Mr. P.J.J.M. van den Bosch Mr. P. van den Berg Mr. E.G. Borghols Mr. J.K. Lanser Mr. R.P.M.M. Mols Mr. P.J.M. de Graaff-Saarloos
Belastingen (be)sturen 2014-2018
Van den Bosch & partners b.v. Stationspark 800 ● 3364 DA ● Sliedrecht ● Postbus 116 ● 3360 AC ● Sliedrecht T 0184 49 01 49 ● F 0184 49 01 09
[email protected]● www.vandenbosch-partners.nl KvK Rotterdam nr. 23081588
Inhoud Voorwoord ............................................................................................................ 3 1. Lokale belastingen en gemeentelijke inkomsten .................................................. 4 1.1 Inleiding ...................................................................................................... 4 1.2 Bestuurlijke vragen bij gemeentelijke bezuinigingsdiscussies ............................. 4 1.3 Relatie tussen tarieven en uitvoeringskosten heffing en invordering ............... 4 1.4 Paragraaf Lokale heffingen bij de begroting ................................................. 5 1.5 Verdere verbetering van de dienstverlening en communicatie........................ 5 2. Belastingen van gemeenten ............................................................................. 6 2.1 Inleiding ................................................................................................. 6 2.2 Belastingen waarvan de opbrengst vrij besteedbaar is .................................. 6 2.2.1 Onroerende-zaakbelastingen (OZB, art. 220 Gemeentewet) ..................... 6 2.2.2 Roerende-zaakbelastingen (RZB, art. 221 Gemeentewet) ......................... 7 2.2.3 Forensen- en toeristenbelasting (art. 223 en 224 Gemeentewet) .............. 7 2.2.4 Parkeerbelastingen (art. 225 Gemeentewet) ........................................... 8 2.2.5 Hondenbelasting (art. 226 Gemeentewet) .............................................. 9 2.2.6 Reclame- en precariobelasting (art. 227 en 228 Gemeentewet) ................ 9 2.3 Belastingen om kosten te verhalen ...........................................................10 2.3.1 Rioolheffing (art. 228a Gemeentewet) ..................................................12 2.3.2 Reinigingsrechten en afvalstoffenheffing (art. 229 Gemeentewet en art. 15.33 Wet milieubeheer) ................................................................................12 2.3.3 Leges (art. 229 Gemeentewet) ............................................................14 2.3.4 Vermakelijkhedenretributie (art. 229 Gemeentewet) ..............................15 2.4 De Experimentenwet BI-zones (Wet BIZ) ...................................................15 2.5 Ontwikkelingen in het belastinggebied van gemeenten ................................16 3. Het toenemende belang van de WOZ................................................................18 3.1 Belang van de Wet WOZ ..........................................................................18 3.2 Taken en verantwoordelijkheden ..............................................................18 3.3 Breder gebruik WOZ-gegevens .................................................................19 3.4 Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) ............................................19 4. Samenwerkingsmogelijkheden op het terrein van de lokale belastingen ................21 4.1 Samenwerkingsvormen ...........................................................................21 4.2 Samenwerking bij kwijtschelding ..............................................................21 Mogen wij ons even aan u voorstellen?....................................................................22
2
Voorwoord Deze informatie is bedoeld voor raadsleden en wethouders van gemeenten. Veel nieuwe gemeenteraadsleden en wethouders zijn dit voorjaar enthousiast aan hun taak begonnen. Voor hen is deze informatie wellicht de eerste kennismaking met de lokale belastingen van gemeenten. De belangrijkste lokale belastingen van gemeenten worden kort toegelicht, niet vanuit de fiscaal-juridische invalshoek, maar vooral vanuit de bestuurlijke invalshoek: waarom zijn er lokale belastingen, welke doelen kan ik ermee bereiken, welke beleidsvrijheid is er, hoe kan ik de lokale belastingdruk beïnvloeden, etc.? Omdat steeds meer gemeenten de belastingtaken onderbrengen in een samenwerkingsverband besteden wij ook aandacht aan de regierol van de deelnemers in een belastingsamenwerking. Wij hopen dat deze informatie voor u als gemeentebestuurder bruikbaar is en dat u hier vele antwoorden op vragen kunt vinden. Mocht dat niet het geval zijn, dan kunt u deze vraag alsnog aan ons voorleggen door contact met ons op te nemen per telefoon (0184-490149) of per e-mail (
[email protected]). Van den Bosch & partners Belastingadviseurs voor overheden
Sliedrecht, april 2014
3
1.
Lokale belastingen en gemeentelijke inkomsten
1.1 Inleiding Een gemeente is voor meer dan 80% van haar inkomsten afhankelijk van de rijksoverheid. Door de bezuinigingen van het Rijk ontvangen de gemeenten minder geld. Daarnaast gaan de komende decentralisaties gepaard met nieuwe bezuinigingen. Omdat gemeenten, anders dan het Rijk, geen begrotingstekort mogen hebben, zijn er maar twee mogelijkheden om te bezuinigen, nl. of de uitgaven beperken of de belastingen verhogen. Het verhogen van de lokale belastingen biedt geen oplossing, omdat gemeenten weliswaar verantwoordelijk zijn voor 25% van alle overheidsuitgaven, maar slechts 3% van alle belastingen heffen. Vandaar dat op landelijk niveau gepleit wordt voor een groter lokaal belastinggebied voor gemeenten (zie ook paragraaf 2.5 Ontwikkelingen in het belastinggebied van gemeenten) 1.2 Bestuurlijke vragen bij gemeentelijke bezuinigingsdiscussies Bij bezuinigingsdiscussies gaat het om meer dan alleen de vraag inkomsten (lees: lokale belastingen) verhogen of uitgaven schrappen. De volgende vragen komen daarbij ook aan de orde: - Welke uitgaven worden gedekt door welke inkomstenbronnen? - Is in beeld waar de opbrengst van de verschillende belastingen aan wordt besteed? Is dat ook voor iedereen duidelijk? - Worden alle belastingmogelijkheden optimaal benut? - Hoe komen de belastingtarieven tot stand? - Biedt samenwerking op het gebied van de lokale belastingen voordelen? 1.3
Relatie tussen tarieven en uitvoeringskosten heffing en invordering
De gemeenteraad stelt jaarlijks de tarieven van de gemeentelijke belastingen vast. Bij de wijziging van de tarieven wordt gekeken naar de gevolgen daarvan voor de hoogte van het aanslagbedrag. De hoogte van de tarieven wordt ook bepaald door de uitvoeringskosten van de belastingheffing en -invordering. De belastingtarieven zijn immers opgebouwd uit 3 componenten: 1. de netto gewenste opbrengst (begroting); 2. de kosten van het bijhouden van de belastinggegevens, de aanslagoplegging, de inning en invordering, automatisering, etc. (perceptiekosten); 3. de belastingbedragen die niet geïnd worden, omdat de belastingplichtige niet kan betalen (faillissement), niet hoeft te betalen (kwijtschelding) of omdat inning niet mogelijk blijkt (oninbaar lijden). Vragen die hierbij gesteld kunnen worden per belastingsoort, zijn bijvoorbeeld: - Hoe hoog zijn de perceptiekosten in vergelijking met andere gemeenten? - Hoeveel belastinggeld wordt er gemist door verleende vrijstellingen? - Hoeveel belastinggeld wordt er kwijtgescholden? - Hoeveel belastinggeld wordt er oninbaar geleden?
4
1.4
Paragraaf Lokale heffingen bij de begroting
De paragraaf Lokale heffingen maakt onderdeel uit van de gemeentebegroting. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de uitgangspunten en het beleid ten aanzien van de lokale belastingen. Bij lokale belastingen kunnen we onderscheid maken tussen 2 soorten belastingen: 1. belastingen waarbij de kosten van voorzieningen worden verhaald op degenen die deze kosten veroorzaken of die het meest profijt hebben van deze voorzieningen (bijv. afvalstoffenheffing, rioolheffing, leges); en 2. belastingen die deze relatie niet of slechts zijdelings kennen (bijv. onroerendezaakbelastingen en hondenbelasting). Bij het opstellen van de paragraaf Lokale heffingen kunnen de volgende vragen aan de orde komen: - Op welke wijze is invulling gegeven aan het kostenveroorzakingsbeginsel en het profijtbeginsel? - Op welke wijze is gewaarborgd dat de kostenonderbouwing juridisch waterdicht is? - Worden alle belastingplichtigen in de heffing betrokken (rechtmatigheid en volledigheid)? - Is er inzicht in de voortgang en de kosten van heffing en inning van belastingen, kwijtschelding, oninbaar lijden, bezwaar- en beroepsprocedures, in vergelijking met andere gemeenten? - Is er inzicht in de kwaliteit, de effectiviteit en de uitvoeringskosten? 1.5
Verdere verbetering van de dienstverlening en communicatie
Met de komende decentralisaties worden gemeenten steeds meer het eerste aanspreekpunt voor burgers en bedrijven. Deze ontwikkeling vergt een goede dienstverlening, vermindering van de administratieve lastendruk en een (nog) efficiëntere inrichting van de gemeentelijke werkprocessen. Het fysieke overheidsloket wordt steeds meer vervangen door een digitaal overheidsloket. Dit brengt met zich mee dat gemeenten zich meer moeten gaan verdiepen in de communicatie met de burger, ook over de lokale belastingen. Waarom worden deze belastingen geheven? Wat gebeurt er met de opbrengst? Hoe werkt het profijtbeginsel? Hoe worden de kosten verhaald op de veroorzaker? Ook wordt het steeds belangrijker de burger vroegtijdig te betrekken bij de totstandkoming van de belastingaanslagen en de WOZ-waarde. Hierdoor kunnen fouten en verrassingen voorkomen worden.
5
2.
Belastingen van gemeenten
2.1
Inleiding
De gemeentelijke inkomsten bestaan slechts voor een beperkt deel uit eigen belastinginkomsten. Het overgrote deel wordt gevormd door de algemene uitkering uit het Gemeentefonds en door specifieke uitkeringen van de Rijksoverheid. De overige inkomsten van gemeenten zijn afkomstig uit o.a. bouwgrondexploitatie, beleggingen, huur- en pachtopbrengsten. Waarom zijn deze eigen belastinginkomsten zo belangrijk? Door op lokaal niveau (de gemeenteraad) de afweging te maken welke voorzieningen tot stand worden gebracht en welke belastingheffing daarvoor nodig is, wordt een optimale democratische afweging gemaakt. Ook zijn eigen (belasting-)inkomsten noodzakelijk om de onvolkomenheden in de verdeling van de gelden uit het Gemeentefonds te kunnen opvangen. Bij de overdracht van taken door de Rijksoverheid gaat het Rijk er in veel gevallen van uit dat gemeenten de overgedragen taken efficiënter kunnen uitvoeren dan het Rijk, zodat op voorhand een zgn. efficiencykorting toegepast wordt, zo ook bij de komende decentralisaties van de zorg in 2015. In de Gemeentewet en in enkele andere wetten is bepaald welke belastingen een gemeente mag heffen. De gemeenteraad besluit tot invoering, wijziging of afschaffing van een belasting door het vaststellen van een belastingverordening. Bij het vaststellen van de verordening komen ook eventuele vrijstellingen aan de orde. Het is raadzaam terughoudend te zijn met vrijstellingen voor bepaalde groepen belanghebbenden in verband met het gelijkheidsbeginsel. 2.2
Belastingen waarvan de opbrengst vrij besteedbaar is
Het kenmerk van deze belastingen is dat de opbrengst los staat van kosten en van (individuele) diensten die worden verricht. Met andere woorden, de opbrengst van deze belastingen komt in de algemene middelen en mag vrij worden besteed. De belangrijkste en bekendste voorbeelden zijn onroerende-zaakbelastingen, roerendezaakbelastingen, forensenbelasting, toeristenbelasting, parkeerbelastingen, hondenbelasting, reclamebelasting en precariobelasting. Deze belastingen worden hierna afzonderlijk behandeld. 2.2.1 Onroerende-zaakbelastingen (OZB, art. 220 Gemeentewet) De onroerende-zaakbelastingen zijn veruit de belangrijkste gemeentelijke belastingen. Zij genereren ongeveer de helft van de totale gemeentelijke belastinginkomsten. De onroerende-zaakbelastingen zijn objectieve en zakelijke belastingen, waarbij de onroerende zaak het uitgangspunt is. Er zijn 3 onroerende-zaakbelastingen, nl.: 1. een belasting geheven van de eigenaren van woningen; 2. een belasting geheven van de eigenaren van niet-woningen; 3. een belasting geheven van de gebruikers van niet-woningen. Per 1 januari 2006 is de belasting van de gebruikers van woningen afgeschaft.
6
De OZB-heffing is gebaseerd op de zgn. WOZ-waarde. Dat is de waarde zoals vastgesteld in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belastingplichtig voor de OZB is degene die op 1 januari van het kalenderjaar de eigenaar (zakelijk gerechtigde) is van een woning of niet-woning en degene die op dat moment de gebruiker is van een niet-woning. Het OZB-tarief is een percentage van de WOZ-waarde. Elk van de 3 onroerende-zaakbelastingen kent een eigen percentage/ tarief. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wordt de OZB-opbrengst aangewend om kosten te dragen die ook met afzonderlijke heffingen (bijv. reinigingsrecht/afvalstoffenbelasting, rioolheffing of leges) verhaald kunnen worden? - Zijn er andere belastingen die als inkomstenbron gebruikt kunnen worden? - Is het mogelijk een mix in het belastinginstrumentarium te kiezen waardoor de kosten bijvoorbeeld zoveel mogelijk terecht komen bij degene die profijt heeft? - Is het mogelijk een mix in het belastinginstrumentarium te kiezen waardoor de beoogde verdeling van belastingdruk over eigenaren en gebruikers van woningen en niet-woningen en van inwoners en niet-inwoners zoveel mogelijk wordt gerealiseerd? 2.2.2 Roerende-zaakbelastingen (RZB, art. 221 Gemeentewet) Naast de OZB bestaan de roerende woon- en bedrijfsruimtebelastingen of roerendezaakbelastingen. Deze belastingen zijn een aanvulling op de OZB, omdat ze kunnen worden geheven van roerende zaken (bijv. woonschepen en drijvende restaurants). Deze belastingen zijn verder vrijwel gelijk aan de OZB en blijven daarom hier verder onbesproken. 2.2.3 Forensen- en toeristenbelasting (art. 223 en 224 Gemeentewet) Forensenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen die niet in de gemeente wonen, maar daar wel meer dan 90 malen per jaar verblijf houden of die daar meer dan 90 dagen per jaar voor zichzelf en/of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. In de praktijk wordt de forensenbelasting met name gebruikt belasting te heffen van eigenaren van recreatiewoningen. Recreatiewoningen kunnen onroerende woningen zijn, maar ook stacaravans, houten woningen of schepen. Tarieven die in de praktijk worden gehanteerd zijn o.a.: - een vast bedrag per woning; - een bedrag afhankelijk van de WOZ-waarde; en - een bedrag per m3. Toeristenbelasting wordt geheven voor het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet woonachtig zijn in de gemeente. De term toeristenbelasting is misleidend, want het gaat om alle verblijf, dus ook zakelijke overnachtingen in hotels, arbeidsmigranten (tijdelijke buitenlandse werknemers), etc. Er wordt vrijwel nooit toeristenbelasting geheven van personen die tijdelijk verblijven in ziekenhuizen of verzorgingstehuizen of asielopvanghuizen.
7
In de praktijk wordt de toeristenbelasting vaak geheven voor het houden van verblijf met overnachten tegen betaling in hotels, pensions, vakantiehuisjes, stacaravans, caravans, tenten, vouwwagens, etc. Het is ook mogelijk een aparte watertoeristenbelasting te heffen van degenen die op een vaartuig verblijven. Als belastingplichtige wordt meestal degene aangemerkt die gelegenheid tot verblijf biedt (de campingexploitant, de hotelhouder, etc.). Deze belastingplichtige mag de door hem betaalde belasting verhalen op de toerist. De tarieven moeten aansluiten bij het aantal personen en de duur van het verblijf. Voorbeelden van tarieven zijn: - een percentage van de overnachtingsprijs; - differentiatie naar leeftijd; - forfaitaire tarieven bij jaar- of seizoensplaatsen van stacaravans. Forfaitaire bedragen dienen te worden gebaseerd op onderzoek ter plaatse. Het is gewenst uit juridisch oogpunt eens in de 4 à 5 jaar te onderzoeken of de uitgangspunten die ten grondslag lagen aan het forfait nog steeds gelden. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wil ik kosten verhalen op niet-inwoners van de gemeente door belastingheffing? - Zijn er binnen de gemeente veel recreatievoorzieningen zoals campings, hotels, jachthavens en tweede woningen? - Welke tarieven wil ik hanteren? - Heeft het invoeren van deze belastingen een negatief effect op het toerisme, of een positief effect doordat er meer middelen ter beschikking gesteld kunnen worden? 2.2.4 Parkeerbelastingen (art. 225 Gemeentewet) Bij heffing van parkeerbelasting gaat het om het parkeren van een voertuig op een bepaalde plaats, gedurende een bepaalde periode, op bepaalde tijdstippen. De belastingplichtige parkeerder betaalt de belasting door de parkeerapparatuur in werking te stellen of door een parkeervergunning aan te vragen. Ook betaling met een chipknip of mobiele telefoon is mogelijk. Wordt de parkeerbelasting niet voldaan, dan volgt een naheffingsaanslag verhoogd met een kostenopslag. Deze kostenopslag is aan een wettelijk maximum gebonden. Ook kan een wielklem worden geplaatst. Heffing van parkeerbelasting is mogelijk in het kader van parkeerregulering. De opbrengst van de parkeerbelasting vloeit in de algemene middelen. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wil ik het parkeergedrag beïnvloeden, en zo ja via het strafrecht of via het belastingrecht? - Wil ik extra parkeervoorzieningen aanleggen en de kosten daarvan verhalen en zo ja via de parkeerbelasting? - Is het nodig met wielklemmen te werken? - Kan ik de heffing van deze belasting tegen acceptabele uitvoeringskosten organiseren? - Kan ik de uitvoering wellicht uitbesteden?
8
2.2.5 Hondenbelasting (art. 226 Gemeentewet) De hondenbelasting is een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt van de algemene middelen. Om de acceptatie van de hondenbelasting te vergroten, wenden veel gemeenten de opbrengst of een gedeelte van de opbrengst direct en zichtbaar aan voor maatregelen om de hondenoverlast te verminderen. Belastingplichtig voor de hondenbelasting is degene die een hond bezit, verzorgt en onder zijn toezicht heeft. Meestal wordt geen belasting geheven voor blindengeleidehonden, politiehonden, pups die worden gehouden bij de moederhond, honden in een asiel, etc. Ook een vrijstelling voor houders van honden in het buitengebied is mogelijk. Het tarief is meestal een bedrag per hond, waarbij in veel gevallen het tarief voor een volgende hond hoger is. De hondenbelasting is vaak een terugkerend onderwerp van discussie. Meestal gaat het daarbij over de bestemming van de opbrengst, of over het ongenoegen dat geen kattenof paardenbelasting kan worden geheven. De Gemeentewet kent alleen een hondenbelasting, waardoor een belasting voor andere huisdieren niet mogelijk is. Hierbij speelt ook mee dat bij de hondenbelasting regelmatig controles moeten plaatsvinden om te bewerkstelligen dat alle hondenbezitters meebetalen. Deze controles verhogen de kosten. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wil ik een hondenbelasting heffen? - Welke tarieven wil ik hanteren? - Is de opbrengst bestemd voor maatregelen om de hondenoverlast te verminderen? 2.2.6 Reclame- en precariobelasting (art. 227 en 228 Gemeentewet) Reclamebelasting wordt geheven voor openbare aankondigingen, zichtbaar vanaf de openbare weg. Gemeenten besluiten vaak tot invoering van deze belasting ter regulering van reclame-uitingen in winkelstraten e.d. Ook wordt de reclamebelasting wel gehanteerd als een aanvulling op de precariobelasting in de gevallen dat de openbare aankondiging zich niet boven gemeentegrond bevindt, maar boven eigen grond van belanghebbende. Belastingplichtig is degene die de reclame-uiting plaatst of degene die er rechtstreeks belang bij heeft. Het is een algemene zakelijke belasting; de opbrengst komt in de algemene middelen. De tarieven zijn meestal gerelateerd aan de grootte van de reclame-uiting of afhankelijk van de aard, wijze (lichtreclame, vlag, e.d.) en tijdsduur van de reclame-uiting. Ook kan reclamebelasting geheven worden op basis van de WOZ-waarde. Belangrijk aandachtspunt is de inventarisatie en het actueel houden van de gegevens over de reclame-uitingen. In de afgelopen jaren zijn steeds meer gemeenten, op verzoek van de ondernemers, ertoe over gegaan een reclamebelasting in te voeren in een deel (meestal het winkelgebied) van de gemeente. Met de betreffende ondernemers is dan afgesproken dat de (netto) opbrengst van deze belasting wordt uitgekeerd aan een stichting of vereniging van ondernemers die deze gelden gaat investeren in activiteiten en voorzieningen om het ondernemersklimaat te verbeteren. Dit noemen we ondernemersfondsen. Sinds 1 mei
9
2009 kan de financiering van een ondernemersfonds ook plaatsvinden via een zgn. BIZ-bijdrage (zie ook paragraaf 2.4 De Experimentenwet BI-zones (Wet BIZ). Precariobelasting wordt geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. Dit betreft grond in eigendom van de gemeente die strekt tot algemeen nut en waar eenieder belang bij kan hebben (bijv. parken, pleinen en openbare wegen). De precariobelasting kan worden gebruikt om belasting te heffen van voorwerpen zoals kabels en leidingen, benzineverkooppunten, aankondigingsborden, terrassen, containers, vitrines, opslag bouwmaterialen en bouwsteigers. Er mag geen verplichting zijn voor de gemeente om deze voorwerpen te gedogen in, op, of boven haar eigen grond. Bijvoorbeeld over telecommunicatiekabels op grond van de Telecommunicatiewet en over voorwerpen waarvoor op grond van een beschikking van de minister van Verkeer en Waterstaat krachtens de Belemmeringenwet Privaatrecht, een gedoogbeschikking geldt, is heffing van precariobelasting niet mogelijk. De heffing van precariobelasting over kabels en leidingen is de afgelopen jaren steeds meer actueel geworden. Dit hangt ook samen met het feit dat er momenteel geen concrete plannen zijn om deze heffing af te schaffen. Gemeenten kunnen in deze gevallen als eigenaar van de grond ook langs privaatrechtelijke weg een prijs berekenen voor het gebruik van de grond. De precariobelasting kan dan dienen als vangnet wanneer overeenstemming uitblijft. De opbrengst van de precariobelasting is niet gekoppeld aan kosten en komt ten goede van de algemene middelen. Bij de tariefstelling wordt meestal aansluiting gezocht bij de verschijningsvorm (bijv. lengte of oppervlakte) van de voorwerpen. Belastingplichtig is degene wiens voorwerpen zich onder, op of boven de gemeentegrond bevinden. De precariobelasting kan interessant zijn vanuit financieel oogpunt, maar ook als instrument voor regulering. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wil ik regulerend optreden m.b.t. reclame-uitingen? - Zijn er veel kabels en leidingen in gemeentegrond? - Is er sprake van verplicht gedogen of kan ik de voorwerpen verbieden? - Zijn er veel terrassen of andere voorwerpen op gemeentegrond? - Wil ik regulerend optreden m.b.t. terrassen of andere voorwerpen? - Is alle informatie (aantal, lengte, oppervlakte) beschikbaar? - Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten? 2.3
Belastingen om kosten te verhalen
Belastingen waarmee kosten kunnen worden verhaald, worden ook wel rechten of heffingen genoemd (bijv. afvalstoffenheffing, rioolheffing en leges). Zij kunnen worden geheven voor het verhaal van kosten die voortvloeien uit het gebruik van gemeentelijke bezittingen of gemeentelijke dienstverlening. Vanuit bestuurlijk oogpunt is de eerste vraag bij deze belastingen of we de kosten willen verhalen op de gebruiker van de dienst. Basis voor kostenverhaal is vaak het profijtbeginsel (degene die profiteert van een gemeentelijke dienst moet daarvoor
10
betalen) of het beginsel van de kostenveroorzaking (degene die gebruik maakt van een dienst en daardoor kosten veroorzaakt moet daarvoor betalen, bijv. de vervuiler). Wanneer de gemeente over voldoende middelen beschikt, kan er uiteraard ook voor gekozen worden om deze kosten niet op de gebruiker te verhalen, maar uit de algemene middelen te betalen. Door de toenemende druk op de gemeentefinanciën kiezen bijna alle gemeenten ervoor de kosten geheel of gedeeltelijk te verhalen op degene die gebruik maakt van de dienst. Deze lijn van 100% kostendekking wordt ook door het Rijk gepropageerd. Wanneer besloten is de kosten te verhalen op degene die profijt heeft van de dienst of degene die de kosten heeft veroorzaakt, dient zich de vraag aan welke kosten verhaald kunnen worden. Risico’s Het is van groot belang om exact in beeld te brengen wat de omvang van de kosten is, omdat uitsluitend de werkelijk gemaakte kosten verhaald kunnen worden. Als de kostentoerekening gebreken vertoont en er meer kosten worden verhaald dan wettelijk is toegestaan, kan de belastingrechter de belastingaanslagen vernietigen en in sommige gevallen zelfs de belastingverordening onverbindend verklaren, waardoor de grondslag onder alle belastingaanslagen wegvalt. In 2013 is dit diverse malen gebeurd, waardoor de betreffende gemeenten veel belastinginkomsten misliepen. Op dit moment is er een grote inhaalslag gaande bij gemeenten om de kostentoerekening en kostenonderbouwing op orde te brengen om de financiële risico’s te beperken. Het in beeld brengen van de kosten die kunnen worden toegerekend aan een gemeentelijke taak, maakt het mogelijk de afweging te maken om deze kosten al dan niet (gedeeltelijk) te verhalen op de gebruiker. Deze kostentoerekening is vaak gecompliceerd. De methodiek van het kostenverhaal is gestoeld op bedrijfseconomische principes, waarop enkele uitzonderingen door de wetgever zijn geformuleerd. Alleen wanneer deze kostentoerekening goed op orde is, kan bewust de keuze worden gemaakt of deze kosten geheel of gedeeltelijk uit de algemene middelen moeten worden betaald. Soms blijkt bij een juiste kostentoerekening dat er weer ruimte in de begroting ontstaat om andere activiteiten te ontplooien. Ook vanuit bestuurlijk oogpunt verdient deze kostentoerekening dus grote(re) aandacht. In het kader van de financiële verordening (artikel 212 Gemeentewet) dient in de Nota Lokale heffingen te worden aangegeven de mate van kostendekkendheid die bij de verschillende heffingen wordt nagestreefd. Hiertoe is het noodzakelijk inzicht te hebben in de wijze waarop de kosten zijn toegerekend. De vastlegging van de kostendekkendheid in de financiële verordening is vervolgens onderdeel van de rechtmatigheidscontrole van de accountant. Als besloten is de kosten te verhalen, dan is het vanuit bestuurlijk oogpunt interessant aandacht te besteden aan de vraag hoe de belastingdruk te verdelen over bijvoorbeeld eigenaren of gebruikers, woningen of bedrijven. Wanneer na onderzoek blijkt dat niet alle kosten worden verhaald, terwijl dat bestuurlijk wel gewenst is, kan worden bezien langs welke weg (maximaal) 100% kostendekking kan worden gerealiseerd. Enkele voorbeelden van deze heffingen zijn: rioolheffing, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing, leges en vermakelijkhedenretributie. Deze heffingen worden hierna afzonderlijk behandeld.
11
Andere heffingen die we in de praktijk tegenkomen zijn o.a. (zee)haven–, brug– en sluisgelden, liggelden, marktgelden, brandweerrechten en lijkbezorgingsrechten. 2.3.1 Rioolheffing (art. 228a Gemeentewet) De rioolheffing kan worden geheven voor: - het tot stand brengen van een aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel; - het hebben van een aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel; - het afvoeren van afvalwater op het gemeentelijk rioolstelsel; - het hebben van belang bij de uitvoering van de gemeentelijke watertaken (hemelwatertaak en grondwatertaak). Alleen de netto drukkende kosten mogen worden verhaald. Daarnaast mogen voor vervangingsinvesteringen fondsen worden aangelegd. Let wel, er is veel jurisprudentie over kostentoerekening en kostentoedeling, bijvoorbeeld over veegkosten. Als belastingplichtig worden eigenaren of gebruikers van onroerende zaken aangewezen. Er zijn ook veel gemeenten die de rioolheffing van eigenaren én gebruikers heffen, waardoor de lasten zoveel mogelijk verdeeld worden. Met betrekking tot het bepalen van de heffingsmaatstaf is er een grote mate van beleidsvrijheid mits de algemene rechtsbeginselen (m.n. het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel), in acht worden genomen. In de praktijk komen als heffingsmaatstaf vaak voor: - een vast bedrag per eigendom; - een vast bedrag per m3 afgevoerd water; - een combinatie van beide hiervoor genoemde maatstaven; - de WOZ-waarde; - het aantal personen van het huishouden. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wil ik de kosten die verband houden met de traditionele rioleringstaak (afvalwater) verhalen of betaal ik deze uit de algemene middelen? - Wil ik de kosten die verband houden met de hemelwater- of grondwatertaak verhalen, of betaal ik deze uit de algemene middelen? - Wat is de exacte omvang van de kosten? - Welk deel van de kosten is toe te rekenen aan de rioolheffing? - Wil ik alle kosten verhalen met een rioolheffing of slechts een gedeelte ervan? - Wil ik een relatie leggen met de omvang van de vervuiling (afvalwater) of niet? - Wil ik de belastingdruk leggen bij eigenaren en/of gebruikers van onroerende zaken, bij woningen en/of niet-woningen? 2.3.2 Reinigingsrechten en afvalstoffenheffing (art. 229 Gemeentewet en art. 15.33 Wet milieubeheer) Reinigingsrechten en afvalstoffenheffing zijn de middelen om de kosten voor het inzamelen en verwerken van afval te verhalen. Reinigingsrechten worden geheven van degene die daadwerkelijk gebruik maakt van gemeentebezittingen (vuilcontainers) of die het genot heeft van door de gemeente verleende reinigingsdiensten (ophalen van afval). Dit kunnen huishoudens zijn, maar ook 12
bedrijven. Bij de reinigingsrechten is er een directe relatie tussen de belastingheffing en het gebruik/genot. Als er geen gebruik/genot is, is heffing niet mogelijk. Afvalstoffenheffing kan worden geheven wanneer de gemeente ten minste eenmaal per week het huishoudelijk afval ophaalt, zoals de Wet milieubeheer voorschrijft. De afvalstoffenheffing beperkt zich dus tot het huishoudelijk afval. Of de gebruiker van een perceel wel of geen huishoudelijk afval aanbiedt, is voor deze heffing niet van belang (hetgeen anders is bij reinigingsrechten). Daarom kiezen de meeste gemeenten voor afvalstoffenheffing bij particulieren en voor reinigingsrechten bij bedrijven waarvan afvalstoffenheffing niet mag worden geheven. Voor kosten van bedrijfsafval kunnen kan ook privaatrechtelijk een vergoeding in rekening gebracht worden. Voor huishoudelijke afvalstoffen kan dit laatste niet. Met betrekking tot het bepalen van de heffingsmaatstaf is er een grote mate van beleidsvrijheid mits de algemene rechtsbeginselen (m.n. het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel) in acht worden genomen. Een vast bedrag is mogelijk, maar bij toepassing van het beginsel “de vervuiler betaalt” kiezen gemeenten vaak voor een vorm van diftar (differentiatie van tarieven). Bij de -
afvalstoffenheffing komen we o.a. tegen: een vast bedrag per perceel; een tarief afhankelijk van het aantal personen in de particuliere huishouding; een tarief naar inzamelfrequentie; een tarief naar aantal vuilniszakken; een tarief naar gewicht afval(container); een tarief naar grootte container(s).
Bij de -
reinigingsrechten komen we o.a. tegen: een vast bedrag; een tarief per m3 afval; een tarief naar gewicht afval (container); een tarief naar het aantal ledigingen van containers; een tarief naar grootte container(s); een tarief naar gebruik afvalbrengstation; een tarief voor grof huishoudelijk afval.
Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wil ik de kosten van de inzameling en verwerking van afvalstoffen verhalen op de aanbieders daarvan of betaal ik deze kosten uit de algemene middelen? - Wil ik bij het verhaal van deze kosten onderscheid maken tussen huishoudens en bedrijven? - Wat is de exacte omvang van deze kosten? Welk deel is toe te rekenen aan de afvalstoffenheffing/reinigingsrechten? - Wil ik bij de bedrijfsmatige afvalstoffen de kosten privaatrechtelijk verhalen of via het reinigingsrecht? - Wil ik alle kosten verhalen met afvalstoffenheffing en/of reinigingsrecht of slechts een gedeelte? - Wil ik een relatie leggen met de hoeveelheid aangeboden afval? Zo ja, hoever wil ik daar in gaan? Neem ik het gewicht als uitgangspunt of leg ik een relatie met het aantal personen? - Met welke frequentie wordt het afval ingezameld? Moet ik onderscheid maken tussen GFT en ‘gewoon’ afval?
13
2.3.3 Leges (art. 229 Gemeentewet) Leges worden geheven voor gemeentelijke (m.n. administratieve) diensten, bijvoorbeeld voor het behandelen van aanvragen voor vergunningen en ontheffingen, het geven van inlichtingen, het verstrekken van afschriften, het afgeven van verklaringen, paspoorten en rijbewijzen. De legesverordening bevat meestal een uitgebreide tarieventabel waarin tientallen diensten met name worden genoemd met de bijbehorende tarieven. Alle gemeenten kennen de legesheffing. De opbrengst ervan is relatief beperkt. De hoogste legestarieven treffen we meestal aan bij omgevingsvergunningen. Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. Als de dienst ambtshalve wordt verleend, is geen legesheffing mogelijk. Legesheffing mag alleen dienen om kosten te verhalen; er mag dus geen winst worden gemaakt. De belastingrechter beoordeelde de legesverordening in het verleden in zijn geheel op kostendekkendheid. Niet elke post werd dus afzonderlijk op kostendekkendheid beoordeeld, en kruissubsidiëring werd toegestaan. De belastingrechter kan wel toetsen of de legesheffing leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Soms zien we dat de belastingrechter kijkt naar de evenredigheid van de leges voor een bepaalde samenhangende categorie diensten. Van belang is dat de afnemers van een bepaalde categorie niet onevenredig bijdragen in de kosten gezien hun aandeel in het totaal van de kosten en het profijt dat zij hebben van de dienstverlening. In 2013 is veel jurisprudentie verschenen over de kostentoerekening en de kostendekking van de legesverordening. Door de implementatie van de Europese Dienstenrichtlijn zijn de diensten die vallen onder deze richtlijn, uitgezonderd van de mogelijkheid van kruissubsidiëring. Voor deze diensten zal de gemeente per dienst of samenhangend stelsel van diensten dus moeten aantonen dat niet meer dan de kosten worden verhaald. Vanuit de politiek en belangenorganisaties worden ieder jaar de onderlinge verschillen in legestarieven tussen gemeenten aangevoerd als argument voor de stelling dat er landelijk uniforme tarieven moeten komen. De verschillen in legestarieven kunnen worden verklaard door o.a. verschillen in: - kostenniveau (zelf doen, uitbesteden, schaalgrootte); - uitvoering (openingstijden, digitalisering); - kostendekkendheid; - kostentoerekening. In het algemeen kan gesteld worden dat in de meeste gemeenten de totale legesopbrengsten beduidend lager zijn dan de ter zake gemaakte kosten. In veel gemeenten wordt de jaarlijkse tariefaanpassing beperkt wordt tot de inflatiecorrectie. Een onderzoek naar de relatie tussen de totale legesopbrengst en de totale toerekenbare kosten blijft dan achterwege. Zoals hiervoor aangegeven is aandacht voor een juiste kostentoerekening en kostendekking van groot belang, gezien het risico dat de belastingrechter legesaanslagen vernietigt als blijkt dat het niet juist is. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wil ik in alle mogelijke gevallen kosten verhalen via legesheffing of wordt dit gefinancierd uit de algemene middelen? - Zijn alle diensten benoemd ter zake waarvan leges kunnen worden geheven?
14
-
Zijn alle kosten ter zake waarvan leges worden geheven exact in beeld? Wil ik alle kosten via legesheffing verhalen of slechts een gedeelte? Is de legesverordening in zijn totaliteit kostendekkend? Wanneer en op welke wijze is dat onderzocht?
Bij legesheffing doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat door de veelheid aan vergunningen e.d. diverse gemeentelijke diensten of afdelingen zich bezighouden met legesheffing. Dit stelt extra eisen aan de formele bevoegdhedenregeling binnen de gemeentelijke organisatie. 2.3.4 Vermakelijkhedenretributie (art. 229 Gemeentewet) De vermakelijkhedenretributie is relatief onbekend. Deze rechten kunnen worden geheven voor het geven van vermakelijkheden waarvoor de gemeente voorzieningen heeft getroffen. Een vermakelijkheid is een gebeuren waarbij (mede) wordt beoogd het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak te verschaffen. Voorbeelden uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie: Efteling, Keukenhof, TT-races, rondvaartboten, Muiderslot en eiland Pampus. Men kan ook denken aan bijvoorbeeld kermissen, dansfeesten, beurzen, bazaars, tentoonstellingen en musea. Vermakelijkheden in besloten kring zijn uitgesloten van de heffing, evenals bijeenkomsten op het gebied van wetenschap, godsdienst, politiek en cultuur. Bij het geven van de vermakelijkheid moet gebruik worden gemaakt van voorzieningen die door de gemeente worden bekostigd. Bij voorzieningen kan worden gedacht aan bijvoorbeeld parkeermogelijkheden, bewegwijzering, onderhoud, toezicht (bij grote evenementen). Er moet wel een verband zijn tussen de getroffen voorzieningen, de kosten en het gebruik daarvan en de vermakelijkhedenretributie. Een exacte toerekening van kosten aan een vermakelijkheid is niet nodig. Bij een wanverhouding tussen de hoogte van de retributie en het profijt dat de belastingplichtige van de voorzieningen heeft, zal de belastingrechter concluderen dat er sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De vermakelijkhedenretributie wordt geheven van de exploitant van de vermakelijkheid en wordt veelal gekoppeld aan het aantal betalende bezoekers. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Zijn er vermakelijkheden die voor heffing in aanmerking komen? - Wordt daarbij gebruik gemaakt van gemeentelijke voorzieningen? - Welke kosten worden in dat kader gemaakt? - Wil ik deze kosten geheel verhalen op de exploitant of draag ik de kosten deels in de algemene middelen? 2.4
De Experimentenwet BI-zones (Wet BIZ)
Ondernemers in binnensteden en op bedrijventerreinen komen steeds vaker met initiatieven om hun bedrijfsomgeving een kwaliteitsimpuls te geven. Bij de bekostiging van deze initiatieven ontstaan vaak problemen, omdat alles moet worden betaald uit contributie van de ondernemersvereniging of uit vrijwillige bijdragen.
15
Aangezien niet alle ondernemers vrijwillig meebetalen, is gezocht naar mogelijkheden voor een gedwongen bijdrage van alle ondernemers. Naast de reclamebelasting en de opslag op de OZB, die ook kunnen worden ingezet voor de voeding van ondernemersfondsen, is per 1 mei 2009 een speciale wet in werking getreden die dit mogelijk maakt: de Experimentenwet BI-zones (Wet BIZ) Met deze experimentenwet was het tot 1 januari 2012 mogelijk BI-zones in te stellen. Na die datum konden geen nieuwe BI-zones worden ingesteld in afwachting van een definitieve wettelijke regeling. Inmiddels is een wetsontwerp ingediend voor een definitieve wettelijke regeling. Het is nog niet duidelijk wanneer deze Wet op de bedrijveninvesteringszones in werking zal treden. De Experimentenwet BIZ maakte het mogelijk dat ondernemers in een bepaald deel van de gemeente, de BI-zone, investeren in een aantrekkelijker en veiliger bedrijfsomgeving. Bij voldoende draagvlak onder de ondernemers in dat gebied kunnen alle ondernemers worden verplicht om hieraan mee te betalen. Deze BIZ-bijdrage wordt in beginsel geheven van gebruikers van niet-woningen. Bij leegstaande panden kan de eigenaar in de heffing betrokken worden. Voor de heffingsmaatstaf van de BIZ-bijdrage wordt vaan gekozen voor de WOZ-waarde of voor een vast bedrag. In beginsel dient de BIZ-bijdrage voor het verhalen van kosten die gerelateerd zijn aan de begrippen ‘schoon, heel en veilig’, zoals verkeersvoorzieningen, bewegwijzering, groenvoorziening, afvalinzameling, verlichting, schoonmaak, onderhoud, extra surveillance, camerabewaking en opwaardering van de publieke ruimte. De gemeente verstrekt de opbrengst van de BIZ-bijdrage in de vorm van subsidie aan de stichting of vereniging die de activiteiten zal gaan verrichten of de voorzieningen zal realiseren. De kosten die de gemeente maakt voor de heffing (perceptiekosten) kunnen daarop in mindering worden gebracht. Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wil ik medewerking verlenen aan het verzoek van ondernemers om over te gaan tot een heffing die ten goede komt aan de ondernemers? - Wil ik de perceptiekosten zelf dragen of dienen deze in mindering te worden gebracht op de uit te keren subsidie? - Wil ik de heffing baseren op de WOZ-waarde of een vast tarief gaan hanteren? - Hoe kan ik ervoor zorgdragen dat de subsidie op een juiste wijze wordt besteed? - Hoe ziet de definitieve wetgeving er uit en moeten er wijzigingen komen in reeds bestaande BI-zones? 2.5
Ontwikkelingen in het belastinggebied van gemeenten
Zoals hiervoor in paragraaf 1.1 Inleidingreeds genoemd, gaan er steeds meer stemmen op om het belastinggebied van gemeenten te verruimen. Het COELO waarschuwt in zijn rapport “Gemeenten in perspectief” van september 2013, dat de gemeentelijke uitgaven onder druk komen te staan als ze onvoldoende beleidsruimte krijgen bij de decentralisaties van taken op het gebied van werk, zorg en jeugd. Anders dan het Rijk mogen gemeenten geen begrotingstekort hebben. Gemeenten zijn weliswaar verantwoordelijk voor 25% van de overheidsuitgaven, zoals uit het rapport blijkt, maar innen slechts 3% van de belastingen. De VNG vindt dan ook dat er opnieuw een discussie
16
moet worden gevoerd over een verruiming van het lokale belastinggebied, overigens wel in combinatie met een verlaging van de rijksbelastingen. De Raad van State heeft in zijn advies "Het kan beter” van september 2013 het pleidooi herhaald dat het lokaal belastinggebied moet worden vergroot. De Raad van State verwijst in dit rapport naar gelijkluidende adviezen van de Raad voor de financiële verhoudingen en de ambtelijke studiegroep Begrotingsruimte. Vergroting van het lokaal belastinggebied onder gelijktijdige verlaging van rijksbelastingen stimuleert decentrale overheden tot het maken van een eigen afweging tussen de noodzaak/wenselijkheid van de uitgaven en het belastingoffer, aldus de Raad van State in zijn advies.
17
3.
Het toenemende belang van de WOZ
3.1
Belang van de Wet WOZ
De Wet WOZ (Wet waardering onroerende zaken) is in 1995 ingevoerd. Deze wet bevat regels voor de waardering van onroerende zaken. Oorspronkelijk was deze waardebepaling en waardevaststelling alleen bedoeld voor belastingheffing door gemeenten, waterschappen en de rijksoverheid. Inmiddels wordt deze WOZ-waarde ook gebruikt voor andere doeleinden dan belastingheffing. Belastingen waarvoor de WOZ-waarde als basis dient met geraamde opbrengsten in miljoenen euro's over 2013: - Gemeenten onroerende-zaakbelastingen: 3.400 - Waterschappen watersysteemheffing gebouwd: 600 - Rijksbelastingdienst inkomstenbelasting/vennootschapsbelasting: 3.500 - Rijksbelastingdienst erfbelasting: 650 - Rijksbelastingdienst verhuurdersheffing: 502 Er zijn nog meer gemeentelijke belastingen waarbij gebruik gemaakt kan worden van de WOZ-waarde, bijvoorbeeld rioolheffing, BIZ-heffing en reclamebelasting. De Wet WOZ is ook van groot belang in het kader van de uitkering uit het Gemeentefonds, omdat de waarde van de onroerende zaken een belangrijke invloed heeft op de hoogte van deze uitkering. Tot slot kan de WOZ-waarde ook voor andere gemeentelijke belastingen gebruikt worden, zoals de rioolheffing, de BIZ-heffing en de reclamebelasting. 3.2
Taken en verantwoordelijkheden
Voor de uitvoering van de Wet WOZ liggen vele taken en verantwoordelijkheden bij gemeenten. Gemeenten moeten: een WOZ-administratie bijhouden; alle veranderingen van woningen en andere gebouwen volgen; de vastgoedmarkt in de gemeente volgen en analyseren; alle objecten (woningen en andere gebouwen en objecten) taxeren; WOZ-beschikkingen versturen; bezwaar en beroep afhandelen; informatie leveren aan waterschappen en Belastingdienst en anderen. Toezicht op de uitvoering van de Wet WOZ Met de invoering van de Wet WOZ is de Waarderingskamer ingesteld. De Waarderingskamer is een zelfstandig bestuursorgaan met als taken: toezicht houden op de waardering van onroerende zaken door gemeenten door toetsing van de uitgangspunten bij de (her)waardering vooraf; uitvoeren van kwaliteitsanalyses; adviesorgaan aan de minister van Financiën op aanvraag of spontaan; en geschillenbeslechter. Als een gemeente een verplichting op grond van de Wet WOZ niet, niet juist of niet tijdig nakomt, kan de Waarderingskamer de gemeente hieromtrent een aanbeveling doen. De aanbeveling wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Komt de gemeente vervolgens de
18
verplichting alsnog niet na, dan kan de Waarderingskamer de minister adviseren tot het doen van een aanwijzing. De werkzaamheden in het kader van de Wet WOZ worden dan op kosten van de gemeente alsnog uitgevoerd. 3.3
Breder gebruik WOZ-gegevens
Door op uniforme wijze slechts eenmaal de WOZ-waarde van onroerende zaken te bepalen en deze waarde voor verschillende belastingen te hanteren: - zijn de perceptiekosten de afgelopen jaren voor deze belastingen fors afgenomen; - is de kwaliteit van de gegevensbestanden enorm verbeterd; - is de herwaarderingsfrequentie van 4 jaar teruggebracht naar 1 jaar; - is modelmatig waarderen is gemeengoed geworden; - zijn er landelijke taxatiewijzers en kengetallen beschikbaar; en - is de marktanalyse een permanente activiteit geworden. Hierdoor is er vanuit diverse invalshoeken belangstelling voor de WOZ-gegevens. Als voorbeelden kunnen worden genoemd: notarissen; hypotheekverstrekkers; verzekeraars; Centraal Bureau voor de statistiek; het Bureau onteigeningswetgeving van het Openbaar Ministerie; de minister van BZK; Staatsbosbeheer; en Huurcommissies. Waarschijnlijk treedt in de loop van 2014 een wet in werking die regelt dat de WOZ-waarden van woningen openbaar wordt voor iedereen. Door het breder gebruik van WOZ-gegevens kan de administratieve lastendruk voor bedrijven en burgers worden verminderd, omdat de gegevens maar eenmaal worden bijgehouden en geregistreerd. 3.4
Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG)
Het ministerie van VROM is verantwoordelijk voor de implementatie van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Vanuit dit ministerie zijn dan ook instrumenten ontwikkeld die gemeenten kunnen ondersteunen bij de inrichting en het beheer van de BAG. Veel van de te registreren gegevens zijn reeds bij gemeenten beschikbaar. Vaak kunnen de verblijfsobjecten en panden met de bijbehorende adressen en kenmerken direct afgeleid worden uit de WOZ-registratie bij gemeenten. Voordeel van de WOZ-registratie, boven andere gemeentelijke bestanden met gegevens over adressen en gebouwen, is dat de inhoud van deze registratie in hoge mate gestandaardiseerd is. Door op een efficiënte manier de bestaande WOZ-registratie te benutten voor de BAG kunnen de investeringen bij gemeenten worden beperkt en wordt het beschikbaar komen van deze nieuwe registratie bespoedigd. Zowel voor de BAG als voor de uitvoering van de Wet WOZ worden veelal dezelfde of vergelijkbare gegevens verzameld. Immers, om alle gebouwen in de gemeente jaarlijks opnieuw te taxeren, verzamelen gemeenten veel signalen over wijzigingen van gebouwen. Al deze signalen kunnen ook worden gebruikt om de BAG actueel te houden. 19
De invoering van de BAG is bij veel gemeenten inmiddels goed op gang. Veelal zijn de WOZ-gegevens (mede)gebruikt om de BAG te vullen. Het integreren van de bijhouding van de BAG met de uitvoering van de Wet WOZ kan/zal leiden tot een betere doelmatigheid en een belangrijke maatschappelijke besparing. Dit voorkomt nodeloze dubbele registratie en voortdurende afstemming tussen twee inhoudelijk sterk gerelateerde gegevensverzamelingen.
20
4. Samenwerkingsmogelijkheden op het terrein van de lokale belastingen 4.1
Samenwerkingsvormen
Er zijn in Nederland veel samenwerkingsverbanden bij de lokale overheden, o.a. op het terrein van de lokale belastingen. Veel samenwerkingsverbanden kennen zowel waterschappen als gemeenten als deelnemers. Belangrijkste redenen zijn de toenemende complexiteit van de uitvoering van de Wet WOZ en de heffing en inning van gemeentelijke belastingen, en het voortdurend zoeken naar kostenbesparingen. Vooral bij gemeenten wordt de druk op de (ambtelijke) organisatie steeds groter, doordat het Rijk steeds meer taken overdraagt aan de gemeenten. Vanuit bestuurlijk oogpunt komt hierbij altijd de vraag aan de orde of samenwerking de autonomie of identiteit van de samenwerkende partijen aantast. Bij uitvoerende werkzaamheden is de samenwerking eenvoudiger dan bij taken waaraan ook beleidsmatige aspecten zijn verbonden. Met name op het terrein van de lokale belastingen kan een helder onderscheid gemaakt worden tussen uitvoering (bijhouden en registreren van gegevens, uitvoering Wet WOZ, opleggen en verzenden van aanslagen, afhandelen van bezwaarschriften, etc.) en beleid (vastgelegd in belastingverordeningen en beleidsregels). Bestuurlijke vragen Vanuit bestuurlijke invalshoek kunnen de volgende vragen van belang zijn: - Wat is de kwaliteit van de heffing en inning van belastingen en van de uitvoering van de Wet WOZ in de eigen organisatie, in vergelijking met andere gemeenten op kengetallen, perceptiekosten, percentage oninbaar? - Wat is het oordeel van de Waarderingskamer over de uitvoering van de Wet WOZ? - Zijn er gemeenten in de omgeving die al samenwerken? Doet het waterschap ook mee? - Zijn er personele knelpunten (te verwachten) bij de heffing en inning en bij de uitvoering van de WOZ? Is er veel inhuur? - Is het een optie oom het geheel of een deel van de heffing en invordering en de WOZ (en de BAG) uit te laten voeren door een samenwerkingsverband? 4.2
Samenwerking bij kwijtschelding
Een bijzondere vorm van samenwerking op het gebied van kwijtschelding wordt sinds 2009 verzorgd door het Inlichtingenbureau. Dit is voortgevloeid uit het project “Automatische kwijtschelding gemeentelijke belastingen”. Bij dit project waren de ministeries van SZW en BZK, diverse gemeenten, de VNG en het Inlichtingenbureau betrokken. Door het koppelen van diverse gegevensbestanden brengt het Inlichtingenbureau nu voor het grootste deel van de gemeentelijke belastingdiensten in kaart wie voor (automatische) kwijtschelding van belastingen in aanmerking komt. Zij doet dit door geautomatiseerd te toetsten of burgers recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen.
21
Mogen wij ons even aan u voorstellen? Van den Bosch & partners is een toonaangevend belastingadvieskantoor dat uitsluitend werkzaam is voor overheden, met name gemeenten, waterschappen en provincies. Wij zijn gespecialiseerd in de fiscaal-juridische dienstverlening op het terrein van de WOZ, gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen. Onze adviezen zijn praktijk- en oplossingsgericht en theoretisch onderbouwd, waarbij wij optimale kwaliteit nastreven. Via onze gratis e-mail nieuwsservice worden belastingmedewerkers van gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden wekelijks op de hoogte gehouden van de meest recente ontwikkelingen op het vakgebied van de WOZ en de lokale belastingen. Enkele voorbeelden van onze dienstverlening voor gemeenten, provincies en waterschappen zijn: - begeleiding bij invoering nieuwe belastingen; - fiscale ondersteuning bij (m.n. complexe) WOZ-waarderingen; - geven van een second opinion; - fungeren als klankbord en coach; - verzorgen presentaties voor bestuurders en regiehouders van samenwerkingsverbanden; - adviseren over de optimale aanwending van het belastinginstrumentarium; - communicatie en mediation; - voorbereiden en begeleiden samenwerking op belastinggebied; - advies over afvalstoffenbelasting, nazorgheffing, grondwaterbelasting en andere milieubelastingen; - advies over kostentoerekening en kostendekkendheid bij bijv. rioolheffing, afvalstoffenheffing en leges bij gemeenten; - advies over kostentoedeling, watersysteemheffing, zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing bij waterschappen. Van den Bosch & partners Belastingadviseurs voor overheden Postbus 116 3360 AC Sliedrecht tel. 0184-490149
[email protected] www.vandenbosch-partners.nl www.lokbel.nl
22