BELEIDSPLAN BIJZONDERE BIJSTAND GEMEENTE URK
Mei 2012
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
Inhoud INLEIDING
3
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
4
HOOFDSTUK 2
VERSTREKKINGEN
6
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJLAGE:
RICHTLIJN BIJZONDERE BIJSTAND
8 14
Inleiding
15
I Medische en paramedische kosten
16
II Verzorging en hulp
18
III Gezinsondersteuning
19
IV Wonen
21
V Jong-meerderjarigen
23
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
2
INLEIDING Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat het inkomen van een belanghebbende niet (volledig) toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Toekenning van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten geschiedt steeds op basis van beoordeling aan de hand van de individuele situatie. Dit laat echter onverlet dat voor de verstrekking van bijzondere bijstand beleidsregels kunnen worden opgesteld. Dergelijke beleidsregels dragen bij aan de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en zijn mede van belang voor een doelmatige uitvoering. De gemeente Urk streeft een transparant bijzondere bijstandsbeleid na, met als uitgangspunt dat iedereen krijgt waar hij recht op heeft, waarbij het recht wordt vastgesteld op basis van doorzichtige en duidelijke regels. In verband daarmee heeft het college van de gemeente Urk het navolgende Beleidsplan bijzondere bijstand vastgesteld. Dit beleidsplan legt geen beleid vast voor het toekennen van bijzondere bijstand voor concrete kosten, maar schept een kader voor de uitoefening van de in artikel 35 WWB neergelegde bevoegdheid tot het verstrekken van bijzondere bijstand, vooral het beleid omtrent de aanvraag en de draagkracht. Voor de uitvoering van het beleidsplan is hieraan als bijlage de Richtlijn bijzondere bijstand toegevoegd.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
3
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
Artikel 1. Moment van aanvragen 1. Uitgangspunt is dat een verzoek om toekenning van bijzondere bijstand wordt ingediend voordat de kosten zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. 2. In afwijking van het eerste lid kan een verzoek achteraf worden ingediend indien: a. de kosten zich onvoorzien en onmiddellijk hebben voorgedaan. Een verzoek om toekenning van bijzondere bijstand dient in dat geval ingediend te zijn binnen een maand nadat de kosten zich hebben voorgedaan; b. belanghebbende geringe kosten heeft gehad. Onder geringe kosten wordt dan verstaan € 25,00 of minder. In dat geval kan belanghebbende bijzondere bijstand met terugwerkende kracht aanvragen voor meerdere kosten, die gezamenlijk, over een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de dag waarop de eerste kosten zich hebben voorgedaan, ten minste een bedrag van € 25,00 vertegenwoordigen. Artikel 2. Vaststellen van het recht op individuele bijzondere bijstand Het recht op individuele bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de volgende hoofdvragen: 1. Doen de kosten zich voor? 2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? 3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? 4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm? Artikel 3. Bepaling van het inkomen 1. Het inkomen van de belanghebbend die geen (aanvullende) uitkering ingevolge de WWB, de IOAZ of de IOAW ontvangt, wordt vastgesteld aan de hand van de salarisspecificaties van de maand voorafgaand aan de maand waarin de bijzondere bijstand is aangevraagd. 2. Heeft belanghebbende een wisselend inkomen dan wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen genoten in de drie maanden voorafgaand aan de maand waarin de bijzondere bijstand is aangevraagd. 3. Wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht aan te vragen als bedoeld in artikel 1 lid 2 sub b, dan wordt het inkomen vastgesteld aan de hand van de salarisspecificatie van de maand, dan wel het gemiddelde inkomen van de drie maanden, voorafgaand aan de maand waarin de eerste kosten zich hebben voorgedaan. Artikel 4. Draagkracht 1. Het inkomen, inclusief VT, wordt als draagkrachtloos aangemerkt, voor zover dit minder bedraagt dan 110% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief VT. Al het meerdere wordt volledig tot de draagkracht gerekend. 2. De hoogte van het inkomen wordt vastgesteld met inachtneming van artikel 31 WWB. 3. Buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen worden in mindering gebracht op het inkomen. 4. Het vermogen wordt, tot aan de op belanghebbende van toepassing zijnde grens als bedoeld in artikel 34 WWB buiten beschouwing gelaten. 5. Het vermogen in de eigen woning wordt niet in aanmerking genomen, tenzij bezwaring of verdere bezwaring van de woning in redelijkheid verlangd kan worden.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
4
Artikel 5. Draagkrachtperiode 1. De draagkracht wordt voor een periode van twaalf maanden vastgesteld. De periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan. 2. Wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht aan te vragen als bedoeld in artikel 1 lid 2 sub b dan vangt de draagkrachtperiode aan op de eerste dag van de maand waarin de eerste kosten zich hebben voorgedaan. Artikel 6. Wijziging inkomen tijdens draagkrachtperiode 1. Een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet gewijzigd tijdens de draagkrachtperiode. 2. Indien bij de beoordeling van een aanvraag binnen een eerder vastgesteld draagkrachtjaar blijkt dat er een wijziging in de middelen heeft plaatsgevonden, wordt aan de hand van de individuele situatie beoordeeld of dit reden geeft om de draagkracht, in afwijking van het eerste lid, opnieuw vast te stellen.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
5
HOOFDSTUK 2
VERSTREKKINGEN
Artikel 7. Medische en paramedische kosten 1. De verplichte zorgverzekering (basispakket) op grond van de Zvw en de AWBZ wordt in beginsel geacht een passende en toereikende voorliggende voorziening te zijn voor noodzakelijke medische kosten. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor medische en paramedische kosten die niet door de zorgverzekeraar worden vergoed, tenzij het betreft: a. de voor rekening van belanghebbende blijvende kosten voor zover deze eigen bijdrage niet voortvloeit uit besparingsmotieven; b. kosten die om budgettaire redenen uit het basispakket zijn gehouden. 2. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die voor rekening van een belanghebbende blijven op grond van een wettelijk of vrijwillig eigen risico. 3. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de premie van een aanvullende zorgverzekering. Artikel 8. Duurzame gebruiksgoederen 1. Kosten van duurzame gebruiksgoederen zijn kosten die behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor deze kosten dient vooraf te worden gereserveerd door middel van sparen of achteraf door middel van een geldlening. Er bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten. 2. Als belanghebbende geen of onvoldoende middelen heeft om in de kosten te voorzien wordt bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een renteloze geldlening als bedoeld in artikel 51 WWB, overeenkomstig artikel 9 van dit Beleidsplan. 3. De belanghebbende die een inkomen heeft ter hoogte van 110% of meer van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt doorverwezen naar een kredietverlenende instelling. 4. Voor de kosten van een aantal gebruikelijke duurzame gebruiksgoederen bestaat de witgoedregeling, die is uitgewerkt in de als bijlage bij dit Beleidsplan opgenomen Richtlijnen bijzondere bijstand. Artikel 9. Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen 1. Voor de bijzondere bijstand die overeenkomstig artikel 8 lid 2 is toegekend gelden de volgende uitgangspunten: a. de aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op • 6% van de op het moment van aanvraag toepasselijke bijstandsnorm, incl. VT, per maand voor een belanghebbende met een inkomen op bijstandsniveau; • 6% van het netto inkomen van belanghebbende, inclusief VT, per maand voor een belanghebbende met een inkomen dat meer bedraagt dan de op hem op het moment van aanvraag van toepassing zijnde bijstandsnorm, doch minder dan 110% hiervan. b. de hoogte van de geldlening bedraagt maximaal 36 maal de vastgestelde aflossingscapaciteit; c. maandelijks dient de belanghebbende een bedrag gelijk aan 1/36 van de verstrekte geldlening op de lening af te lossen. Indien en zolang de belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt geschiedt dit door inhouding op de bijstand. 2. Indien het bedrag als bedoeld in het eerste lid sub b niet toereikend is kan een grotere geldlening worden verstrekt. Het restant van de geldlening wordt alsnog om
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
6
niet verstrekt als belanghebbende zijn aflossingsverplichting gedurende 36 maanden stipt is nagekomen èn de inkomsten niet in positieve zin zijn gewijzigd. Artikel 10. Overige inrichtingskosten Kosten van inrichting, niet zijnde duurzame gebruiksgoederen, behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het levensonderhoud. Voor deze kosten bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand. Artikel 11. Categoriale bijzondere bijstand voor ouderen De gemeente Urk voorziet niet in categoriale bijzondere bijstand voor belanghebbenden van 65 jaar en ouder. Artikel 12. Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten De gemeente Urk voorziet niet in categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten. Artikel 13. Maatschappelijke participatie en indirecte schoolkosten schoolgaande jeugd 1. Aan ouders van schoolgaande kinderen tot 18 jaar wordt bijzondere bijstand verstrekt voor deelname aan een sociale, culturele, muzikale of sportieve activiteit van deze kinderen. Deze bijdrageregeling en de daaraan verbonden voorwaarden zijn nader uitgewerkt in de Richtlijn. 2. Gezinnen met een of meer ten laste komende kinderen van 10 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar die onderwijs volgen komen in aanmerking voor een bijdrage in de kosten van een computer. Deze bijdrageregeling en de daaraan verbonden voorwaarden zijn nader uitgewerkt in de Richtlijn. Artikel 14. Hoogte van de bijzondere bijstand De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de individuele situatie. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten: • goedkoopste adequate voorziening • waar mogelijk de NIBUD-Prijzengids
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
7
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 Op grond van artikel 44 lid 1 WWB is het niet toegestaan bijstand toe te kennen tegen een eerdere datum dan waarop belanghebbende zich voor een aanvraag heeft gemeld. Gelet op de doelstellingen van de bijzondere bijstand (het bestrijden van armoede) moet aangenomen worden dat gemeentelijk beleid op basis waarvan met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt verleend niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Deze beleidsregel regelt dan ook twee situaties waarin de belanghebbende de bijzondere bijstand in ieder geval achteraf kan aanvragen. Dit laat onverlet dat de bijzondere bijstand ook in andere gevallen, op grond van bijzondere omstandigheden, met terugwerkende kracht kan worden toegewezen. In die gevallen dient wel gemotiveerd te worden waarom van de hoofdregel wordt afgeweken. In het tweede lid onderdeel b is uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid om achteraf bijzondere bijstand aan te vragen voor meerdere geringe bedragen. Dit brengt zowel voor de belanghebbende als voor de gemeente een verlaging van de administratieve druk met zich mee. Uitdrukkelijk is gekozen voor een kan-bepaling. Belanghebbende is niet verplicht nota's te sparen tot een totaalbedrag van tenminste € 25,00 is bereikt. In het kader van de armoedebestrijding is het van wezenlijk belang dat de belanghebbende ook een aanvraag kan indienen voor een lager bedrag. De in artikel 1 lid 2 sub b gegeven administratieve drempel vormt dan ook geen weigeringsgrond voor een verzoek om bijzondere bijstand voor een lager bedrag. Artikel 2 Uitdrukkelijk zijn de vier hoofdvragen opgenomen in het beleidsplan, hoewel er geen beleidsvrijheid is en het college gedwongen is deze vragen, in deze volgorde te beantwoorden om het recht op individuele bijzondere bijstand vast te stellen. Dit artikel ziet dan ook meer op het algemene kader dan op een door het college gekozen beleidsuitgangspunt voor de individuele bijzondere bijstand. De vragen zien niet op evt. toe te kennen categoriale bijzondere bijstand, omdat daarvan nu juist de noodzakelijkheid voortvloeit uit het behoren tot een doelgroep en niet uit de individuele situatie. De reden ervan is de volgende. Zoals uit de zinsnede 'naar het oordeel van het college' in artikel 35 lid 1 WWB blijkt, heeft het college bij de beantwoording van de vragen of de kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm een beoordelingsvrijheid. Bij de beantwoording van de vragen of er sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan en van bijzondere omstandigheden heeft het college daarentegen géén beoordelingsvrijheid (maar wel een zekere beoordelingsruimte). Dit kan als volgt worden verduidelijkt. Hoewel het begrip 'noodzakelijke kosten van het bestaan' in artikel 35 lid 1 WWB een enigszins vaag begrip is en het college hierin zelf duidelijkheid zal moeten creëren, kan het daarbij niet voorbijgaan aan de objectiviteit van de norm 'noodzakelijke kosten van het bestaan'. Zo zijn kosten van een basale woninginrichting objectief noodzakelijke kosten van het bestaan: voor hun bestaan hebben mensen nu eenmaal een woning nodig die met basisgoederen, zoals een tafel met stoelen en een koelkast, is ingericht. Het college dient wél te beoordelen of er in het individuele geval ook daadwerkelijk sprake is van zulke kosten en, zo ja, of de vervanging van het desbetreffende goed noodzakelijk is.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
8
Het is onjuist om een aanvraag om bijzondere bijstand slechts te beoordelen in het kader van het ter zake gevoerde beleid, en na te laten om te beoordelen of er in de situatie van belanghebbende sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, in andere woorden, om na te laten vraag 2 en vraag 3 te beantwoorden. Bij artikel 35 lid 1 WWB is namelijk geen sprake van een discretionaire bevoegdheid maar van een gebonden bevoegdheid, hetgeen betekent dat indien is voldaan aan de wettelijke voorwaarden de gemeente gehouden is bijzondere bijstand te verlenen. Zie CRvB 21-092004, nr. 02/2655 NABW en CRvB 28-02-2006, nr. 05/379 WWB. Artikel 3 Vaststelling van het inkomen wordt gedaan aan de hand van specificaties van het inkomen direct voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich (voor het eerst) hebben voorgedaan. Uitdrukkelijk is ervoor gekozen om, voor de bijzondere bijstand die met terugwerkende kracht wordt aangevraagd, niet uit te gaan van de draagkracht op de aanvraagdatum. De draagkracht van belanghebbende(n) ten tijde van de aanvraag kan immers afwijken van de draagkracht op het moment waarop de kosten zich voordeden. Als een belanghebbende in aanvulling op zijn inkomen bijstand (of IOAW/IOAZ) ontvangt hoeft belanghebbende geen extra specificaties over te leggen. Het inkomen wordt geacht al in het kader van het recht op bijstand afdoende te zijn vastgesteld. Ontvangt de belanghebbende aanvullend IOAW of IOAZ dan dient het vermogen wel bezien te worden. De IOAW kent immers geen vermogenstoets en bij de IOAZ is het vermogen als zodanig niet relevant, enkel de inkomsten er uit. Om vast te stellen of de belanghebbende over meer vermogen beschikt dan op grond van artikel 34 WWB buiten beschouwing mag worden gelaten, dient de belanghebbende dan ook inlichtingen te verstrekken over zijn vermogen. Artikel 4 Het college is op grond van artikel 35 WWB volledig vrij in het bepalen van welk deel van het inkomen en welk deel van het vermogen voor de draagkracht in aanmerking wordt genomen. Er is voor gekozen uit te gaan van het inkomens- en vermogensbegrip van de WWB. Nu het Rijk bepaald heeft dat bij het toekennen van categoriale bijzondere bijstand een inkomen an ten hoogste 110% van de toepasselijk bijstandsnorm als draagkrachtloos inkomen mag worden aangemerkt hanteert net college deze norm ook voor het toekennen van de individuele bijzondere bijstand. Het vermogen in de eigen woning wordt in beginsel niet in aanmerking genomen, tenzij van belanghebbende in redelijkheid verlangd kan worden dat hij de woning voor die kosten (verder) bezwaart. Dit zal zich met name kunnen voordoen bij een verzoek om bijzondere bijstand voor aan de woning gerelateerde kosten. Bij de vaststelling van het inkomen wordt rekening gehouden met voor belanghebbende voor eigen rekening komende buitengewone lasten. Hierbij moet worden gedacht aan: • Het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag en de huurtoeslag die zou zijn ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau (immers, hoe hoger het inkomen hoe minder huurtoeslag men ontvangt). Bij een aanvraag om woonkostentoeslag blijft dit zogenaamde huurtoeslagnadeel uiteraard buiten beschouwing als buitengewone uitgave. • De woonkosten voor zover deze meer bedragen dan maximale huur waarbij nog recht op huurtoeslag bestaat. Bij een aanvraag om woonkostentoeslag blijven deze kosten uiteraard buiten beschouwing als buitengewone uitgaven. • De kosten van alimentatieverplichtingen. Dit lijkt in tegenspraak met artikel 14 WWB, dat bepaalt dat alimentatieverplichtingen niet tot de noodzakelijke kosten worden gerekend. Uit de toelichting op dit artikel blijkt evenwel dat hier wordt bedoeld dat alimentatieverplichtingen niet tot de noodzakelijke kosten worden gerekend voor belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
9
Op grond van de alimentatienormen (TREMA-normen) wordt het inkomen tot de voor de onderhoudsplichtige geldende bijstandnorm tot het draagkrachtloos inkomen gerekend. Dit betekent, dat iemand die algemene bijstand ontvangt, vanwege het ontbreken van draagkracht geen alimentatie verschuldigd is. Draagt belanghebbende toch bij in de kosten van het levensonderhoud van een ander, dan gebeurt dat op vrijwillige basis. Een onderhoudsplichtige die een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm, is daarentegen verplicht bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de ex-echtgenoot en/of de kinderen voor zover zijn draagkracht toereikend is. Hij voldoet daarmee aan zijn wettelijke onderhoudsplicht. In dat verband wordt de alimentatieverplichting aangemerkt als buitengewone last, waarmee bij de vaststelling van de draagkracht rekening kan worden gehouden. De volgende kosten worden in ieder geval niet aangemerkt als buitengewone lasten: • Kosten die kunnen worden voldaan uit de algemene bijstand of een daarmee vergelijkbaar inkomen (bijvoorbeeld de premie voor een aanvullende zorgverzekering). • Belastingaanslagen. •
Rente en aflossingen in verband met leningen.
Artikel 5 De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de (eerste) kosten zich hebben voorgedaan. Dit vloeit voort uit artikel 3 van het Beleidsplan, op grond waarvan de draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van het inkomen direct voorafgaand aan het moment waarop de kosten zich voordoen dan wel hebben voorgedaan. Artikel 6 Rekening houden met elke wijziging in inkomen of vermogen tijdens de draagkrachtperiode betekent dat de bijstandsverlening beter aansluit bij de werkelijke draagkracht van belanghebbende. Het leidt echter ook tot grote administratieve lasten. Het is dan ook efficiënter een eenmaal vastgestelde draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode niet meer te wijzigen. Het feit dat een belanghebbende door vergroting van de draagkracht mogelijk (iets) te veel bijstand ontvangt wordt acceptabel geacht. In verband met armoedebestrijding is het echter niet acceptabel als een belanghebbende door daling van zijn draagkracht feitelijk te weinig bijstand ontvangt. In dat geval kan de belanghebbende op grond van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (awb) altijd om herziening van de vastgestelde draagkracht verzoeken. Bij het besluit tot vaststelling van de draagkracht en de draagkrachtperiode dient dit aan de belanghebbende te worden meegedeeld. Het tweede lid van dit artikel betekent feitelijk dat de draagkracht van een tweede of volgende aanvraag binnen een draagkrachtjaar altijd moet worden getoetst en dat bij wijziging ervan steeds individueel beoordeeld moet worden of de draagkracht zodanig is gestegen of gedaald dat aanpassing van de draagkracht binnen het draagkrachtjaar noodzakelijk is. Dit kan uiteraard zowel een verlaging als een verhoging van de draagkracht betekenen. Artikel 7 Kosten van medische en paramedische behandelingen komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, omdat hiervoor een passende en toereikende voorliggende voorziening is, namelijk de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Zvw en AWBZ). Hierop is een aantal uitzonderingen.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
10
Eigen bijdragen van kostensoorten die slechts ten dele door de Zvw of AWBZ worden vergoed komen in beginsel in aanmerking voor bijzondere bijstand. De eigen bijdrage die geldt voor een aantal kostensoorten, staat los van het verplichte eigen risico. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet in mindering wordt gebracht op het eigen risico, zodat voor deze kosten recht bestaat op bijzondere bijstand, óók als het eigen risico nog niet (volledig) is aangesproken. Besparingsmotief Bij een aantal kostensoorten blijft een deel voor eigen rekening van de patiënt in verband met het besparingsmotief. Zo worden bijvoorbeeld orthopedische schoenen (zelfs bij een aanvullende of collectieve verzekering) nooit volledig vergoed. Aan de eigen bijdrage voor orthopedische schoenen ligt het besparingsmotief ten grondslag. Immers, iedereen zal regelmatig schoenen moeten aanschaffen. Het wordt daarom billijk geacht dat ook verzekerden die aangewezen zijn op orthopedische schoenen, een vergelijkbaar bedrag in de aanschaffingskosten van deze schoenen betalen. Het besparingsmotief is niet altijd heel duidelijk. In het geval een belanghebbende bijvoorbeeld een eigen bijdrage moet voldoen voor een pruik, kan niet worden gesteld dat er wordt bespaard op de kapper. Niet alleen omdat onbekend is hoeveel deze belanghebbende op jaarbasis aan de kapper zou hebben uitgegeven, maar ook vanwege het feit dat een pruik verzorging nodig heeft. Voor de eigen bijdrage voor een pruik bestaat dus recht op bijzondere bijstand. Als het besparingsmotief wordt aangevoerd om een verzoek om bijzondere bijstand af te wijzen zal dan ook steeds moeten worden gemotiveerd waaruit de besparing bestaat. De keuze van belanghebbende Het kan voorkomen dat de belanghebbende een voorziening kiest die duurder is dan de door de verzekering vergoede voorziening, waardoor een deel van de kosten voor eigen rekening blijft. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij hoortoestellen. De vergoeding die de zorgverzekeraar voor een hoortoestel verstrekt dekt de kosten van een hoortoestel. Als een belanghebbende voor een duurder toestel kiest, kan hij deze duurdere keuze niet afwentelen op de bijstand en zal hij de kosten ervan zelf moeten dragen. Dit is alleen anders als er een medische reden is voor het dragen van een duurder toestel. De medische noodzaak van dit duurdere toestel dient dan wel door een onafhankelijke deskundige (arts) te zijn vastgesteld. Aanvullende verzekering Om belanghebbenden te motiveren zich tegen regelmatig voorkomende kosten die echter niet in het basispakket zijn opgenomen (bijvoorbeeld tandartskosten) te verzekeren is er uitdrukkelijk gekozen voor het voeren van zogenaamd begunstigend buitenwettelijk beleid. Dit buitenwettelijke beleid is uitgewerkt in de als bijlage bij de Beleidsplan opgenomen Richtlijn. Artikel 8 en 9 Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 WWB) In afwijking hiervan bepaalt artikel 51 WWB dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht of als een bedrag om niet. Het college heeft ervoor gekozen deze bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. De voorwaarden verbonden aan deze geldlening zijn opgenomen in artikel 9.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
11
Er is afstand genomen van het beleid op grond waarvan een deel van het (voor de algemene bijstand) buiten beschouwing te laten vermogen in aanmerking werd genomen bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand. Hiermee is een einde gemaakt aan het onderscheid tussen belanghebbenden die spaarzaam hebben geleefd en daarom een kleine reserve hebben opgebouwd en belanghebbenden die uit de algemene bijstand niet hebben gereserveerd. Nu aan belanghebbenden voor deze kosten bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening wordt verstrekt, kan de spaarzame belanghebbende zelf bepalen of en voor hoeveel het spaargeld voor de kosten wordt aangewend. De nietspaarzame belanghebbende ziet zich gesteld voor een lening. Artikel 10 Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Met overige inrichtingskosten worden de kosten van inrichting bedoeld die niet zien op duurzame gebruiksgoederen, zoals verf en behang. Het onderscheid is van belang voor de vorm waarin de bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Mocht er in afwijking van artikel 10 toch een dringende reden zijn om bijzondere bijstand voor deze kosten te verstrekken, dan dient dat om niet te geschieden. Deze overige inrichtingskosten zijn immers niet aan te merken als duurzame gebruiksgoederen. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien zich ten aanzien van de belanghebbende omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48 lid 2 WWB (zie CRvB 14-05-2002, nrs. 99/3810 en 01/5052 NABW en CRvB 17-02-2004, nr. 01/5559 NABW). De hoofdregel is evenwel dat voor deze kosten geen bijzondere bijstand wordt toegekend, omdat belanghebbende voor deze kosten kan reserveren. Alleen als er sprake is van dringende redenen op grond waarvan niet kon worden gereserveerd, bijvoorbeeld een onvoorziene verhuizing of, zoals in de toelichting bij artikel 9 beschreven, tekort aan brandverzekering, is er aanleiding om bijzondere bijstand toe te kennen. Artikel 11 Artikel 35 lid 3 WWB geeft het college de bevoegdheid categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan door het college te benoemen categorieën van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Er wordt geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid De voor deze groep van toepassing zijnde bijstandsnorm is gerelateerd aan de hoogte van het AOW-pensioen. Dit betekent dat de belanghebbende vanaf diens 65-ste jaar een hoger inkomen heeft dan de op hem daarvoor van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het is moeilijk in te schatten of en zo ja hoeveel meerkosten een belanghebbende van 65 jaar of ouder desondanks heeft op grond van diens leeftijd. Een algemene lijn is hierin niet aan te geven. Als de belanghebbende op grond van individuele bijzondere omstandigheden extra kosten heeft, kan hij altijd een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand. Artikel 12 Artikel 35 lid 4 WWB geeft het college de bevoegdheid categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan door het college te benoemen chronisch zieken en gehandicapten. Er wordt geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Dit betekent niet dat de gemeente ontkent dat deze groep vanwege de chronische ziekte of handicap extra kosten heeft. Voor een deel zal in deze kosten worden voorzien door een voorliggende voorziening (WMO, fiscale regelingen), voor kosten waarin de belanghebbende niet uit zijn eigen middelen of een voorliggende voorziening kan voorzien bestaat altijd de mogelijkheid om individuele bijzondere bijstand toe te kennen. De belangrijkste reden om niet te voorzien in een categoriale regeling is dat het vrijwel onmogelijk is deze doelgroep te benoemen, waardoor het gevaar bestaat dat er chronisch zieken en gehandicapten buiten de doelgroep vallen en feitelijk te weinig bijstand ontvangen.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
12
Artikel 13 Artikel 35 lid 5 WWB geeft het college de bevoegdheid categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan ouders van schoolgaande kinderen ten behoeve van maatschappelijke participatie, waarbij een onderzoek naar de noodzakelijkheid van deze kosten achterwege blijft. In verband met het destijds met staatssecretaris Aboutaleb ondertekende convenant "Alle kinderen doen mee" heeft het college besloten gebruik te maken van deze bevoegdheid. Schoolgaande kinderen van ouders met een inkomen op minimumniveau moeten in staat worden gesteld deel te nemen aan buitenschoolse activiteiten op het sociale, culturele, muzikale of sportieve gebied, om zich zodoende persoonlijk te kunnen ontplooien. De regeling is nader uitgewerkt in de Richtlijn. De computerregeling die op 1 april 2008 in werking is getreden is in zijn algemeenheid opgenomen in het Beleidsplan en uitgewerkt conform de beleidsregel in de Richtlijn. Bij de inwerkingtreding van de WWB 2012 heeft de gemeenteraad dit beleid vastgelegd in een verordening. Aangezien het om bijzondere bijstand gaat blijft het beleid ook onderdeel van het beleidsplan bijzondere bijstand.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
13
BIJLAGE:
RICHTLIJN BIJZONDERE BIJSTAND
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
Richtlijn bijzondere bijstand, behorend bij het Beleidsplan bijzondere bijstand van de gemeente Urk.
Inleiding Er is gekozen voor het opstellen van een Richtlijn voor de uitwerking van het Beleidsplan bijzondere bijstand. Deze richtlijn bevat een uitwerking van kostensoorten waarover het college uitdrukkelijk stelling heeft genomen en is daarom geen instrument voor de beoordeling van aanvragen betreffende andere kosten. Iedere aanvraag om bijzondere bijstand dient in behandeling te worden genomen en te worden beoordeeld aan de hand van de vier hoofdvragen. Een aanvraag om bijzondere bijstand kan niet worden afgewezen om reden dat de kosten niet voorkomen in deze gemeentelijke Richtlijn. Op grond van artikel 35 WWB is het college bevoegd in een aantal gevallen categoriale bijzondere bijstand te verlenen. In het Beleidsplan bijzondere bijstand is bepaald dat het college van deze bevoegdheid ten aanzien van chronisch zieken, gehandicapten en ouderen geen gebruik maakt. Hoe dan wel wordt voorzien in een tegemoetkoming in de extra kosten is in deze richtlijn verder uitgewerkt. Ook de uitvoering van de categoriale bijzondere bijstand ten behoeve van gezinnen met schoolgaande kinderen is hier verder uitgewerkt.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
15
I Medische en paramedische kosten Het algemene uitgangspunt ten aanzien van medische en paramedische kosten is: de verplichte zorgverzekering (basispakket) op grond van de Zvw en de AWBZ is in beginsel een passende en toereikende voorliggende voorziening voor noodzakelijke medische kosten. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor medische en paramedische kosten die niet door de zorgverzekeraar worden vergoed, tenzij het betreft: a. de voor rekening van belanghebbende blijvende kosten voor zover deze eigen bijdrage niet voortvloeit uit besparingsmotieven; b. kosten die om budgettaire redenen uit het basispakket zijn gehouden. (artikel 7 lid 1 Beleidsplan bijzondere bijstand) Welke kosten precies om budgettaire redenen uit het basispakket zijn gehouden is niet altijd even duidelijk. In ieder geval vallen onder deze uitzondering de kosten van brillen en contactlenzen en een aantal tandheelkundige behandelingen, die hieronder verder worden uitgewerkt. Brillen en contactlenzen Op grond van gegevens van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) moet worden aangenomen dat budgettaire overwegingen de reden zijn geweest dat brillenglazen en contactlenzen nog slechts in zeer bijzondere gevallen op basis van de Zvw worden vergoed. De kosten van een standaardmontuur en standaardglazen behoren tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. Zij komen dan ook in aanmerking voor bijzondere bijstand. Een recept van de oogarts of de opticien volstaat om de noodzakelijkheid vast te stellen. Contactlenzen worden in beginsel niet als noodzakelijk beschouwd. Belanghebbende mag in plaats van een bril echter wel kiezen voor de aanschaf van contactlenzen, voor de extra kosten daarvan dient belanghebbende dan zelf op te komen. Bijstand voor de kosten van een brilmontuur is in beginsel eens per 3 jaar mogelijk. Voor kinderen jonger dan 16 jaar geldt een vervangingstijd van twee jaar. In het geval van bijzondere omstandigheden kan hiervan ten gunste van belanghebbende worden afgeweken. Bijvoorbeeld als er sprake is van wijziging van de sterkte van de glazen van meer dan 1 dioptrie. In dat geval wordt bijstand verstrekt voor de aanschaf van nieuwe glazen. Slechts als de nieuwe glazen niet passen in het oude montuur in verband met de dikte, respectievelijk de zwaarte van de nieuwe glazen wordt ook bijstand verstrekt voor de aanschaf van een nieuw montuur. Als er sprake is van een onherstelbaar beschadigd montuur wordt bijzondere bijstand verstrekt voor het montuur en worden de oude glazen geacht in het nieuwe montuur te worden aangebracht. Er wordt uitgegaan van ongekleurde glazen, waarbij de goedkoopste kunststof glazen niet worden aangemerkt als luxe. Ook multifocale glazen, ontspiegelde glazen en kunststofglazen met een hardingslaag voor kinderen worden niet als luxe aangemerkt. Hoogte van bijzondere bijstand Voor glazen tot sterkte -6/+6 met additie tot -4/+4 gelden de volgende richtbedragen: • enkelvoudige glazen: 100% tot maximaal € 125,00 per bril • multifocale glazen: 100% tot maximaal € 250,00 per bril Voor personen die glazen nodig hebben met een andere sterkte, wordt maatwerk geleverd.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
16
Voor de vergoeding van de kosten van een montuur wordt aangesloten bij de Prijzengids van het Nibud. Vergoeding kan eenmaal per drie jaar plaatsvinden. Dit is slechts dan anders als er een medische noodzaak is voor de aanschaf van een duurder montuur. Voor de hoogte van de bijstand voor contactlenzen dient aansluiting te worden gezocht bij het bedrag dat zou gelden voor een overeenkomstige bril. Eventuele meerkosten blijven voor rekening van belanghebbende. Tandartskosten Op grond van gegevens van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) moet worden aangenomen dat budgettaire overwegingen de reden zijn geweest dat tandheelkundige kosten nog slechts in zeer bijzondere gevallen op basis van de Zvw worden vergoed. Bijzondere bijstand wordt toegekend voor de volgende kosten, voor zover deze kosten niet worden vergoed uit de Zvw: • • • • • •
preventief periodiek onderzoek (eenmaal per jaar) een incidenteel consult röntgenfoto's vullingen de kosten in verband met de extractie van tanden en kiezen de eigen bijdrage die verschuldigd is voor een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of de onderkaak
Voor alle overige kosten geldt dat deze op grond van de Zvw niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd en dus niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen. Jongeren tot 22 jaar Tandartskosten worden vergoed uit de basisverzekering aan personen tot 22 jaar. Voor personen tot 22 jaar geldt daarom dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten van tandheelkundige hulp. Hoogte van de bijstand Belanghebbenden met een aanvullende zorgverzekering inclusief tandheelkundige hulp Indien de kosten van tandheelkundige hulp slechts gedeeltelijk door de aanvullende verzekering worden vergoed wordt bijzondere bijstand verstrekt voor dat deel van de kosten dat voor eigen rekening blijft, ook voor kosten die niet tot de hierboven genoemde kosten behoren. Kosten die door de aanvullende verzekering helemaal niet worden vergoed komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand, tenzij uit een verklaring door een onafhankelijke arts blijkt dat de kosten op grond van bijzondere omstandigheden noodzakelijk zijn. Belanghebbenden die niet beschikken over een verzekering voor tandheelkundige hulp Voor de bovengenoemde kosten bestaat recht op bijzondere bijstand. Voor overige kosten bestaat recht op bijzondere bijstand ter hoogte van de kosten die voor eigen rekening zouden zijn gebleven als belanghebbende aanvullend verzekerd zou zijn geweest én deze kosten (gedeeltelijk) door de aanvullende verzekering zouden zijn vergoed. Daarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde aanvullende verzekering met een dekking van € 450,00 per kalenderjaar. Indien men kosten heeft die dat bedrag te boven gaan kan vergoeding vanuit de bijzondere bijstand plaatsvinden.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
17
II Verzorging en hulp De gemeente Urk streeft er naar zijn burgers in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen. Door ouderdom, ziekte, lichamelijke of verstandelijke beperking is de burger hiervoor afhankelijk van speciale voorzieningen en ziet zich gesteld voor extra kosten voor bijvoorbeeld: • maaltijdvoorziening • thuiszorg • alarmering/signalering (geen gewone telefoon) • extra stookkosten • extra bewassing • kledingslijtage • doorbetaling vaste lasten bij opname Voor de kosten die voor eigen rekening blijven van de belanghebbende wordt bijzondere bijstand toegekend, waarbij de hoogte wordt bepaald door het verschil tussen de daadwerkelijk gemaakte kosten, verminderd met eventuele vergoedingen op grond van een voorliggende voorziening en de algemeen noodzakelijke kosten. Bij de vaststelling van de algemeen noodzakelijke kosten wordt uitgegaan van de prijzengids van het NIBUD. Met dit beleid beoogt de gemeente zo goed mogelijk maatwerk te leveren, reden waarom er niet is voorzien in categoriale bijzondere bijstand voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten. Doorbetalen vaste lasten bij opname Indien een belanghebbende tijdelijk wordt opgenomen in een instelling, wordt bijzondere bijstand verstrekt voor de doorbetaling van de vaste lasten in verband met de woning vanaf het moment waarop de normwijziging van de norm voor een alleenstaande (ouder) in de norm voor verblijf in een inrichting heeft plaatsgevonden. Vastgesteld moet worden dat het aannemelijk is dat de belanghebbende weer in de woning zal terugkeren. Verblijft de belanghebbende in detentie dan is er geen recht op bijstand, ook niet voor de doorbetaling van de vaste lasten voor het aanhouden van een woning. Hierop kan alleen een uitzondering worden gemaakt als belanghebbende niet in staat is zelf voor de doorbetaling zorg te (doen) dragen én de detentie niet langer duurt dan drie maanden én het gebrek aan woonruimte na ontslag uit detentie onacceptabel is. Bedacht moet worden dat een belanghebbende na ontslag tijdelijk kan intrekken bij familie of tijdelijke huisvesting kan zoeken in de vorm van kamer of kostgangerschap.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
18
Ill Gezinsondersteuning Kinderopvang Voor de kosten van kinderopvang kan een beroep worden gedaan op de Wet kinderopvang. Voor de kosten van de eigen bijdrage voor verblijf in een medisch kinderdagverblijf of naschoolse opvang bestaat geen voorliggende voorziening. Bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage kan worden toegekend, rekening houdend met een eventuele besparing. Maatschappelijke participatie en indirecte schoolkosten schoolgaande jeugd Jeugdfonds voor kinderen tot 18 jaar. Bedoeld voor ouders met ten laste komende kinderen in de leeftijd van 3 tot 18 jaar, op de peildatum 1 januari. In aanmerking te nemen kosten: Alle aantoonbaar gemaakte, hierna te noemen, kosten: • Lidmaatschap vereniging, zoals Sportvereniging Muziekvereniging Toneelvereniging • Museumjaarkaart • Zwemabonnement • Kosten sportschool en uitgaven voor sportkleding (sportkleding wordt alleen in combinatie met lidmaatschap sportschool of sportvereniging vergoed) • Cursuskosten (hobby) • Door de school georganiseerde uitstapjes, excursies, werkweken of kindervakantieweek •
Kosten peuterspeelzaal
Reiskosten woon-schoolverkeer vallen niet onder het Jeugdfonds. Hoogte vergoeding De maximale vergoeding bedraagt voor: • Kinderen van 3 t/m 11 jaar per persoon € 200,00 per kalenderjaar • Kinderen van12 t/m 17 jaar per persoon € 250,00 per kalenderjaar Uitzondering op bestedingstoets Ondanks dat er sprake is van categoriale bijzondere bijstand voor deze doelgroep, heeft de gemeente ervoor gekozen wél een bestedingstoets te hanteren bij het Jeugdfonds. Reden hiervan is dat de gemeente er zeker van wil zijn dat de vergoeding daadwerkelijk ten goede komt van de kinderen. Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan de bedoeling van de wet om deze bijstand zoveel mogelijk in natura te verstrekken. Aanvraagprocedure / declaratieregeling Bij de 1e aanvraag wordt in de toekenningsbeschikking aangegeven dat de overige ten laste komende kinderen in beginsel eveneens voor deze vergoeding in aanmerking komen, zonder dat daarvoor een nieuwe aanvraag behoeft te worden ingediend. Benadrukt wordt dat de bedragen individueel zijn d.w.z. niet overdraagbaar. Indien één van de gezinsleden in hetzelfde kalenderjaar ook kosten heeft gemaakt die onder deze regeling vallen, kan de klant volstaan met het opsturen van een kopie van de nota aan de klantmanager. De klantmanager accordeert de nota's m.b.v. paraaf en datum beschikking, waarna de uitkeringsadministratie tot uitbetaling overgaat. Niet-uitbetaalde gelden blijven als het ware in depot, maar vervallen aan het einde van dat kalenderjaar
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
19
Computerregeling Gezinnen met een minimuminkomen met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 10 tot 18 jaar komen eenmaal per vijf jaar in aanmerking voor een bijdrage in de kosten van aanschaf van een computer, onder de volgende voorwaarden: het gezinsinkomen heeft gedurende een periode van 36 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag niet meer bedragen dan de voor dit gezin van toepassing zijnde bijstandsnorm; het vermogen heeft gedurende een periode van 36 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag niet meer bedragen dan het op grond van artikel 34 WWB buiten beschouwing te laten vermogen; - de bijdrage bedraagt ten hoogste het bedrag voor een computer en een All-in one printer volgens de prijzengids van het Nibud. Schuldhulpverlening Voor schuldhulpverlening wordt gebruik gemaakt van de diensten van de Stichting Hulp en Steun. De gemeente vergoedt de kosten van deze dienstverlening voor belanghebbenden met een inkomen van ten hoogste de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm. De diensten van de Stichting Hulp en Steun zijn dan ook een passende en toereikende voorliggende voorziening. Voor kosten gemaakt door andere schuldhulpverleners wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt. Reiskosten Reiskosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Belanghebbende wordt geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Als het maken van reiskosten noodzakelijk is vanwege een bijzondere situatie, heeft de belanghebbende echter recht op bijzondere bijstand voor deze kosten. Hierbij moet worden gedacht aan: • het bezoeken van zieke gezinsleden in het ziekenhuis (de frequentie is afhankelijk van de individuele situatie). • het bezoeken van gezinsleden in detentie (ook hier hangt de frequentie af van de individuele situatie). • het bezoeken van gezinsleden in een instelling (de frequentie is ook in dit geval afhankelijk van de individuele situatie. Reiskosten woon-/werkverkeer komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Indien nodig kan voor deze kosten het W-budget worden ingezet. Reiskosten schoolgaande kinderen. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de kosten van openbaar vervoer in verband met kinderen die voor vervoer naar school zijn aangewezen op het openbaar vervoer in verband met de afstand, nadat is vastgesteld dat soortgelijk onderwijs niet dichter bij huis kan worden gevolgd. In dit verband moet op grond van de heersende rechtspraak worden vastgesteld dat de WTOS, indien daarop recht bestaat, geen component voor dergelijke reiskosten bevat en daarom niet als voorliggende voorziening voor deze kosten is aan te merken. Reiskosten worden vergoed gedurende zes maanden (zijnde de wintermaanden) indien het onderwijs in Emmeloord gevolgd kan worden. Als het onderwijs in een verder gelegen plaats gevolgd moet worden vindt vergoeding plaats gedurende alle maanden dat de school bezocht wordt. De vergoeding bedraagt per maand de vergoeding voor een maandkaart en wordt overgemaakt in de maanden oktober tot en met maart. De vergoeding vindt plaats indien een schoolverklaring van het betreffende kind wordt overgelegd. Er behoeven van de reiskosten verder geen bewijsstukken aangeleverd te worden. De regeling schoolvervoer van de gemeente is een voorliggende voorziening. Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
20
IV Wonen Woonkostentoeslag Woonkosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Woonkosten dienen dan ook uit de norm te worden voldaan, eventueel aangevuld met de ontvangen huurtoeslag. Voor woonkosten bestaat dan ook in beginsel geen recht op bijzondere bijstand. In een aantal situaties (bijvoorbeeld belanghebbende bewoont een eigen woning of belanghebbendes partner is geen statushouder, belanghebbendes inkomen is gedaald en hij bewoont een woning boven de huurgrens) bestaat er geen recht op huurtoeslag en moet er wel bijzondere bijstand worden toegekend. Als aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verstrekt voor woonkosten (woonkostentoeslag), dan wordt daaraan een verhuisplicht verbonden. Met inachtneming van de woningmarkt wordt van de belanghebbende die een te dure woning huurt verlangd op zo kort mogelijke termijn te verhuizen naar een goedkopere huurwoning. Heeft de belanghebbende een eigen woning dan wordt belanghebbende verplicht deze woning te verkopen indien het aannemelijk is dat de behoefte aan de woonkostentoeslag 12 maanden of langer zal duren. Duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten Witgoedregeling
Bijstand voor de noodzakelijke vervanging en/of reparatie van een koelkast, wasmachine, kooktoestel of stofzuiger wordt verstrekt in de vorm van bijstand om niet als blijkt dat belanghebbende onvoldoende reserves heeft om tot reparatie of vervanging over te gaan. Er is sprake van onvoldoende reserve als het aanwezige vermogen in de vorm van het totale banksaldo niet meer bedraagt dan tweemaal de bijstandsnorm voor een gezin (exclusief vakantietoeslag). Een verstrekking voor aanschaf van de genoemde artikelen kan één keer per tien jaar plaats vinden. De aanvrager heeft op het moment van aanvraag gedurende 36 maanden onafgebroken een inkomen op het sociaal minimum ontvangen. Onder een inkomen op sociaal minimum wordt verstaan een inkomen dat niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm op grond van de WWB en het gemeentelijke toeslagenbeleid. Er dient een (proforma) rekening van een erkend bedrijf te worden overgelegd voordat tot bijstandverlening overgegaan kan worden. Uitbetaling op grond van een proforma rekening vindt plaats aan de leverancier van het witgoed. Indien een definitieve factuur wordt overgelegd vindt betaling plaats aan de belanghebbende Voor richtprijzen van deze artikelen geldt de Nibud Prijzengids. Voor reparaties geldt een richtprijs van 50% van de in de Prijzengids opgenomen bedragen. Als een reparatie meer moet kosten kan tot vervanging worden overgegaan. Bij iedere aanvraag voor een vergoeding van een reparatie wordt beoordeeld of vervanging goedkoper is. Overige duurzame gebruiksgoederen Voor duurzame gebruiksgoederen anders dan in de witgoedregeling opgenomen bestaat in beginsel geen recht op bijstand. Dit is alleen dan anders als er sprake is van een bijzondere situatie, bijvoorbeeld als een voormalige asielzoeker zijn toegewezen woning volledig moet inrichten. In dat geval wordt een bedrag toegekend conform onderstaand schema. Het bedrag wordt in vier termijnen betaalbaar gesteld. Na de tweede termijn wordt gecontroleerd of de bedragen zijn aangewend voor de inrichting.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
21
De maximale vergoeding is bepaald aan de hand van de Prijzengids Nibud 2012. De gemeente verstrekt 50% van deze richtprijzen. De reden hiervan is dat een aantal goederen ook tweedehands aangeschaft kan worden. De bijstand wordt verstrekt als lening. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bij een volledige woninginrichting afgestemd op de gezinssamenstelling. Situatie Alleenstaande Echtpaar Alleenstaande met 1 kind Alleenstaande met 2 kinderen Alleenstaande met 3 kinderen Alleenstaande met 4 kinderen Echtpaar met 1 kind Echtpaar met 2 kinderen Echtpaar met 3 kinderen Echtpaar met 4 kinderen Per ieder verder kind
Bijzondere bijstand in euro's 3.360,00 3.825,00 3.763,00 4.289,00 4.662,00 5.038,00 4.202,00 4.724,00 5.100,00 5.591,00 450,00
Moet een belanghebbende een woning, bijvoorbeeld na echtscheiding, gedeeltelijk herinrichten dan wordt op grond van de individuele situatie beoordeeld welke duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk. De bijzondere bijstand wordt toegekend in de vorm van een geldlening, overeenkomstig de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het Beleidsplan bijzondere bijstand. Overige inrichtingskosten Voor inrichtingskosten die geen duurzame gebruiksgoederen betreffen, waaronder in ieder geval moet worden verstaan kosten voor verf, behang en verhuiskosten bestaat in beginsel eveneens geen recht op bijzondere bijstand. Is er sprake van een bijzondere situatie, bijvoorbeeld inrichting van een woning die aan een voormalig asielzoeker is toegewezen, of verhuizing naar een goedkopere of aangepaste woning, mits dit onvoorzienbaar is geweest en belanghebbende niet voor deze kosten heeft kunnen reserveren, kan bijzondere bijstand worden toegekend. De hoogte van deze bijzondere bijstand is afhankelijk van de staat van de woning. De bijzondere bijstand die voor deze kosten wordt toegekend wordt om niet verstrekt. In onderstaande tabel zijn de maximale bedragen voor overige inchtingskosten opgenomen. Situatie Alleenstaande Echtpaar Alleenstaande met 1 kind Alleenstaande met 2 kinderen Alleenstaande met 3 kinderen Alleenstaande met 4 kinderen Echtpaar met 1 kind Echtpaar met 2 kinderen Echtpaar met 3 kinderen Echtpaar met 4 kinderen
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
Bijzondere bijstand in euro's 1.283,00 1.335,00 1.335,00 1.335,00 1.632,00 1.632,00 1.355,00 1.632,00 1.632,00 1.881,00
22
V Jong-meerderjarigen Een jongere van 18,19 of 20 jaar heeft recht op aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de WWB: • indien en voor zover de noodzakelijke bestaanskosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm en • hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat de middelen van de ouder(s) ontoereikend zijn of • omdat de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) niet te gelde kan maken. Hogere noodzakelijke bestaanskosten worden aanwezig geacht indien de jongere zelfstandig is gehuisvest en er daarnaast sprake is van één van de volgende situaties: • Beide ouders van de jongere zijn overleden of wonen in het buitenland. • De jongere heeft reeds een jaar of langer zelfstandig gewoond. • Het is vanwege de situatie niet verantwoord dat de jongere bij zijn ouder(s) woont. Het niet redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouder te gelde kunnen maken moet niet te makkelijk worden aangenomen. Ouders zijn wettelijk onderhoudsplichtig ten opzichte van hun jongmeerderjarige kinderen en dienen daaraan te voldoen. Een slechte relatie tussen ouders en kind ontslaat de ouders niet van de wettelijke onderhoudsplicht en het kind niet van zijn plicht om zijn onderhoudsrecht te gelde te maken. De jongmeerderjarige dient dan ook in beginsel te worden doorverwezen naar zijn ouders, dan wel aannemelijk te maken dat dat van hem niet gevergd kan worden. Als gebleken is dat het inderdaad niet van de jongmeerderjarige verlangd mag worden dat hij zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn draagkrachtige ouders te gelde maakt worden de kosten van de bijzondere bijstand door het college op de ouders verhaald. De hoogte van de bijzondere bijstand De hoogte van de bijzondere bijstand wordt maximaal vastgesteld op de uitkering die de jongere zou ontvangen op grond van de WWB en het gemeentelijk toeslagenbeleid indien hij of zij 21 jaar zou zijn. De hoogte van de bijzondere bijstand voor jongeren die in een inrichting verblijven wordt afgeleid van de normen algemene bijstand die gelden voor personen van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijven.
Beleidsplan en Richtlijn bijzondere bijstand Urk mei 2012
23