Berichten van het bestuur Op 14 april jl. ben ik door de ledenvergadering gekozen als uw nieuwe voorzitter en opvolger van Peter van den Akker. Mijn voornaamste taak het afgelopen half jaar was het organiseren van de Overijsselse Vogelaarsdag 2014, samen met Harm Meek, Geurt Slotman en Anton ter Braak. Dat was nog een hele klus. Regelen locatie, catering, sprekers, apparatuur etc. Maar daar zijn we gezamenlijk aardig in geslaagd. Het vinden van sponsoren was de lastigste klus. Tientallen organisaties en bedrijven hebben we aangeschreven en uiteindelijk hebben vier sponsoren toegezegd. Hiermee is 90% van de begroting gedekt. José Uitslag heeft voor nieuwe flyers van de TVWG gezorgd. Een aantal komen te liggen in het Buurtcentrum ’t Lansink, andere zullen tijdens diverse manifestaties uitgereikt worden. De avondexcursie van 16 juni naar het Kristalbad bij Hengelo had een goede opkomst; 23 personen hebben de excursie meegemaakt. Een leuke waarnemig was het zien van 2 Geoorde futen van dichtbij. Excursies Wanneer u dit leest zijn 8 leden van de TVWG van 18 – 22 september op excursie naar Falsterbo in Zweden geweest. De overige excursies voor dit jaar zijn: 18 okt. excursie naar de Oostvaardersplassen 22 nov. excursie naar het Buurserzand Voor meer informative, kijk op de website www.tvwg.nl onder agenda. De verenigingsavonden dit najaar zijn: 13 okt. lezing van Stef van Rijn over de Vogels van de Oostvaardersplassen 10 nov. presentatie van Tim Asbreuk over Bulgarije; wolvenonderzoek, landschap en vogels. 08 dec. met na de pauze een presentatie over het vogelleven op de wadden door Kees Rosenbrand. Namens het bestuur, Harry de Jong
Ficedula 43 (2014) nr. 3
1
VERANDERINGEN IN DE BROEDVOGELBEVOLKING VAN EEN NOORDDUITS HEIDE- EN HOOGVEENVEENGEBIED (TINNER EN STAVERNER DOSE, 1980-2010) Deel 8. Beschermingsmaatregelen voor de bijzondere avifauna (slot) Onno de Bruijn Inleiding De Tinner Dose en de Sprakeler Heide bezitten een beschermde status als natuurgebied. Allereerst is het hele gebied (bijna 4000 ha) sinds 1986 een zogenaamd Naturschutzgebiet (NSG). Vervolgens is het in 2000 onder de Europese wetgeving gebracht: onder de Vogelrichtlijn (Vogelschutzgebiet V15) en onder de Habitatrichtlijn (FFH-Gebiet 44). Daarmee maken de Tinner Dose en de Sprakeler Heide deel uit van het Europese netwerk Natura 2000. De bijbehorende aanwijzingsbesluiten geven richtlijnen welk type natuur en welke soorten beschermd moeten worden (NLWKN 2012). Het gaat voor dit gebied in totaal om 23 vogelsoorten en 16 habitattypen. Hierbij wordt nadrukkelijk als één der doelstellingen geformuleerd: instandhouding en bevordering van duurzame populaties van de waardebepalende broedvogelsoorten van het gebied. Hiernaast bestaat al langer het systeem van Rode Lijsten met onder meer karakteristieke en bedreigde vogelsoorten. Deze komen voort uit het verdrag van Bern, dat ook door Duitsland is geratificeerd en in 1982 in werking is getreden. Wettelijk is daarin vastgelegd dat de overheid zich moet inzetten voor de bescherming van deze soorten en dat zij onderzoek daartoe bevordert. In Nederland heeft dat inmiddels geresulteerd in een kloek boekwerk met beschermingsmaatregelen voor soorten van de Rode Lijst van de Nederlandse broedvogels (van Beusekom et al. 2005*), welke wij bij de onderstaande uitwerking in grote lijnen zullen volgen. Uitgangspunt bij de analyse zijn de Rode Lijstsoorten van de Tinner Dose van de categorieën 1 en 2 in Niedersachsen (“met uitsterven bedreigd” en “ernstig bedreigd”), aangevuld met enkele waardebepalende soorten uit categorie 3 (“bedreigd”). Deze soorten staan in de navolgende overzichtstabel; verder is in deze tabel een zevental clusters van beschermingsmaatregelen aangegeven. Hieronder volgt een bespreking van de verschillende gewenste maatregelen met een korte toelichting voor welke soorten deze van belang zijn.
2
Ficedula 43 (2014) nr.3
● ● ●
● ● ● ●
● ●
● ● ● ● ●
●
● ●
● ●
● ● ● ● ● ●
●
● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ●
● ●
● ● ●
●
● ● ●
Rust bevorderen
Vergroten variatie binnen landschap
Natuurvriendelijk extensief beheer randzones
Vegetatiebeheer natuurgebied
Vernatten, verhogen waterpeil
Verbeteren kwaliteit lucht, water, bodem
Vergroten en verbinden broedgebieden Grauwe Kiekendief Blauwe Kiekendief Korhoen Kwartelkoning Kwartel Goudplevier Kemphaan Watersnip Grutto Tureluur Wulp Velduil Zwarte Stern Nachtzwaluw Draaihals Duinpieper Graspieper Gele Kwikstaart Paapje Roodborsttapuit Tapuit Klapekster Grauwe Klauwier
● ● ●
●
● ●
● ● ● ●
● ● ● ●
●
●
● ●
● ●
●
Beschermingsmaatregelen voor broedvogels van de Rode Lijst-soorten van de Tinner Dose en de Sprakeler Heide ( ● = maatregel is van belang). Beschermingsmaatregelen voor de bijzondere broedvogelsoorten
Ficedula 43 (2014) nr. 3
3
1. Vergroten en verbinden van broedgebieden. De broedpopulatie van de Grauwe Kiekendief van de Tinner Dose maakt onderdeel uit van die van Noord-Nederland en Noord-Duitsland. Al decennia lang is de kleine populatie van de Tinner Dose en omgeving verrassend stabiel gebleven. Dit is vermoedelijk te danken aan regelmatige instroom (“rekrutering”) vanuit bronpopulaties in Oost-Groningen (op 50 km afstand), Ostfriesland (op 50 km) en de Diepholzer Moorniederung (op 90 km). De Velduil is een groot deel van NWEuropa als broedvogel verdwenen, wat rekrutering steeds moeilijker maakt; hetzelfde geldt voor de Blauwe Kiekendief. Terugkeer van de Goudplevier als broedvogel op de Tinner Dose moet geschieden vanuit restpopulatie van de Esterweger Dose (op 30 km afstand), die echter zelf onder druk staat. Mede voor deze soort is het Wietmarscher Moor (op 25 km afstand van de Tinner Dose) opnieuw ingericht. Populaties van de Draaihals en Duinpieper zijn in toenemende mate geïsoleerd geraakt van de rest van NW-Europa, waar nagenoeg overal achteruitgang gemeld wordt. Kleine en bedreigde restpopulaties van de Draaihals vinden we nog in het Drents-Friese Wold (op 75 km), op de Veluwe (op 100 km afstand) en op de Lüneburger Heide (op 175 km). De Duinpieper is inmiddels ook verdwenen van de Lüneburger Heide en het Wendland en heeft zich teruggetrokken in enkele bruinkoolgebieden en militaire oefenterreinen diep in oostelijk Duitsland. Dit maakt herstel van de Duinpieperpopulatie op afzienbare termijn niet aannemelijk. Volledig hopeloos is de toestand voor het Korhoen, een soort met een beperkte dispersiecapaciteit. Rekrutering vanuit de restpopulaties op de Sallandse Heuvelrug (NL), Lüneburger Heide (D) en de Hoge Venen (B) is onmogelijk. De enige “oplossing” zou zijn herintroductie, wat echter aan strikte voorwaarden gebonden is (hoogwaardig biotoop-herstel, predatoren-bestrijding). Misschien iets beter perspectief is er nog voor de Tapuit, ware het niet dat de tot voor kort florerende populatie van het Aekingerzand bij Appelscha (op 75 km afstand) nu ook instort zodat instroom van hieruit onwaarschijnlijker wordt. Voor deze soort -evenals voor de Klapekster- zijn grootschalig herstel van broedgebieden zowel in binnen- als buitenland noodzakelijk voor duurzaam populatieherstel in de Tinner Dose op lange termijn. Men moet daarbij denken aan herstel van grote oppervlakten open heidegebieden en hoogvenen.
4
Ficedula 43 (2014) nr.3
2. Verbeteren van de kwaliteit van lucht, water en bodem In heel NW-Europa is de kwaliteit van zandverstuivingen, heide en hoogvenen aangetast door vermesting en verzuring als gevolg van atmosferische depositie (“zure regen”). Op de Tinner Dose zijn heide en droge schrale vegetaties sterk vergrast. Dit proces is na 1990 versterkt door het stoppen van de begrazing door schapen met een herder. Grassen en mossen kwamen in de plaats van korte, bloemrijke vegetaties. De huidige heidevegetaties zijn vergrast en kruidenarm.
Het natuurgebied van de Tinner Dose vormt een samenhangend geheel met de extensief agrarisch gebruikte randzones. Op deze foto uit 1980 was de heide (voorgrond) nog niet vergrast dankzij beweiding met schapen De ecologische soortgroep van droge heide en stuifzand (de Tapuit-groep sensu Sierdsema 1995*) heeft dan ook sterk geleden (zie deel 7 van deze serie). Duinpiepers werden geconfronteerd met een sterk verarmde prooifauna, die bestaat uit hommels, sprinkhanen, loopkevers en andere ongewervelden. Deze maken ook deel uit van het voedsel-spectrum van de inmiddels eveneens verdwenen Klapekster en Tapuit; ook de Grauwe Klauwier leeft hier in belangrijke mate van. Door verruiging en vergrassing verdwenen pionier- en heischrale vegetaties met kleine mierensoorten, waardoor ook de voedselsituatie van de Draaihals verslechterde. De oplossing voor deze vogelsoorten van schrale milieus
Ficedula 43 (2014) nr. 3
5
moet gezocht allereerst gezocht worden in “brongerichte maatregelen” om de uitstoot van meststoffen te verminderen. Dit in combinatie met “effectgerichte maatregelen” zoals afplaggen van vergraste heide (zie verder onder punt 4). Naast de verslechterde van de kwaliteit van lucht en bodem speelt ook een verslechterde waterkwaliteit rol. Het grote centrale hoogveen van de Tinner Dose is altijd gevoed door de watertoevoer vanaf en vanuit de aangrenzende hoge heuvelruggen. Hierop vindt reguliere landbouw (voornamelijk akkerbouw) plaats, wat toestroom van met gifstoffen en meststoffen beladen landbouwwater naar de lagergelegen hoogveenkernen tot gevolg heeft. Ecologische landbouw op de inzijggebieden zou uitkomst bieden. 3. Vernatten, verhogen waterpeil Bij de –voor een hoogveen zo essentiële- waterhuishouding speelt op de Tinner Dose naast kwalitatieve aspecten (verzuring, verontreiniging) ook een kwalitatief aspect (verdroging). Enkele decennia terug zijn aan de randen van de Tinner en Staverner Dose metersdiepe (over-gedimensioneerde) ontwateringssloten zijn gegraven om de landbouw in de randzones te gerieven. Deze ”grachten” functioneren helaas nog volop en voeren de voor dit veengebied zo wezenlijke toestromende grondwater af. Het gevolg is een verdroging van het centrale hoogveen, hetgeen zich ook uit in toegenomen vergrassing. Door de verdroging zijn alleen in natte voorjaren een aantal laagten, veenputten en heidevennen met water gevuld. Hierdoor is de ecologische soortgroep (Wintertaling-groep) van open water en moeras hier tegenwoordig nog maar zwak vertegenwoordigd (zie deel 7). Hetzelfde geldt voor de vogels van open hoogveen en natte heide (Wulp-groep). Diverse vogelsoorten die nestelen in vochtige tot natte laagtes en slenken in heideen veengebieden hebben te lijden gehad van de effecten van verdroging. Voorbeelden zijn Watersnip, Tureluur, Paapje en enkele decennia geleden al Goudplevier, Kemphaan en Grutto. In combinatie met vermesting en veraarding van de bodem leidde de verdroging tot vergrassing en verruiging, waardoor dergelijke slenken en laagten hun aantrekkelijkheid als broedterrein verliezen. Ook de Graspieper is door de verdroging sterk afgenomen en deze soort vormde mogelijk een belangrijke prooisoort van de Klapekster. Vernatting en vermindering van de stikstofdepositie als beschermingsmaatregelen zullen de diversiteit van de insecten- en reptielenfauna verbeteren, hetgeen behalve de Klapekster ook de Grauwe Klauwier ten gunste kan komen. De verdwijning van de Grutto en de afname van de Wulp zijn mede in de hand gewerkt door veranderingen in het beheer van de omliggende graslanden (randweiden), die vaak als voedselgebied voor deze soorten fungeren.
6
Ficedula 43 (2014) nr.3
Alleen in natte voorjaren zijn er nog flinke vennen en met water gevulde laagten op de Tinner Dose. Foto: Marc van der Sluijs Het probleem van de diepe ontwatering is al twintig jaar geleden in kaart gebracht en in een rapport becommentarieerd door Jutta Over (1995). Hieruit blijkt, dat er in dit NSG en Natura 2000 gebied geen halve maatregelen genomen moeten worden. De gegraven hoofdwatergangen langs de randen (en in het noordelijk deel zelfs dwars door de hoogveen-kern) zullen het liefst gedicht maar in ieder geval eerst sterk verondiept moeten worden. Hier is men te ver tegemoet gekomen aan eisen vanuit landbouwkundige belangen. Het resultaat van de ontwateringen leidde tevens tot een intensiever landbouwkundig gebruik van de randweiden. Een en ander is in strijd met de geformuleerde doelstellingen van het NSG en de aanwijzingsbesluiten van de Vogel- en Habitat-richtlijnen voor de Tinner DoseSprakeler Heide (NLWKN 2012). Voor de instandhouding en ontwikkeling van de populaties van waardebepalende vogelsoorten staan duidelijk als (sub-) doelstellingen vermeld: (a) Instandhouding van het hoogveencomplex; (b) Verbetering van de waterhuishouding van het hoogveen (verhogen van de
Ficedula 43 (2014) nr. 3
7
waterstand). De uitvoering valt onder de verantwoording van de Landkreis Emsland. Op het gebied van vernatting is op vrijwel alle Nederlandse hoogveenreservaten, waar dezelfde problematiek speelde, de laatste kwart eeuw grote vooruitgang geboekt en dat geldt ook voor enkele nabijgelegen hoogveengebieden in het Duitse grensgebied (Wietmarscher Moor, Amtsvenn). Het is een onontbeerlijke sleutelfactor voor de instandhouding en het herstel van de waarden van de Tinner Dose. 4. Vegetatiebeheer van hei en veen (plaggen, maaien, begrazen) Grote delen van de Tinner Dose (zowel heideachtige terreinen als het centrale hoogveen) zijn de afgelopen decennia sterk vergrast. Dit is het gevolg van ontwatering en van de depositie van meststoffen door de lucht. Sterk vergraste delen hebben een soortenarme fauna. Voor herstel van hei en hoogveen is allereerst een vermindering van de atmosferische depositie en van de ontwatering nodig (zie hiervoor de punten 2 en 3). Om de vergrassing terug te dringen zijn voorts diverse “effectgerichte maatregelen” nodig om de biodiversiteit op de Tinner Dose te herstellen. Ervaringen met herstelbeheer van hei en hoogveen in Twente en Drenthe hebben geleerd, dat een uitgekiende combinatie van de volgende maatregelen tot goed resultaat kan leiden: maaien van vergraste heide en veen (met afvoer van het maaisel); het afplaggen van vergraste stukken heide en veen in het bijzonder op gradiënten (hoog-laag, droog–nat, voedselarm-voedselrijk); begrazing van hei en hoogveen, bij voorkeur (net als in het verleden) door een schaapskudde met herder. Hiervoor moet een langjarig herstelplan opgesteld worden, waar met het bijzondere karakter van het gebied (schietterrein) rekening gehouden wordt. Terugdringing van de vergrassing ten gunste van heischrale en bloemrijke vegetaties in combinatie met het lokaal tolereren van ruigten en bramenopslag zal het voedselaanbod van diverse prooigroepen verhogen: hommels, vlinders, libellen, kevers, muizen en hagedissen. Deze zijn op heide en veen de essentiële levensvoorwaarden voor kritische soorten als Tapuit, Duinpieper, Nachtzwaluw, Draaihals, Grauwe Klauwier en Klapekster. Vernatting is nodig voor Paapje, Grutto, Tureluur en Watersnip. Of ooit nog kritischer soorten als Goudplevier en Korhoen weer in beeld komen, is de vraag – maar zonder de genoemde maatregelen in ieder geval nauwelijks denkbaar. Grauwe Kiekendief, Blauwe Kiekendief en Velduil zullen profiteren, zeker wanneer de genoemde maatregelen in combinatie uitgevoerd worden met extensief natuurgericht beheer in de randzones (zie onder punt 5).
8
Ficedula 43 (2014) nr.3
De bovengenoemde beheersmaatregelen op de heide en in het veen kunnen (in combinatie met vernatting) ook tot instandhouding en herstel van andere bijzondere fauna-elementen leiden. Gladde Slang (Coronella austriaca), Heikikker (Rana arvalis), Poelkikker (Pelophylax lessonae), Veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa), Zilveren Maan (Boloria selene), Veenhooibeestje (Coenonympha tullia), Maanwaterjuffer (Coenagrion lunulatum), Venwitsnuitlibel (Leucorrhinia dubia), Gevlekte Witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) en Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica) kunnen van een dergelijk herstelbeheer op de Tinner Dose en Stavener Heide mee profiteren. 5. Extensief natuurvriendelijk agrarisch gebruik van de randzones Omstreeks 1960 waren niet alleen de heide en het centrale hoogveen van de Tinner Dose en Staverner Dose een ornithologisch paradijs, maar ook de randzones die toen nog zeer extensief gebruikt werden. Uit persoonlijke mededelingen van Wilhelm Brinkmann en uit de geschriften van Rolf Hammerschmidt (1970-1971*) weten wij, dat zowel aan de westkant (bij Tinnen) als aan de oostkant (bij Gross Stavern) toen nog tientallen Korhoenders broedden evenals Goudplevieren bij het Tinner Bergmeertje en de Kathener Hengstberg. Dit zijn soorten, die nestelen op heide en veen maar die foerageren en hun jongen grootbrengen op “landbouwgronden” aan de randen van het gebied. Het betrof daar toen kruidenrijke graslanden met een extensief beheer dat tegenwoordig in Nederland alleen nog maar in natuurreservaten uitgevoerd wordt. De restanten zag ik zelf rond 1980 nog in de vorm van blauwgraslanden aan de Tinner kant en Dotterbloemhooilanden aan de kant van Gross Stavern. De ecologische groep van “weidevogels” (Grutto-groep) was rond 1960 nog zeer compleet met Watersnippen, Grutto’s, Tureluurs en zelfs nog broedende Kemphanen. Men moet zich een wereld voorstellen van uitgestrekte bloemrijke natte hooilanden, afgewisseld met wat drogere pollige graslanden waar een paar koetjes weidden. Rond 1980 is die wereld de doodssteek toegebracht door het uitgraven van diepe “grachten” op de grens van hei/veen en het agrarische gebied. Volgens zegslieden is dit indertijd gedaan als concessie aan agrariërs om de randzones van het gebied tot Naturschutzgebiet (NSG) te “mogen” verklaren, wat dan in 1986 plaatsvond. Met het maken van een intensief diepe ontwateringssysteem werd het NSG in feite een farce, want door de verdroging werd een proces van verarming in werking gezet dat tot in de huidige tijd voortduurt en de randgebieden in avifaunistisch opzicht steeds verder uitholde. Er is wel een maai- en mestverbod van 15 maart tot 15 juni ingesteld, maar geleidelijk verdwenen de natte plekken en de meeste kruiden uit de graslanden en daarmee Watersnip, Grutto, Tureluur en Paapje tot de laatste broedparen toe (om
Ficedula 43 (2014) nr. 3
9
van Korhoen en Goudplevier niet eens meer te spreken). In wallen en op de perceelsscheidingen bleven enkele paartjes Grauwe Klauwieren en Roodborsttapuiten over, samen met enkele paartjes Graspiepers en Gele Kwikstaarten de enige overgebleven kwaliteitssoorten. In 2012 en 2013 werden in de Tinner Wiesen grootschalig de tussen de graslanden gelegen houtsingels en bosjes opgeruimd, kennelijk in samenhang met het verschijnen van kuddes vleeskoeien en paarden. In 2012-2013 was er een veebezetting die deed denken aan intensieve veehouderij (met graas-dichtheden van 3-4 stuks grootvee per hectare). Als dit “natuurlijke begrazing” moet voorstellen: het resultaat zal zijn een ecologische woestijn zonder bloemen, zonder insecten en zonder enige interessante broedvogelsoort. En zoals de ervaringen met dit type intensieve “natuurlijke begrazing” in de Oostvaardersplassen leert: zonder noemenswaardige aantallen veldmuizen, dus ook weg uilen en zeldzame kiekendieven. Overigens merke men op (zie tabel), hoeveel bijzondere soorten belang hebben bij een natuurvriendelijk, extensief beheer van de randzones! Om iets van de in het “Naturschutzgebiet” verloren gegane waarden te herstellen, zullen eerst de diepe ontwateringssloten langs de randen van de Tinner en Staverner Dose gedicht danwel sterk verondiept worden. Hiermee kunnen ook net als vroeger de kwelstromen vanuit de hogere randen weer het centrale hoogveen bereiken en daar in kwantitatief en kwalitatief opzicht de waterhuishouding herstellen. Vervolgens zal een beheerplan opgesteld en uigevoerd dienen te worden met een uitgekiende mix van maaien en afvoeren, herstel van laagten en slenken en plaatselijk een lichte vorm van beweiding. In feite ligt een dergelijk inrichtingsplan voor de randzones al voor in de vorm van het rapport van Jutta Over (1995), gericht op herstel van de ecologische potenties van de verschillende percelen op basis van de toenmalige en voormalige vegetaties. Helaas is men de afgelopen twintig jaar niet tot een adequate uitvoering over gegaan, met het voornoemde desastreuze gevolg voor de broedvogelfauna van de randzones van het NSG Tinner Dose en de Staverner Dose. Dit is des te schrijnender als men ziet, hoe men in een vergelijkbaar gebied als het Amtsvenn (Kreis Borken) wel tot een cultuurhistorisch, landschappelijk en ecologisch waardevolle invulling van de randzones gekomen is in samenwerking met de lokale agrarische bevolking. 6. Vergroten landschappelijke variatie Zowel aan de westkant (Tinner Dose) als aan de oostkant (Staverner Dose) is er een harmonisch landschap gegroeid, waarbij graslanden worden afgewisseld met houtsingels, loof- en naaldbosjes en stukjes woeste grond. Helaas zijn zeer recent in de Tinner Wiesen deze landschapselementen opgeruimd. Dit lijkt in samenhang te
10
Ficedula 43 (2014) nr.3
gebeuren met de introductie van grootschalige begrazing door vleeskoeien en paarden (zie hiervoor). Uit cultuurhistorische en ecologische overwegingen zou men juist een herstel van dit landschappelijk framework moeten nastreven. Dit houdt – bij het plaatsvinden van begrazing- in dat men de oorspronkelijke, cultuurhistorisch belangwekkende percelering moet behouden c.q. herstellen inclusief de karakteristieke houtopstanden tussen de percelen. Om beschadiging door vraat van vee tegen te gaan, dienen deze landschapselementen toereikend uitgerasterd te worden om onomkeerbare schade door vraat en vertrapping te voorkomen en om de Grauwe Klauwier hier als broedvogel te behouden.
Met struweel dichtgroeiende voormalige hooilanden op de Sprakeler Heide. Broedplaats van meer dan 5 paar Grauwe Klauwieren en tot 2005 ook met een paar broedende Klapeksters. Op de achtergrond vergraste heide, die ook deel uitmaakte van het broedbiotoop van de Klapekster. Foto: Ed Veling Maar ook op de heide en het hoogveen zelf is de afgelopen twee decennia landschappelijke variatie verloren gegaan. Met uitzondering van enkele randzones en het noordelijk deel van de Sprakeler Heide heeft men zeer rigoureus vrijwel alle opslag verwijderd, dit waarschijnlijk met het motief van een vrij schootsveld. Zo zijn de verspreide oude vliegdennen, veel bosjes met Amerikaanse vogelkers en wilgenstruwelen meedogenloos opgeruimd. Ik heb daarbij diverse broedbomen van
Ficedula 43 (2014) nr. 3
11
de Klapekster zien sneuvelen en het broedbiotoop van diverse paren van deze zwaar bedreigde en beschermde soort zien vernietigen, waaronder de vaste territoria aan de westkant van de Tinner Dose en de oostkant van de Sprakeler Heide. Voor de Draaihals is het van belang dat in de randzones dode berken als broedbomen blijven staan (deze sneuvelen meestal bij “natuurlijke beweiding” doordat runderen en paarden er tegenaan schuren). Het ruimen van wilgen- en bramenstruweel op de Tinner en Staverner Dose werkt zeer ongunstig uit voor de soortgroep van natte struwelen (Rietgors-groep): belangwekkende vertegenwoordigers als Blauwborst, Paapje en Sprinkhaanzanger hebben daardoor slechts zeer lage dichtheden in dit voor hen potentieel zeer geschikte gebied. Hier zou met enige goede wil in constructief overleg tussen de militaire autoriteiten en “Naturschutz-beauftragten” flinke natuurwinst te boeken zijn. Zeker naar de randen van het gebied toe zou meer vochtig struweel en opslag van vliegdennen getolereerd moeten worden tot heil van genoemde soorten. Ook voor Grauwe Kiekendief, Blauwe Kiekendief en Velduil vormen hoogvenen met plaatselijk natte ruigten en vochtig struweel het ideale broedbiotoop. 7. Rust bevorderen Net als in Nederland, heeft het schietbedrijf zelf kennelijk weinig negatieve invloed op bijzondere broedvogels. In tegendeel, het houdt bezoekers weg. Rust- en ruimteminnende soorten als Goudplevier, Korhoen, Grauwe en Blauwe Kiekendief, Velduil, Klapekster en Duinpieper trekken zich bij voorkeur in deze mensenluwe ruimten terug en vinden of vonden daar hun laatste refugium. Zo ook op Tinner Dose tot 1990 (vóór de val van de Muur), toen het terrein zwaar bewaakt werd en onbevoegde bezoekers zonder pardon weggestuurd worden al dan niet met een flink “Bußgeld”. Na 1990 werd de bewaking teruggeschroefd. Vooral de laatste jaren is er een verontrustende toename van storende recreatievormen: wandelaars met loslopende honden, mountainbikers, ruiters en zelfs bezoekers met quads en crossmotoren. Strenger toezicht en zeer beperkte openstelling langs de randen voor rustige, natuurgerichte recreatie is nodig om in het belang van genoemde soorten de rust in het terrein (NSG!) weer terug te brengen. Samenvatting van beschermingsmaatregelen en perspectieven Een reeks van beschermingsmaatregelen is nodig voor de instandhouding en het herstel van de waardebepalende broedvogelsoorten van de Tinner Dose en de Sprakeler Heide ingevolge het aanwijzingsbesluit van Natura 2000 en de Rode Lijstsoorten (categorie 1 en 2) van Niedersachsen.
12
Ficedula 43 (2014) nr.3
1.Vergroten en verbinden van broedgebieden van zeldzame soorten, waarvan het areaal in NW-Europa verbrokkeld is geraakt. Hiervoor is bescherming op internationale schaal noodzakelijk. 2.Verbeteren van de kwaliteit van lucht, water en bodem om de atmosferische depositie van meststoffen en de inzijging van verontreinigd water in het gebied terug te dringen. 3.Vernatting van het gebied door verhoging van het waterpeil. Met name de diepontwatering van de randzones en het centrale hoogveen moet opgeheven worden door demping of verondieping van de randsloten. 4.Vegetatiebeheer van heide en hoogveen door maaien, plaggen en/of schapenbeweiding om de ruige vergrassing terug te dringen ten gunste van bloemrijke schrale vegetaties en secundaire veenvorming. 5.Natuurvriendelijk agrarisch gebruik van de randzones door beheer als onbemest hooiland en extensieve beweiding met minder dan 1 grootvee-eenheid per hectare in combinatie met vernatting. 6.Vergroten landschappelijk variatie door het sparen van solitaire vliegdennen, kleine bosjes en struweel in de randzones. Op het centrale veen zelf meer laag ruig nat struweel sparen dan tot dusver gebruikelijk. 7.De rust bevorderen voor zeldzame, rust- en ruimteminnende vogelsoorten. Alleen aan de randen rustige, natuurgerichte recreatie toestaan. De meest zeldzame en kwetsbare soorten hebben een set van bovengenoemde beschermingsmaatregelen nodig (zie de tabel). Voor Grauwe Kiekendief, Blauwe Kiekendief, Korhoen, Goudplevier en Klapekster zijn liefst 5 van de genoemde maatregelen noodzakelijk; voor de Kemphaan, Zwarte Stern, Velduil, Draaihals en Duinpieper is een combinatie van 4 van de bovenstaande maatregelen nodig. Er is dus veel werk aan de winkel. Een lichtpuntje hierbij is, dat in de periode 20102014 er op de Tinner Dose en de Sprakeler Heide in de broedtijd nog waarnemingen gedaan zijn van Grauwe Kiekendief, Goudplevier, Velduil, Klapekster en Draaihals als demonstratie dat dit nog altijd magnifieke natuurgebied zijn aantrekkingskracht voor veel bijzondere broedvogels nog niet verloren heeft. Literatuur De bronnen van de met * gemerkte literatuuropgaven zijn te vinden aan het eind van de delen 1-7 van deze serie in Ficedula 41 (2012) nummers 1 t/m 4, Ficedula 42 (2013) nummer 1 en Ficedula 43 (2014) nummers 1 en 2. Hieronder volgen aanvullende literatuuropgaven bij deze aflevering.
Ficedula 43 (2014) nr. 3
13
NLWKN 2012. Verordnungstext zum Naturschutzgebiet “Tinner DoseSprakeler Heide”. www.nlwkn.nedersachsen.de/naturschutz/schutgebiete Over, Jutta 1995: Das Naturschutzgebiet Tinner und Staverner Dose. Bestandsaufnahme, Hinweise zur Pflege und Entwicklung der Moorrandgebiete. Vervielf. maschr., Bezirksreg. Weser-Ems, Meppen. Dankbetuiging Ook bij deze laatste aflevering heeft Marc van der Sluijs technische ondersteuning gegeven bij de opmaak, waarvoor dank. Graag wil ik tenslotte Peter van den Akker bedanken, die redactionele ondersteuning heeft gegeven bij de goede afronding van deze toch wel bijzondere reeks artikelen voor Ficedula. Onno de Bruijn, Hengelo, september 2014
Sprakeler Heide omstreeks 1990. Broedbiotoop van Klapekster, Grauwe Klauwier, Draaihals, Paapje en Roodborsttapuit.
14
Ficedula 43 (2014) nr.3
Even voorstellen: Dick Poppe Al vanaf mijn jongensjaren ben ik, geboren in Amsterdam in 1949, gefascineerd door de natuur en tevens heb ik me altijd aangetrokken gevoeld door de culturen van verre volkeren. Die belangstelling werd onder andere gewekt doordat we thuis in Zwanenburg, waar ik ben opgegroeid, beschikten over een grote sortering boeken. Sommige van die boekwerken hadden intrigerende titels zoals ”Onder de Wilden aan de Amazone” met mooie verhalen over ontdekkingsreizen in toen nog amper in kaart gebrachte woeste gebieden. Mijn voorliefde voor roofvogels heb ik mede te danken aan een leuk boekje getiteld ”Gevederde Vrijbuiters”, waarin Veluwe-kenner A.B. Wigman (1891-1972) met zijn karakteristieke bloemrijke taalgebruik de lezer liet kennis maken met haviken, buizerds en andere ”kromsnavels”. Als jeugdige padvinder ben ik in 1962 begonnen met het bijhouden van mijn veldwaarnemingen in een logboek. In datzelfde jaar kon ik meteen een behoorlijk heftige natuurbeleving noteren: een adderbeet, opgelopen in de Belgische Ardennen en resulterend in drie dagen ziekenhuisopname in Dinant. Ondanks dat voorval heb ik mijn belangstelling voor adders en andere reptielen altijd behouden, maar allengs ging ik me ook steeds meer richten op het waarnemen van vogels. Op de middelbare school (HBS op het St. Nicolaaslyceum in Amsterdam) maakte ik kennis met Bernard Vos. In onze vrije tijd vertoefden we regelmatig in het vrije veld. In het voorjaar gingen we op zoek naar broedende Ransuilen of trokken we er op uit met de rubberboot in weidevogelgebieden zoals het Ilperveld en Waterland. Die gezamenlijke belangstelling voor de natuur leidde er toe dat Bernard en ik ook samen biologie gingen studeren aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Qua studietijd vond ik de universiteitsperiode leuker dan die op de middelbare school, want er werd relatief veel meer tijd besteed aan onderwerpen waar je echt belangstelling voor had. Bovendien waren er ook mooie activiteiten zoals studieweken op Schiermonnikoog en soms ook langere buitenlandse studiereizen, onder andere naar de Franse Pyreneeën. Een van de hoogtepunten tijdens die Pyreneeën-excursie was een Auerhaan die met veel vleugelgeraas wegvloog van zijn roestplaats in een stil hellingbos. De tweede helft van mijn studieperiode aan de VU was voor mij helemaal interessant, want een groot deel van mijn doctoraalonderzoeken had betrekking op veldwerk. Zo deed ik in het voorjaar van 1971 met studiegenoot Peter Jobse vergelijkend onderzoek naar het baltsgedrag van Blauwe, Grauwe en Bruine kiekendieven op Ameland. Destijds waren op het eiland nog alle drie soorten vertegenwoordigd als broedvogel. Terwijl we in het veld uitgebreide notities maakten van het gedrag van de kiekendieven,
Ficedula 43 (2014) nr. 3
15
zagen we ondertussen ook andere mooie soorten waaronder vrijwel dagelijks meerdere Velduilen. Eind 1971 kon ik de studie enige tijd onderbreken (dat ging toen nog probleemloos) voor een verblijf van enkele maanden bij familie in Zuid Afrika. Hier kon ik kennis maken met karakteristieke Afrikaanse zoogdieren zoals olifanten, allerlei antilopen e.d. maar ook met boeiende roofvogels zoals Zwarte arenden, Secretarisvogels, Lannervalken en Oorgieren. In 1972 bracht ik grotendeels door in het Caribisch gebied voor een onderzoek naar de verspreiding van zeevogels. Ik deed de waarnemingen vooral vanaf het hydrografisch onderzoeksvaartuig Hr. Ms. Luymes van de Koninklijke Marine. De waarnemingen vanaf het schip hadden o.a. betrekking op verschillende soorten sterns en genten, maar nu en dan zag je ook dolfijnen die soms enige tijd bij de boeg mee zwommen. Op de Bovenwindse Eilanden was ik vooral onder de indruk van de sierlijke keerkringvogels met hun sterk verlengde staartveren.
Roodsnavelkeerkringvogel op St. Eustatius Foto: Dick Poppe
16
Ficedula 43 (2014) nr.3
Na mijn terugreis naar Nederland verbleef ik in 1973 bijna een half jaar op Schiermonnikoog, weliswaar voor een onderzoek aan geleedpotige dieren, maar tussendoor bleef er voldoende tijd over om naar vogels te kijken. Zo kon ik boswachter Kees van der Wal behulpzaam zijn bij het lokaliseren van een aantal nesten van de Blauwe kiekendief. De jonge kiekendieven werden door hem geringd. Na de afronding van mijn studie werd ik biologiedocent. In die functie kwam ik in 1977 terecht in Almelo, waar ik sindsdien ben blijven wonen. In 1980 maakte ik kennis met de Twentse Vogelwerkgroep. Tijdens een verenigingsbijeenkomst in dat jaar vernam ik dat Henk Lassche juist besloten had zijn illustratie-activiteiten voor het blad Ficedula te beëindigen. Hij had tot dan toe gedurende een reeks van jaren pentekeningen gemaakt voor het tijdschrift. Aangezien ik tijdens mijn biologiestudie al regelmatig vogeltekeningen had gemaakt besloot ik aan te bieden in het vervolg het illustratieve deel van Ficedula te willen verzorgen. Sindsdien zijn mijn pentekeningen gedurende drie decennia gebruikt om het verenigingsblad te illustreren. Wie ik trouwens ook weer tegenkwam in Twente was mijn studiegenoot Bernard Vos, die een betrekking als biologiedocent had gekregen in Oldenzaal. Met Bernard kwam ik in contact met Uitgeverij Kosmos die een serie vogelmonografieën ging uitbrengen. Wij kregen gelegenheid het deeltje ”De Buizerd” (1982) te schrijven. De illustraties (zwart-witfoto’s en pentekeningen) voor het boekje hebben we grotendeels zelf geleverd. Een aantal van de buizerdjongen van de door ons gelokaliseerde nesten is destijds geringd door TVWG-lid Peter Waardenburg. In dezelfde periode dat ik met Bernard bezig was aan het buizerdmanuscript maakte ik tijdens een verre reis op de Filippijnen kennis met Meriam Cabahug, met wie ik in 1983 in het huwelijk trad. Hoewel Meriam zich liever bezig houdt met het maken van lekker eten dan met vogels observeren, heeft ze in de loop der jaren toch wel ervaring opgedaan met bepaalde soorten. Een van haar favoriete soorten is de Rode wouw. Dat is trouwens ook één van mijn favorieten, maar een topfavoriet is voor mij stellig de Lammergier ofwel ”quebrantahuesos” (bottenbreker) zoals de Spanjaarden hem noemen. In 1984 viel mijn oog op een door de redactie van het tijdschrift ”Vogels” uitgeschreven wedstrijd ten behoeve van het illustreren van een door Prof. Dr. K. H. Voous (1920-2002) geschreven artikelenreeks over water- en moerasvogels. Eigenlijk had ik op dat moment nog amper ervaring in het maken van aquarellen en gouaches (welke technieken vereist waren voor het maken voor het gevraagde type illustraties, waarbij de vogels natuurgetrouw in hun biotoop moesten worden afgebeeld). Het gaf best een euforisch gevoel toen ik vernam dat ik behoorde tot het winnaarstrio dat was uitgenodigd om de serie te illustreren. De beide andere winnaars waren Inge van Noortwijk en de destijds al erg bekende Henk Slijper
Ficedula 43 (2014) nr. 3
17
(1922-2007), die overigens had meegedaan onder het pseudoniem Raymond
Monniksgieren in centraal Spanje (gouache Dick Poppe) Abâcheur (zie ook G. L. Ouweneel, Vogels 5, 1985). In eerste instantie gold het samenwerkingscontract voor een periode van vier jaar. Ik heb in die tijd regelmatig enthousiaste reacties vernomen over mijn illustraties, onder meer van leden van de TVWG. Inge en ik gingen er eigenlijk vanzelfsprekend van uit dat bij voortzetting van de serie (na de eerste vier jaar) alle drie de illustratoren als team verder zouden gaan. Dat pakte helaas anders uit, want per brief werd ons door de redactie van Vogels (zonder overleg vooraf) te kennen gegeven dat vanaf dat moment de volgende reeks illustraties allemaal gemaakt zouden worden door Henk Slijper. Het zal duidelijk zijn dat Inge en ik ”not amused” waren met deze merkwaardige en onelegante beëindiging van het teamwerk. Na afronding is de serie uitgebracht in boekvorm (Moerasvogels van Europa, 1992). Vervolgens kwam ik tijdens de jaren negentig via Dr. Bart de Boer (die ik nog kende van mijn Antillenperiode in 1972) in contact met de Stichting Dierenbescherming Curaçao, waarvoor ik in 1997 een tweetal grote schoolwandplaten heb geschilderd, respectievelijk ”In de mondi” (met karakteristieke vogels en planten van het heuvellandschap van Curaçao) en ”Aan het water” (met watervogels in een kustlandschap met mangroven). Deze wandplaten zijn gedistribueerd op alle scholen op Curaçao en ook elders in de
18
Ficedula 43 (2014) nr.3
Nederlandse Antillen. In 2003 was ik weer op Curaçao om te werken aan een nieuwe schoolwandplaat:”Leven op het rif” (met organismen van het koraalrif). De intensiteit waarmee ik me bezig heb gehouden met tekenen en schilderen varieerde in de loop der jaren overigens nogal. Er zijn ook perioden geweest waarin ik er nauwelijks aan toe kwam mede vanwege mijn werkzaamheden op school, waar ik vele jaren naast lessen overdag ook avondlessen (tot drie avonden per week) heb gegeven. Daardoor ben ik ook geen frequent bezoeker van verenigingsavonden van de TVWG geworden.
Ruigpootbuizerd met Waterral in winter’s landschap (gouache Dick Poppe) Op school stak ik mijn interesse voor vogels trouwens niet bepaald onder stoelen of (school)banken. In de les heb ik het regelmatig gehad over vogels. Sommige leerlingen reageerden daar wel eens wat hilarisch op, maar bij een aantal sloeg de vonk wel over. Zo ontmoet ik bijvoorbeeld in de Engbertsdijksvenen af en toe Tom Kruissink en Gerd Wichers, oud-leerlingen van me die enthousiast gemaakt werden door verhalen over visarendwaarnemingen en die vervolgens de vogelstudie nog een stuk intenser zijn gaan beoefenen dan ikzelf. Aan grootschalige tellingen en inventarisaties van vogels in Twente heb ik weinig bijgedragen, al geef ik wel losse waarnemingen door van beekvogels of via waarneming.nl (overigens ook niet echt
Ficedula 43 (2014) nr. 3
19
systematisch). Ik besef wel dat de kennis die vergaard is over de avifauna van allerlei gebieden in Twente en elders in Nederland alleen maar tot stand kon komen dankzij de inzet van gedreven werkgroepleden die veel energie en tijd willen steken in inventarisatieprojecten. Wat dat betreft zou het voor de TVWG wel gunstig zijn als zich meer jeugdige leden aanmelden. Een belangrijk aspect van de TWVGactiviteiten vormen mijns inziens ook de excursies en dan vooral de meerdaagse. Ik heb het genoegen gehad in de loop der jaren aan meerdere van dergelijke excursies te hebben deelgenomen en heb ook het verslag van een aantal meerdaagse reizen geschreven. De sfeer was altijd goed en tijdens elke excursie waren er mooie waarnemingen of vermeldenswaardige voorvallen. Om er enkele te noemen: een Kerkuil rakelings scherend over het hoofd van Boudewijn Heuseveldt tijdens de inspectie van een schuurtje (Lac du Der, 1992), een zeearendenpaar met een gezamenlijke actie een Kolgans te verschalken (Nordvorpommern, 1995) en een groep fanatieke vogelaars tijdens de schemering samengepakt op een gammel observatieplatform zich vergapend aan baltsende poelsnippen (Polen, 1998). Sinds 2012 ben ik niet meer werkzaam als biologiedocent doordat ik gebruik kon maken van de FPU-regeling (flexibel vervroegd pensioen). Niet meer gebonden aan de lange zomervakanties kon ik het voorjaar van 2013 doorbrengen bij de schoonfamilie in de Filippijnen. Vooral tijdens de maand maart zag ik daar allerlei pleisterende en doortrekkende vogelsoorten die in de zomerperiode aanzienlijk schaarser zijn, zoals langs de kust Witwangsterns, Groenpootruiters en Steltkluten en langs beekjes Grote gele kwikstaarten en gewone ijsvogels. De lokaal meest voorkomende soort ijsvogel is de Witkraagijsvogel. Zijn kenmerkende roep is in allerlei biotopen te horen, van mangroven tot in stadstuinen. De talrijkste tuinvogel is daar de ons welbekende Ringmus, ter plaatse overigens origineel niet inheems. Hoewel het uiteraard boeiend is om gedurende langere perioden in een exotisch gebied als de Filippijnen door te brengen, moet ik zeggen ook erg te genieten van de natuur in Nederland en elders in Europa. En het mooie in Nederland is dat je veel landschappelijk interessante locaties per fiets kunt bereiken (en vooral met gebruik van de fietsdrager heb je legio mogelijkheden). De laatste jaren zijn er in de ruime omgeving van Almelo leuke nieuwe fietsroutes aangelegd, onder meer enkele fraaie trajecten langs de Regge. En als het geschikt weer is, dan is het motto: geniet van de natuur en pluk de dag. Of een variant daar op zoals te lezen valt in de schuilplek ”De Pluus” in de Engbertsdijksvenen: ”Today is a gift, that's why they call it the present”. Dick Poppe (
[email protected])
20
Ficedula 43 (2014) nr.3
Voorjaarsexcursie naar telpost Oelemars Ben Hulsebos Op zaterdagmorgen 22 maart hebben 6 excursiegangers kennisgemaakt, niet alleen met de wondere wereld van het trektellen, maar ook met de kou als je een paar uur in de volle wind stilstaat. Daarvoor werd een bezoek gebracht aan telpost Oelemars in Losser. Deze telpost is in 2001 opgericht en telt bijna dagelijks zowel in het voorjaar als najaar de overtrekkende vogels. Na mijn welkomstwoord en uitleg over het trektellen werden de telescopen in stelling gebracht om de overvliegende vogels op te sporen. Bij de voorjaarstrek komt zo’n 20 tot 25 % van de vogels ten opzichte van de najaarstrek terug. Dit wordt veroorzaakt door de massale sterfte tijdens de trek door o.a. slechte weersomstandigheden en sterfte in de overwinteringsgebieden. De overheersende zuidwestelijke wind zorgt er ook voor dat de vogels met deze wind in de rug zo hoog mogelijk gaan vliegen om optimaal van de meewind te profiteren en daardoor vaak buiten ons gezichtsveld overvliegen. Toch worden op telpost Oelemars jaarlijks tussen de 40.000 tot 140.000 vogels in het voorjaar waargenomen tijdens de trek, verdeeld over zo’n 118 soorten. Normaal is midden maart goed voor grote aantallen Kramsvogels, Koperwieken, steltlopers en meeuwen, maar dit gehele voorjaar is de trek vergeleken met voorgaande jaren wat mager geweest. Op deze ochtend werden 375 vogels als doortrekker geregistreerd, waaronder 172 Kramsvogels, 4 Slobeenden, wat Houtduiven en Spreeuwen, 20 Buizerds en als hoogtepunt de doorkomst van een laag overvliegende Rode Wouw en 2 Ooievaars die door de plaatselijke Ooievaar Dirk uitgeleide werden gedaan. Op de telpost zelf waren soorten aanwezig als Roodborsttapuit, Kolgans, Brandgans, Zwarte Specht en de eerste Zwarte Roodstaart van dit jaar. Na afloop werd nog de observatiehut op de Oelemars bezocht, waar enkele Watersnippen aanwezig waren en de eerste Kleine Plevier van het seizoen.
Ficedula 43 (2014) nr. 3
21
Via Whatsapp wordt Leo Hassing gefeliciteerd met zijn verjaardag. Foto: Sander Wansing
Gelukkig bleef de aangekondigde regen deze morgen weg en brak af en toe de zon even door. De wind trok aan van 2 naar 5 Bft met een temperatuur van 4 tot 9 graden. Voor de doorgewinterde trektellers zijn dit normale omstandigheden, maar voor vogelaars die voor het eerst een telpost bezoeken is dit vaak wel afzien. Maar aan het gelach en de geanimeerde gesprekken te horen hebben de excursiegangers zich uitstekend vermaakt.
Ben Hulsebos, Houtstraat 4, 7581 BH Losser
22
Ficedula 43 (2014) nr.3
Op zoek naar de IJsvogel Ben Hulsebos Op zaterdagmorgen 12 april vertrokken we met 8 deelnemers vanaf het cultuurpark Erve Kraesgenberg in Losser via het Dinkeldal en de bossen van de Zandbergen om uiteindelijk naar de Oelemars te lopen om daar de IJsvogel te zoeken. In het kader van het 50-jarig bestaan van de Twentse Vogelwerkgroep was deze excursie ook opengesteld voor niet-leden. Op erve Kraesgenberg was de eerste vogel die we zagen en hoorden een mannetje Gekraagde Roodstaart, net ’s nachts gearriveerd uit Afrika. Via de roekenkolonie met 215 nesten liepen we zonder door de Roeken gebombardeerd te worden naar het Dinkeldal. Daar kon nog net een Grote Gele Kwikstaart in het beekje worden gezien. Via allerlei paadjes passeerden we het nest van de Ooievaars, waar mannetje Dirk de wacht hield en het vrouwtje lag te broeden. Het bosje verderop leverde een vroege zingende Bonte Vliegenvanger op. In de bossen van de Zandbergen werden o.a. Kuifmees, Matkop, Grote Bonte Specht en Goudvink waargenomen. Op de vlonder bij de Oelemars hielden we een korte koffiepauze, waarna de tocht werd voortgezet naar de observatiehut op de Oelemars.
Koffiepauze op vlonder van de Oelemars
Ficedula 43 (2014) nr. 3
23
Vlak voor de hut liep een paartje Grauwe Ganzen met 5 jongen en werd een territoriumconflict uitgevochten tussen 3 Kleine Plevieren. Andere soorten die zich lieten zien waren Nijlgans, Kievit, tientallen Oeverzwaluwen, Aalscholver, Kolgans en Fuut. Van de fotografen in de hut hoorden we dat de passerende valk die we tegen het licht in bij de vlonder zagen een Slechtvalk was geweest. Hoog vlogen nog wat Buizerds over. Teruggekomen op Erve Kraesgenberg konden we terugkijken op een zeer geslaagde excursie met een totaal van 44 goed waargenomen soorten. De ochtend was wat koud en mistig begonnen, maar eindigde met volop zon en aangename temperaturen. Helaas zagen we geen IJsvogel (was wel ’s morgens gezien vanuit de hut), maar wel veel andere leuke soorten.
Ben Hulsebos, Houtstraat 4, 7581 BH Losser
24
Ficedula 43 (2014) nr.3
Excursie naar de Biesbosch en Tiengemeten op 2 en 3 mei 2014 Peter van den Akker Het moment voor een 2-daagse excursie in verband met het 50-jarig bestaan van de TVWG hebben we begin mei gepland vanwege de kans op veel leuke soorten. Aan de ene kant is er dan nog veel doortrek naar het hoge noorden, maar ook zijn dan al veel broedvogels teruggekeerd. Ondanks de twee interessante bestemmingen namen slechts 8 personen aan de excursie deel: Jans Hemmink, Harry de Jong, Willem Kouwenhoven, Jose Uitslag, Frans Kruse, Marlien Nijhuis, Hans van Leeuwen en Peter van den Akker. Helaas moesten Jacqueline Kruse, Marjolein Uitslag en Wiegert de Leeuw op het laatste moment afzeggen vanwege ziekte. Het verzamelpunt was AC-restaurant Holten van waar we om 8.30 uur vertrokken richting Biesbosch. Het vogelen in de Biesbosch begon direct achter Werkendam, hier reden we de banddijk langs de Nieuwe Merwede op bij het Steurgat. Fraaie namen die ons in de sfeer brachten van vervlogen tijden waarin het getijde nog invloed had op dit gebied en vissen vanuit de Noordzee de rivieren op konden zwemmen. Tijdens de excursie werd er volop aan de banddijk gewerkt, op diverse plaatsen komen doorlaten in de dijk zodat bij hoog water een enorm gebied kan overstromen. In deze overstromingsgebieden wordt nu nog volop landbouw bedreven. De boerderijen komen op terpen te liggen of worden omgeven door nieuwe dijken. De lagere delen van deze overstromingsgebieden wordt nieuwe natuur; de voormalige geulen van de Biesbosch. Een toekomstig bezoek met hoog water wordt een aanrader! De eerste stop die we maakten en waar we onze meegebrachte koffie dronken was op de bult de “wassende maan”. Vanaf deze bult hadden we een goed overzicht over de Noordwaard waarop o.a. 100 Kluten, 15 Tureluurs, 8 Pijlstaarten en 250 Grauwe ganzen waren te zien. De Noordwaard is een grote ondiepe plas met aan de randen rietmoeras en begraasde graslanden. Hier boven zongen een aantal Veldleeuweriken, een haast nostalgisch geluid dat we in Twente niet veel meer horen. Aan de overzijde van de Noordwaard keken we uit op een oud Wilgenbos dat aan het doodgaan was, waarschijnlijk door de vernatting. In onze gedachten zagen we hier al een Zeearend boven vliegen. Maar helaas zagen we op beide dagen geen enkele arend, mogelijk stond er teveel wind. De tweede stop was de polder Jantjesplaat; hier zijn we vanaf de jachthaven een eind naar het zuiden gewandeld over een wandelroute. We troffen er een aantal minipoldertjes met ondiepe plassen en jongen bosstroken. De plassen hadden weinig begroeiing en de
Ficedula 43 (2014) nr. 3
25
randen bestonden uit kale slikjes. De toppers hier waren 2 Steltkluten. Helaas hebben we de vogels alleen zien vliegen, aan de grond waren ze niet terug te vinden. Op de slikranden baltsten enkele Kleine plevieren en in de plassen foerageerden circa 25 Groenpootruiters met hier tussen 2 Zwarte ruiters. Deze laatste waren eenvoudig te vinden door hun zwarte broedkleed. Ook hier speelde de wind ons parten; we hoorden veel verschillende vogels zingen maar steeds tussen een aantal windvlagen door. Het ging onder andere om een “pingend” Baardmannetje, de explosieve zang van de Cettis zanger (2 locaties), Nachtegaal en Blauwborst. Ook kozen een Slechtvalk, Sperwer en Bruine kiekendief het luchtruim en passeerden 2 Lepelaars. In het begin van de middag zijn we naar de Vissershang (www.vissershang.nl) gereden waar we met een fluisterboot een stukje van de Biesbosch hebben verkend. De boottocht werd onderbroken door 2 wandelingen; de eerste voerde ons naar de polders ‘de Dood, Lepelaar en de Moordplaat’ en de tweede liep langs en door een voormalig griend en eindigde op de brug over de ‘Sloot van Sint Jan’. Een brug met veel historie uit de Twee wereldoorlog. Vanuit de boot hoorden we hier opnieuw een tweetal Cettis zangers en een Nachtegaal. Ook vloog in een smalle bochtige kreek een IJsvogel voor de boot uit, een soort die in behoorlijk aantal in de kleiige oevers broedt. Tijdens de eerste wandeling werden we verrast door 2 Wespendieven. De tocht was verder niet bijzonder vogelrijk, waarschijnlijk vanwege de wind, maar gaf ons een goed beeld van de Biesbosch vanaf het water. Het getijde op de grillige kreken is verdwenen, alleen in de Hollandse Biesbosch kan dit nog een 50 cm bedragen. Na de rondvaart zijn we teruggereden naar Werkendam en zochten we onze overnachtingssplek op in het voormalige Fort Bakkerskil (www.fortbakkerskil.nl). Een aanrader als u hier een overnachtingsplek zoekt, u slaapt in een voormalige kruitkamer met ronde gewelven en de gastheer en vrouw zijn bijzonder gastvrij en vriendelijk. De tweede dag (3 mei) zijn we op tijd naar het dorp Nieuwendijk gereden, waar de veerpont naar Tiengemeten vertrekt. De overtocht duurt circa 10 minuten; om ongeveer 9.15 uur zetten we voet aan wal op dit eiland in het Haringvliet. Het eiland is iets meer als 1.000 ha groot en een indrukwekkend project van natuurontwikkeling. Het eiland bestaat uit ruwweg 3 delen met tot de verbeelding sprekende namen: Weemoed, Wildernis en Weelde. In 2006 zijn de meeste landbouwgronden omgevormd naar natuur. Natuurmonumenten is beheerder. Alleen het gebied Weemoed is nog cultuurland, hier worden oude landbouwgewassen geteeld. Op www.tiengemeten.info kun je een virtuele toer over het eiland maken welke een heel goed beeld van de huidige situatie geeft. U
26
Ficedula 43 (2014) nr.3
kunt op verschillende manieren overnachten op het eiland. Bij de aanlegsteiger ligt een klein poldertje met een prachtig zicht op de vogels vanaf de omliggende dijk. Hier vonden we direct een Temminck’s standloper tussen de meer gangbare steltlopers, waaronder baltsende Kleine plevieren. Tijdens het bekijken van deze steltlopers vloog er een IJsvogel door ons beeld, die ergens aan de buitenzijde van het eiland tussen de wilgen verdween. Dit Twentse exportproduct zal ook wel op het eiland broeden. Nadat we het poldertje hadden uitgekamd zijn we gaan wandelen rond het gebied de Weelde, dat ongeveer 1/3 van het eiland bestrijkt. De Weelde wordt omgeven door de voormalige rivierdijken en aan de zuidzijde door een nieuwe oeverwal. De Weelde heeft geen getijde. Het is een zoetwatermoeras dat tijdens ons bezoek een begin van Weelderigheid liet zien, bestaande uit moerasplanten en lagere wilgen waar veel vogels tussen liepen of zwommen. Waar het water dieper was kwam geen vegetatie voor. De Krakeend was het meest talrijk met honderden exemplaren, ook leuk waren 3 Zomertalingen. Op de hogere delen graasden Schotse Hooglanders, de wandelroute liep over de grazige delen welke werden omgeven door manshoge ruigteplanten. Dit was een eldorado voor Rietzangers. We hebben ze niet geteld, maar plaatselijk kon je van het ene zingende exemplaar naar het andere lopen met een tussenafstand van 25 meter. Vanaf de oeverwal keken we aan de andere zijde uit over de Wildernis. Dit gebied is veel monotoner en kent nog een gering getijde, door openingen in de dijk staat het in verbinding met het Haringvliet. Hier zagen we 2 Dwergsterns en een Bergeend. ’s Middags hebben we met een deel van de groep een fietstocht gemaakt naar het westelijk deel van het eiland. Dit fietspad bracht ons langs en door grote delen van de Wildernis, het meest ruige gebied dat ongeveer 2/3 van het eiland beslaat. Wat betreft vogels was dit deel wat saaier, we zagen aanmerkelijk minder vogels in vergelijking tot de Weelde. Wel vonden we op een plas een grote groep Grutto’s van circa 150 exemplaren. Af en toe kwamen enkele Lepelaars over of zagen we een Bruine kiekendief jagen. Resumerend hebben we 2 prachtige dagen gehad met veel leuke vogels (totaal 91 soorten), maar niet de bijzondere krakers waarop was gehoopt. We hebben vooral genoten van 2 bijzondere gebieden met weidse landschappen waar natuur in een grote en betrekkelijk ongerepte omvang kan ontwikkelen. Leuk om over bijvoorbeeld 10 jaar nog eens over te doen! Als u er nog niet bent geweest zijn het beslist aanraders voor een bezoek. Peter van den Akker (
[email protected])
Ficedula 43 (2014) nr. 3
27
Baltsende Kraanvogels in 2014 in 3 veengebieden in Oost-Twente! Kees Rosenbrand en Peter van den Akker Na jaren van alleen overtrekkende Kraanvogels werden er in het broedseizoen van 2014 pleisterende Kraanvogels, zowel foeragerend als ook baltsend, in het Aamsveen, Haaksbergerveen en Witte veen waargenomen. In dit artikel geven we een kort verslag van observaties en bevindingen. Waarnemingen Op 10 maart zat er een groep van 45 vogels in het Haaksbergerveen, waarschijnlijk waren dit nog doortrekkers. Maar vanaf half maart zijn er tot maximaal 5 vogels gelijktijdig in de 3 veengebieden waargenomen; in het Haaksbergerveen van 13 maart – 22 juli, in het Aamsveen van 15 maart – 23 juni en in het Witte veen van 29 maart – 26 juni. In het Aamsveen en Witte veen zijn met zekerheid 2 paartjes vastgesteld waarbij één van de paartjes werd vergezeld door een tweede kalenderjaar vogel. In totaal betrof het in deze gebieden dus minstens 5 ex. De waarnemingen in het Aamsveen en het Witte veen zijn gedaan in zowel de Nederlandse als de Duitse gebiedsdelen. Op meerdere data en vooral in de avond, zijn door leden van de locale groep Enschede baltsgedrag en trompetterende vogels gezien en gehoord in beide gebieden. ’s Avonds betroffen het vaak de zogenaamde “duetroepen”, zelfs nog op 26 juni om 22.15 uur in het Witte veen. Wat opviel op 21 april in het Aamsveen was dat de tweede kalenderjaar vogel werd weggejaagd door een adulte Kraanvogel. Ook dit duidt op territoriaal gedrag. Vanaf 21 april is nog maar één paar waargenomen. Mogelijk is het andere paar vanaf deze datum uit beide gebieden verdwenen. Rick Ruis (boswachter SBB) meldde dat er dit voorjaar in ieder geval 2 paartjes in het Haaksbergerveen zaten, waarvan één paartje duidelijk te onderscheiden was door kleurverschil (een donker mannetje en een lichter vrouwtje). Dit paartje met kleurverschil hield zich meer op rond het Witte veen, het andere paar zat vooral in en rond het Haaksbergerveen dat ook werd gebruikt als overnachtingsplek. Ook Rick heeft regelmatig foeragerende vogels waargenomen net over de grens in Duitsland. Op 5 april hebben medewerkers van SBB ’s ochtends gepost in het Haaksbergerveen en Witte veen en met zekerheid 2 paren kunnen vaststellen. Het is goed mogelijk dat er in de 3 gebieden minstens 3 paartjes zaten. Indien de vogels in een volgend broedseizoen terugkeren ligt het voor de hand om simultaantellingen in de 3 gebieden te organiseren.
28
Ficedula 43 (2014) nr.3
Kraanvogels in het Aamsveen in voorjaar 2014. (Foto Kees Rosenbrand)
Verstoringen Op zich is het heel mooi om Kraanvogels zo dicht bij huis te kunnen waarnemen, maar het kostte veel moeite om enige rust voor deze verkennende Kraanvogels te bewerkstelligen. Eerst is een embargo op waarneming.nl geregeld om zodoende veel toeloop te voorkomen. Daarnaast zijn de locale jagers geïnformeerd die precies een jachtzit bij het favoriete foerageergebied in het Aamsveen hadden staan. Ook het weren van wandelaars uit het afgesloten deel van het Aamsveen was belangrijk. En dan hebben we het nog niet eens over zaken waar je weinig invloed op hebt, zoals laag overvliegende luchtballonnen en helikopters die dagen lang laag boven het Duitse Amtsvenn vlogen. Dit gebeurde om een olie lekkage uit een zoutcaverne in kaart te brengen. Ook gemotoriseerde paragliders waren een bron van verstoring. Door de vogels intensief te volgen merk je pas wat een enorme hoeveelheid verstoring er aanwezig is anno 2014 in ons dichtbevolkte land.
Ficedula 43 (2014) nr. 3
29
Toekomstverwachtingen We moeten nog zien of Kraanvogels aan het broeden komen in het Witte veen of Aamsveen vanwege de vele verstoringsbronnen. De Duitse gebiedsdelen lijken meer kans te maken. Op Nederlands grondgebied is het Haaksbergerveen kansrijker. Kraanvogels hebben in hun territorium een verstoringsafstand van ongeveer 400 m. Dit betekent dat in theorie een gebied van minstends 800 m x 800 m nodig is zonder verstoring om te kunnen broeden. In ieder geval zijn de vele waarnemingen dit voorjaar bemoedigend en geven hoop voor het voorjaar van 2015. Deze waarnemingen passen helemaal in de trend van uitbreiding van het broedareaal van de Kraanvogel in Nederland. Na het Fochteloerveen en Dwingelderveld was de Engbertsdijksvenen in 2014 het derde Nederlansde gebied waar met zekerheid is gebroed. Als de vogels volgend jaar weer aanwezig zijn zullen deze goed in de gaten worden gehouden met als doel om zoveel mogelijk rust te genereren. En wie weet? Zo was het ook fijn om tijdens de bezoeken in het Aamsveen twee broedparen Grauwe klauwieren te spotten. Ook deze paartjes zijn in het rust genererende programma opgenomen. Tevens hebben we door toeval één van de twee broedlocaties kunnen redden van maaiwerkzaamheden van het waterschap. We waren er erg druk mee, maar gelukkig liep het goed af. Al met al was het voor het vogelen een enerverend voorjaar!
Kees Rosenbrand (
[email protected]) Peter van den Akker (
[email protected])
30
Ficedula 43 (2014) nr.3
Kleine Plevier broedt in maïsveld Ben Hulsebos Al vele jaren broedt de Kleine Plevier met wisselend succes in zandafgraving Oelemars bij Losser. De vogels kiezen jaarlijks een rustig plekje in het minerale zand op de oevers van de zandafgraving. Doordat in de zandafgraving constant bedrijvigheid plaats vindt, is er altijd wel een kale zanderige plek met schaarse pionierbegroeiing en wat steentjes voorhanden. Kleine Plevieren vinden we in Twente steeds op dit soort locaties in zandafgravingen, bouwterreinen en natuurontwikkelingsterreinen. Zodra de begroeiing oprukt verdwijnt de Kleine Plevier. Vogelwerkgroep Losser besloot vorig jaar ten behoeve van de vele fotografen een broedplaats voor de Kleine Plevier te maken op de plas-draseilandjes voor de hut. Met een paar emmers vol kiezelsteentjes werd op een ondergrond van antiworteldoek een mooie broedplaats aangelegd. Hetzelfde voorjaar werd er door diverse Kleine Plevieren strijd geleverd om deze plek in beslag te nemen. Het paartje op onderstaande foto won de strijd en gaf voor het publiek in de hut zeer fraaie baltsvoorstellingen.
Baltsende Kleine Plevieren. Foto: Ben Hulsebos
Ficedula 43 (2014) nr. 3
31
Hoewel de vegetatie voor de hut door leden van VWG Losser na het broedseizoen kort is gehouden, is de oprukkende begroeiing rondom de kiezelsteentjes de Kleine Plevieren toch te gortig geworden en zijn ze in 2014 verkast naar de overzijde van de plas. Helaas werd de begroeiing daar ook als snel te hoog door een flinke teruggang in de bedrijvigheid in de zandafgraving. Tot grote verbazing week het paar daarna uit naar een kale maïsakker in de buurt. Vanaf telpost Oelemars konden de ontwikkelingen op de akker goed worden gevolgd. In de vestigingsfase waren de maïsplantjes nog maar 2 cm hoog, maar aan het einde van het broedproces zeker een halve meter hoog.
Broedlocatie in maïsveld gezien vanaf telpost Oelemars. Foto: Ben Hulsebos Het nest zat ongeveer in het midden van het maïsveld en werd fel verdedigd tegen andere vogels. Het broedproces is vermoedelijk succesvol geweest, want op 30 juni werd voor de observatiehut een vliegvlugge jonge Kleine Plevier gezien. Voor zover bij mij bekend is een maïsveld nog niet eerder vermeld als broedlocatie voor Kleine Plevieren in Twente. Opmerkelijk is dat het zanddepot van de afgraving, waar volop kaal zand ligt, niet werd verkozen. Ben Hulsebos, Houtstraat 4, 7581 BH Losser
32
Ficedula 43 (2014) nr.3
Pallas’ Boszanger nieuwe soort voor Overijssel Leo Hassing In het najaar van 2013 heb ik evenals in voorgaande jaren steeds het geluid van oosterse zangvogels zoals Bladkoning en Pallas' Boszanger afgedraaid op het Ringstation Overdinkel. De eerste dagen van december was de wind naar NNO gedraaid. Daarom besloot ik, nadat ik de dagen er voor geen geluid van de oosterse zangers meer had gedraaid, deze in de nacht van 2 op 3 december toch maar weer eens te draaien. De voorspelling was dat er nachtvorst zou komen en dat in de nacht de wind nog in het NO zou zitten en later zou draaien naar het westen. Timo Roeke had mij gevraagd of hij ook kon komen om te oefenen met het uit de netten halen van zangvogels aangezien hij een vergunning wilde aanvragen voor assistent ringer. Tegen 9 uur heb ik het geluid van de oosterse zangers verwisseld voor mezengeluiden omdat deze meestal na 9 uur actief worden. In oktober hadden wel al redelijk veel mezen gevangen en mogelijk waren er nog enkele exemplaren onderweg naar het ZW. Timo deed om 9 uur nog een ronde, er hing slechts één Pimpelmees in het net die hij er uitpeuterde terwijl ik de administratiewerkzaamheden deed. Nadat de Pimpelmees uit het net was bevrijd kwam Timo in de hut met de vogel en zei dat hij mij wel erg optimistisch vond door in de eerste week van december nog het geluid van de Pallas' Boszanger te draaien. Ik vroeg hem wanneer hij het geluid gehoord, dit bleek het moment te zijn geweest van uit het net halen van de mees. Maar het geluid van de Pallas' Boszanger stond toen al een kwartier uit. Om zeker te zijn of hij het geluid van de speaker en niet van een echte Pallas' Boszanger had gehoord heb ik alle geluid uitgezet en zijn we naar buiten gegaan om dit te controleren. Na enkele minuten hoorden we duidelijk het roepje van de Pallas' Boszanger; de vogel moet dus op het geluid van de speakers zijn afgekomen. Hierna bleef de vogel regelmatig roepen waarop we enkele vogelaars van de VWG Losser hebben gewaarschuwd. Ben Hulsebos, Ben Heerink en Bert Haamberg waren snel ter plaatse.
Ficedula 43 (2014) nr. 3
33
Bert had zijn geluidsopname apparatuur bij zich en kon toen de vogel weer riep enkele opnames maken zodat we dit als documentatie konden vastleggen (zie figuur). De vogel liet zich helaas niet goed zien, alleen Timo en ik hebben de vogel kunnen waarnemen toen hij bij het mistnet in een sierappelboom ging zitten. Ik heb het geluid van de vogel deze dag regelmatig afgedraaid om deze te vangen en te kunnen ringen, maar dat is niet gelukt. Na de middag hebben we de vogel niet meer gehoord. Wel heb ik op 4 december de vogel nog enkele keren horen roepen in een fijnsparbosje van de buren, daarna is hij zeer waarschijnlijk doorgevlogen. Dit is de eerste bevestigde waarneming van een Pallas' Boszanger in Overijssel.
Figuur. Sonogram Pallas’ Boszanger, Ringstation Overdinkel, 3 december 2014 (Bert Haamberg).
Leo Hassing,
[email protected]
34
Ficedula 43 (2014) nr.3
Waarnemingen in Twente (juni – augustus 2014) Peter van den Akker en Harry de Jong Inzenden van waarnemingen In deze rubriek vindt u een selectie van waarnemingen uit het voorgaande kwartaal. U kunt uw eigen waarnemingen insturen via www.tvwg.nl of eventueel via
[email protected].
Weer in de zomer 2014 De afgelopen zomer was een seizoen vol tegenstellingen met veel zware buien en wateroverlast, tropische temperaturen maar ook uitgesproken koele dagen. Juni was warm, juli zeer warm maar augustus zeer koel, de eerste koudere maand in bijna een jaar. Herhaaldelijk vielen verspreid over het land intensieve regen- en onweersbuien met wateroverlast en schade. De drie zomermaanden telden elf dagen met zware regen, dat wil zeggen op minstens één officieel weerstation een hoeveelheid van 50 mm of meer. Toch was de zomer gemiddeld over het hele land wat neerslag betreft geen uitschieter, zeker niet als we dat afzetten tegen de zomers van de laatste jaren.
Bespreking bijzondere waarnemingen De Geoorde fuut heeft dit jaar in 3 gebieden gebroed: Engbertsdijksvenen, WIerdense veld (1 pr + 1 juveniel) en retentiegebied Kristalbad (1 paar + 3 juvenielen op 28 juli). In dit laatste gebied broedde deze fuut voor het eerst en direct succesvol. Het aantal paartjes in de Engbertsdijksvenen is nog niet bekend, er zijn exemplaren waargenomen op de Grote plas (tot max 9 ex) en bij de nieuwe leidijk (tot max 5 ex). Het aantal territoria van de Kortsnavelboomkruiper bedroeg minstens 9 en blijft licht stijgen; hiervan zaten er 4 in Losser, 1 op de Lonnekerberg, 1 in het Oldenzaalse Veen en 3 in het Haagse Bos. Ook de Slechtvalk blijft het goed doen met 3 territoria; namelijk het bekende paartje op de TV-toren Markelo met wederom een succesvol broedsel, Boeldershoek en Almelo-centrum. Ook kunnen we dit jaar een topjaar voor de Grauwe Klauwier noemen, er zijn 16 - 18 territoria vastgesteld. De diverse veengebieden blijven favoriet; Aamsveen 3, Haaksbergerveen 4 en de Enbgertsdijksvenen 7 – 9. Daarnaast zijn in Losser 2 territoria gevonden. Een andere stijger is de Ooievaar, van deze soort werden 9
Ficedula 43 (2014) nr. 3
35
territoria uit Oost-Twente gemeld, 4 in Losser en 5 in Dinkelland. Over de Oehoe (1 broedgeval met jongen) en de Middelste bonte specht (223 territoria) hebben we in de vorige Ficedula al bericht. Van de IJsvogel (goed jaar) en Grote gele kwikstaart (opnieuw daling van aantal broedparen) berichten we u in een volgende Ficedula. In Losser werd een territorium van de Draaihals vastgesteld. Van het trekvogelfront viel het aantal Zwarte ooievaars op. Deze soort pleisterde op 2 plaatsen voor langere tijd; het ging in beide gevallen om nieuwe natuurontwikkelingsgebieden. In de Withagsmeden langs de Gammelkerbeek zaten van 17 juni tot 26 juli maximaal 2 exemplaren. Hiervan was 1 ex een adulte vogel en geringd (zoals te zien op foto van 9 juli). Helaas kon de ring niet worden afgelezen. Op 28 aug zijn hier wederom 2 vogels gezien, maar vanwege de lange tijd zonder vogels moeten dit andere exemplaren zijn geweest. In de Overtoom te Rijssen zaten tussen 5 en 19 aug maximaal 2 vogels (juveniel ex en een 2-de kj). In dit zelfde gebied zaten van 5 - 29 aug maximaal 8 juveniele Lepelaars. Dit was de eerste keer dat een dergelijke groep voor een langere periode in Twente verbleef. In ons archief zitten nu in totaal 22 gevallen, de overigen betroffen allemaal kort pleisterende of overtrekkende vogels. Het aantal exemplaren waarop dit jaarlijks betrekking had is in onderstaande grafiek weergegeven, de aantallen nemen de laatste jaren toe.
36
Ficedula 43 (2014) nr.3
Geen zeldzaamheid maar wel heel leuk waren 2 pleisterende Visarenden in het retentiegebied Woolde. De vogels zijn het eerst gezien op 23 augustus en verblijven bij het schrijven van deze rubriek op 12 sept hier nog steeds. Sytze Wouda heeft de vogels regelmatig opgezocht en gevolgd en meldt dat het ging om een adulte en juveniele vogel welke een ouder met jong bleken te zijn. Van Hans Hondebrink (tuinbaas Twickel) hoorde Sytze dat ook in het Breeriet regelmatig 2 Visarenden verbleven. Op 25 en 26 augustus zag Sytze dat de adulte vogel steeds wegvloog uit het Woolde in de richting van Twickel en dan af en toe terugkwam met een vis voor de juveniele vogel. Op 27 augustus zag Sytze geen voedering en moest het juveniel zelf vis zien te verschalken. Het jong ging in de top van een wilg zitten en stortte zich met tussenpozen van een half uur zeker 5x met groot geweld in het water, echter zonder vis te vangen. De volgende dag ook weer serieuze pogingen tot vissen door het juveniel. Ook bleef de ouder uitstapjes maken richting Twickel. Het leek wel of de oudervogel het jong een opleiding gaf in het leren vissen door af en toe te voeren en te zorgen voor perioden met honger waardoor het jong zelf moest gaan vissen. Op 31 aug zag Dick Poppe in Rectum een juveniele Zeearend; “de lokaal vertoevende Grauwe ganzen vlogen massaal de lucht in waarna op circa 60 m hoogte de Zeearend (staart nog geheel bruin) overvloog met rustige vleugelslagen in rechtlijnige vlucht richting NW; de grauwe ganzen daarna weer neerstrijkend maar nog geruime tijd luidruchtig gakkend.” Een hele zeldzame gast vloog op 8 juni over Losser en werd maar door 1 vogelaar gespot en gefotografeerd: een onmiskenbare Schreeuwarend! Het archief van de TVWG bevat 4 waarnemingen waarvan er 2 serieus zijn; naast deze zekere vogel verbleef er op 18 oktober 1987 kortstondig een waarschijnlijke Schreeuwarend in de Engbertsdijksvenen. Deze zomer zat van 1 juni – 2 juli een Slangenarend op de Sallandse heuvelrug, net buiten Twente. Op 28 juni zag Douwe van der Zee een Slangenarend in het Wierdense veld. Zijn verhaal: “zeer licht exemplaar, onderkant vrijwel geheel wit/licht zonder polsvlekken, kwam vanuit noordelijke richting aanvliegen (ik dacht eerst aan een visarend toen ik het met het blote oog bekeek) en ging af en toe biddend (met afhangende poten) richting het zuiden van het gebied, om 10.48 uur ging ik weg, de vogel was toen nog aan het bidden, vogel had lichte kop, bovenkant als adult met duidelijk witte staartbasis (volgens mij heeft de vogel op de Sallandse heuvelrug dit minder duidelijk?), vogel werd lastig gevallen door kraaien, kokmeeuwen en 2 buizerden, het tijdstip van waarneming (evenals het kleed) duidt op een 2e vogel ten opzichte van de heuvelrug.”
Ficedula 43 (2014) nr. 3
37
Op 24 aug is op de Oelemars een Waterrietzanger waargenomen en gefotografeerd!! Op waarneming.nl zijn hele duidelijke foto’s van de vogel te zien en waard om nog even goed te bekijken. Dit betreft de eerste zekere Waterrietzanger voor Twente. Van een eerdere vogel is namelijk geen documentatie bekend, dit betrof een vogel gezien in de Bergvennen op 30 juli 1959 (uit ‘Vogels in Twente’). Tenslotte is er tweemaal een Hop gemeld uit de stadsrand van Hengelo (Woolde en Driene) op 24 juni en 27 juli. Deze plekken liggen ongeveer 4,5 km uit elkaar en kunnen duiden op een overzomerende vogel.
Waarnemingen Draaihals 29-08 Wierdense veld: 1 ex. tp (Erik Busser) 30-08 Rijssen: 1 ex. tp (jan wessels) Grauwe Kiekendief 01-06 Westerhaar: 1 ex. over (Siegfried Ekkel) 16-08 Usseleres: 1 ex. (M) tp (Rolf de By) 27-08 Haaksbergerveen: 1 ex. jagend (Rick Ruis) Grote Karekiet 06 en 07-06 Enschede, Twenthekanaal: 1 ex. baltsend (Meerdere wnrs) Hop 14-06 Hengelo, Woolde: 1 ex. foeragerend (Y. Trienen) 27-07 Hengelo, Groot Driene [Z]: 1 ex. tp (Frans Bakker) Kleine Zilverreiger 13 tot 17-08 Haaksbergerveen: 3 ex. tp (Timo Roeke) 24-08 Hengelo, Twickel (Buren): 1 ex. opvliegend (Robert Brunink) 26-08 Rijssen, Overtoom: 2 ex. tp (Erik op den Dries) Krombekstrandloper 27-07 Enschede, Twenthekanaal: 1 ex. tp (René Wijering)
38
Ficedula 43 (2014) nr.3
Kwak 31-08 Vriezenveen, Bovenkuilen: 1 ex. tp (alfred berkhof) Ortolaan 27-08 Haaksbergerveen [ZO]: 1 ex. tp (Marina Pruysers) 29-08 Haaksbergen, De Kikvorsch: 1 ex. (M) tp (Jose Uitslag) Pontische Meeuw 19-07 Oelemars: 1 ex. tp (Meerdere wnrs) 02-08 Oelemars [Z]: 4 ex. over NO (Ben Hulsebos) Porseleinhoen 06-06 Haaksbergerveen [O]: 1 ex. (M) baltsend (Ben Hulsebos) 23-06 Aamsveen [W]: 1 ex. (M) roepend (kees rosenbrand) 14-08 Oelemars: 1 ex. tp (Timo Roeke) Raaf 01-06 Rijssen, Regge Oostelijk van Zuna: 1 ex. over (Bouke Roosma) 07-06 Haaksbergen: 1 ex. over ZO (J.W. Lutje Schipholt) 25-06 Azelo, Veldmeijer: 1 ex. tp (Andre Marissen) 26-06 Borne, Rijksweg A1 (Oprit Borne-West): 4 ex. tp (Andre Marissen) 11-07 Denekamp, Damweg (Kanaal Aml-Nh): 1 ex. roepend (Harm Meek) 13-07 Stokkum, Westervlier: 1 ex. tp (Peter van den Akker) 06-08 Nijverdal, Notterveen [Z]: 5 ex. tp (Dick Poppe) 09-08 Wierden, Huurnerveld: 4 ex. tp (Douwe vd Zee) 17-08 Wierden, Notterveen [N]: 3 ex. tp (Huub ter Haar) 26-08 Almelo, De Pook: 1 ex. tp (Lucas Goldsteen) 29-08 Wierden, Notterveen [N]: 3 ex. tp (Erik Busser) Roodpootvalk 29-08 Enschede, Ribbelt: 1 ex. (V) over Z (Carl Derks) Rouwkwikstaart 11-06 tot 12-07 Haaksbergerveen [O]: 1 ex. tp (Diverse wrns) 28-06 Enschede, Grevengoor: 1 ex. (M) foeragerend (Willem Broer) Schreeuwarend 08-06 Losser: 1 ex. over W (wim van/der woning)
Ficedula 43 (2014) nr. 3
39
Slangenarend 28-06 Wierden, Notterveen [midden]: 1 ex. tp (Douwe vd Zee) Waterrietzanger 24-08 Oelemars [Z]: 1 ex. tp (Wolfgang Waanders) Witoogeend 23-06 – 03-07 Hengelo, Kristalbad: 1 ex. (M) tp (Diverse wrns) Zeearend 31-08 Wierden, IJpelo [NW]: 1 ex. over NW (Dick Poppe) Zwarte Ooievaar 01-06 Vriezenveen, Westerbouwlanden: 1 ex. over ZW (Douwe vd Zee) 06-06 Weerselo, Hengelosestraat (E30): 1 ex. tp (Job Noordkamp) 13-06 Oelemars [Z]: 1 ex. over ZO (Ben Hulsebos) 22-06 Borne, Hemmelhorst: 1 ex. tp (Heidi Stienstra) 17-06 tot 26-07 Gammelke, Withagsmeden: max 2 ex. tp (Meerdere wnrs) 11-07 Hengelo, Deurningerveld [N]: 1 ex. tp (Ivo van Dongen) 12-07 Zenderen, Deurningse Beek: 1 ex. over ZO (Jan Keizer) 17-07 Hengelo, Deurningerveld [N]: 1 ex. over (Gijs Haverkamp) 18-07 Borne, Borne [NO]: 1 ex. over NO (Gerrit Haverkamp) 29-07 Enschede, Ribbelt: 1 ex. over W (Carl Derks) 02-08 Buurserveen [O]: 1 ex. over (Mark Meulman) 02-08 Rietschot (Buurserzand): 2 ex. over (Erik Foekens) 03-08 Almelo, Windmolenbroek [Z]: 1 ex. over N (Dick Poppe) 05-08 tot 19-08 Rijssen, Middelveen [O]: max 2 ex. (Meerdere wnrs) 10-08 Oelemars [Z]: 2 ex. over (Meerdere wnrs) 24-08 Hengelo, Hemmelhorst: 1 ex. over ZW (Jan Reint Lok) 25-08 Enschede, Zonnebeek: 1 ex. tp (L.B. ten Voorde) 26-08 Hengelo, Deurningerveld [N]: 1 ex. tp (van den Berg, Jos) 28-08 Weerselo, Het Stift: 2 ex. over (Karin Vogt) 28-08 Hengelo, Withagsmeden: 1 ex. tp (van den Berg, Jos)
Peter van den Akker, (
[email protected]) Harry de Jong, (
[email protected])
40
Ficedula 43 (2014) nr.3