Beoordeling door de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet Onafhankelijke Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet De onafhankelijke Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet beoordeelt of een gemeente aan alle voorwaarden voldoet. De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet brengt over een ingediend verzoek advies uit aan de staatssecretaris van SZW. Nadere vragen aan de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet kunnen worden gesteld aan haar secretariaat: dhr. P.M.C. Janssen, telefoon 070 – 333 6000. Beoordelingsvrijheid Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet Reikwijdte beoordelingsvrijheid In de wet- en regelgeving liggen diverse zaken vast, zoals de termijn voor indiening van een verzoek, inhoudelijke voorwaarden voor het recht op een IAU-uitkering, de hoogte van die uitkering en het arbeidsmarktcriterium uit de Regeling WWB. Bij de beoordeling van ingediende IAU-verzoeken komt de toetsingscommissie een ruime mate van beoordelingsvrijheid toe ten aanzien van: 1. de volledigheid van het gemeentelijk verzoek; 2. de beoordeling van de rechtmatige uitvoering; 3. de beoordeling van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt indien de gemeente niet voldoet aan het criterium van de Regeling WWB, IOAW en IOAZ; 4. de mee te wegen gemeentelijke inspanningen ten aanzien van beleid en uitvoering (mits van toepassing); 5. de toereikendheid van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid. Eigen criteria Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet Ter objectivering van haar beoordelingsvrijheid heeft de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet voor enkele beoordelingen eigen criteria geformuleerd. In de navolgende paragrafen wordt dit –waar aan de ordetoegelicht. Jurisprudentie In zijn uitspraak van 12 augustus 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
bevestigd dat de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet weliswaar niet als bestuursorgaan kan worden beschouwd en dat de door haar opgestelde en gehanteerde criteria dus ook geen beleidsregels in de zin van de Awb zijn, maar dat niet valt in te zien waarom de commissie met betrekking tot de aan haar opgedragen taak geen criteria zou mogen opstellen. Ad 1. Volledigheid van het verzoek De commissie stelt ieder jaar een aanvraag- en analyseformulier op om die informatie uit te vragen die nodig is voor beoordeling van het verzoek van een gemeente. In beginsel dienen deze formulieren volledig te worden ingevuld, tenzij de commissie in de toelichting heeft aangegeven dat in bepaalde situaties bepaalde onderdelen van de formulieren mogen worden overgeslagen. Ad 2. Beoordeling rechtmatigheid (van belang voor alle gemeenten) Algemeen In de Regeling WWB, IOAW en IOAZ is expliciet geregeld dat geen recht bestaat op een incidentele aanvullende uitkering, indien de overstijging van de eigen risicodrempel van 110% (van het toegekende budget), naar het oordeel van de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet, het gevolg is van een onrechtmatige wetsuitvoering. De commissie baseert haar oordeel op de SiSaverantwoordingsinformatie zoals die uiterlijk 15 juli moet zijn ingediend, zijnde: de jaarrekening en het jaarverslag van de gemeente; de controleverklaring en het verslag van bevindingen van de accountant. In het kader van SiSa gelden voor de verantwoording over specifieke uitkeringen rapporteringstoleranties over fouten en onzekerheden die afwijken van de goedkeurings- en rapporteringstoleranties voor de jaarrekening als geheel. Dit kan ertoe leiden dat ook in geval van een goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening, bij de beoordeling van een IAU-verzoek geconcludeerd wordt dat de overstijging van de eigen risicodrempel van 110% het gevolg is van een onrechtmatige wetsuitvoering. Beginsel van causaliteit Bij haar beoordeling hanteert de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet het beginsel van causaliteit. De commissie betrekt in haar beoordeling alleen informatie over onrechtmatigheden, voor zover die betrekking heeft op het budget als bedoeld in artikel 69 van de WWB. Anderszins gebleken onrechtmatigheden, bijvoorbeeld met betrekking tot de verstrekking van bijzondere bijstand, worden niet betrokken in de beoordeling van een IAU-verzoek. Beginsel van proportionaliteit
Mede vanwege het “alles of niets”-karakter van de IAU, meent de commissie dat een redelijke verhouding moet bestaan tussen een gerapporteerde onrechtmatigheid en het oordeel dat de overstijging van de eigen risicodrempel van 110% daarvan het gevolg is. Een onrechtmatige wetsuitvoering zal voor de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet geen aanleiding vormen de minister van SZW te adviseren de gevraagde IAU-uitkering af te wijzen, indien de gerapporteerde onrechtmatigheden binnen een bepaalde grens blijven. Tot en met de in 2013 ingediende IAU-verzoeken hanteerde de commissie hiervoor de norm van 10% van de verzochte IAU-uitkering. Onder invloed van de omstandigheid dat gemeenten zich vanaf 2014 via de SiSasystematiek verantwoorden over de rechtmatige besteding van het budget als bedoeld in artikel 69 van de WWB, hanteert de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet in haar beoordeling van de in 2014 en 2015 ingediende IAU-verzoeken een op deze omstandigheid aangepaste proportionaliteitsnorm. De aanpassing houdt in dat een onrechtmatige wetsuitvoering voor de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet geen aanleiding vormt de minister van SZW te adviseren de gevraagde IAU-uitkering af te wijzen, indien de onrechtmatigheid binnen de voor de gemeente toepasselijke rapporteringstolerantie, als geregeld in artikel 5, vierde lid, van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden (BADO), blijft. Hoewel voor de verantwoording aan het Rijk de accountant alleen onrechtmatige bestedingen hoeft te rapporteren die voldoen aan de in het BADO vastgestelde ondergrenzen, kan de accountant om andere redenen rapporteren over onrechtmatigheden die binnen de BADO-grenzen blijven. Indien uit het verslag van bevindingen van de accountant uitsluitend een binnen de BADO-grenzen blijvende onrechtmatigheid blijkt, zal de commissie hierin geen aanleiding vinden om de minister negatief te adviseren. Bovendien kan in een enkel geval, indien de overstijging van de eigen risicodrempel ten minste € 1.125.000 bedraagt, het voorkomen dat het bedrag van gerapporteerde onrechtmatigheden minder bedraagt dan 10% van de gevraagde IAU-uitkering. Wanneer dit het geval is, is de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet van oordeel dat de onrechtmatige wetsuitvoering in dat geval geen aanleiding vormt de minister van SZW te adviseren de gevraagde IAUuitkering af te wijzen. Hiermee hanteert de commissie de oude proportionaliteitsnorm indien deze gunstiger is voor een gemeente dan de nieuwe norm. Kwalitatieve gebreken van noemenswaardig belang In zijn verslag van bevindingen kan de accountant rapporteren over kwalitatieve gebreken van noemenswaardig belang als bedoeld in artikel 3 van het BADO. Deze gebreken kunnen tot financiële fouten of onzekerheden leiden, maar dat hoeft niet. Voorbeelden van kwalitatieve gebreken zijn: bewust onrechtmatige beheershandeling of ontoereikendheden in de toelichting bij de jaarrekening
(bijvoorbeeld onjuistheden in de waarderingsgrondslagen), fouten in de voorgeschreven inrichting, in de correcte weergave van de geautoriseerde begrotingsbedragen en in de toereikendheid van de toelichting, M&O-problematiek en onzekerheden in de controle met betrekking tot de rechtmatigheid. Hoewel de kwalitatieve gebreken niet specifiek voor het Rijk worden gerapporteerd, worden zij wel opgenomen in een document dat tot de SiSa-verantwoording behoort. Daarmee vormt de rapportage relevante informatie voor de beoordeling van een IAU-verzoek. Rekening houdend met het causaliteitsbeginsel, hanteert de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet ter zake de volgende lijn: voor zover de accountant de kwalitatieve gebreken met betrekking tot de WWB kwantificeert, leidt dit niet tot een negatief advies, indien de gekwantificeerde onrechtmatigheid binnen de toepasselijke BADO-grens blijft; voor zover de accountant de kwalitatieve gebreken met betrekking tot de WWB niet kan kwantificeren, speelt de rapportage geen rol bij de beoordeling van de rechtmatige uitvoering van de wet, maar mogelijk wel bij de beoordeling van het beleid en de uitvoering van de gemeente. Wijziging verantwoordingsinformatie De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet sluit zich aan bij de vaste rechtspraak dat de rechtmatigheid van de gegevens uiterlijk op 15 juli van het daaropvolgende jaar moet zijn aangetoond en dat het bieden van een herstelmogelijkheid, buiten die gevallen waarin sprake is van een kennelijke fout van de accountant, om de rechtmatigheid van bestedingen op een later moment alsnog te verantwoorden, haaks staat op het systeem van jaarlijkse verantwoording. Aanwijzing wegens een ernstige rechtmatigheidstekortkoming In artikel 10, vierde lid, onder a, van het Besluit WWB 2007 is geregeld dat een IAU-verzoek wordt afgewezen indien de minister van SZW de gemeente een aanwijzing heeft gegeven wegens een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de wet. De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet heeft niet de bevoegdheid om bij haar advisering hiervan af te wijken. Ad 3. Beoordeling situatie op de arbeidsmarkt gemeenten met meer dan 10.000 inwoners)
(van belang voor
Arbeidsmarktcriterium Regeling WWB, IOAW en IOAZ
De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet gaat allereerst na of de gemeente heeft voldaan aan het criterium van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling WWB, IOAW en IOAZ. Dit is het geval als: o de instroom in 2014 in de gemeente ten opzichte van het gemiddelde
over de jaren 2011, 2012 en 2013 hoger is dan het landelijke gemiddelde in 2014 ten opzichte van het landelijke gemiddelde over de jaren 2011, 2012 en 2013; en o de uitstroom in 2014 in de gemeente ten opzichte van het gemiddelde over de jaren 2011, 2012 en 2013 lager is dan het landelijke gemiddelde in 2014 ten opzichte van het landelijke gemiddelde over de jaren 2011, 2012 en 2013. De gegevens over instroom en uitstroom in de peiljaren worden ter beschikking gesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De gemeente hoeft deze gegevens niet te vermelden in haar rapportage. De gemeente dient er wel voor te zorgen dat deze gegevens via de regulier in te vullen statistieken bij het CBS bekend zijn.
Arbeidsmarktcriteria van de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet o
Bij de gemeenten die niet voldoen aan het arbeidsmarktcriterium van de Regeling WWB, IOAW en IOAZ zal de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet de situatie op de arbeidsmarkt in beginsel op dezelfde wijze toetsen als in vorige jaren. Dit houdt in dat de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet voor een gemeente die niet voldoet aan het arbeidsmarktcriterium van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling WWB, IOAW en IOAZ, alsnog tot een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt concludeert indien wordt voldaan aan ten minste een van onderstaande criteria: o WBB-criterium: de werkloze beroepsbevolking in het COROP-gebied van die gemeente, ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland, in de periode 2012-2014 (jaargemiddelden) meer dan 1 procentpunt hoger is dan in Nederland. De marge van 1,0 procentpunt wordt aangehouden omdat een ontwikkeling van de werkloosheid die in de regio nauwelijks afwijkt van die in Nederland naar het oordeel van de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet in redelijkheid niet als uitzonderlijk kan worden gekwalificeerd; of o NWW-criterium: de ontwikkeling van het aantal niet-werkende werkzoekenden over een driejarige periode (op basis van jaargemiddelden van de jaren 2012-2014) in de gemeente meer dan 5 procentpunt hoger is dan in Nederland, ook als de hiervoor genoemde indicator van de werkloosheid in het COROP-gebied lager uitkomt dan +1,0 procentpunt. Daar de ontwikkeling van het aantal NWW’ers in een gemeente veel grotere verschillen laat zien dan de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking in de regio, ligt een ruimere marge dan bij het WBB-criterium in de rede.
Publicatie arbeidsmarktgegevens Gegevens over het WBB- en NWW-criterium komen naar verwachting eind mei 2015 beschikbaar. De gegevens van het WWB-criterium komen naar verwachting begin juli 2015 beschikbaar. Wanneer de gegevens beschikbaar zijn, zullen zij op deze website worden geplaatst. Jurisprudentie In zijn uitspraak van 10 april 2014 heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld dat de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet bevoegd is om haar niet-limitatieve criteria op te stellen ter invulling van het begrip “uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt” en ter objectivering van haar beoordelingsvrijheid. Bovendien, zo blijkt uit de uitspraak, komen deze statistische criteria de Rechtbank niet onredelijk voor. Niet voldaan aan de statistische arbeidsmarktcriteria? Of nog niet bekend? Uitgangspunten Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet Bij haar beoordeling van de arbeidsmarktsituatie, hanteert de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet de volgende uitgangspunten:
Met uitzonderlijk wordt bedoeld: uitzonderlijk ten opzichte van andere gemeenten in Nederland. Wanneer een gemeente de gevolgen ondervindt van bijvoorbeeld een slechte economische conjunctuur kan dat op zichzelf voor de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet geen reden zijn om de arbeidsmarktsituatie als uitzonderlijk aan te merken, omdat veel gemeenten geconfronteerd worden met deze slechte economische conjunctuur. Dit kan vervolgens worden uitgesplitst in uitzonderlijkheid in absolute zin (het niveau van de cijfers) en in relatieve zin (de ontwikkeling over de laatste 2 tot 3 jaar). Primair beoordeelt de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet de relatieve uitzonderlijkheid, aangezien verondersteld mag worden dat de situatie van een aantal jaar geleden bij de budgetverdeling is verwerkt. Pas in tweede instantie kan, als dat aan de orde is, ook de absolute situatie een rol spelen. Wanneer bijvoorbeeld de werkloosheid altijd al hoog is, dan kan een (beperkte) verdere stijging al hard aankomen.
Alvorens de door de gemeente aangevoerde argumenten te beoordelen, vormt de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet zich eerst een algemeen beeld van de voor de gemeente relevante arbeidsmarkt (bijvoorbeeld COROP-gebied of arbeidsmarktregio). Een schets van het
algemene beeld is enerzijds nodig voor de consistentie van de beoordeling van de arbeidsmarktsituaties tussen gemeenten. Anderzijds is ook gebleken dat een gemeente in haar argumentatie soms vooral deelaspecten belicht, terwijl een algemeen beeld van de situatie nodig is voor een goede beoordeling en om de deelaspecten in perspectief te kunnen plaatsen.
Uitgangspunt is dat de arbeidsmarkt niet ophoudt bij de gemeentegrenzen. Dit geldt des te sterker voor kleinere gemeenten. Wel kan, als daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld de bereikbaarheid of ligging van gebieden een rol spelen.
De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet weegt mee hoe de arbeidsmarktsituatie van andere IAU-gemeenten in de voor de gemeente relevante regio is beoordeeld. De situatie van gemeenten die niet voor de IAU in aanmerking komen, maar aan een of meer van de statistische criteria voldoen, wordt hierbij niet meegenomen. De statistische criteria zijn vastgesteld voor gemeenten met een tekort van meer dan 10%; bij gemeenten met een minder groot tekort of een overschot wordt verondersteld dat de arbeidsmarktsituatie niet uitzonderlijk is, aangezien het bij deze gemeenten niet leidt tot hoge tekorten op de gebundelde uitkering.
De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet kijkt tot slot ook, indien van toepassing, naar eerdere IAU-adviezen over de gemeente. Wel wordt hierbij benadrukt dat een situatie kan veranderen en het feit dat een arbeidsmarkt in eerdere jaren als uitzonderlijk is aangemerkt niet hoeft te betekenen dat de situatie nu nog steeds uitzonderlijk is ten opzichte van andere gemeenten.
Praktische wenken voor gemeenten o
o
Indien een gemeente niet aan een van de arbeidsmarktcriteria voldoet of op het moment van indiening van het IAU-verzoek nog niet bekend is of de gemeente hieraan voldoet, dient de gemeente zelf in het analyseformulier aan te geven waarom er naar haar oordeel sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Het op een eigen manier beschrijven van de algemene ontwikkeling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in termen van beschikbare banen en beschikbare vacatures is in beginsel niet zinvol, omdat de effecten daarvan op de besteding van de gebundelde uitkering worden meegenomen in het arbeidsmarktcriterium van de Regeling WWB, IOAW en IOAZ, en in de arbeidsmarktcriteria 1 en 2 van de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet. De gemeente kan echter wel specifieke arbeidsmarktargumenten onder de aandacht van de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet brengen. In dit verband is het van belang dat niet door de gemeente te beïnvloeden
o
o
o
factoren die leiden tot een verhoogde instroom in de wetten die vanuit de gebundelde uitkering worden bekostigd, door de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet kunnen worden beschouwd als een specifiek element van de situatie op de arbeidsmarkt in die gemeente. Een gemeente kan als specifiek arbeidsmarktargument aangeven waarom het voor de uitkeringssgerechtigden in die gemeente relatief moeilijk is om uit te stromen. Een voorbeeld daarvan is een plotseling toegenomen aandeel ouderen in het bestand in vergelijking met Nederland totaal. Het hanteren van het aandeel fase-4 cliënten (of een andere vorm van faseindeling) als zelfstandig argument wordt door de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet in beginsel niet gehonoreerd. Niet alleen omdat dit geen harde indicator is, maar ook omdat het juist bij deze groep erom gaat welke inspanningen de gemeente verricht om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Indien de gemeente in de rapportage andere indicatoren opneemt over de situatie op de arbeidsmarkt, dienen deze altijd te zijn gerelateerd aan een vergelijking tussen de gemiddelde waarde van die indicator over het jaar 2014 in vergelijking tot 2012. Voor een goede beoordeling van de specifieke situatie op de arbeidsmarkt van een gemeente is het van belang dat daarbij een vergelijkende kwantitatieve analyse wordt gemaakt met Nederland totaal en het COROP-gebied of de arbeidsmarktregio waartoe de gemeente behoort. De gemeente kan dergelijke gegevens halen uit de op Internet gepubliceerde arbeidsmarktinformatie van het UWV Werkbedrijf (www.werk.nl) of contact opnemen met de dichtstbijzijnde vestiging van het Werkbedrijf. Ook kunt u relevante informatie verkrijgen via de SRG en bij het CBS. In dit verband is het van belang om te weten dat uitsluitend een beschrijvende of verhalende analyse zonder cijfermatige onderbouwing, door de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet als onvoldoende onderbouwing voor advisering wordt aangemerkt. Voorspellingen over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt na 2014 vormen geen relevante informatie.
Jurisprudentie Met betrekking tot een gemeente die niet voldoet aan een van de statische arbeidsmarktcriteria heeft de Centrale Raad van Beroep bij uitspraak van 21 april 2015 gesteld dat voorop staat dat het op de weg van de gemeente ligt om aannemelijk te maken dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Ad 4. Beoordeling beleid en uitvoering (van belang voor gemeenten met
meer dan 40.000 inwoners en voor gemeenten met meer dan 10.000 en maximaal 40.000 inwoners waar volgens de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt) Uitgangspunten Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet hanteert bij haar beoordeling de volgende uitgangspunten:
Bij gemeenten met meer dan 40.000 inwoners beoordeelt de Inspectie SZW of de overstijging van de risicodrempel mede het gevolg is van de door de gemeente gemaakte keuzes in beleid en in de uitvoering daarvan, met inbegrip van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid, dan wel de uitvoering daarvan. Deze beoordeling wordt uitgevoerd aan de hand van de rapportage van de gemeente aan de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet en op basis van door de inspectie gegenereerde gegevens over die gemeente en over gemeenten in dezelfde gemeentegrootteklasse. De bevindingen van de inspectie worden voor hoor en wederhoor ter kennis gebracht van de gemeente en daarna ter beschikking gesteld aan de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet. Deze bevindingen worden door de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet meegenomen in de advisering. Bij gemeenten met meer dan 10.000 en maximaal 40.000 inwoners is de rapportage over beleid en uitvoering van belang gezien de mogelijkheid voor de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet om deze informatie bij haar advisering te betrekken, wanneer er naar het oordeel van de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Omdat de beoordeling van beleid en uitvoering voor deze categorie gemeenten het karakter heeft van een hardheidsclausule, dient uit de rapportage duidelijk, en met cijfers onderbouwd, te blijken dat sprake is van een bijzondere inzet op de genoemde punten. Zoals reeds eerder vermeld, kan aan deze hardheidsclausule geen toepassing worden gegeven indien het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid, dan wel de uitvoering daarvan naar het oordeel van de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet ontoereikend is. De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet acht het tijdig signaleren van een (dreigend) tekort op het WWB-budget en het tijdig nemen van adequate maatregelen om het (dreigende) tekort te bedwingen, van essentiële betekenis voor een goed beleid en goede uitvoering. In de beoordeling of het tekort, waarvoor een beroep op de IAU wordt gedaan, het gevolg is van beleidskeuzen dan wel handelen door de
gemeente, speelt voornoemd uitgangspunt een belangrijke rol. Het uitgangspunt weegt sterker mee, naarmate de gemeente al langere tijd met tekorten te maken heeft.
Indien aan de orde, betrekt de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet haar beoordeling van beleid en uitvoering van de betreffende gemeente uit IAU-verzoeken over eerdere jaren bij haar beoordeling. Indien de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet daarbij aandachtspunten heeft benoemd voor het gemeentelijk beleid en uitvoering, beoordeelt de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet bij het nieuwe IAU-verzoek of de gemeente zich op genoemde aandachtspunten voldoende heeft verbeterd. De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet beziet wat de gemeente als oorzaak van de tekorten noemt en of haar beleid hierop adequaat aansluit. Voor de oorzaak van het tekort is van belang de analyse die de gemeente maakt van de ontwikkeling van de omvang van de netto lasten (bestedingen minus baten) in 2014 ten opzichte van 2012. Daarbij gaat het dus niet alleen om de ontwikkeling van het aantal uitkeringsgerechtigden maar ook om de hoogte van de gemiddelde uitkering. Vervolgens wordt gekeken of het gevoerde beleid aansluit op voornoemde analyse. Wanneer een gemeente bijvoorbeeld een hoge instroom van bepaalde groepen als (mede) oorzaak van tekorten noemt, is van belang of de gemeente voor deze groepen specifieke beleidsinzet pleegt. Als de gemeente maatregelen of projecten van 2014 noemt, dan is het voor de beoordeling door de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet van belang of een dergelijke inzet een meer incidenteel dan wel een meer structureel karakter heeft. De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet zal ondermeer aandacht besteden aan de inzet van middelen van het participatiebudget voor uitstroom uit de wetten die vanuit de gebundelde uitkering worden bekostigd. Gelet op de mogelijkheden om een deel van deze budgetten door te schuiven naar volgende jaren dan wel ten laste van volgende jaren naar voren te halen, zal hierbij ook naar voorgaande jaren worden gekeken om de inzet in 2014 in perspectief te kunnen plaatsen. Afgezien hiervan geeft het in beschouwing nemen van de gehele periode aan de gemeente de mogelijkheid het beleid ter zake in een meerjarig kader te plaatsen. Als de gemeente deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, dan is relevant of de gemeente vanuit haar verantwoordelijkheid voor tekorten op de gebundelde uitkering ook signalen geeft richting het samenwerkingsverband om eventueel beleid bij te sturen. Verder kan de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet meewegen of ook andere gemeenten uit het samenwerkingsverband een IAU-verzoek hebben
gedaan en of en zo ja hoe hierbij wordt aangekeken tegen beleid en uitvoering, alvorens het definitieve oordeel voor de betreffende gemeente wordt vastgesteld Praktische wenken voor gemeenten o
o
De gemeente kan zich bij haar analyses richten op de WWB, tenzij de gemeente van mening is dat de bestedingen ten aanzien van de andere uitkeringen van betekenis is voor de verklaring van het tekort. Bij de beschrijving en analyse van beleid en uitvoering, kan aan de volgende voorbeelden worden gedacht: o beleid en uitvoering ter beperking van de instroom (poortwachterfunctie, samenwerking in de keten); o beleid en uitvoering ter bevordering van de uitstroom (de reintegratieverordening); o samenwerking in de keten en het ontheffingenbeleid als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB en vergelijkbare bepalingen; o het beleid dat is neergelegd in de afstemmingsverordening (artikelen 8, eerste lid, onderdeel b en 18 van de WWB en vergelijkbare bepalingen); o handhavings- en sanctiebeleid van de gemeente en de wijze waarop dat beleid in de uitvoering wordt vormgegeven (fraude-alertheid, controle, opsporing, handhaving en afdoening); o het opleggen van bestuurlijke boetes, de incasso daarvan dan wel de verrekening met bijstand/uitkering; o het verplicht terugvorderen van (bijstands)uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de informatieverplichting door belanghebbende; o de mate waarin de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheden tot terugvordering van uitkeringen die vóór 1 januari 2013 als gevolg van fraude ten onrechte zijn verstrekt; o de mate waarin de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheden tot terugvordering van uitkeringen die om andere reden dan fraude ten onrechte zijn verstrekt; o de inspanningen van de gemeente om haar uitstaande vorderingen daadwerkelijk te innen; o de mate waarin de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheden tot verhaal van uitkeringen; o het beleid dat is neergelegd in de toeslagenverordening (artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de WWB).
Jurisprudentie
In zijn uitspraak van 12 augustus 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant gesteld dat het oordeel van de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet dat een tekort het gevolg is van beleidskeuzen van, dan wel het handelen door het college of de gemeenteraad –aan welk oordeel de commissie volgens de rechtbank in zekere mate niet kan ontkomen- de gemeentelijke beleidsvrijheid niet inperkt. De rechtbank stelt vast dat de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet slechts heeft geconstateerd wat de relevante beleidskeuzes zijn geweest, op welk moment die zijn gemaakt en wat daarvan de gevolgen zijn geweest. Daarbij is de commissie niet buiten haar opdracht getreden. Dat de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet de onderzoeksbevindingen van de Inspectie SZW integraal heeft overgenomen acht de rechtbank niet onjuist, noch onzorgvuldig. In zijn uitspraak van 2 september 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant de gemeente in het ongelijk gesteld voor wat betreft haar eis dat bij de beoordeling van het tekort als gevolg van de beleidskeuzen die door het college en de gemeenteraad zijn gemaakt, rekening moet worden gehouden met het door de Toetsingscommissie WWB gehanteerde proportionaliteitsbeginsel. De toepassing van dit beginsel geldt alleen bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de WWB en speelt geen rol bij de beoordeling van de beleidskeuzen. In dezelfde uitspraak van 2 september 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant geoordeeld dat het feit dat aan de gemeente (met meer dan 40.000 inwoners) IAU is geweigerd, terwijl aan een andere gemeente (met minder dan 40.000 inwoners) uit hetzelfde samenwerkingsverband, dat voor alle aangesloten gemeenten één en hetzelfde uitvoeringsbeleid hanteert, wel IAU is toegekend, niet in strijd is met het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Er is immers een wettelijk onderscheid gemaakt in de regels voor gemeenten met meer en met minder inwoners dan 40.000, zodat wat dat aangaat niet kan worden gesproken van gelijke gevallen. De rechtbank is voorts van oordeel dat een verschil in toepassing en uitwerking van de relevante regelgeving binnen een samenwerkingsverband op zichzelf nog niet, zoals de gemeente heeft verzocht, het buiten toepassing laten dan wel onverbindend verklaren van die regelgeving rechtvaardigt. Bij uitspraak van 21 april 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep zich op het standpunt gesteld dat de stelling onjuist is, dat (bij gemeenten tot 40.000 inwoners) bij deugdelijk beleid en uitvoering de IAU moet worden toegewezen. Volgens de Raad heeft de beoordeling van beleid en uitvoering het karakter van een hardheidsclausule, waaruit volgt dat uit de rapportage van de gemeente duidelijk, en met cijfers onderbouwd, dient te blijken dat sprake is van een bijzondere inzet om de kosten van bijstand te beperken. Aanvullend hierop overweegt de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 21 juli 2015 dat de TC de door een gemeente vermelde bijzondere inspanningen vergelijkt met die van andere gemeenten en dat
de TC alleen aanvullende vragen stelt als de bij de aanvraag verstrekte gegevens op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd of onduidelijk zijn. Naar het oordeel van de Raad is het niet de bedoeling om door middel van aanvullende vragen een reparatiemiddel te bieden bij een onvolledige aanvraag. Ad 5. Beoordeling toereikendheid handhavings- en sanctiebeleid De Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet beoordeelt de toereikendheid van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid, en de uitvoering daarvan, aan de hand van de rapportage van de Inspectie SZW (voor gemeenten met meer dan 40.000 inwoners) en op basis van de door de gemeente verstrekte analyse en eventueel nadere informatie (gemeenten met inwonertal tussen de 10.000 en 40.000). De inhoudelijke beoordeling geschiedt, net als bij de beoordeling van MAU-verzoeken, op hoofdlijnen aan de hand van de volgende aspecten: a. een doortastende en strenge invulling van de poortwachtersfunctie; b. een integrale aanpak van het handhavingsbeleid in de gemeentelijke uitvoering; c. een adequate reactie op geconstateerde overtredingen van de inlichtingenverplichting waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt, zoals de terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald en het opleggen van boetes en de verrekening hiervan met de bijstand; d. een actief invorderingsbeleid; e. een gemeentelijk beleid dat gebaseerd is op een verplichting tot fraudeaanpak, waarbij geen ruimte is voor een kosten-baten-afweging. Voor de weging door de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet geldt dat de uitkomsten van de beoordeling door de Inspectie SZW in hun onderlinge samenhangen worden bezien op het financieel effect met betrekking tot het WWB-budget en het tekort waarvoor de gemeente een IAU-verzoek heeft ingediend. Jurisprudentie In zijn uitspraak van 12 mei 2015 heeft de Rechtbank Gelderland gesteld dat ook bij de beoordeling van IAU-verzoeken die betrekking hebben op een voor 2013 gelegen kalenderjaar, de door de door de gemeente verrichte inspanningen ter zake van handhaving van de WWB in de vorm van terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand en de inning van bijstandsvorderingen getoetst mogen worden. Genoemde taken vormden immers ook voor 1 januari 2013 al een integrerend onderdeel van het totale bijstandsbeleid van de gemeente. Volgens de Rechtbank is
de wijziging van de regelgeving per 1 januari 2013 niet anders dan een verduidelijking van een reeds bestaande bevoegdheid. Beoordeling overige aspecten (van belang voor alle gemeenten) De gemeente kan van oordeel zijn dat andere dan bovengenoemde factoren het onvermijdbaar hebben gemaakt dat de risicodrempel van 110 procent is overstegen. Het staat de gemeente vrij deze factoren te betrekken bij de analyse van de oorzaken van het tekort en deze op te nemen in de rapportage. In voorafgaande jaren is gebleken dat veel gemeenten de hoogte van het toegekende budget WWB aanmerken als onderbouwing van de rapportage. Het toegekende WWB-budget is echter geen element van toetsing door de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet.