Beleid Externe veiligheid Gemeente Hengelo
vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 20 juni 2006
Beleid externe veiligheid
Inhoud 1.
Inleiding .................................................................................................................. 1
2. Wat is “externe veiligheidsbeleid” (definities en het wettelijk kader)..................... 2 2.1. Bedrijven en externe veiligheid...............................................................................2 2.2. Transport gevaarlijke stoffen en externe veiligheid ....................................................7 2.2.1. Transport over de weg .....................................................................................8 2.2.2. Transport over het spoor..................................................................................8 2.2.3. Transport over het water..................................................................................9 2.2.4. Transport door buisleiding ................................................................................9 2.3. Opslag vuurwerk / Vuurwerkbesluit .........................................................................9 2.4. Register risicosituaties gevaarlijks stoffen / Registratiebesluit externe veiligheid ............9 2.5. Risicocommunicatie ........................................................................................... 10 3. Stand van zaken in de gemeente Hengelo ............................................................. 11 3.1. Huidige beleids- en uitvoeringsintrumenten ............................................................ 11 3.1.1. Ruimtelijk beleid (bestemmingsplannen) .......................................................... 11 3.1.2. Milieuvergunningverlening en algemene milieuregelgeving. ................................. 11 3.1.3. Toezicht en handhaving ................................................................................. 11 3.1.4. Voorbereiding op- en bestrijding van calamiteiten en rampen .............................. 12 3.1.5. Routering gevaarlijke stoffen. ......................................................................... 13 3.1.6. Vestigingsbeleid LPG-tankstations ................................................................... 14 3.2. Toetsing van huidige situatie aan de wettelijke normen en richtwaarden voor inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen) ......................................... 14 3.3. Toetsing aan de richtwaarden voor vervoer over de weg (Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) ............................................ 14 3.4. Toetsing aan de richtwaarden voor vervoer over het spoor (Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) ............................................ 14 4. Gemeentelijke (integraal) extern veiligheidsbeleid ............................................... 15 4.1. Ambitieniveau .................................................................................................... 15 4.2. Realiseren van een verantwoord basis veiligheidsniveau. .......................................... 16 4.3. Geen nieuwe risicobedrijven in de woonomgeving. .................................................. 17 4.4. Actualisatie bestemmingsplannen / vestigingsbeleid ................................................ 18 4.5. Aanpak transport gevaarlijke stoffen .................................................................... 19 4.6. Milieuvergunningverlening ................................................................................... 20 4.7. Verdere professionalisering toezicht & handhaving................................................... 21 4.8. Toekomst beleid externe veiligheid: omgevingsvisie externe veiligheid ....................... 21
maart 2006
Beleid externe veiligheid
1. Inleiding In het Beleidsprogramma stelt het college: “de gemeente moet een gemeenschap zijn waarin iedereen zich veilig voelt en veilig is. Dat vereist een integraal veiligheidsbeleid.” Als uitwerking hiervan heeft het college op 16 november 2004 het “Integraal veiligheidsbeleid 2005-2009” aan de Raad voorgelegd. De Raad heeft dit beleid op 21 december 2004 vastgesteld. Het integraal veiligheidsbeleid omvat verschillende veiligheidsaspecten. Eén van de aspecten is het externe veiligheidsbeleid. Het externe veiligheidsbeleid betreft het beheersen van de risico’s voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). In deze nota wordt het onderdeel “externe veiligheid” van het integrale veiligheidsbeleid van de gemeente verder uitgewerkt. De gemeente Hengelo staat in de aandacht voor externe veiligheid niet alleen. Het onderwerp heeft de laatste jaren veel aandacht. De aanleiding hiervoor, vooral de rampen in Enschede en Volendam, wordt bekend verondersteld. Door verschillende overheden en instanties zijn regelgeving, beleidsnota’s, handleidingen e.d. met betrekking tot het externe veiligheidsbeleid opgesteld. Een belangrijke reden om een eigen gemeentelijk veiligheidsbeleid op te stellen is om de wettelijke kaders en de veelheid aan beleidsadviezen toe te spitsen op de lokale situatie en de lokale ambities. Het beleid stelt prioriteiten, stuurt de uitvoering en vormt de basis voor een bestuurlijke verantwoording en biedt tegelijkertijd handvatten om te gaan met onvoorziene omstandigheden. In hoofdstuk 4 van deze nota wordt het voorgenomen externe veiligheidsbeleid verder uitgewerkt. Als onderbouwing hiervan wordt: • in hoofdstuk 2 een beeld geschetst van wat externe veiligheidbeleid inhoudt, waar het betrekking op heeft, van de begrippen en definities die worden gehanteerd en van het wettelijk kader waarbinnen het externe veiligheidsbeleid wordt gevoerd. Deze schets is vrij gedetailleerd waardoor het hoofdstuk ook kan dienen als naslagwerk bij de uitvoering van het beleid; • in hoofdstuk 3 beschreven wat de huidige situatie is in Hengelo; welk externe veiligheidsbeleid nu wordt gevoerd en hoe de huidige situatie zich verhoudt tot de wettelijke normstelling. Rampenbestrijding en de communicatie over veiligheid betreffen twee aparte onderdelen van het integraal gemeentelijk veiligheidsbeleid. Deze hebben uiteraard ook betrekking op het externe veiligheidsbeleid, maar omvatten meer. In deze nota worden de verbanden met deze beleidvelden genoemd en wordt aandacht besteed aan de noodzakelijke onderlinge informatie-uitwisseling. Voor een verdere uitwerking wordt verwezen naar de betreffende onderdelen van het integraal gemeentelijk veiligheidsbeleid.
maart 2006
pagina 1 van 21
Beleid externe veiligheid
2. Wat is “externe veiligheidsbeleid” (definities en het wettelijk kader) Zoals in de inleiding al is opgemerkt heeft het college in het beleidsprogramma vastgesteld wat het externe veiligheidsbeleid moet omvatten: “het beheersen van de risico’s voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen).” In dit hoofdstuk wordt dit gemeentelijk beleid geplaatst in het reeds bestaande wettelijk kader en wordt een relatie gelegd naar landelijke ontwikkelingen die op dit gebied gaande zijn. Het gemeentelijke veiligheidsbeleid omvat twee onderdelen: 1) het beheersen van de risico’s ten gevolge van de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen binnen bedrijven en 2) het beheersen van de risico’s ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen. Ook in de wetgeving en bij de landelijke ontwikkelingen op het gebied van de externe veiligheid wordt dit onderscheid tussen externe veiligheidsrisico’s ten gevolge van bedrijven en externe veiligheid ten gevolge van transport gemaakt. In de paragrafen 2.1. en 2.2. worden beide aspecten verder uitgewerkt. Voor vuurwerk is, in reactie op de vuurwerkramp in Enschede, aparte wetgeving opgesteld, vastgelegd in het Vuurwerkbesluit. Dit wordt toegelicht in paragraaf 2.3. 2.1. Bedrijven en externe veiligheid Voor de regulering van bedrijfsmatige activiteiten met een veiligheidsrisico (en andere milieubelasting) zijn de Wet milieubeheer en de Wet op de Ruimtelijke Ordening van belang. De Wet milieubeheer maakt onderscheid tussen vergunningplichtige bedrijven en meldingsplichtige bedrijven. Algemeen gesteld mag een bedrijf niet in werking zijn zonder een geldige (en het hele bedrijf omvattende) milieuvergunning. Voor bepaalde aangewezen categorieën van bedrijven (zoals horeca-bedrijven, detailhandelsbedrijven, transportbedrijven, etc) is de vergunningplicht komen te vervallen en behoeven die bedrijven zich alleen nog te melden en moeten voldoen aan de (milieu)voorschriften die behoren bij de algemene regelgeving waaronder zij vallen. Daarnaast is het bestemmingsplan (gebaseerd op de Wet op de Ruimtelijke Ordening) van belang. Externe veiligheid speelt een belangrijke rol bij het vaststellen van bestemmingsplannen, vooral bij het bestemmen van bedrijfslocaties. Door middel van ruimtelijke scheiding, zogenoemde zonering, kan in een bestemmingsplan worden gereguleerd dat risicovolle activiteiten alleen (mogen) plaatsvinden op locaties die op voldoende grote afstand liggen van woningen en andere gevoelige bestemmingen. In het kader van het externe veiligheidsbeleid moet worden benadrukt dat het bestemmingsplan en de milieuvergunning elkaar aanvullen. In het bestemmingsplan wordt het ruimtelijk beleid en de ruimtelijke scheiding tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten (woningen, scholen, e.d.) vastgelegd. Het bestemmingsplan kan echter geen regels stellen om het risico (en andere milieugevolgen) van bedrijfsmatige activiteiten te beperken; dit laatste gebeurt in de milieuvergunning. Als er geen goede afstemming plaatsvindt, is het mogelijk dat ruimtelijke ontwikkelingen worden belemmerd door veiligheidsafstanden die volgen uit een verleende milieuvergunning of omgekeerd dat naleving van de milieuregelgeving problematisch wordt omdat in het bestemmingsplan onvoldoende ruimtelijke scheiding is aangehouden. Deze onderlinge samenhang maakt een goede afstemming tussen beide vakgebieden noodzakelijk Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: het BEVI) in werking getreden1. Het BEVI beoogt, zoals in de Nota van Toelichting bij het BEVI wordt gesteld, het externe veiligheidsbeleid zoveel mogelijk te harmoniseren door het aanbrengen van wettelijke normstelling voor het externe veiligheidsrisico van inrichtingen (bedrijven). Deze normstelling uit het BEVI heeft betrekking op besluiten op grond van de Wet milieubeheer én op besluiten op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierop wordt verderop nader ingegaan). Externe veiligheid wordt in het BEVI gedefinieerd als “de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.”
1 Het BEVI is nog niet volledig in werking getreden; voor enkele bedrijfscategoriën heeft nog geen aanwijzing plaatsgevongen en saneringsparagraaf is nog maar gedeeltelijk in werking getreden.
maart 2006
pagina 2 van 21
Beleid externe veiligheid
Voor alle duidelijkheid wordt er op gewezen dat het begrip externe veiligheid in de definitie van het BEVI een beperktere reikwijdte heeft dan in het dagelijkse spraakgebruik en in de omschrijving van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Hengelo. Volgens de definitie in het BEVI moet er bij externe veiligheid sprake zijn van een calamiteit met gevaarlijke stoffen met de kans op (acuut) overlijden. Gevaarlijke stoffen of processen die gezondheidsschade kunnen veroorzaken, maar die niet (acuut) dodelijk zijn, kennen daarom volgens het BEVI geen extern veiligheidsrisico. Deze (andere) veiligheidsrisico’s spelen uiteraard wel een rol bij vergunningverlening en handhaving op grond van de Wet milieubeheer en bij de gebruikelijke zonering bij het vaststellen bestemmingen in bestemmingsplannen. Voor een goede, integrale afweging van veiligheidsrisico’s en voor een heldere informatieverstrekking aan burgers (risicocommunicatie) is het zinvol om ook veiligheidsaspecten die vallen buiten de definitie van het BEVI wel te betrekken bij het externe veiligheidsbeleid. In hoofdstuk 4. (gemeentelijk externe veiligheidsbeleid) wordt dit verder uitgewerkt. In het BEVI zijn vastgelegd: a) de omstandigheden waarin het BEVI en de veiligheidsnormstelling uit het BEVI moet worden toegepast; dit door het aanwijzing van de bedrijven waarop het BEVI van toepassing is, door het aanwijzen van de besluiten waarbij de normstelling een rol moet spelen en op welke wijze en door het definiëren van kwetsbare- en beperkt objecten waarop de normstelling betrekking heeft; b) de hoogte van de normstelling voor het externe veiligheidsrisico (uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico) en de wijze waarop moet worden omgegaan met bestaande situaties die niet aan de normstelling voldoen (saneringen). Hieronder worden deze onderdelen nader toegelicht. Ad. a) Het BEVI heeft alleen betrekking op de bedrijfscategorieën met een extern veiligheidsrisico (zoals bedoeld in bovengenoemde definitie), die in het BEVI zijn aangewezen. De aanwijzing betreft twee soorten bedrijfscategorieën: de zogenoemde categoriale inrichtingen en niet-categoriale inrichtingen (zie onderstaande tabel). Categoriale inrichtingen zijn inrichtingen waarvoor door de aard van de activiteiten of de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen een standaard benadering kan worden gevolgd. Voor deze inrichtingen hoeft geen risico-analyse te worden uitgevoerd. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI), behorend bij het BEVI, worden voor deze inrichtingen vastgelegd: • vaste afstanden, die ten minste moeten worden aangehouden om te voldoen aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico; • de grootte van het invloedsgebied van de inrichting reikt; het invloedsgebied is het gebied waarbinnen het groepsrisico bepaald en verantwoord moet worden (hierop wordt in de bespreking van het groepsrisico verder ingegaan). Niet categoriale inrichtingen kennen dermate specifieke kenmerken dat hiervoor een specifieke risico-analyse moet worden uitgevoerd, meestal aangeduid als QRA (quantitative risc analysis of kwantitatieve risico analyse). De afstanden die moeten worden aangehouden om te voldoen aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico, weergegeven als een contour rond de inrichting, volgen uit dit QRA. Ook de omvang van het invloedsgebied volgt uit het QRA. Tabel 1:
Inrichtingen waarop het BEVI van toepassing is
Niet categoriale inrichtingen (inrichtingen waarvoor QRA moet worden opgesteld) • Inrichtingen waarop het Besluit risico’s ongevallen 1999 van toepassing is • Aangewezen spoorwegemplacementen (aanwijzing heeft nog niet plaatsgevonden) • Andere aangewezen inrichtingen (aanwijzing heeft nog niet plaatsgevonden)
maart 2006
Categoriale inrichtingen (inrichtingen waarvoor in het REVI vaste afstanden zijn vastgesteld) • LPG-stations met een doorzet minder dan 1500 m3 per jaar • Inrichtingen waar meer dan 10.000 kg gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen • Koel- en vriesinstallaties met een inhoud van meer dan 400 kg ammoniak • Andere aangewezen categorieën inrichtingen (aanwijzing heeft nog niet plaatsgevonden)
pagina 3 van 21
Beleid externe veiligheid
Verder wordt in het BEVI bepaald bij welke besluiten de normstelling uit het BEVI moet worden toegepast. Deze besluiten op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn in onderstaande tabel 2 weergegeven. Tabel 2:
Besluiten waarop het BEVI van toepassing
Besluiten Wet milieubeheer die betrekking hebben op inrichtingen die in het BEVI zijn aangewezen (zie tabel 1) art. 8.1 lid 1, a art. 8.1 lid 1, b art. 8.4 lid 1
oprichtingvergunning veranderingsvergunning met nadelige gevolgen voor het plaatsgebonden risico revisievergunning met nadelige gevolgen voor het plaatsgebonden risico
Besluiten Wet op de Ruimtelijke Ordening voor zover met deze besluiten de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegestaan binnen de invloedsfeer van inrichtingen die in het BEVI zijn aangewezen. art. 10 vaststellen bestemmingsplan art 11 lid 1 en 2 wijzigen bestemmingsplan art. 15 lid 1 binnenplanse vrijstelling art. 17 lid 1 tijdelijke vrijstelling art. 19 lid 1, 2, 3 vrijstelling (voor projecten) art. 28 goedkeuring GS art. 37 aanwijzing van GS of minister art. 39b rijksprojectbesluit art. 40, lid 1 Nimbyvrijstelling art. Woningwet
ontheffing voorschrift bouwverordening
Ook worden in het BEVI de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gedefinieerd waarop de normstelling uit het BEVI van toepassing is. In onderstaande tabel 3 zijn deze weergegeven. Tabel 3:
overzicht van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten*
Beperkt kwetsbare objecten
•
•
•
•
Woningen; Gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen aanwezig zijn zoals: • Kantoren of hotels met bruto vloeroppervlak groter dan 1500 m2; • Complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd met een gezamenlijk vloeroppervlak groter dan 1000 m2; • Complexen of winkels groter dan 2000 m2 vloeroppervlak waarin een supermarkt of warenhuis is gevestigd; Kampeer- en recreatieterreinen waar meer dan 50 personen meerdere aaneengesloten dagen aanwezig zijn; Gebouwen voor verblijf van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals ziekenhuizen, bejaarden of verpleeghuizen, scholen, dagopvang etc).
• •
•
Verspreid liggende woningen, maximaal 2 woningen per ha; Dienst- en bedrijfswoningen; Kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels of winkelcomplexen kleiner dan hiernaast genoemd;
Sport- en kampeerterreinen die niet vallen onder hiernaast genoemde categorie;
Sporthallen, zwembaden en speeltuinen. Objecten die op grond van het verblijf van personen en op grond van de zelfredzaamheid van de aanwezige personen met andere categorieën beperkt kwetsbare objecten kunnen worden gelijkgesteld.. • • Objecten met hoge infrastructurele waarde zoals telefoon- of elektriciteitscentrale of gebouw met vluchtleidingsapparatuur voor zover de aard van de gevaarlijke stof hieraan schade zou kunnen aanbrengen * de opsommingen in de lijst met kwetsbare objecten zijn niet limitatief: objecten die voor wat betreft aard op grootte vergelijkbaar zijn, moeten ook als kwetsbaar worden aangemerkt. •
maart 2006
• •
pagina 4 van 21
Beleid externe veiligheid
Ad. b) Het BEVI stelt normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groeprisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het “risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken”. Het plaatsgebonden risico is een berekende waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour rond de inrichting2. In het BEVI wordt voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare objecten een grenswaarde gesteld van 10-6; dwz een kans van één op een miljoen per jaar3.
Afbeelding 1
voorbeeld van plaatsgebonden risicocontouren rond een inrichting
Bij Wet milieubeheer-besluiten en RO-besluiten waarop het BEVI van toepassing is moet voor kwetsbare objecten het plaatsgebonden risico van 10-6 als wettelijke grenswaarde in acht worden genomen. Dat wil zeggen dat een milieuvergunning niet mag worden verleend of een RO-besluit niet mag worden genomen als zich kwetsbare objecten bevinden of kwetsbare objecten worden of zijn geprojecteerd binnen de 10-6-contour rond de BEVI-inrichting waar het besluit betrekking op heeft. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 als richtwaarde, een waarde waar alleen deugdelijk gemotiveerd van afgeweken mag worden.
Verder stelt het BEVI termijnen voor het saneren van bestaande situaties die niet voldoen aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Een situatie waarin de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico met een factor 10 of meer wordt overschreden moet binnen 3 jaar na de inwerkingtreding van het BEVI zijn gesaneerd. Situaties met een minder dan 10-voudige overschrijding van de grenswaarde moeten vóór 1 januari 2010 zijn gesaneerd. Ook in Hengelo zijn enkele saneringssituaties aanwezig. Tabel 4 :
Plaatsgebonden risico (PR) als grens- en richtwaarde voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in bestaande en nieuwe situaties
Soort object PR > 10-5 10-5 > PR > 10-6 PR < 10-6 kwetsbaar saneren binnen 3 jaar* saneren voor 1-1-2010 toegestaan Bestaand beperkt kwetsbaar mag blijven mag blijven toegestaan kwetsbaar verboden verboden toegestaan Nieuw beperkt kwetsbaar verboden, tenzij verboden, tenzij toegestaan * Dit is 27 oktober 2007 (3-jaar na inwerkingtreding BEVI) voor LPG-stations en BRZOinrichtingen. Voor andere BEVI-inrichtingen is het saneringsartikel nog niet in werking getreden. Situatie
2 Voor alle duidelijkheid wordt gewezen op het verschil tussen een risicoafstand en een effectafstand. Een effect-afstand is de afstand waarop in theorie bij een calamiteit een (dodelijk) effect kan optreden. De kans dat er bij een calamiteit een (dodelijk) effect optreedt, wordt echter kleiner naar mate de afstand tot de bron groter wordt. Het risico is het effect vermenigvuldigd met de kans daarop. De risico-afstand is daarom altijd (veel) kleiner dan de effectafstand. Hoe kleiner de kans op een calamiteit, hoe groter het verschil tussen de effectafstand en de risico-afstand. 3 De gedachte hierachter is dat bedrijvigheid geen substantiële toename van het overlijdensrisico ten gevolge van normale dagelijkse activiteiten mag veroorzaken; ter vergelijking worden hieronder de kansen op overlijden bij verschillende activiteiten weergegeven (uitgedrukt in kans per jaar).
(Overgenomen uit Interdepartementale cursus externe veiligheid 2003; Bronnen CBS, Vademecum gezondheidsstatistiek en Arbeidsinspectie.) Verdrinking door dijkdoorbraak 1 op 10 miljoen Fietsen 1 op 26.000 Sterven door bijensteek 1 op 5,5 miljoen Werk in landbouw en visserij 1 op 14.000 Door bliksem getroffen worden 1 op 2 miljoen Autorijden 1 op 5.700 Vliegen 1 op 814.000 Bromfietsen 1 op 5.000 Werk in gemiddeld bedrijf 1 op 77.000 Motorrijden 1 op 1.000 Lopen (in het verkeer) 1 op 54.000 Sigaretten roken (pakje per dag) 1 op 200
maart 2006
pagina 5 van 21
Beleid externe veiligheid
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de daadwerkelijke situatie betrokken (zoals: bevolkingsdichtheid, aard van de bebouwing en zelfredzaamheid). Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt. Voor het groepsrisico is in het BEVI een zogenoemde oriëntatiewaarde opgenomen. Dit is geen wettelijke grensof richtwaarde, maar slechts een waarde waarmee het groepsrisico vergeleken moet worden. Om de uitgangspunten en afwegingen die aan het groepsrisico ten grondslag liggen kenbaar en controleerbaar vast te leggen, stelt het BEVI de verplichting om de verantwoording van het groepsrisico vast te leggen in de overwegingen bij een besluit.
Afbeelding 2
Tabel 5:
voorbeeld van de weergave van het groepsrisico. De rechte lijn is de oriëntatiewaarde
In onderstaande tabel 4 wordt aangegeven wat er op grond van het BEVI ten minste in de verantwoording moet worden opgenomen. Daarnaast verplicht het BEVI om met betrekking tot het groepsrisico advies te vragen bij de Regionale Brandweer over de mogelijkheden tot voorbereiding op een ramp of zwaar ongeval en de mogelijkheden om de omvang of van een ramp of zwaar ongeval te beperken.
onderwerpen / onderdelen die verplicht in de verantwoording van het groepsrisico moeten worden betrokken.
In de motivering van een besluit op grond van de Wet milieubeheer moet ten minste worden vermeld (art. 12 BEVI): • de aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld; • het groepsrisico van de inrichting vergeleken met de oriëntatiewaarde; • de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst; • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval; • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet.
maart 2006
In de motivering van een besluit op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening moet ten minste worden vermeld (art. 13 BEVI): • de aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld; • het groepsrisico per inrichting en de bijdrage van de in het besluit toegelaten (beperkt) kwetsbare objecten aan het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde; • de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die door de drijver van de inrichting worden toegepast en de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in de vergunning van de betreffende inrichting zijn opgenomen; • de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is aan de vergunning van de betreffende inrichting te verbinden; • de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico; • de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
pagina 6 van 21
Beleid externe veiligheid
• •
de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval; de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet.
2.2. Transport gevaarlijke stoffen en externe veiligheid Het transport van gevaarlijke stoffen betreft het transport over de weg, het spoor, het water en via buisleidingen. Voor de regulering van veiligheidsaspecten zijn van belang de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet op de Ruimtelijke ordening en verder wetgeving die betrekking heeft op de verschillende vervoersvormen, zoals de Wegenverkeerswet, Scheepvaartverkeerswet, de Spoorwegwet en de Tracéwet. In november 2005, vlak voor de afronding van deze nota, is door het kabinet de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld en naar de Tweede Kamer gezonden. In deze nota wordt een zogenoemd Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangekondigd. Het Basisnet moet dienen om “een evenwicht te creëren tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid”. Het berekenen van risico’s moet een minder prominente rol krijgen. Het Basisnet moet vervoer via het spoor, de weg en het water gaan omvatten. Eerst moet het Basisnet Spoor worden vastgesteld, daarna gevolgd door het Basisnet Weg en Water. Het Basisnet Weg zal alleen betrekking hebben op het hoofdwegennet. Het is de bedoeling om binnen het Basisnet drie categorieën te onderscheiden: 1) Er gelden geen beperkingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, er gelden wel ruimtelijke beperkingen. 2) Er gelden beperkingen voor vervoer en voor ruimtelijke ontwikkelingen. 3) Er gelden beperkingen voor het vervoer, er gelden geen ruimtelijke beperkingen. Omdat op het moment dat deze nota wordt voltooid nog niet duidelijk is hoe het Basisnet vorm gegeven gaat worden en omdat de minister op aandringen van de Kamercomissies VROM en V&W heeft aangegeven nog aanpassingen aan de uitgangspunten zullen aanbrengen, wordt in deze nota nog niet verder op deze ontwikkeling vooruitgelopen. De normstelling van de externe veiligheid ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen kent (nog) geen wettelijke status. Door de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Vrom en Binnenlandse zaken is de “Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” opgesteld. In de “Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” wordt vrijwel dezelfde systematiek als in het BEVI gehanteerd. De definitie van externe veiligheid in deze circulaire luidt: “de kans om in de omgeving van een transportas te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op deze transportas waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.” Ook worden de veiligheidsrisico’s ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen uitgedrukt in dezelfde grootheden als in het BEVI: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaatst lang de transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. De grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico hebben betrekking op dezelfde WRO-besluiten als het BEVI (zie tabel 2), voor zover deze besluiten betrekking hebben op een plangebied dat ligt binnen de het invloedsgebied van een transportas. Daarnaast gelden de grens- en richtwaarden voor vervoersbesluiten op grond van de Wegenverkeerswet, Scheepvaartverkeerswet, Spoorwegwet, Tracéwet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen die betrekking hebben op het vervoer van gevaarlijke stoffen en moet bij deze besluiten worden getoetst aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Voor nieuwe situaties zijn de grens- en richtwaarden voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gelijk aan die uit het BEVI. Voor bestaande situaties worden enigszins afwijkende waarden gehanteerd. In onderstaande tabel 5 worden de grens en richtwaarden samengevat.
maart 2006
pagina 7 van 21
Beleid externe veiligheid
Tabel 6: Situatie Bestaand Nieuw
Grens en streefwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) uit de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Soort object beperkt kwetsbaar + kwetstbaar kwetsbaar beperkt kwetsbaar
Vervoersbesluit Grenswaarde PR 10-5
WRO-besluit Grenswaarde PR 10-5
-6
Grenswaarde PR 10-6 Richtwaarde PR 10-6
Streven naar PR 10-6
Grenswaarde PR 10 Richtwaarde PR 10-6
Streven naar PR 10-6
Het groepsrisico is gedefinieerd als de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een incident met gevaarlijke stoffen op die transportroute. Weggebruikers of treinpassagiers worden gezien als personen die deel uitmaken van het transportsysteem en worden niet in het groepsrisico betrokken. Ook voor het groeprisico van een kilometer transportroute geldt een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde ligt een factor 10 hoger dan de oriëntatiewaarde uit het BEVI. In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en in verschillende op deze wet gebaseerde uitvoeringsbesluiten en regelingen worden regels gesteld met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. Dit betreffen regels ten aanzien van de classificatie van stoffen, eisen waaraan vervoersmiddelen voor gevaarlijke stoffen moeten voldoen en regels ten aanzien van de routering van gevaarlijke stoffen. 2.2.1. Transport over de weg De Wet vervoer gevaarlijke stoffen stelt (in artikel 11) dat degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert, verplicht is de bebouwde kom van een gemeente te vermijden, tenzij: • dit niet mogelijk is ten behoeve van het laden lossen binnen de bebouwde kom of; • er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. Dit uitgangspunt geldt voor alle vervoer van gevaarlijke stoffen. Verder worden op grond van deze wet bepaalde categorieën van (extra) gevaarlijke stoffen aangewezen die uitsluitend over daartoe aangewezen wegen of weggedeelten mogen worden vervoerd. Op grond van de Wet zijn het rijk en de provincie verplicht om een op elkaar aansluitend net van wegen aan te wijzen waarover deze categorieën van stoffen mogen worden vervoerd. Het rijk heeft alle rijkswegen als zodanig aangewezen; dat wil zeggen dat alle gevaarlijke stoffen die over de weg mogen worden vervoerd over de rijkswegen mogen worden vervoerd. Ook de provincie Overijssel heeft een stelsel van wegen aangewezen. Op grond van artikel 8 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen kan de gemeenteraad op het grondgebied van de gemeente wegen of weggedeelten aanwijzen waarover de genoemde categorieën van gevaarlijke stoffen uitsluitend mogen worden vervoerd. Voor wat betreft de Rijksen provinciale wegen mogen dat alleen die weggedeelten zijn die ook door het rijk dan wel de provincie zijn aangewezen. Bovendien moet het stelsel van aan te wijzen wegen aansluiten op aangewezen provinciale en rijkswegen aan te wijzen of aangewezen wegen in aangrenzende gemeenten. 2.2.2. Transport over het spoor Het vervoer over het spoor betreft vooral rijksbeleid. Bij besluiten die tracé of het vervoer over spoor aangaan of besluiten die betrekking hebben op de bouw van (beperkt) kwetsbare objecten bij of boven de spoorbaan dient de rijksoverheid te toetsen aan de normstelling uit de Circulaire. De gemeente moet bij ruimtelijke plan- en besluitvorming rekening houden met externe veiligheidsaspecten van deze wijzen van transport en de normstelling uit de Circulaire toepassen. Het invloedsgebied als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen dient daarbij, in zijn algemeenheid gesproken, als gegeven te worden beschouwd. De mogelijkheden om de omvang van het invloedsgebied te beïnvloeden zijn over het algemeen beperkt.
maart 2006
pagina 8 van 21
Beleid externe veiligheid
2.2.3. Transport over het water Voor transport over het water geldt in grote lijnen hetzelfde als bij transport over het spoor. De gemeente moet bij ruimtelijke plan- en besluitvorming rekening houden met externe veiligheidsaspecten van deze wijzen van transport en de normstelling uit de Circulaire toepassen. Het invloedsgebied als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen dient daarbij, in zijn algemeenheid gesproken, als gegeven te worden beschouwd. De mogelijkheden om de omvang van het invloedsgebied te beïnvloeden zijn over het algemeen beperkt. 2.2.4. Transport door buisleiding In december 2004 heeft de commissie-Enthoven advies uitgebracht over de verantwoordelijkheden met betrekking tot de veiligheid van buisleidingen. Het kabinet heeft naar aanleiding van dit rapport besloten om het ministerie van VROM als eerstverantwoordelijke aan te wijzen voor het buisleidingendossier. Er is een interdepartementale taskforce ingesteld om binnen twee jaar tijd de aanbevelingen van de commissie uit te voeren, zoals het opstellen van nieuwe regels op basis van geactualiseerde risico-afstanden en een goede organisatie van incidentbehandeling en rampenbestrijding. Verder zal het ministerie van Verkeer en Waterstaat in samenspraak met de ministeries van Economische Zaken en VROM een strategische beleidsvisie ontwikkelen voor buisleidingen als transportmodaliteit. Tot slot zal het ministerie van EZ een regeling voorbereiden voor een meldingsplicht (een plicht tot het sneller en beter aanleveren van liggingsgegevens en een plicht om zorgvuldiger te graven) waardoor de kans op schade aan kabels en leidingen door graafwerkzaamheden wordt beperkt. In afwachting hiervan wordt vooralsnog in deze nota niet verder op transport door buisleidingen ingegaan. 2.3. Opslag vuurwerk / Vuurwerkbesluit Voor vuurwerk is aparte wetgeving opgesteld. Dit is vastgelegd in het Vuurwerkbesluit. Het BEVI is niet van toepassing op vuurwerkopslag. In tegenstelling tot het BEVI zijn de veiligheidsafstanden in Vuurwerkbesluit gebaseerd op effectafstanden en niet op risicoafstanden (zie ook voetnoot 2, pagina 2). Het Vuurwerkbesluit gaat er van uit dat bij consumentenvuurwerk de verhouding tussen het kruit en verpakkingsmateriaal zodanig is dat, ongeacht de opgeslagen hoeveelheid, geen (massa) explosies kunnen ontstaan. Hieraan ligt ook onderzoek door TNO ten grondslag. Bij brand in een vuurwerkopslag kunnen alleen brandeffecten optreden. Om deze reden zijn de effectafstanden bij consumentenvuurwerkopslag relatief gering en als gevolg daarvan de aan te houden veiligheidsafstanden ook. Dat wil zeggen dat er van mag worden uitgegaan dat bij een calamiteit in een vuurwerkopslag buiten de veiligheidsafstanden geen (dodelijke) effecten denkbaar zijn; het plaatsgebonden risico buiten de veiligheidsafstanden van het Vuurwerkbesluit is nagenoeg 0; in ieder geval veel kleiner dan 10-6. Professioneel vuurwerk kan vanwege de hoeveelheid kruit in relatie tot de verpakking onder omstandigheden wel tot een massa-explosie leiden. De effectafstanden daarvan zijn bepaald op 800 meter. Daarom dient voor de opslag van professioneel vuurwerk een veiligheidsafstand van 800 meter te worden aangehouden. In Hengelo wordt geen professioneel vuurwerk opgeslagen en gelet op de eisen uit het Vuurwerkbesluit is een dergelijke opslag ook niet te verwachten 2.4. Register risicosituaties gevaarlijks stoffen / Registratiebesluit externe veiligheid Vooral naar aanleiding van de vuurwerkramp zijn plannen ontwikkeld om te komen tot een centraal register waarin risicovolle situaties als gevolg van activiteiten met en het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn opgenomen (het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen, RRGS). Hiertoe wordt aan hoofdstuk 12 van de Wet milieubeheer titel 12.2 toegevoegd. Hierin is ondermeer de verplichting opgenomen voor een openbaar register dat gegevens bevat over de externe veiligheid. Dit register wordt beheerd door het RIVM. De bevoegde gezagen zijn verplicht om gegevens over externe veiligheid te verstrekken. Bij algemene maatregelen van bestuur kunnen categorieën van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen en andere gevallen worden aangewezen waarover gegevens inzake de externe veiligheid moeten worden verstrekt. Op 27 april 2005 is het ontwerp-Registratiebesluit externe veiligheid gepubliceerd. In dit (ontwerp)besluit worden de categorieën van inrichtingen, de transportroutes en buisleidingen aangewezen waarvan gegevens met betrekking tot de externe veiligheid in het register moeten worden opgenomen. Op grond van het (ontwerp) Registratiebeluit worden aangewezen: dezelfde inrichtingen als de inrichtingen waarop het BEVI van toepassing is; inrichtingen waar meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk en waar professioneel vuurwerk wordt opgeslagen;
maart 2006
pagina 9 van 21
Beleid externe veiligheid
-
-
inrichtingen waar meer dan 10 kg ontplofbare stoffen of 100 kg ontplofbare stoffen in munitie aanwezig is; inrichtingen waar meer dan 1000 kg distikstofoxide aanwezig is; transportroutes (wegen, spoorwegen en vaarwegen) waarvan het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 op de as van de (spoor)weg of de oever van de vaarweg; aardgasleidingen met een uitwendige diameter groter dan 50 mm een druk van meer dan 20 bar, leidingen voor het vervoer van brandbare vloeistoffen (K1, K2 en K3) met een uitwendige diameter van meer dan 100 mm en buisleidingen voor andere gevaarlijke stoffen waarvoor het plaatsgebonden risico op 5 meter van het hart van de buisleiding groter is dan 10-6. daarnaast kan het bevoegd gezag inrichtingen, transportroutes en buisleiding aanwijzen als relevant om in het register op te nemen als het groepsrisico groter is dan de oriëntatiewaarde,
Deze risicovolle situaties zullen worden getoond op een digitale risicokaart die via het internet door een ieder is te raadplegen. Doel van het register en van de risicokaarten is om informatie over risico’s bij elkaar te brengen, het risicobewustzijn te verbeteren, informatie-uitwisseling tussen overheden te verbeteren en de burgers beter te informeren over veiligheidsrisico’s. Overigens heeft de minister van Binnenlandse Zaken het voornemen om het weergeven van effectafstanden op de risicokaart wettelijk te verbieden. Dit om te voorkomen dat personen met terroristische oogmerken deze informatie gaan gebruiken. 2.5. Risicocommunicatie Als het gaat om rampen zijn er twee vormen van communicatie te onderscheiden: risicocommunicatie en crisiscommunicatie. Risicocommunicatie is communicatie over het risico dat mensen lopen dat zij getroffen worden door een ramp of incident. Als mensen van te voren weten aan welke risico’s zij zijn blootgesteld, welke maatregelen zijn getroffen om de kans op een incident of ramp te minimaliseren en wat zij moeten doen als er onverhoopt toch iets gebeurt. Hierdoor zullen mensen minder snel in paniek raken en is de kans op adequaat handelen groter, waardoor de ramp niet nog groter wordt. Crisiscommunicatie vindt plaats tijdens en na een ramp, In een vijftal wettelijke bepalingen is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het informeren over risico’s en het voorlichten over rampenbestrijding van de lokale overheid verankerd. Zowel in de Wet Openbaarheid van Bestuur, als de Wet Rampen en Zware Ongevallen, het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen, het Besluit Risico’s Zware Ongevallen en het Besluit Rampenbestrijdingsplannen Inrichtingen staan bepalingen opgenomen die het gemeentebestuur verplichten om pro-actief informatie te verschaffen aan de inwoners over mogelijke risico’s op kleine en grote rampen en zware ongevallen. Ook in het Integrale Veiligheidsbeleid 2003 – 2004 zijn de onderwerpen Programmatisch Handhaven, Risico’s in Hengelo, Veiligheid en bedrijven en de Rampenbestrijding als speer- en aandachtspunten opgenomen. Tevens wordt er gewerkt aan een risico-inventarisatie in het kader van de gemeentelijke Risicokaart en het Register. Het risicocommunicatiebeleid van Hengelo is er op gericht om alle informatie beschikbaar te hebben en op verzoek beschikbaar te stellen. Voor vragen omtrent de risico’s in de samenleving kunnen burgers terecht bij het veiligheidsloket van de gemeente Hengelo:
[email protected].
maart 2006
pagina 10 van 21
Beleid externe veiligheid
3.
Stand van zaken in de gemeente Hengelo
Uiteraard is externe veiligheid niet nieuw en speelt al sinds jaar en dag een rol in het beleid en in de uitvoering bij de gemeente Hengelo. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de huidige beleids- en uitvoeringsinstrumenten die verband houden met de externe veiligheid. Daarna wordt de huidige situatie getoetst aan de wettelijke normstelling voor inrichtingen (het BEVI) aan de wettelijke normstelling voor vuurwerkbedrijven (het Vuurwerkbesluit) en de voorgenomen normstelling voor vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit 3.1. Huidige beleids- en uitvoeringsintrumenten In de navolgende paragrafen worden de belangrijkste beleids- en uitvoeringsinstrumenten beschreven die van belang zijn voor en een relatie hebben met de externe veiligheid. 3.1.1. Ruimtelijk beleid (bestemmingsplannen) Het ruimtelijk beleid van de gemeente ligt voor een belangrijk deel vast in bestemmingsplannen. Externe veiligheid speelt, ook nu al, een belangrijke rol bij het vaststellen van bestemmingsplannen: bij het bestemmen van bedrijfslocaties of van woningbouw of andere gevoelige bestemmingen in de omgeving van bedrijfslocaties en van gevoelige bestemmingen nabij wegen en spoorwegen. Rond bedrijfsbestemmingen en (spoor)wegen worden zogenoemde milieuzones geprojecteerd. Deze milieuzones zijn afstanden die aangehouden moeten worden tussen het bedrijf en een gevoelige bestemming (zoals woningen, scholen, e.d.). Gevaar (veiligheid), geur, stof en geluid zijn de milieu-aspecten op grond waarvan een zone wordt vastgesteld. De aan te houden zoneringsafstanden zijn veelal gebaseerd op de VNG-bundel “bedrijven en milieuzonering”. De afstanden betreffen geen wettelijke normen, maar algemeen aanvaarde richtwaarden die bij moeten bijdragen een goede ruimtelijke ordening. Bedrijven worden ingedeeld in een zes categorieën, lopend van categorie 1 (bedrijven met een zeer geringe milieubelasting en een kleine zoneringsafstand) tot en met categorie 6 (bedrijven met een potentieel grote milieubelasting en een relatief grote zoneringsafstand). Binnen een zone rond een bedrijfslocatie en een (spoor)weg mogen in beginsel geen gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. En omgekeerd is in het bestemmingsplan vastgelegd welke bedrijfscategorieën zich op een bepaalde locatie mogen vestigen; uitgangspunt daarbij is dat zich op de betreffende locatie alleen een bedrijf mag vestigen met een zoneringsafstand die niet groter is dan de geprojecteerde zone in het bestemmingsplan. 3.1.2. Milieuvergunningverlening en algemene milieuregelgeving. Bedrijfsmatige activiteiten met een risico op milieubelasting (waaronder veiligheidsrisico’s) vallen onder werking van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer maakt onderscheid tussen vergunningplichtige bedrijven en meldingsplichtige bedrijven. In zijn algemeenheid is het zo dat een bedrijf niet in werking mag zijn zonder een geldige (en het gehele bedrijf omvattende) milieuvergunning. Met betrekking tot de vergunningverlening is in de meeste gevallen het college van Burgemeester en wethouders bevoegd gezag en in een beperkt aantal gevallen (zware bedrijfscategorieën) Gedeputeerde Staten. Voor bepaalde aangewezen categorieën van bedrijven (zoals horeca-bedrijven, detailhandelsbedrijven, transportbedrijven, etc) is de vergunningplicht komen te vervallen en behoeven de bedrijven zich alleen nog te melden en moeten voldoen aan de (milieu)voorschriften die bij behoren bij de algemene regelgeving waaronder zij vallen. Externe veiligheid is een milieubelang dat wordt beschermd door beperkingen en voorschriften die zijn opgenomen in milieuvergunningen of in algemeen geldende regelgeving. Voor wat betreft de veiligheidsvoorschriften wordt in de vergunningen of de algemene regelgeving veelal aangesloten richtlijnen uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS-richtlijnen; deze vervangen de eerdere CPR-richtlijnen). Een speciale categorie vormen de bedrijven die vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO 1999); deze bedrijven zijn verplicht om een risico-onderzoek (een QRA) uit te voeren en op deze bedrijven is een bijzondere inspectiemethodiek van toepassing. 3.1.3. Toezicht en handhaving De gemeente heeft de wettelijk taak om toe te zien op de naleving van de milieuregelgeving en dit zonodig te handhaven. Op 25 januari 2005 heeft het college het Handhavingsplan milieubeheer 2005-2008 vastgesteld. Een van de uitgangspunten van het handhavingsbeleid is het bevorderen
maart 2006
pagina 11 van 21
Beleid externe veiligheid
van de veiligheid door met toezicht de risico’s op calamiteiten zo veel mogelijk te beperken en daarmee de kans op calamiteiten te verkleinen. Bedrijven die een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen opslaan of toepassen en daarmee mogelijk een veiligheidsrisico voor de omgeving kunnen opleveren, zijn gekenmerkt als aandachtsbedrijven. Het toezicht op deze aandachtsbedrijven en toezicht op en handhaving van voorschriften die betrekking hebben op het voorkomen van risico op persoonlijk letsel hebben op grond van het handhavingsprogramma prioriteit. 3.1.4. Voorbereiding op- en bestrijding van calamiteiten en rampen Volgens de Wet rampen en zware ongevallen zijn burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de voorbereidingen ten behoeve van de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval. Zij stellen tenminste eens per vier jaar het rampenplan vast. Voor rampen en zware ongevallen, waarvan de plaats, aard en gevolgen voorzienbaar zijn, stelt de burgemeester tenminste eens in de vier jaar een rampbestrijdingsplan vast. In het rampenplan wordt het beleid ten aanzien van het vaststellen van rampbestrijdingsplannen vastgelegd. Het college van burgemeester en wethouders is tevens bestuurlijk verantwoordelijk voor de adequate voorbereiding op de rampenbestrijding, in de zin van het opleiden en oefenen van functionarissen. De verschillende processen, waaruit de rampenbestrijding is opgebouwd, zijn toegewezen aan verschillende, zowel operationele als gemeentelijke, diensten. De hoofden van desbetreffende diensten zijn ambtelijk verantwoordelijk voor de voorbereiding en de daadwerkelijke uitvoering van de aan hun diensten toegewezen processen. In het bestuursbesluit van de Regioraad van 13 maart 2003 is vastgesteld om de rampenbestrijdingsorganisatie voor te bereiden op maatrampniveau 4, te weten een ramp met een brandbare en explosieve stof. Aanleiding voor vaststelling van dit maatrampniveau is het relatief hoge aantal LPG-tankstations, dat in Twente binnen de bebouwde kom gevestigd is. Binnen de gemeentelijke organisatie speelt de brandweer een belangrijke rol bij de preparatie op de bestrijding van calamiteiten en rampen. De brandweer hanteert hiervoor verschillende soorten planvorming, zoals bereikbaarheidskaarten, aanvalsplannen of rampenbestrijdingsplannen; één en ander afhankelijk van de aard en omvang van bedrijfsactiviteiten van mogelijke rampscenario’s. Veel van de noodzakelijke informatie voor deze planvorming (werkprocessen, aard en hoeveel van opgeslagen (brand)gevaarlijke stoffen e.d.) komt voort uit de aanvraag voor de milieuvergunning. Hiertoe wordt van elke milieuvergunningaanvraag een exemplaar gestuurd aan de gemeentelijke brandweer. De brandweer archiveert de aanvraag voor de eigen planvorming en adviseert met betrekking tot de milieuvergunning. In de tabel op de volgende pagina staan vermeld de nu aanwezige risicobronnen voor een ramp of zwaar ongeval in Hengelo waar specifieke planvorming voor gemaakt is of wordt gemaakt, ter voorkoming van een incident en ter beheersing van de effecten bij een incident. De Wet rampen en zware ongevallen verplicht de burgermeester en wethouders met passende tussenpozen (tenminste 1 maal per 3 jaar) oefeningen te verzorgen waarbij de vastgestelde planvorming op juistheid, volledigheid en bruikbaarheid wordt getoetst. Brandweer Hengelo, de Hulpverleningsdienst Regio Twente en de gemeente Hengelo zullen bij de voorbereidengen hierop gezamenlijk optrekken.
maart 2006
pagina 12 van 21
Beleid externe veiligheid
Tabel 7
Momenteel aanwezige risicobronnen en daarop betrekking hebbende planvorming ten aanzien van calamiteiten en rampenbstrijding
Criterium / herkomst Bedrijven gelegen in Nederland en vallen onder de zware categorie van het BRZO1999; [RBP wettelijk verplicht]
Bedrijven gelegen in Nederland en vallend onder de lichte categorie van het BRZO1999;
Emplacementen spoortransport
Transport van gevaarlijke stoffen per weg, water, spoor en pijpleiding.
Risicovol object en type plan
Status
Brongemeente
Rampbestrijdingsplan Akzo Nobel Chemicals BV
Rampbestrijdignsplan is in december 2004 vastgesteld.
Hengelo
Rampbestrijdingsplan Van der Sluijs
Eindconcept is gereed. Met vaststelling wordt gewacht tot afronding van het traject m.b.t. de bedrijfsbrandweer, de BRZO-verplichtingen en de revisie Milieuvergunning. Deze trajecten kunnen invloed hebben op de uitwerking van de scenario’s in het plan.
Hengelo
¾
Rampbestrijdingsplan NS Emplacement Hengelo
Huidig rampbestrijdingsplan is operationeel en reeds vastgesteld in juli 1999. Vanwege ontwikkelingen Hengelo rond emplacement is actualisatie nodig. Er is een koppeling met traject revisie Wm-vergunning.
¾
Coördinatieplan spoorwegen
Plan zijn in 2006 gemaakt.
Twente
¾
Coördinatieplan vaarwegen
Plan zijn in 2006 gemaakt.
Twente
¾
Coördinatieplan snelwegen
Van het bestaande operationele plan snelwegen wordt een update gemaakt en omgebouwd naar coördinatieplan snelwegen.
Twente
¾
Coördinatieplan transport gevaarlijke stoffen per pijpleiding
Plan zijn in 2006 gemaakt.
Twente
Plannen zijn in 2006 gemaakt.
Hengelo
¾
¾
¾ -
8 Rampbestrijdingsplannen LPG tankstations BP station De Hasseler Es AVIA LPG tankstation De Vrije Pomp Euro Autohuis Roadrunner Service BV Roadrunner Hengelo Zuid Shell Hengelo Zuid Texaco Olde Nordkamp
3.1.5. Routering gevaarlijke stoffen. De gemeente heeft in het verleden op basis van de Wet Gevaarlijke Stoffen, de wet die vooraf ging aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, enkele weggedeelten aangewezen bestemd voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen (zoals chloor, LPG en propaan) en een verordening opgesteld voor het afgeven van ontheffingen voor het vervoer van deze stoffen. Dit betreft enkele weggedeelten die aansluiten op de provinciale en rijkswegen, zoals delen van de Haaksbergerstraat en de Bornsestraat. Op grond van een overgangsbepaling in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt deze aanwijzing gelijk gesteld met een aanwijzing op grond van deze wet. Als aangewezen stoffen over andere
maart 2006
pagina 13 van 21
Beleid externe veiligheid
wegen dan deze aangewezen weggedeelten moeten worden vervoerd ten behoeve van laden en lossen, moeten burgemeester en wethouders daarvoor ontheffing verlenen. Momenteel is de Brandweer in overleg met de Regionale brandweer bezig met de voorbereiding van een nieuw routeringsaanwijzing gebaseerd op de huidige wetgeving en aansluitend op de routering van rijk en provincie voor provinciale en rijkswegen (zie ook paragraaf 4.5) 3.1.6. Vestigingsbeleid LPG-tankstations In 1987 is de nota LPG van de gemeente Hengelo vastgesteld. Hierin is, met in achtneming van de wettelijke regelgeving rond LPG en de risico’s van de bevoorrading, het vestigingsbeleid voor LPGstations vastgelegd. In algemene zin kan worden gesteld dat voor alle beleidsuitgangspunten van de nota LPG inmiddels wettelijke normen bestaan, bij en krachtens het BEVI en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De nota LPG voegt dan ook niet langer wat toe aan genoemde regelgeving en de het beleid dat is geformuleerd in deze nota. De nota LPG heeft dan ook geen praktische waarde meer en kan met de vaststelling van deze nota als ingetrokken worden beschouwd. 3.2.
Toetsing van huidige situatie aan de wettelijke normen en richtwaarden voor inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen) Van 17 bedrijven staat momenteel vast dat deze vallen of gaan vallen onder de werking van het BEVI. Daarnaast kent het BEVI een bepaling op grond waarvan de minister categorieën van inrichtingen kan aanwijzen die ook onder de werking van het BEVI vallen. Een dergelijke aanwijzing heeft nog niet plaatsgevonden, maar wordt wel verwacht. Naar alle waarschijnlijkheid zal het aantal bedrijven dat onder het BEVI valt dan ook nog toenemen. Op dit moment valt één van deze bedrijven (Akzo-Nobel) voor wat betreft de milieuvergunningverlening onder de bevoegdheid van de provincie. Van één LPG-station staat vast dat zich een kwetsbaar object bevindt binnen de 10-5-contour rond het vulpunt. Dit betekent dat deze situatie moet worden gesaneerd binnen voor 27 oktober 2007. In dit geval is het niet mogelijk om het vulpunt zo te verplaatsen dat géén nieuwe overschrijding van de grenswaarde optreedt. De enige mogelijkheid is dan ook het beëindigen van de LPG-opslag. De procedure om de vergunning voor LPG-opslag in te trekken is reeds gestart. Het ministerie van VROM heeft bugget beschikbaar gesteld voor dit soort saneringssituaties. Bij de overige BEVI-bedrijven is geen sprake van urgente saneringsgevallen. In het kader van de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid zal de veiligheidssituatie rond alle BEVI-bedrijven worden onderzocht (zie paragraaf 4.2). 3.3.
Toetsing aan de richtwaarden voor vervoer over de weg (Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) Voor de rijkswegen en provinciale wegen zijn risicokaarten opgesteld4. Op geen enkele plaats in de provincie Overijssel, en dus ook nergens in de gemeente Hengelo, zijn er ten gevolge van de provinciale- en rijkswegen overschrijdingen van 10-6- grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Ook blijft het groepsrisico ten gevolge van de provinciale- en rijkswegen in de gemeente Hengelo ruim onder de oriëntatiewaarde. Op dit moment is nog niet duidelijk wat de risicocontouren zijn van de gemeentelijke routes (nietprovinciale en rijkswegen) in Hengelo waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voordat een uitspraak kan worden gedaan over het al dan niet voldoen aan wettelijke normen zal dan ook onderzoek gedaan moeten worden naar de huidige veiligheidssituatie. In het In het kader van de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid hier uitvoering aan worden gegeven (zie paragraaf 4.5) 3.4.
Toetsing aan de richtwaarden voor vervoer over het spoor (Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) De 10-6-grenswaarde/streefwaarde voor het plaatsgebonden risico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor wordt nergens in Hengelo overschreden. Op het moment dat deze nota wordt geschreven, is nog wel sprake van een aanzienlijk groepsrisico (de grafiek ligt net onder oriëntatiewaarde uit Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen). Dit relatief grote groepsrisicio wordt vooral veroorzaakt door het chloortransport. Het structurele chloortransport zal in de loop van 2006 worden beëindigd. Uitgaande van de prognoses van Prorail die in 2004 zijn aangeboden aan de Tweede Kamer mag er van worden uitgegaan dat na het beëindigen van het chloortransport het groepsrisico langs de spoorwegtrajecten door Hengelo aanzienlijk lager zijn dan de oriëntatiewaarde uit de Circulaire. 4
Risico’s wegtransport gevaarlijke stoffen provincie Overijssel peiljaar 2002 d.d. 12 november 2002
maart 2006
pagina 14 van 21
Beleid externe veiligheid
4. Gemeentelijke (integraal) extern veiligheidsbeleid Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Hengelo is gedefinieerd als het “beheersen van de risico’s voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen)”. In hoofdstuk 2 is geschetst hoe dit beleid zich verhoudt tot wetgeving en landelijk beleid. Bij de invulling van het externe veiligheidsbeleid is de gemeente uiteraard gebonden aan de wettelijke normstelling uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de normstelling uit de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze normstelling vormt de basis en ondergrens van het externe veiligheidsbeleid. Zoals in het voorgaande al is opgemerkt, heeft het de wettelijke definitie van externe veiligheid een beperkte reikwijdte; het betreft alleen: 1) risico’s buiten de inrichting (= het bedrijf) of buiten de transportas. Risico’s binnen de bedrijfspoorten (vooral voor werknemers) en risico’s voor weggebruikers en treinreizigers worden gezien als interne risico’s. Zij maken deel uit van het risicoveroorzakend systeem5. 2) risico’s ten gevolge van activiteiten waarbij een gevaarlijke stof betrokken is en als er sprake is van een (acuut) overlijdensrisico. Processen of calamiteiten die buiten de poort of buiten de transportas geen (acuut) overlijdensrisico geven of alleen gezondheids- of milieuschade veroorzaken, zijn niet betrokken. Dergelijke processen of calamiteiten worden overigens wel gereguleerd in bestemmingplannen, milieuvergunningen of specifieke regelgeving.6 Burgers zullen het begrip (externe) veiligheid over het algemeen ruimer opvatten dan de wettelijke definities. Ook in de bovengenoemde definitie van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid zijn (impliciet) meer aspecten betrokken. Gelet hierop en voor een goede (integrale) afweging van veiligheidsrisico’s en voor heldere informatieverstrekking aan burgers, is dan ook zinvol om ook veiligheidsaspecten die vallen buiten de definitie van het BEVI en de Circulaire te betrekken bij het externe veiligheidsbeleid. De (wettelijke) normen zijn de ondergrens. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op: het ambitieniveau dat de gemeente zichzelf met betrekking tot het externe veiligheidsbeleid wil opleggen; de huidige situatie gerelateerd aan de wettelijke grenswaarden zoals aangegeven in het BEVI en de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen en een inventarisatie van maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke grenswaarden; de in te zetten beleidsinstrumenten en maatregelen om de huidige veiligheidssituatie te handhaven en waar mogelijk te verbeteren; een beschrijving van de huidige organisatiestructuur rond informatie-uitwisseling met betrekking tot risicobeheersing en aanbevelingen voor verbetering daarvan. 4.1. Ambitieniveau In het Beleidsprogramma stelt het college: “de gemeente moet een gemeenschap zijn waarin iedereen zich veilig voelt en veilig is”. Dit zou ook uitgangspunt moeten zijn voor het ambitieniveau met betrekking tot de externe veiligheid. “Veilig zijn” is een relatief begrip; absolute veiligheid kan niet geboden worden. In het BEVI is de wettelijke grenswaarde (een plaatsgebonden risico van 10-6) voor risicovolle bedrijfsactiviteiten vastgelegd. Aan de risico’s ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt eenzelfde grenswaarde gesteld. Uitgangspunt van deze normstelling is dat risico’s door bedrijvigheid (en transport) slechts verwaarloosbaar mogen bijdragen aan de risico’s die een individuele gemiddelde burger bij dagelijkse activiteiten loopt (zie ook voetnoot 3, pagina 5). Het is dan ook maar zeer de vraag of de gemeente er naar zou moeten willen streven een hoger niveau van veiligheid na te streven dan de wettelijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico zoals door het BEVI en de Circulaire worden gesteld. Door een hoger veiligheidsniveau (= een kleinere grenswaarde) zou het leven van de individuele Hengelose burger er niet wezenlijk veiliger op worden. 5 Uiteraard geldt voor deze systemen ook wel regelgeving. Veiligheid op de werkvloer wordt voor een deel gereguleerd in de arbeidsomstandighedenregelgeving (Arbo-regelgeving). Voor het wegverkeer geldt de Wegenverkeerswet met de daaraan verbonden verkeersregels. Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. 6 Voorbeelden: Besluit verbranden afvalstoffen, Besluit emissie-eisen stookinstallaties, Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO 1999), Asbestbesluit.
maart 2006
pagina 15 van 21
Beleid externe veiligheid
De gemeente stelt zich voor wat betreft het plaatsgebonden risico rond bedrijven, bedrijfsterreinen en transportassen dan ook geen grotere ambities dan het voldoen aan de (wettelijke) grenswaarden. Aan het “zich veilig voelen” kan de gemeente waarschijnlijk veel meer bijdragen dan aan het “veilig zijn”. Het zich onveilig voelen hangt vaak sterk samen met de (mogelijke) omvang van een calamiteit of ramp en het mogelijke aantal slachtoffers dat daarbij kan vallen en de bestrijdbaarheid van een dergelijke calamiteit. Gerelateerd aan de terminologie van het BEVI kan worden gesteld dat beleid met betrekking tot het zich “veilig voelen” sterk verband houdt met de systematiek rond het groepsrisico. In het groepsrisico (uitgedrukt in het risico op overlijden van meer mensen als gevolg van een calamiteit of ramp), dat door de gemeente wordt geaccepteerd en op grond van het BEVI moet worden verantwoord, wordt uitdrukking gegeven aan het risico van een bepaalde activiteit in samenhang met de aard van de omgeving (bevolkingsdichtheid, aanwezigheid van scholen, verzorgingshuizen e.d.) en rampenbestrijdingsmogelijkheden. Het streven van de gemeente moet er dan ook op zijn gericht om het groeprisico niet te laten toenemen en zo mogelijk te verbeteren Deze doelstelling is in overeenstemming met enkele van de door het kabinet overgenomen beleidsadviezen van de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de Vrom-raad7 : 1. Accepteer dat we leven in een risicosamenleving, maar werk wel aan continue verbetering van de externe veiligheidssituatie. 2. Ga uit van een verantwoord basis veiligheidsniveau, maar doe wel recht aan diversiteit van opvattingen. Het voorgaande leidt tot de volgende hoofddoelstelling van het externe veiligheidsbeleid: Hoofddoelstelling externe veiligheidsbeleid Het groepsrisico buiten bedrijfsterreinen neemt niet significant toe als gevolg van nieuwvestiging van risicovolle activiteiten. Er wordt naar gestreefd om het groepsrisico buiten bedrijfsterreinen als gevolg van bestaande risicovolle activiteiten niet toe te laten nemen en zo mogelijk te verkleinen. Hierbij worden ook veiligheidsaspecten betrokken die volgens de wettelijke definities niet tot de externe veiligheid behoeven te worden gerekend, maar die wel als risicovol worden ervaren. Bovengenoemde, algemene gestelde, hoofddoelstelling kan worden uitgewerkt in enkele praktische subdoelstellingen die betrekking hebben op: • het realiseren van een verantwoord basis veiligheidsniveau; • het voorkomen van nieuwe risicobedrijven in de woonomgeving; • de actualisatie van bestemmingsplannen / vestigingsbeleid; • het transport van gevaarlijke stoffen; • milieuvergunningverlening; • verdere professionaliseren toezicht & handhaving; • het toekomst beleid externe veiligheid: een omgevingsvisie externe veiligheid. 4.2. Realiseren van een verantwoord basis veiligheidsniveau. Het basis veiligheidsniveau wordt bewerkstelligd door te voldoen aan de wettelijke grenswaarden (uit het BEVI en de Circulaire). De gemeente heeft hierin geen beleidsvrijheid; het is een wettelijke plicht om binnen de in het BEVI gestelde termijnen te voldoen aan grenswaarden, door ofwel het treffen van maatregelen om het risico terug te brengen ofwel, als maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn door sanering. De wet stelt zoals gezegd duidelijke termijnen; deze termijnen zullen in ieder geval gehaald moeten worden en deze doelstelling moet in ieder geval prioriteit krijgen. Van één LPG-tankstation staat vast dat het plaatsgebonden risico met meer dan een factor 10 wordt overschreden. Op grond van het BEVI moet deze situatie vóór 27 oktober 2007 zijn gesaneerd. In deze situatie zijn geen technisch maatregelen mogelijk om dit risico terug te
7 Verantwoorde risico’s, veilige ruimte. Gezamenlijke uitgave van de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de Vrom-raad, juni 2003; Kabinetsreactie op het advies Verantwoorde risico’s, veilige ruimte, februari 2004
maart 2006
pagina 16 van 21
Beleid externe veiligheid
brengen en zal de opslag en verkoop van LPG moeten worden beëindigd. De eerste stappen hiertoe zijn gezet. Eventuele saneringskosten zullen worden gedragen door het ministerie van VROM. Bij enkele van de overige BEVI-inrichtingen wordt op dit moment de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico met minder dan een factor 10 overschreden. Deze situaties moeten vóór 1 januari 2010 zijn gesaneerd. Programmapunten 1 In 2006 wordt een lijst samengesteld met daarop alle bedrijven in Hengelo die vallen onder het BEVI. Per bedrijf wordt opgenomen: Een beschrijving van de activiteiten en de externe veiligheidsaspecten de ligging van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (10-6contour); de ligging van het invloedsgebied en de bevolkingsdichtheid in dat gebied; een berekening van de hoogte van het groepsrisico in de huidige situatie. 2 Voor die gevallen waarin er sprake is van een saneringssituatie (er bevinden zich kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour van de inrichting) wordt in de vorm van een plan van aanpak aangegeven binnen welke termijn sanering moet plaatsvinden en welke maatregelen ten behoeve van de sanering getroffen moeten worden en wat de eventuele financiële consequenties zijn. 3 Voor die gevallen waarin het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt of waarin er sprake is van onvoldoende bestrijdbaarheid van calamiteiten wordt een plan van aanpak opgesteld waarin wordt beschreven op welke wijze het groeprisico kan worden verminderd dan wel op welke wijze de bestrijdbaarheid van calamiteiten kan worden verbeterd en de financiële consequenties de deze maatregelen met zich mee brengen.
4.3. Geen nieuwe risicobedrijven in de woonomgeving. De ruimtelijke ordening (het bestemmingsplan) vormt een belangrijke basis waarop het vestigingsbeleid is gestoeld. Het voorkómen dat zich nieuwe risicobedrijven vestigen in de woonomgeving is in de praktijk al bestaand beleid. Bij het actualiseren van bestemmingsplannen worden de bestemmingen van bedrijfslocaties in de woonomgevingen of in de nabijheid van de woonomgeving zonodig herzien. In de woonomgeving (buiten industrieterreinen) worden alleen bedrijfsactiviteiten met de milieubelastingscategorie I of II (zoals bedoeld in de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”) toegestaan. Onder de categorie I en II bedrijf bevinden zich geen risicobedrijven. Als zich op de betreffende locaties op het moment van herziening bedrijven met een hogere milieubelastingscategorie bevinden, wordt in beginsel de zogenoemde sterfhuisconstructie toegepast: het bestaande bedrijf mag op de locatie gehandhaafd blijven; het bedrijf kan niet aan een nieuwe eigenaar worden overgedragen en er kan geen nieuwe activiteit met een milieubelastingscategorie hoger dan categorie II worden gevestigd. Als zich op de betreffende locatie een bedrijf bevindt dat niet aan de wettelijke veiligheidsgrenswaarden van het BEVI kan voldoen, zal sanering moeten plaatsvinden (zie vorige paragraaf). Voor de opslag van consumentenvuurwerk wordt verdergaand beleid gevoerd. De opslag tot 10.000 kg consumentenvuurwerk kent relatief kleine veiligheidsafstanden; gelet op de uitgangspunten van het Vuurwerkbesluit (zie ook paragraaf 2.3.) is er, ook bij consumentenvuurwerkopslag in een woonwijk, geen sprake van een feitelijk onveilige situatie. In beginsel zou ook bij bedrijvigheid uit de milieubelastingscategorieën I en II (waaronder detailhandel) consumentenvuurwerk tot 10.000 kg kunnen worden opgeslagen. Opslag van dergelijke hoeveelheden consumentenvuurwerk blijkt echter gevoelens van onveiligheid met zich mee te brengen. De Raad heeft in een specifiek geval (de beslissing op een aanvraag voor een milieuvergunning voor 10.000 kg consumentenvuurwerk) er bij het college op aangedrongen om alles te doen wat mogelijk is de vergunningverlening voor vuurwerk in een woonwijk tegen te gaan. Het Vuurwerkbesluit geeft, zolang er wordt voldaan aan de veiligheidsafstand, geen mogelijkheden om opslag in woonwijken tegen te gaan. Voor zover nu kan worden nagegaan, is het in beginsel mogelijk om via gelijktijdige wijziging van alle betreffende bestemmingplannen toekomstige grootschalige opslag van vuurwerk in woonwijken tegen te gaan. Bestaande opslagen verkooppunten zullen zonodig onder het overgangsrecht worden gebracht.
maart 2006
pagina 17 van 21
Beleid externe veiligheid
Programmapunten 4 Begin 2006 wordt het onderzoek naar de planologische mogelijkheden om vuurwerkopslag in woonomgeving tegen te gaan afgerond. Als uit dit onderzoek volgt dat er (juridisch houdbare) mogelijkheden zijn om vuurwerkopslag in de woonomgeving tegen te gaan, wordt in 2006 de benodigde WRO-procedure gestart. 4.4. Actualisatie bestemmingsplannen / vestigingsbeleid Ook op de bedrijfsterreinen vormt het bestemmingsplan een belangrijke basis voor het veiligheidsbeleid. Om onveilige situaties en andere milieubelasting (geur, stof en geluid) zoveel mogelijk te voorkomen, dient er een adequate ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen de (mogelijk) milieubelasting veroorzakende bedrijven op het bedrijfsterrein en kwetsbare objecten zoals woningen, scholen, verzorgingshuizen. Dit gebeurt door een zone te leggen rond een bedrijf of bedrijfsterrein. Binnen deze zone mogen in beginsel geen kwetsbare objecten zijn of worden gelokaliseerd. Om niet al te veel ruimte ongebruikt te laten wordt binnen het bedrijfsterrein vaak een zogenoemde inwaartse zonering aangehouden: aan de rand van het bedrijfsterrein mogen alleen bedrijven met een geringe milieubelasting (= met een afstand die niet verder gaat dan de grens van het bedrijfsterrein) zich vestigen; meer naar binnen toe, dus verder van de grens van het bedrijfsterrein, kunnen zich ook meer milieubelastende bedrijven vestigen. Zoals in paragraaf 3.1.1 beschreven, wordt bij het bepalen van de aan te houden afstanden veelal de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” gebruikt. In de deze publicatie zijn voor een groot aantal bedrijfstypen de minimaal aan te houden afstanden met betrekking tot de aspecten geur, stof, geluid en gevaar aangegeven; voor elk aspect wordt een minimale afstand geadviseerd. De grootste afstand is bepalend voor de aan te houden afstand en daarmee grootte van de zone rond het bedrijf of de mogelijke locatie van het bedrijf binnen de zone. In deze zin behoeft er in de werkwijze dan ook niets te worden veranderd. Wel verdient het sterke aanbeveling om na te gaan welke wettelijke afstandeisen het BEVI stelt. Op zichzelf stelt het BEVI geen afstandseisen aan bestemmingen waar (nog niet aanwezige) BEVI-bedrijven zich mogen vestigen. Dit met de gedachte dat bij vestiging van een BEVI-bedrijf in het kader van de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer moet worden getoetst of aan de afstandeisen kan worden voldaan. Om echter te voorkomen dat op grond van de afstandeisen die volgen uit de milieuregelgeving zich geen BEVI-bedrijven kunnen vestigen op bestemmingen die dat niet uitsluiten, moet bij het bestemmen van bedrijfslocaties rekening worden gehouden met de afstandeisen die het BEVI stelt. Zoals bij het onderdeel ambitieniveau is beschreven, is beleidsuitgangspunt dat het groepsrisico in Hengelo niet toeneemt en zo mogelijk wordt verkleind. Om dit in de praktijk te vorm te geven wordt ook het invloedsgebied van de inrichting in de bedrijfsbestemming betrokken. Het BEVI geeft een definitie van het invloedsgebied van een inrichting. In veel gevallen komt dit invloedsgebied overeen met de effectafstand (zie noot 2, pagina 2). Binnen dit invloedsgebied hebben de activiteiten van een inrichting die valt onder het BEVI invloed op het groepsrisico. Bij besluitvorming moet het groepsrisico binnen dit invloedsgebied in beeld worden gebracht en worden verantwoord. Buiten het invloedsgebied zal de inrichting geen noemenswaardige gevolgen hebben voor het groepsrisico. Om te bewerkstelligen dat de veiligheidssituatie in Hengelo niet verslechtert en zo mogelijk verbetert, moet er naar worden gestreefd om alleen daar nieuwsvestiging van risicovolle bedrijven toe te staan waar dat geen toename van het groepsrisico buiten het bedrijfsterrein veroorzaakt. Dit kan worden gerealiseerd door bij de (inwaartse) milieuzonering als zoneringsafstand aan te houden de afstand van het invloedsgebied volgens het BEVI. Hierdoor wordt voorkomen dat het invloedsgebied van een risicovol bedrijf zich buiten de grens van het bedrijfsterrein uitstrekt. Hiermee wordt voorkomen dat bestaande kwetsbare objecten buiten het bedrijfterrein komen te liggen in het invloedsgebied van een risicovol bedrijf. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten het industrieterrein nieuwe kwetsbare objecten komen te liggen in het invloedsgebied van een risico-inrichting. en dat daarmee een toename van het groepsrisico optreedt. Een bijkomend voordeel is dat het de besluitvorming vergemakkelijkt: als wordt voorkomen dat zich kwetsbare objecten bevinden binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, behoeft bij de besluitvorming ten aanzien van de milieuvergunning van de inrichting of bij besluitvorming rond het bedrijfsterrein (bijv. bestemmingsplanwijzigingen) het groepsrisico niet inhoudelijk in de overwegingen bij die besluitvorming worden betrokken.
maart 2006
pagina 18 van 21
Beleid externe veiligheid
Bij bestaande bedrijven en bedrijfsbestemmingen op bedrijfsterreinen moet van geval tot geval worden overwogen hoe deze zich verhouden tot het uitgangspunt dat het invloedsgebied zich in beginsel niet buiten het bedrijfsterrein mag uitstrekken. Overigens dient steeds wel in het oog worden gehouden dat de risico’s die ervaren worden niet altijd overeenkomen met de berekende risico’s (bijvoorbeeld vuurwerkopslag). Of zoals in het advies “Verantwoorde risico’s, veilige ruimte” (zie voetnoot 7, pagina 16) wordt gesteld: “de discussie over externe veiligheid mag zich niet toespitsen op getallen, maar moet gaan over de situatie waarin mensen verkeren en de waarden die zij centraal stellen. Anderzijds moet voor ondernemers van activiteiten duidelijk zijn welk veiligheidsbeleid zij moeten voeren.” In deze zin kan het in bepaalde situaties verstandig zijn om ook zonder de wettelijke verplichting daartoe aandacht te besteden aan de veiligheidssituaties. Verder dient ook het transport van gevaarlijke stoffen van en naar de inrichting te worden betrokken in de onderbouwing van bestemmingsplannen. Zeker als van en naar de inrichting stoffen moeten worden vervoerd waarvoor een routeringsplicht geldt. Maar ook bij het transport van andere gevaarlijke stoffen dient te worden nagegaan in hoeverre het transport kan plaatsvinden over routes die geen extern veiligheidsrisico betekenen voor de woonomgeving (zie ook volgende paragraaf). In het kader van de verantwoording van het groeprisico bij besluiten die betrekking hebben op BEVI-bedrijven is het op grond van het Bevi verplicht om de Regionale brandweer om advies te vragen. Uit een oogpunt van veiligheid is het evenwel raadzaam om de aspecten die bij de verantwoording van het groepsrisico worden betrokken, in zijn algemeenheid een rol te laten spelen bij de beoordeling van ruimtelijke plannen waarbij sprake is van een veiligheidsrisico als gevolg van de productie, de opslag en het gebruik of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Programmapunten 5 In bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijfsterreinen of in de actualisatie van bestemmingsplannen van bestaande terreinen worden aan bedrijfsbestemmingen waar categorie IV-bedrijven of hoger zijn toegestaan contouren verbonden voor het (maximaal toelaatbare) plaatsbonden risico en het invloedsgebieden. De contour voor het invloedsgebied mag in beginsel niet buiten de grens van het bedrijfsterrein zijn gelegen. 6 Bij het herbestemmen van reeds aanwezige BEVI-bedrijven wordt getoetst of de bestemming voldoet aan het vorige programmapunt. Er wordt alleen tot wegbestemmen overgegaan als: er sprake is van een aanzienlijk groepsrisico én; de bestrijdbaar van calamiteiten problematisch is én; er beperkte mogelijkheden zijn voor personen in het invloedsgebeid om zich in veiligheid te brengen én; het toepassen van de best bestaande technieken (vast te leggen in een geactualiseerde milieuvergunning) niet leidt tot verbetering van de veiligheidssituatie. 7 Bij nieuwe bestemmingsplannen en actualisatie van bestemmingsplannen wordt ook het transport van gevaarlijke stoffen van en naar de inrichtingen betrokken. 8 Bij alle bestemmingsplannen op grond waarvan productie, opslag, gebruik of vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is, wordt advies gevraagd aan de brandweer met betrekking tot mogelijkheden en maatregelen voor het voorkomen van calamiteiten en het bestrijden van de effecten van calamiteiten.
4.5. Aanpak transport gevaarlijke stoffen Zoals in de voorgaande paragraaf al aan de orde is gesteld, stelt de gemeente zich ten doel om bij nieuwe bestemmingplannen en bij de actualisatie van bestemmingsplannen ook het transport van gevaarlijke stoffen te betrekken. Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen dienen bij verkeersbesluiten en bij WRO-besluiten waarvan het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van een transportas te worden getoetst aan de Circulaire. Voor transport via het spoor is dit bestaand beleid. ProRail kan prognoses en realisatiecijfers verstrekken van hoeveelheden gevaarlijke stoffen die jaarlijks via het spoor worden of zijn vervoerd. Op basis daarvan kan het plaatsgebonden risico en het groeprisico van trajecten worden berekend. Zoals in paragraaf 2.2. is opgemerkt is in november 2005 in de Nota vervoer gevaarlijke stoffen
maart 2006
pagina 19 van 21
Beleid externe veiligheid
door het kabinet het zogenoemde Basisnet aangekondigd. Het Basisnet Spoor moet als eerste in 2007 worden vastgesteld. Tot die tijd zal de bestaande beoordelingswijze uit de Circulaire moeten worden gevolgd. De externe veiligheidsrisico’s van rijkswegen en van provinciale wegen zijn reeds ingeschat (zie ook paragraag 3.3). Voor wat betreft de risico’s van het transport over gemeentelijke wegen is de situatie minder duidelijk. Er zal moeten worden onderzocht of er in Hengelo wegen of weggedeelten zijn waarover zodanig veel gevaarlijke stoffen dicht langs kwetsbare objecten worden vervoerd dat er sprake is van een aanzienlijk (groeps)risico. Een bijzonder categorie vormen de (zeer) gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld vloeibare propaan, LPG, ammoniak en chloor). De gemeenteraad kan binnen de gemeentegrens wegen of weggedeelten aanwijzen waarover deze stoffen uitsluitend mogen worden gevoerd. Dit stelsel van aan te wijzen wegen moet aansluiten op aangewezen provinciale en rijkswegen aan te wijzen of aangewezen wegen in aangrenzende gemeenten. Vanwege de benodigde afstemming tussen buurgemeenten en de rol van de regionale brandweer bij calamiteitenbestrijding op de weg, is door de Regio Twente een model ontwikkeld voor het vervoer van de aangewezen gevaarlijke stoffen. De Regio laat de gemeenten de keuze al dan niet over te gaan tot het aanwijzen van routes en tot het opstellen van een ontheffingenbeleid voor afwijkingen van deze routeringsplicht dan wel het treffen van maatregelen om risico’s over de transportroutes te beheersen. Een routeringsstelsel heeft vanuit veiligheidsperspectief gezien de voorkeur. Programmapunten 9 Voor medio 2007 wordt met gebruikmaking van de systematiek uit hoofdstuk 3 van de Circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen geïnventariseerd of er binnen de gemeente Hengelo weggedeelten zijn die een niet te verwaarlozen externe veiligheidsrisico kennen. 10 Na advies van en in overleg met de Regio Twente worden weggedeelten aangewezen die aansluiten op weggedeelten uit buurgemeenten waarover routeplichte stoffen mogen worden vervoerd. Tegelijkertijd wordt een ontheffingenbeleid vastgesteld voor afwijkingen van deze routeplicht. 4.6. Milieuvergunningverlening De milieuvergunningverlening geeft met betrekking tot het externe veiligheidsbeleid minder beleidsvrijheid dan de ruimtelijke ordening. Bij milieuvergunningverlening mag alleen worden getoetst aan het belang van de bescherming van het milieu en aan de vraag of met betrekking tot de bescherming van het milieu de best beschikbare technieken zijn toegepast. Externe veiligheid is (uiteraard) een milieubelang. Het uitgangspunt van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Hengelo - het groeprisico in de gemeente mag niet toenemen en moet zo mogelijk worden teruggedrongen - mag wel worden betrokken in de beoordeling van een vergunningaanvraag en in de keuze van voorschriften die aan de vergunning worden verbonden. Dit uitgangpunt alleen kan echter, op basis van het systeem van de Wet milieubeheer, geen grond zijn om een milieuvergunning te weigeren. Een milieuvergunningaanvraag kan alleen worden geweigerd als er sprake is van een onaanvaardbaar veiligheidsrisico. Hiervan is in ieder geval sprake als: de wettelijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (bij een BEVI-bedrijf) wordt overschreden of; niet de best beschikbare technieken worden toegepast of; er sprake is van een niet te verwaarlozen groeprisico en als de bestrijdbaarheid van een calamiteit of de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebeid om zich in veiligheid te brengen onvoldoende zijn gewaarborgd. Hieruit volgt dan ook dat de basis van het externe veiligheidsbeleid moet liggen in de ruimtelijke ordening; de milieuvergunningverlening kan vooral aanvullende maatregelen bieden. Overigens volgt hier ook uit dat er steeds een goede informatie-uitwisseling moet zijn tussen milieuvergunningverlening en de ruimtelijke ordening: bij een milieuvergunningaanvraag die leidt tot een groter veiligheidsrisico moet ook worden nagegaan of de uitbreiding niet leidt tot een omvang die strijdig is met de omvang die het bestemmingsplan toestaat. Als dit zo zou zijn, is dat weliswaar geen weigeringsgrond voor de milieuvergunning, maar kan het wel aanleiding zijn om de voorgenomen uitbreiding van activiteiten op grond van het bestemmingsplan tegen te gaan.
maart 2006
pagina 20 van 21
Beleid externe veiligheid
Programmapunten 11 Bij milieuvergunningaanvragen van bedrijven met een veiligheidsrisico wordt ook getoetst of de activiteiten overeenstemmen met de gebruiksbepalingen uit het bestemmingsplan. 4.7. Verdere professionalisering toezicht & handhaving De gemeente heeft de wettelijk taak om toe te zien op de naleving van de milieuregelgeving en dit zonodig te handhaven. Op 25 januari 2005 heeft het college het Handhavingsplan milieubeheer 2005-2008 vastgesteld. Een van de doelstellingen van het handhavingsbeleid is “de Veiligheid te bevorderen door met toezicht de risico’s op calamiteiten zo veel mogelijk te beperken en daarmee de kans op calamiteiten te verkleinen”. Hiermee hangt samen dat het toezicht op en de handhaving van voorschriften die betrekking hebben op het voorkomen van persoonlijk letsel prioriteit hebben. Deze prioriteit betreft meer dan alleen de bedrijven die onder het BEVI vallen. Ook bedrijven die door de opslag of het toepassen van een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen een veiligheidsrisico voor de omgeving kunnen opleveren worden hierin meegenomen. In het bedrijvenbestand zijn deze bedrijven gekenmerkt als aandachtsbedrijven. Naast het extra toezicht worden de milieugegevens van deze bedrijven ook ter beschikking gesteld aan de gemeentelijke brandweer zodat deze in het kader van de brand- en rampenbestrijding bekend zijn met de aard van de aanwezige gevaarlijke stoffen. Speciale aandacht verdient het toezicht op de gebruiksbepalingen uit het bestemmingplan die betrekking hebben op de externe veiligheid. Programmapunten 12 Toezicht op en handhaving van voorschriften die betrekking hebben op veiligheid hebben en houden prioriteit. 13 Bij toezicht en handhaving van bedrijven met een extern veiligheidsrisico worden ook de gebruiksbepalingen uit het bestemmingsplan betrokken.
4.8. Toekomst beleid externe veiligheid: omgevingsvisie externe veiligheid Deze nota vormt de eerste aanzet voor het externe veiligheidsbeleid. De hoofddoelstelling is vastgelegd. In verschillende programmapunten is vastgelegd hoe de komende jaren een goed basis veiligheidsniveau wordt gerealiseerd en hoe moet worden voorkomen dat ontwikkelingen plaatsvinden die strijdig zijn met de hoofddoelstelling. Voor de verdere toekomst is het raadzaam om te investeren in een omgevingsvisie externe veiligheid en hierbij de planvorming in het kader van de voorbereiding op de rampenbestrijding te betrekken. Op deze wijze kan worden voorkomen dat van geval tot geval een motivatie van het groepsrisico wordt gevonden, zonder dat de samenhang van de groepsrisico’s in een groter verband wordt meegewogen. Programmapunten 14 Voor 1 januari 2008 wordt als uitwerking van deze beleidsnota een structuurplan externe veiligheid ontwikkeld waarin een samenhangende visie is opgenomen over de gewenste planologische ontwikkeling in relatie tot de planvorming met betrekking tot de voorkoming of bestrijding van zware ongevallen of rampen.
maart 2006
pagina 21 van 21