Beroep SGW tegen besluit GS Limburg d.d. 18-12-2015 voor het wijzigen van de ontgrondingsvergunning. Deel 2a Nadere uitwerking C- Hoeveel mag er gedolven worden?. 1. Volgens vergunning. 2. Bestemming teelaarde en leemlaag. 3. Ontgrondingscontouren primaire ontgronding.
C- Hoeveel mag er gedolven worden? 1- Volgens vergunning De hoeveelheden te delven stoffen zijn in eerder genoemde overeenkomsten vastgelegd. In de vigerende ontgrondingsvergunning (8) staat onder hoofdstuk 1 art. 1.2: De bij de voorgenomen ontgronding vrijkomende hoeveelheden delfstoffen bedragen volgens de aanvrager in totaal ongeveer 200.000m3 teelaarde, 1,2 tot 1,4 miljoen m3 leemhoudende laag en 3,1 miljoen m3 vrijkomende delfstof in de vorm van ophoogzand (1,9 miljoen m3) en grofzand (1,2miljoen m3) Totaal maximaal ontgrondingslichaam 4,5 à 4,7miloen m3. In de ontgrondingsvergunning staat onder ‘Besluit’ hoofdstuk 7, onder art. 1.1: De vergunning geldt voor het winnen van specie waaronder naast de teelaarde (circa200.000m3) en de leemhoudende onbruikbare specie (ca 1,2 tot 1,4 miljoen m3) maximaal 1,8 miljoen ton beton- en metselzand en 1,9 miljoen m3 ophoogzand, verminderd met de reeds in het kader van de vigerende vergunning gewonnen hoeveelheden wordt toegestaan. Opgemerkt moet worden dat de hoeveelheid van 1,2 miljoen m3 grofzand in hoofdstuk 1 overeenkomt met de 1,8 miljoen ton beton- en metselzand in voorschrift 1.1 van de ontgrondingsvergunning en dat er een omrekeningsfactor van 1,5 gehanteerd wordt. De hoeveelheden komen overeen met de vergunningaanvraag. (71) In het bijbehorende aanvraagformulier staat onder punt 8 de toelichting dat de 1,9 miljoen m3 ophoogzand en de 1,2 miljoen m3 grofzand inclusief was- en morsverliezen zijn en dat de 1,2 miljoen m3 grofzand geschikt zijn om te veredelen. Dus totaal ontgrondingslichaam 4,5 à 4,7miloen m3. Daar de leem en de teelaarde herbestemd moeten worden, bedraagt de hoeveelheid te delven ophoogzand en grind- en metselzand 3,1 miljoen m3. In het Bestemmingsplan NRP staat in art. 4.3 onder punt 2(bijl. 46a-46c) ‘In het ontgrondingsgebied zal maximaal 4,5 miljoen ton zand worden gewonnen c.q. verhandeld’. Bij een omrekeningsfactor van 1,5 is dit 3 miljoen m3 zand. Onduidelijk is of hier nog het zand uit de secondaire ontgronding erbij geteld moet worden. In bijlage 8 van de aanvraag 1
(bijl.71) staat de inhoud van 0,3miljoen m3 genoemd. Dan dus totaal 3,3 miljoen m3. (Ofwel bij een omrekeningsfactor van 1,6 totaal 3,1 miljoen m3) Echter uit de aanvraag en de Realisatievergunning blijkt het totaal toch te gaan over 4,5 ton totaal. In het Bestemmingsplan Buitengebied 2011Toelichting (bijlage 211) onder par. 4.8 staat dezelfde tekst dan in het Bestemmingsplan NRP In de Realiseringsovereenkomst (7a) van de gemeente Weert met de ontgronder CZW is opgenomen hoeveel delfstoffen er gewonnen mogen worden. Op pagina 1 staat , ..dat CZW op basis van de in de in de intentie -verklaring vermelde voorwaarde accoord gaat met het voorstel van de Gemeente, om winning van 4,5 miljoen ton grondstoffen voor de Gemeente budgettair neutraal, etc. In het bijbehorende programma van eisen staat; In het gehele ontgrondingsgebied zullen maximaal 4,5 miljoen ton zand worden gewonnen c.q. verhandeld Bij een omrekeningsfactor van 1,5 komt dit neer op 3 miljoen m3 ophoogzand en beton- en metselzand. In de agenda voor de gemeenteraad d.d. 27 febr. 1997 staat op blad 1; dat de 4,5miljoen ton zand inmiddels vertaald zijn naar 2,8 miljoen m3 verhandelbare specie. Zie bij bijlage 14van de aanvraag (bijlage 71a) In genoemde aanvraag (71) staat onder punt 8b genoemd; 1,9 miljoen m3 vrijkomende delfstof (ophoogzand) met vermelding dat dit inclusief was en morsverliezen is en 1,2 miljoen m3 vrijkomende delfstof/ grofzand met vermelding dat deze geschikt zijn voor het veredelen. Dus de totale hoeveelheid delfstoffen bedragen 3,1 miljoen m3. 2- Bestemming teelaarde en leemlaag Hier wordt door ons wat uitvoeriger op in gegaan omdat de teelaarde en de leemlaag gefragmenteerd omschreven zijn, terwijl de bestemmingen toch duidelijk vastliggen, ook op tekeningen. Ook geeft dit meer inzicht in de vastgelegde ontgrondingscontouren a- Vergunningaanvraag (71) In de vergunningaanvraag (71) is bij bijlage 6 de tekening 96-2154-01 d.d. 22-10-1996 en bij bijlage 7, tekening 96-2154-02 d.d. 22-10-1996 gevoegd. Op deze laatste tekening zijn de ontgrondingshellingen 1:3 aangegeven met daarop de onverhandelbare specie (lees leem. Op bijlage 9 (71) is met pijlen aangegeven hoe de leemhoudende specie verwerkt moet worden voor het bekleden van de bodem en de hellingen van de winningsplas om verdroging van de omgeving tegen te gaan, Dat de aanwezige leemlaag gebruikt wordt, blijkt ook uit de vergunningaanvraag blad 7; In het vervolgonderzoek van hetzelfde buro (Oranjewoud), waarbij uitgegaan is van een diepere winning en waarbij de doorbroken leemlaag als afdekking van de waterbodem is teruggezet, blijkt eveneens dat er nauwelijks hydrologische effecten in de omgeving optreden (rapport 0589-47714, d.d. maart 1994 (39) (is bijlage 10 bij de aanvraag) b- Realiseringsovereenkomst. 2
In het programma van eisen, gevoegd bij de Realiseringsovereenkomst, tussen de gemeente Weert en CZW (7a), wordt ook naar de tekeningen 96-2154-01 en96-2154-02 verwezen. (zie art. 1.1 en 2.1) Verder staat bij het bijbehorende programma van eisen d.d. 29 april 1997 onder A.1.a: De bodem en een gedeelte van de oevers van de plas moeten afgedekt worden met de slecht doorlatende specie die vrij komt uit de deklaag e.e.a. overeenkomstig het rapport ‘aanvullende hydrologische effectenstudie ontgronding Weert’ En verder onder A.1.a; het maaiveld t.b.v. het aan te planten bos, aan de zuid- en westoever, moet een teelaardelaag hebben van minimaal 40cm dik. (=hergebruik teelaarde) c- Ontgrondingsvergunning Onder voorschrift 4.2a Alvorens met het ontgraven van de te winnen materiaal mag worden begonnen, dient de laag teelaarde over de volle diepte te worden ontgraven en in depot te worden gebracht, voor zover deze teelaarde niet onmiddellijk kan worden verwerkt. (voor de herinrichting) Onder voorschrift 4.2b; De onder deze teelaarde eventuele aanwezige dekgrond en de bij de ontgronding vrijkomende onbruikbare specie moeten eveneens worden ontgraven en voor zover deze niet onmiddellijk binnen het vergunde gedeelte worden verwerkt, afzonderlijk in depot worden gebracht. Dat de leem niet afgevoerd mag worden volgt uit voorschrift 4.10; De afvoer van ander te ontgraven materialen dan teelaarde, ophoogzand en grofzand is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van ons college. Hier is nooit toestemming voor verleend. Begrijpelijk daar de leem namelijk nodig en bedoeld is voor de herinrichting. En hoe de leem verwerkt moet worden volgt uit voorschrift 4.6; Naarmate de ontgronding vordert, dient de ontgronding te worden afgewerkt conform het door ons college goed te keuren gedetailleerd plan van de eindtoestand, zoals bedoeld onder voorwaarde 5. Onder voorwaarde 5 wordt verwezen naar;… de bij dit besluit behorende tekening van Groenplanning Maastricht, nummer 96-2154-01, bijlage 13 van de aanvraag. Situatie Eindafwerking (voorlopig) d.d. 8 september 1996 (zie 71 waarbij bijl. 13 in kleur) In de aanvraag staat op blad 8 (zie 71): de bijgevoegde schets (zie bijlage 13) dient te worden gezien als een nadere uitwerking van het NRP ter plaatse van het ontgrondingsgebied. Op deze versimpelde tekening op A4 zijn geen details zichtbaar, echter dezelfde tekening, nummer 96-2154-01 d.d.8 september 1996 (met wijziging 22 okt.1996), op grotere schaal, is ook bij de aanvraag gevoegd onder bijlage 6. Voor de doorsnede details wordt op deze tekening verwezen naar bijlage 7 (Op bijlage 13 zijn dezelfde doorsneden aangegeven zie fig. 9). Op blad 6 van de aanvraag (71) wordt een toelichting gegeven op genoemde bijlage 6 en 7 In fig. 7 en 8 is de tekening deels afgebeeld. Verdere vermeldingen geven aanwijzingen voor het aanbrengen van een leemlaag: De ontgrondingsvergunning (8) noemt bij punt 1.2 (blad 1); Ter plaatse van de geprojecteerde waterplas wordt ontgrond tot op een diepte van ongeveer 17,5 meter beneden de huidige waterstand, waarna weer gedeeltelijk aanvulling plaatsvindt met onbruikbare leem. En bij punt 1.2 blad 2 staat de werkvolgorde beschreven: Op basis van de gevraagde uitbreiding wordt in fase 1 het gebied tussen de vier wegen vervolgens tot de grondwaterspiegel ontgrond. Daarna wordt dit gebied met een zandzuiger tot bovenkant 3
leemlaag ontgrond. De oevers worden dan zoveel mogelijk afgewerkt. Fase twee behelst het verwijderen en in depot zetten van de leemlaag. Het grof zand eronder wordt vervolgens gewonnen. Daarna wordt het leemdepot in het talud langs het kanaal verwerkt. In fase drie wordt de gehele zuigplas gerealiseerd en afgewerkt. (zie ook fig.4 en 5) In de ontgrondingsvergunning staat onder 5 (blad 13) deel Hydrologie; Uit de hydrologische onderzoeken blijkt, dat bij ontgrondingen nauwelijks negatieve effecten optreden in de omgeving( landbouw en natuurgebieden) van de geplande ontgronding, wanneer de leemlaag op de taluds wordt teruggebracht. Derhalve zullen we aan de vergunning de voorwaarde verbinden dat zulks gebeurt. Verder onder 6 punt 5 (blad 15); In het rapport is uitgegaan van een te bereiken weerstand van 100%. In werkelijkheid wordt de oorspronkelijke leem geheel aan een kant van de plas aangebracht, zodat een theoretische weerstand van 200% wordt bereikt. (Met het rapport is bedoeld de Hydrologische effectenstudie ontgronding Weert maart 1994 (39) en Aanvullende hydrologische effectenstudie november 1996.(40))
Fase1 Vanaf 15-07-1997 het ontgronden tot het waterpeil en middendeel tot leemlaag (vergun. 1997)
Fase2 T.p.v. de definitieve plas het leem verwijderen en de oevers inrichten (verg. 2001)
Fase 3 Het beton- en metselzand in het middendeel ontgronden en vanuit de opslag met de vrijkomende leem de put herinrichten. Het noordelijk deel met een dubbele leemlaag Fig. 4. Volgorde van ontgronden volgens de aanvraag en de vergunning En verder onder 6 punt 5 (blad 16) Het op peil houden van de plas geschiedt door de toestroming van grondwater. De hoeveelheid hiervan wordt beperkt door het aanbrengen van een weerstandbiedende laag. Verder onder 6 punt 7 (blad 16); Aan de zuidoostelijke kant dient juist geen weerstandbiedende laag te komen om het gewenste effect te bereiken. Anders ontstaan aan deze zijde juist verdroging. De te gebruiken leem is de in het gebied reeds nu aanwezig.
4
En over de teelaarde; Onder 4.2a : Alvorens met het ontgraven van de te winnen materialen mag worden begonnen, dient de laag teelaarde over de volle diepte te worden ontgraven en in depot te worden gebracht, voor zover deze teelaarde niet onmiddellijk kan worden verwerkt. d- Bestemmingsplan (Natuur en recreatieplan IJzeren Man) Zelfs in het Bestemmingplan Natuur & recreatieplan IJzeren Man, vastgesteld 13-09-2001 en in werking 13 juni 2002 (46a) staat onder 4.3: de bodem en een gedeelte van de oevers van de plas worden afgedekt met slecht doorlatende specie, die vrij komt uit de deklaag e.v.a. overeenkomstig het ‘Aanvullende hydrologische effectenstudie ontgronding Weert. (lees voor specie: leem) Genoemde studie is van november 1996 bijlage 40) d1- Ook in het bestemmingsplan Buitengebieden 2011 Toelichting (bijlage 212) staat onder par. 4.8 punt 4; de oevers en een gedeelte van de oevers van de plas worden afgedekt met een slecht doorlatende specie, die vrijkomt uit de deklaag e.e.a. overeenkomstig het rapport ‘Aanvullende hydrologische effectenstudie ontgronding Weert’. e- Uitspraak Raad van State In het besluit van de Raad van State d.d. 12-06-2002, kenmerk200103446/1 punt 2.3.2 (bijlage 37) merkt de Raad op dat; Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de hoeveelheid vrijkomende leem ontoereikend zal zijn om de voorziene natuuroevers aan te leggen. Bovendien kan ingevolge vergunningsvoorschrift 4.9 na toestemming van verweerders worden afgeweken van het verbod om ten behoeve van de afwerking specie van elders aan te voeren. Ter zitting is van de zijde van CZW verklaard dat de oevers indien nodig met een deel van het gewonnen zand zullen worden aangelegd. En verder onder punt 2.4 in het kader van het grondwaterpeil: Zij (appellante) vreest dat te weinig leem zal vrijkomen om een weerstandbiedende laag op de bodem van de diepe zandwinplas aan te brengen, nu de natuuroevers ook met de vrijkomende leem zullen worden aangelegd. En onder 2.4.1; verweerders stellen zich op het standpunt dat het aanbrengen van een leemlaag uitsluitend zinvol is aan de noordwestzijde van de plas omdat daar infiltratie plaats vindt en dat er geen signalen zijn dat de hoeveelheid vrijkomende leem onvoldoende zullen zijn. Een verder; Van de zijde van CZW is verklaard dat ook leem van elders kan worden aangevoerd. e1- Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, kenmerk200103446//1/R2 (bijlage38) Ook hier wordt de winning van de leemlaag en het hergebruiken in par. 4 beschreven. Op blad 7: Het plan van de eindtoestand dient gebaseerd te zijn op de bij de aanvraag gevoegde tekeningen. Ten tijde van de aanvraag was in grote lijnen duidelijk op welke wijze het gebied zou worden afgewerkt. De tekeningen bij de aanvraag (bijlage 6, 7 en 13) en de bestemmingsplankaart (StAB-02) geven in grote lijnen weer wat voor soort gebied er zal ontstaan. Het betreft hier informatie over onder meer de oeverbelopen, taludhellingen, de windiepte en de soort vegetatie welke tot ontwikkeling moet worden gebracht. De bijlagen 6 en 7 betreffen de tekeningen 96-2154-01 en 96-2154-02 waarop de duidelijk aangegeven is welk deel diep ontgrond wordt en hoe de leem gebruikt moet worden voor het herinrichting. 5
Ook staat op blad 7: Het plan van de eindtoestand dat wordt verlangd in voorschrift 3.2 zal meer specifiek informatie moeten verschaffen in de soort vegetatie op de verschillende plaatsen in het gebied en welke flora en fauna te zijner tijd kan worden verwacht. En verder op blad 8; Het gedetailleerde plan van eindtoestand (voorschrift 3.2 en 5) kan worden gezien als een formele goedkeuring door GS waarbij in detail de laatste aspecten van de herinrichting zijn vastgelegd. Dus alleen maar detailzaken. In par. 6.4 worden de hydrologische gevolgen beschreven. Ook hierin wordt het hergebruik van het gedolven leem voor het bekleden aan de noodwestelijke helft van de plas (met vermelding dat dit 50% van de plas is) beschreven. Verwezen wordt naar het hydrologisch rapport uit 1996 van Oranjewoud. Verder staat er dat uit monitoring moet blijken of de leemlaag een voldoende doeltreffende maatregel is en dat na verloop van tijd het huidige niveau kan worden bereikt of overtroffen en verder dat er zo nodig corrigerende maatregelen getroffen kunnen worden. Ook in een brief van CZW d.d. 08-04-2002 aan de Raad van State (43a) en een brief van Oranjewoud van 14-12-2001 aan de provincie Limburg (43b) wordt de basis voor de inrichting en het aanbrengen van de leemlaag en de mogelijk later nog te treffen maatregelen beschreven. f- Inrichtingsplan en rapporten Oranjewoud In het Inrichtingsplan d.d.10 juli 2003 (9a) staat onder 3.1; Het inrichtingsplan moet gebaseerd zijn op de gewaarmerkte inrichtingstekeningen 96-2154-01 en 02 (bijl.7b of 71) van Groenplanning Maastricht bv. Dus de tekeningen die ook bij aanvraag zitten en bij de Realiseringsovereenkomst. Voorts: De bodem en een gedeelte van de oevers van de plas moet worden afgedekt met slecht doorlatende specie overeenkomstig het rapport; ‘Aanvullende hydrologische effectenstudie ontgronding Weert’. Hierbij staat niet welk rapport van Oranjewoud. In het rapport uit 1994 onder punt 4.3 (39) is uitgegaan van het bekleden van de bodem en de taluds met het vrijkomende leem. In het rapport uit 1996 (40) staat onder 3.3 Terugstorten slecht doorlatende specie. Teneinde de verlaging van het freatisch grondwater te verminderen kunnen de weerstandbiedende lagen uit de deklaag in de zandwinplas worden aangebracht. Het plan is om deze slecht doorlatende specie in de noordwestelijke helft van de plas (aan de kanaalzijde tot het midden van de plas) op de bodem en de taluds aan te brengen. Verder staat beschreven dat deze laag, gezien de beschikbare weerstandsbiedende lagen, dubbel zo dik kan worden. Onder 3.4 is beschreven dat de weerstandbiedende laag de laag is die vrijkomt in het onderste deel van de deklaag en bestaat uit een 5,5 m dikke kleilaag. De kleilaag is vermengd met(zeer)fijn zand. Opgemerkt moet worden dat de termen leem en klei door elkaar gebruikt wordt. Dit is mogelijk verklaarbaar uit de boorstaten waar buiten klei ook sprake is van klei die sterk leemhoudend is. Duidelijk omschreven is dat de vrijkomende leem gebruikt moet worden voor het herinrichten en voor het bekleden van de helft van de ontgronding aan kanaalzijde met een dubbele laag leem op bodem en taluds op de ontgronde hellingen (ongeveer 10m afhankelijkheid van de beschikbaarheid). Ook de vrijkomende teelaarde moet hergebruikt worden voor het creëren van vruchtbare grond voor bosaanplant. 6
3- Ontgrondingscontouren primaire ontgronding a- Op basis van de vergunning d.d. 15-07-1997 zijn reeds deels de dekzanden tot de waterlijn ontgrond en t.p.v. de geprojecteerde waterplas tot de leemlaag. Vooruitlopend op de nieuwe vergunning (22-05-2001) is tussen 1998 en 2000 reeds de leemlaag doorgraven. De insteek van het talud van de ondiepe ontgronding van de oeverdelen is gelegen op minimaal 10 m vanaf de concessiegrens conform tekening 96-2154-01. (7b of 71) De aparte insteek van de diepe ontgronding (20m – mv.) op grondwaterniveau is apart aangegeven op genoemde tekening Aan kanaalzijde varieert de afstand tussen deze twee insteken tussen 30 en 60 m In de beschreven fasering moet vermeld worden dat de leemlaag bij de diepe ontgronding t.p.v. de geprojecteerde plas wordt verwijderd en dat de vrijkomende leem, in zoverre die niet gelijk verwerkt kan worden voor de herinrichting van de oevers, opgeslagen moet worden voor het verwerken op de hellingen en de bodem. Op de oevers kan daarna de boscompensatie plaats vinden. b- In de vergunning is onder 1.2 ‘De beoogde werkzaamheden’ ook aangegeven; ‘Ter plaatse van de geprojecteerde waterplas wordt ontgrond tot op een diepte van 17,5m beneden de huidige waterstand, waarna weer gedeeltelijke aanvulling plaatsvindt met onbruikbare leem’ Dus alleen diep ontgronden daar waar een waterplas komt en daarna op de hellingen de leemlaag aanbrengen. Dit strookt met de tekeningen bij de aanvraag. De fasering is overigens ook aangegeven op bijlage 9 van de vergunningaanvraag (zie fig. 5) Ook staat onder 1.2 de werkvolgorde beschreven; ‘Op basis van de gevraagde uitbreiding wordt in fase 1 het gebied tussen de vier wegen vervolgens tot grondwaterspiegel ontgrond. Daarna wordt dit gebied met een zandzuiger tot bovenkant leemlaag ontgrond. De oevers worden dan zoveel mogelijk afgewerkt. Fase twee behelst het verwijderen en in depot zetten van de leemlaag. Het grof zand daaronder wordt vervolgens gewonnen. Daarna wordt het leemdepot in het talud langs het kanaal verwerkt. In fase drie wordt de gehele zuigplas gerealiseerd en afgewerkt”. (diepe plas)
7
Fig. 5 Volgorde van ontgronden volgens bijlage 9 van de aanvraag (71) en in de vergunning beschreven. Let op het bekleden van de taluds en oevers met de vrijkomende leemlaag. In de ontgrondingsvergunning staat onder voorschrift 4.8 (8) de maximale diepte van de plas in het deel dat diep ontgrond mag worden; De diepte van de ontgronding mag niet meer bedragen dan 20 meter beneden het maaiveld, overeenkomend met 15 meter +NAP. Het maaiveld is gelegen op ongeveer 35m+NAP, zodat bij een grondwaterpeil van ongeveer 32,5m + NAP, een waterplas kan achterblijven van ongeveer 17,5m. c- In de ontgrondingsvergunning staat onder voorschrift 4.12 (blad 23): De tijdelijke belopen, welke de overgang vormen van de ontgronding naar gronden welke ingevolge de vergunning niet mogen worden ontgraven, alsmede de belopen langs de toegangswegen, mogen geen steilere helling dan 1:2 hebben. (1 is de hoogte en 2 de basis) (in rood aangegeven in fig. 7 ) Dit heeft natuurlijk met de veiligheid te maken om afkalvingen te voorkomen, echter de uitvoering bij de ontgrondingsgrenzen, van het diep gedeelte en het ondiep gedeelte (oevers), moet 1:3 zijn, want dit blijkt uit 4.13: De definitieve belopen mogen geen steilere helling hebben dan 1:3. Dus tijdens het ontgronden en vóór het aanbrengen van een bekleding met een leemlaag. In de ontgrondingsvergunning staat onder hoofdstuk 6 blad 18, onder Rijkswaterstaat, Directie Limburg; De stabiliteit van het dijklichaam wordt door de ontgronding niet aangetast. De helling van het te vergraven talud bedraagt 1:3. En verder: De stabiliteit van het te vergraven zandpakket is hiermee verzekerd. Bedoelde hoek is bovendien tijdelijk. Na ontgronding worden tegen deze taluds aanvullingen uitgevoerd ter breedte van ongeveer 10 meter en onder een helling van 1:3. Door deze aanvullingen wordt de stabiliteit van het talud 8
van vergraving vergroot. Dus ontgronden onder 1:3 en daarop de leemlaag dik ca.10m. aan kanaalzijde. Let op het woord ‘vergraven’ en dus geen aanvulling. d- Zowel bij de Realiseringsovereenkomst als bij de vergunningaanvraag zijn de bijbehorende tekeningen 96-2154-01 en 96-2154-02 gevoegd, beiden met de datum van 08-09-1996 en wijzigingsdatum van 22-10-1996.(7b en 71 ) (Bij Realisatieovereenkomst zijn de tekeningen voorzien van een gewaarmerkte stempel 21 jan. 1997). Bij de vergunningverstrekking wordt bij voorschrift 5 verwezen naar tekening 96/2154/01, bijlage 13 van de aanvraag. Zie bijlage 71. Deze bijlage is gelijk aan tekening 96-2154-01 met de datum 08-09-1996 echter verkleind en in kleur. Het renvooi verwijst hier ook naar de naar de dubbele insteek van de ontgronding op maaiveldniveau en op waterlijnniveau met daartussen de toekomstige oever.(zie fig. 9) e- In het Inrichtingsplan (9a) staat onder 3.1; Het inrichtingsplan moet gebaseerd zijn op de gewaarmerkte inrichtingstekeningen 96-2154-01 en 02 van Groenplanning Maastricht bv. (door de gemeente gewaarmerkt met stempel 21 jan.1997. Zie fig. 6 of bijl 7b of 71) en bij ‘Inleiding’ naar de tekeningen 2154-01 en 02 d.d. 10 juni 2003.(7b of 71) (de datum 10 juni 2003 is de datum van indiening) Dus dezelfde tekeningen als bij de aanvraag, Realiseringsovereenkomst en de vigerende vergunning. Het is daarom ook vreemd dat bij de definitieve goedkeuring door GS d.d.25-05-2004 nog 2 doorsnedentekeningen zijn toegevoegd die afwijken van bovengenoemde voorschrifttekeningen en niet genoemd worden bij de inhoudsopgave van het inrichtingsplan. De toegevoegde doorsnedentekening VO-2154-02A en 02B datum 09-05-2003 zitten niet bij het oorspronkelijk dossiers van het Inrichtingsplan d.d.10 juli 2003 en niet in het bezit van de Vrienden der Natuur en van de Vereniging voor Cultuur en Milieubehoud De Kring en IVN Weert. Ook bij navraag kunnen zij geen tekening met doorsneden met het insinueren van het meer ontgronden herinneren.(bijl. 212-212a). Voor verdere informatie zie bijlage 197a. Ook de gemeente Weert hebben we inzage gevraagd van de ter inzage gelegde stukken en de door GS gewaarmerkte stukken. De tekeningen bleken niet ter inzage gelegen te hebben en ook niet voorzien zijn van een waarmerk. Op genoemde doorsnedentekeningen wordt met een stippenlijn ( zonder verklaring erbij) geïnsinueerd dat er als een ‘bak’ ontgrond zou mogen worden. Ook is de leembekleding weggelaten. Natuurlijk wijkt dit af van de vergunning voor het delven van 3.1 miljoen m3 ophoogzand en beton- en metselzand want dan zou ca. 7,1 miljoen m3 gedolven mogen worden. Het na de vergunningverstrekking aanpassen van de tekeningen zien we ook terug in de werkplannen waar in de bijlagentekeningen uitgegaan wordt van het delven als een ‘bak’ met ca 7,1 miljoen m3 ophoogzand en beton- en metselzand.
Fig. 6. Tekenhoofden van de tekeningen met de gewaarmerkte goedkeuring van 21 jan. 1997 gemeente Weert. Zie ook bijl. 7b of 71 9
Tijdelijke belopen volgens voorschrift 4.12 Helling max. 1:2 Insteek maaiveld, helling 1:3 Insteek ontgronding op waterlijn, helling 1:3 Fig. 7. Situatie rechterbovenhoek tekening 96-2154-01 (bijl. 7b of 71) Hierboven een uitsnede uit tekening 96-2154-01 met in de platte grond de rechterbovenhoek (bovenzijde het kanaal en rechts de Herenvennenweg). Op deze tekening is met een onderbroken lijn aangegeven de insteek ontgronding op maaiveldniveau en met een stippenlijn de insteek op ontgronding op waterlijnniveau. Bij de stippenlijn staat: ‘Var.”Dit slaat op de afstand tussen de insteken die hier varieert tussen de 30 en 60 m. Zie ook het renvooi. Let op het woord ‘ insteek ontgronding’ Dus geen ‘insteek aanvulling’ Doorsnede 1 is op tekening 96-2154-02 weergegeven. (fig. 8) Ter verduidelijking van de in de vergunning genoemde ‘tijdelijke ontgrondingshelling’(belopen) is dit op deze tekening door SGW in rood aangegeven.
10
Ontgronding volgens vergunning 1:3
Werkelijke ontgronding Berekende ontgronding
Fig. 8 Doorsnede 1 tekening 96-2154-02
Uitsnede uit tekening 96-2154-02 met doorsnede. 1 (voor plaats zie tekening 96-215401bijl. 7b of 71) Let op het renvooi waar de maximale ontgrondinglijn is vastgelegd. Let op het woord ‘ontgronding’. Dit is geen ‘aanvulling’. Let ook op de hellingshoek van 1:3 bij alle hellingen en een hellingshoek van ongeveer 1:4 na het aanbrengen van de leemlaag. Het in rood aangegeven deel is inmiddels illegaal ontgrond en met aangevoerde grond en bagger weer aangevuld Let ook op de tekst rechtsboven waarin beschreven is het gebruik van de leemhoudende dekgrond voor het afstorten van het talud
11
Fig. 9 Tekening 96-2154-01 Bijlage 13. Met de dubbele insteeklijnen INSTEEK ONTGRONDING
INSTEEK ONTGRONDING OP WATERLIJN f- Hiernaast is het rechter deel van tekening 96-2154-01 d.d. 08-09-1996 Bijlage 13 afgebeeld (bij bijlage 71) Bij de vergunning wordt in voorschrift 5 verwezen naar deze tekening. Belangrijk is dat hierop ook met een onderbroken lijn de insteek van de ontgronding is aangegeven op maaiveldniveau en met een stippellijn de insteek van de diepe ontgronding. Zie het renvooi boven het tekenhoofd. Conclusie; Op genoemde stukken zijn de ontgrondingcontouren en het gebruik van de vrijkomende leemlaag op vastgelegd die overeenkomen met de vergunningsaanvraag en verstrekking.
12