Begin november verschijnt bij uitgeverij Cargo:
Ongecorrigeerd leesfragment Niet uit citeren!
2
© foto: Anja van Wijgerden
2
3
‘Het gaat in het leven toch om de bijzondere momenten. In extreme situaties ben je in contact met je lichaam, iets wat de meeste mensen allang zijn verleerd. Alle randverschijnselen vallen weg: je hypotheek, je creditcardbetalingen, de verjaardag van weet-ik-wie.’ (Bernice Notenboom in de Volkskrant) ‘Spannend en inspirerend. Het verhaal van een van Nederlands grootste avonturiers stemt tot nadenken.’ – Max Westerman
Bernice Notenboom – Tegenpolen Een persoonlijke zoektocht op smeltend ijs Bernice Notenboom wordt voortgedreven door een ontembare drang het vertrouwde los te laten en het avontuur op te zoeken. ‘Waar ren je voor weg?’ vroeg een bevriend psycholoog haar eens. ‘Waar ga je naartoe, zul je bedoelen,’ antwoordde Bernice. Door een bijna fataal ongeluk in Siberië kriebelt bij haar de behoefte om op een andere manier in het leven te staan. Op reis naar de Noordpool ervaart ze de broze schoonheid van het poollandschap en in Groenland wordt ze diep geraakt door de verbondenheid van de bevolking met het ecosysteem. Dan ontmoet ze Walter, een excentrieke gids met wie ze tegen beter weten in een relatie begint. Haar leven staat op z’n kop en tijdens een barre expeditie naar de Zuidpool zoekt Bernice naar een balans tussen het verlangen naar Walter en de extreme focus die de groep eist om te overleven. VERSCHIJNT BEGIN NOVEMBER
| PAPERBACK | CA. 240 PAG. | CA. € 18,50 | ISBN 978 90 234 5793 0
VERTAALD UIT HET ENGELS DOOR: JANNEKE ZWART
Bernice Notenboom. Beroep: avonturier Bernice Notenboom is klimaatjournalist en poolreiziger. In 2008 bereikte ze als eerste Nederlandse vrouw de Zuidpool en in 2009 als tweede Nederlandse vrouw de Mount Everest. Tijdens de laatste reis, waarover de aangrijpende en internationaal bejubelde documentaire Himalaya Alert werd gemaakt, ontsnapte ze samen met haar partner Walter Laserer ternauwernood aan de dood. Notenboom zet zich onophoudelijk in om het klimaatbewustzijn te vergroten en maakte deel uit van de Nederlandse delegatie op de klimaatconferentie in Kopenhagen. Ze is werkzaam bij onder meer National Geographic Magazine, geeft lezingen en schrijft regelmatig voor de Volkskrant. Notenboom woont en werkt afwisselend in Nederland en Canada. Voor het aanvragen van recensie-exemplaren en interviews kunt u contact opnemen met: Publiciteit Cargo, Nanda Brouwer, T 020 3059 835, E
[email protected] De gehele drukproef is op 15 september beschikbaar.
3
4
Ongecorrigeerd leesfragment Niet uit citeren
4
5
Deel drie Antarctica
5
6
Hoofdstuk een Een wervelend begin Er zit een lelijke plek op mijn rechterwang, daar waar een paar maanden geleden een stukje onbedekte huid tussen mijn zonnebril en gezichtsmasker bevroor. Het gebeurde op de Noordpool, in een paar seconden, en het herinnert me nog iedere dag aan mijn ijzige avonturen. Ik kijk vol afschuw in de spiegel en vraag me af of de plek een litteken zal blijven. Mijn vingers zijn nog steeds aan het herstellen van de bevriezing die ze hebben opgelopen tijdens mijn eerste Siberische tocht. Ik ben verwond en getekend door de vijandigheid van twee poolgebieden. Toch vind ik dit niet genoeg reden om een nieuwe expeditie, eind november, aan me voorbij te laten gaan. Sterker nog, ik sta te springen om terug te keren naar de wereld van het ijs. In de vijf maanden tot aan mijn vertrek, werf ik de benodigde fondsen, zowel in Amerika als Nederland, laat mijn eigen website bouwen en start een blog om dagelijkse verslagen de wereld in te kunnen sturen. Ik begin mijn training door hier in Fernie oude autobanden de skihelling op te slepen. Om poolomstandigheden na te bootsen, houd ik mijn gezicht voor een sneeuwmachine en slaap ik een nacht in een vriescel. Ik merk dat mijn lichaam reageert en gaandeweg sterker wordt, in afwachting van mijn volgende poolavontuur. Dan nodig ik mijn vrienden uit voor een afscheidsetentje bij mij thuis, zet de e-mail op out of office en trek de accukabels van mijn auto los. Ik ben er klaar voor. De vorige keer stond mijn kompas op het noorden gericht, ditmaal op het zuiden. Je kunt vanuit verschillende plaatsen in de wereld een zuidpoolexpeditie ondernemen, maar voor ons op het noordwestelijk halfrond is de meest logische optie om in het uiterste puntje van Chili te beginnen, in Punta Arenas. Op weg naar het vliegveld in Calgary babbel ik met de Nederlandse pers. Tot slot geef ik een verzoek door aan de reporter van Q-music: ‘Beautiful World’ van Coldplay, mijn favoriete nummer. Oh all that I know is nothing to run from. Na vier vluchten, een reis van twintig uur, stap ik aan de andere kant van de wereld een dichte, zuurstofrijke, van zeespray doortrokken lucht in. Een minibusje stopt vlak voor de plek waar ik met een groepje medereizigers buiten de luchthaven sta te wachten. De chauffeur mompelt iets in het Spaans terwijl hij geïrriteerd naar mijn enorme skitas wijst. Het kan me niet schelen dat hij een beetje chagrijnig is: ik ben alleen maar opgelucht dat mijn bagage is aangekomen, en ook nog eens intact. Proberen onderdelen van je reisuitrusting te vervangen in een armoedig grensstadje als Punta Arenas moet een hele uitdaging zijn, maar het is er niet eentje die ik graag zou willen aangaan vlak voor een expeditie. De chauffeur maakt zich er ostentatief zorgen over dat mijn bagage te veel kostbare ruimte in beslag zal nemen. Hij wil er het liefst zoveel mogelijk plaatselijke bewoners bij proppen die uit de Verenigde Staten zijn teruggekeerd met dozen vol elektronische apparatuur. Ik ben de laatste die wordt afgezet in het stadje. Ik weet zeker dat de chauffeur dat met opzet heeft gedaan. Als ik de lobby van hotel Condor de Plata binnen loop, zit daar Merete Spilling Gjertsen op me te wachten. Met haar deel ik een kamer in dit hotel. Merete is zestig en de oudste van de vijf deelnemers aan onze expeditie, maar haar robuuste, compacte lichaam straalt kracht en uithoudingsvermogen uit. Ze schenkt me een hartverwarmende glimlach en omhelst me. Ik vind haar meteen aardig. ‘Goede reis gehad?’ vraagt ze. Zonder op antwoord te wachten, begint ze mijn skitas omhoog te zeulen naar onze kamer.
6
7
Merete komt uit Noorwegen en is al een paar dagen in Punta Arenas. Ik zie wel dat ze übervoorbereid is op skiën naar de zuidpool. Alles wat meegaat in haar slede is met de grootste zorg uitgekozen en ligt in keurige stapeltjes op onze bedden. Om haar slede zo licht mogelijk te maken, gaat ze nogmaals controleren of er spullen bij zijn die ze bij nader inzien wel kan achterlaten. ‘Op mijn leeftijd moet je zo licht en gemakkelijk mogelijk reizen. Daarom neem ik niets te veel mee, zelfs geen extra ondergoed!’ Merete is huisarts op het platteland van Noorwegen, waar je als kind leert skiën nog voor je kunt lopen. Zoals de meeste Noren houdt ze ervan oneindige langlauftochten te maken, waarin je je kunt overgeven aan een hypnotiserend en moeiteloos ritme van afzetten en doorglijden. Maar ik ben bang dat Antarctica iets anders voor ons in petto heeft, iets wat geen van ons ooit eerder heeft meegemaakt. Ik kijk ernaar uit de andere teamleden te ontmoeten. Eric Philips ken ik al, maar de anderen nog niet. Ik heb Eric op Spitsbergen ontmoet, waar we allebei op hetzelfde vliegtuig zaten te wachten dat ons naar het beginpunt van onze noordpoolexpeditie zou brengen. We hebben samen talloze koppen koffie gedronken terwijl hij me vertelde over zijn reizen, waaronder die naar de zuidpool met Peter Hillary, de zoon van sir Edmund – de eerste bergbeklimmer die de top van de Mount Everest bedwong. Eric is een Australiër met Nederlandse ouders. Hij heeft veel gevoel voor humor, beschikt over een gezonde dosis zelfspot en is een bedreven verhalenverteller. Qua gedrag is hij niet de typische poolmacho, zoals Doug. Eric is eerder zachtmoedig en zorgzaam. Ook uiterlijk heeft hij niet veel weg van een Viking. Hij is klein en mager, met rood haar en een blanke huid vol sproeten. Mensen als Eric krijgen het extreem zwaar te verduren in Arctische omstandigheden en het intrigeert me dat hij keer op keer blijft terugkeren naar die barre en meedogenloze omgevingen. Kort na zijn noordpoolavontuur begon Eric een e-mailoffensief tegen mij in een poging me over te halen mee te gaan op de zuidpoolexpeditie die hij aan het voorbereiden was. ‘Je kunt echt niet thuisblijven,’ schreef hij. ‘We nemen een zeldzame en bijzonder interessante route naar de zuidpool. Alleen Reinhold Messner heeft die eerder afgelegd!’ Op zijn website vertelt deze wereldberoemde bergbeklimmer dat hij tegen het einde van de onvoorstelbaar barre tocht vaak gezworen had dat deze de laatste was geweest. Nie wieder. En toch maakte hij even later alweer plannen voor volgende poolexpedities. Is er iets opwindender dan onderweg te zijn over het ijs, vraagt hij zichzelf. Nein! Na twee poolexpedities waarin ik de ontberingen van het noorden heb doorstaan, voelde ik de lokroep van dat al even lege gebied rond de andere pool. Het was alsof ik weer behoefte had aan een poolkick, aan een glimp van de wereld van het niets, het laatste ‘onontdekte’ continent op aarde. Bovendien had tegen het einde van de laatste expeditie een innerlijke kalmte bezit van me genomen, mede veroorzaakt door de stilte en verlatenheid van de Noordpool. De weken die ik doorbracht in dat gebied zonder levende wezens, waarin ik zelfs geen condensatiestrepen van vliegtuigen zag, hebben iets nieuws in me losgemaakt – een kracht, een bewustheid van mezelf, van mijn mentale toestand, van de vergankelijkheid van de wereld, van levensgevaar, van de dood. Ik heb me nog nooit zo levend gevoeld. Dat wil ik weer ervaren, en ik wil mijn grenzen zelfs nog verder verleggen. Hoe zullen mijn lichaam en geest deze keer reageren? Wordt het een tocht van angsten of kan ik de uitdagingen van Antarctica omarmen? En is de leegte van het zuiden vergelijkbaar met die van het noorden? Nadat ik me heb geïnstalleerd, wandelen Merete en ik naar het restaurant waar wij en de rest van het team die avond eten. De poolwind uit de richting van de Straat van Magalhães blaast in mijn gezicht, en geeft me ondanks zijn nog vrij milde karakter een onheilspellende waarschuwing van zijn kracht.
7
8
Eric staat bij de deur te wachten als we aankomen en hij geeft me een zoen op beide wangen voor we naar binnen gaan. ‘Onze Hollandse delegatie is gearriveerd,’ zegt hij tegen de Canadees George Szwender en de Amerikaanse Alison Levine, die over de tafel gebogen geanimeerd met elkaar zitten te praten. Het is de eerste keer dat ik in een team met zoveel vrouwen, drie, op expeditie ben – voor een poolreis is dat heel bijzonder. Het team is nu compleet. De naam van onze expeditie luidt CANDU, naar de vijf verschillende nationaliteiten die we vertegenwoordigen: Canada, Australië, Noorwegen, Nederland (Dutch) en de Verenigde Staten. Merete en ik nemen plaats en mengen ons in het gesprek. De rode wijn vloeit rijkelijk en weldra staan de enorme steaks die we hebben besteld op tafel, een gerecht dat we de komende tijd niet meer voorgeschoteld zullen krijgen. We zitten al snel ontspannen met elkaar te kletsen en op het eerste gezicht lijken onze verschillende persoonlijkheden elkaar goed aan te vullen: Merete is stil, Alison levendig, George macho en Eric inschikkelijk. En ik? Ik kan me aan iedere stemming aanpassen. Ik kan het voortouw nemen als het nodig is, maar als er op een dag te veel kapiteins op het schip zijn, doe ik net zo makkelijk een stapje terug. Hoe dan ook, het is een opluchting dat we het goed met elkaar kunnen vinden. We stellen een schema op voor de komende dagen. Vóór ons geplande vertrek moet het voedsel over aparte plastic zakjes worden verdeeld en onze reisuitrusting tot op het laatste en kleinste detail worden gecontroleerd en in orde gemaakt. Op 3 december hopen we naar Patriot Hills te vliegen, ons basiskamp in Antarctica. Tijdens de wandeling terug naar het hotel blijven wij vrouwen een beetje achter bij Eric en George. We genieten liever van de kalme avond dan deel te nemen aan hun typische mannenpraat. ‘Denk je dat wij het ook tot laat in de nacht over gps-coördinaten gaan hebben in de tent?’ grapt Merete, en we beginnen te giechelen, terwijl we ons voorstellen hoe anders onze gesprekken zullen zijn dan die van de mannen. De volgende ochtend vroeg, als de meeste hotelgasten nog in diepe rust verkeren, ben ik als eerste in de ontbijtzaal en maak een kop oploskoffie voor mezelf. Een deel van mijn verantwoordelijkheden tijdens de expeditie is het bijhouden van drie weblogs. De meest arbeidsintensieve is die voor de Volkskrant, een van de sponsoren van de expeditie. De andere zijn die voor arcticalert.nl, een door ons gehoste educatieve site voor Nederlandse kinderen, en mijn eigen blog, arcticalert.com, voor mijn Amerikaanse sponsors en vrienden. Vlak voor mijn vertrek naar het zuiden werd in Nederland een persbericht verspreid, waarna de telefoon al snel roodgloeiend stond met verzoeken om interviews. Als ik erin slaag mijn missie te volbrengen, zal ik de eerste Nederlandse vrouw zijn die naar de zuidpool is geskied, en dat is blijkbaar groot nieuws. Ons kikkerlandje heeft nog geen eigen vrouwelijke poolheld en de media grepen deze geweldige kans met beide handen aan om er op voorhand een te creëren. En nu voel ik me door al die instantfaam gedwongen mijn publiek het beste van mezelf te geven als verslaggever. Toch weet ik dat al dat geblog een flinke aanslag zal zijn op mijn tijd en energie. Deze ochtend moet ik zowel een stukje in het Nederlands als in het Engels schrijven, een taak die me zwaar valt, en dan zitten we nog niet eens op het ijs. Over twee uur komt team-CANDU volgens afspraak bijeen, dus ik moet me haasten als ik de berichten voor die tijd af wil krijgen en versturen. ‘Zo, jij bent vroeg op,’ hoor ik vlak voor me de stem van een man. ‘Wat schrijf je?’ Ik heb geen tijd voor kletspraatjes, dus ik kijk niet op en geef geen antwoord. Evenmin doe ik moeite mijn geïrriteerde gezichtsuitdrukking te verbergen. ‘Nou, het is vast heel erg belangrijk, als je er zo vroeg je bed voor uit komt,’ houdt hij aan.
8
9
Gewoon negeren, zeg ik tegen mezelf. Hij loopt zo wel weg als hij het zat is lucht voor me te zijn. Maar deze poolpatser laat zich blijkbaar niet zo snel afschrikken. Hij blijft voor me staan wachten, dus besluit ik het over een andere boeg te gooien. Als ik hem kort zij het beleefd antwoord, zal hij me daarna wel met rust laten, zo redeneer ik. Maar als ik mijn blik opricht, ontmoet ik twee stralende en ondeugende ijsblauwe ogen in een grijnzend gezicht dat bruin en verweerd is. Ik ben meteen op mijn hoede. ‘Ik ben Walter. Ik kom uit Oostenrijk,’ zegt hij terwijl hij in zijn koffie roert. Zijn glimlach is oogverblindend. ‘En jij?’ vraagt hij. Ik ben helemaal van mijn à propos. ‘Ehhh, ik ben Bernice,’ antwoord ik. ‘Ik kom uit Canada.’ Ik probeer verder te gaan met typen en doe mijn uiterste best de indruk te wekken dat ik geconcentreerd bezig ben, terwijl ik me ondertussen afvraag wat het is aan die man dat zo’n onrust in me oproept. Waarom heb ik niet gewoon gezegd dat ik uit Nederland kom? Hij heeft wel door dat ik niet meer zit te werken – toneelspelen is nooit mijn sterkste kant geweest – en hij ploft naast me neer op de bank, zo dichtbij dat ik ervan overtuigd ben dat hij mijn bonzende hart kan horen. ‘Journalist?’ Hij ruikt naar de goedkope zeep van het hotel; hij is ongetwijfeld het soort man dat ook zeep gebruikt om zijn haar te wassen. Ik ken zijn type, zo houd ik mezelf voor. Honderden machomannen als hij ben ik tegengekomen: bergbeklimmers met een teveel aan testosteron. Dat neemt niet weg dat ik het leuk vind om naar hem te kijken. En voor zover ik dat kan inschatten heeft hij een fantastisch lijf: wasbordje, mooie triceps en de handen van een dokwerker. ‘Neem me niet kwalijk, Walter,’ zeg ik, ‘maar ik moet dit opsturen naar mijn krant. Je weet hoe het is met deadlines.’ Hij negeert mijn poging hem af te poeieren. ‘Je bent linkshandig, hè? Ik ook. Wist je dat we anders zijn dan negentig procent van de wereldbevolking?’ Is dit flirten op z’n Oostenrijks? Gelukkig komt er net op dat moment iemand de ontbijtzaal in gebeend die naar Walter gebaart om mee te komen. Opgelucht kijk ik hem na. Gered!
9
10
Hoofdstuk twee Mentale checklist De bedoeling is om onze tocht aan de rand van het Ronne-ijsplateau in West-Antarctica te beginnen, tegen de grens met het vasteland van Antarctica, en vandaar helemaal naar de zuidpool te skiën. Deze route van bijna duizend kilometer voert ons over de Foundationijsstroom, langs het Pensacola- en Thielgebergte – die deel uitmaken van de TransAntarctische Bergketen – en uiteindelijk omhoog naar het Poolplateau, waar de geografische zuidpool ligt. Ik kan niet wachten aan den lijve te ondervinden hoe het is om me over de uitgestrekte ijsmassa van Antarctica te verplaatsen, over de verschillende ijsplateaus en ijsstromen en dan naar het Poolplateau, op negentig graden zuiderbreedte. Er zijn veel snellere manieren om de zuidpool te bereiken dan zoals wij voor ogen hebben. Een populair alternatief is meegaan met een commerciële expeditie waarbij je naar de negenentachtigste breedtegraad wordt gevlogen en de weg naar de laatste breedtegraad skiënd aflegt. En dan zijn er de champagneontdekkingsreizigers, figuren met een dikke portemonnee, die op één dag heen en weer vliegen en tussendoor van een glaasje champagne genieten. Ik heb mijn zinnen gezet op het echte avontuur. Mijn gedachten gaan terug naar mijn noordpoolexpeditie in het voorjaar, en ik huiver bij de herinnering aan een paar van de beproevingen waarvoor ik toen heb gestaan. Ik besef nu dat ze me tot mijn uiterste grens hebben gedreven en misschien wel erover. Nog weken na thuiskomst kon ik ’s nachts in paniek wakker schrikken uit een nachtmerrie waarin ik op een ijsschots in de Noordelijke IJszee ronddobberde. Druipend van het zweet en met een hart dat als een razende tekeerging lag ik dan te wachten tot de ijsschots eindelijk ophield met deinen, waarna het een eeuwigheid leek te duren voor ik weer in slaap viel. Als de Noordpool zo’n diepgaande invloed op me heeft gehad, moet ik haast wel een masochist zijn om te willen weten hoe ik Antarctica zal ervaren. Eric wijst mismoedig naar een berg etenswaren. ‘Allemaal van de supermarkt in Punta Arenas,’ mompelt hij. Op de grond liggen honderden pakjes goedkope soep, kant-en-klare havermoutpap, crackers en smakeloze fabriekskazen. De levensmiddelen die we eerder hadden besteld bij Mountain Harvest Canada, een biologisch bedrijf, zijn nog niet aangekomen en zullen we ook niet meer krijgen, aangezien ons vertrek voor de volgende ochtend is gepland. Voedsel van hoge kwaliteit is iets waaraan ik veel waarde hecht als ik op expeditie ben – maaltijden die je vijfenveertig dagen achter elkaar kunt eten zonder ze spuugzat te worden. Ramennoedels behoren daar beslist niet toe! Maar gelukkig was ik goed voorbereid en had ik uit Nederland vijf kilo biologische kaas meegesleept, samen met repen marsepein en chocolade, en nog een aantal andere lekkernijen van een biologische boer. De kaas is in kleine punten gesneden en elk stuk is gelabeld met de naam van de koe die de melk voor de kaas heeft gegeven. Een paar weken terug heb ik in Nederland diezelfde koeien nog geaaid. De andere teamleden kijken me sceptisch aan en lijken tevreden met hun kunstmatige smaken. ‘Wedden dat mijn kaas lekkerder is op het ijs?’ zeg ik. ‘Jullie zullen me er nog op jullie knieën om smeken!’ We ontdoen de levensmiddelen van hun papieren of plastic verpakking om de hoeveelheid afval tot een minimum te beperken, en verdelen ze vervolgens per persoon over vijftig zakken ontbijt, vijftig zakken lunch en vijftig zakken avondeten. Aan het eind van de dag hebben we zevenhonderdvijftig zakken met eten ingepakt, driehonderdzesenvijftig
10
11
chocoladerepen, honderdtweeënveertig zakjes soep, vijfennegentig zakjes havermoutpap, vijfenveertig salamiworsten en negentig stukken kaas. Alles is verwerkt tot hapklare brokken. Je kunt je tanden breken als je in bevroren chocolade bijt. We binden een nylon lus aan de ritsen van onze tenten, zodat we ze met onze dikke handschoenen aan kunnen openen en dichtdoen. Aan de binnenkant van onze tenten, die we ter controle hebben opgezet, spannen we een waslijn, waar we ’s nachts spullen aan kunnen drogen. Tentpalen omwinden we met tape om te voorkomen dat ze in de kou doormidden breken en we monteren onze gasstellen op een triplex plaat zodat straks het ijs eronder niet smelt. Tot slot maken we lijnen vast aan onze sledes, vullen de reparatie- en eerstehulpsets bij en laden onze vele batterijen op. De zakken met voedsel zijn het zwaarst van alles wat we in onze sledes meenemen. We hebben berekend dat we een kilo voedsel dragen voor iedere dag dat de expeditie duurt. Ik weeg vijfenzestig kilo en kan de vijfenvijftig kilo zware zakken met eten amper tillen. Op dat moment weet ik nog niet dat ik aan het einde van de expeditie zelf tot dat gewicht zal zijn afgevallen. Terug in de hotelkamer volg ik Meretes voorbeeld en verzamel al mijn spullen op onze twee bedden. Tot nu toe was het mijn beleid om van elk item waar ik echt niet zonder kan er twee in te pakken. Maar Merete kijkt vol afkeer naar de gigantische hoeveelheid dingen die ik mee wil nemen. Ze herinnert me er genadeloos aan dat alles wat je niet gebruikt alleen maar overtollige ballast is die je duizend kilometer achter je aan moet trekken. Ze pakt dingen op die ik best zou kunnen achterlaten: oordopjes, een reservezonnebril, extra medicijnen, een boek en een zijden binnenslaapzak. ‘Allemaal overbodige luxe,’ verkondigt ze. Ze laat me zien dat veel van haar bezittingen meer dan één functie hebben, dat haar wollen sokken kunnen dienen als wanten en dat haar iPod vol zit met al het leesmateriaal dat ze zich zou kunnen wensen. Ik geef me gewonnen. Op dat moment wordt er op de deur geklopt. Merete doet open en meteen loopt Walter, de blauwogige lastpak, langs haar naar binnen. ‘Ik ga zo naar de Straat van Magalhães om foto’s te maken. Het is vlakbij en het uitzicht daar is heel mooi. Zin om mee te gaan?’ vraagt hij aan mij. Die man heeft lef. Hoe weet hij überhaupt mijn kamernummer? Merete kijkt naar Walter, en dan naar mij, en vervolgens naar de hoop troep die over onze bedden uitgespreid ligt. Het lijkt meer op een uitstalling op een rommelmarkt dan op de uitrusting van een poolreiziger. Ik weet dat ze het zal afkeuren als ik op Walters uitnodiging inga. We weten allebei dat ik mijn spullen niet één twee drie heb ingepakt, en een paar minuten geleden klaagde ik nog over tijdgebrek. ‘Jawel,’ hoor ik mezelf tegen Walter zeggen terwijl ik mijn jas aantrek. ‘Dat lijkt me leuk.’ Waar ben ik mee bezig? Dit is niets voor mij. Het is de dag voor het begin van de expeditie, een dag waarop ik me doorgaans terugtrek, gefixeerd op wat er komen gaat, en nu verzaak ik mijn plichten door ervandoor te gaan met een man om een uitzicht te bewonderen. We lopen in straffe pas de heuvel op, alsof we zijn uitgezonden op een missie. Walter vertelt me dat hij de komende twee weken een groep van tien mannen leidt die de Mount Vinson gaan beklimmen, de hoogste berg van Antarctica, waarna hij terugkeert naar Oostenrijk. Hij is eigenaar van een bedrijf dat beklimmingen van de Seven Summits organiseert en heeft driemaal de top van de Everest bedwongen. Zijn gezicht weerspiegelt een leven in de zon en de sneeuw van de bergen. Terwijl Walter foto’s maakt, sluit ik mijn ogen en adem de zilte en vochtige lucht in. Het rare is dat ik me bij deze man nu al volkomen op mijn gemak voel. Dan haasten we ons weer naar het hotel, want over een uurtje moet ieders bagage op het vliegveld worden gewogen en opgeslagen. Terug in mijn hotelkamer volg ik – tot haar zichtbare tevredenheid – de raad van Merete op en laat een flink deel van mijn extra spullen achter.
11
12
Naar Antarctica vliegen is een precaire zaak. Alles hangt af van de weersomstandigheden. Het is een vlucht van vijf uur en als je eenmaal over de helft bent, is er niet voldoende brandstof om terug te keren. Voor de landing in Patriot Hills mag het niet al te hard waaien, de temperatuur moet laag zijn en het zicht goed. De Russische jet waarmee wij vliegen kan weliswaar op ijs landen, maar alleen onder ideale omstandigheden. Om zes uur ’s ochtends worden we naar de ontbijtzaal geroepen voor onze eerste briefing over de vliegomstandigheden van die dag. Een vertegenwoordiger van Antarctic Logistics and Expeditions (ALE), het bedrijf dat de logistieke ondersteuning van onze expeditie verzorgt, legt uit dat het weer vanochtend te onvoorspelbaar is om te vliegen. Mijn ogen glijden meteen over de menigte en ontmoeten die van Walter aan de andere kant van de zaal. Ik glimlach, blij dat ons wat meer tijd is gegund. We krijgen te horen dat we stand-by moeten zijn voor vertrek en dat we ons dan binnen een halfuur na kennisgeving met onze bagage op de luchthaven moeten kunnen melden. Dat betekent dat we ons niet kunnen ontspannen of te ver afdwalen van het hotel. We zijn hier met z’n dertigen, voornamelijk mannen, en we moeten allemaal met hetzelfde vliegtuig mee. ’s Middags kunnen we nog steeds niet weg en ook om zes uur ’s avonds is het weer nog tegendraads. De vlucht wordt uitgesteld tot de volgende dag en voor ons dertig rusteloze ontdekkingsreizigers zit er niets anders op dan ons te schikken in nog een nacht van wachten. Na de laatste briefing is de stemming nerveus, want het is lang niet zeker dat we morgen wel zullen vertrekken. Voor ik het goed en wel doorheb, loop ik naar Walter en nodig hem uit weer naar de Straat van Magalhães te gaan om de zee te bekijken. Wat ben ik in hemelsnaam aan het doen? Ik kan mijn tong wel afbijten. Ik ga voor een onbekende periode naar Antarctica, waar ik overdag een slede over het ijs trek en ’s nachts in een tent moet slapen. Ik heb alle energie en mentale kracht nodig die ik bij elkaar kan sprokkelen. Voor emoties is absoluut geen plek. En toch sta ik hier deze poolbink te versieren! ‘Ik kan niet,’ antwoordt hij. ‘Ik heb een afspraak met mijn cliënten.’ Een lichte teleurstelling maakt zich van me meester, maar direct daarna bekijk ik het van de positieve kant: ik kan me nu weer gewoon op de expeditie concentreren. Als ik een uurtje later in de lobby zit te wachten op mijn expeditiegenoten, komt Walter de trap af. Ik wens dat hij even naar me toe komt, en inderdaad. Tot mijn heimelijke plezier zegt hij: ‘Ach, die mensen zie ik de komende dagen al meer dan genoeg.’ En zo eindigen we die avond dus toch nog samen. Als onverantwoordelijke pubers gaan we ervandoor en laten onze teamgenoten aan hun lot over. Buiten wrijven we elkaars handen om ze warm te houden en gaan op weg naar een restaurant. We drinken wijn en eten vers gevangen vis terwijl we elkaar verhalen vertellen. We lachen en flirten de hele avond door. Alle alarmbellen zijn miraculeus genoeg verstomd en we bevinden ons in een vrije val. Walter beschrijft zijn enerverende beklimming van de Denali in de winter van 1989 en hoe die zijn leven veranderde. Hij zat met zijn reisgenoten drie nachten vast in een sneeuwstorm op zesduizend meter hoogte bij een temperatuur van vijfenveertig graden onder nul, niet in staat af te dalen vanwege het lawinegevaar. Toen de storm eindelijk ging liggen, ontdekten ze dat de twee Japanse klimmers in de tent naast hen waren doodgevroren. Hij was in die tijd op weg om een van de beste bergklimmers ter wereld te worden, maar na deze ervaring is hij anders gaan denken over de risico’s die hij bereid was te nemen om de top te halen. Hij vertelt me dat zijn familie al twaalf generaties in hetzelfde dorpje in de Alpen woont en dat hij en zijn oudere broers buiten medeweten van hun ouders de meest ijzingwekkende beklimmingen deden. Op vijftienjarige leeftijd beklom hij al de noordwand van de Eiger! Wauw, ik had nog nooit iemand ontmoet die de Eiger heeft bedwongen, of de Fitz Roy in Patagonië. Deze vent is echt stoer! Een held.
12
13
Ik zeg dat mijn klimprestaties lang niet zo spectaculair zijn, behalve de Matterhorn in mijn jonge jaren en de Ama Dablam toen ik een dertiger was. Als we het over klimmen in Peru en Bolivia hebben, merkt hij mijn treurige blik op. Hij vraagt wat er is en ik vertel hem dat ik een relatie met een bergbeklimmer heb gehad die omgekomen is bij een lawine in Bolivia, en dat ik het niet aan zou kunnen zoiets ooit nog eens mee te maken. Ik vind het pijnlijk erover te praten met iemand die ik nog maar net ken en die nota bene zelf bergbeklimmer is, en ik verander van onderwerp. Ik vertel hem over mijn nomadische leven in de Verenigde Staten en Canada en over mijn professionele carrière. We komen erachter dat we even oud zijn en allebei van olijven houden – en van sauna’s. Ik ben gecharmeerd van de hortende manier waarop hij Engels spreekt en vind het ontroerend dat hij overstapt op Oostenrijks-Duits als hij iets persoonlijk zegt. Hij is gepassioneerd en gevat en we gaan in elkaar op alsof we nu al in elkaars ziel kunnen kijken. Voor we de Shackleton Bar bezoeken, kus ik eerst de gepolijste tenen van het standbeeld van Magalhães op het Plaza de Armas. Dat zorgt ervoor dat ik altijd zal terugkeren naar Punta Arenas. In het restaurant waar we eerder aten, zaten een paar van Walters cliënten aan een tafel achter ons. Om geroddel te voorkomen deden we net of we gewoon vrienden waren en hielden onze gevoelens in bedwang. Maar in de Shackleton Bar ben ik nog niet achterovergezonken in de kussens van mijn fauteuil of Walter springt al boven op me en begint me in mijn hals te zoenen. Als hij zijn lippen omlaag beweegt naar mijn decolleté duw ik hem zachtjes weg en lach verontschuldigend naar de ober die onze bestelling komt opnemen. We zijn de enige gasten en ik voel me enigszins ongemakkelijk. Walter staat op en pakt mijn hand, die hij vast blijft houden terwijl hij zich in de fauteuil naast me laat vallen. Als de ober onze pisco sours heeft gebracht, attent het licht dimt en de muziek harder zet, trekt Walter mijn fauteuil dichter naar de zijne en begint mijn arm te strelen. Ik ben er niet over uit of dit vertoon van genegenheid uitsluitend tot doel heeft me vanavond in bed te krijgen of dat hij oprecht in me geïnteresseerd is. Hoe dan ook, het is een mooi begin van een eenzame en koude expeditie. Als we terug zijn in het hotel, voel ik me net Assepoester en hol naar boven zonder hem welterusten te wensen. Hijgend betreed ik het warme toevluchtsoord van mijn kamer en begin Merete meteen uitgebreid te vertellen over Walter en onze avond en over mijn verwarring en innerlijke strijd. ‘Het is nu geen tijd voor verliefdheden,’ onderbreekt ze me. Een simpel en verstandig advies. ‘Kom, je moet je klaarmaken. We vertrekken morgenochtend naar Antarctica, weet je nog?’ De Iljoesjin heeft een glazen cockpit en lijkt op een spaceshuttle. Er gaan twee ploegen boordwerktuigkundigen en piloten mee, omdat ze nooit weten hoe lang ze weg zullen blijven en ze elkaar zo dus kunnen aflossen. Russische piloten hebben stalen zenuwen en zijn experts in het besturen en aan de grond zetten van dit soort toestellen. Een vliegtuig dat landt op een baan van ijs kan zijn remmen niet gebruiken; het benutten van de weinige frictie die er is tussen de banden en het ijs is de enige manier om het toestel tot stilstand te brengen. Een van de gevaren van op Patriot Hills vliegen, is dat er van het Poolplateau plotselinge winden omlaag kunnen razen waardoor sneeuw over de landingsbaan geblazen wordt, die dan onbruikbaar is tot de sneeuw is geruimd. Eenmaal binnen zie ik dat de Iljoesjin niet meer is dan een enorm, raamloos vrachtvliegtuig met houten banken aan weerszijden en ertussen de expeditietassen, voorraden, sledes en wetenschappelijke apparatuur van de passagiers. Opeens zie ik Walter, die al aan boord is en van achter in het vliegtuig naar me zwaait. ‘Ik heb een plekje voor je vrijgehouden,’ roept hij. Ik ben verbaasd. Ik had gedacht dat zijn enthousiasme voor mij na mijn snelle aftocht van gisteravond wel zou zijn bekoeld. Tijdens
13
14
de vlucht zeggen we niet veel tegen elkaar – het gebrom van de motoren is zo overheersend dat we niet eens proberen een gesprek te voeren. In plaats daarvan houden we elkaars hand vast. Ik heb genoeg aan zijn nabijheid. Als we praten is het om de nummers van onze satelliettelefoons en onze e-mailadressen uit te wisselen. De gedachte dat het afscheid straks niet definitief zal zijn, ervaar ik als geruststellend. Plotseling voelen we hoe de banden van het vliegtuig het ijs raken, en iedereen schrikt. We hadden niet eens gemerkt dat we aan het dalen waren. Het ijs voelt aan als ijzel en het is alsof Walter en ik hand in hand in een achtbaan zitten. Patriot Hills is het epicentrum van Antarctische expedities. Of je nu de Mount Vinson beklimt of naar de zuidpool skiet, het begint allemaal in dit kamp. Wanneer ik uit het vliegtuig stap, besef ik dat ik mijn aandacht moet verleggen en me geheel op de tocht moet richten, kortom: dat ik praktisch en rationeel moet gaan nadenken. Mijn teamgenoten zullen zich wel afvragen hoe ik me er zo makkelijk vanaf heb gemaakt aan de vooravond van onze expeditie, waarom ik mijn voorbereidingen heb veronachtzaamd voor een paar gestolen momenten met een aanbidder. Waar is mijn betrokkenheid gebleven? Ik lijk wel een vlinder. De mensen van mijn team zijn de komende vijftig dagen mijn familie en enige gezelschap. Ze zullen mijn steun en vangnet zijn, terwijl die Oostenrijkse bergbeklimmer in geen velden of wegen te bekennen zal zijn. Nee, zeg ik resoluut tegen mezelf, ik ben niet naar Antarctica gekomen om verliefd te worden, of erger nog: om mijn hart te laten breken. Die weg sla ik niet in. Ik herinner me nog maar al te goed hoe erg Felicity tijdens de Siberische expeditie naar Pete verlangde, hoe moeilijk ze het had als ze geen verbinding met hem kon krijgen. En op de Noordpool vertelde Susan me verhalen over teamgenoten die iets met elkaar begonnen en de problemen die daardoor ontstonden. Bovendien wil ik geen afleiding van het hier en nu, en evenmin koester ik enig verlangen ergens anders te zijn. Maar wat nou als ik het echt te pakken van hem krijg en overspoeld word door zo’n ondraaglijke begeerte dat het me dwingt mijn tocht af te breken? In gedachten schud ik mijn hoofd. Ondenkbaar. Ik ben hier om deze witte wereld te omarmen, en voor niets en niemand anders. Ik heb te hard moeten knokken om het sponsorgeld bij elkaar te krijgen – skiën naar de zuidpool is krankzinnig duur – om dit te verkwanselen voor een kortstondig liefdesavontuur. Starend over de onafzienbare ijsvlakte, kom ik in één klap terug in de realiteit. Tot we de Amundsen-Scott-basis op de Zuidpool bereiken, bijna duizend kilometer verderop, zal alles er zo uitzien, dag en nacht. Wit, wit en nog eens wit. Ik besef dat ik mezelf moet pantseren wil ik dit doorstaan en trek de deur naar zelfs maar de schijn van een romance stevig dicht.
14
15
Hoofdstuk drie Geland Over de infrastructuur van het basiskamp Patriot Hills is nagedacht. Er is een werkplaats, een weerstation en een lange tunneltent met een lounge- en kookgedeelte en daartussen een gedeelte om te eten en te socializen. Er zijn zelfs ecotoiletten en -douches. Met onze aankomst is de populatie van het kamp verdubbeld en het is chaos als we met z’n allen de tent betreden. Binnen zijn koks maaltijden aan het bereiden, en op de tafels staan bekers met dampende dranken en schaaltjes met koekjes. Het verbaast me hoe mensen een gerieflijke omgeving weten te creëren midden op een ijskap. Buiten kan het vijfenveertig graden onder nul zijn en horizontaal sneeuwen terwijl er binnen thee gedronken wordt in een T-shirt. Overal zitten bergbeklimmers, wetenschappers en toeristen te kaarten, te lezen of te kletsen, allemaal wachtend op de omslag in het weer die hun vertrek mogelijk zal maken. Er hangt een muffe zweetgeur, dus kiezen we ervoor terug de kou in te gaan en een geschikte plek te zoeken om onze eigen tenten op te zetten. Merete, Alison en ik besluiten vanavond in één tent te slapen, zodat we morgen minder in te pakken hebben. Als de tent staat, kruipen we naar binnen, en net wanneer ik me lekker heb geïnstalleerd, zegt Merete: ‘Walters tent staat hier ook ergens. Als je zoekt, zul je hem vast wel vinden.’ Ik weet niet of ze het als grapje bedoelt, maar even overweeg ik serieus naar buiten te gaan. Mijn maag tintelt bij het idee om voor mijn expeditie nog één keer dicht bij hem te zijn. Dan roep ik mezelf tot de orde. ‘Ik kijk wel uit,’ antwoord ik luchtig, ‘straks duik ik bij de verkeerde in de slaapzak.’ Het is drie uur in de nacht en ik ben nog steeds klaarwakker. Het poollicht vertelt mijn lichaam dat het nog geen melatonine hoeft aan te maken. Ongeloof, verdriet en angst omklemmen mijn hart. Beelden van mijn vorige expedities spoken door mijn hoofd. Maar ik kan me geen voorstelling maken van wat me op Antarctica te wachten staat. De volgende ochtend pakken we bij de kachel in de loungetent onze uitrusting in, en ook de dozen met levensmiddelen en extra kleren die naar twee nog nader te bepalen plekken op onze route zullen worden gevlogen om onze voorraden aan te vullen. De manager van het basiskamp loopt naar binnen met een klembord. Hij kondigt aan dat het Twin Ottervliegtuigje eerst de mensen zal wegbrengen die de Mount Vinson gaan beklimmen en daarna terugkeert om de lange vlucht te maken naar onze bestemming, het Ronne-ijsplateau. Opkijkend van het blaadje met de tijdschema’s vertelt hij ons dat wij het laatste gezelschap zijn dat zal worden afgezet. Ik werp een blik op mijn horloge. Het is tien uur in de ochtend. Over een uur vertrekken Walter en zijn groep met de eerste vlucht naar het binnenland. Ik wandel naar de tenten van de Vinson-beklimmers, maar ik zie hem niet. Wat te doen? Ik ga hem niet zoeken, dat staat vast. Zo moeilijk kan het toch niet zijn om elkaar op een ijskap tegen het lijf te lopen? Ik ga weer verder met het verdelen van de vijftig zakken voedsel, in de hoop dat hij op zoek zal gaan naar mij. Om vijf over tien hoor ik de motoren van de Twin Otter ronken en een paar minuten later vertrekt het vliegtuigje. Ik verstijf en kan een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken, dat vervolgens omslaat in ergernis. Wat had ik dan gewild? Een roerend afscheid waarin we elkaar beloften hadden gedaan die vervolgens vijftig dagen lang in mijn achterhoofd zouden rondspoken? Had ik niet gisteren nog tegen mezelf gezegd dat ik daarvoor niet naar Antarctica ben gekomen? Nee, het is goed zo.
15
16
Vanuit de Twin Otter zien we voor het eerst het Ronne-ijsplateau, dat in 1948 door Finn Ronne in kaart werd gebracht. Hij noemde het oorspronkelijk Edith Ronne Land, naar zijn Amerikaanse echtgenote, die als eerste vrouw op Antarctica overwinterde. Een ijsplateau is een dikke plaat drijvend ijs die vanaf een gletsjer naar de zee stroomt. In 1998 brak er een stuk van circa honderdvijftig bij vijftig kilometer van het Ronne-ijsplateau. In 2000 splitste zich nog een reusachtige schol van Antarctica af, waarbij enorme stukken ijs helemaal naar Nieuw-Zeeland dreven, een reis van 13.500 kilometer die vijfenhalf jaar duurde. In de jaren daarna is bij alle Antarctische ijsplateaus een versnelde afkalving geconstateerd ten gevolge van de opwarming van de aarde; regelmatig worden er stukken ijs zo groot als Nederlandse provincies aan de zee prijsgegeven. In 2002 viel Larsen B, indertijd het grootste ijsplateau in de Weddellzee, plotseling uit elkaar. Oorzaak waren de ongebruikelijk warme oceaanstromen, die de plaat van onderen hadden uitgehold. Glaciologen waren met name verbaasd over de snelheid van het proces, dat slechts drie weken in beslag nam. Het Larsen C-ijsplateau is nog wel intact, maar zal naar verwachting in de zeer nabije toekomst eveneens verdwijnen. De beide plateaus ontlenen hun naam aan de Noorse kapitein Carl Anton Larsen, die er in 1893 langs voer met de Jason, een walvisvaarder annex ontdekkingsschip. Het is nauwelijks te bevatten dat de gigantische ijsvlakte van Larsen C iets meer dan een eeuw na zijn ontdekking grotendeels zal zijn verdwenen. De piloten leunen uit het raam om te kijken waar het ijs aan de kust glad genoeg is om veilig te kunnen landen. Ondanks al ons voorbereidende werk en onze plannen is het begin van de expeditie niet meer dan een door toeval bepaald stipje op het Ronne-ijsplateau. Landkaarten of reisgidsen bestaan er niet. Het enige wat we hebben zijn een paar satellietbeelden van de NASA, maar de schaal daarvan is zo groot dat ze onbruikbaar zijn bij het bepalen van onze koers. We betreden het terra incognita van de echte ontdekkingsreiziger. Als we uit het vliegtuig stappen, schudden de Canadese piloten ons de hand en zeggen: ‘Tot volgend jaar.’ Even word ik bevangen door paniek. Ben ik niets vergeten? Verhalen over expedities die onmisbare spullen, zoals ski’s of slaapzakken, achterlieten schieten door me heen. Zelfs een tandenborstel vergeten zou al dramatisch zijn. Voor mijn geestesoog laat ik al mijn onmisbare uitrustingsstukken de revue passeren, zoals de aftiteling van een film over het scherm rolt. Ja, ik geloof toch echt dat ik alles heb. George en Merete zwaaien naar de piloten van de Twin Otter terwijl het vliegtuigje over het ijs hobbelt en vervolgens opstijgt. De rest van ons staat video-opnamen en foto’s te maken. Terwijl het vliegtuigje in de Antarctische hemel verdwijnt en het geronk wegsterft, word ik overdonderd door de stilte en kalmte van de uitgestrekte vlakte. Mijn oren suizen alsof ze overbelast zijn, hoewel ik in werkelijkheid een totale geluidloosheid onderga. De avond is spectaculair, de lucht dooraderd met fluweelroze en blauwe tinten. Het is een bizarre gewaarwording om hier te staan, nietig, kwetsbaar en betoverd door dit op een na grootste ijsplateau van Antarctica. Ik heb nog niet eerder nagedacht over mijn rang in het team, maar dit is het moment bij uitstek om me nutteloos en niet op mijn plaats te voelen. Dan roept Eric ons bijeen voor een group hug. We herinneren elkaar aan onze verantwoordelijkheid jegens elkaar en aan de moed die van ons allemaal gevraagd wordt op deze expeditie. De tranen lopen in mijn beslagen skibril, maar ik weiger hem af te zetten. ‘Ik moest er vijftig voor worden, maar nu sta ik eindelijk op Antarctica,’ zegt George. ‘Een droom die uitkomt.’ ‘Nou, ik moest er zéstig voor worden!’ antwoordt Merete bescheiden. Gedurende de tocht rouleren we tussen onze drie tenten, zodat we nooit twee avonden achtereen de tent met hetzelfde teamlid delen, en elke vijfde nacht mogen we een nacht alleen
16
17
doorbrengen in het solotentje. Ik heb nooit eerder een expeditie meegemaakt die er zo’n duidelijk slaaparrangement op na hield, maar het idee bevalt me. De gedachte erachter is dat iedereen zo de kans krijgt zijn metgezellen te leren kennen en zijn ervaringen met de anderen te delen, want overdag buiten praten we niet veel met elkaar. Bovendien voorkomt het systeem kliekvorming en vriendjespolitiek en dat één iemand de leiding naar zich toe trekt. Op de Noordpool deelde ik een tent met de enige andere vrouw van de expeditie en daardoor bouwde ik geen band van betekenis op met de rest van het team. Ik ben benieuwd of dit systeem beter gaat werken. Op de plek waar we met de Twin Otter zijn geland, slaan we ons kamp op. De eerste nacht slaap ik samen met Alison. Ze vouwt onze tent uit. De stokken zijn met tape omwonden en zitten al in de kokers van het tentdoek geschoven. Ik wou dat ik van dat handigheidje had geweten in Siberië, toen we meteen op de eerste avond al twee tentstokken braken. Ik hak met een ijsbijl gaten waar de tentlussen komen. We gebruiken ski’s, skistokken en ijsschroeven om de tent te verankeren. Ik schep stukken ijs langs de randen om de sneeuw buiten te houden en leg extra blokken aan de oostzijde om de tent te beschermen tegen de felle winden die het ijs afschuren op hun weg van het Poolplateau. We laden vlug onze sledes uit en zetten het gasstel aan om kilo’s ijs te smelten, een lastig werkje dat uren in beslag neemt. Ik denk bij iedere handeling na. Er zijn ontdekkingsreizigers die hun expeditie moesten staken omdat hun tent in een storm uit hun handen werd geblazen, of afbrandde nadat hun gasstel een slaapzak in vlam had gezet. Wij nemen geen risico’s; we hebben zelfs een vuurdeken bij ons! Om de kans op ongelukken te minimaliseren, voeren we onze taken op het ijs volgens een strikt protocol uit, of we nu onze sledes inpakken, water koken of onze tenten opzetten. Als het gasstel eenmaal hitte begint af te geven, wordt het bloedheet in de tent, en we kleden ons uit tot op ons ondergoed. Ik voel de zon door het tentzeil heen op mijn rug branden en ik heb opeens zin in een groot glas bier. Alison giet kokend water bij een kant-en-klare maaltijd in een zakje, eet er de helft van op en sluit vervolgens de zak weer af. Ze schuift hem onder in haar slaapzak en glimlacht naar me: ‘Mmmm, dat wordt een lekker ontbijtje!’ ‘En als dat zakje nou gaat lekken?’ vraag ik. ‘Dan ruik je de komende vijfenveertig dagen naar chili con carne.’ Alison lijkt bereid het risico te nemen. Met haar in een tent slapen gaat een boeiende ervaring worden. Ze is verslaafd aan chocolade. Haar favoriete literatuur bestaat uit glossy tijdschriften, vooral People en Cosmopolitan, en ik krijg mijn dosis breaking news: van het weglaseren van haartjes tot metromannen en de zwangerschap van het jongere zusje van Britney Spears. We raken nooit door onze gespreksstof heen. Alison woont in San Francisco en is motivational speaker. Grappig genoeg hebben we een vergelijkbare achtergrond. Ze is afgestudeerd aan Duke University met een MBA, had een drukke baan op Wall Street, is ermee gekapt en heeft vervolgens de Seven Summits beklommen. Nou ja, bijna dan: ze heeft ze allemaal beklommen op de Everest na. Op mijn beurt beschrijf ik Alison mijn eigen achtergrond. Dat ik na mijn MBA voor Microsoft heb gewerkt, ontslag heb genomen en een raftingbedrijf ben begonnen, en dat ik dat na tien jaar weer heb verkocht om professioneel avonturier te worden. Onvermijdelijk komt het gesprek op het onderwerp mannen. Alison is single en zoekende. Ze beklaagt zich over de schaarste aan échte mannen die toch empathisch en gevoelig zijn, en uiteraard ook nog van haar niveau. Ja, wie wil zo’n man niet? Even houd ik Walter langs Alisons meetlat en moet onwillekeurig glimlachen. Alison, die weet van mijn avond in Punta Arenas toen ik met Walter ben gedeserteerd, vraagt me naar hem en hoe ik denk dat het verder zal gaan. Ik antwoord naar waarheid dat ik dat niet weet en er ook eigenlijk niet aan wil denken. ‘Is er helemaal niemand die je leuk vindt?’ vraag ik haar, om het gesprek van Walter af te brengen.
17
18
‘Nou ja, ik heb laatst in New York een aantrekkelijke man ontmoet, een beursmakelaar. We hebben afgesproken om elkaar weer te zien, maar hij weet niet eens dat ik in Antarctica ben. Ik heb zijn telefoonnummer. Zal ik hem bellen?’ Ik zeg ja, en Alison voegt de daad bij het woord. Als hij opneemt, begroet ze hem enthousiast en vraagt hoe het is. Even later zegt ze: ‘Je raadt nooit waar ik ben,’ en voegt er meteen aan toe: ‘In Antarctica.’ Ik zie haar gezicht betrekken en als ze heeft opgehangen, zegt ze: ‘Het kon hem totaal niet boeien dat ik hier zit. Hij zei: “Oké.” En toen ging hij weer door over zijn eigen dingen. Nou, met hem ben ik ook klaar.’ Dat hoorde nog op het eisenlijstje thuis: een man die snapt hoe het is om hier te zijn, die het interessant vindt wat wij doen. We besluiten vroeg onder de wol te kruipen en ik zet de wekker van mijn horloge op zes uur. We horen George al snurken en wensen elkaar luid welterusten. Terwijl de rest insluimert, luister ik op naar Sigur Rós op mijn iPod en begin mijn blogberichten te typen. De volgende ochtend staan we meteen op als we wakker worden. We popelen, als een span over elkaar heen buitelende husky’s, om op weg te gaan. Ik schrok mijn havermoutpap naar binnen terwijl ik me aankleed, trek mijn laarzen aan en poets mijn tanden. We vertrekken om acht uur precies; het is ondenkbaar om de anderen te laten wachten in de Antarctische kou. Ik kruip naar buiten in de verwachting te worden begroet door een milde en stralende dag, maar in plaats daarvan stap ik een kolossale pingpongbal binnen. Al op onze eerste dag zitten we in een white-out – een toestand waarin je alleen maar wit om je heen ziet, land en lucht versmolten lijken te zijn en er geen enkel reliëf in het landschap te ontwaren valt. Maar waar mijn zicht tot nul is gereduceerd, komen mijn gehoor en vooral mijn gevoel aan prikkels niets tekort. De koude lucht is gevuld met het gesis van vieze natte sneeuw, het soort dat je binnen een paar minuten tot op het bot doorweekt. ‘Doe je regenjas aan,’ roep ik naar Alison in de tent, zodat ze zich tijdig in haar Antarctische gevechtstenue kan hullen. Ik voel me een natgeregend pinguïnjong dat het gevaar loopt dood te vriezen bij de eerstvolgende koudegolf. We zitten dicht bij de grounding zone, het gebied waar het Ronne-ijsplateau en het Antarctische continent elkaar raken. De stormen van de Weddellzee zullen ons bijna voortdurend blijven geselen tot we, hopelijk over een dag of dertig, het Poolplateau bereiken. Dit mogen dan niet de beste omstandigheden zijn om een expeditie te beginnen, ze drukken ons wel meteen met onze neus op de realiteit van het poolreizen. En weer of geen weer, we breken de tenten af en vertrekken. Eric leidt, met het kompas tegen zijn borst, om ons zo nauwkeurig mogelijk op de uitgestippelde koers te houden. We volgen op amper een meter afstand van elkaar om degene die voor je loopt niet uit het oog te verliezen, wat binnen een paar seconden kan gebeuren in een white-out. Het is hard werken en we vorderen maar traag. De gedachte dit vijftig dagen achtereen te doen, voelt op dit moment alsof ik alle Seven Summits achter elkaar moet beklimmen. Na twee uur zwoegen nemen we een pauze, eten een droog biscuitje en dan is het mijn beurt om op kop te gaan. Voor het eerst voel ik me een echte ontdekkingsreiziger, die haar team heldhaftig naar de zuidpool leidt. Er is niemand voor me en nergens is een pad of een oriëntatiepunt. De hele wereld is wit. Een groep deze oneindige leegte in voeren, geeft me zo’n kick dat ik op dat moment mijn plaats vooraan nooit meer zou willen afstaan. Maar dan brult opeens Eric in mijn rug dat ik moet stoppen. Het schijnt dat ik vijftien graden oostelijk ben afgeweken van onze route, wat ons een flink eind uit de richting brengt. Het metaal in mijn armband blijkt de naald van mijn kompas te storen. ‘Zie je hoe makkelijk je de Zuidpool kunt missen?’ merkt Eric luchtig op. ‘En dit is nog maar de eerste dag!’
18
19
Hoofdstuk vier Zwichten voor het onvermijdelijke Antarctica kent geen tederheid. Het is desolaat en onvruchtbaar, een verloren continent aan de onderkant van de wereld. Het bezit een landmassa die groter is dan Europa en de Verenigde Staten samen, en in de winter, als de zee bevriest, kan het continent twee keer zo groot worden. In het binnenland stijgt de ijsvlakte drieduizend meter boven zeeniveau uit en slechts de allerhoogste, puntige bergen boren zich door de ijskorst heen. Deze mantel van ijs oefent druk uit op de dalen en vlakten, en ook op hele bergketens, zoals de onlangs ontdekte Antarctische Alpen, en duwt ze richting de kern van de aarde. De ijskap is immens, drie kilometer dik bij de zuidpool, en bijna vijf kilometer bij de Pool van Ontoegankelijkheid, het punt in Antarctica dat het verst van de kust ligt. De omvang, hoogte en geografische breedteligging van het continent geven het een uniek klimaat, waarin de meest meedogenloze stormen woeden die de mensheid kent. Vanaf het hoogste punt in het binnenland storten zware en ijskoude winden zich met enorme snelheid langs de hellingen omlaag, over het Poolplateau, de ijsstromen en de gletsjers, waarna ze de kust teisteren. Deze valwinden staan bekend als de katabatische winden, en ze worden gevreesd door iedere ontdekkingsreiziger die voet zet op de ijskappen. In Groenland noemen de Inuit ze pittoraq – de wind uit het oosten. In de winter jagen ze ongehinderd over de bevroren aarde en rukken met snelheden tot tweehonderd kilometer per uur grote stukken ijs van gletsjers af en drijven die als ijsbergen de zee op. Na een katabatische storm wervelt het in de lucht van stekende kristallen en ragfijne sneeuwdeeltjes. In dit diffuse licht verliest de zon zijn schittering over de witte woestenij en ziet Antarctica er somber en dof uit. Je weet nooit wanneer de katabatische winden toeslaan, maar iedereen die buiten is als deze winden van de pool omlaag razen, loopt het risico ter plekke te bevriezen. De eerste paar dagen vallen me zwaar. De wind blaast om onze oren, de kou is nagenoeg ondraaglijk en hoe goed ik mezelf ook bescherm, bevriezingsverschijnselen op mijn gezicht kan ik niet voorkomen. We maken maar traag voortgang. De sneeuw is zacht en dan zijn er de sastrugi – Russisch voor bevroren duinen. Deze scherpe richels van sneeuw en ijs, die nog het meest op bevroren golven lijken, zijn in het landschap gebeeldhouwd door de stormen uit het achterland. De sastrugi kunnen tot wel twee meter hoog zijn, obstakels waar we onze honderd kilo zware sledes overheen moeten trekken. Vooral in white-outs wachten ze als voetangels op onze argeloze ski’s. En meer dan eens verlies ik mijn evenwicht als ik mijn slee over een sastruga probeer te krijgen. Ik zie ook de anderen struikelen en worstelen. Soms kan ik er wel de humor van inzien als ik op mijn kont lig aan de ene kant van een sastruga met de slede nog aan de andere. De groep leiden in een sneeuwstorm is een verschrikking. Ik heb het al een paar keer moeten doen, en de euforie van die eerste ochtend dat ik voorop ging, is inmiddels ver te zoeken. Het is alsof je gevangenzit in een glas melk. We zijn totaal afhankelijk van het kompas om op koers te blijven, al biedt ook de richting waarin de sastrugi liggen steun, evenals de windrichting: zolang we die links op ons gezicht houden gaan we min of meer goed. Het gevoel van desoriëntatie is zo sterk dat ik er soms misselijk van word. Ik begrijp niet waarom ik mezelf dit aandoe. Maar als dan, te midden van al die ellende, de hemel openbreekt en een paar zonnestralen het Pensacola- en het Thielgebergte in de verte in een magisch licht zetten en de ijskristallen om me heen doen twinkelen, ben ik vervuld met ontzag en weet ik weer waarom ik hier ben.
19
20
Op de vijfde dag van onze expeditie, schrijf ik het volgende in mijn dagboek: Aarzelend trekken we onze pooljassen uit en dragen alleen nog maar een trui, zonnebril en een honkbalpet. De zon voelt krachtiger dan ik had verwacht, ook al is het gat in de ozonlaag bijna hersteld. We smeren ons gezicht dik in met de hoogste factor zonnebrandcrème. De thermometer op mijn jas geeft vijf graden boven nul aan. In Nederland is het min tien graden en zijn ze aan het schaatsen. Antarctica is het droogste continent op aarde. Het sneeuwt er zelden. Maar een week geleden is er in Patriot Hills een pak van zestig centimeter gevallen waardoor er geen vliegtuigen konden landen of vertrekken tot de baan was vrijgemaakt. Niet eerder in het twintigjarige bestaan van de basis is er zo veel sneeuw in één keer gevallen. Misschien zijn we nu al getuige van de gevolgen van klimaatverandering, want door hogere oceaantemperaturen nemen de verdamping en neerslag toe. Op deze warmere dagen zweten we als gekken, ploegend door de diepe sneeuw met onze loodzware sledes achter ons aan, terwijl de bittere wind ons van opzij kastijdt. Aan het einde van de achtste dag deel ik weer een tent met Eric. Ik neem de gelegenheid te baat zijn gezicht eens goed te bekijken. ‘Het is afgeranseld door de wind, de zon en de kou,’ schrijf ik in mijn dagboek. ‘Antarctica op z’n vriendelijkst.’ Eric en ik maken een inventaris op van onze aandoeningen. Het begin van vrieswonden doet onze gezichten jeuken en de blaren op onze lippen zijn pijnlijk en bloeden, waardoor het moeilijk is warm voedsel te eten. Ik durf niet in de spiegel te kijken, dus ik vraag Eric hoe mijn gezicht eruitziet. ‘Zoals het mijne,’ antwoordt hij. De bevriezing aan mijn rechterwang die ik heb opgelopen op de Noordpool is nog steeds zichtbaar, en als we overdag buiten zijn schrijnt het litteken in de kou. En dan zijn er de blaasjes. Ze zitten precies op de plekken waar we overdag veel zweten en het vocht niet kan verdampen met al die kleding die we dragen, zoals op ons gezicht, tussen onze dijen en onder onze armen. Door de combinatie van vocht en kou is onze huid bevroren en ontstonden er eerst pijnlijke rode zwellingen en daarna dus die blaasjes. We hebben al eerder ervaren dat ze gaan zweren als we ze niet behandelen. Als het erg koud is, raakt dit soort wondjes veel sneller en ernstiger geïnfecteerd, omdat je bloed dan in de kern van je lichaam wil blijven en ontstekingen in je extremiteiten niet afdoende kan tegengaan. In het ergste geval kan het tot dodelijke bloedvergiftiging leiden. Vooral in de warmte van de tent jeuken de blaasjes enorm en ik moet me inhouden ze niet open te krabben. We moeten ongelooflijk voorzichtig zijn als we niet permanent verminkt willen raken. ‘We horen hier niet,’ zeg ik tegen Eric. ‘We beginnen allergisch te worden voor Antarctica.’ Hij knikt grimmig. Nadat we met zalfjes en verband in de weer zijn geweest, neemt Eric contact op met ons basiskamp, dat we elke avond moeten bellen om onze positie en de weersomstandigheden door te geven. Na afloop van het gesprek buigen we ons over de logistiek van onze expeditie. Als we de getallen bestuderen, zien we dat het ons nog geen enkele dag gelukt is meer dan twintig kilometer te skiën, ondanks de lange dagen die we maken op het ijs. We hebben de etappes die we skiën al verlengd van twee naar tweeënhalf uur, waardoor we nu dagelijks tien uur onderweg zijn, de pauzes van tien minuten niet meegerekend. Maar het is de combinatie van diepe sneeuw, de sastrugi en het gewicht op onze sledes die ons belet meer kilometers te maken. Het is ontiegelijk frustrerend.
20
21
Ik hou de geplastificeerde satellietkaart vast terwijl Eric de gps-coördinaten van ons kamp aangeeft en die met de eerdere punten verbindt. En ondanks de grote schaal van de kaart is het ons meteen duidelijk dat we op weg zijn naar een gebied vol gletsjerspleten. ‘In plaats van de route van 865 kilometer te nemen, moeten we een wat westelijker richting aanhouden, dus worden het eerder zo’n 950 kilometer, misschien nog wel meer. Verdomme,’ valt Eric uit. ‘Dan kunnen we dus meteen drie dagen bij onze expeditie optellen.’ Opeens gaat mijn satelliettelefoon over, en nog voor ik hem heb gelokaliseerd hoor ik de meiden lachen in de andere tent. ‘Is dat Walter?’ kirren ze in koor. Walter. Ik heb al dagen bijna niet meer aan hem gedacht. Voor ik de telefoon opneem glijd ik omlaag naar het eind van mijn slaapzak, tegen het tentzeil in de hoek. Meer privacy zal ik niet krijgen. ‘Hallo?’ zeg ik ademloos. ‘Servus.’ De Oostenrijkse begroeting laat geen ruimte voor twijfel. ‘Walter?’ Hij is het echt. In het vliegtuig naar Patriot Hills hadden we nog telefoonnummers en e-mailadressen uitgewisseld, maar de gedachte dat we daadwerkelijk contact zouden hebben was al snel in de witte leegte van Antarctica opgelost. Ik ben dus verrast dat hij belt, want het is een hele verantwoordelijkheid om een groep naar de top van de Mount Vinson te leiden. Het kan niet anders dan dat het al zijn tijd en energie opslokt. ‘Hoe gaat het?’ vraag ik. ‘Ik denk veel aan je. We zitten nu in kamp twee. Het is koud, min dertig graden, en erg winderig. Maar ik lig lekker in mijn slaapzak en denk aan onze lange kus in de Shackleton Bar.’ De Shackleton Bar, al bijna een vervlogen herinnering. Het lijkt wel maanden geleden dat ik daar was, een café dat ik heb bezocht in een ander leven. Maar Walters stem brengt het allemaal weer terug. Ik zie weer de houten lambriseringen langs de wanden, met erboven de zwart-witfoto’s van de Endurance, het schip van de ontdekkingsreiziger Ernest Shackleton dat vast kwam te zitten in het pakijs van Antarctica en uiteindelijk zonk. Walters zoenen in mijn nek. Na mijn Antarctische ontberingen zou ik er wel weer heen willen – een warme ruimte waar je snel een paar straffe borrels naar binnen giet. Ook al was het café nooit als romantisch omschreven, toch was het de setting voor onze ongelooflijk romantische avond. ‘We waren niet zo volwassen bezig,’ mompel ik. ‘Jij zoende mij anders eerst.’ ‘Wat zeg je nou? Je hebt me gesmeekt jou te zoenen!’ Eric reikt me een kom soep aan en zet de luidruchtige gasbrander uit, die ons gesprek had overstemd. Nu kan iedereen me horen. De meiden liggen vast met hun oor tegen het tentzeil gekluisterd, om maar vooral geen woord te hoeven missen van dit gesprek. ‘Walter, ik moet nu eten.’ Ik neem geen risico’s. Ik hoor nu al het commentaar van Merete morgen. ‘Ik mis je. Dat is wat ik je wilde zeggen.’ ‘Pas goed op jezelf,’ antwoord ik. Klik. ‘Walter?’ Dat was het. Nog geen minuut. Ik weet niet of ik de satelliettelefoon moet vervloeken of bedanken. Mijn hoofd tolt en ik heb even geen trek meer. In plaats daarvan herkauw ik ons gesprek. Ik kan aan niets anders meer denken dan aan hem. God, wat haat ik emoties. ‘Hij doet wel zijn best voor je,’ zegt Eric. ‘Punt in zijn voordeel.’ Ik eet mijn soep op, pak de kaart er weer bij en we zetten de laatste coördinaten naar de zuidpool uit. Het schijnt dat er een lagedrukgebied op weg is naar Antarctica. Ach, een depressie is misschien nog zo slecht niet voor me.
21