EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 22.04.2004 C(2004) 1661
Betreft:
Steunmaatregel N 279/2003 - België Steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaams Gewest
Excellentie, 1.
PROCEDURE
Bij schrijven van 26 juni 2003, dat op 27 juni 2003 door de Commissie werd geregistreerd, hebben de Belgische autoriteiten, overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, bij de Commissie aanmelding gedaan van de regeling "Steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaams Gewest". Bij schrijven van 3 september 2003 heeft de Commissie om additionele informatie verzocht, die door de Belgische autoriteiten werd verstrekt bij brieven van 30 september 2003 (door de Commissie geregistreerd op 3 oktober 2003) en 24 november 2003 (door de Commissie geregistreerd op 28 november 2003). Bij schrijven van 27 januari 2004 heeft de Commissie om additionele informatie verzocht, die door de Belgische autoriteiten werd verstrekt bij brief van 13 februari 2004 (door de Commissie geregistreerd op 19 februari 2004). 2.
BESCHRIJVING VAN DE STEUNREGELING
Doel van de regeling is het om in Vlaanderen investeringen te stimuleren die gericht zijn op een duurzame ontwikkeling en het vervaardigen van duurzame producten. Dit veronderstelt een heroriëntering van de productie en consumptie naar een besparing van grondstoffen, reductie en hergebruik van afval. Voorts is de regeling gericht op rationeel energieverbruik, een milieuvriendelijke elektriciteitsopwekking via onder meer warmtekrachtkoppeling, en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
Zijne Excellentie de heer Louis MICHEL Minister van Buitenlandse Zaken Karmelietenstraat 15 B - 1000 BRUSSEL Europese Commissie, B-1049 Brussel - België Telefoon: centrale 299 11 11.
De regeling moet bijdragen tot de CO2-emissiereductie overeenkomstig het KyotoProtocol en het Vlaams Klimaatbeleidsplan. Daarnaast wil de regeling het gebruik bevorderen van de best beschikbare ecologische technologieën en het gebruik stimuleren van milieunormen en -certificaten als EMAS en ISO 14001, en milieucharters. De regeling staat open voor alle ondernemingen in Vlaanderen, maar bijzondere aandacht gaat naar kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's)1. Daarom ook liggen de steunintensiteiten voor KMO's hoger dan die voor grote ondernemingen. 2.1.
Opzet van de regeling
De regeling omvat drie onderdelen: steun voor milieu-investeringen, steun voor investeringen op energiegebied en steun voor investeringen ten gevolge van een verhuizing om milieuredenen. 2.1.1. Milieu-investeringen Dit onderdeel van de regeling omvat een gestandaardiseerde lijst van producten en technologieën die in het kader van de regeling voor steun in aanmerking komen. Op deze limitatieve technologieënlijst staan zo'n 600 producten en technologieën op het gebied van het milieubeleid die voor staatssteun in aanmerking komen. Producten en technologieën komen alleen op deze lijst indien ondernemingen daarmee verder kunnen gaan dan bestaande communautaire normen (inclusief de best beschikbare middelen2, de zgn. BAT-normen), voorzover er geen strengere Belgische normen van toepassing zijn. Producten en technologieën voor een beter milieu worden ook op deze lijst gezet wanneer er geen communautaire normen voorhanden zijn (inclusief de hierboven genoemde BAT-normen). Milieu-investeringen die in de limitatieve technologieënlijst zijn opgenomen, komen in aanmerking voor een subsidie met een steunintensiteit van 25% van de subsidiabele kosten in het geval van grote ondernemingen van 35% van de subsidiabele kosten in het geval van KMO's. Komt een technologie niet op de limitatieve technologieënlijst voor, dan moet deze vooraf door de Belgische autoriteiten worden onderzocht. Pas nadat de betrokken technologie op de lijst is gezet, komt zij voor steun in aanmerking. Milieu-investeringen van KMO's om te voldoen aan nieuwe communautaire normen, komen in aanmerking voor steun tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten, gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de goedkeuring van die normen. Alle steunintensiteiten in dit onderdeel kunnen worden verhoogd met, onderscheidenlijk, 1,5%, 3% of 5% naargelang de betrokken onderneming in het bezit is van een milieuchartercertificaat, een ISO 14001- of een EMAS-certificaat. In voorkomend geval kunnen deze verhogingen ook worden toegekend indien de betrokken onderneming zich
1
PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
2
Het begrip “beste beschikbare technische middelen” (“BAT”) is in de communautaire wetgeving ingevoerd bij 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26). 2
ertoe verbindt dergelijk certificaat vóór het eind van het investeringsprogramma te behalen. Daarmee komt de maximale steunintensiteit voor milieu-investeringen uit op 30% van de subsidiabele kosten voor grote ondernemingen en 40% van de subsidiabele kosten voor KMO's. Milieu investeringen door KMO’s om te voldoen aan nieuwe communautaire normen, komen in aanmerking voor steun tot maximaal 15% van de subsidiabele kosten, gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de goedkeuring van die normen. 2.1.2.
Investeringen op energiegebied
Investeringen op energiegebied uitgevoerd door een KMO die voorkomen op de limitatieve technologieënlijst, kunnen een subsidie ontvangen met een steunintensiteit van 35% van de subsidiabele kosten. Investeringen in warmtekrachtkoppeling of hernieuwbare energie kunnen een subsidie ontvangen met een steunintensiteit van 25% voor grote ondernemingen en 35% voor KMO's. De warmtekrachtkoppelingprojecten moeten voldoen aan de kwalitatieve criteria voor warmtekrachtkoppeling als beschreven in het Vlaamse decreet van 7 september 2001 betreffende warmtekrachtkoppeling. De relatieve primaire energiebesparing van de warmtekrachtkoppelinginstallatie moet minstens 5% bedragen ten opzichte van de beste beschikbare Belgische referentie-warmte-installatie. Investeringen op energiegebied uitgevoerd door een KMO die niet voorkomen op de limitatieve technologieënlijst, kunnen een subsidie met een steunintensiteit van 35% van de subsidiabele kosten ontvangen indien de betrokken KMO een duidelijk CO2emissiereductie-enagement aangaat. De betrokken KMO ontvangt 8% subsidie per procentpunt CO2-emissiereductie (tot een maximum van 35%). Investeringen op energiegebied uitgevoerd door een grote onderneming die niet voorkomen op de limitatieve technologieënlijst, kunnen 4% subsidie per procentpunt CO2-emissiereductie krijgen, tot een maximum van 25% van de subsidiabele kosten. Alle steunintensiteiten in dit onderdeel kunnen worden verhoogd met, onderscheidenlijk, 1,5%, 3% of 5% naargelang de betrokken onderneming in het bezit is van een milieuchartercertificaat, een ISO 14001- of een EMAS-certificaat. In voorkomend geval kunnen deze verhogingen ook worden verkregen indien de betrokken onderneming zich ertoe verbindt dergelijk certificaat vóór het eind van het investeringsprogramma te behalen. Daarmee komt de maximale steunintensiteit voor investeringen op energiegebied uit op 30% van de subsidiabele kosten voor grote ondernemingen en 40% van de subsidiabele kosten voor KMO's. 2.1.3.
Investeringen ten gevolge van een verhuizing om milieuredenen
In dit onderdeel van de regeling kan steun enkel worden toegekend wanneer een onderneming in een stedelijke omgeving of een Natura 2000-zone overeenkomstig de wet een activiteit uitoefent die een aanzienlijke vervuiling meebrengt en, wegens die locatie, haar vestigingsplaats verlaat om zich in een geschikter gebied te vestigen. De verandering van locatie moet zijn ingegeven zijn door milieuoverwegingen en het gevolg zijn van een administratief of gerechtelijk bevel tot verhuizing. Ook moet de onderneming aan de strengste milieunormen voldoen die in het nieuwe vestigingsgebied gelden.
3
De steunintensiteit voor dergelijke subsidiabele projecten bedraagt 25% voor grote ondernemingen en 35% voor KMO's. 2.2.
Berekening van de subsidiabele kosten
Enkel de volgende investeringsuitgaven komen voor steun in aanmerking: – gebouwen die onlosmakelijk verbonden zijn met milieu-investeringen en die nutteloos worden als die investeringen niet zouden plaatsvinden; – installaties en uitrusting die erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen, en investeringen om de productiemethoden aan te passen met het oog op de milieubescherming. End-of-pipe-technologieën waarvoor een alternatieve procesgeïntegreerde technologie bestaat, zijn uitdrukkelijk uitgesloten; – immateriële activa: investeringen in de technologieoverdracht in de vorm van octrooien, exploitatielicenties of licenties inzake geoctrooieerde en nietgeoctrooieerde technische knowhow. Volgens de Belgische autoriteiten blijven de subsidiabele kosten strikt beperkt tot de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden. De extra investeringen worden berekend door de betrokken investering te vergelijken met een klassieke investering die qua technologie en productiecapaciteit vergelijkbaar is, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt. De subsidiabele kosten worden berekend, exclusief de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, de kostenbesparingen gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering en de extra bijproducten gedurende diezelfde periode van vijf jaar. Per technologie vermeldt de eerder genoemde limitatieve technologieënlijst volgende gegevens: – een bondige beschrijving van de technologie; – de investeringscomponenten, met een opsplitsing in essentiële en niet-essentiële componenten; – de gestandaardiseerde meerkosten, als een percentage van de essentiële uitrusting, met inbegrip van de opbrengsten en kostenbesparingen gedurende de eerste vijf jaar; – de milieuperformantiefactor, variërend tussen 0,6 en 1 van het steunpercentage, naar gelang de milieuperformantie van de technologie. Dit is een kwalitatieve milieuperformantiefactor, waarmee een onderscheid wordt gemaakt tussen projecten met een betrekkelijk kleine milieuwinst (bv. end-of-pipe-technologieën) en die met een betrekkelijk grote milieuwinst (zoals warmtekrachtkoppelingsprojecten); – de tijd dat de betrokken technologie op de limitatieve technologieënlijst voorkomt. Naarmate communautaire normen kunnen veranderen of bepaalde innoverende technologieën standaardtechnologieën worden, kan investeringssteun komen te vervallen.
4
2.2.1.
Subsidiabele kosten voor projecten met hernieuwbare energiebronnen
Volgens de Belgische autoriteiten blijven de subsidiabele kosten strikt beperkt tot de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden. Op het gebied van hernieuwbare energie zijn de investeringskosten die voor steun in aanmerking komen, de extra kosten die ten laste van de onderneming komen ten opzichte van een traditionele installatie voor de opwekking van energie van dezelfde capaciteit. Daartoe zullen de Belgische autoriteiten een gestandaardiseerde kostenfactor voor een vergelijkbare referentie-investering toepassen, namelijk 50 EUR per MWh geïnvesteerd. Deze kostenfactor werd berekend door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO). De subsidiabele kosten worden berekend, exclusief de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, de kostenbesparingen gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering en de extra bijproducten gedurende diezelfde periode van vijf jaar. De subsidiabele kosten worden dus als volgt berekend: Subsidiabele kosten = A - B - C - D. waarbij: A)
Netto-investering = initiële investering - vergelijkbare klassieke investering
B)
Referentie-investering = 50 EUR x MWh hernieuwbare-energiecapaciteit geïnvesteerd
C)
Netto contante waarde van alle kostenbesparingen tijdens de eerste vijf jaar (bv. brandstofbesparing en exploitatiesteun)
D)
Netto contante waarde van bijproducten tijdens de eerste vijf jaar (bv. inkomsten uit vliegas, methaan)
Wat betreft de exploitatiesteun die bij de berekening van kostenbesparingen tijdens de eerste vijf jaar in aanmerking zal worden genomen, hebben de Belgische autoriteiten bevestigd dat de netto contante waarde van de inkomsten uit groenestroomcertificaten tijdens de eerste vijf jaar in aanmerking zal worden genomen, uitgaande van het verplichte minimumtarief dat de netwerkexploitant aan de producent van groene stroom moet betalen. Deze netto contante waarde wordt berekend, ongeacht of de producent de certificaten aanvraagt, de groene stroom binnen België gebruikt of de groene stroom wordt uitgevoerd3. Ten slotte komen warmtekrachtkoppelingsprojecten in het kader van de aangemelde regeling enkel voor steun in aanmerking indien het conversierendement bijzonder hoog is.
3
Zie ook het besluit van de Commissie van 25 juli 2001 betreffende Steunmaatregel N 550/2000, België - Groenestroomcertificaten, PB C 330 van 24.11.2001, blz. 3. 5
2.2.2.
Subsidiabele kosten voor verhuizing van ondernemingen
Bij het berekenen van de subsidiabele kosten voor de verhuizing van ondernemingen zullen de Belgische autoriteiten rekening houden met de opbrengst van de verkoop of verhuring van de verlaten installaties en terreinen, met de eventuele onteigeningsvergoeding en met de kosten van de koop van een terrein, de bouw of de koop van nieuwe installaties, tot een capaciteit die gelijk is aan die van de achtergelaten installaties. In voorkomend geval zullen ook andere voordelen die verband houden met de verplaatsing van de installaties - meer bepaald de voordelen die voortvloeien uit een met de verplaatsing gepaard gaande verbetering van de gebruikte technologie - alsmede de boekhoudkundige voordelen die verband houden met de waardering van de installaties, in aanmerking worden genomen. Investeringen die verband houden met een eventuele capaciteitsuitbreiding, kunnen bij de berekening van de subsidiabele kosten die recht geven op milieusteun, niet in aanmerking worden genomen. Wanneer het administratieve of gerechtelijke besluit waarin de verhuizing wordt gelast, tot gevolg heeft dat een huurovereenkomst voor terreinen of gebouwen vroegtijdig wordt beëindigd, zullen de eventuele dwangsommen welke door de onderneming verschuldigd zijn wegens de ontbinding van de overeenkomst, voor de berekening van de subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen. 2.3.
Betaling, looptijd en begrotingsmiddelen
De steun voor milieu-investeringen zal enkel worden uitgekeerd nadat de bewijzen zijn overgelegd dat de milieudoelstellingen, en met name de CO2-reductie, daadwerkelijk zijn gehaald. Het absolute maximumsteunbedrag per milieuproject is 1,8 miljoen EUR. Voor projecten met warmtekrachtkoppeling en hernieuwbare energiebronnen is het maximumsteunbedrag 3,6 miljoen EUR per project. De jaarlijkse uitgaven van deze regeling bedragen 62,6 miljoen EUR. Gepland is dat de regeling per 1 januari 2004 van start gaat. De regeling heeft een looptijd van tien jaar. Zodoende komen de voor deze regeling uitgetrokken middelen uit op 626 miljoen EUR. 3.
STANDPUNT VAN DE BELGISCHE AUTORITEITEN
De Belgische autoriteiten zijn van mening dat de voorgenomen regeling staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Volgens de Belgische autoriteiten zijn de bepalingen van de regeling in overeenstemming met de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu4 (hierna: "het milieusteunkader"). 4.
BEOORDELING
Door de regeling aan te melden hebben de Belgische autoriteiten voldaan aan de verplichtingen die op hen rusten uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag.
4
PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3. 6
4.1.
De vraag of er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag
De aangemelde regeling zal uit staatsmiddelen worden gefinancierd. Zij zal een selectieve groep van ondernemingen begunstigen waarvan er meerdere in de sector hernieuwbare energiebronnen actief zijn. De financiële steun die de begunstigde ondernemingen ontvangen, zal hun positie versterken, hetgeen mogelijk kan leiden tot een verandering van de marktvoorwaarden. Een dergelijke versterking van de positie van de betrokken ondernemingen ten opzichte van andere ondernemingen die binnen de Gemeenschap met hen concurreren, dient te worden aangemerkt als een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer en een potentiële verstoring van de mededinging. Artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst zijn derhalve van toepassing. 4.2.
Naleving van het milieusteunkader
Met de aangemelde steun wordt milieubescherming beoogd. Daarom heeft de Commissie de voorgenomen steunmaatregel getoetst aan artikel 87, lid 3, onder c), van het EGVerdrag en aan het hierboven genoemde milieusteunkader. Deze toetsing resulteerde in de volgende opmerkingen. De regeling omvat drie onderdelen: steun voor milieu-investeringen, steun voor investeringen op energiegebied en steun voor investeringen ten gevolge van een verhuizing om milieuredenen. 4.2.1.
Milieu-investeringen
Dit onderdeel van de regeling omvat een gestandaardiseerde lijst van producten en technologieën die in het kader van de regeling voor steun in aanmerking komen. Enkel producten en technologieën die op de limitatieve technologieënlijst voorkomen, komen voor staatssteun in aanmerking indien daarmee bestaande communautaire normen worden overtroffen, inclusief de best beschikbare middelen5, de zgn. BAT-normen. Een en ander geldt ook voor milieu-investeringen wanneer er geen communautaire normen voorhanden zijn. Een en ander is in overeenstemming met punt 29 van het milieusteunkader. In overeenstemming met punt 28 van het milieusteunkader komen milieu-investeringen van KMO's om te voldoen aan nieuwe communautaire normen, in aanmerking voor steun tot maximaal 15% van de subsidiabele kosten, gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de goedkeuring van die normen. In overeenstemming met punt 29 en punt 35 van het milieusteunkader komt de maximale steunintensiteit voor milieu-investeringen uit op 30% van de subsidiabele kosten voor grote ondernemingen en 40% van de subsidiabele kosten voor KMO's. De definitie van de subsidiabele kosten bij milieu-investeringen (zie het beschrijvende gedeelte) is in overeenstemming met punt 36 van het milieusteunkader. Voorts zijn, in overeenstemming met punt 37 van het milieusteunkader, de subsidiabele kosten strikt beperkt tot de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van 5
Het begrip “beste beschikbare technische middelen” (“BAT”) is in de communautaire wetgeving ingevoerd bij 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26). 7
de milieudoeleinden. Deze extra investeringskosten worden berekend door de betrokken investering te vergelijken met een klassieke investering die qua technologie en productiecapaciteit vergelijkbaar is, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt. Voorts worden, overeenkomstig punt 37, derde alinea, van het milieusteunkader, de subsidiabele kosten berekend, exclusief de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, de kostenbesparingen gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering en de extra bijproducten gedurende diezelfde periode van vijf jaar. 4.2.2.
Investeringen op energiegebied
Investeringen op energiegebied die op de limitatieve technologieënlijst voorkomen, kunnen een subsidie ontvangen met een steunintensiteit van maximaal 40% van de subsidiabele kosten, hetgeen in overeenstemming is met punt 30 van het milieusteunkader. In overeenstemming met punt 31 van het milieusteunkader kunnen investeringen in hoogwaardige warmtekrachtkoppeling een subsidie krijgen tot maximaal 40% van de subsidiabele kosten. In overeenstemming met punt 37 van het milieusteunkader zijn de subsidiabele kosten strikt beperkt tot de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden. Wat projecten voor hernieuwbare energie en hoogwaardige warmtekrachtkoppeling betreft, zijn de subsidiabele investeringskosten de extra kosten die ten laste van de onderneming komen ten opzichte van een traditionele installatie voor de opwekking van energie van dezelfde capaciteit, hetgeen in overeenstemming is met punt 37, vierde alinea, van het milieusteunkader. Daartoe zullen de Belgische autoriteiten een gestandaardiseerde kostenfactor voor een vergelijkbare referentie-investering toepassen, namelijk 50 EUR per MWh geïnvesteerd. Ook worden, overeenkomstig punt 37, derde alinea, van het milieusteunkader, de subsidiabele kosten berekend, exclusief de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, de kostenbesparingen gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering en de extra bijproducten gedurende diezelfde periode van vijf jaar. De Commissie heeft er nota van genomen dat voor projecten met hernieuwbare energieprojecten de toekomstige inkomsten uit groenestroomcertificaten tijdens de eerste vijf jaar in aanmerking worden genomen. 4.2.3.
Investeringen ten gevolge van een verhuizing om milieuredenen
In dit onderdeel van de regeling kan steun enkel worden toegekend wanneer een onderneming in een stedelijke omgeving of een Natura 2000-zone overeenkomstig de wet een activiteit uitoefent die een aanzienlijke vervuiling meebrengt en, wegens die locatie, haar vestigingsplaats verlaat om zich in een geschikter gebied te vestigen. In overeenstemming met punt 39 van het milieusteunkader moet de verandering van locatie zijn ingegeven door milieuoverwegingen en het gevolg zijn van een administratief of gerechtelijk bevel tot verhuizing. Ook moet de onderneming aan de strengste milieunormen voldoen die in het nieuwe vestigingsgebied gelden. De steunintensiteit voor dergelijke subsidiabele projecten bedraagt 25% voor grote ondernemingen en 35% voor KMO's, hetgeen in overeenstemming is met punten 29 en 30 van het milieusteunkader.
8
Ten slotte heeft de Commissie er nota van genomen dat de looptijd van deze regeling tien jaar bedraagt. Het maximumsteunbedrag per milieuproject is 1,8 miljoen EUR. Voor projecten met warmtekrachtkoppeling en hernieuwbare energie is het maximumsteunbedrag 3,6 miljoen EUR per project. Deze maximumbedragen liggen onder de mimimumdrempels van punt 76 van het milieusteunkader (afzonderlijke aanmelding van nieuwe, grote individuele zaken). 5.
BESLUIT
Gelet op het bovenstaande concludeert de Commissie dat de aangemelde steunmaatregel "Steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaams Gewest" onder de toepassing valt van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EEROvereenkomst. De Commissie is evenwel van oordeel dat deze steunmaatregel onder de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag valt en in overeenstemming is met de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu. De Belgische autoriteiten wordt verzocht de Commissie jaarlijks een rapport te bezorgen over de tenuitvoerlegging van de steunregeling. Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat u instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op Internet: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/. Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Griffie Staatssteun B-1049 BRUSSEL Fax-nr.: (+32) 2 296 98 15 Met bijzondere hoogachting,
Voor de Commissie
Mario MONTI Lid van de Commissie
9