betrokken goed voor de toekomst (opname in inventaris, beschermingsbesluit, opname in een afgebakend erfgoedlandschap of betrokkenheid bij een opgesteld onroerenderfgoedrichtplan) anderzijds. 279. Niet alleen de vergunningverlenende overheid, maar ook iedere bij de ruimtelijke planning betrokken overheid en iedere overheid die een verordenende bevoegdheid heeft inzake ruimtelijke ordening moet beslissen vanuit een integrale benadering. Deze overheden moeten alle in het geding betrokken elementen van (algemeen) belang evenwichtig beoordelen. Dit gaat verder dan de nu reeds gekende doorwerking in de ruimtelijke planologie van de erfgoedwaarden in toepassing van artikel 1.1.1.4 VCRO enerzijds en van de inventarisatie-items in toepassing van artikel 4.1.9 Onroerenderfgoeddecreet anderzijds. 280. De door mij voorgestelde integrale benadering door iedere bij ruimtelijke planning en verordening betrokken overheid wordt wellicht best gerealiseerd door het opnemen in de VCRO van de verplichting om het (algemeen) belang vanuit de in de betrokken onroerende goederen aanwezige erfgoedwaarden gelijktijdig en evenwaardig af te wegen met andere elementen of waarden (bv. natuurbehoud), die er, los van de erfgoedwaarden, eveneens toe leiden dat de betreffende onroerende goederen van (algemeen) belang zijn.
140 281. Een bijzonder aandachtspunt bij de door mij voorgestelde integrale benadering zowel door iedere vergunningverlenende overheid als door iedere bij de ruimtelijke planning betrokken overheid als tenslotte door iedere overheid die een verordenende bevoegdheid heeft inzake ruimtelijke ordening is gelegen in de vraag of een overheid die moet beslissen over enige aangelegenheid waarover reeds vroeger door een overheid op de door mij voorgestelde integrale wijze geoordeeld en beslist werd, opnieuw de kans of de verplichting moet krijgen om terug op de door mij voorgestelde integrale wijze te oordelen en te beslissen. Een uitvoerig antwoord op deze vraag gaat het bestek van deze masterproef te buiten. Wel ben ik geneigd om op deze vraag een negatief antwoord te geven. Het is precies deze problematiek die in het geval waarover artikel 6.5.3, tweede lid Onroerenderfgoeddecreet handelt aan de orde is. De aanduiding van een erfgoedlandschap in een RUP kadert, zoals gezegd, in een (zij het niet volmaakte) integrale benadering van erfgoed. De zorgplicht vervat in artikel 6.5.3, tweede lid Onroerenderfgoeddecreet laat weinig ruimte voor een (opeenvolgende, tweede) integrale benadering. De integrale afweging werd (zij het op een onvolkomen
wijze) gemaakt bij de
vaststelling van het RUP. Eens dit RUP dat een erfgoedlandschap afbakent, vastgesteld is, is de administratieve overheid die moet beslissen over eigen werken, over het verlenen van een opdracht daarvoor of over een eigen plan of verordening gebonden door de bij de vaststelling van dit RUP op een (zij het onvolkomen) integrale wijze gemaakte keuze over wat kan en wat niet kan. Ik zou daarmee zeker weinig of geen moeite hebben indien de (voorafgaandelijke) integrale benadering zou gebeurd zijn op de hiervoor door mij voorgestelde wijze. 282. Ik hoop dat dankzij de door mij voorgestelde wijzigingen inzake een integrale benadering niet alleen AERTS, maar alle mensen die het behoud van ons erfgoed voor de toekomst een warm hart toedragen de visie van VAN HOORICK dat in "een moderne rechtstaat (..) eigenlijk [zou] mogen worden verwacht dat het bestuur bij een beoordeling omtrent een bepaald vraagstuk tot één en dezelfde beslissing komt, op grond van welke wetgeving ook. Dit houdt in dat het bestuur alle (door verschillende wetgevingen beschermde) belangen in een keer tegen elkaar moet afwegen" een stuk minder utopisch zullen vinden.598
598"S.#AERTS,#“Interactie#van#het#onroerend#erfgoed#met#andere#bestuursrechtelijke#domeinen”#in#A.M.#DRAEYE# (ed.),#Actualia#Onroerend#Erfgoed,#Antwerpen,#Intersentia,#2014,#(69)#82,#nr.#12."
"
141
BIBLIOGRAFIE 1. Rechtspraak: −
Arbitragehof 24 juni 1993, nr. 50/93.
−
Arbitragehof 6 juli 2005, nr. 120/2005, TROS 2006, afl. 41, 53-62, noot A.M. DRAYE.
−
GwH 19 april 2012, nr. 55/2012.
−
GwH 23 januari 2014, nr. 12/2014.
−
Cass. 7 juli 1848, Pas. 1849, I, 25.
−
Cass. 1 oktober 1934, Pas. 1934, I, 397.
−
Cass. 1 februari 1977, Arr.Cass. 1977, 607.
−
Cass. 19 maart 1980, Arr.Cass. 1979-80, 894.
−
Cass. 16 maart 1990, Pas. 1990, I, 827.
−
Cass. 18 mei 2000, Arr.Cass. 2000, 303.
−
Cass. (1ste k.) 24 juni 2010, RW 2010-11, afl. 29, 1217-1227, noot S. LIERMAN.
−
Cass. 25 januari 2011, TROS 2011, afl. 64, 256-262, noot P. LEFRANC.
−
Cass. 23 februari 2012, TBO 2012, afl. 4, 148-157, concl. C. VANDEWAL en noot M. DEWEIRDT.
−
RvS 14 november 1966, nr. 12.061, Braun de ter Meeren.
−
RvS 24 november 1971, nr. 15.009.
−
RvS 16 oktober 1973, nr. 16.051.
−
RvS 8 februari 1974, nr. 16.236.
−
RvS 13 maart 1980, nr. 20.190.
−
RvS 14 september 1984, nr. 24.640.
−
RvS 15 februari 1990, nr. 34.062.
−
RvS 15 februari 1990, nr. 34.063.
−
RvS 25 februari 1992, nr. 38.820, nv Imsay.
−
RvS 30 april 1992, nr. 39.263, Belgisch Rode Kruis.
−
RvS 11 mei 1995, nr. 53.235, De Coninck.
−
RvS 28 juni 1996, nr. 60.594, vzw Restauratie Integratie Mechelen e.a.
−
RvS 18 december 1997, nr. 70.420, Roelandts e.a.
−
RvS 28 januari 1998, nr. 71.256, vzw Restauratie Integratie Mechelen e.a.
−
RvS 24 juni 1998, nr. 74.449, Yserbyt e.a.
−
RvS 10 februari 1999, nr. 78.642, De Maeseneer e.a.
−
RvS 10 maart 1999, nr. 79.193, Mortier e.a.
−
RvS 9 juni 1999, nr. 80.776, Roelandts e.a.
−
RvS 28 juni 1999, nr. 81.382, Boucqueau e.a.
142 −
RvS 23 december 1999, nr. 84.402, Heyman e.a.
−
RvS 14 juli 2000, nr. 88.984, Boucqueau e.a.
−
RvS 18 april 2003, nr. 118.490, De Pauw e.a.
−
RvS 8 september 2003, nr. 122.597, Gyselinck.
−
RvS 12 december 2003, nr. 126.371, Van Schepdael e.a. , TROS 2005, afl. 37, 53-60, noot T. EYSKENS.
−
RvS 2 april 2004, nr. 130.112, Gyselinck.
−
RvS (10de k.) 23 juni 2004, nr. 132.901, Van Labeke, e.a., TROS 2006, afl. 41, 63-83, noot G. CNUDDE.
−
RvS 30 juni 2004, nr. 133.395, Van Overbeke.
−
RvS 13 augustus 2004, nr. 134.298, De Pauw e.a., afl. 1, 189-202, noot A.M. DRAYE.
−
RvS 1 oktober 2004, nr. 135.600, Gyselinck.
−
RvS 16 februari 2005, nr. 140.739, Rabaey.
−
RvS 29 april 2008, nr. 182.584, Haemels e.a.
−
RvS 6 juni 2008, nr. 183.933, NV Vinesco e.a., TROS 2009, afl. 56, 319-322, noot R. VEKEMAN.
−
RvS 29 oktober 2008, nr. 187.442, gemeente Kortenberg.
−
RvS 12 november 2008, nr. 187.857, Le Roy.
−
RvS 17 december 2008, nr. 188.905, Lammertyn e.a., TROS 2009, afl. 56, 330-340, noot A.M. DRAYE.
−
RvS 5 januari 2009, nr. 189.260, Bijleveld e.a.
−
RvS 12 januari 2009, nr. 189.409, Zusters van Liefde.
−
RvS 18 januari 2010, nr. 199.621, Vanspauwen.
−
RvS 18 februari 2010, nr. 201.046, D’Ieteren.
−
RvS 25 maart 2010, nr. 202.229, De Schaetzen Van Brienen e.a.
−
RvS (7de k.) 3 juni 2010, nr. 204.610,Verboven, TMR 2010, afl. 5, 632-637, noot P. LEFRANC.
−
RvS 3 februari 2011, nr. 210.986, BVBA Astro-plan.
−
RvS 20 juni 2011, nr. 214.004, Vandermarliere e.a.
−
RvS 7 oktober 2011, nr. 215.635, Lammertyn e.a.
−
RvS 24 oktober 2011, nr. 215.938, nv Verhaeghe Algemene Bouwonderneming.
−
RvS 11 februari 2013, nr. 222.436, Meys.
−
RvS 18 april 2013, nr. 118.490, De Pauw e.a.
−
Antwerpen (6de k.) 20 juni 2000, AJT 2001-02, afl. 34, 902-909, noot G. VAN HOORICK.
−
Corr. Leuven 23 december 1974, RW 1974-75, 2145.
143 −
RvVb 15 maart 2011, nr. A/2011/0021.
2. Rechtsleer: 2.1. Boeken en bijdragen in boeken −
AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, Onroerenderfgoeddecreet: vraag en antwoord, Brussel, 2013, www.onroerenderfgoed.be/assets/files/content/downloads/Toelichting_onroerenderfgoeddecre et_QA_03072013.pdf.
−
AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, Onroerend erfgoed: een toelichting, Brussel, 2014, 69 p. ,www.onroerenderfgoed.be.
−
CNUDDE, G., “Noodzakelijke vergunningen voor de uitkering van bouwwerken en weerslag van beschermingsstatuten op de uitvoering van bouwwerken” in D. MEULEMANS (ed.), Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 281-376.
−
DE JONGHE, J., Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2011, 942 p.
−
DEWEIRDT, M., Monumentenbescherming in het Vlaamse Gewest in Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, 2006, 55 p.
−
DEWEIRDT, M., Archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald, Gent, Larcier, 2010, 73 p.
−
DRAYE, A.M., Monumenten en landschappen in België: juridische aspecten, Antwerpen, Maklu, 1993, 358 p.
−
DRAYE, A.M., De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/ de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, Larcier, 2007, 435 p.
−
DRAYE, A.M., “Inpasbaarheid van beschermingsbesluiten in bestemmingsplannen: Recente rechtspraak van de Nederlandstalige en Franstalige kamers van de Raad van State” in D. DEOM, P. NIHOUL, D. RENDERS, H. SIMONART, M. VERDUSSEN, D. HOUGARDY en M.-E. BOUCHONVILLE (eds.), Liber Amicorum Robert Andersen, Brussel, Bruylant, 2009, 219-238.
−
DRAYE, A.M., “De bescherming van het archeologisch erfgoed” in A.M. DRAYE en B. DEMARSIN (eds.), Kunstrecht en cultureel erfgoed, Themis cahier, afl. 77, Brugge, die Keure, 2012, 3-25.
−
DRAYE, A.M., “Ruimtelijke uitvoeringsplannen: een update” in S. VERBIST (ed.), Actualia Ruimtelijke ordening, Antwerpen, Intersentia, 2013, 1-24.
−
DRAYE, A.M. (ed.), Actualia onroerend erfgoed, Antwerpen, Intersentia, 2014, 225 p.
144 −
LEENDERS, I., “Verband tussen de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en andere wetgevingen” in I. LEENDERS, F. VAN ACKER, V. TOLLENAERE, P. VAN ASSCHE, J. VERKEST, K. VANHERCK, J. VAN DEN BERGHE, G. DE WOLF en P. VANSANT (eds.), Zakboekje Ruimtelijke Ordening 2014, Mechelen, Kluwer, 2014, 277-305.
−
LEFRANC, P., “Ruimtelijke ordening en het Vlaams onroerend erfgoed” in B. HUBEAU, W. VANDEVYVERE en G. DEBERSAQUES (eds.), Handboek Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw, I, Brugge, die Keure, 2011, 1265-1322.
−
LUST, S., Rechtsbescherming tegen de (administratieve) overheid: een inleiding, Brugge, die Keure, 2010, 161 p.
−
MEULEMANS, D., Een pand bouwen en verbouwen in Praktijkgids vastgoedrecht 3, Leuven, Acco, 2005, 788 p.
−
VAN HOORICK, G., Juridische aspecten van het natuurbehoud en de landschapszorg, Antwerpen, Intersentia, 2000, 841 p.
−
VAN HOORICK, G., “Sectoraal milieurecht” in Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, 2006, 82 p.
−
VAN HOORICK, G., Handboek Ruimtelijk bestuursrecht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 344 p.
2.2. Tijdschriften −
BEKÉ, K. en VAN HOORICK, G., “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NJW 2012, afl. 255, 38-41.
−
BEKÉ, K., “Projectontwikkeling: op zoek naar de schat van de schatkist?” (noot onder Cass. 23 februari 2012), TOO 2012, afl. 3, 165-166.
−
BOES, M., “Het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads-en dorpsgezichten”, TBP 1977, 156-180.
−
CAUCHIE, A. en KEMPE, K., “Ontwerp van decreet betreffende onroerend erfgoed: zal de notaris beter zijn weg vinden tussen de monumenten, landschappen en het archeologisch patrimonium?”, Notariaat 2013, afl. 8, 1-6.
−
CHARLIER, F., “Onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening: een verhouding in evolutie”, T.Gem. 2010, afl. 4, 228-247.
−
CNUDDE, G., “De primauteit van de ruimtelijke ordening versus het decreet betreffende de landschapszorg. Het ene ‘algemeen belang’ is het andere niet…” (noot onder RvS 23 juni 2004), TROS 2006, afl. 41, 71-83.
−
DE COCK, W., “Ruimtelijke planning en erfgoed: tweestrijd of broederschap?” (noot onder RvS 6 mei 2010), TOO 2012, afl. 3, 166-168.
−
DE COCK, W., “Wat brengt het nieuwe Onroerenderfgoeddecreet?”, TOO 2014, afl. 1, 82-96.
145 −
DE COCK, W., “Het Onroerenderfgoedbesluit geeft nog niet alles prijs”, TOO 2014, afl. 4, 514-521.
−
DEFOORT, P.-J., “De goede ruimtelijke ordening en vergunningen. Een juridisch overzicht”, TROS 2008, afl. 50, 93-117.
−
DE SMEDT, P. en STEENBRUGGHE, A., “Ruimtelijke ordening: strijdperk van de sectoren? De impact van sectorale effectenbeoordelingen op de ruimtelijke planning en stedenbouwkundige vergunningverlening”, TROS 2007, bijzonder nummer ‘Over ruimte plannen en uitvoeren’, 16-26.
−
DE SMEDT, P., “Nieuw decreet vereenvoudigt bescherming onroerend erfgoed”, Juristenkrant 2015, afl. 302, 4-5.
−
DEWEIRDT, M., “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23 februari 2012), TBO 2012, afl. 4, 155-157.
−
DEWEIRDT, M., “Onroerenderfgoedtoets of niet?”, TOO 2013, afl. 4, 521-523.
−
D’HONT, N., “Inventaris bouwkundig erfgoed telt al 80.000 items”, Vastgoed info 2012, afl. 20, 1-3.
−
DRAYE, A.M., “Het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen”, TMR 1997, afl. 1, 2-10.
−
DRAYE, A.M., “(G)een toekomst voor beschermde stads-en dorpsgezichten” (noot onder RvS 13 augustus 2004), CDPK 2005, afl. 1, 195-202.
−
DRAYE, A.M., “De bescherming van het onroerend erfgoed. Het belang van een correct gebruik van het voorhanden zijnde instrumentarium”, TROS 2005, afl. 39, 217-224.
−
DRAYE, A.M., “De afbakening van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen gewikt en gewogen” (noot onder Arbitragehof 6 juli 2005), TROS 2006, afl. 41, 58-62.
−
DRAYE, A.M., “Over ankerplaatsen, erfgoedlandschappen en zorgplicht”, TROS 2008, afl. 52, 277-287.
−
DRAYE, A.M., “De bescherming van stads-en dorpsgezichten: een moeilijke evenwichtsoefening” (noot onder RvS 17 december 2008), TROS 2009, afl. 56, 334-340.
−
DRAYE, A.M., “De gemeenten en de zorg voor het onroerend erfgoed”, T.Gem. 2010, afl. 4, 216-227.
−
DRAYE, A.M., “De bescherming van het onroerend erfgoed en het notariaat”, T.Not. 2011, afl. 2, 67-90.
−
EYSKENS, T., “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, TROS 2004, afl. 33, 520.
−
EYSKENS, T., “Kan een archeologisch monument ook een klassiek monument zijn? Een eerste arrest” (noot onder RvS 12 december 2003), TROS 2005, afl. 37, 57-60.
146 −
GLABEKE, A. en BUIJS, X., “De toetsen in de ruimtelijke ordening”, TROS 2008, afl. 52, 331-338.
−
LEFRANC, P., “Over het moeilijke huwelijk tussen ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed” (noot onder RvS 3 juni 2010), TROS 2008, afl. 5, 633-637.
−
LEFRANC, P., “Kan men met behulp van artikel 15 Monumentendecreet de vernieling van een beschermd monument alsnog beletten?” (noot onder Cass. 25 januari 2011), TROS 2011, afl. 64, 257-262.
−
LIERMAN, S., “Gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten: wel fundamenteel, (nog) niet absoluut” (noot onder Cass. 24 juni 2010), RW 2010-11, afl. 29, 1223-1227.
−
SNAUWAERT, J., “Alles is (een beetje) beschermd”, TOO 2013, afl. 4, 469-471.
−
SPINKS, J., “De geoorloofdheid van het opleggen van eigendomsbeperkende maatregelen door de overheid”, Jura Falc. 2004-05, afl. 3, 365-406.
−
TOURY, J., “Het archeologiedecreet en het eigendomsrecht: eindelijk met elkaar verzoend?” (noot onder Cass. 23 februari 2012), NJW 2012, afl. 270, 676-677.
−
VAN DEN BROECK, A., “Het erfgoedlandschapsdecreet”, MER 2005, afl. 3, 198-219.
−
VANDENHENDE, L., “Onroerend erfgoed geen lege huls” (noot onder RvS 16 december 2008), TOO 2013, afl. 4, 536-538.
−
VANDENHENDE, L., “Het doel heiligt soms de middelen, ook in de monumentenzorg”, TOO 2014, afl. 1, 182-184.
−
VANDENHENDE, L., “Het onroerenderfgoeddecreet: de bescherming van onroerend erfgoed in het Vlaams Gewest herschikt”, TROS 2014, afl. 74, 41-66.
−
VANDENHENDE, L. en VAN HOORICK, G., “Onroerend erfgoed: een nieuw decreet, een nieuwe wind?”, TMR 2014, afl. 6, 520-544.
−
VAN HOORICK, G., “Quasi-onteigening (de facto onteigening)” (noot onder Antwerpen 20 juni 2000), AJT 2001-02, afl. 34, 904-909.
−
VAN HOORICK, G., “Het decreet tot behoud van erfgoedlandschappen: invloed op het onroerend goed en de huur”, Huur 2004, afl. 4, 105-116.
−
VAN HOORICK, G., “Beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Nieuwe kansen voor de landschapszorg?”, TMR 2004, afl. 6, 616-635.
−
VAN HOORICK, G., “Monumenten en stads-en dorpsgezichten in het Vlaams Gewest”, TROS 2005, afl. 40, 336-350.
−
VAN HOORICK, G., “Landschapszorg in het Vlaams Gewest”, NJW 2007, afl. 159, 242-251.
−
VEKEMAN, R., “De verhouding tussen de ruimtelijke uitvoeringsplannen en besluiten tot bescherming van monumenten en landschappen” (noot onder RvS 6 juni 2008), TROS 2009, afl. 56, 319-322.
147 −
WAUTERS, K., VANHEUSDEN, B., DEWEIRDT, M., DESRUMAUX, S., LONCKE, E. en MAMMARELLA, B., Juridische studie aangaande de mogelijkheden tot het juridisch verankeren en implementeren van het zorgbeginsel en het passief behoudsbeginsel voor onroerend erfgoed, bestek Vlaamse overheid DOEB/2010/01, Kortrijk, september 2011, https://www.onroerenderfgoed.be/assets/files/projects/downloads/Zorgplichtstudie.pdf
−
X, “Archeologie naar waarde geschat”, TOO 2012, afl. 1, 38-40.
−
X, “Bouwkundig erfgoed verbouwen: té streng is onrechtvaardig”, TOO 2012, afl. 1, 52-54.
−
X, “For what it’s worth: de erfgoedwaarde”, TOO 2013, afl. 3, 356-357.
−
X, “Onroerenderfgoeddecreet”, Juristenkrant 2013, afl. 277, 2.
−
X, “Ankerplaatsen winnen terrein”, TOO 2014, afl. 1, 143-145.
−
X, “Erfgoed instandhouden, kost wat kost?”, TOO 2014, afl. 2, 266-268.
−
X, “Krotbescherming als onroerend erfgoedbeleid?”, TOO 2014, afl. 2, 306-308.
3. Wetgeving −
GW.
−
Bijz.Wet 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 15 augustus 1980, 9.434.
−
Wet 12 april 1911 tot het behoud van de schoonheid der landschappen, BS 19 augustus 1911.
−
Wet 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, BS 5 september 1931.
−
Gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, BS 21 maart 1973.
−
Wet 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, BS 12 september 1991, 19.976.
−
Wet 23 juni 2008 houdende instemming met het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), gedaan te Valletta op 16 januari 1992, BS 30 maart 2011.
−
Wet 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen, BS 20 december 2012.
−
Wet 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, BS 31 januari 2014.
−
Wet 4 april 2014 betreffende de bescherming van het cultureel erfgoed onder water, BS 18 april mei 2014.
−
Decr.Vl. 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads-en dorpsgezichten, BS 22 april 1976.
−
Decr.Vl. 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, BS 15 september 1993.
−
Decr.Vl. 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, BS 3 juni 1995, 15.971.
−
Decr.Vl. 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen, BS 21 mei 1996.
148 −
Decr.Vl. 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, BS 10 januari 1998, 599.
−
Decr.Vl. 21 december 2001 tot wijziging van het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen, BS 19 februari 2002.
−
Kaderdecreet bestuurlijk beleid 18 juli 2003, BS 22 augustus 2003.
−
Decr.Vl. 13 februari 2004 houdende maatregelen tot behoud van erfgoedlandschappen, BS 18 maart 2004.
−
Decr.Vl. 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijk plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid, BS 15 mei 2009.
−
Decr.Vl. 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid, BS 7 juli 2007.
−
Decr.Vl. 11 juni 2010 houdende instemming met het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), gedaan te Valletta op 16 januari 1992, BS 19 juli 2010.
−
Decr.Vl. 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed, BS 17 oktober 2013.
−
Decr.Vl. 4 april 2014 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het grond-en pandenbeleid, BS 15 april 2014.
−
Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, BS 20 augustus 2009.
−
BVR 12 oktober 1994 tot het instellen van een onderhoudspremie voor gerangschikte landschappen, BS 1 april 1995.
−
BVR 26 april 1995 tot vaststelling van een premie voor werken aan beschermde archeologische goederen, BS 30 augustus 1995.
−
BVR 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten, BS 19 januari 2002.
−
BVR 4 april 2003 tot instelling van een premiestelsel voor beschermde landschappen, BS 20 april 2003.
−
BVR 28 november 2003 tot vaststelling van de lijst van toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen, BS 10 februari 2004.
−
BVR 14 juli 2004 tot het vaststellen van een onderhoudspremie voor beschermde monumenten en stads-en dorpsgezichten, BS 29 december 2004.
−
BVR 9 mei 2008 tot bepaling van nadere regels voor de zorgplicht betreffende definitief aangeduide ankerplaatsen en erfgoedlandschappen, BS 5 juni 2008.
−
BVR 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, BS 10 september 2010.
−
BVR 21 december 2012 houdende de financiering van verrichtingen in het kader van sociale woonprojecten en de daaraan verbonden werkingskosten, BS 15 januari 2013.
149 −
KB 30 juni 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de belastingverminderingen met betrekking tot de in artikel 5/5, § 4, eerste lid van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten bedoelde uitgaven, BS 10 juli 2014.
−
Besluit van de administrateur-generaal van het Agentschap Onroerend Erfgoed van 28 november 2014, BS 1 december 2014.
−
Memorie van toelichting ontwerp van decreet betreffende het onroerend erfgoed, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1.
−
Beleidsnota 2004-2009 Ruimtelijke ordening, monumenten en landschappen, ingediend door de heer Dirk Van Mechelen, Parl.St. Vl.Parl. 2004-05, nr. 92/1.
−
Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 189/1.
−
Conceptnota onroerend erfgoeddecreet van 22 juli 2010.
−
Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed, advies van 31 augustus 2011 over het Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1.
−
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, advies van 21 september 2011 betreffende het decreet onroerend erfgoed, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1.
−
Verslag namens de Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed uitgebracht door de dames Karin Brouwers en Mercedes Van Volcem inzake het Ontwerp van decreet betreffende het onroerend erfgoed, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/8.
−
Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed, advies van 26 februari 2014 over de ontwerpbesluiten inzake onroerend erfgoed, https://www.rwo.be/Portals/126/saro/adviezen/SARO%202014-02%20Advies.pdf
−
Beleidsnota onroerend erfgoed 2014-2019, Parl.St. Vl.Parl. 2014-15, nr. 146/1.
−
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege over de methodiek voor een integrale benadering van landbouw, natuur en erfgoed in AGNASprocessen, Hand. Vl.Parl. 2014-15, 21 april 2015, nr. C202-1763.