BELEIDSPLAN LEERLINGONDERSTEUNING VOOR EN VAN HET SINT-JANSLYCEUM
’S-HERTOGENBOSCH, najaar 2010 versie 13 18022014
1
INHOUDSOPGAVE 1. Hoofdlijnen van het beleidsplan 2. Het ZAT 3. De vertrouwensgroep 4. De ondersteuning van zieke leerlingen 5. Dyslexie en dyscalculie 6. Respectvol omgaan met elkaar 7. Ondersteuningsprofiel
pag. 3 pag. 8 pag. 9 pag. 14 pag. 17 pag. 23 pag. 35
BIJLAGEN
1 2
3 4 5 6 7 8 9 10 11
Geschiedenis van het ontstaan van het beleidsplan ondersteuning: aanleiding, werkwijze en verantwoording pag. 40 Taakomschrijvingen voor het taakaspect leerlingondersteuning voor de adjunct sector directeur pag. 47 de jaarlaagcoördinator pag. 47 de zorgcoördinator pag. 48 de mentor pag. 49 de docent pag. 50 lid vertrouwensgroep / leerlingbegeleider pag. 50 Ondersteuningskaart van het Sint-Janslyceum pag. 51 Format formulier handelingsplan pag. 53 Eigenschappen en kwaliteiten van een vertrouwenspersoon. pag. 55 Formulier zorgteam Sint-Janslyceum pag. 57 Werkwijze rugzakleerlingen op het Sint-Janslyceum pag. 58 Omgaan met een leerprobleem pag. 61 Dyslexie / dyscalculie (brochure ter informatie) pag. 65 Ziekteverzuimprotocol ‘de Meierij’ pag. 68 Ondersteuningsprofiel (format ‘de Meierij’) pag. 72
2
1. DE HOOFDLIJNEN VAN HET BELEIDSPLAN 1.1 Inleiding In dit beleidsplan wordt de term ‘zorg’ als zelfstandig begrip of in woordsamenstellingen zoveel mogelijk vermeden. We kiezen voor de term ‘ondersteuning’ om daarmee tot uitdrukking te brengen dat de intentie van de medewerkers van het Sint-Janslyceum is om leerlingen, die om welke redenen dan ook geconfronteerd worden met beperkingen in hun leerproces, te ondersteunen in het verder ontplooien van hun ontwikkelingspotentieel. Ondersteunen wil zeggen: faciliteren, dingen mogelijk maken. 1.2 De missie van het Sint-Janslyceum inzake leerlingondersteuning De missie van het Sint-Janslyceum inzake leerlingondersteuning verwoordt waarom en waartoe het SJL in aanvulling op en ter ondersteuning van zijn onderwijsopdracht voor zichzelf ook een opdracht ziet om leerlingen die belemmeringen ervaren bij het volgen van het onderwijs te ondersteunen. Onze MISSIE inzake leerlingenondersteuning is: Het Sint-Janslyceum biedt leerlingen, van wie mag worden aangenomen dat ze cognitief het geboden onderwijs en het gevraagde onderwijsniveau aankunnen maar om uiteenlopende redenen beperkt zijn of worden in het met voldoende succes volgen van onderwijs, ondersteuning die er toe bijdraagt dat leerlingen ondanks die beperkingen hun opleiding op het Sint-Janslyceum kunnen voortzetten en af kunnen sluiten met een diploma. 1.3 De visie van het Sint-Janslyceum inzake leerlingondersteuning In de visie van het Sint-Janslyceum inzake leerlingondersteuning worden de basiskenmerken verwoord van het ondersteuningsaanbod van het SJL aan zijn leerlingen. Die basiskenmerken achten wij nodig om onze missie te kunnen verwezenlijken. Basiskenmerken van onze visie inzake leerlingondersteuning zijn: - Zorgvuldige intake van alle leerlingen die om toelating vragen. - Tijdige signalering van leerlingen die wellicht begeleiding nodig hebben. - Vastlegging van alle stappen in het proces van begeleiding conform de daarvoor overeengekomen procedures. Vast onderdeel daarin is dat ouders instemming verlenen aan het voorgestelde begeleidingsaanbod en –traject. - Voor leerlingen die een beroep doen op leden van de vertrouwensgroep geldt dat ouders niet vooraf om instemming wordt gevraagd. Wel zal de vertrouwenspersoon in beginsel de leerling die hem/haar in vertrouwen neemt duidelijk proberen te maken waarom het de voorkeur verdient dat het kind zelf de ouders informeert over wat er speelt. - Ondersteuning kan afhankelijk van de vraag individueel of in groepsverband plaatsvinden; individuele ondersteuning zal doorgaans alleen kunnen plaatsvinden op basis van facilitering door externe instanties. - Ondersteuning van leerlingen vindt plaats op basis van handelingsplannen per leerling of groep. - De school kent de grenzen van haar ondersteuningsmogelijkheden en verwijst zo nodig tijdig door naar bovenschoolse- of buitenschoolse zorgvoorzieningen zoals GGZ, GGD Jeugdgezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk. - De school schakelt wanneer zij dat nodig oordeelt externe instanties in zoals leerplichtzaken, HALT, politie. - De school kent een ZAT (ZorgAdviesTeam) waarin vertegenwoordigers zitten van de school en de in de vorige punten genoemde externe instanties; - Het ZAT overlegt 1x per 6 tot 8 schoolweken. 3
-
-
De school participeert in het regionale bovenschoolse samenwerkingsverband dat de wettelijke opdracht heeft om ‘de aangesloten scholen sterker te maken in het leveren van adequate zorg en onderwijs aan leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte’ (nieuwsbrief 12 van het Samenwerkingsverband VO De Meierij, september 2006). De school streeft naar toereikende scholing en deskundigheidsbevordering van alle personeelsleden,maar in het bijzonder van hen, die ondersteuningstaken in hun takenpakket hebben.
1.4 Grenzen in de ondersteuning. Het Sint-Janslyceum is een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Afgezien van het onderwijs ondersteunend personeel werken daar mensen die zijn opgeleid om lessen te geven in een van de vakken die op de school op het lesrooster voorkomen. Aan de school zijn geen mensen verbonden die een opleiding hebben en/of werkzaam zijn als pedagoog, orthopedagoog, psycholoog, maatschappelijk werker, gedragstherapeut, preventiemedewerker, gezondheidsmedewerker, voedingsdeskundige enz. De school kan uiteraard wel een beroep doen op of doorverwijzen naar mensen die op genoemde terreinen een opleiding hebben gehad. De mogelijkheden van een reguliere school om leerlingen met belemmeringen te ondersteunen zijn bijgevolg beperkt. Niet alleen in de kwalitatieve zin van een beperkte ‘ondersteuningsexpertise’; medewerkers die leerlingen ondersteunen hebben in veel gevallen een cursus of training gevolgd die hen in staat stelt om leerlingen die niet al te ernstige belemmeringen hebben te ondersteunen. De school en de medewerkers van de school moeten dus hun eigen beperkingen onderkennen en bijtijds weten aan te geven dat en wanneer het raadzaam is externe hulp in te roepen. Ook kwantitatief en organisatorisch zijn er beperkingen. Zo kun je bij voorbeeld niet zomaar meer dan twee rolstoelgebonden leerlingen in een klas hebben.Als individuele ondersteuning nodig is dan zal die doorgaans plaats moeten kunnen vinden buiten bezwaar van het geldende lesrooster, de hoeveelheid ondersteuning moet te behappen zijn, het onderwijsproces moet voor alle leerlingen zo ongestoord mogelijk kunnen verlopen. Op dat punt bestaat er een verantwoordelijkheid waarop de school door iedere leerling en zijn/haar ouders kan worden aangesproken. Het is dus in het belang van de leerling die om toelating vraagt en in het belang van de school om zorgvuldig af te wegen of een leerling met een bepaalde beperking toelaatbaar is. De school moet afwegen of zij de ondersteuning kan bieden die de leerling nodig heeft en of die op redelijke wijze inpasbaar is in het totale schoolgebeuren, de leerling c.q. zijn ouders moeten zich afvragen of de school de leerling kan bieden wat die nodig heeft. De zorgvuldige afweging die de school wil maken komt tot uitdrukking in de bijzondere toelatingscommissie die de school heeft voor rugzakleerlingen. Zie hierover verder het document ‘Werkwijze rugzakleerlingen op het Sint-Janslyceum’ (bijlage 7). 1.5 Overzicht van de belemmeringen waarvoor het Sint-Janslyceum een vorm van ondersteuning wil bieden Het Sint-Janslyceum wil een vorm van ondersteuning bieden aan die leerlingen, die op één of meer van de hierna te noemen terreinen belemmeringen ervaren: - Motivatie; - fysieke belemmeringen zoals visuele handicap (cluster 1), auditieve handicap (cluster 2), verstandelijke of motorische handicap dan wel langdurig zieke kinderen (cluster 3); 4
-
-
gedragsstoornissen (cluster 4). Hieronder vallen met name Autistisch Spectrum Stoornissen (ASS, waaronder PDD/NOS), ADHD, ADD, Oppositionele gedragsstoornis (OCD); psychisch niet welbevinden ten gevolge van faalangst, examenvrees, slachtoffer pestgedrag, dader pestgedrag, ontoereikende sociale vaardigheden/weerbaarheid, problemen thuis, problemen in of met de kring van bekenden, traumatische jeugdervaringen; omstandigheden thuis (ruzies, scheiding, ernstige ziekte, overlijden) of op school (ruzies, pesten, n.a.v. ernstige ziekte, ongeval of overlijden); verslaving (alcohol, drugs, gokken, kaarten, internet, tv); dyslexie; dyscalculie; concentratie- en taakaanpak; vakmatige problemen bij Nederlands, moderne vreemde talen, wiskunde en de exacte vakken; NLD (Non-verbal Learning Disorder; betreft stoornis in verwerking van informatie); Gilles de la Tourette.
1.6 Vormen van ondersteuning op het Sint-Janslyceum. Het SJL biedt zowel individuele- als groepsondersteuning. Groepsondersteuning wordt aangeboden op voordracht van een mentor en een jaarlaagcoördinator. Ouders worden voor aanvang van de groepsondersteuning geïnformeerd en moeten (stilzwijgend) toestemming geven voor deelname. Groepsondersteuning vindt plaats in de vorm van steunlessen voor een bepaald vak. Daarnaast wordt o.a. de faalangstreductietraining, sociale vaardigheidstraining, concentratie- en taakaanpak voor groepen aangeboden. In geval van ondersteuning vanwege omstandigheden thuis kan de ondersteuning zowel individueel als in groepen plaatsvinden. Dit geldt met name voor kinderen die te maken krijgen met scheiding of met ernstige ziekte en overlijden. In geval van individuele ondersteuning moet allereerst een onderscheid worden gemaakt tussen extern gefaciliteerde ondersteuning en door de school gefaciliteerde ondersteuning. In de praktijk betekent dit dat individuele ondersteuning op verschillende manieren een uitwerking krijgt. Externe facilitering: De leerlingen die vallen binnen de termen van cluster 1 t/m 4 of NLD (zie hierboven par. 1.5) krijgen, indien ze voldoen aan de geldende criteria, een externe facilitering in de vorm van een zogenaamd rugzakje, waardoor zij aanspraak kunnen maken op ambulante begeleiding vanuit een Regionaal Expertise Centrum (REC) en interne begeleiding door een medewerker van de school. Door de school geboden facilitering: deze biedt ondersteuningsvormen zoals: - het toekennen van het recht op tijdverlenging bij het maken van toetsen dan wel het beperken van het aantal te maken opdrachten; - vergroting van te maken toetsen; - gebruik van laptop tijdens lessen en/of toetsen; - vrijstelling van het volgen van een bepaald vak(ken); - ondersteuning door vertrouwenspersonen/leerlingbegeleiders. Voor dit soort faciliteiten krijgt de leerling zonodig een faciliteitenpas. 1.7 De voorwaarden waaronder een leerling in aanmerking kan komen voor een vorm van ondersteuning op het Sint-Janslyceum. De voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om in aanmerking te komen voor een vorm van ondersteuning lopen per terrein van ondersteuning uiteen. 5
In geval van cluster 1 t/m 4, dyslexie, dyscalculie, NLD, gaat het om belemmeringen die vastgesteld moeten zijn in een door gekwalificeerde personen opgestelde verklaring/rapport. De school moet inzage krijgen in deze verklaringen/rapporten alvorens een leerling in aanmerking kan komen voor ondersteuning vanwege een van de zojuist genoemde belemmeringen. Na toekenning van een rugzak (zie hiervoor par. 1.6) kan de leerling gebruik maken van individuele ondersteuning en van de door de school geboden faciliteiten. Op de overige terreinen zal een leerling in aanmerking komen voor een vorm van ondersteuning op voordracht van zijn/haar mentor en zijn/haar jaarlaagcoördinator samen. Mentor en jaarlaagcoördinator baseren hun voordracht op gesprekken met de leerling en/of zijn ouders, en/of op de resultaten van door de school afgenomen tests, en/of op bespreking van de leerling in een rapportvergadering dan wel leerlingbespreking, en/of naar aanleiding van een verzoek van een of meer vakdocenten. In geval een leerling om welke reden dan ook een beroep wil doen op een van de leden van de vertrouwensgroep dan kan dat altijd zonder enige voorwaarde vooraf. Iedere leerling heeft het recht om geheel op eigen gelegenheid, of indien hij/zij daarom verzoekt via een andere medewerker, een beroep te doen op een van de leden van de vertrouwensgroep. Voor een overzicht van de ondersteuning wordt verwezen naar bijlage 3 ‘ONDERSTEUNINGSKAART’. 1.8 De structuur van de leerlingondersteuning van het SJL in schema: vijf niveau’s van ondersteuning. (Zie schema volgende pagina)
6
aanmelding of doorstroom
lopende het jaar
mentor volgend jaar
info PO 1
LVS
MENTOR
JLC
ouders
vakdoc.
ZC
jaarlaagteam
mentor vorig jaar
(mentor, collega-mentoren jlc) HANDELINGSPLAN
2
Begeleidingsgroepen: rugzak + IB werkgroepen mentor-tutor s-uren; vakm. beg.
Vertrouwensgroep (is ook rechtstreeks door leerling / mentor benaderbaar)
Z
C
3
ZAT (jlc – ZC – directie – schoolarts – leerplicht schoolmaatsch. werk – vertrouwensgroep)
4
Extern – bij school betrokken schoolarts – leerplicht – schoolmaatsch. werk -
5
Extern – elders Halt – GGD – GGZ – JPP – ACT – justitie – politie – veiligheidshuis – huisarts – CRJ – bureau Jeugdzorg
informatie
overdracht; overleg
7
2. HET ZAT Functies: 1. CONSULTATIE: advies over omgang met problemen in zijn algemeenheid of bij een leerling 2. VERWIJZING : naar een externe instantie als de problemen de mogelijkheden van de school in ondersteuning overschrijden 3. INTERVENTIE IN SAMENWERKING: coördinatie van ondersteuning van interne en externe partijen; communicatie met elkaar 4. EINDEVALUATIE EN NAZORG: nagaan van het effect van de ondersteuning Beleid en organisatie: Visie: het Sint-Janslyceum biedt leerlingen, van wie mag worden aangenomen dat ze cognitief het geboden onderwijs en het gevraagde onderwijsniveau aankunnen maar om uiteenlopende redenen beperkt zijn of worden in het met voldoende succes volgen van onderwijs, ondersteuning die er toe bijdraagt dat leerlingen ondanks die beperkingen hun opleiding op het Sint-Janslyceum kunnen voortzetten en af kunnen sluiten met een diploma. Er kunnen situaties zijn die het behalen van deze doelstelling verstoren. Hiervoor heeft de school een systeem van ondersteuning ingericht. Tot een bepaald niveau vindt de ondersteuning plaats binnen school. Het kan echter zijn dat de benodigde ondersteuning de mogelijkheden van de school overstijgt en dat inzet of advies van externen nodig is. Om ervoor te zorgen dat er tijdig en juist gebruik gemaakt wordt van deze expertise heeft het Sint-Janslyceum het ZAT ingericht. Organisatie: Bijeenkomsten: Het ZAT komt manier bij elkaar op een vast dagdeel, 1 x in de 6 weken. De data worden in de jaaragenda van het Sint-Janslyceum vastgelegd. De agenda: Op de agenda van het ZAT-overleg staan de volgende punten Tijd per afdeling De deelnemers, intern en extern Notulen vorige vergadering Mededelingen /trends? Leerlingnummers of -namen afspraken en acties Deelnemers op afroep: politie, Divers, Bureau Jeugdzorg. Tijdpad: Twee weken van te voren: externen vragen om leerlingen in te brengen. Tot 8 dagen van te voren kunnen leerlingen intern aangemeld worden. Een week van te voren: agenda wordt rondgestuurd. Deelnemers: Intern: directielid zorgcoördinator jaarlaagcoördinator vertrouwenspersoon (indien relevant) Extern Leerplicht 8
Schoolarts of sociaal verpleegkundige Schoolmaatschappelijk werk
Taken en verantwoordelijkheden: De voorzitter: zorgt voor een goed verloop van de bijeenkomsten De notulant: noteert de afspraken en zorgt voor verspreiding naar de deelnemers De werkwijze binnen het ZAT: Het ZAT komt op vastgestelde tijden bij elkaar. Leerlingen kunnen ingebracht worden door de jaarlaagcoördinator, de schoolarts, schoolmaatschappelijk werk, de leerplichtambtenaar, de vertrouwensgroep, de directie en de zorgcoördinator. Aanmelding van een leerling gebeurt altijd schriftelijk via het ‘ZAT-aanmeldformulier’ (bijlage 6) en in overleg met de zorgcoördinator. Aanmelding is binnen bij de zorgcoördinator voordat de agenda opgesteld en verstuurd wordt. De agenda wordt 1 week van te voren uitgedeeld aan alle deelnemers. De zorgcoördinator zorgt voor de agenda. De leerling komt altijd terug in het overleg om te evalueren of de zorg, interventie of doorverwijzing het gewenste effect heeft. Ook wordt bekeken binnen het ZAT of nazorg nodig is. De aanmelding wordt binnen het ZAT overleg toegelicht door de inbrenger. De inbrenger geeft aan welke behoefte hij heeft bij het inbrengen van de leerling. De leerling wordt ingebracht op basis van een specifiek vraag of problematiek die op school gesignaleerd is. Er vindt een beschrijving van de signalen plaats, zonder interpretatie. Vervolgens wordt de vraagstelling of het probleem verder verkend. De partners voegen zo mogelijk extra informatie en andere invalshoeken toe. Op basis van deze informatie wordt een analyse gemaakt en eventueel een werkdiagnose gesteld. Deze leiden tot één of meerdere oplossingsrichtingen en inzet van een van de functies. De beslissingen en de uitvoerders van de afgesproken acties worden genotuleerd. De leden van de vergadering krijgen het verslag van de vergadering toegestuurd. De te nemen acties en de resultaten van de evaluatie worden vastgelegd in het ZAT-dossier. Dit wordt bijgehouden door de zorgcoördinator. De jaarlaagcoördinator zorgt voor de noodzakelijke informatieoverdracht aan de mentor en indien nodig de betrokken docenten.
3. DE VERTROUWENSGROEP 3.1 Doel Het Sint-Janslyceum wil dat alle leerlingen op een adequate wijze geholpen worden bij door hen ervaren problemen van welke soort en diepgang dan ook, zowel op initiatief van de school als van de leerling zelf. Dit doel dient gerealiseerd te worden binnen de volgende kaders: Het Sint-Janslyceum wil dat alle door de school aangeboden en gefaciliteerde hulp wordt verleend door daartoe opgeleide dan wel bekwame personen Het Sint-Janslyceum wil voldoen aan de regelgeving, in dit geval vanuit de kwaliteitswet van 1998. Het Sint-Janslyceum wil een goed functionerend ZAT (Zorg Advies Team). 9
Het Sint-Janslyceum wil dat alle door de school gefaciliteerde werkgroepen transparant functioneren.
3.2 Concretisering Binnen het Sint-Janslyceum functioneert een werkgroep leerlingbegeleiding, bestaande uit vertrouwenspersonen en leerlingbegeleiders. Deze groep wordt in de omgang vertrouwensgroep genoemd. Deze groep bestaat uit vier personen (bij een leerlingenaantal van ca 2000 leerlingen), waarvan de helft man en de helft vrouw is. De groep wordt gefaciliteerd met 0,25 klokuur per leerling; de voorzitter van de werkgroep wordt gefaciliteerd met 40 klokuur voor het bijeenroepen en voorzitten van bijeenkomsten en de verslaglegging van de werkzaamheden van de werkgroep. Binnen deze groep zijn twee hoofdtaken: a. Eén of twee van de leden van de werkgroep zijn benoemd tot schoolcontactpersonen zoals bedoeld in de Kwaliteitswet van 1998. Deze schoolcontactpersonen krijgen de benaming ‘vertrouwenspersoon’ zoals ook geformuleerd in de klachtenregeling van OMO. b. Alle vier de leden functioneren als eerstelijns hulpverleners onder de naam van leerlingbegeleider. Het belangrijkste verschil tussen de taak als leerlingbegeleider en als vertrouwenspersoon is dat de leerlingbegeleider er is voor problemen die zich afspelen in de privésfeer die het leren van en voor een leerling belemmeren. De vertrouwenspersoon is er voor de behandeling van klachten op het gebied van seksuele intimidatie en agressie. Werkgebied leerlingbegeleider Leerlingbegeleiders zijn er voor de begeleiding van leerlingen. Ze richten zich op de persoonlijke problemen van leerlingen zoals: Faalangst Depressiviteit Zelfverminking Eetstoornissen Problemen in de thuissituatie in relatie tot schoolprestaties (scheiding, overlijden, misbruik, mishandeling enz.) Persoonlijke problemen in relatie tot jeugdhulpverlening Problemen in relatie tot de eigen seksualiteit als ongewenste zwangerschap en homoseksualiteit. De taken van de leerlingbegeleider 1. Eerste opvang (Eerste) Opvang van leerlingen die met een vraag of een probleem zitten. Aanhoren van het probleem en een verkennend (diagnosticerend) gesprek aangaan. Inschatten of het een probleem is wat binnen relatief korte tijd (2 à 3 bijeenkomsten) en binnen de setting van dat moment opgelost kan worden. Kort vastleggen (dossiervorming) om welke leerling het gaat en wat de problematiek is. Indien uit het eerste gesprek blijkt dat de leerling met een probleem komt dat een klacht op het gebied van seksuele intimidatie of agressie blijkt te zijn, is meteen de eerste boodschap dat doorverwijzing volgt naar de vertrouwensper10
soon. Het hulptraject wordt overgenomen door de vertrouwenspersoon en deze bepaalt het verdere verloop. 2. SJL-opvang (verwijzing andere hulpgroepen binnen SJL) Een leerling die om hulp vraagt en naar het oordeel van de leerlingbegeleider doorverwezen moet worden, wordt door hem eerst altijd aangemeld bij de zorgcoördinator, die contact opneemt met de jlc-er van de jaarlaag. Enerzijds om het traject helder te houden (informatie, communicatie) anderzijds omdat een jlc-er mede kan inschatten wat de beste oplossing is voor betreffende leerling. Dit geldt voor zowel een doorverwijzing naar interne werkgroepen (kinderen van gescheiden ouders, rouw en verdriet e.d.), als voor doorverwijzing naar externe hulpverleners Indien de leerling zich thuis voelt bij de leerlingbegeleider en de leerlingbegeleider inschat dat het probleem in een relatief korte tijd tot een oplossing kan komen, dan kan hij besluiten zelf de hulpverlening uit te voeren. De leerling moet wel op de hoogte zijn van de vermoedelijke duur van het traject en ook beseffen dat in een later stadium alsnog verwijzing naar interne of externe opvang kan volgen. 3. Externe opvang. Indien uit het eerste gesprek blijkt dat het probleem door een externe instantie overgenomen dient te worden, verstrekt de leerlingbegeleider informatie aan de zorgcoördinator waarna aanmelding bij het ZAT plaats vindt. De zorgcoördinator stelt de jlc-er en deze weer de mentor op de hoogte. (Zorgvuldige afweging van wát er doorverteld wordt is hier uiteraard van groot belang). De leerling wordt goed geïnformeerd door de leerlingbegeleider over de mogelijke weg die bewandeld gaat worden als externe hulp aan de orde is. De leerlingbegeleider kan (in overleg met álle partijen én als dat de zaak dient) nazorg bieden aan de leerling. In acute gevallen zorgt de leerlingbegeleider voor de informatiestroom binnen de school, zolang er geen aanmelding bij het ZAT is; hij houdt daarvan een beperkt dossier bij, dat op een veilige, niet voor iedereen toegankelijke) plek bewaard wordt. NB.
Als de externe hulpverlening de leerling overneemt is zij verantwoordelijk voor de informatiestromen naar de diverse partijen, via het ZAT. Bij een aanmelding bij het ZAT moet er overleg zijn geweest met en toestemming zijn van de ouders, tenzij de betreffende leerling 18 jaar of ouder is of de omstandigheden anders vereisen.
Werkgebied vertrouwenspersoon De vertrouwenspersoon is er voor zowel de leerlingen als ouders en personeel. De vertrouwenspersoon behandelt (en fungeert dan als doorgeefluik) klachten die zich voordoen binnen de schoolsituatie zoals tussen leerlingen onderling, tussen leerling en personeel, tussen personeel onderling, tussen leidinggevende en personeel, ouders en personeel in relatie tot: Seksuele Intimidatie Pesten Agressie / intimidatie Geweld Discriminatie 11
Racisme De vertrouwenspersoon wordt formeel aangesteld in het verlengde van de Kwaliteitswet, die scholen verplicht tot het instellen van een klachtencommissie en het opstellen van een klachtenregeling. De taken van een vertrouwenspersoon. 1. Algemeen De eerste opvang van personen die een klacht hebben op het gebied van seksuele intimidatie of agressie. Verwijzen naar derden zo gauw als blijkt dat de klacht niet valt binnen de reguliere hulpopvang binnen school. Informeren en/of inschakelen (bij leerlingen) van het ZAT-team indien de situatie dat vereist. Contact opnemen (bij leerlingen) met de ouders en hen informeren wanneer de situatie dat vereist. Een tijdspad uitzetten van hulpverlening (al dan niet samen met het ZAT of een externe vertrouwenspersoon) voor een korte periode. Een klein dossier aanleggen met verslagen en een korte beschrijving van de hulpvraag/klacht van betreffende persoon. 2. Seksuele intimidatie en machtsmisbruik (Kwaliteitswet 1998) De eerste opvang van de persoon die is lastiggevallen. Verwijzen naar een externe vertrouwenspersoon (meldplicht!). Oog hebben voor hoe de (seksuele) gebeurtenis in de klas / jaarlaag / school uitwerkt en ernaar handelen in overleg met schoolleiding. Direct het bevoegd gezag over het geheel inlichten en samen met de directie afstemmen met de instanties die daarvoor geëquipeerd en aangewezen zijn. Betreft het personeel: eventueel verwijzen naar vertrouwenspersoon personeel; betreft het leerlingen: contact opnemen met de ouders. Géén onderzoek instellen naar de klacht en géén maatregelen eigenhandig nemen wanneer het een ernstige klacht betreft. Er zijn voor teamleden, ouders en leerlingen. Weten wanneer, waar en hoe je bereikbaar bent; toegankelijk zijn in de meest brede zin van het woord. Nazorg bieden aan de direct betrokkenen en derden. 3. Informatieverstrekking en voorlichting Informatiebaken zijn en schakel daar waar het hulpvragen en problemen betreffen van sociaal-emotionele aard. Informatie geven over de mogelijkheden van externe opvang / begeleiding. Informatie geven over de regelingen preventie seksuele intimidatie en machtsmisbruik. 3.3 Toelichting Om de helderheid naar buiten te bevorderen is het noodzakelijk dat een helder onderscheid bestaat tussen de taken van de vertrouwenspersoon en de leerlingbegeleider. Daarnaast is het echter, gezien de te behandelen problematiek, handig als beide taken in één en dezelfde persoon of personen zijn verenigd. De werkgroep leerlingbegeleiding bestaat uit meerdere personen die leerlingen te woord kunnen staan bij een eerste opvang van problemen van psychosociale aard en die het vertrouwen van de leerlingen genieten. Van belang is daarbij 12
dat zij drempelloos benaderbaar zijn voor leerlingen. Daarom wordt ook in de toekomst de inmiddels vertrouwde naam van vertrouwensgroep gehandhaafd. De werkgroep leerlingbegeleiding heeft op regelmatige basis overleg; de leden consulteren en informeren elkaar over de problemen en vragen waarmee ze te maken hebben. Om de transparantie van werken te bevorderen, informeren de leerlingbegeleiders de zorgcoördinator over de namen van de leerlingen, met wie zij gesprekken voeren. De leden van deze werkgroep realiseren zich dat hun opvang er in eerste instantie een is van eerste opvang en korte hulpverlening. De leden van de werkgroep leerlingbegeleiding realiseren zich dat problemen nooit opgelost kunnen worden als complete geheimhouding wordt gevraagd door de leerling. In alle gevallen moet duidelijk zijn dat er alleen maar hulp gezocht en geboden kan worden bij grotere problemen als er externe hulp ingeroepen kan worden. De leden van deze werkgroep houden een beperkt dossier bij dat voor álle leden ter inzage moet zijn (buiten de gevallen om waarmee de vertrouwenspersonen uit hoofde van hun taak direct te maken krijgen) en besproken kan worden bij de regelmatige overlegmomenten. De informatie uit dit dossier kan door elk lid van de werkgroep worden ingezet bij de overleggen van een ZAT-team of de externe hulpverlening die daarmee adequaat en snel aan de slag kan gaan; de betrokken leerling en zijn ouders worden hierover geïnformeerd; de betrokken leerlingbegeleider bepaalt welke informatie wordt doorgegeven. De leden van de werkgroep realiseren zich dat hun mogelijkheden vaak beperkt zijn. Immers: zij zijn vaak niet deskundig bij de specifieke problematiek waarmee een leerling hen kan confronteren. (Dit neemt niet weg dat zij juist vanuit hun pedagogisch inzicht een geheel andere invloed kunnen hebben dan welke hulpverlener van buiten dan ook.)
3.4 Communicatie Het is nuttig jaarlijks een aantal malen overleg te voeren tussen de leden van de vertrouwensgroep, de zorgcoördinator en het directielid leerlingzaken. In dit overleg kan aan de orde komen: Inzicht geven aan elkaar over de problemen die tot nu toe aan de orde zijn geweest en die de vertrouwenspersonen tot nu toe zijn tegengekomen. Signaleren van trends in de voorliggende problemen; eventuele voorlichting aan derden. Een overzicht maken van de leerlingen en bekijken welke leerlingen er direct in aanmerking komen voor externe hulpverlening en/of het ZAT-team. Informatie geven in het kader van de beperkte dossiervorming. Informatie verstrekken over wanneer een leerling doorverwezen of besproken moet worden naar de vertrouwenspersoon, en/of direct doorverwezen moet worden. Informatie verstrekken over de termijn gedurende welke een leerling begeleid wordt. Aan het einde van het jaar een evaluatie samenstellen van het lopende schooljaar wat overlegd kan worden aan de schoolleiding. (Een evaluatie van problemen van leerlingen, het aantal, de hulpverlening die er op gezet is etc. Namen zijn niet relevant.) 13
4. DE ONDERSTEUNING VAN ZIEKE LEERLINGEN. 4.1 Inleiding en begripsbepaling Iedere school krijgt te maken met leerlingen die tijdelijk niet naar school kunnen komen omdat ze ziek zijn. De aard van de ziekte kan heel verschillend zijn: een griepje, een levensbedreigende ziekte, een ongeval, een chronische ziekte of psychosomatische klachten. Het is als school goed om afspraken te maken hoe te handelen wanneer een dergelijke situatie zich voordoet. Op grond van de missie en de visie van het Sint-Janslyceum wil, zal en kan de school leerlingen ondersteunen, die vanwege ziekte het onderwijs niet of slechts gedeeltelijk op normale wijze kunnen volgen. De bestaande regelgeving geeft daar ook aanleiding toe. De verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan een leerling, ziek of niet, ligt altijd bij de school waar het kind ingeschreven staat, tenzij de leerling tussentijds wordt ingeschreven bij een zorginstelling behorende school of andersoortige onderwijsinstelling. Voor de invulling van de verantwoordelijkheid voor het onderwijs geldt nog sterker dan in gewone situaties, dat die invulling niet goed kan plaatsvinden als de ouders daarin geen rol spelen en hun verantwoordelijkheid niet nemen. Hoe de school de rol van de ouders en andere verantwoordelijken ziet zal hierna worden omschreven. Indien het gevoel leeft dat het verzuim van een leerling niet zozeer medisch is, maar meer op grond van andere redenen (huissituatie, sociaal-psychisch, onvoldoende ondersteuning door ouders) dan handelt de school volgens een protocol, dat toegevoegd is als bijlage 10. Een thuiszitter wordt altijd gemeld bij het samenwerkingsverband De Meierij. Voor leerlingen die langdurig en/of chronisch ziek zijn, kan de school ondersteuning aanvragen van een consulent ondersteuning onderwijs zieke leerlingen werkzaam bij een onderwijsbegeleidingsdienst of bij een educatieve voorziening van een academisch ziekenhuis. Een consulent ondersteuning onderwijs zieke leerlingen kan de school helpen bij het opstellen en uitvoeren van een handelingsplan voor de zieke leerling. Er kan informatie gegeven worden over de mogelijke gevolgen van de ziekte, medicatie en/of de behandeling op leren en/of gedrag en de consulent kan in beperkte mate het onderwijs aan de zieke leerling verzorgen. De aanvraag voor een dergelijke ondersteuning gaat via Giralis of REC Balein. De school zal, indien het handelingsplan dat uitwijst, de betrokken begeleider faciliteren in zijn jaartaak. Daarnaast kan in een aantal gevallen een maatwerktraject worden aangevraagd bij het samenwerkingsverband.
4.2 KORTDURENDE (MAX. 10 LESDAGEN) AFWEZIGHEID DOOR ZIEKTE 4.2.1 De taak en de verantwoordelijkheid van de leerling - De leerling probeert tijdens zijn ziekte zoveel als mogelijk is op de hoogte te blijven van de besproken lesstof en geleerde vaardigheden. - De leerling meldt zich na terugkeer bij de jaarlaagcoördinator met een schriftelijke bevestiging van de ouders van zijn ziekte. - Na terugkeer zal de leerling bij de diverse docenten nagaan welke toetsen hij heeft gemist en afspraken maken om deze toetsen op redelijke termijn in te halen. - Indien de leerling problemen ervaart bij het inhalen van lesstof zal deze het initiatief nemen om, indien gewenst in overleg met de jaarlaagcoördinator, met zijn docent(en) te overleggen over extra hulp, binnen of buiten de les. 14
4.2.2. De taak en verantwoordelijkheid van de ouders - Ouders melden hun kind telefonisch via de receptie van de school ziek op de ochtend van de eerste ziektedag. - Ouders bespreken met hun kind de mogelijkheden, om thuis zoveel mogelijk lesstof bij te houden en stimuleren hun kind hiertoe. - Ouders bevestigen bij terugkeer schriftelijk het verzuim door ziekte van hun kind. - Ouders houden na de periode van ziekte in de gaten of hun kind zodanige hiaten heeft dat extra hulp nodig is. Indien het kind dit niet zelf aan de orde durft te stellen, zullen de ouders contact opnemen met de jaarlaagcoördinator van de afdeling. 4.2.3. De taak en verantwoordelijkheden van de jaarlaagcoördinator - De jaarlaagcoördinator administreert begin en einde van de ziekteperiode en gaat bij twijfel de reden van afwezigheid na. - Bij een ziekte, langer dan enkele dagen informeert hij de mentor. - De jaarlaagcoördinator stimuleert de leerling in zijn taken en verantwoordelijkheden (zie hierboven). 4.2.4. De taak en verantwoordelijkheden van de mentor - De mentor neemt contact op met de ouders, indien hij wordt geïnformeerd over de wat langere afwezigheid van een leerling. - In zijn contacten met de ouders zal hij enerzijds belangstellend zijn, anderzijds ouders en leerling wijzen op hun taken en verantwoordelijkheden. - De mentor zal na terugkeer van de leerling deze begeleiden en indien nodig ondersteunen in de contacten van de leerling met zijn docenten betreffende inhalen van leerstof en toetsen. 4.3
LANGDURENDE (MINIMAAL 11 LESDAGEN) AFWEZIGHEID DOOR ZIEKTE 4.3.1. De taak en de verantwoordelijkheid van de leerling - De leerling probeert tijdens zijn ziekte zoveel als mogelijk is op de hoogte te blijven van hetgeen in de gemiste lessen aan de orde is geweest. - De leerling meldt zich na terugkeer bij de jaarlaagcoördinator met een schriftelijke bevestiging van de ouders van zijn ziekte. - Indien de leerling in een zorginstelling verblijft en aldaar onderwijs wordt aangeboden, zal de leerling zoveel als medisch mogelijk is, dit onderwijs volgen. - De leerling zal zich, zoveel als medisch mogelijk is, houden aan afspraken gemaakt door hem met mentor en ouders over te verrichten leerwerk. 4.3.2. De taak en verantwoordelijkheid van de ouders - Ouders melden hun kind telefonisch ziek op de ochtend van de eerste ziektedag; daarbij kan later telefonisch of per e-mail een toelichting worden gegeven, waarbij aangegeven wordt dat het verzuim langer kan duren. - Ouders bespreken met hun kind de mogelijkheden om thuis zoveel mogelijk lesstof bij te houden en stimuleren hun kind hiertoe. - Ouders bevestigen bij terugkeer schriftelijk het verzuim door ziekte van hun kind. - Ouders nemen, zodra duidelijk is dat de ziekte langdurig zal zijn, contact op met de mentor van de leerling, teneinde afspraken te maken over mogelijkheden van het volgen van onderwijs. 15
- Ouders houden zich aan afspraken, gemaakt over communicatie en onderwijsverplichtingen, en hebben een inspanningsverplichting ook hun kind te houden aan gemaakte afspraken. 4.2.3. De taak en verantwoordelijkheden van de jaarlaagcoördinator - De jaarlaagcoördinator administreert begin en einde van de ziekteperiode en gaat bij twijfel de reden van afwezigheid na. - De jaarlaagcoördinator houdt de mentor op de hoogte van door hem verkregen informatie. - De jaarlaagcoördinator bewaakt in overleg met de mentor de gemaakte afspraken en of er knelpunten zijn in de communicatie tussen ouders en school. - De jaarlaagcoördinator bepaalt, na overleg met de mentor en in overleg met de zorgcoördinator, of de leerling in het ZAT ingebracht zal worden. - De jaarlaagcoördinator overlegt met de mentor over de noodzaak van het aanvragen van een maatwerktraject bij het samenwerkingsverband of een LGFvoorziening en zorgt indien gewenst voor communicatie met de zorgcoördinator - De jaarlaagcoördinator neemt in overleg met de mentor contact op met de consulenten onderwijsondersteuning zieke leerlingen van de schoolbegeleidingsdienst of van een educatieve voorziening met de vraag om begeleiding van leerkrachten en leerlingen. - De jaarlaagcoördinator heeft de bevoegdheid, na verkregen toestemming van en in overleg met de asd-er van de afdeling en het directielid leerlingzaken, afspraken te fiatteren die betrekking hebben op de aangeboden lesstof of aangepaste overgangsregels. - Gemaakte afspraken worden door de jlc-er vastgelegd en gecommuniceerd met alle betrokkenen. 4.2.4. De taak en verantwoordelijkheden van de mentor - De mentor neemt contact op met de ouders en heeft tijdens de ziekteperiode regelmatig contact met de ouders en de leerling. Onderwerpen van bespreking zijn in ieder geval: mogelijkheden van de leerling en mogelijkheden van de school en (indien van toepassing) afstemming met extern onderwijs. - De mentor meldt de problematiek bij de jaarlaagcoördinator. - De mentor informeert de betreffende docenten, overlegt welke vakken noodzakelijk zijn en welke stof van elk vak in ieder geval aan de orde moet komen wanneer de leerling ziek thuis is of in een ziekenhuis is opgenomen. Hierbij kan aangegeven worden welke toetsmomenten belangrijk zijn. De ingewonnen informatie geeft de mentor door aan de jlc-er. - De mentor overlegt met docenten of communicatie met de leerling via telefoon en via e-mail tot de mogelijkheden behoort. - De mentor bespreekt na overleg met de leerling en de ouders één en ander met de klas en stimuleert klasgenoten contacten te onderhouden en mede verantwoordelijk te zijn voor blijvende betrokkenheid van de klas. Daarnaast kunnen de klasgenoten een rol spelen bij het overdragen van het leerprogramma. - De mentor informeert de jaarlaagcoördinator met regelmaat over de situatie en voortgang. - De mentor bewaakt het proces op leerlingenniveau, meldt de betreffende docenten een eventuele beëindiging van de ondersteuning van de consulent, overlegt wat er aan leerstof ingehaald moet worden en welke proefwerken alsnog gemaakt moeten worden. - De mentor neemt, alvorens mogelijkheden van aangepaste leerstof, aantal vakken of overgangsregels aan te kaarten in het overleg met de ouders, eerst 16
contact op met de jaarlaagcoördinator, om na te gaan of dergelijke aanpassingen haalbaar zijn. 4.3
VEELVULDIG HERHAALDE KORTDURENDE AFWEZIGHEID DOOR ZIEKTE OF OPVALLEND VERZUIM Van veelvuldig kortdurende afwezigheid door ziekte is sprake, als een leerling meer dan 20% van de lessen mist over een periode van één à twee maanden, waarbij door de ouders de afwezigheid verantwoord wordt door een ziekmelding en waarbij er geen sprake is van één aaneensluitende ziekteperiode. Ingeval van veelvuldig kortdurende ziekte zal de jaarlaagcoördinator in gesprek gaan met de ouders van de leerling, teneinde na te gaan of de redenen echt medisch zijn of dat er een andere problematiek onder zit. Als naar zijn oordeel de redenen echt medisch zijn, zal gehandeld worden als onder kortdurende ziekte staat beschreven; als de jaarlaagcoördinator andere redenen vermoedt zal hij de schoolarts vragen een oordeel te geven. Afhankelijk van dit oordeel kan besloten worden tot het melden bij de afdeling leerplicht (als het een vermoeden van spijbelen betreft), het melden bij de vertrouwenspersonen (als er vermoeden van mishandeling bestaat) of het bespreken in het ZAT. De jaarlaagcoördinator zal de resultaten van zijn gesprek met ouders of het oordeel van de schoolarts bespreken met de mentor. Bij deze categorie leerlingen zal de procedure uit bijlage 10. worden gevolgd. 4.4 SLOT De school voelt zich verantwoordelijk voor het welbevinden en voor een optimale voortgang van het onderwijs aan alle leerlingen, ook als deze ziek zijn en daardoor niet aan het normale onderwijsproces kunnen deelnemen. Een duidelijke handelwijze is zeer gewenst. Dit protocol is daarin hopelijk behulpzaam.
5. Dyslexie en dyscalculie 5.1 Definities en omschrijvingen Dyslexie: een stoornis, die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau. Dyscalculie: een stoornis, die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen met het leren en/of vlot / accuraat oproepen / toepassen van reken- / wiskundekennis (feiten / afspraken). Zorgleerling: een leerling die op grond van een erkende verklaring gebruik mag maken van de faciliteiten die de school biedt voor het leerprobleem, dat is gediagnosticeerd in de genoemde verklaring. Dyslexie- / dyscalculieverklaring: een erkende verklaring, waarin staat dat een leerling lijdt aan dyslexie / dyscalculie en waarin staat aangegeven op welke wijze en met welke hulpmiddelen een leerling geholpen kan worden in het omgaan met zijn stoornis. Deze verklaring kan alleen afgegeven worden door professionals die zijn gekwalificeerd voor het uitvoeren van psychodiagnostisch onderzoek en die beschikken over specialistische kennis op het gebied van leerstoornissen en de onderwijsbelemmeringen die daarmee kunnen samengaan. Daartoe is een academische graad in de klinische (kinder- en jeugd-) psychologie of orthopedagogiek vereist, alsmede een erkende bekwaamheidsregistratie in de psychodiagnostiek, minimaal de BIG-registratie, Gezondheidszorg-psycholoog, kinder-en jeugdpsycholoog of NVO-generalist.
17
Zorgpas: een intern document, waarmee de leerling in voorkomende gevallen aan docenten en anderen duidelijk kan maken dat hij recht heeft op de op de pas aangegeven faciliteiten. 5.2 Uitgangspunten Het Sint-Janslyceum leidt leerlingen op tot een volwaardig diploma. Gezien de eisen die de overheid daaraan stelt, betekent dat, dat alle leerlingen uiteindelijk, afgezien van mogelijke vrijstellingen, aan dezelfde eisen moeten voldoen, ook zorgleerlingen. De school helpt zorgleerlingen te voldoen aan deze vereisten ondanks hun handicap / leerprobleem. Met andere woorden: de school faciliteert en stimuleert de leerling zelf oplossingen te vinden, zodat de leerling gemotiveerd blijft en zelf zijn oplossingen vindt om met zijn leerprobleem om te gaan. De leerling is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor zijn leerproces. In dit beleidsplan staat omschreven welke hulp de school wel kan bieden en welke niet. De basis voor het verstrekken van (extra) hulp is altijd de officiële dyslexie- / dyscalculieverklaring, waarin de gewenste interventies staan omschreven. Het is de taak van de school en zijn medewerkers problemen samenhangend met het leerprobleem te signaleren en/of te voorkomen. Daartoe behoort ook de plicht iedere medewerker op de hoogte te stellen van erkende leerproblemen van een leerling en de toegestane faciliteiten ook daadwerkelijk in te zetten. Om dit te kunnen bereiken is op school ingezet op drie algemene terreinen (motiveren / compenseren / remediëren) en een meer vakspecifiek terrein (dispenseren). Hieronder zullen deze terreinen nader worden uitgewerkt. In het geheel van deze begeleiding speelt communicatie een belangrijke rol. De zorgcoördinator is degene die binnen de school zorg draagt voor het goed uitvoeren van het vastgestelde beleid, de mentor is de voor ouders en leerlingen eerst aanspreekbare persoon bij de praktische uitvoering van het beleid, maar ook anderen hebben binnen de school hun rol. Van de ouders en de leerling mag worden verwacht dat ze alle inspanningen zullen doen, om te leren omgaan met de handicap en dat ook van hen uit zal worden gecommuniceerd over geconstateerde (on)mogelijkheden. 5.3 Faciliteiten Zoals eerder gesteld is op school gekozen voor een benadering die inzet op vier terreinen, drie algemeen, een meer vakspecifiek. De laatste wordt dan ook per groep verwante vakken apart weergegeven en beschreven. Motiveren Onder motiveren wordt verstaan alles wat een docent of school kan doen wat ook de gewone leerling, maar in het bijzonder de zorgleerling, helpt in zijn leerproces. Huiswerk wordt altijd in Magister (bij de les of in de ELO) opgegeven, het verwerken van een eventuele studieplanner in de ELO is hiermee gelijkwaardig; daarnaast kan het huiswerk als service op het bord worden geschreven. In de bovenbouw wordt gewerkt met PTA’s (Programma van Toetsing en Afsluiting). Deze zijn te vinden op de site van het Sint-Janslyceum (www.sjl.nl). Klassikale overhoringen worden altijd op schrift aangeboden, tenzij het gaat om luistervaardigheid (waaronder ook een dictee valt) of spreekvaardigheid. Elke schriftelijke toets wordt aangeboden in lettertype Arial of Verdana (of een vergelijkbaar schreefloos lettertype), onderbouw minimaal lettergrootte 13, bovenbouw minimaal 12.
Een gemaakt werk en de opgaven worden ter inzage gegeven aan de leerling. Leerlingen wordt op hun verzoek duidelijk gemaakt waar ze extra aandacht aan 18
moeten besteden om bij volgende toetsen met betere resultaten te komen. en welk onderdeel nog eens extra bestudeerd moet worden. Indien ouders of externe begeleider dit wensen kan het werk op school worden ingezien. De docenten zorgen voor een overzichtelijke lay-out en een duidelijk leesbaar lettertype (zie hierboven) bij toetsen en zelfontwikkeld lesmateriaal. De docent houdt zoveel als mogelijk is rekening met de bijzonderheden van zijn leerlingen en laat merken dat hij/zij begrip heeft voor problemen die leerlingen ondervinden bij het zich eigen maken van de leerstof. In de toetssituatie moet het iedere leerling duidelijk gemaakt zijn wat er getoetst gaat worden en in welke vorm.
Compenseren Onder compenseren wordt verstaan aanpassingen in het leerproces, die voor zorgleerlingen zijn toegestaan. Het gaat dus om aanpassingen van omstandigheden of toelaten van mogelijkheden voor deze groep leerlingen, maar duidelijk niet om een aanpassing van de leerdoelen. Dyslectische leerlingen kunnen, indien zij dat wensen, gebruik maken van vergrote opgaven tijdens toetsweken en examens, indien de voorgelegde toetsen of onderdelen daarvan niet voldoen aan de hierboven genoemde criteria voor lettertype en -grootte. Spellingfouten: spellingfouten worden dyslectische leerlingen niet aangerekend tenzij specifiek de spelling wordt getoetst. Een nadere uitwerking hiervan wordt gegeven bij het terrein dispenseren. Opgemerkt dient te worden dat dyslectische leerlingen in hun examenjaar net zo beoordeeld worden als alle andere leerlingen. In werkstukken en dergelijke kan de leerling zelfstandig hulp van anderen inroepen om zijn werk te controleren (zo gaat het later in de beroepspraktijk ook); bij de beoordeling ervan kunnen spel- en stijlfouten meetellen bij beoordelingspunten als uiterlijke verzorging, layout, netheid. Dyslectische leerlingen krijgen geen onaangekondigde leesbeurt voor een cijfer. Luistertoetsen die meetellen voor het cijfer van het eindexamen worden bij dyslectische leerlingen gescheiden afgenomen, als de leerling in aanmerking wenst te komen voor verlenging van toetstijd. In principe moet dit door de vakgroep worden georganiseerd, maar organisatorische hulp kan via de secretaris van het examen worden verkregen. Een alternatieve oplossing is, dat iedere leerling een verlengde tijd tussen twee vragen krijgt. Het gebruik van een daisy-speler in de les tijdens het leerproces (niet bij toetsen) is toegestaan mits deze faciliteit is toegekend. De aanschaf dient door de ouders te gebeuren. Het lesmateriaal dat nodig is voor het gebruik van de daisy-speler kan via school gratis verkregen worden; de school geeft aan welk materiaal daarvoor in aanmerking komt. Een zorgleerling wordt indien nodig op regelmatige tijden tijdens leerlingbesprekingen besproken. Hierbij wordt de voortgang geëvalueerd en eventuele noodzakelijke vervolgstappen besproken. Zorgleerlingen hebben recht op extra toetstijd, indien hen deze faciliteit is toegekend. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden: o de toets kan ingekort worden voor de zorgleerlingen zodat er dezelfde tijd is voor minder opgaven; o de toets heeft een lengte die korter is dan de maximale tijd; de dyslectische leerling kan dan tot het einde werken; 19
o de leerling krijgt verlenging van tijd door bijvoorbeeld door te mogen werken in de erop volgende pauze. Tijdens de normale schoolweken zal de docent een adequate regeling treffen. Tijdens de toetsweken zitten de leerlingen in aparte hiervoor ingerichte ruimten en zijn de tijden aangepast. De informatie is te vinden op de website van het Sint-Janslyceum onder
. Het gebruik van een laptop tijdens het leerproces (dus niet bij toetsen) kan worden toegestaan na overleg met de jaarlaagcoördinator en de zorgcoördinator. Bij het toestaan ervan spelen de ernst van de dyslexie (zoals blijkt uit het rapport) en de ontwikkeling van het handschrift en de fijne motoriek een rol. Ouders zijn verantwoordelijk voor de aanschaf van de laptop. De leerling is zelf verantwoordelijk voor de laptop en het vervoer van en naar school. Daar onze school gehuisvest is in een wat ouder gebouw is het aantal wandcontactdozen zeer beperkt. Er zal dus veelal gewerkt moeten worden met een goed opgeladen apparaat. De leerling is hier zelf verantwoordelijk voor. Bij misbruik van de laptop kan deze faciliteit ontzegd worden. Remediëren Onder remediëren wordt verstaan alles wat aan een zorgleerling kan worden aangeboden om beter om te kunnen gaan met zijn handicap. Het gaat hierbij niet om specifieke aanpassingen in een vak of omstandigheden, maar om het leren omgaan in het algemeen van de zorgleerling met zijn problemen in het leerproces. Het Sint-Janslyceum kent verschillende vormen van vakinhoudelijke begeleiding afhankelijk van het leerjaar en afdeling. Daarnaast is op enkele afdelingen specifieke begeleiding in groepsverband voor zorgleerlingen mogelijk; de mogelijkheden daarvan zijn bekend bij de jaarlaagcoördinator. Als dit voor een zorgleerling onvoldoende is, zullen ouders individuele hulp extern moeten organiseren. De zorgcoördinator kan ouders bij het vinden ervan behulpzaam zijn. Gebruik maken van het RT-spreekuur. Er is de mogelijkheid voor zorgleerlingen om hulp in te vragen van een rt-er op school. Deze hulp bestaat uit een kortdurend traject. Indien dit onvoldoende blijkt, zal de ouders worden geadviseerd extern individuele hulp te organiseren. Dispenseren Van dispenseren is sprake als aan een zorgleerling andere eisen gesteld worden dan aan de andere leerlingen. Omdat uiteindelijk bij het eindexamen elke leerling, ook een zorgleerling, aan dezelfde eisen zal moeten voldoen, zullen dispenserende maatregelen in de loop van de schoolcarrière minder moeten worden. Algemene dispenserende maatregelen: Voor dyslectische leerlingen van MAVO-2 bestaat de mogelijkheid om in plaats van het vak Frans ondersteuninglessen in taal te volgen. Tijdens de eindrapportvergadering van de brugklas wordt per zorgleerling besloten of deze mogelijkheid wordt toegestaan.
In de bovenbouw HAVO en VWO bestaat voor dyslectische leerlingen de mogelijkheid om een moderne vreemde taal te laten vervallen. Afhankelijk van het gewenste profiel betekent dat, dat een leerling alleen het vak Engels verplicht hoeft te volgen, en voor de tweede moderne vreemde taal een ander vak kan kiezen. De decaan kan hierover meer duidelijkheid geven. 20
Elke zorgleerling wordt, voordat tijdens de eindrapportvergadering een besluit wordt genomen over de overgang, besproken. Het besluit dat genomen wordt kan en mag afwijken van de vastgestelde overgangsnorm. Bij de beslissing hierover spelen de volgende factoren een rol: o de mogelijkheden die een leerling heeft, ondanks zijn prestaties en zijn handicap, het erop volgende leerjaar met vrucht te volgen; o keuzes in vakken die een leerling heeft; o de zinvolheid dan wel zinloosheid van het opnieuw volgen van hetzelfde leerjaar.
Vakgebonden dispenserende maatregelen: Voor de moderne vreemde talen (Engels, Frans, Duits, Spaans), de klassieke talen (Latijn, Grieks) en Nederlands gelden nog de volgende dispenserende bepalingen. Dyslectische leerlingen mogen langer doen over het lezen van boeken. Ook bestaat de mogelijkheid, indien de dyslexieverklaring dit aangeeft, om het aantal te lezen bladzijden aan te passen of luisterboeken te gebruiken. Elke vakgroep heeft hierover afspraken gemaakt per leerjaar. In het geval van aanpassing van het aantal te lezen bladzijden wordt dit op schrift meegedeeld aan de leerling en de mentor. De mentor maakt hiervan een aantekening in het LVSdossier van de leerling in Magister. Tijdens schrijftoetsen in de bovenbouw, die een standaardlengte hebben van meer dan één uur, mag een dyslectische leerling gebruik maken van een laptop met spellingscorrectie bij het schrijven. Dit mag ook als een toets niet specifiek gericht is op het toetsen van schrijfvaardigheid, maar wel een grote hoeveelheid te schrijven tekst vraagt. Leesvaardigheid wordt bij dyslectische leerlingen niet getoetst in de vorm van het onvoorbereid voorlezen van teksten; zij mogen teksten altijd voorbereiden. Grammaticale fouten tellen bij dyslectische leerlingen slechts mee als ze er niet uitzien als spelfouten; belangrijk is dat de betekenis niet verandert. Spellingfouten worden niet gerekend, tenzij de toets specifiek gericht is op spelling; specifieke spellingtoetsen zullen voor niet meer dan een kwart het cijfer voor een bepaald vak bepalen. Daarbij worden de volgende richtlijnen gehanteerd: Niet gerekend worden: spelfouten van luisterwoorden (het woord wordt fonetisch geschreven) spelfouten van inprentwoorden (woorden waar geen spellingregel voor bestaat) herhalingsfouten letters verwisselen / omkeren Wel gerekend worden: fouten tegen de betekenis fouten tegen grammaticale regels fouten bij de werkwoordspelling
Als een zorgleerling naar zijn eigen mening goed geleerd heeft en ervan overtuigd is de stof goed te beheersen, maar toch een onvoldoende heeft behaald, dan mag hij binnen een korte tijd na de oorspronkelijke toets een extra mondelinge overhoring vragen. Deze overhoring moet dan afgelegd worden in de eigen tijd van de leerling (en docent). De leerling moet het initiatief nemen voor dit extra mondeling en kan dit niet eisen, maar slechts vragen. Zorgleerlingen mogen tijdens de les gebruik maken van zelfgemaakte en vooraf door de docent goedgekeurde hulpkaartjes met daarop een aantal (grammati21
cale) regels om hun leerproces en gemaakte oefeningen te kunnen controleren. Deze kaartjes zijn ook in de toetssituatie toegestaan. Een beoordeling van een toets van een zorgleerling kan niet lager zijn dan een 3,0 als dit lagere cijfer het gevolg is van een te groot aantal spellingfouten
Voor de zaakvakken (geschiedenis, aardrijkskunde, levensbeschouwing, maatschappijleer, levensvaardigheden, filosofie) gelden de volgende bepalingen. Spellingfouten worden nooit fout gerekend. Kennelijke schrijffouten in getallen of jaartallen worden leerlingen met dyscalculie niet aangerekend, dit ter beoordeling van de docent. Leerlingen met dyscalculie mogen altijd een (niet programmeerbare) rekenmachine gebruiken. Toetsen, die een standaardlengte hebben van meer dan één klokuur en die veel schrijfwerk vergen, mogen op de laptop worden gemaakt met spellingscorrectie. Als een zorgleerling naar zijn eigen mening goed geleerd heeft en ervan overtuigd is de stof goed te beheersen, maar toch een onvoldoende heeft behaald, dan mag hij binnen een korte tijd na de oorspronkelijke toets een extra mondelinge overhoring vragen. Deze overhoring moet dan afgelegd worden in de eigen tijd van de leerling (en docent). De leerling moet het initiatief nemen voor dit extra mondeling en kan dit niet eisen, maar slechts vragen. Voor de exacte vakken (biologie, wiskunde, economie, natuurkunde, scheikunde, management en organisatie, ANW, informatica en techniek) gelden de volgende bepalingen. Spellingfouten worden nooit fout gerekend. Een leerling met dyscalculie mag altijd een (niet programmeerbare) rekenmachine gebruiken, tenzij de toets specifiek op hoofdrekenen is gericht. Kennelijke schrijffouten in getallen worden leerlingen met dyscalculie niet aangerekend. Een leerling met dyscalculie mag bij niet-examentoetsen gebruik maken van door de docent goedgekeurde formulekaarten en stroomdiagrammen; tevens zal hem nooit tijdens een toets worden gevraagd een berekening op twee of meer manieren uit te voeren. 5.4 Taken van begeleiders Onderstaande lijst is een verbijzondering voor de categorie zorgleerlingen met dyslexie of dyscalculie; de algemene taken genoemd in de bijlage De taak van de zorgcoördinator (ZC) De ZC zorgt voor de intake van nieuwe dossiers. De ZC voert gesprekken met ouders en orthopedagogen m.b.t. de intake. De ZC beheert de dossiers, ook in Magister. De ZC verstrekt informatie aan de jaarlaagcoördinatoren (JLC) en mentoren. De ZC zorgt voor het opstellen en bijhouden van lijst per afdeling en klas met namen en gegevens over faciliteiten. Deze lijst kan gebruikt worden ter voorbereiding van de proefwerkweken en/of schoolexamens en leerling bespreking. De ZC zorgt voor uitgifte van de zorgpas. De ZC blijft op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen en bespreekt deze met het daarvoor verantwoordelijke lid van de schoolleiding; dit lid doet indien ge22
wenst voorstellen tot wijzigingen van beleid inzake zorgleerlingen aan de schoolleiding. De ZC geeft advies aan docenten, mentoren en jaarlaagcoördinatoren. De ZC levert tijdig de juiste informatie voor de organisatie van de verlenging tijdens de toetsweken. De zorgcoördinator is verantwoordelijke voor de verlenging en ziet toe op een juiste uitvoering.
De taak van de jaarlaagcoördinator (JLC) De JLC is verantwoordelijk voor het juist informeren van zowel de zorgcoördinator als de mentor. De JLC ziet er op toe dat de zorgleerlingen tijdens de rapportvergadering en/of leerling-bespreking besproken worden. De taak van de mentor De mentor van de zorgleerling informeert naar de voortgang en controleert of de juiste voorzieningen voor de leerling worden getroffen. Indien nodig worden aanpassingen besproken met de zorgcoördinator. De mentor zorgt voor de juiste informatieverstrekking aan de docenten en informeert de jaarlaagcoördinator. De mentor is verantwoordelijk voor het inbrengen van de juiste informatie tijdens de rapportvergadering / leerlingbespreking. De mentor signaleert eventuele problemen en zoekt hiervoor gepaste oplossingen in samenspraak met de jaarlaagcoördinator. De taak van de adjunct-sectordirecteur (ASD) De ASD spreekt een individueel personeelslid aan, als deze zich niet houdt aan afspraken. De ASD monitort de algemene gang van zaken op de afdeling, ook wat de omgang met zorgleerlingen betreft. De taak van de docent: De docent weet welke leerlingen zorgleerlingen zijn in zijn klas en benadert de leerling positief. De docent houdt zoveel als mogelijk is rekening met de bijzonderheden van zijn leerlingen en laat merken dat hij/zij begrip heeft voor problemen die leerlingen ondervinden bij het zich eigen maken van de leerstof. De docent houdt zich aan de afspraken zoals deze gemaakt zijn met betrekking tot zorgleerlingen binnen de vakgroep. Deze afspraken staan op papier en zijn bekend bij de docenten, jaarlaag-coördinatoren, zorgcoördinator, mentoren en schoolleiding. De docent is verantwoordelijk voor het onderwijsproces van zijn vak en geeft feedback op proefwerken en overhoringen.
6. RESPECTVOL OMGAAN MET ELKAAR Op het Sint-Janslyceum willen wij dat respect naar waarde wordt geschat. Dat willen we omdat omgaan met elkaar met respect (jonge) mensen in hun waarde laat, mensen heel laat, mensen ruimte geeft om te zijn wie en hoe ze willen zijn. Allen die betrokken zijn bij het Sint-Janslyceum, leerlingen, ouders en medewerkers, kunnen daar hun eigen, unieke bijdrage aan leveren. 23
Daarbij kan het helpen als we omschrijven wanneer er sprake is van respectvol omgaan met elkaar; wanneer er sprake is van niet-respectvol omgaan met elkaar; welke afspraken we nageleefd willen zien als het gaat om respectvol omgaan met elkaar; hoe we respectvol gedrag naar elkaar willen bevorderen (preventie); hoe we te werk willen gaan als het onverhoopt niet lukt om elkaar; met respect te bejegenen: signaleren, bestrijden, oplossen. De visie van het Sint-Janslyceum op respectvol omgaan met elkaar is onderdeel van het schoolveiligheidsbeleid en als zodanig verbonden met andere onderdelen daarvan zoals het beleid t.a.v. schorsing en verwijdering van leerlingen en het beleid t.a.v. ongewenst gedrag (agressie, seksuele intimidatie en geweld). Dit visiedocument draagt er hopelijk toe bij dat op het Sint-Janslyceum leerlingen zich in een door hen als veilig ervaren pedagogisch en sociaal klimaat verder kunnen ontwikkelen en tot zo goed mogelijke leerprestaties kunnen komen. 6.1 Respectvol omgaan met elkaar. Wij denken dat in de kern van respectvol omgaan met elkaar sprake is als je bereid bent de ander, wie dat dan ook is, de ruimte te geven die je zelf ook zou willen krijgen; bereid bent om in je gedrag rekening te houden met de grenzen die iemand waarmee je omgaat stelt; bereid bent een ander te behandelen zoals je zelf behandeld zou willen worden; je in je feitelijk gedrag rekening houdt met de grenzen die een ander aangeeft. Bovenstaande houdt in dat je bereid bent om een ander ruimte te geven om te zijn wie hij/zij wil zijn. Als zoveel mogelijk mensen in een scholengemeenschap als de onze het gevoel hebben dat ze onbekommerd zichzelf kunnen zijn, dan zullen ze zich ook prettiger en veiliger voelen. De veronderstelling is dat in een prettige en als veilig ervaren omgeving leerlingen beter gedijen, ook als het om deelname aan het onderwijs, om leren gaat en dat leraren gemakkelijker in staat zullen zijn het beste van zichzelf te geven. 6.2 Hoe bevorderen wij als school respectvol omgaan met elkaar (preventie)? Op het Sint-Janslyceum gaan we er van uit dat we als school een algemene verantwoordelijkheid hebben als het gaat om het bevorderen van respectvol omgaan met elkaar. Die algemene verantwoordelijkheid geven wij de volgende uitwerking. Wij willen respectvol gedrag bevorderen: Door voor iedereen die betrokken is bij onze school duidelijk te benoemen wanneer er sprake is van niet-respectvol gedrag. Zie hiervoor 6.3. Door voor iedereen die betrokken is bij onze school duidelijk te benoemen welke gedragsregels wij willen hanteren als het gaat om respectvol gedrag. Zie hiervoor 6.4. Onze opvattingen daarover zijn vanzelfsprekend ook opgenomen in de schoolgids, staan op de website van de school en mogen dus bij iedereen bekend verondersteld worden die op onze school werkt of komt werken of is ingeschreven als leerling. 24
Door medewerkers te stimuleren om aandacht te hebben voor respectvolle omgangsvormen en deze ook zelf in acht te nemen. Juist de medewerkers zullen ‘voorbeeldig’ gedrag moeten tonen en iedere keer wanneer daartoe aanleiding zou zijn duidelijk stelling moeten nemen tegen vormen van niet-respectvol gedrag. Door leerlingen te stimuleren om aandacht te hebben voor respectvolle omgangsvormen en deze ook zelf in acht te nemen (zie hierna mentorlessen). Door medewerkers te stimuleren om vormen van niet-respectvol omgaan aan de orde te stellen. Dat kan door daarover zelf met een klas/groep in gesprek te gaan, door de mentor(en) te informeren, door een leidinggevende te informeren. Door in (mentor) lessen aandacht te schenken aan de afspraken die wij als school hanteren inzake respectvol omgaan met elkaar. In ieder leerjaar is bespreking van de schoolafspraken inzake respectvol omgaan met elkaar onderdeel van het introductieprogramma. In de leerjaren 1 t/m 3 wordt daar ‘standaard’ door het team van mentoren in enkele mentorlessen nog een vervolg aan gegeven. In de leerjaren 4 t/m 6 komt er een vervolg indien daar aanleiding toe is. Door een schoolklimaat te stimuleren waarin we respectvol omgaan met elkaar als norm hanteren, niemand zich geremd voelt om niet-respectvol gedrag te signaleren, iedereen het vertrouwen heeft dat niet-respectvol gedrag adequaat wordt aangepakt. Door bij bijzondere gelegenheden aandacht te vragen voor onze omgangsvormen, bijvoorbeeld tijdens de Dag van Respect. Door het beleid inzake respectvol omgaan met elkaar op te nemen in de beleidscyclus van de school zodat het regelmatig geëvalueerd wordt en zonodig bijgesteld. Door medewerkers de mogelijkheid te bieden c.q. te wijzen op mogelijkheden om hun deskundigheid te bevorderen inzake het voorkomen van niet-respectvol gedrag en het aanpakken van niet-respectvol gedrag.
6.3 Niet-respectvol omgaan met elkaar: pestgedrag. In het vervolg van dit visiedocument wordt niet-respectvol omgaan met elkaar toegespitst op pestgedrag van één of meer leerlingen ten opzichte van één of meer medeleerlingen. Dat blijkt op veel scholen de meest in het oog springende vorm van nietrespectvol gedrag te zijn. Hierna worden plagen en pesten eerst in meer algemene termen in verband gebracht met de puberteit. Daarna wordt preciezer omschreven wat wij beschouwen als plagen en wat als pesten. Pubers en hun omgangsvormen Een belangrijk kenmerk van pubers is dat ze druk bezig zijn om zichzelf te definiëren in relatie tot anderen: tot hun ouders en andere volwassenen, maar vooral in relatie tot leeftijdsgenoten. Vriendschappen, relaties en sociale verhoudingen worden daarom tijdens de puberteit zeer belaste onderwerpen: Hoe is de pikorde in de klas? Ben ik populair? Wie “hoort” in de groep met wie? Wie “gaat” met wie? Wat zijn de erecodes van onze vriendschap? Juist op een leeftijd dat zelfvertrouwen sterk gekoppeld is aan het antwoord op bovenstaande vragen, is het een nare ervaring om het object te worden van pestgedrag. Net als andere thema’s, zijn ook relationele verhoudingen tijdens de puberteit onderwerp van experiment: vriendschappen worden “uitgeprobeerd”; soms net als vijand25
schappen en liefdes. Onderdeel van dit “uitproberen” is het aftasten van grenzen van het eigen gedrag: Hoe reageert de ander als ik dit zeg of doe? Hoe ver kan ik gaan met het uitoefenen van invloed op de ander? Hoe ver kan de ander gaan bij mij? Dit geëxperimenteer kan leiden tot negatieve interactie, uiteenlopend van het uithalen van een onschuldige grap tot het terroriseren van een ander. Of we dat nou leuk vinden of niet: er is waarschijnlijk geen mens die tijdens zijn of haar puberteit nooit het onderwerp is geweest van spot, die zich nooit buitengesloten heeft gevoeld en met wie nooit een grap is uitgehaald. Dat wil in het geheel niet zeggen dat we ons moeten neerleggen bij pesterijen. Maar het betekent wel dat we moeten proberen om een onderscheid te maken tussen (onschuldige) plagerijen en (ernstiger) pestgedrag. Plagen “Iemand voor de grap een beetje boos proberen te maken”, zo omschrijft het basiswoordenboek van Van Dale het woord plagen. We zeggen ook wel: iemand voor de gek houden, iemand een poets bakken = een grap met iemand uithalen. Hier wordt verondersteld dat plagen een vorm van tamelijk onschuldig gedrag is, en dat je er tegen kunt dat als jij met iemand een grap uithaalt, die iemand ook met jou een grap mag uithalen. Plagen gebeurt vaak spontaan, er is meestal geen vooropgezet plan. Er is sprake van gelijkwaardigheid en van wederkerigheid, van een spel van geven en nemen dat door geen van de betrokkenen als bedreigend of echt vervelend wordt ervaren. Echter, wat voor de één een grapje of een plagerijtje is, kan door de ander als enorm vervelend of kwetsend ervaren worden. Wat misschien niet persoonlijk bedoeld is, kan iemand direct raken. Voor ons is de grens en dus de norm dat degene op wie een plagerij is gericht bepaalt of wat bedoeld is als plagerij ook beleefd wordt als een plaagstootje of dat hij/zij het ondergaat als een vorm van vervelend of kwetsend en dus ongewenst gedrag. Pesten Van pesten is sprake als dezelfde persoon of hetzelfde groepje personen regelmatig door een of meer andere personen wordt ‘geplaagd’ met als doel of als effect het kleineren, het intimideren of bedreigen van die leerling of dat groepje leerlingen. De pester(s) zoekt een slachtoffer(s) uit, de gepeste is niet voldoende (meer) in staat voor zichzelf op te komen en ondervindt duidelijk nadelige gevolgen. Er is geen sprake meer van gelijkwaardigheid. De pester is sterker dan de gepeste, het is steeds de pester die de overhand heeft en macht uitoefent over de ander en de ander kan zich niet zomaar onttrekken aan de machtsuitoefening. Pesters benutten vele mogelijkheden om anderen te pesten. Wij sommen er een heleboel op om duidelijk te maken dat het pestmonster zich in vele gedaanten kan voordoen.
Voorbeelden van pestgedrag Door woordgebruik, mondeling en/of schriftelijk Schelden, dreigen, vernederen, belachelijk maken, uitlachen of een bijnaam geven op basis van lichaamskenmerken, (etnische) afkomst, kleding, geloof of 26
seksuele voorkeur of n.a.v. een verkeerd antwoord in de klas, steeds een bijnaam gebruiken, (ketting)briefjes schrijven en/of doorgeven.
Door lichamelijk contact Trekken, duwen, spugen, schoppen, slaan, laten struikelen, krabben, bijten, aan de haren trekken, seksuele intimidatie, voorwerpen als slag- of stootwapen gebruiken. Door intimidatie Een leerling achterna blijven lopen of ergens opwachten, iemand in de val laten lopen, de doorgang versperren of klem zetten, dwingen om bezit af te geven of geld of andere zaken mee naar school te nemen, opjagen, opsluiten, onder grote druk zetten/dwingen om iets te doen of te laten, steeds maar weer overal de schuld van geven, Door uitsluiting Uitsluiten door een klasgenoot bij groepsopdrachten, lessen lo, tijdens pauzes voortdurend duidelijk maken dat hij / zij niet gewenst is, doodzwijgen, negeren. Door stelen of vernielen van bezittingen Afpakken, beschadigen of kapot maken van spullen zoals kleding, tas, schoolspullen, fiets. Door afpersen Dwingen om geld of spullen af te geven, cadeaus te geven, . Door telefoongebruik Ongewenste sms’jes sturen, via sms opmerkingen verspreiden, voortdurend of herhaaldelijk bellen of bellen op ongebruikelijke tijdstippen. Door internetgebruik Mailtjes sturen, mailtjes rondsturen, chatten, twitteren, sociale netwerksites gebruiken voor vormen van pesten zoals hierboven beschreven. Het verzenden van foto’s of filmpjes, met name als die betrekking hebben op zaken hierboven genoemd bij lichamelijk contact en intimidatie.
6.4 SJL-afspraken inzake respectvol omgaan met elkaar. Van medewerkers en leerlingen van het Sint-Janslyceum verwachten wij dat zij handelen in overeenstemming met de volgende uitspraken: Ik intimideer een ander(en) niet. Ik scheld (steeds dezelfde) andere(n) niet uit. Ik stuur geen haatmails, haat-smsjes e.d. Ik bedreig een ander(en) niet. Ik blijf van anderen af. Ik gebruik geen geweld. Ik gebruik geen hulpmiddelen om een ander(en) daarmee (lichamelijk) te bewerken. Ik blijf van de spullen van een ander(en) af. Ik respecteer de grenzen die een ander(en) aangeeft(ven). Ik stop met pesten van een ander(en) als die ander aangeeft dat hij/zij bepaald gedrag als pesten ervaart Ik sluit niet steeds dezelfde persoon(personen) buiten. Ik gebruik internet niet voor cyberpesten. Ik respecteer de privacy van een ander. Als ik pestgedrag waarneem informeer ik daar mijn mentor over of een andere medewerker/vertrouwenspersoon 27
Van medewerkers of leerlingen die zich gepest voelen verwachten wij dat zij handelen in overeenstemming met de volgende uitspraken: Ik laat een ander (duidelijk) weten wanneer ik vind dat mijn grenzen zijn overschreden Ik vraag een ander te stoppen met het overschrijden van de grens die ik heb aangegeven Ik stap naar degene binnen de school waarin ik vertrouwen heb om deze te informeren welk gedrag ik als pestgedrag ervaar. 6.5
Hoe we te werk willen gaan als niet-respectvol omgaan met elkaar verwordt tot pestgedrag. 6.5.1 Betrokken partijen Bij het aanpakken van pestgedrag kunnen meerdere partijen betrokken zijn: de gepeste leerling(en), de pester(s), een zwijgende middengroep, meelopers, medewerkers en ouders. Om pesten aan te pakken is het nodig eerst enig zicht te krijgen op de positie van genoemde betrokkenen. Dit zicht komt naar voren uit onderzoek naar pestgedrag. de gepeste leerling Elke leerling loopt het risico gepest te worden maar sommige leerlingen hebben een grotere kans om gepest te worden dan anderen. Dat kan komen door uiterlijke kenmerken maar het heeft vaker te maken met vertoond gedrag, de wijze waarop gevoelens worden beleefd en de manier waarop die worden geuit. Kinderen die gepest worden hebben vaak andere interesses dan de meeste leeftijdgenoten of ze doen dingen anders of het is duidelijk dat ze niet mee willen gaan in wat anderen gangbaar vinden of ze vallen op omdat ze (erg) goed zijn in bepaalde vakgebieden of juist niet, bijvoorbeeld omdat ze motorisch opvallen, afstand nemen of houden van wat voor andere leerlingen spel is. Veel kinderen die gepest worden hebben een beperkte weerbaarheid. Ze zijn niet in staat daadwerkelijk actie te ondernemen tegen de pestkoppen en stralen dat dan ook uit. Vaak zijn ze angstig en onzeker in een groep en durven ze weinig of niets te zeggen omdat ze bang zijn om uitgelachen te worden. Deze angst en onzekerheid worden verder versterkt door het ondervonden pestgedrag, waardoor het gepeste kind in een vicieuze cirkel komt waar het zonder hulp zeker niet uit komt. Gepeste leerlingen voelen zich vaak eenzaam, hebben in hun gepeste omgeving geen vrienden om op terug te vallen en kunnen soms beter met volwassenen opschieten dan met hun leeftijdgenoten. Jongens die worden gepest horen bijna nooit tot de motorisch beter ontwikkelde kinderen. Een kind dat wordt gepest, praat er thuis en op school niet altijd over. Redenen hiervoor kunnen zijn: o schaamte o angst dat de ouders met de school of met de pester gaan praten en dat het pesten dan nog erger wordt o het probleem lijkt onoplosbaar o het idee dat je niet mag praten over gedrag van anderen waar jij (veel) last van hebt omdat dat wordt beschouwd als klikken. de pester Pestende leerlingen zijn vaak fysiek en/of verbaal de sterksten. Meisjes pesten in drie kwart van de gevallen door middel van psychisch geweld (buitensluiten, roddelen), voor de rest door middel van fysiek geweld. Bij jongens is het andersom: in driekwart van de gevallen door middel van fysiek geweld en voor de rest door psychisch geweld. 28
Vaak lijkt het erop dat pesters populair zijn in een klas, zij ‘dwingen’ hun populariteit in de groep af door te laten zien hoe sterk ze zijn en wat ze allemaal durven. Ze kunnen het zich permitteren zich agressief op te stellen. Pesters krijgen vaak andere kinderen mee, want wie meedoet, loopt zelf de minste kans om slachtoffer te worden. Naast de mededoeners zijn er de meelopers, waarvan de rol verderop wordt beschreven. Doorgaans voelen pesters zich niet schuldig omdat in hun ogen het slachtoffer er om vraagt gepest te worden, hij/zij roept het over zichzelf af. Op grond van onderzoek naar pestgedrag worden de volgende oorzaken voor pestgedrag genoemd: o Eigen gevoel van onzekerheid dat gecompenseerd wordt door te proberen zichzelf groter te maken door een ander kleiner te maken. o Een vaak gevoelde anonimiteit (ik besta niet); als een pester zich verloren voelt binnen een grote groep, kan hij zich belangrijker maken door een ander omlaag te drukken. o Het moeten spelen van een niet-passende rol. o Een voortdurende strijd om de macht in de klas. o Een niet-democratisch leefmilieu binnen de school; iemand is autoritair of heeft de neiging dominant te willen zijn en laat op een onprettige wijze blijken dat hij de baas is. Dergelijke spanningen kunnen op een zondebok worden afgereageerd. o Een gevoel van incompetentie op school (slechte cijfers of een laag niveau). o Een zwak gevoel van autonomie (te weinig zelfstandigheid en verantwoordelijkheid) of juist een te sterk gevoel voor autonomie. o Een negatief zelfbeeld, weinig eigenwaarde. o Een problematische thuissituatie, negatief voorbeeldgedrag van ouders/verzorgers. Echte pesters zijn niet alleen agressief en fysiek sterker dan de rest van de klas, ze hebben ook weinig empathisch (invoelend) vermogen, zijn impulsief en domineren graag andere kinderen. Een 'succesvolle' pester heeft niet geleerd zijn agressie op een andere manier te uiten dan door het ongewenste pestgedrag te vertonen. Ook pesters hebben op de langere termijn last van hun pestgedrag. Door hun verkeerde en vooral beperkte sociale vaardigheden hebben ze vaak moeite om een vriendschap op te bouwen en te onderhouden op andere gronden dan die van macht en het delen in die macht. Pesters maken vaak een onevenwichtige sociale ontwikkeling door met alle gevolgen van dien voor de pester zelf. de zwijgende middengroep en de meelopers De zwijgende middengroep: de meeste leerlingen zijn niet direct betrokken bij pesten in de actieve rol van pester. Er zijn leerlingen die niet eens merken dat er gepest wordt. Andere leerlingen hebben het wel in de gaten, maar behouden afstand en nemen het ook niet op voor de gepeste. Dat kan te maken hebben met onverschilligheid, maar ook het gevolg zijn van groepsdwang of intimidatie door de pesters: als je je mond niet houdt, dan…. Veel leerlingen houden zich ook afzijdig als er wordt gepest, maar als ze in de gaten hebben dat er gepest wordt, voelen ze zich wel vaak schuldig over het feit dat ze niet in de bres springen voor het slachtoffer of hulp inschakelen. Het is belangrijk deze leerlingen tot helpers te maken. De meelopers: daartoe rekenen we leerlingen die incidenteel meedoen aan het pesten uit angst of uit berekening; bijvoorbeeld uit angst vrienden of vriendinnen te verliezen 29
of vanwege de angst om zelf in een slachtofferrol te geraken of omdat ze stoer gedrag wel interessant vinden en denken daardoor op de populariteit van de pester in kwestie mee te liften. de medewerkers Pesten is vaak een goed bewaard groepsgeheim: (bijna) iedere leerling weet dat in de groep wordt gepest, toch durft niemand het aan docent of ouder te vertellen. De medewerkers weten dus ook vaak niet dat er in de groep wordt gepest. En zien ze ongewenst gedrag, dan wordt het lang niet altijd als pesten geïnterpreteerd. Het is dus van belang dat als een medewerker ongewenst gedrag waarneemt van de ene leerling naar een andere leerling, dat hij/zij bij enig vermoeden dat het om meer dan een incident of een plaagstootje gaat alert is, zelf navraag doet of een signaal neerlegt bij de mentor(en) van de betrokken leerlingen. de ouders Wat voor docenten geldt is vaak ook waar voor ouders: kinderen die worden gepest, durven vaak niet aan hun ouders te vertellen dat hen dit overkomt of het duurt heel lang voordat ze er iets over vertellen. Ook ouders zijn dus vaak onwetend. De redenen waarom een kind dat gepest wordt stil zwijgt zijn hierboven al genoemd onder het kopje ‘de gepeste leerling’. Zijn ouders wel op de hoogte, dan is het uiteraard van belang dat zij hun kind proberen te steunen, met hun kind bespreken welke weg ze willen bewandelen om te bereiken dat het pestgedrag ophoudt en dat ze contact zoeken met de school i.c. de mentor om het pestgedrag aan te kaarten en eventueel samen met de school naar een effectieve aanpak te zoeken. Zie bijlage 6.6.4 voor een signaleringslijst voor ouders. 6.5.2 De aanpak van pestgedrag. Signalen of meldingen van pestgedrag kunnen langs allerlei wegen binnen de school bekend worden. Maar waar of bij wie het ook bekend wordt, het signaal of de melding moet zo snel mogelijk doorgeleid naar de mentor(en) en/of de jaarlaagcoördinator(en) van de leerling(en) die bij het pestgedrag betrokken zijn. In het algemeen is de mentor de eerst aan te spreken persoon, indien hij/zij niet beschikbaar is neemt de jaarlaagcoördinator zijn/haar taak waar. De mentor bespreekt op zo kort mogelijke termijn = binnen uiterlijk 5 werkdagen na het signaal of de melding, het veronderstelde pestgedrag met de gepeste leerling(en). Voor dit gesprek is een leidraad beschikbaar. Zie bijlage 6.6.1. Op basis van het principe hoor-wederhoor voert de mentor op zo kort mogelijke termijn = binnen twee werkdagen na het gesprek met de gepeste(n) ook een gesprek met de pester(s). Voor dit gesprek is een leidraad beschikbaar. Zie bijlage 6.6.2. Op basis van de gesprekken met gepeste(n) en pester(s) stelt de mentor een plan van aanpak op. Dit plan van aanpak bespreekt hij/zij met de jaarlaagcoördinator; zo nodig wordt het bijgesteld. Daarna gaat de mentor en/of de jaarlaagcoördinator over tot uitvoering van het plan van aanpak. Een plan van aanpak zal van geval tot geval verschillen en zal dus niet altijd dezelfde elementen bevatten. We kiezen voor een checklist met mogelijke aandachtspunten. Het is zoals gezegd aan de mentor om samen met de afdelingscoördinator die elementen in te zetten die in de gegeven casus van belang lijken te zijn. Vanzelfsprekend kan daarbij ook sprake zijn van voortschrijdend inzicht en kunnen interventies die aanvankelijk achterwege zijn gebleven op een later tijdstip alsnog worden uit30
gevoerd. Zolang het om interventies gaat die wij denken te kunnen uitvoeren zonder (externe) deskundige hulp is het aan mentor en jaarlaagcoördinator om onderling af te spreken wie de regierol neemt. Voor de checklist zie bijlage 6.6.3.
6.6.1 Leidraad voor een eerste gesprek met een gepeste leerling(en) Indien het om meerdere gepeste leerlingen gaat verdient het aanbeveling het eerste gesprek individueel te voeren. Daardoor zal niet alleen een completer en zuiverder beeld ontstaan van wat er speelt, maar is ook beter in te schatten wat het pestgedrag voor impact heeft op die ene individuele leerling en wat die leerling voor ondersteuning nodig heeft. Biedt een luisterend oor. Geef aan dat je graag wilt weten wat er precies aan de hand is, want dan ben jij ook beter in staat om de leerling(en) te steunen en de aanpak uit te stippelen die zo snel en zo goed mogelijk als resultaat heeft dat het pestgedrag effectief wordt aangepakt. Stel een aantal vragen om duidelijk te krijgen wat er aan de hand is: o Klopt het dat je gepest wordt? (h)erkenning van het probleem. o Door wie word je gepest? (doorvragen: zijn er nog meer?) o Waar word je gepest? (doorvragen: zijn er nog meer plekken?) o Hoe vaak word je gepest? o Hoe lang speelt het pesten al? o Vraag je jezelf af: waarom pesten ze mij? o Weten je ouders of andere personen dat je gepest wordt? o Heb je zelf tot nu toe aan het pesten iets proberen te doen? o Zijn er jongeren die jou wel eens proberen te helpen? Bespreek: Wat wil je dat er nu gebeurt? Probeer daarbij ook in te schatten of je de leerling kunt vragen of hij/zij zelf al iets kan doen tegen het pesten. Probeer daarbij de volgende aspecten in te schatten: o Hoe communiceert de leerling met anderen? o Welke lichaamstaal speelt evt. een rol? o Hoe gaat de leerling om met zijn gevoelens en hoe maakt hij deze kenbaar aan anderen? o Heeft de leerling genoeg vaardigheden om weerbaarder gedrag te tonen naar de pester? Zeg tegen de leerling dat na dit gesprek eerst een gesprek gevoerd gaat worden met de pester(s). Leg uit dat hoor en wederhoor bij elkaar horen. Spreek met de leerling af dat je zo snel mogelijk na het gesprek met de pester(s) weer in gesprek wilt om af te spreken hoe je het pestgedrag aan wilt gaan pakken. 6.6.2 Leidraad voor een gesprek met een leerling die voor het eerst in verband wordt gebracht met pestgedrag Het eerste gespreksonderwerp is checken: zonder namen te noemen helder zien te krijgen of de leerling die je voor je hebt inderdaad betrokken is bij pestgedrag, in het bijzonder met betrekking tot de leerling waarvan je weet dat die gepest is. Geef aan dat je graag wilt weten wat er precies aan de hand is: o wie heb je gepest? o hoe lang speelt dit? o wat heb je gedaan? o hoe heb je gepest? 31
o o o
was je alleen of samen met anderen? wie waren die anderen? was er een bepaalde aanleiding, is er iets gebeurd dat aanleiding gaf om bepaalde leerlingen te gaan pesten? Geef aan waar jij als mentor/jaarlaagcoördinator staat: laat merken dat je het kwalijk vindt dat betrokkene zich niet-respectvol heeft gedragen en dat hij zich niet heeft gehouden aan de afspraken inzake respectvol gedrag. En als er al iets was dat hem/haar dwars zat, dan had er een andere weg bewandeld moeten worden. Vraag aan de leerling of hij/zij bereid is om zich aan de schoolafspraken inzake respectvol gedrag te houden. Vraag aan de leerling hoe hij de situatie denkt op te lossen en welke hulp hij/zij daarbij nodig heeft. Laat de leerling weten dat je de inhoud van het gesprek voorlegt aan de jaarlaagcoördinator en dat de leerling van de coördinator te horen krijgt of en zo ja in welke vorm er een begeleidingstraject voorgesteld zal worden, een straf wordt opgelegd, excuus aanbieden enz. Laat de leerling weten dat in zijn/haar dossier een aantekening wordt opgenomen over het gebeurde. Laat de leerling weten dat de school zijn ouders/verzorgers zal informeren over het gebeurde, over de aantekening in het dossier, over het standpunt van de school inzake respectvol omgaan met elkaar en dat het pestgedrag dient te stoppen. Maak met de leerling een vervolgafspraak voor tenminste één gesprek na enige tijd en dat je in dat gesprek wilt bespreken hoe de voorbije periode is verlopen.
N.B.: een gesprek met een leerling die niet voor het eerst betrokken is bij pestgedrag heeft een ander karakter. Als na de check is vastgesteld dat er sprake is van herhaling zal altijd een bepaalde straf worden opgelegd. Welke straf op zijn plaats lijkt zal van geval tot geval beslist worden. 6.6.3 Checklist met aandachtspunten voor een plan van aanpak bij pestgedrag Mogelijke interventies richting gepeste leerling: De mentor of jlc regelt een gesprek tussen de gepeste leerling(en) en de pester(s) en probeert tot goede afspraken te komen. De mentor of jlc neemt contact op met de ouders en informeert de ouders over het gebeurde en de genomen maatregelen. De mentor of jlc neemt contact op met de ouders van de pester en betrekt hen bij de oplossing. De mentor of jlc neemt contact op met de ouders van de pester en de gepeste en betrekt hen bij de oplossing; De mentor of jlc adviseert deelname aan een training om de weerbaarheid te vergroten, de sociale redzaamheid te verbeteren e.d. Dit uiteraard altijd in samenspraak met de ouders die toestemming moeten geven. De mentor of jlc legt contact met een (interne) vertrouwenspersoon. De mentor of jlc adviseert aangifte te doen bij de politie of laat een melding doen bij de politie door het directielid leerlingzaken. De mentor of de jlc adviseert de hulplijn van Pestweb te bellen. De mentor of de jlc beloont de leerling en helpt zijn/haar zelfrespect terug te krijgen. 32
De mentor of de jlc adviseert de ouders digitale pesterijen bij de provider te melden en checkt of daarbij ondersteuning nodig is.
Mogelijke interventies richting pester: De mentor maakt de pester duidelijk dat het maken van excuses richting gepeste leerling vereist is. De mentor of jlc regelt een gesprek tussen de gepeste leerling(en) en de pester(s) en probeert tot goede afspraken te komen. De mentor houdt vervolggesprekken om beter zich te krijgen op het waarom van het pestgedrag. De mentor of jlc neemt contact op met de ouders van de pester en de gepeste en betrekt hen bij de oplossing. De mentor probeert het empathisch vermogen van de pester te vergroten. Middelen hiertoe zijn: o De leerling opdracht geven een (gedeelte van een) boek over pesten te lezen en, na de opdracht te hebben uitgevoerd, de inhoud van het boek te vertellen o De leerling zich laten aanmelden bij het forum van de website www.pestweb.nl en daar te zien wat kinderen en volwassenen aan elkaar over de gevolgen van pesten te vertellen hebben. o Een opstel over pesten en de gevolgen ervan laten maken. De jlc legt een straf op; dat kan iedere straf zijn die deel uit maakt van het strafrepertoire van de school. De mentor of jlc legt contact met een (interne) vertrouwenspersoon. De mentor of de jlc adviseert de ouders externe deskundigheid in te roepen om de pester te helpen zijn / haar gedrag te veranderen, evt. via het ZAT. De jlv verlangt van de ouders dat zij de leerling een sociale vaardigheidstraining gaat volgen teneinde schorsing of verwijdering te voorkomen, evt. via het ZAT. Mogelijke interventies richting de klas: De mentor praat met de klas. Dit is belangrijk in verband met het herstellen van de groepssfeer en om te benadrukken welke verantwoordelijkheid ieder groepslid heeft. Aandachtspunten hierbij kunnen zijn: o wie was op de hoogte, wie was meeloper? o welke bijdrage kan iedere leerling leveren om het voor iedereen veiliger te maken? o Wat betekent het om de ander respectievelijk een gepeste leerling serieus te nemen. Wat is het verschil met zielig vinden? o hoe kijken we nu naar de afspraken inzake respectvol gedrag die we als school in acht willen nemen? o kunnen wij naar de toekomst toe met elkaar afspraken maken als het gaat om respectvol gedrag? 6.6.4 Signaleringslijst voor ouders Signalen van mogelijk gepest worden Niet meer naar school willen. Niets meer over school vertellen. Nooit meer andere kinderen mee naar huis nemen of niet meer bij anderen gevraagd worden. Slechtere resultaten op school dan vroeger. 33
Vaak dingen kwijt zijn of met kapotte spullen thuiskomen. Vaak hoofdpijn of buikpijn hebben. Blauwe plekken hebben op ongewone plaatsen. Niet willen gaan slapen; vaker wakker worden of nachtmerries hebben; bedplassen De verjaardag niet willen vieren. Niet buiten willen spelen. Niet alleen een boodschap durven doen. Niet meer naar een club willen / durven gaan. Bepaalde kleren niet meer aan willen. Thuis prikkelbaar, boos of verdrietig zijn. Zelf blessures creëren om niet naar school te hoeven.
Wat ouders / verzorgers zelf kunnen doen: Neem uw kind serieus en zeg dat u met anderen gaat proberen het pesten te stoppen. Pesten op school kunt u het beste direct met de mentor bespreken. Praat erover met uw kind of vraag uw kind op te schrijven wat het heeft meegemaakt. Probeer uw kind uit te leggen waarom kinderen pesten. Enige info daarover kunt u lezen in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5. Samen praten over pesten kan ook via een boek of een videoband over het onderwerp. Zie hiervoor bijlage 5. Vertel dat volwassenen vaak niets doen, omdat ze de indruk hebbben van plagen en niet zien dat er gepest wordt of omdat ze niet weten hoe het probleem moet worden opgelost. Waarschuw uw kind dat het pesten niet meteen ophoudt als er beter op wordt gelet. Pesten is soms een gewoonte geworden, die moeilijk af te leren is. Houd het onderwerp bespreekbaar, informeer regelmatig hoe het gaat. Als u er van uw kind met niemand over mag praten, steun dan uw kind, geef achtergrondinformatie en maak duidelijk dat de school het zorgvuldig zal aanpakken. Voordat u dit belooft, is het raadzaam te vragen wat de school doet. Beloon uw kind en help het zijn / haar zelfrespect terug te krijgen. Stimuleer uw kind tot het beoefenen van een (team) sport. Houd de communicatie open, blijf in gesprek met uw kind. Doe dat niet met een negatieve insteek, maar geef adviezen om aan het pesten een einde te maken. Een negatieve manier van vragen is bijvoorbeeld: ” Wat is er vandaag weer voor ergs gebeurd?” Houd regelmatig en intensief contact met de mentor van uw kind. Als uw kind echt lijdt onder het pesten en dat ten koste gaat van het zelfvertrouwen, kan hulp van een deskundige nodig zijn. Dit kan individueel of mogelijk in een sociale vaardigheidstraining. Houd het niet stil, maar onderneem actie! Informatie voor ouders van pestende kinderen Neem het pestgedrag serieus. Probeer achter de mogelijke oorzaak van het pestgedrag te komen. Maak uw kind gevoelig voor wat het anderen aandoet. Bekijk samen met uw kind een video band over pesten. Zie suggesties in bijlage 5. 34
Houd de communicatie open, blijf in gesprek met uw kind. Geef adviezen over andere manieren om met elkaar om te gaan. Zoek contact met school/met de mentor van uw kind. Wacht daar niet mee als u eerder op de hoogte bent van het pestgedrag als de school. Dan is het ook gemakkelijker om samen te kijken naar mogelijkheden voor sturen in gedrag en zijn er ook meer mogelijkheden om straffen te vermijden.
6.6.5 Bronnen en websites Bij het ontwikkelen van onze visie hebben wij dankbaar gebruik gemaakt van zogenaamde pestprotocollen van andere scholen, met name het Stedelijk Gymnasium (Nijmegen), de Christelijke Scholengemeenschap Calvijn (Vlaardingen) en het 4e Gymnasium (Amsterdam).. www.pestweb.nl: boordevol informatie voor leerlingen, ouders en docenten over (omgaan met ) pestgedrag; inclusief nieuws en een forum. www.respectopschool.nu: meer gericht op de basisschool, wel speciaal gericht op leerlingen. www.dagvanrespect.nl: informatie over de Dag van Respect, die al sinds 2006 in november landelijk en ook op het Sint-Janslyceum wordt gehouden. www.i-respect.nl: gericht op leerlingen en docenten, vooral op het gebied van internetpesten.
7. ONDERSTEUNINGPROFIEL Binnen het samenwerkingsverband ‘de Meierij’ is afgesproken in een ondersteuningsprofiel te omschrijven op welke wijze elke school ondersteuning kan en wil bieden aan leerlingen, die behoefte hebben aan extra ondersteuning. In dit hoofdstuk wordt op basis van het format van de Meierij (zie bijlage 11) aangegeven hoe het SintJanslyceum invulling geeft aan deze afspraak. 7.1 Preventieve en licht curatieve interventies, die structureel beschikbaar zijn voor en/of binnen de school en continuïteit in de schoolloopbaan voor alle leerlingen garanderen.
schoolklimaat In de schoolgids staat helder en duidelijk omschreven welke normen en waarden wij op onze school van elkaar verwachten en welke gedragingen daarbij passen; ook staat daarin omschreven hoe de naleving van gewenst gedrag wordt bevorderd. Deze afspraken zijn ook vastgelegd in het leerlingenstatuut dat in overleg met (de leerlinggeleding van) de MR is vastgelegd. Onderwijsprogramma Het onderwijsprogramma is afgestemd op het gemiddelde niveau binnen een jaarlaag, maar op diverse wijze is ondersteuning mogelijk als het niveau van een leerling beduidend hoger of lager ligt dat dit gemiddelde. O steunlessen in een groot aantal vakken en vaardigheden in brugklas en op MAVO-2,3; O ondersteuning door leerlingen van de bovenbouw aan leerlingen van de onderbouw in veel vakken; O extra lessen Engels (Cambridge) als aanbod voor betere leerlingen; O begeleiding in rekenen in de vooreindexamenklas; O pluslessen voor de betere leerling in de brugklas en op MAVO-2,3; 35
O adspirant lidmaatschap begaafdheidsprofielschool met het daarbij horende programma; o extra uitleg, oefening, verdieping door de vakdocent binnen zijn lessen, voor zover nodig en mogelijk. Fysieke toegankelijkheid Het schoolgebouw is toegankelijk voor iedereen met welke handicap dan ook, binnen de grenzen, die daaraan wettelijk worden gesteld. Wel is het gebouw zodanig ingericht dat er ook grenzen liggen aan het aantal lichamelijk gehandicapten. Zo is er slechts één lift, die door één rolstoel tegelijk gebruikt kan en mag worden; het aantal rolstoelleerlingen moet daardoor beperkt worden; ook de lokaalgrootte geeft beperkingen aan het aantal rolstoelleerlingen, dat in één lokaal past. We gaan uit van maximaal 5 permanent op een rolstoel aangewezen leerlingen, die dan alle in verschillende klassen moeten zitten. Aangepaste werk- en instructieruimtes en beschikbaarheid van hulpmiddelen Het Sint-Janslyceum beschikt niet over aangepaste werk- en instructieruimtes; indien een leerling een zodanige handicap heeft, dat hij niet met persoonlijke hulpmiddelen (als rolstoel, laptop, tablet, geluidsversterking) gebruik kan maken van de onderwijsfaciliteiten, zal deze het onderwijs op onze school niet kunnen volgen en dientengevolge naar een andere, wel aangepaste, school worden verwezen. Een leerling zal zich zelfstandig binnen school moeten kunnen redden zonder persoonlijke bijstand door medewerkers of externen. Pedagogische en didactische programma’s en methodieken, die gericht zijn op sociale veiligheid en het voorkomen en aanpakken van gedragsproblemen Op het Sint-Janslyceum is veel aandacht voor de sociale veiligheid van leerlingen. Daartoe behoort onder andere: o aandacht voor sociale vaardigheden en leefstijl; dat geschiedt in de mentorlessen, in speciale begeleiding bij problemen met sociale vaardigheden (zie bijlage 3: de ondersteuningskaart van het Sint-Janslcyeum) en in de lessen levensvaardigheden in de brugklas; o de afspraken uit ‘respectvol omgaan met elkaar’ in dit ondersteuningplan; o een inventarisatie van persoonlijk welbevinden en sociaal emotioneel functioneren op de momenten dat dat nodig lijkt, maar in ieder geval via de SVL-vragenlijst in de brugklas. Aanbod voor leerlingen met dyslexie Hoe het Sint-Janslyceum omgaat met leerlingen, die gediagnosticeerd zijn met dyslexie of dyscalculie staat uitvoering beschreven in hoofdstuk 5 van dit ondersteuningsplan Protocol voor medische handelingen De leerlingen op het Sint-Janslyceum moeten zelfstandig in staat zijn voorgeschreven medicatie in te nemen; ook anderszins verrichten medewerkers van het Sint-Janslyceum geen medische handelingen, tenzij in noodgevallen via daartoe opgeleide medewerkers (BHV of EHBO). Ook (vrij verkrijgbare) medicijnen zullen niet aan leerlingen worden verstrekt, behalve in situaties van ziekte en uitsluitend in overleg met ouders. Leerlingen, die structureel medische begeleiding nodig hebben in hun functioneren binnen onze schoolgemeenschap zullen deze zelf moeten regelen; als dat niet mogelijk is, zullen zij verwezen worden naar een school, die deze mogelijkheden wel heeft. Pestprotocol Hoe het Sint-Janslyceum omgaat met pestgedrag en het voorkomen ervan, staat uitvoering beschreven in hoofdstuk 6 van dit ondersteuningsplan 36
Geoorloofd en ongeoorloofd verzuim In het protocol ‘verlof en verzuim’ staat omschreven op welke wijze het SintJanslyceum omgaat met verlof. Zowel geoorloofd als ongeoorloofd verlof wordt geregistreerd in Magister en is continu zichtbaar voor ouders en leerlingen. Er is een spreekuur van een leerplichtambtenaar op school, voor leerlingen die signaalverzuim vertonen; daarnaast bestaan er afspraken over de melding via de officiële kanalen aan leerplicht van ongeoorloofd verzuim. Externe ondersteuning, waaronder jeugdzorgondersteuning Een leerling, van wie wordt gesignaleerd dat er extra ondersteuning nodig is, kan dit via het ZAT (zie hoofdstuk 2) worden aangeboden. 7.2 Ondersteuningsstructuur Mentoren Elke klas (brugklas, MAVO-2,3,4, HAVO-2,3 en VWO-2,3,4) of elke leerling (andere afdelingen) beschikt over een mentor. Deze vervult een cruciale rol in de begeleiding van leerlingen, de communicatie met ouders en het opzetten en uitvoeren van afdelingsactiviteiten. De taakomschrijving van de mentor staat in bijlage 2 van dit ondersteuningsplan. Docenten De vakdocent heeft allereerst de taak zijn vak op een professionele en aansprekende wijze aan leerlingen over te dragen en vervult daarnaast een rol in het signaleren van ondersteuningsbehoeften; hij dient om te kunnen gaan met de op onze school voorkomende leer- en gedragsproblemen en zijn lessen aan te kunnen passen aan de hem toevertrouwde leerlingen. Voor een taakomschrijving van de docenten wat het aspect ondersteuning betreft: zie bijlage 2. Alle docenten voldoen aan de professionele vereisten van de wet BIO of zijn daartoe in opleiding; in het laatste geval is een termijn afgesproken binnen dewelke de bevoegdheid dient te zijn behaald. Onderwijsondersteunend personeel Het OOP is in staat om te gaan met de ondersteuningsbehoeften van individuele leerlingen. Daarnaast dient een lid van het OOP duidelijk te zijn in handhaven van regels binnen de school en daarin een signalerende en corrigerende rol te spelen. Onderwijsspecialist Het Sint-Janslyceum kent geen aparte onderwijsspecialist. Indien behoefte bestaat aan begeleiding van medewerkers op het punt van leerlingondersteuning zal deze extern worden ingeroepen, maar vaak volstaat informatie die de zorgcoördinator of een docent met een begeleidingstaak of -opleiding kan geven. Zorgcoördinator Het Sint-Janslyceum beschikt over twee zorgcoördinatoren, die de ondersteuning coördineren van leerlingen, die daarvoor geïndiceerd zijn. De taakomschrijving van de zorgcoördinator staat beschreven in bijlage 2. Casemanager Het Sint-Janslyceum beschikt over twee casemanagers, die de verantwoordelijkheid hebben te zorgen voor een goede vervolgopleiding, als deze niet door het Sint-Janslyceum geboden kan worden. Zij voeren daartoe overleg met ontvangende scholen en overkoepelend binnen het samenwerkingsverband. Daarnaast houden zij voeling met afleverende en ontvangende scholen over de wijze van opvang en warme overdracht. Directie De directie (het managementteam MT) faciliteert alle medewerkers, zorgt er37
voor dat de voorwaarden voor goed onderwijs en goede ondersteuning optimaal zijn en onderhoudt daarover de contacten met medewerkers, leerlingen en ouders en externe partijen. Het ZAT (ZorgAdviesTeam) Het ZAT voert overleg over leerlingen, voor wie extra begeleiding noodzakelijk of wenselijk wordt geacht. Deze worden door een van de partners van het overleg bij de zorgcoördinator ingebracht, die beoordeelt of inbrengen in het ZAT nodig is. De werkwijze van het ZAT staat beschreven in hoofdstuk 2 van dit ondersteuningsplan. Leerlingvolgsysteem Het LVS is opgenomen in Magister. Mentoren en andere begeleiders zorgen voor de inbreng van informatie over de ondersteuningsbehoefte, de aangeboden ondersteuning en het resultaat ervan. Los hiervan zijn ook cijfers en verzuim opgenomen in dit LVS, evenals alle documenten die voor een leerling van persoonlijk belang zijn. Warme overdracht Er vindt een warme overdracht van leerlingen plaats bij: o instroom in het Sint-Janslyceum door overleg met de afleverende school, informatieoverdracht, kennismaking met gebouw en medewerkers en persoonlijk contact met de mentor; o doorstroom naar volgend leerjaar door overleg tussen afleverende en ontvangende mentor en informatieoverdracht via Magister; o afstroom naar een andere school voor voortgezet onderwijs door contact met de ontvangende school en informatieoverdracht; o uitstroom naar vervolgonderwijs door informatieoverdracht (als het vervolgonderwijs hierom vraagt). 7.3 Planmatige aanpak voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte Op de volgende wijze wordt voorzien in een planmatige aanpak van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte: toelating: op basis van de informatie van de afleverende school en van ouders wordt een inventarisatie gemaakt van de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van een leerling en wordt ingeschat of het Sint-Janslyceum de benodigde ondersteuning kan bieden. Zo niet, dan wordt contact gelegd met een school die wel kan voldoen aan de gevraagde behoeftes aan onderwijs of ondersteuning; ondersteuning: voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte wordt een ontwikkelingsperspectief opgesteld, dat wordt besproken met ouders (en leerling) en gecommuniceerd met betrokken docenten en mentor. De mentor ziet toe op het correct uitvoeren van de afspraken. Voor dit ontwikkelingsperspectief wordt een model van ‘de Meierij’ gebruikt; evaluatie: leerlingen voor wie een ontwikkelingsperspectief is opgesteld worden minimaal drie maal per jaar besproken in een overleg met betrokkenen; daarbij gaat het om het persoonlijk functioneren van betrokken leerling, of aanpassingen van het perspectief noodzakelijk zijn en wat verwachtingen voor de toekomst kunnen zijn. De kring waarin dit besproken wordt, is afhankelijk van de behoefte aan ondersteuning; dat kan de kleine kring van begeleiders zijn, maar ook de grote kring van begeleiders en docenten; communicatie: minimaal twee maal per jaar is er overleg met ouders over de voortgang; in dit overleg zullen ook normale aspecten als cijfers, verzuim, gedrag, vaardigheden besproken worden. Het initiatief voor een dergelijk overleg kan genomen worden door ouders of mentor, maar de mentor zorgt ervoor dat 38
dit minimaal twee maal per jaar plaatsvindt, of zoveel vaker als hij noodzakelijk vindt. In dit overleg spelen ouders niet alleen een informerende rol, maar hebben zij ook invloed op hoe de ondersteuning plaatsvindt en conformeren zij zich aan gezamenlijk gemaakte afspraken; uitstroom: bij de uitstroom van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte volgt een warme overdracht van deze leerling; ouders geven toestemming dat de school alle relevante gegevens overdraagt naar het vervolgonderwijs; verslaglegging: alle relevante gegevens worden vastgelegd in Magister, waarbij per onderwerp bepaald wordt, wie de informatie opstelt en wie toegang heeft tot de informatie. 7.4 kwaliteitsbewaking De kwaliteit van het onderwijsaanbod en de ondersteuning wordt regelmatig geëvalueerd en indien nodig bijgesteld; dit gebeurt onder andere door: enquêtes onder ouders en leerlingen via standaardenquêtes van kwaliteitscholen.nl het behandelen van klachten over de uitgevoerde ondersteuning leerlingenquêtes over het functioneren van docenten evaluatie met externe partners Het samenwerkingsverband houdt de uitvoering van de ondersteuning in het algemeen en het nakomen van afspraken in dezen in de gaten en zal contact opnemen indien het dat nodig acht. 7.5 Tussenarrangementen en zware zorg Een school kan, ondanks bovengenoemde ondersteuning, toch vastlopen met een leerling. In die situatie kan de school een beroep doen op ‘de Meierij’. In overleg met hen, de school en de ouders kan een tussenarrangement worden aangeboden of een toelaatbaarheidverklaring voor het speciaal onderwijs. Het SintJanslyceum zal hierin een actieve rol vervullen, teneinde voor alle leerlingen het juiste en passende onderwijs te vinden.
39
BIJLAGE 1
Geschiedenis van het ontstaan van het beleidsplan ondersteuning: aanleiding, werkwijze en verantwoording 1.A. AANLEIDINGEN VOOR HET OPSTELLEN VAN HET BELEIDSPLAN Dit beleidsplan is een product van de werkgroep zorg, die vanaf halverwege 2006 op het Sint-Janslyceum bestaat. De redenen voor het oprichten van deze werkgroep waren de volgende (zoals op dat moment bekend). 1- De resultaten van de zorgscan die in het schooljaar 2005-2006 is uitgevoerd in opdracht van het samenwerkingsverband VO de Meierij. 2- De bij de schoolleiding levende wens te komen tot een integrale aanpak van de leerlingondersteuning. 3- De ontwikkelingen in de maatschappij, in het bijzonder de verplichtingen die voortvloeien uit de deelname aan het ‘Samenwerkingsverband VO de Meierij’ en de voornemens van de landelijke overheid om de samenhang in voorzieningenstructuur voor jeugdigen te verbeteren. 4- Het in werking treden van nieuwe regelgeving die er toe zal leiden dat scholen in 2010 een zorgplicht krijgen. 5- De toename van het aantal leerlingen dat ondersteuning nodig blijkt te hebben vanwege leerachterstanden, gedragskenmerken en/of sociaal-emotionele problematiek echter zonder dat deze leerlingen vallen binnen de criteria voor LeerWeg Ondersteund Onderwijs (LWOO). 6- De toename van het aantal rugzakleerlingen; de school heeft in beginsel de verplichting deze leerlingen toe te laten en heeft vervolgens uiteraard een verantwoordelijkheid in de ondersteuning van deze leerlingen. Ad 1: De zorgscan heeft geleid tot de volgende constateringen: - Er zijn op het SJL veel vormen van zorgverlening. - Het schort bij de zorgverlening aan coördinatie en communicatie: - soms is onduidelijk of er zich meerdere zorgverleners met dezelfde leerling bezig houden - soms is onduidelijk welke vorm van begeleiding een leerling al gehad heeft - soms is onduidelijk of school en/of ouders elkaar voldoende informeren o.a. over onderzoeksrapporten - soms vindt er te laat of geen doorverwijzing plaats naar externe instanties - vaak is onduidelijk wat het rendement is van de geboden ondersteuning Ad 2: Deze wens is opgenomen in de toelichting bij de schoolbegroting voor 2006/2007. De school maakt financiële middelen vrij om een werkgroep te faciliteren die een opzet voor een zorgstructuur moet gaan ontwikkelen. Ad 3. De samenwerking in het samenwerkingsverband VO houdt onder meer in samenwerking met Regionale expertisecentra (REC) inzake indicatiestelling en ambulante begeleiding van zorgleerlingen van de aangesloten scholen, ontwikkeling van Zorgadviesteams (ZAT) binnen de aangesloten scholen en , aanbieden van professionalisering. De overheid gaat het invoeren van Zorgadviesteams verplicht stellen, gaat een zorgplicht invoeren inhoudende dat een school verplicht is de toegelaten leerlingen de zorg te bieden die zij nodig blijken te hebben. De school kan die zorgplicht proberen zelf in te vullen dan wel hulp ‘inkopen’ via het Samenwerkingsverband of andere instellingen. Ad 4: De invoering van de zorgplicht gaat inhouden dat iedere school elke aangemelde leerling passend onderwijs aan moet bieden, dan wel kan verwijzen naar passend onderwijs in de omgeving. Ad 5.
40
In de huidige regelgeving hebben de ouders met een kind dat in aanmerking komt voor rugzakgelden een keuzemogelijkheid. Het kind gaat naar een school voor speciaal onderwijs = REC-school (regionaal expertisecentrum) of de ouders kiezen voor een reguliere school met inzet van rugzakgelden. Het rugzakgeld wordt gebruikt door het REC om ambulante begeleiding te geven en door de school om interne begeleiders te faciliteren die de leerlingen individueel begeleiden.
1. B. OPDRACHT AAN DE WERKGROEP ZORG De opdracht voor de werkgroep staat verwoord in een notitie van de kerndirectie d.d. 10 september 2006 en luidt als volgt: De werkgroep zorg stelt zich als taak dit schooljaar overleg te voeren, dat moet leiden tot publicatie van een document aan het einde van dit schooljaar. In dit document moet beschreven staan hoe het Sint-Janslyceum kan komen tot een samenhangend aanbod en uitvoering van zorg aan leerlingen. Hoofdpunten daarin zijn: - Inventarisatie van de huidige zorg en samenhangende coördinatie- en communicatielijnen; inventarisatie van extra wensen en ontbrekende zorg. - Onderzoek naar mogelijkheden de huidige zorg uit te breiden naar de hierboven omschreven doelgroep: de leerling die cognitief het onderwijs aankan, maar om andere redenen toch uitvalt of dreigt uit te vallen. - Onderzoek naar en aanpassing van het huidige verwijsbeleid. De indruk bestaat dat nogal wat leerlingen in een bepaalde begeleidingssfeer blijven hangen, zonder dat er gericht gezocht wordt naar andersoortige hulp. - Opstellen van taakomschrijvingen van al diegenen die zich met de leerlingenzorg bezighouden; vastleggen van verantwoordelijkheden. - Optimaliseren van de overlegstructuren, zodat met een minimale hoeveelheid overleg en communicatie een maximaal rendement van de investeringen in de zorg gedaan kan worden. - Als optie: onderzoek naar scholingsbehoefte van deelnemers aan de zorgbegeleiding. 1.C. INFORMATIEBRONNEN Bij het opstellen van dit beleidsplan is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen: 1. De zorgscan die in 2006 op onze school is uitgevoerd in opdracht van het Samenwerkingsverband VO de Meierij. 2. Interviews met uitvoerenden van alle vormen van zorg die op dit moment op het Sint-Janslyceum worden aangeboden. 3. Documenten van het Sint-Janslyceum: - de ‘Infogids voor medewerkers’; - het ‘Beleid inzake zorgleerlingen van het Sint-Janslyceum’ , vastgesteld in de MR in 2005; - de brochure ‘Algemene informatie en begeleiding 2007-2008’. 4. Meerjaren Zorgplan 2005 – 2009 van het Samenwerkingsverband VO de Meierij. 5. Kwaliteitscriteria voor het ZorgAdviesTeam in het voortgezet onderwijs, uitgave van ZioS Utrecht, 2006; redactie I. Anthonijsz e.a. 6. Diverse publicaties: - A.Bootsman en I.Spee, Willemijn en het belang van een goede zorgstructuur, Utrecht/’s-Hertogenbosch 2006; - Startdocument Onbeperkt Leren, G. Witteveen, Utrecht, 2006; - Nieuwsbrieven van het Samenwerkingsverband VO de Meierij. 41
7. 8.
Scholingsbijeenkomsten waaraan is deelgenomen door werkgroepleden T. Bruijn en T. van ’t Klooster. Bestaande expertise bij T. Bruijn als zorgcoördinator van het SintJanslyceum en bij S. Hörmann-Vorst als voormalig coördinator bijzondere zorg van een scholengroep voor primair onderwijs in de Langstraat.
1.D. BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN 1.D.1. RESULTATEN / CONCLUSIES ZORGSCAN. In de zorgscan is onderzocht: - hoe medewerkers van de school de zorgverlening zoals die plaats vindt waarderen. - hoe de zorgverlening die het SJL zich verhoudt tot de zorgverlening die andere scholen binnen het samenwerkingsverband VO de Meierij bieden. Uit de zorgscan volgen als aandachtspunt: - Discrepantie tussen de inschatting van aanwezige competenties van docenten en gewenste competenties. - Discrepantie tussen de inschatting van aanwezige verantwoordelijkheid van docenten over de uitvoering van de zorg en de gewenste verantwoordelijkheid. - Discrepantie tussen de inschatting van aanwezige organisatie in de klas en de gewenste organisatie in de klas. Aandachtspunten als het gaat om de score van het SJL vergeleken met de gemiddelde score van andere scholen zijn: - De mate van uitwisseling van informatie over zorgleerlingen. - De verantwoordelijkheid van docenten over de uitvoering van zorg. - Het beleid t.a.v. het zorgaanbod. - Het beleid t.a.v. de aanpak van zorg, organisatie in de klas, organisatie in de school. 1.D.2. CONCLUSIES VAN DE INTERVIEWS MET UITVOERENDEN VAN ZORG OP HET SINTJANSLYCEUM Uit de gesprekken met de uitvoerenden van de zorg zijn de volgende hoofdconclusies getrokken: - Het ontbreekt aan goede taakomschrijvingen, waarin behalve de taak als zodanig ook wordt geëxpliciteerd wat de inhoud van de begeleiding zou moeten zijn, welke frequentie en/of duur de begeleiding zou moeten hebben, hoe de evaluatie en rapportage plaatsvindt, wanneer doorverwijzing en/of raadpleging van (welke) anderen over een eventueel vervolgtraject dient plaats te vinden, wie waarvoor verantwoordelijk is, wie waarop kan worden aangesproken en door wie hij/zij kan worden aangesproken. - Het ontbreekt aan overzicht welke leerlingen in welke periode welke begeleiding hebben gehad en wat die begeleiding heeft opgeleverd. Dit laatste punt hangt uiteraard ook samen met de rapportagetaak hierboven genoemd. Hierbij hoort natuurlijk de vraag: wie moet het overzicht hebben, waar heeft hij/zij dat voor nodig, wat doet hij/zij daarmee, waarvoor is dat overzicht bruikbaar? Ook hier kan een expliciete taakomschrijving helpen. - Veel uitvoerenden bleken het prettig te vinden dat ze eens een keer van gedachten konden wisselen over de door hen uitgevoerde taken, dat er een vorm van aandacht was voor het werk dat ze doen. Per vorm van begeleiding kwamen de volgende aandachtspunten aan de orde: 42
1 Remedial teaching (rt): - Er zijn 6 groepen die actief zijn onder de noemer rt, maar die niet of nauwelijks met elkaar communiceren (rt screening; rt vanuit samenwerkingsverband / maatwerktraject; rt brugklas; rt t2 en t3; rt ne h2 en h3; rt ne t2 en t3). - Onduidelijk is de afbakening van vakbegeleiding tegenover rt. - De info van screening naar uitvoering en vervolgens na afloop van de rt verloopt niet eenduidig. - Er is kennelijk geen duidelijkheid over aanwezigheidsplicht. 2 jeugdverpleegkundige (jvp) / schoolarts: - Van het inloopspreekuur van de jvp wordt nauwelijks gebruik gemaakt. De jvp valt dit op in vergelijking met andere scholen. - Communicatie en terugkoppeling over leerlingen die de jvp heeft gezien loopt gebrekkig. - De jvp mist net als de schoolarts een ZAT. 3 schoolmaatschappelijk werkster (smw): - Aanmelding van leerlingen vindt plaats door allerlei personen en vaak indirect; in nogal wat gevallen wordt daarbij geen nadere info verstrekt en is de bron van de aanmelding voor de smw onduidelijk. - Terugkoppeling is lastig, omdat er geen vast aangewezen persoon is en omdat vaak onduidelijk is van wie de aanmelding afkomstig is. - De smw mist een ZAT. 4 werkgroep kinderen van gescheiden ouders: - Er bestaat geen verzamellijst van leerlingen die in deze situatie zitten dan wel gezeten hebben. Daardoor moet de werkgroep zelf achter de deelnemende leerlingen aan. Als deze informatie wel aanwezig zou zijn, zou de werkgroep doelgerichter kunnen werven c.q. kunnen wijzen op het bestaan van deze vorm van begeleiding. 5 vertrouwensgroep: - De leden zijn niet gecertificeerd volgens de normen die tegenwoordig gelden voor iemand die binnen een school met de titel vertrouwenspersoon bijbehorende taken heeft. Gelet op de afspraken binnen het samenwerkingsverband en de huidige regelgeving door de overheid vraagt dit aspect om aandacht. - De contacten van leerlingen met een van de vertrouwenspersonen vinden tijdens lessen plaats, regelmatig zonder voorafgaande mededeling. In de praktijk word je daarbij soms overvallen als docent, b.v. als je een toets hebt. - De werkwijze, procedures, ondersteuningstermijnen, resultaten van de begeleiding door de vertrouwensgroep zijn onvoldoende inzichtelijk voor anderen binnen de school alsmede voor externe hulpverleners zoals schoolarts, jeugdverpleegkundige en schoolmaatschappelijk werk. - De vertrouwensgroep kan niet goed functioneren als vertrouwelijkheid niet gewaarborgd is. 6 studiehuisuur: - Met de vernieuwde tweede fase is het studiehuisuur verdwenen; de conclusies uit de gesprekken zijn daardoor niet meer relevant. 7 faalangstreductietraining: - Er is meer vraag dan aanbod. 8 concentratie en taakaanpak: - Omdat er ook op dit punt geen centrale registratie is, moet de werkgroep achter zijn eigen leerlingen aan. 9 overdracht van informatie primair onderwijs voortgezet onderwijs:
43
-
In een aantal gevallen is de overdracht van informatie ontoereikend. Ouders beslissen welke informatie wel/niet doorgegeven wordt. Soms missen wij daardoor informatie die nodig is voor adequate begeleiding en/of komt die te laat op gang.
Scholing van zorguitvoerders: Het kan helpen als er een soort register wordt aangelegd van medewerkers met scholing en/of deskundigheid die zij hebben, wanneer die is verworven, of en zo ja hoe die wordt onderhouden, aan welke deskundigheidsbevordering de school behoefte heeft e.d. Directie, zorgcoördinator en de direct leidinggevende kunnen daar gebruik van maken. Een gedeelte van bovenstaande informatie is verouderd, omdat er lopende de samenstelling van dit beleidsplan al wijzigingen zijn doorgevoerd: - De begeleidinglessen in het kader van rt en vakmatige ondersteuning vinden nu plaats onder de noemer steunlessen. De groepen in de steunlessen worden samengesteld op basis van de ondersteuningsvraag van de leerlingen; er is dus een gedifferentieerd aanbod. - De terugkoppeling van schoolmaatschappelijk werk vindt nu plaats naar Titia Bruijn. - Er is een nieuw vragenformulier dat bij het aanmeldingsgesprek voor nieuwe (brugklas)leerlingen wordt gebruikt. Dit leidt tot betere informatie van de ouders naar de school. - Er is een ZorgAdviesTeam (ZAT) aan de slag gegaan. 1.E. VERANTWOORDING VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE WERKGROEP Onderdeel 1 van de opdracht aan de werkgroep is: Inventarisatie van de huidige zorg en samenhangende coördinatie- en communicatielijnen; inventarisatie van extra wensen en ontbrekende zorg. Vraag: Levert dit rapport een inventarisatie van de huidige zorg? Antwoord: ja; zie 1.D. Vraag: Levert dit rapport een Inventarisatie van samenhangende coördinatie- en communicatielijnen? Antwoord: Wat nogal eens blijkt te ontbreken valt moeilijk te inventariseren! Het onderzoek bevestigt de indruk uit eerdere onderzoeken dat de coördinatie en communicatie er vaak informeel wel is, maar dat veel uitvoerenden van mening zijn dat de samenhang daarin beter kan en moet. Informeel gebeurt er veel (goeds!), aan vastlegging en procesbewaking ontbreekt het nogal eens. Dit plan levert naar de verwachting van de werkgroep een aantal punten tot verbetering: - Het formuleert een missie en een visie. (Zie 6.1 en 6.2) - Het bakent duidelijk af welke ondersteuning het Sint-Janslyceum denkt te kunnen bieden, hoe je voor die ondersteuning in aanmerking komt, wie erover beslist, voor welke ondersteuning wij externe instanties willen inschakelen. (Zie 6.3. en 6.4 alsmede bijlage 2) - Het beschrijft duidelijker dan op dit moment het geval is taken en verantwoordelijkheden van een aantal betrokkenen bij de ondersteuning van leerlingen, in het bijzonder van diegenen die een rol hebben bij de procesbewaking. (Zie bijlage 2). - Het doet het voorstel om meer dan thans het geval is te werken met handelingsplannen, waarin wordt beschreven welke ondersteuning er plaats vindt, voor hoe lang, welk resultaat dat zou moeten opleveren en wat een volgende stap zou moeten zijn indien onverhoopt het beoogde resultaat niet bereikt wordt. (Zie bijlage 4). - Het doet een voorstel om een LVS voor ondersteuning in te voeren 44
-
Het doet het voorstel om een ZAT in te voeren; daar wordt duidelijk of de school een ondersteuningstraject zelf een vervolg geeft of dat de ondersteuning geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen naar externe instanties of hulpverleners. (Zie bijlage 6). Vraag: Levert dit rapport een inventarisatie van extra wensen en ontbrekende zorg? Antwoord: Nee, want afgezien van de behoefte aan meer samenhang en coördinatie, waarover we hierboven al hebben gesproken, zijn er geen extra wensen. Datzelfde geldt voor ontbrekende zorg c.q. ondersteuning. In beginsel is het huidige aanbod van ondersteuning goed naar ons idee, maar wel moet de procesbewaking en communicatie beter. Onderdeel 2 van de opdracht: Onderzoek naar mogelijkheden de huidige zorg uit te breiden naar de hierboven omschreven doelgroep: de leerling die cognitief het onderwijs aankan, maar om andere redenen toch uitvalt of dreigt uit te vallen. Vraag: Levert dit rapport meer mogelijkheden om leerlingen die uit dreigen te vallen meer c.q. betere ondersteuning te bieden? Antwoord: Ja. Uiteraard niet het rapport als zodanig, dat is maar papier. Maar als de betrokken medewerkers bereid zijn om de cultuuromslag te maken die in de voorstellen van de werkgroep besloten liggen, dan zij wij er van overtuigd dat de kwaliteit van de ondersteuning die het Sint-Janslyceum zijn leerlingen biedt toeneemt. Die kwaliteitsverbetering wordt naar onze mening enerzijds bereikt door betere procesbewaking, anderzijds door een beter (en tijdiger) inschatten waar de grenzen van onze ondersteuningsmogelijkheden liggen en wanneer beter een beroep gedaan kan worden op expertise buiten de school. Het voorstel om een ZAT in te voeren lijkt ons daarbij van wezenlijk belang. Onderdeel 3 van de opdracht: Onderzoek naar en aanpassing van het huidige verwijsbeleid. De indruk bestaat dat nogal wat leerlingen in een bepaalde begeleidingssfeer blijven hangen, zonder dat er gericht gezocht wordt naar andersoortige hulp. Vraag: levert het onderzoek op dat leerlingen in een bepaalde begeleidingssfeer blijven hangen? Antwoord: ja. Te vaak komt het voor dat onduidelijk is welke ondersteuning een leerling gehad heeft, of en zo ja wat die heeft opgeleverd, hoe lang die ondersteuning heeft plaatsgevonden, of het niet nodig zou zijn een leerling door te verwijzen, intern dan wel extern. Voor iedere vorm van ondersteuning zou via handelingsplannen geexpliciteerd moeten worden: wat gaan we doen, hoe doen we het, hoe lang doen we het, wat moet het opleveren, wanneer, hoe, door wie of met wie evalueren we het doorlopen ondersteuningstraject. Wat voor iedere vorm van ondersteuning zou moeten gelden zou uiteraard ook moeten gelden voor de ondersteuning die via de vertrouwensgroep wordt geboden. Gelet op de vertrouwelijkheid die daar in acht moet worden gehouden zal daar geanonimiseerd gerapporteerd moeten gaan worden en vervolgens beoordeeld of een leerling doorverwezen zou moeten worden naar externe hulpverleners dan wel onder de hoede blijft van leden van de vertrouwensgroep. Vraag: levert dit rapport een voorstel op tot aanpassing van het verwijsbeleid c.q. gericht zoeken naar andersoortige hulp? Antwoord: ja. Voor verdere onderbouwing wordt verwezen naar de antwoorden bij deel 1 en deel 2 van de opdracht. Onderdeel 4 van de opdracht: 45
Opstellen van taakomschrijvingen van al diegenen die zich met de leerlingenzorg bezighouden; vastleggen van verantwoordelijkheden. Vraag: geeft het rapport taakomschrijvingen, met inbegrip van de bijbehorende verantwoordelijkheden, van al diegenen die zich met de leerlingenzorg bezighouden? Antwoord: Nee en ja. Nee: Het rapport bevat nog geen taakomschrijvingen van de collega’s die uitvoering geven aan ondersteuningstaken zoals vakbegeleiding, rt, faalangst, concentratie en taakaanpak, interne begeleiders, examenvrees, rouw en verdriet, kinderen geconfronteerd met scheiding, sociale vaardigheden, vertrouwensgroep. In de planning zit wel dit beleidsplan uit te breiden met taakomschrijvingen. Wat verder ontbreekt is een taakomschrijving voor diegene die binnen de centrale directie beleidsverantwoordelijkheid heeft voor het gebied leerlingenzorg. Wat mag van deze functionaris in beleidsmatig en aansturend opzicht worden verwacht? Ook voor dit onderdeel zal een voorstel volgen. Ja: Het rapport geeft wel taakomschrijvingen voor de ring om de uitvoerenden heen, zoals daar zijn docenten i.h.a., mentoren, jaarlaagcoördinatoren, adjunct sectordirecteuren en ondersteuningscoördinator. Onderdeel 5 van de opdracht: Optimaliseren van de overlegstructuren, zodat met een minimale hoeveelheid overleg en communicatie een maximaal rendement van de investeringen in de ondersteuning behaald kan worden. Vraag: levert het rapport de gevraagde optimalisering van de overlegstructuren? Antwoord: Dat zal in de praktijk moeten blijken. Het overleg dat volgens de werkgroep nodig is maakt onderdeel uit van de taakomschrijvingen die zijn opgenomen in bijlage 1. Om tot een beter rendement te komen van de investeringen in de ondersteuning van leerlingen is meer overleg nodig en er moet adequater worden vastgelegd dan waar we tot nu toe mee volstonden. Onderdeel 6 van de opdracht: Als optie: onderzoek naar scholingsbehoefte van deelnemers aan de zorgbegeleiding. Aan dit onderdeel is de werkgroep nog niet toegekomen. Onze verwachting is wel dat we behalve in termen van scholingsbehoefte ook in termen van noodzaak van scholing moeten denken. Er stromen andere leerlingen in met andere vragen om ondersteuning dan in het verleden het geval was. Om deze leerlingen adequaat te ondersteunen in overeenstemming met nieuwe kwaliteitseisen zal scholing noodzakelijk zijn.
46
BIJLAGE 2 TAAKOMSCHRIJVINGEN VOOR HET GEBIED LEERLINGONDERSTEUNING In het schematisch overzicht uit het beleidsplan is te zien dat op de eerste twee niveaus, boven de stippellijn dus, de ondersteuning van leerlingen volledig plaats vindt op het niveau van de school. Vanaf niveau 3 komen ook buitenschoolse ondersteuners in beeld. Samen met de vertegenwoordigers vanuit de school overleggen zij welke ondersteuning de leerlingen die in het ZAT worden ingebracht nodig hebben. Niveau 1 t/m 3 kunnen we ook noemen de interne ondersteuningsstructuur. Op niveau 3 is het mogelijk dat de leerling wordt terugverwezen naar ondersteuning door schoolmedewerkers. In veel gevallen zal echter verwijzing naar externe ondersteuners het resultaat zijn. In deze bijlage gaat het om de ondersteuning waarbij medewerkers van de school direct en actief zijn betrokken. Het gaat dus om de niveaus 1 t/m 3. De nadere uitwerking houdt vooral in een beschrijving van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van al degenen die in dienst zijn van het SJl en een taak hebben bij de organisatie en/of de uitvoering van de ondersteuning van leerlingen. In deze bijlage staan de taakomschrijvingen, uiteraard beperkt tot het terrein van ondersteuning van leerlingen, voor: - de adjunct sector directeur; - de jaarlaagcoördinatoren; - de zorgcoördinator; - de mentoren; - de docenten. TAAKOMSCHRIJVING ADJUNCT-SECTORDIRECTEUR (ASD)
De adjunct-sectordirecteur (asd) is de eindverantwoordelijke voor de leerlingondersteuning binnen zijn afdeling; die eindverantwoordelijkheid houdt in: - De asd stuurt de jaarlaagcoördinatoren (jlc) binnen zijn afdeling aan waar het gaat om leerlingondersteuning. - De asd initieert en ontwikkelt in samenspraak met de jlc en de zorgcoördinator aanpassingen in de ondersteuning. - De asd informeert de kerndirectie over de stand van zaken en de ontwikkelingen m.b.t. leerlingondersteuning binnen zijn afdeling. - De asd controleert de correcte uitvoering binnen zijn afdeling van het vastgestelde beleid inzake leerlingondersteuning. - De asd volgt met steun van de zorgcoördinator lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen op het terrein van de ondersteuning van leerlingen. - De asd evalueert d.m.v. een jaarverslag waarin hij uiteenzet welke activiteiten door hem zijn uitgevoerd op ieder van de hierboven vermelde terreinen. Onderdeel van dit verslag is een plan van aanpak en/of een lijst van aandachtspunten en actiepunten voor het eerstvolgende schooljaar. TAAKOMSCHRIJVING JAARLAAGCOÖRDINATOREN (JLC)
De jlc is de eerstverantwoordelijke voor de uitvoering van de leerlingondersteuning binnen zijn jaarlaag; die eerste verantwoordelijkheid houdt in: - De jlc legt de informatie van aanmelding en intake vast in een leerlingdossier. - De jlc stuurt de mentoren binnen zijn jaarlaag aan.
47
-
-
-
-
-
De jlc draagt aan het begin van een schooljaar in een gesprek de leerlingdossiers over aan de mentor en legt vast welke aandachtspunten en afspraken er zijn of moeten worden gemaakt. De jlc stelt op voorstel van en in overleg met de mentor in handelingsplannen vast welke vorm van ondersteuning een leerling krijgt; zonodig wordt daarbij advies ingewonnen bij de zorgcoördinator. De jlc informeert zijn asd over de uitvoering van de leerlingondersteuning in zijn jaarlaag. De jlc controleert of mentoren op de overeengekomen wijze uitvoering geven aan de taken die aan hen zijn toevertrouwd en stelt zo nodig bij. De jlc geeft gevraagd of ongevraagd advies aan de asd over aanpassingen in de leerlingondersteuning. De jlc overlegt tenminste tweemaal per rapportperiode met de individuele mentoren over de gang van zaken met de ondersteuning van leerlingen; in dit overleg staat het opstellen, bijstellen en evalueren van (lopende) handelingsplannen centraal; van dit overleg wordt vastgelegd welke leerlingen besproken zijn; voor de inhoud kan volstaan worden met verwijzing naar de handelingsplannen. De jlc maakt tenminste een maal per rapportperiode tijdens teamvergaderingen tijd vrij voor een leerling-bespreking volgens de incidentmethode De jlc stelt in overleg met de mentor, en zonodig met ondersteuning van de zorgcoördinator, het rapport op dat nodig is voor het inbrengen van een leerling in het ZAT. De jlc woont vergaderingen van het ZAT bij indien daar een leerling wordt besproken uit de eigen jaarlaag.
TAAKOMSCHRIJVING ZORGCOÖRDINATOR De zorgcoördinator coördineert de ondersteuning van leerlingen. De zorgcoördinator doet dat zowel binnen de school als in de contacten van de school met buitenschoolse instellingen of behandelaars die betrokken zijn of betrokken zouden moeten worden bij de ondersteuning van leerlingen. De zorgcoördinator (zc) is daarmee de verbindende schakel tussen enerzijds de ondersteuning binnen de school en anderzijds externe betrokkenen. - De zc archiveert en beheert de onderzoeksrapporten die aan de school ter hand worden gesteld door ouders. - De zc geeft de informatie uit onderzoeksrapporten die noodzakelijk is voor adequate ondersteuning door aan mentoren. - De zc beslist welke faciliteiten aan ondersteuningsleerlingen worden toegekend. - De zc informeert mentoren en jlc over de faciliteiten die zijn toegekend. - De zc stelt ter informatie van docenten en t.b.v. proefwerkweken overzichten op van leerlingen die in aanmerking komen voor tijdverlenging bij toetsen en/of vergroting van toetsopgaven. - De zc verzorgt de uitgifte van faciliteitenpassen aan leerlingen die daarvoor in aanmerking komen. - De zc adviseert desgevraagd jlc bij het opstellen van handelingsplannen. - De zc ondersteunt desgevraagd de jlc bij het opstellen van het rapport voor het inbrengen van een leerling in het ZAT. - De zc verzorgt namens de school de melding bij de inspectie van leerlingen die gebruik maken van bepaalde faciliteiten. - De zc begeleidt op verzoek van ouders de aanvraag van rugzakgelden. - De zc coördineert de aanlevering van gegevens door betrokkenen binnen de school inzake aanvraag rugzakgelden. 48
-
De zc begeleidt het opstarten binnen school van ondersteuning die voortvloeit uit toekenning van rugzakgelden. De zc onderhoudt de contacten met de Regionale Expertisecentra (REC) en de ambulante begeleiders van de REC’s. De zc begeleidt leerlingen naar een REC-school of andere vorm van speciaal onderwijs indien noodzakelijk. De zc draagt kandidaten voor aan het management voor de taak intern begeleider. De zc bemiddelt tussen ouders/leerlingen/docenten bij problemen. De zc verzorgt de aanmelding van leerlingen bij het het ACT (Advies- en Consultatie Team) van het regionaal samenwerkingsverband v.o. De Meierij. De zc draagt zorg voor de terugkoppeling van informatie/aanbevelingen/ conclusies van het ACT. De zc verzorgt de aanvraag voor maatwerktrajecten bij het regionaal samenwerkingsverband VO De Meierij. De zc beheert en archiveert de uitwisseling van gegevens aan of van externe instanties. De zc beoordeelt aanvragen om een dyslexieonderzoek door ouders, docenten of mentoren. De zc beslist welke leerlingen in aanmerking komen voor afname op school van de GIVO-test. De zc besluit op basis van vastgelegde procedures welke leerlingen in aanmerking komen voor een via de school uit te voeren dyslexieonderzoek. De zc volgt lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen op het terrein van de ondersteuning van leerlingen. De zc stelt een jaarplanning op voor de bijeenkomsten van het ZAT. De zc stelt agenda’s op, maakt verslagen van de bijeenkomsten van het ZAT en zorgt voor verspreiding naar betrokkenen. De zc woont de vergaderingen voor zorgcoördinatoren bij die het Samenwerkingsverband VO de Meierij organiseert. De zc stemt de zorg op school af met zorg buiten school. De zc onderhoudt contacten met externe instanties en behandelaars. De zc is aanspreekpunt voor externe instanties, zoals politie, justitie, bureau kinderbescherming, algemeen meldpunt kindermishandeling, Herlaarhof, leerplichtambtenaren, externe behandelaars.
TAAKOMSCHRIJVING MENTOREN
De mentor van een leerling is binnen het kader van de ondersteuning verantwoordelijk voor de uitvoering van de volgende taken: - De mentor neemt de dossiers door die door de jlc worden aangereikt over de leerlingen van zijn klas. - De mentor werkt na ieder (afgesproken) contact met een leerling of zijn ouders het dossier bij, met inbegrip van het formulier van het leerlingvolgsysteem (LVS). - De mentor signaleert in de loop van een schooljaar bij de jlc welke leerlingen welke belemmeringen ervaren en stemt met de jlc af of er een handelingsplan moet komen. - De mentor stelt handelingsplannen in concept op en legt deze ter bekrachtiging voor aan de jlc. - De mentor voert handelingsplannen uit indien en voor zover daarin een taak voor de mentor is opgenomen. - De mentor overlegt tenminste twee maal per rapportperiode met zijn jlc over de gang van zaken met de ondersteuning van leerlingen; in dit overleg staat het opstellen en/of bijstellen en het evalueren van (lopende) handelingsplannen centraal; 49
-
-
van dit overleg wordt door de mentor vastgelegd welke leerlingen besproken zijn, voor de inhoud kan volstaan worden met verwijzing naar de handelingsplannen; handelingsplannen worden bijgewerkt door de mentor. De mentor overlegt met de jlc, zo nodig met ondersteuning van de zorgcoördinator, over de inhoud van het rapport dat nodig is voor het inbrengen van een leerling in het ZAT. De mentor informeert de docenten van een leerling met ondersteuning over de doelen die in het handelingsplan zijn opgenomen. De mentor geeft indien de zc daarom verzoekt informatie door aan docenten. De mentor bereidt met de jlc de bespreking voor tijdens rapportvergaderingen van ondersteuningsleerlingen. De mentor reikt de jlc aan het eind van het schooljaar de bijgewerkte leerlingdossiers aan
TAAKOMSCHRIJVING DOCENTEN
De docent is in het kader van de ondersteuning verantwoordelijk voor de uitvoering van de volgende taken: - De docent signaleert bij de mentor leerlingen die belemmeringen ervaren. - De docent geeft zich rekenschap van de leerlingen met ondersteuning in de klassen waarin hij les geeft en van de aard van de belemmering. Dat houdt in: - kennis nemen van de info die door de mentor wordt aangereikt; - de betrokken leerling laten weten hoe hij rekening denkt te kunnen houden met de belemmering van de leerling; - de faciliteiten respecteren die de leerling middels een zorgpas zijn verleend; - uitvoering geven aan sectieafspraken inzake leerlingen met ondersteuning en ondersteuningsfaciliteiten. EIGENSCHAPPEN EN KWALITEITEN VAN EEN LEERLINGBEGELEIDER
Om de eerste opvang van leerlingen met een probleem goed uit te voeren moet de leerlingbegeleider beschikken over een aantal eigenschappen en kwaliteiten: a. het vertrouwen van de leerlingen genieten b. letterlijk en figuurlijk gemakkelijk te benaderen zijn c. met leerlingen goed kunnen communiceren (m.n. goed kunnen luisteren) d. een invoelend vermogen hebben, in staat zijn elk probleem serieus te nemen, en signalen van kinderen te kunnen verstaan e. kennis hebben van de eventuele gevolgen die problemen kunnen veroorzaken voor de leerling f. op de hoogte zijn van de hulp (doorverwijs) mogelijkheden voor betreffende leerling g. deskundig zijn op het gebied van primaire hulp
50
BIJLAGE 3 ONDERSTEUNINGSKAART VAN HET SINT-JANSLYCEUM Om welke (behoefte aan) ondersteuning gaat het?
Wie komen in aanmerking?
Door wie verzorgd?
Hoe kunnen leerlingen deze ondersteuning krijgen?
Individuele hulpvraag
Alle leerlingen
Faalangst
Brugklassers leerlingen onderbouw (incidenteel)
Vertrouwensgroep Docent met scholing
Sociale vaardigheden
Brugklassers
Docent met scholing; Oosterpoort
Examenvreestraining
Leerlingen examenklassen
Docent met scholing
Kinderen geconfronteerd met scheiding
Alle leerlingen
Docent met scholing
Kinderen geconfronteerd met rouw/verdriet
Alle leerlingen
Docent met scholing
Motivatie
Alle leerlingen
Mentor
Concentratie – en taakaanpak
Brugklassers.
Docent
Dyslexie
Leerlingen met een geldige dyslexieverklaring
Dyscalculie
Vakmatige begeleiding voor Ne, MVT en wi
Leerlingen met een geldige dyscalculieverklaring Brugklassers en leerlingen mavo2,3
Vakdoc. NE, MVT of doc. met rt-opl. Faciliteitpas Vakdocent Faciliteitpas
Op eigen verzoek of via mentor of ouders Signalering door docent of ouders; via SVL en/of SSAT Voordracht door mentor en jlc Signalering door mentor, docent, ouders Voordracht door mentor en jlc Op eigen verzoek of via mentor of ouders Voordracht door mentor en jlc Op eigen verzoek of via mentor of ouders Voordracht door mentor en jlc Op eigen verzoek of via mentor of ouders Voordracht door mentor en jlc Op eigen verzoek of via mentor of ouders Voordracht door mentor en jlc Naar aanleiding van behaalde resultaten. Voordracht door mentor en jlc Na overleggen geldige dyslexie-verklaring
NLD (Non-verbal learning disorder)
Leerlingen met een geldige verklaring
mentor faciliteitpas
Gilles de la Tourette
Leerlingen met een geldige verklaring
mentor
Na overleggen geldige verklaring
Organisatie- en plan-
brugklas
studiecoach
In overleg met mentor en
51
vakdocent
Na overleggen geldige dyscalculieverklaring. Advies vakdocenten of eigen verzoek Voordracht door mentor en jlc Na overleggen geldige verklaring
ningsproblemen Vakspecifieke problemen
Alle leerlingen
Pesten
Alle leerlingen
Bovenbouwleerlingen via peersupport Mentor en jlc
Leerlingen met een geldige verklaring
mentor faciliteitpas
Na overleggen geldige verklaring
Leerlingen met een geldige verklaring
mentor faciliteitpas
Na overleggen geldige verklaring
Leerlingen met een geldige verklaring
mentor faciliteitpas
Na overleggen geldige verklaring
Leerlingen met een geldige verklaring
intern begeleider. ambulante begeleider coördinator rugzaklln. faciliteitpas mentor of intern begeleider faciliteitpas mentor of intern beg. faciliteitpas
Na besluit toekenning rugzakgelden.
CLUSTER 1 Visueel gehandicapten maatwerkondersteuning CLUSTER 2 Auditief gehandicapten maatwerkondersteuning CLUSTER 3 Verstandelijk of motorisch gehandicapten maatwerkondersteuning CLUSTER 4 ASS (Autistisch Spectrum Stoornissen)
ADHD
Alle leerlingen met een geldige verklaring
OCD (Oppositional Conduct Disorder)
Alle leerlingen met een geldige verklaring
52
JLC Op aanvraag en door bemiddeling van coördinator van deze begeleiding verzoek leerlingen of ouders of via een signaal van docenten Voordracht door mentor en jlc
Na overleggen geldige verklaring Intern begeleider na toekennen rugzak Na overleggen geldige verklaring Intern begeleider na toekennen rugzak
BIJLAGE 4
FORMAT FORMULIER HANDELINGSPLAN Individueel handelingsplan Naam leerling: Geboortedatum: Klas: Mentor: Aanvang uitvoering handelingsplan: Evaluatiedatum: Aanwezigen: Testgegevens (alleen bij opstellen 1e handelingsplan) . Citoscore . Schooladvies aanleverende school . (aanvullende) onderzoeksgegevens . onderwijskundig rapport aanleverende school
Hulpvraag Beschrijf concreet (SMART) wat de hulpvraag van de leerling is (bijv. op het gebied van werkhouding, auditief geheugen, technisch lezen, rekenen/wiskunde, gedrag t.o.v. medeleerlingen, sociale weerbaarheid).
Doel Beschrijf in observeerbare of meetbare termen van eindgedrag (bijv. pestgedrag verdwijnt, beheerst rekenniveau …, kan zich … minuten op één taak concentreren).
Tijdpad Geef aan voor welke periode het handelingsplan geldt (bijv. van week … tot week…).
Aanvullende informatie Geef aan welke informatie van invloed kan zijn op de uitvoering van het plan (bijv. familieomstandigheden zoals ziekte of scheiding, lid worden van een sportclub).
53
Uitvoering Geef aan welke methodieken (pedagogisch en/of didactisch) en materialen gebruikt worden.
Uitvoerder(s) Wie voert de begeleiding uit?
Concrete begeleidingsacties Beschrijf concreet en specifiek (SMART) de acties (bijv. afspraken met leerlingbegeleider, data waarop RT of specifieke training wordt gegeven, welke aangepaste leerstof wordt aangeboden)
Evaluatie Geef aan wanneer de evaluatie is en hoe dit gebeurt (bijv. rekentest op 12 maart, bespreken met ouders en zorgteam op 15 maart)
Vervolgafspraken Hier komt aan de orde of aanpassingen van het plan noodzakelijk zijn, of er vervolgonderzoek nodig is, of specifieke hulp/actie niet meer nodig is, enz.
Dit formulier opbergen in het dossier van de leerling.
54
BIJLAGE 5. Eigenschappen en kwaliteiten van een vertrouwenspersoon. Om de eerste opvang van leerlingen en personeel goed te kunnen uitvoeren zal de vertrouwenspersoon moeten beschikken over een aantal eigenschappen en kwaliteiten: a. het vertrouwen van de leerlingen en collega’s genieten b. letterlijk en figuurlijk gemakkelijk te benaderen zijn c. beschikken over goede communicatieve vaardigheden d. en staat zijn om élke klacht serieus te nemen e. in staat zijn om de signalen van eenieder te kunnen verstaan f. in staat zijn om een eigen mening, gevoel op een zijspoor te zetten, en als dat moeilijk wordt de klacht te bespreken en/of over te dragen aan een medevertrouwenspersoon g. kennis hebben van de mogelijke gevolgen die een klacht (op het gebied van machtsmisbruik en seksuele intimidatie) kan hebben voor de persoon in kwestie én de omgeving h. met vertrouwelijke gegevens kunnen omgaan i. in staat zijn eenvoudige dossiervorming te realiseren j. deskundig zijn op het terrein van opvang en verwijzing k. in staat zijn om de eigen grenzen tussen eerste opvang en verwijzing van een klager naar de externe vertrouwenspersoon in het oog te houden. Wat mag de vertrouwenspersoon? Naast een duidelijke taakomschrijving dienen de bevoegdheden van de vertrouwenspersoon te worden vastgelegd. Daarmee wordt verwarring voorkomen over wat deze wel en niet mag ondernemen in het kader van de taakuitoefening. Om de taak te kunnen uitoefenen moet de vertrouwenspersoon: 1. eerste gesprek voeren met de melder 2. verwijzen naar de externe vertrouwenspersoon 3. voorlichting geven over de taak/functie en over machtsmisbruik en seksuele intimidatie in het algemeen Wat heeft de vertrouwenspersoon nodig? Het is voor de vertrouwenspersoon op de eerste plaats noodzakelijk dat iedereen binnen de school op de hoogte is van het bestaan van een vertrouwenspersoon en de wijze waarop gewerkt wordt binnen die taak. Een vertrouwenspersoon dient deskundig aan zijn of haar taak te beginnen. Daarom is scholing waaruit certificering volgt een voorwaarde. De bereikbaarheid. Gezien de privacy (en soms nog steeds het taboe) is het voor alle partijen van belang (leerlingen en hun ouders en personeelsleden) dat zij ongezien en zonder derden met de vertrouwenspersoon kunnen praten. Een ruimte waar rustig gepraat kan worden moet derhalve daarom altijd meteen beschikbaar zijn als een gesprek (in de meeste gevallen urgente situaties) aan de orde is. Belangrijk is dat wordt vastgelegd hoeveel tijd beschikbaar is op jaarbasis om deze taak in te vullen Hierbij hoort ook de mogelijkheid tot (doorlopende) scholing en overleg. Duidelijk moet zijn dat de vertrouwenspersoon zorgt voor de eerste opvang van een klager 55
In geen geval moet de vertrouwenspersoon een belangenbehartigingstaak krijgen voor zowel slachtoffer áls pleger. Dit ondermijnt de vertrouwenspositie ten opzichte van de klager.
Vertrouwenspersonen op het Sint-Janslyceum moeten een scholing hebben gevolgd teneinde hun taak goed te kunnen uitoefenen. Certificering en regelmatige bijscholing is een vereiste, om scherp te blijven en op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op zowel het gebied van preventie, als wel op het gebied van wetswijziging e.d. Cursusmogelijkheden / Scholing: Via APS / KPC : trainingen vertrouwens/contactpersonen Via PPSI: idem + elk jaar aanvullende conferentie.
56
BIJLAGE 6 FORMULIER ZORGTEAM SINT JANSLYCEUM MELDING AAN ZAT (in te vullen door de jlc er/mentor)
Naam leerling:
Mentor:
Geboortedatum: Leerling-nummer: Klas:
Jlc er: Datum van aanmelding:
Omschrijving van het probleem:
Mogelijke oorzaak van het probleem:
Wat is er al gedaan aan het probleem?
Formulering hulpvraag:
Toestemming ouders? Toestemming leerling (in ieder geval als de lln 16 jaar of ouder is)? Afspraken: Wie: Wat:
Evaluatie:
Afgesloten ja/nee Bijlagen: Dossier Rapporten: ja/nee Zo ja: welke?
BIJLAGE 7 57
Werkwijze rugzakleerling
Partijen: Ambulant begeleider Intern begeleider Zorgcoördinator Mentor JLC ASDer Ouders Schoolleider leerlingzaken Papieren: Onderwijskundig rapport en gedragsvragenlijst Rapportage van ondezoek LGF formulier Beschikking Handelingsplan Begeleidingsplan Begeleidingsovereenkomst Visie: Het hebben van een handicap is geen belemmering om toegelaten te worden op het Sint-Janslyceum mits het onderwijsproces niet verstoord wordt en de school de begeleiding kan realiseren binnen de gegeven voorzieningen en de leerling over voldoende capaciteiten beschikt om het onderwijs op school te volgen. Ter beoordeling hiervan wordt bij inschrijving van een rugzakleerling een speciale toelatingscommissie bij elkaar geroepen, bestaande uit de schoolleider leerlingzaken, de ASD van de betreffende afdeling en de zorgcoördinator. Taken schoolleider leerlingzaken: Visie: Visie rondom het rugzakgebeuren op het Sint-Janslyceum uitdragen naar de schoolleiding en het personeel. Afstemming van visie met de schoolleiding. Werkbaarheid: Zorgen voor voldoende scholing bij het personeel. Zorgen voor een hanteerbare situatie wat betreft de rugzakleerlingen voor zowel de docenten als de interne begeleiders en de zorgcoördinator. Heeft de verantwoordelijkheid over de juiste besteding van de gelden. Heeft de verantwoordelijkheid over de facilitering van de interne begeleiders. Houdt dossier bij van scholing van de medewerkers. Communicatie: Bij problemen met rugzakleerlingen informeert de schoolleider de interne begeleider en de zorgcoördinator. Facilitering: Hoort bij de taak. Taken ASD: Aanname: Is hoofdverantwoordelijk voor de aanname op zijn/haar afdeling. 58
Zorgt voor het binnen krijgen van de juiste informatie. Dit betekent: opvragen beschikking, onderwijskundig rapport, kopie rapportage van onderzoek, uitgevoerde handelingsplannen en/of informatie ambulante begeleider en vorige school, informatie ouders. Roept de aanname commissie bij elkaar. Aanname commissie bestaat uit schoolleider leerlingzaken, zorgcoördinator en ASD zelf. Informatie: Zorgt dat hij/zij op de hoogte is van het aantal rugzakleerlingen op school en op zijn/haar afdeling. Informeert de betreffende JLCer. Facilitering: Hoort bij de taak. Taken JLC: Organisatie: Per afdeling is één JLCer verantwoordelijk voor het juiste verloop van de begeleiding. Is voorzitter van de 1x per 8 weken te houden bijeenkomst met ouders, interne begeleider en ambulante begeleider. Verslag hiervan ontvangen en toezien op rondsturen verslag naar ouders, ambulant begeleider en zorgcoordinator.Toezien op juiste overdracht naar het volgend leerjaar. Informatie: Informeert de mentor en de zorgcoördinator. Is op de hoogte van de rugzakleerlingen op zijn/haar jaarlaag. Zorgt dat de overdracht van de rugzakleerling op de juiste wijze plaatsvindt. Spreekt de interne begeleider minimaal 4 maal per jaar. Facilitering: 10 klokuur per leerling Taken Zorgcoördinator: Aanname: Heeft gesprekken met ambulante begeleiders en/of ouders bij eventuele aanname. In dit gesprek worden de grenzen aangegeven van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de school. Er vindt altijd verslaglegging plaats van deze gesprekken. Verslag wordt doorgegeven aan de ASDer van de afdeling. De melding wordt gedaan met behulp van het LGF formulier. Meldt de leerling aan bij de administratie. Beheert het zorgdossier van de leerling en verzorgt de informatie naar de ambulante begeleider in de startfase. Start: Start procedure op bij leerlingen die al op school zitten indien ouders en school samen aangeven dat dit voor het goed functioneren van de leerling noodzakelijk is. Regelt invullen van onderwijskundig rapport en gedragsvragenlijst. Zoekt een interne begeleider. Zoekt een ambulante begeleider. Zorgt voor het eerste contact tussen de begeleiders, ouders en de leerling. Regelt een eerste bijeenkomst met ouders, ambulante begeleider, interne begeleider en speciale JLCer. Draagt de leerling daarna over aan de afdeling. Problemen en hulpverlening: Is aanspreekpunt bij problemen en biedt hulp. Wordt geïnformeerd bij problemen. Houdt toezicht op het functioneren van de ambulante begeleiders. 59
Meldt knelpunten betreffende de rugzakeerling bij de schoolleider leerlingzaken en zoekt mee naar oplossingen om knelpunten op te lossen. Facilitering: 10 klokuur per leerling Taken ambulante begeleider: Spreekt 1 maal in de 4 a 5 weken met de leerling. Initiatief gaat uit van de ambulante begeleider. Spreekt 1 maal in de 4 a 5 weken met de interne begeleider. Initiatief gaat uit van de ambulante begeleider. Zorgt voor begeleidingsovereenkomst. Stelt het begeleidingsplan op. Houdt logboek bij van de contacten Is voorzitter van de bijeenkomsten Kan gevraagd worden dossier onderzoek te doen. Kan gevraagd worden observaties uit te voeren. Deze worden doorgesproken met de interne begeleider. Kan gevraagd worden om gesprekken aan te gaan met docenten. Kan ingezet worden op het moment dat zich een probleem voordoet . Ondersteunt bij het vaststellen van de hulpvragen en doelen. Kan ondersteuning geven bij het opstellen van het handelingsplan. Taken interne begeleider: Stelt handelingsplan op en voert dit uit. Houdt logboek bij van alle contacten en van de begeleiding van de leerling. Maakt verslagen (=aangepast handelingsplan) van alle bijeenkomsten met ouders en ambulante begeleider. Geeft informatie en verslagen door aan mentor, zorgcoördinator en ouders. Heeft minstens 1 x in de week contact met de leerling. Heeft zich geschoold in de problematiek van de leerling. Facilitering: 35 klokuur per leerling Taken mentor: Vervult de normale mentorrol. Leest de verslagen en houdt dossier bij. Informeert de docenten b.t.t. speciale zorg en houdt contact met de interne begeleider over de voortgang. Informeert de JLC tussentijds. Taken ouders: Leveren relevante informatie aan school. Zijn aanwezig bij het overleg van hun kind. Zetten de eventueel noodzakelijke stappen voor de begeleiding buiten school. De leerling: Ontwikkelt zich tot een persoon die, voor zover het in zijn vermogen ligt, tot een persoon die leeftijdsadequaat kan handelen, voldoende vaardigheden en kennis heeft vergaard. Het Sint-Janslyceum kan de leerling afleveren aan het vervolg onderwijs of de arbeidsmarkt.
60
BIJLAGE 8.
Omgaan met een leerprobleem Wat betekent dat, een leerling met een handicap in de klas? Wat leraren en leerlingen moeten weten. De onderstaande informatie is gehaald uit het boek ‘Met de rugzak naar het voortgezet onderwijs. DYSLEXIE: Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau. - Fundamenteel is de acceptatie van het probleem: het is niet tijdelijk, maar blijvend. Leerlingen met hardnekkige lees- en schrijfproblemen worden nooit leerlingen zonder lees- en schrijfproblemen, ongeacht de maatregelen die genomen worden. - Deze leerlingen zijn niet ongeconcentreerd of niet gemotiveerd, maar zijn veelal in de loop van de jaren gedemotiveerd geraakt. - Deze leerlingen hebben vaak meer tijd nodig om informatie te verwerken, maar zijn niet dom. - Deze leerlingen leren moeilijk informatie zonder samenhang uit hun hoofd. - Er bestaat niet een type dyslectische leerling. - Dyslectische leerlingen reageren vaak langzamer dan leeftijdgenoten op klassikaal gestelde vragen. - Deze leerlingen hebben soms moeite met het onder woorden brengen van wat ze precies bedoelen: woordvindingsproblemen; accepteer eenvoudig taalgebruik. - Leg het accent op dat wat ze wel kunnen. - Zeg of schrijf nooit: ‘Je hebt zeker niet geleerd’, maar vraag aan de leerling hoe hij het heeft gedaan. DYSCALCULIE: Dyscalculie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het rekenen en getalsbegrip. - Fundamenteel is de acceptatie van het probleem: het is niet tijdelijk, maar blijvend. Leerlingen met hardnekkige rekenproblemen worden nooit leerlingen zonder rekenproblemen, ongeacht de maatregelen die genomen worden. - Deze leerlingen zijn niet ongeconcentreerd of niet gemotiveerd, maar zijn veelal in de loop van de jaren gedemotiveerd geraakt. - Deze leerlingen hebben vaak meer tijd nodig om informatie te verwerken, maar zijn niet dom. - Deze leerlingen leren moeilijk informatie zonder samenhang uit hun hoofd. - Er bestaat niet een type leerling met dyscalculie. - Leg het accent op dat wat ze wel kunnen. - Zeg of schrijf nooit: ‘Je hebt zeker niet geleerd’, maar vraag aan de leerling hoe hij het heeft gedaan ADHD: Attention Deficit Hyperactivity Disorder; Aandachtsstoornis met hyperactiviteit en impulsiviteit. ADD: Attention Deficit Disorder; Aandachtsstoornis met impulsiviteit maar zonder hyperactiviteit (passief). Dit is een regulatiestoornis, de neurotransmitters werken minder effectief waardoor de leerling storend gedrag vertoont. Zij missen het ‘remsysteem’. Do’s: 61
Accepteren: Geef de mogelijkheid zelfvertrouwen op te bouwen door een relatie met de leerling te hebben en voorkom negatieve situaties. Wees consequent; Begeleid de leerling in moeilijke situaties; Bespreek regels; Geef en bied structuur. Begeleiding en structureren: Geef schema’s en maak een korte planning; Leer de leerling werken met lijsten (wat nu, hoe verder); Geef de leerling een rustige plek in de klas. Werk en taakbegeleiding: Maak deeltaken; Maak eventueel afspraken i.v.m. huiswerk; Geef extra uitleg; Zorg dat huiswerk op vaste plaats opgeschreven staat. Laat de leerling een duidelijke agenda gebruiken. Geef extra tijd indien nodig. . Sleutelwoorden: erkenning, veiligheid en structuur. NLD: Non-verbale leerstoornis, Nonverbal Learning Disabilities. NLD is een neurologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door een profiel van vaardigheden en tekorten. De leerling met NLD heeft een stoornis in de functies van de rechterhersenhelft met als gevolg dat de auditieve en verbale informatieverwerking (horen en praten) bij de leerling veel beter verloopt dan de verwerking van visuele en tactiele informatie (zien en voelen). Dit feeft stoornissen in de informatieverwerking. Profiel van de leerling met NLD De leerling met NLD overziet het geheel niet. De leerling lijkt soms ‘ziende blind’, de wereld kan onbegrijpelijk overkomen. Ruim 65% van de informatie vindt non-verbaal plaats, de leerling met NLD kan deze non-verbale signalen slecht lezen (interpreteren) en voor zichzelf toepassen. Zij zien de bomen maar niet het bos. Zij praten veel, maar zeggen weinig. Ze zien slecht alternatieven en vervallen gauw in routine. Ze leren weinig door ervaring. Do’s Accepteren dat de leerling veel vragen stelt; Respecteer de behoefte aan routinematig en soms ‘slaafs’gedrag. Begeleiding: Evenwicht in het tonen van empathie en het bewaren van afstand. Let niet alleen op wat de leerling zegt, maar vooral wat de leerling doet. Bied de instructie (verbaal) stap voor stap aan. Geef inzicht in sociale situaties. Laat de leerling het gehoorde verbaliseren. Controleer of de leerling het begrepen heeft. Sleutelwoorden: luister ASS: Autisme is een niet makkelijk te vatten handicap, zelfs een eenduidige naamgeving blijkt niet eenvoudig en is bovendien onderhevig aan wetenschappelijke inzichten. Mensen met een autistische stoornis vormen een bontgekleurd gezelschap en de stoornis komt op heel verschillende manieren tot uiting. Autisme is een stoornis in het verwerken van informatie. Hun kijken en denken is gericht op losse fragmenten waar geen logische samenhang tussen bestaat, waardoor er geen ( of onjuiste) betekenis ontstaat. Profiel: Het geheel van autistische stoornissen noemt men een spectrum, om aan te geven dat een autistische stoornis op veel verschillende manieren tot uiting kan komen. Twee veel voorkomende verschijningsvormen die we regelmatig tegenkomen in het vo zijn syndroom van Asperger en PDD-NOS. Syndroom van Asperger: Deze leerling leeft in ‘onze wereld’ maar op zijn eigen manier. Ze hebben kenmerken van autisme maar maken een normale taalontwikkeling door en hebben een gemiddelde tot boven gemiddelde intelligentie. 62
PDD-NOS: Pervasive Development Disorder-Not otherwise Specified. Het gaat hier om een restcategorie van leerlingen die qua ernst en uitgebreidheid van de symptomen minder uitgesproken autistisch zijn. Do’s Accepteren: aanleren wat de leerling niet aanvoelt. Zie gedrag als onmacht niet als onwil. Bepaal wat er gebeurt. Begeleiden: Benut interesse om iets nieuws te leren. Reageer kort en stevig. Motiveer de leerling. Reageer consequent hetzelfde. Gebruik concrete taal. Geef duidelijk boodschappen. Zorg voor een heldere en duidelijke structuur. Controleer of de leerling het begrepen heeft. Bereid de leerling voor op veranderingen. Geef uitleg over gevoelens en vriendschap. Voorkom probleemgedrag, regels blijven herhalen want de leerling leert niet van straf. Vertel klasgenoten waarom deze leerling dat niet kan. Sleutelwoorden: structuur in tijd, interactie en activiteiten. De slechthorende leerling De slechthorende leerling vraagt veel aandacht. Deze leerling moet zich in vergelijking met normaal horenden een eigen plaats veroveren door het overwinnen van een aantal extra hindernissen. Het volgen van de lessen op zich, vraagt al extra aandacht en energie, aangezien alle informatie immers moet doorkomen. Omdat de leerling dat niet alleen kan, is vrijwel altijd hulp van docenten en medeleerlingen noodzakelijk. Daar elke slechthorende leerling op zijn of haar eigen manier met zijn handicap heeft leren omgaan, kan hijzelf het beste aangeven, waar en wanneer de problemen ontstaan. Denk aan het volgende: Zorg voor een rustig klaslokaal zonder omgevingslawaai. Denk aan de juiste plaats in het lokaal i.v.m. spraakafzien. Het lipbeeld van de docent moet voortdurend zichtbaar zijn, dus niet tegelijk spreken en schrijven met de rug naar de groep. Voor de informatieoverdracht gelden de volgende regels: Duidelijk maar niet overdreven articuleren Herhalen en/of samenvatten wanneer achter in het lokaal iets gezegd wordt. Gebruik zo mogelijk visuele ondersteuning. Geef duidelijk de overgang naar een ander onderwerp aan. Geef voorinformatie m.b.t. de te behandelen stof, zodat de leerling zich kan voorbereiden. De dove leerling Als je doof bent dan hoor je niets, of weinig. Dat is duidelijk. Het gevolg ervan, namelijk dat je eigen Nederlandse moedertaal (levens)lang een probleem blijft, is een stuk moeilijker voor te stellen. De taalachterstand van dove leerlingen in het voorgezet on63
derwijs is individueel zeer verschillend, mede afhankelijk van het moment van ontstaan van de hoorstoornis. Door die taalachterstand kunnen de teksten in leerboeken moeilijk toegankelijk zijn. Bij problemen: De ambulant begeleider inschakelen. De leerling met een motorische handicap Een motorische handicap is een lichamelijke handicap. De lichamelijke handicap kan veroorzaakt worden door een grote verscheidenheid van ziektes en aandoeningen waardoor er problemen op somatisch, psychisch, communicatief en sociaal gebied kunnen ontstaan. De problematiek is variabel. De gevolgen van de ziekte of aandoening voor het alledaags functioneren zijn bij het ene kind groter dan bij het andere kind. Bij problemen: De ambulant begeleider inschakelen. N.B. Een aantal leerlingen op onze school zijn ‘rugzakleerlingen’. Zij vallen met hun handicap onder een bepaald cluster (2,3 of 4). Deze leerlingen hebben een ambulant begeleider (iemand van een REC school met kennis van zaken) en een interne begeleider (iemand van onze school). Meer informatie: zie www.balansdigitaal.nl
64
BIJLAGE 9
Dyslexie en dyscalculie Het Sint-Janslyceum leidt leerlingen op tot een volwaardig diploma. Gezien de eisen die de overheid daaraan stelt, betekent dat, dat alle leerlingen uiteindelijk, afgezien van mogelijke vrijstellingen, aan dezelfde eisen moeten voldoen, ook leerlingen met dyslexie of dyscalculie, hierna kortweg zorgleerlingen genoemd. De school helpt zorgleerlingen te voldoen aan deze vereisten ondanks hun handicap/leerprobleem. Met andere woorden: de school faciliteert en stimuleert de leerling zelf oplossingen te vinden, zodat de leerling gemotiveerd blijft en zelf zijn oplossingen vindt om met zijn leerprobleem om te gaan. De leerling is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor zijn leerproces. De basis voor het verstrekken van (extra) hulp is altijd de officiële dyslexie/dyscalculieverklaring, waarin de gewenste interventies staan omschreven. Er is door school ingezet op drie algemene terreinen (motiveren/ compenseren/ remediëren) en een meer vakspecifiek terrein (dispenseren). De zorgcoördinator is degene die binnen de school zorg draagt voor het goed uitvoeren van het vastgestelde beleid, de mentor is de voor ouders en leerlingen eerst aanspreekbare persoon bij de praktische uitvoering van het beleid. Maar ook anderen hebben binnen de school hun rol. Van ouders en de leerling mag worden verwacht dat ze alle inspanningen zullen doen om te leren omgaan met de handicap.
Motiveren Onder motiveren wordt verstaan alles wat een docent of school kan doen wat ook de gewone leerling, maar in het bijzonder de zorgleerling, helpt in zijn leerproces. Huiswerk wordt altijd in Magister (bij de les of in de ELO) opgegeven, het verwerken van een eventuele studieplanner in de ELO is hiermee gelijkwaardig; daarnaast kan het huiswerk als service op het bord worden geschreven. In de bovenbouw wordt gewerkt met PTA’s (Programma van Toetsing en Afsluiting). Deze zijn te vinden op de site van het Sint-Janslyceum (www.sjl.nl). Klassikale overhoringen worden altijd op schrift aangeboden, tenzij het gaat om luistervaardigheid (waaronder ook een dictee valt) of spreekvaardigheid. Elke schriftelijke toets wordt aangeboden in voldoende groot lettertype (onderbouw minimaal 13, bovenbouw minimaal 12). Een gemaakt werk en de opgaven worden ter inzage gegeven aan de leerling. Leerlingen wordt op hun verzoek duidelijk gemaakt waar ze extra aandacht aan moeten besteden om bij volgende toetsen met betere resultaten te kom en welk onderdeel nog eens extra bestudeerd moet worden. Indien gewenst kan het werk worden ingezien op school door ouders of externe begeleiders. De docenten zorgen voor een overzichtelijke lay-out en duidelijk leesbaar lettertype bij toetsen en zelfontwikkeld materiaal. De docent houdt zoveel als mogelijk is rekening met de bijzonderheden van zijn leerlingen en laat merken dat hij/zij begrip heeft voor problemen die leerlingen ondervinden bij het zich eigen maken van de leerstof. 65
Compenseren
Dyslectische leerlingen kunnen, indien zij dat wensen, gebruik maken van vergrote opgaven tijdens toetsweken en examens, indien de voorgelegde toetsen of onderdelen daarvan niet voldoen aan de hierboven genoemde criteria. Spellingfouten worden dyslectische leerlingen niet aangerekend tenzij specifiek de spelling wordt getoetst. Denk er wel om: dyslectische leerlingen worden in hun examenjaar net zo beoordeeld als alle andere leerlingen. Dyslectische leerlingen krijgen geen onaangekondigde leesbeurt voor een cijfer. Luistertoetsen die meetellen voor het cijfer van het eindexamen worden bij dyslectische leerlingen gescheiden afgenomen als de leerling in aanmerking wil komen voor verlengde toetstijd. De leerling krijgt verlengde leestijd voor de vragen. Het gebruik van een daisy-speler in de les tijdens het leerproces (niet bij toetsen) is toegestaan mits deze faciliteit is toegekend. De aanschaf dient door de ouders te gebeuren. Het lesmateriaal dat nodig is voor het gebruik van de daisy-speler kan via school gratis verkregen worden; de school geeft aan welk materiaal daarvoor in aanmerking komt. Een zorgleerling wordt indien nodig op regelmatige tijden tijdens leerlingbesprekingen besproken. Zorgleerlingen hebben recht op extra toetstijd, indien hen deze faciliteit is toegekend. Tijdens de normale schoolweken zal de docent een adequate regeling treffen. Tijdens de toetsweken zitten de leerlingen in aparte hiervoor ingerichte ruimten en zijn de tijden aangepast. De informatie is te vinden op de website van het Sint-Janslyceum onder . Het gebruik van een laptop tijdens het leerproces (dus niet bij toetsen) kan worden toegestaan na overleg met de jaarlaagcoördinator en de zorgcoördinator. Bij het toestaan ervan spelen de ernst van de dyslexie (zoals blijkt uit het rapport) en de ontwikkeling van het handschrift en de fijne motoriek een rol. Ouders zijn verantwoordelijk voor de aanschaf van de laptop. De leerling is zelf verantwoordelijk voor de laptop en het vervoer van en naar school. Daar onze school gehuisvest is in een wat ouder gebouw is het aantal wandcontactdozen zeer beperkt. Er zal dus veelal gewerkt moeten worden met een goed opgeladen apparaat. De leerling is hier zelf verantwoordelijk voor. Bij misbruik van de laptop kan deze faciliteit ontzegd worden.
Remediëren Het Sint-Janslyceum kent verschillende vormen van vakinhoudelijke begeleiding afhankelijk van het leerjaar en afdeling. Daarnaast is op enkele afdelingen specifieke begeleiding in groepsverband voor leerlingen mogelijk; de mogelijkheden daarvan zijn bekend bij de jaarlaagcoördinator. Als dit voor een zorgleerling onvoldoende is, zullen ouders individuele hulp extern moeten organiseren. De zorgcoördinator kan ouders bij het vinden ervan behulpzaam zijn. Gebruik maken van het RT-spreekuur. Er is de mogelijkheid voor zorgleerlingen om hulp in te vragen van een RT-er op school. Deze hulp bestaat uit een kortdurend traject (1 à 2 gesprekken) Indien dit onvoldoende blijkt, zullen ouders buiten school zelf hulp moeten organiseren.
Dispenseren Van dispenseren is sprake als aan een zorgleerling andere eisen gesteld worden dan aan de andere leerlingen. Omdat uiteindelijk bij het eindexamen elke leerling, ook een zorgleerling, aan dezelfde eisen zal moeten voldoen, zullen dispenserende maatregelen in de loop van de schoolcarrière minder moeten worden. 66
Voor dyslectische leerlingen van Mavo 2 bestaat de mogelijkheid om in plaats van het vak Frans ondersteuningslessen in taal te volgen. Tijdens de eindrapportvergadering van de brugklas wordt per zorgleerling besloten of deze mogelijkheid wordt toegestaan. In de bovenbouw HAVO en VWO bestaat voor dyslectische leerlingen de mogelijkheid om een moderne vreemde taal te laten vervallen. De decaan is op de hoogte van de mogelijkheden en kan hierover meer duidelijkheid geven. Elke zorgleerling wordt tijdens de eindrapportvergadering besproken.
Algemeen
Elke zorgleerling krijgt een zorgpas. Deze pas kan de leerling gebruiken tijdens toetsmomenten om aan te geven dat hij/zij verlengde toetstijd nodig heeft. Bij verlies van de zorgpas is een nieuwe pas te verkrijgen tegen betaling van € 2,50 bij de balie van de mediatheek. De leerling kan met zijn zorgpas een langere uitleentermijn krijgen bij de bibliotheek op school. Een aantal boeken zijn als gesproken boek te leen voor dyslectische leerlingen. Tijdens schrijftoetsen in de bovenbouw, die een standaardlengte hebben van meer dan één uur, mag een dyslectische leerling gebruik maken van een laptop met spellingscorrectie bij het schrijven. Dit mag ook als een toets niet specifiek gericht is op het toetsen van schrijfvaardigheid maar wel een grote hoeveelheid te schrijven tekst vraagt. Als een zorgleerling naar zijn eigen mening goed geleerd heeft en ervan overtuigd is de stof goed te beheersen, maar toch een onvoldoende heeft behaald, dan mag hij binnen een korte tijd na de oorspronkelijke toets een extra mondelinge overhoring vragen. Deze overhoring moet dan afgelegd worden in de eigen tijd van de leerling. De leerling moet het initiatief nemen voor dit extra mondeling en kan dit niet eisen, maar slechts vragen.
67
BIJLAGE 10
Samenwerkingsverband VO De Meierij Preventie van (ongeoorloofd) ziekteverzuim: hoe de GGD en Leerplicht de scholen kunnen ondersteunen. Inleiding Preventie en aanpak van (ongeoorloofd) ziekteverzuim is een onderdeel van de aanpak van de verzuimproblematiek van leerlingen in het onderwijs. Binnen SWV de Meierij ligt hier een relatie met het aanvullend beleid “Voorkomen van thuiszitters”. De scholen zijn veruit de belangrijkste partij als het gaat om preventie van (ongeoorloofd) ziekteverzuim. Maar de school hoeft dit niet alleen te doen. Zowel de GGD als Leerplicht hebben ook een rol/taak te vervullen en kunnen voor de school een belangrijke partner zijn. In het onderstaande is een soort van “verzuimprotocol” uitgewerkt waarin tot uiting komt wanneer de school een zinvol beroep kan doen op de GGD en Leerplicht. Van belang is om deskundigheid en capaciteit van de drie partijen zo efficient mogelijk in te zetten. Dit vraagt om een goede afstemming. Wat is de taak van iedere partij en op welke wijze vindt afstemming plaats? Het is belangrijk dat de GGD (als preventie-instelling) tijdig en snel (vroegsignalering!) in contact komt met ziekteverzuimers; dat voorkomt verergering van de ziekte cq verzieking van de relatie school-leerling-ouders. Het verzuimprotocol voor de school. 1. De jaarlaagcoördinator stelt de aard van het verzuim vast: - normaal verzuim (zoals een griep of gebroken arm); - opvallend verzuim op basis van de criteria (zie bijlage 10.1); - twijfel over de aard van het (ziekte)verzuim. 2. Bij opvallend verzuim of een twijfelgeval neemt de jaarlaagcoördinator of mentor (in onderling overleg) contact op met de leerling en de ouders en gaat een gesprek aan. Voor de gespreksaandachtspunten (in de vorm van een in te vullen format) zie bijlage 10.3. 3. Het gesprek kan meerdere resultaten opleveren, te weten: 1. gesprek volstaat; 2. bij een (gezondheids)probleem wordt verwezen naar de GGD, dwz de jeugdarts of sociaal-verpleegkundige die lid is van het ZAT van de school; 3. bij andere verzuimredenen dan ziekte/gezondheid wordt verwezen naar het directielid leerlingzaken voor een melding bij het verzuimloket (DUO) teneinde leerplicht in te schakelen. 4. Als na het gesprek met leerling/ouders de leerling afwezig blijft en er nog steeds sprake is van opvallend (ziekte)verzuim, dan wordt de leerling via het ZAT alsnog naar de GGD verwezen. Bij deze verwijzing levert de school de informatie over het verzuim via de ingevulde format (bijlage 10.3) en de al eerder ondernomen actie(s) van de school. De ouders worden van deze doorverwijzing en informatieoverdracht op de hoogte gebracht door de school. 5. Wanneer er geen gezondheidscomponenten spelen overlegt de jaarlaagcoördinator met de zorgcoördinator over geschikte (andere) acties (leerplicht inschakelen via melding bij het verzuimloket; inbrengen in ZAT, etc.) 6. Nadat de leerling weer op school is monitort de jaarlaagcoördinator de aanwezigheid van de leerling. Wat doet de GGD? 68
Als uit stap 3 van blz. 1 blijkt dat er een (lichamelijk of psychisch) gezondheidsprobleem (mede) oorzaak is van het verzuim, verwijst de school de leerling/ouders naar de GGD (lid van het ZAT). Wat zijn dan de acties van de GGD: 1. GGD nodigt de leerling en ouders uit voor een gesprek. De verwijzer namens de school wordt op de hoogte gebracht van de datum van het gesprek en over (het verloop van) de aanpak. 2. Indien de GGD geen contact kan krijgen of wanneer er sprake is van een zorgelijke situatie koppelt de GGD dit meteen terug naar de mentor en de zorgcoördinator. Samen wordt dan de vervolgroute afgesproken (bijvoorbeeld bespreken in ZAT en/of andere ZAT-partner inschakelen zoals Leerplicht). Wat doet Leerplicht? Leerplicht kan op drie momenten ingeschakeld worden: 1. via een melding bij het verzuimloket (DUO) door de school, wanneer de GGD een zorgelijke situatie constateert of wanneer de GGD geen contact kan krijgen met leerling en ouders en het ZAT niet op korte termijn samenkomt (dit als vervolg op stap 2 van de GGD; 2. als vervolg op stap 3 van de school: directe verwijzing door de schoolleider leerlingzaken 3. via bespreking in het ZAT. Leerplicht houdt de school cq. de zorgcoördinator en het ZAT op de hoogte van (het verloop van) de verzuimaanpak. Bijlage 10.1
Criteria voor opvallend verzuim: 1. Over een periode van 2 maanden drie keer (of meer) voor één of twee dagen ziek gemeld; 2. Bij een onduidelijk ziekteverzuim van meer dan 10 schooldagen achtereen of bij een verzuim van meer dan 4 dagen verspreid over de afgelopen maand; 3. Op een andere manier opvallen vanwege ziekteverzuim (bijvoorbeeld leerlingen die altijd bij een bepaald vak of op een bepaalde dag ziek zijn, regelmatig ziek naar huis gaan, etc.) Bijlage 10.2 Aandachtspunten voor het gesprek met ouders bij vermoeden van ongeoorloofd ziekteverzuim. Voorafgaand aan het gesprek zo mogelijk informatie inwinnen over eerder ziekteverzuim / ziektegeschiedenis. Is dit niet beschikbaar dan dit bespreken met leerling / ouders. Van het gesprek met de leerling / ouders wordt verslag gelegd. Hiervan dienen de leerling / ouders van te voren op de hoogte gesteld te worden. De elf aandachtspunten zijn vervat in een vast format dat door de mentor zowel digitaal als handmatig ingevuld kan worden. Bij inschakeling van de GGD of een andere ZAT-partner kan deze meteen met de juiste en actuele info aan de slag. Is er geen format ingevuld, dan heeft de school/mentor zijn taak nog niet (geheel) vervuld en kan de GGD geen gesprek starten.
69
Bijlage 10.3 Format voor informatie (ongeoorloofd) ziekteverzuim. 1
Naam leerling
Datum: …………….
Naam school
……………………. Sint-Janslyceum
Naam schoolmedewerker
………………………
2
Hoe lang is de leerling al ziek (om hoeveel uren (ziekte)verzuim gaat het?
3
Zijn er eerdere ziekmeldingen geweest en is hier een patroon in te ontdekken?
4
Zijn er vermoedens over de echtheid van de ziekmelding? Zo ja, wat was de reactie van de ouders toen dit met hen besproken werd?
5
Is er sprake van dezelfde klacht of zijn het verschillende klachten?
6
Is er contact met de huisarts geweest of specialist? Naam huisarts of specialist?
7
Is de leerling onder controle van de huisarts/specialist door ouders-verzorgers?
8
Zijn er andere vormen van verzuim (spijbelen, te laat komen)? Zo ja, welke?
9
Is er sprake van probleem gedrag op school en/of in de thuissituatie?
10 Zijn er zorgen over de thuissituatie? Is dit besproken of bespreekbaar met de ouders? 11 Indien er sprake is van ongeoorloofd (ziekte)verzuim, zijn de leerling/ouders bereid mee te werken aan mogelijke oplossingen? 12 Welke vervolgafspraken kunnen gemaakt worden?
70
Bijlage 11
Het Ondersteuningsprofiel binnen de reguliere scholen van Samenwerkingsverband 30-05. Vastgesteld in het Scholenoverleg op 26/4/2012 en door het Algemeen Bestuur op 15/5/2012 Toelichting: De wet schrijft voor dat iedere school in het swv een Ondersteuningsprofiel heeft. Hieronder wordt verstaan "de bestuurlijk vastgestelde omschrijving van de basisondersteuning en de eventuele extra onderwijsondersteuning die een individuele school biedt, eventueel in samenwerking met ketenpartners" (zie: Referentiek ader). In de schoolgids wordt verwezen naar het Ondersteuningsprofiel. Ouders kunnen het terugvinden op de website. Op die manier weten ouders wat zij van de school mogen verwachten. De school heeft, naast een Ondersteuningsprofiel, een Ondersteuningsplan dat is g ebaseerd op het Ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. Hierin staat de visie van de school op Passend Onderwijs, de ambities voor de komende jaren en de wijze van evaluatie en bijstelling van het Ondersteuningsprofiel, dat daarin is opg enomen inclusief bijbehorende protocollen. Via de medezeggenschapsraad (MR) kunnen ouders meepraten over de koers van de school van hun kinderen. De medezeggenschapsraad heeft namelijk adviesrecht op het Ondersteuningsprofiel van de school. In het Ondersteuningsprofiel van de school wordt beschreven welke ondersteuning de school aan de leerlingen kan bieden (zie: Referentiekader). Onderstaande beschrijvingen verwijzen naar het toezichtkader van de onderwijsinspectie zie kwaliteitsaspecten). Het Ondersteuningsprofiel bestaat uit: 1. Preventieve en licht curatieve interventies, die structureel beschikbaar zijn voor en/of binnen de school en continuïteit in de schoolloopbaan voor alle leerlingen garanderen: Een veilig schoolklimaat met heldere normen & waarden en naleving van afspraken over gedrag (kwaliteitsaspect a). Onderwijsprogramma's en leerlijnen die zijn afgestemd op leerlingen met een meer of minder dan gemiddelde intelligentie (kwaliteitsaspect 6), zoals: o extra taal- en rekenprogramma"s voor leerlingen met een achterstand op dat gebied, o programma's voor meerbegaafden, indien deze doelgroep aanwezig is. Fysieke toegankelijkheid van schoolgebouwen (conform de wettelijke eisen). Aangepaste werk- en instructieruimtes; beschikbaarheid van hulpmiddelen voor leerlingen die dit nodig hebben. (Ortho)pedagogische en/of orthodidactische programma's en methodieken die gericht zijn op sociale veiligheid en het voorkomen en aanpakken van gedragsproblemen (kwaliteitsaspecten 6), zoals: o Aandacht voor sociale vaardigheden en leefstijl in het lesprogramma, o Het uitvoeren van een eerste inventarisatie naar studievaardigheden, persoonlijk welbevinden en sociaal emotioneel functioneren, o Sociaal-emotionele ondersteuning in de vorm van extra trainingen, door school verzorgd en/of het Centrum voor Jeugd & Gezin (CJG). Een aanbod voor leerlingen met dyslexie of dyscalculie volgens een daarvoor opgesteld protocol dat is opgenomen in het Ondersteuningsplan (kwaliteitsaspect 6). Een protocol voor medische handelingen dat wordt nageleefd en is opgenomen in het Ondersteuningsplan. Een pestprotocol, dat wordt nageleefd en is opgenomen in het Ondersteuningsplan. (kwaliteitsaspect a) Het nauwlettend volgen en rapporteren aan ouders en Leerplicht van geoorloofd en ongeoorloofd verzuim. (kwaliteitsaspect 8) . 71
2. Een ondersteuningstructuur met de volgende functies en activiteiten: Mentoren: (kwaliteitsaspect 4) o Die als sleutelfiguur in staat zijn vroegtijdig problemen van leerlingen te
signaleren en onderkennen, Die in staat zijn eigen aandacht daarin te begrenzen, Die het directe aanspreekpunt zijn voor docenten over leerlingen met een ondersteuningsbehoefte, o Die docenten informeren over het ontwikkelingsperspectief van deze leerlingen, o Die het eerste aanspreekpunt zijn voor ouders/verzorgers, en daarmee contact onderhouden, o Die de zorgcoórdinator of het Zorg Advies Team tijdig inschakelen wanneer nodig . o o
-
Docenten : (kwaliteitsaspecten 6-7) o Die voldoen aan de professionele eisen vastgelegd in de Wet BIO (Beroepen In Onderwijs), o Die in staat zijn tot tijdig signaleren van ondersteuningsbehoefte, o Die bij signalen van ondersteuningsbehoefte in contact treden met de mentor, o Die om kunnen gaan met de meest voorkomende leer-, gedrags- en sociaal emotionele problematiek waaronder dyslexie, faalangst, AD (H)D en autisme, o Die in staat zijn om in hun aanpak binnen de klassensituatie zo nodig te differentiëren.
-
Onderwijsondersteunend personeel : (kwaliteitsaspect a) o Dat in staat is adequaat om te gaan met leerlingen met een handicap of ondersteuningsbehoefte.
-
Een (of meerdere) onderwijsspecialist(en): (kwaliteitsaspect s) o Die (intern en/of op afroep) individuele begeleiding kan bieden aan leerlingen met een ondersteuningsbehoefte, o Die (intern en/of op afroep) docenten kan adviseren bij de aanpak en begeleiding van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte en ingezet kan worden voor deskundigheidsbevordering van teams, o Die beschikt over een brede kennis van stoornissen en gedragsproblemen, en meedenkt over het ontwikkelingsperspectief voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte, o Die voorlichting kan geven aan ouders .
-
Een (of meerdere) zorgcoördinator(en): (kwaliteitsaspect s) o Die vaste taken uitvoert en verantwoordelijkheden heeft voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte, o Die ervoor zorgt dat de continuiteit in de ondersteuning wordt gewaarborgd, o Die structureel overleg voert met de schoolleiding, o Die de onderwijsspecialisten aanstuurt of een samenwerkingsrelatie met hen onderhoudt.
-
Een casemanager: o Die als regisseur optreedt van alle activiteiten ten behoeve van een goede overgang van een leerling van en naar een andere school, tot en met de plaatsing.
-
Lijnfunctionarissen: o Die toezien op het functioneren van het onderwijzend personeel in zijn/haar team, o Die overleggen met de zorgcoórdinator en de onderwijsspecialisten, o Die contacten onderhouden met ouders . 72
-
Een Zorg en Advies Team met partners uit het Centrum voor Jeugd en Gezin, die: (kwaliteitsaspect 8)
o o o
Op afroep beschikbaar zijn voor de school, Overleggen met de zorgcoórdinator over de te bieden ondersteuning, Als multidisciplinair team samenwerken, volgens de taakprofielen en instructies zoals door de Meierij met gemeenten afgesproken.
-
Een goed werkend leerlingvolgsysteem waarin t.b.v. schoolfunctionarissen de ondersteuningsbehoefte, de interventies en effectbeschrijvingen per leerling worden opgenomen.
-
Warme overdracht van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte: o In de overgang van primair naar voortgezet onderwijs, o In de overgang van klas naar klas, o In de overgang van het voortgezet onderwijs naar het MBO in overleg met ouders, o In de overgang van het voortgezet onderwijs naar HBO/WO op verzoek van ouders.
3. Planmatige aanpak voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte, dat wil zeggen: Zorgvuldige toelating : (kwaliteitsaspect s) o Bij toelating wordt op basis van de informatie van het basisonde rwijs of
-
-
-
van een andere vo-school een zorgvuldige dossieranalyse toegepast en een inventarisatie gemaakt van de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van een leerling. Ontwikkelingsperspectief : (kwaliteitsaspect s) o Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte zijn ontwikkelingsperspectieven opgesteld, die zijn besproken met de ouders en gecommuniceerd met betrokken docenten. Leerling-besprekingen : (kwaliteitsaspect ~) o Er zijn minimaal 3 keer per jaar besprekingen, waarin het persoonlijk functioneren van de leerling met het docententeam besproken wordt. Afstemming met ouders : (kwaliteitsaspecten 4-s) o Ouders worden als partner gezien en betrokken bij en geïnformeerd over gedrag, verzuim, bijzonderheden van hun kind en de resultaten van gevolgde trainingen. o Minimaal 2 keer per jaar vindt met ouders een voortgangsgesprek plaats over de leerling met een extra ondersteuningsbehoefte. Verlaten van school: o Voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte vindt een warme overdracht plaats met de ontvangende school. Alle informatie over gedrag, ondersteuningsgegevens en -interventies wordt vastgelegd in het leerlingvolgsysteem.
4. Kwaliteitsbewaking op de uitvoering van de ondersteuning: De kwaliteit van het onderwijsaanbod en de ondersteuning wordt binnen de school regelmatig geëvalueerd met: (kwaliteitsaspecten s-9) o Leerlingen o Ouders o Eigen medewerkers o Externe partners
-
Het samenwerkingsverband monitort de uitvoering van de ondersteuning in de scholen en de realisatie van de doelstellingen in het ontwikkelingsperspectief van leerlingen met extra ondersteuning (kwaliteitsaspect 9).
73
Tussenarrangementen en zware zorg Scholen kunnen, ondanks bovengenoemde ondersteuning, toch vastlopen met een leerling. In die situatie kunnen zij een beroep doen op het Samenwerkingsverband. Het swv kan tijdelijk een tussenarrangement bieden of een toelaatbaarheidverklaring afgeven voor het speciaal onderwijs. Uiteraard gebeurt dit in goed overleg met ouders en de school .
Vastgesteld in het Scholenoverleg op 26/4/2012 en door het Algemeen Bestuur op 15/5/2012
4