het familiegraf
hjorth rosenfeldt bij uitgeverij cargo Wat verborgen is De discipel
Hjorth Rosenfeldt
Het familiegraf Vertaald door Geri de Boer
2013 de bezige bij amsterdam
Cargo is een imprint van uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam Copyright © 2012 Michael Hjorth & Hans Rosenfeldt Published by agreement with Norstedts Agency Copyright Nederlandse vertaling © 2013 Geri de Boer Oorspronkelijke titel Fjällgraven Oorspronkelijke uitgever Norstedts, Stockholm Omslagontwerp Wil Immink Design Omslagillustratie Wil Immink Design Foto auteurs Leif Hansen Vormgeving binnenwerk Peter Verwey, Heemstede Druk Bariet, Steenwijk isbn 978 90 234 7984 0 nur 305 www.uitgeverijcargo.nl
2003
Ze heette Patricia deze keer. Patricia Wellton. Andere plaatsen. Andere naam. In het begin, lang geleden, was dat het moeilijkst geweest. Reageren als hotelreceptionisten of taxichauffeurs haar riepen. Maar dat was toen. Nu werd ze de naam op haar nieuwe identiteitspapieren zodra ze die in handen kreeg. Op deze reis had tot nu toe nog maar één persoon haar met deze naam aangesproken. De autoverhuurder in Östersund, toen hij naar buiten kwam om te vertellen dat de auto die ze had besteld, was schoongemaakt en voor haar klaarstond. Ze was op tijd geland, woensdag even na vijven, en had de Arlandalijn naar het centrum van Stockholm genomen. Het was haar eerste bezoek aan de hoofdstad van Zweden, maar ze beperkte haar bezoek tot een nabijgelegen restaurant, waar ze vroeg en tamelijk slecht dineerde. Even voor negen uur ’s avonds stapte ze in de nachttrein die haar naar Östersund zou brengen. Ze had een slaapcoupé voor zich alleen geboekt. Niet omdat ze dacht dat ze haar ooit te pakken zouden krijgen, ongeacht hoeveel mensen haar signalement wellicht aan de politie of overheid zouden geven, maar omdat ze er niet van hield om met andere, onbekende mensen in één ruimte te slapen. Daar had ze nooit van gehouden. Niet met het volleybalteam als ze op tournee waren, toen ze jong was. Niet tijdens haar opleiding, of het nu op de basis was of in het veld. En niet tijdens opdrachten.
5
Toen de trein het station uit rolde, was ze naar de bistro gegaan, had een klein flesje witte wijn en een zakje pinda’s gekocht en was in haar coupé gaan zitten lezen. I know what you’re really thinking, een nieuw boek met de wat eigenaardige ondertitel Reading Body Language like a Trial Lawyer. De vrouw die momenteel Patricia Wellton heette, wist niet of strafpleiters bijzonder goed waren in het interpreteren van lichaamstaal; ze was er in elk geval nog nooit een tegengekomen die zich op dat terrein speciaal onderscheidde, maar als het boek al niet leerzaam was, dan was het toch in elk geval dun en amusant. Kort na één uur was ze tussen de schone, witte lakens gekropen en had ze het licht uitgedaan. Vijf uur later stapte ze uit in Östersund, vroeg de weg en werd naar een hotel gewezen, waar ze een uitgebreid ontbijt nam voordat ze naar het kantoor van Avis ging, waar ze een auto had gereserveerd. Ze moest wachten en kon wel een kop automaatkoffie krijgen, als ze wilde, de auto werd net schoongemaakt en nagekeken. Een nieuwe, grijze Toyota Avensis. Na een kilometer of honderd was ze in Åre. Ze had zich de hele weg keurig aan de snelheid gehouden. Het was nergens goed voor om bekeuringen te krijgen, ook al zou het in de praktijk niet veel uitmaken. Voor zover zij had begrepen, had de Zweedse politie niet de gewoonte, misschien zelfs niet eens de bevoegdheid, om bij kleinere overtredingen de auto en de bagage te doorzoeken, maar het enige wat de opdracht in gevaar kon brengen, was de ontdekking dat ze gewapend was. Ze had geen papieren die haar het recht gaven wapens te dragen in Zweden. Als ze haar Beretta M9 vonden, zouden ze haar spoor terug volgen en ontdekken dat Patricia Wellton nergens anders bestond dan in het hier en nu. Dus ze liet het gas los toen ze langs de grasgroene skipistes kwam en het dorpje aan het uiteinde van het meer binnenreed. Ze maakte een wandelingetje, koos op goed geluk een plek om te lunchen en bestelde een panini en een cola light. Tijdens het eten keek ze op de kaart. Nog ruim vijftig kilometer over de E14 voordat ze linksaf moest en de auto moest laten staan, en dan nog een kleine twintig kilometer hardlopen. Ze keek op haar horloge. Als ze ervan uitging dat het drie uur duurde voordat ze er was en dan
6
nog één uur om op te ruimen, twee om terug te gaan naar de auto, rapporteren… Ze zou op tijd in Trondheim zijn om haar vliegtuig naar Oslo te nemen, en ze zou vrijdag weer thuis zijn. Na nog een wandeling door Åre stapte ze weer in de auto en reed ze door naar het westen. Hoewel haar werk haar op veel plaatsen had gebracht, had ze nog nooit zo’n landschap gezien als dit. De zacht glooiende bergen, de duidelijk zichtbare boomgrens, de glinstering van de zon in het water in het dal beneden. Ze zou hier wel aarden, had ze het gevoel. In de eenzaamheid. De stilte. De heldere lucht. Hier zou ze een afgelegen huisje willen huren en lange wandelingen willen maken. Vissen. ’s Zomers het licht ervaren en in de herfst lezen bij een open vuur. Misschien een andere keer. Waarschijnlijk nooit. Ze sloeg van de E14 af bij een bordje dat linksaf wees naar ‘Rundhögen’. Even later liet ze de huurauto achter, pakte haar rugzak, haalde de bergkaart van de omgeving eruit en begon te rennen. 122 minuten later bleef ze staan. Een beetje buiten adem, maar niet moe. Ze had niet zo hard gelopen als ze kon, lang niet. Ze ging op de berghelling zitten en dronk wat water, terwijl haar ademhaling snel terugging naar normaal. Toen pakte ze de verrekijker en keek naar het kleine, houten huisje ongeveer driehonderd meter verderop. Ze was op de goede plaats. Het zag er precies zo uit als op de foto’s die ze van haar opdrachtgever had gekregen. Als ze het allemaal goed had begrepen, zou je daar aan de voet van de berg, waar het huisje lag, tegenwoordig geen huis mogen bouwen, maar dit dateerde al uit de jaren dertig, hadden ze haar verteld. Een of andere directeur met goede relaties aan het hof had blijkbaar behoefte gehad zich tijdens zijn jachtpartijen hier warm te houden, en eerlijk gezegd kon je het niet eens een huis noemen, zelfs amper een zomerhuisje. Hoe groot kon het zijn? Achttien vierkante meter? Twintig? Wanden van boomstammen, kleine ramen en een schoorsteentje door het dak van asfaltpapier. Twee traptreetjes naar een deur aan de korte kant en tien meter verderop, voor haar links erachter, een schuurtje, voor de helft dicht, met een deur ervoor – een buiten-wc, nam ze aan – en voor de an-
7
dere helft open, waarschijnlijk voor de houtvoorraad, want er stond een hakblok voor. Beweging achter de groene hor. Hij was er. Ze legde de verrekijker weg, stak haar hand weer in haar rugzak, haalde de Beretta eruit en draaide met snelle, geroutineerde bewegingen de geluiddemper erop. Toen stond ze op, stopte het wapen in het speciaal daarvoor in haar jack genaaide zakje, hing haar rugzak weer op haar rug en ging op weg. Af en toe keek ze achterom, maar nergens ontdekte ze beweging. Het huisje lag een stukje van de gemarkeerde wandelroute verwijderd en in deze tijd van het jaar, eind oktober, wemelde het hier niet van de wandelaars. Ze had er twee gezien sinds ze de auto had neergezet. Met nog een kleine vijftig meter te gaan haalde ze het pistool uit haar zak en hield het naast haar been. Ze dacht na over de mogelijkheden. Aankloppen en schieten zodra hij opendeed of ervan uitgaan dat het huisje niet op slot zat, naar binnen gaan en hem verrassen. Ze had het eerste besloten toen de deur van het huisje openging. De vrouw verstijfde even, maar ging toen razendsnel op haar hurken zitten. Een man van een jaar of veertig stapte de deur uit. Het was open terrein. Ze kon zich nergens verstoppen. Het beste was maar om stil te blijven zitten. Elke beweging zou zijn aandacht kunnen trekken. Ze greep haar pistool steviger beet. Als hij haar zag, kon ze opstaan en hem neerschieten voordat hij kon vluchten. Een kleine veertig meter. Ze zou hem zeker raken, waarschijnlijk ook doden, maar zo wilde ze het liever niet doen. Hij kon gewond weer naar binnen gaan. Daar kon hij een wapen hebben. Als hij haar nu ontdekte, werd het allemaal een stuk lastiger. Maar hij zag haar niet. Hij deed de deur dicht, ging de twee traptreden af en liep naar het schuurtje. Ze zag dat hij de bijl pakte die in het hakblok vastzat en dat hij hout ging hakken. Ze stond langzaam op en liep een stukje naar rechts, zodat het huis haar aan het zicht zou onttrekken als de man even ophield met hakken. Ze ging rechtop staan en keek uit over het prachtige landschap. De bijl. Zou dat een probleem kunnen worden? Waarschijnlijk niet. Als alles volgens plan verliep, zou hij haar niet als bedreiging
8
zien, laat staan haar aanvallen met een lijf-aan-lijfwapen als een bijl. Bij het huis bleef ze staan, haalde diep adem, concentreerde zich een paar tellen en liep toen de hoek om. De man leek op zijn zachtst gezegd verrast haar te zien. Hij begon aan een vraag, en de vrouw nam aan dat hij wilde weten wie ze was of misschien wat ze daar deed, midden in de bergen van Jämtland, en of hij haar ergens mee kon helpen. Het maakte niet uit. Ze verstond geen Zweeds en hij zou nooit antwoord krijgen. Het geluidgedempte pistool hoestte één keer. De man hield onmiddellijk op met bewegen, alsof iemand in een film op pauze had gedrukt. Toen gleed de bijl uit zijn hand, zijn knieën knikten naar links, zijn lichaam viel naar rechts. Een doffe plof toen zijn tachtig kilo tegen de grond sloeg. Toen hij neerviel, alsof iemand hem in lichtelijk voorovergebogen houding had neergesmeten, was hij al dood, want de kogel was dwars door zijn hart gegaan. De vrouw deed de laatste paar passen naar het lichaam toe, ging er wijdbeens overheen staan en richtte rustig op het hoofd van de man. Een schot in de slaap, drie centimeter van het linkeroog. Ze wist dat hij dood was, maar joeg hem toch nóg een schot door het hoofd, op een paar centimeter afstand van het andere. Ze stopte haar Beretta in haar zak en vroeg zich af of ze iets aan het bloed op de grond moest doen of dat ze de natuur haar gang moest laten gaan. Zelfs als iemand de dode man zou missen – en dat zou zeker gebeuren, wist ze – en naar het berghutje zou komen om hem te zoeken, zouden ze het lichaam nooit vinden. Het bloed zou aangeven dat hem iets was overkomen, maar meer ook niet. Zelfs als ze het ergste zouden vrezen, zouden hun vermoedens nooit worden bevestigd. De man zou voor altijd verdwenen zijn. ‘Papa?’ De vrouw trok haar wapen terwijl ze zich razendsnel omdraaide. Er ging maar één gedachte door haar heen: kinderen. Er zouden geen kinderen zijn.
9
R Hij schudde. Zachtjes. Zijn schouders en zijn hoofd. Raar, want die beweging paste niet bij zijn droom. Droomde hij wel? Niet zijn gewone droom in elk geval. Geen handje in zijn hand. Geen ruisend gedreun dat onverbiddelijk naderde. Geen wervelende chaos. Maar hij moest wel dromen, want iemand noemde zijn naam. Sebastian. Maar als hij al droomde, wat hij beslist niet zeker wist, was hij toch niet alleen in zijn droom. Alleen in het donker. Hij deed zijn ogen open. En keek recht in een paar andere. Blauwe. Erboven zwart haar. Kortgeknipt. Warrig. Eronder een klein, recht neusje en een glimlachende mond. ‘Goeiemorgen! Sorry, maar ik wilde je wakker maken voordat ik wegga.’ Sebastian ging enigszins moeizaam op zijn ellebogen liggen. De vrouw die hem wakker had gemaakt, leek tevreden over het resultaat van haar inspanningen en liep naar het voeteneinde van het bed, bleef voor een manshoge spiegel staan en deed oorbellen in die ze van een plankje aan de muur naast de spiegel pakte. De slaap verliet Sebastian snel. De herinneringen aan de vorige dagen kwamen ervoor in de plaats. Gunilla, zevenenveertig, verpleegkundige. Ze hadden elkaar een paar keer gezien in het Karolinska-ziekenhuis. Gisteren was hij daar voor de laatste keer terug geweest en daarna waren ze samen de stad in geweest en naar haar huis gegaan. Verbazend goede seks gehad. ‘Je bent al op.’ Hij besefte dat hij een open deur intrapte, maar dit was iets wat hij niet graag meemaakte. Naakt blijven liggen in een vreemd bed terwijl de vrouw met wie hij een deel van de nacht had doorgebracht aangekleed en wel aan haar dag begon. Meestal was hij de eerste die opstond. Liefst en meestal zonder zijn tijdelijke partner wakker te maken. Zo wilde hij het. Hoe minder hij hoefde te praten voordat hij hen verliet, hoe beter. ‘Ik moet naar mijn werk,’ legde ze uit, en ze wierp een snelle blik op hem in de spiegel.
10
‘Hè? Nu?’ ‘Ja. Nu. Ik ben zelfs al een beetje laat.’ Sebastian leunde naar rechts en pakte zijn horloge van het nachtkastje. Een paar minuten voor halfnegen. Gunilla was klaar met haar oorbellen en maakte achter haar nek de sluiting van een smal kettinkje dicht. Sebastian keek haar wantrouwend aan. Zevenenveerig jaar, woonde in de binnenstad van Stockholm. Zo naïef en goed van vertrouwen was toch niemand? ‘Ben je niet goed wijs?’ vroeg Sebastian, en hij kwam iets verder overeind. ‘We hebben elkaar gisteren ontmoet. Ik kan er wel met je halve flat vandoor gaan.’ Gunilla keek hem via de spiegel aan. Een glimlachje rond haar lippen. ‘Ben je van plan er met mijn halve flat vandoor te gaan?’ ‘Nee. Maar dat had ik ook gezegd als ik het wel van plan was.’ Gunilla was klaar met haar sieraden en na een laatste blik in de spiegel kwam ze terug naar zijn kant van het bed. Ze ging op de rand van het bed zitten en legde haar hand op zijn borst. ‘We hebben elkaar gisteren niet ontmoet. We zijn gisteren met elkaar uit geweest. Maar ik heb op het werk alle informatie over je. Dus als je de tv meeneemt, weet ik waar ik je kan vinden…’ Even ging de gedachte aan Ellinor door Sebastians hoofd, maar die verdreef hij. Hij zou binnenkort heel wat tijd en energie aan haar moeten besteden. Maar niet nu. Gunilla glimlachte hem toe. Ze maakte een grapje. Dat wist Sebastian nog van gisteren. Ze lachte vaak. Een lachebekje. Het was een leuke avond geweest. Gunilla boog snel voorover en gaf hem een kus op zijn mond voordat hij kon reageren. Toen stond ze op. Op weg naar de gesloten slaapkamerdeur zei ze: ‘Jocke houdt je wel in de gaten.’ ‘Jocke?’ Sebastian zocht in zijn herinnering naar een Jocke die iets met haar te maken had. Er kwam niets. ‘Joakim. Mijn zoon. Je kunt wel met hem ontbijten als je wilt, hij is al op.’ Sebastian keek haar alleen maar aan. Hij kon geen woord uitbrengen. Méénde ze dat? Een zoon? Die thuis was? Hoe oud? Hoe
11
lang was hij daar al? De hele nacht? Ze waren niet bepaald discreet geweest, meende Sebastian zich te herinneren. ‘Maar nu moet ik echt weg. Bedankt voor gisteren.’ ‘Jij ook bedankt,’ wist Sebastian nog uit te brengen voordat Gunilla de slaapkamer uit ging en de deur achter zich dichtdeed. Sebastian zakte weer met zijn hoofd in de kussens. Hij hoorde dat ze iemand gedag zei – haar zoon waarschijnlijk – en daarna dat er nog een deur dichtsloeg. Het werd stil in de flat. Sebastian rekte zich uit. Het deed geen pijn. Het had al een paar weken geen pijn meer gedaan, maar hij genoot nog steeds van de ervaring dat hij zonder pijn kon bewegen. Iets meer dan twee maanden geleden was hij met een mes gestoken. In zijn kuit en in zijn maag. Door Edward Hinde, psychopaat en seriemoordenaar. Sebastian was onmiddellijk geopereerd en het zag er goed uit, heel goed zelfs, maar toen waren er complicaties ontstaan. Er had ruim een week een drain in zijn doorboorde borstvlies gezeten. Toen die werd weggehaald, zeiden ze dat het nog maar een kwestie van tijd was voordat hij weer hersteld zou zijn. Maar toen kreeg hij een ontsteking en daarna vochtvorming. Ze maakten hem weer open, zogen hem schoon en naaiden hem weer dicht. Hij kreeg gedragsregels en oefeningen voor thuis. Te veel, te lastig en te saai om zich aan te houden. Misschien als gevolg daarvan kreeg hij longontsteking. Misschien had hij die anders ook gekregen. Nu was hij in elk geval hersteld. Sinds gisteren officieel genezen verklaard. Zijn lichaam was hersteld, maar de zaak-Hinde maalde nog steeds door zijn hoofd. Dat kwam gedeeltelijk doordat Hinde wraak had genomen door enkele vrouwen te laten vermoorden met wie Sebastian seks had gehad. Hij had de moorden natuurlijk niet zelf gepleegd, want hij zat al sinds 1996, toen Sebastian ervoor had gezorgd dat hij was opgepakt, op de gesloten afdeling van de gevangenis van Lövhaga. Maar met behulp van een schoonmaker van die afdeling had hij zijn wraak toch voor een deel kunnen uitvoeren. Er waren vier vrouwen gestorven. Ze hadden één ding gemeen: Sebastian Bergman.
12
Het idee dat het zijn schuld was dat die vier vrouwen dood waren, was irrationeel, maar hij kon het toch niet helemaal van zich af zetten. Toen de Nationale Recherche de schoonmaker had gearresteerd, wist Hinde uit de gevangenis te ontsnappen en kidnapte hij Vanja Lithner. Niet per toeval. Niet omdat ze met Sebastian samenwerkte bij de Nationale Recherche. Nee, Hinde had op de een of andere manier begrepen dat Vanja Sebastians dochter was. Edward Hinde was dood, maar soms bekroop Sebastian de gedachte dat als Hinde de waarheid kon raden, ook anderen dat misschien zouden kunnen. Dat wilde hij niet. Het was nu goed tussen Vanja en hem. Beter dan ooit. Hij had Vanja’s leven gered, daar in dat verlaten huis met Hinde. Dat hielp natuurlijk. Het kon Sebastian niet schelen of ze hem alleen uit dankbaarheid verdroeg. Ze verdroeg hem. Meer dan dat zelfs. Ze had de afgelopen twee maanden twee keer zijn gezelschap gezocht. Eerst had ze hem in het ziekenhuis opgezocht en later, toen hij daaruit ontslagen was, maar voordat hij met die longontsteking in bed lag, had ze voorgesteld om samen ergens een kopje koffie te gaan drinken. Sebastian voelde nog aan zijn lichaam hoe hij zich voelde toen hij haar vraag hoorde. Zijn dochter belde en wilde hem zien. Hij kon zich nauwelijks meer herinneren waar ze over hadden gepraat. Hij had elk detail, elke nuance willen onthouden, maar de situatie was zo overweldigend, het moment te groots. Anderhalf uur hadden ze in een café gezeten. Alleen maar zij en hij. Omdat zij dat wilde. Geen onvertogen woord. Geen strijd. Hij had zich sinds tweede kerstdag 2004 niet meer zo levend, zo bij iets betrokken gevoeld. Keer op keer kwam hij in gedachten terug op die negentig minuten die ze samen hadden gehad. Het konden er meer worden. Het móésten er meer worden. Hij kon weer gaan werken. Hij wílde weer werken. Hij betrapte zich er zelfs op dat hij ernaar verlangde. Naar cohesie, zeker, maar het belangrijkste voor hem was dicht bij Vanja te kunnen zijn. Hij had zich verzoend met de wetenschap dat hij nooit haar vader zou zijn. Elke poging om Valdemar Lithner die rol af te pakken, zou erop
13
uitdraaien dat Sebastian alles kapotmaakte. Hij had tot dusver niet erg veel kunnen opbouwen. Een ziekenbezoek en negentig minuten koffiedrinken. Maar het was iets. Acceptatie. Een zekere zorgzaamheid. Misschien zelfs een beginnende vriendschap. Sebastian gooide het dekbed open en stond op. Hij vond zijn onderbroek op de grond en de rest van zijn kleren op een stoel waar hij ze negen uur eerder op had gegooid. Na een blik in de spiegel en een hand door zijn haar deed hij de slaapkamerdeur open, en hij sloop naar de woonkamer. Hij bleef even in de deuropening staan. Geluiden uit de keuken, aan de andere kant van de flat. Muziek. Een lepel tegen serviesgoed. Jocke ontbeet blijkbaar zonder hem. Sebastian liep naar het toilet, sloop naar binnen en deed de deur op slot. Hij had echt zin in een douche, maar het idee zich weer uit te moeten kleden terwijl Gunilla’s zoon aan de andere kant van de muur zat, maakte dat het bij zin bleef. Hij ging naar de wc, waste zijn handen en zijn gezicht en ging het toilet uit. Op weg naar de voordeur besefte hij dat hij langs de keuken moest. Maar dat was wel zijn plan. Erlangs lopen. De zoon die daar zat, zou zijn rug zien als hij opkeek. Sebastian liep langs de keuken naar de hal. Hij vond zijn schoenen, trok ze aan en zocht de haken aan de muur af naar zijn jas. Hij zag hem niet. ‘Je jas ligt hier,’ hoorde hij een basstem in de keuken zeggen. Sebastian deed zijn ogen dicht en vloekte in stilte. Dat was ook zo. Hij had zijn schoenen wel uitgedaan, maar zijn jas niet. Hij wilde gisteravond doen alsof hij een beetje haast had, alsof hij misschien niet zou kunnen blijven, ook al wisten ze allebei dat dat precies was wat hij zou doen. Hij had zijn jas in de keuken uitgetrokken, terwijl zij een fles wijn openmaakte. Sebastian zuchtte diep en ging de keuken in. Aan tafel zat een jongeman van rond de twintig, dacht Sebastian, met een bord yoghurt en een e-reader voor zich. Hij knikte naar de stoel aan de andere kant van de tafel zonder van zijn e-reader op te kijken. ‘Daar.’ Sebastian liep erheen en pakte zijn jas van de rugleuning van de stoel.
14
‘Dank je.’ ‘Alsjeblieft. Wil je iets eten?’ ‘Nee.’ ‘Heb je gekregen waar je voor kwam?’ De aandacht van de jongeman was nog steeds gevestigd op de e-reader die voor hem lag. Sebastian keek naar hem. Het was voor hen allebei waarschijnlijk het makkelijkst geweest als Sebastian niet op die laatste opmerking was ingegaan, maar gewoon was weggegaan, maar waarom zou je het makkelijk maken? ‘Heb je koffie?’ vroeg Sebastian, terwijl hij zich in zijn jas hees. Als Gunilla’s zoon hem daar niet wilde hebben, zou hij nog even blijven. Hem maakte het niet uit. De jongeman aan de tafel keek verbaasd op. ‘Op het aanrecht,’ zei hij, en hij knikte in de richting van Sebastian, die daaruit afleidde dat de koffie achter hem stond. Hij draaide zich om. Eerst zag hij het koffiezetapparaat of de percolator of de thermoskan of wat hij ook verwachtte te zien niet. Toen kreeg hij een zwart ding in de vorm van een halve cirkel in het oog dat nog het meest leek op een futuristische motorhelm, maar met een roostertje onder een soort kraantje. Knoppen aan de zijkanten. Nog iets van metaal aan de bovenkant. Er stonden drie kleine, glazen kopjes naast, dus Sebastian nam aan dat het ding een soort drankje leverde. ‘Weet je hoe hij werkt?’ vroeg de zoon toen Sebastian geen aanstalten maakte om naar het apparaat toe te gaan. ‘Nee.’ Jocke schoot overeind en liep langs Sebastian naar het aanrecht. ‘Wat wil je hebben?’ ‘Iets sterks. Het is laat geworden gisteren.’ Jocke wierp hem een vermoeide blik toe, haalde een of andere capsule uit een rekje naast de machine dat Sebastian nog niet eens had gezien, deed de klep van het apparaat open, legde de capsule erin, deed de klep weer dicht en zette een glazen kopje op het roostertje terwijl hij op een van de knopjes aan de zijkant drukte. ‘Zo zo. En wie mag jij wel zijn?’ vroeg hij met een ongeïnteresseerde blik op Sebastian.
15
‘Ik ben je nieuwe vader.’ ‘Leuk. Humor. Ze moet je houden…’ Hij draaide zich om en liep terug naar de tafel. Sebastian kreeg opeens het gevoel dat Joakim al iets te veel ochtenden met iets te veel onbekende mannen in zijn keuken had meegemaakt. Zwijgend haalde hij het kopje van het roostertje. De koffie was echt sterk. En heet. Hij brandde zijn tong, maar dronk het kopje toch leeg, terwijl ze allebei bleven zwijgen. Twee minuten later stond hij buiten, in de grijze septembermorgen. Hij had maar weinig tijd nodig om zich te oriënteren en te bedenken wat de kortste weg naar huis was. Naar zijn appartement aan de Grev Magnigata. Naar Ellinor Bergkvist. Zijn huisgenote of hoe je haar ook moest noemen. Hoe ze dat was geworden en hoe ze bij hem was terechtgekomen, was voor Sebastian nog steeds min of meer een raadsel. Ze hadden elkaar ontmoet toen Hinde Sebastians sekspartners begon om te brengen. Hij had Ellinor opgezocht om haar te waarschuwen. Dat had ertoe geleid dat ze bij hem introk. Hij had haar er meteen uit moeten gooien. Maar toch was ze er nog. Sebastian had lang geprobeerd zijn relatie met Ellinor te doorgronden. Sommige dingen wist hij zeker. Hij hield beslist niet van haar. Mocht hij haar? Nee, zelfs dat niet. Maar hij had ergens wel waardering voor wat ze met zijn leven had gedaan toen ze ongevraagd bij hem introk. Ze gaf het een vorm van normaliteit. Tegen alle verwachtingen in betrapte hij zichzelf erop dat hij van haar gezelschap genoot. Ze maakten samen eten klaar. Ze lagen in bed tv te kijken. Ze hadden seks met elkaar. Vaak. Ze floot. Ze giechelde. Als hij thuiskwam, zei ze dat ze hem had gemist. Hij wilde het voor zichzelf niet echt toegeven, want hij wilde eigenlijk niet dat het zo was, niet met Ellinor, maar haar nabijheid had ervoor gezorgd dat hij zijn appartement voor het eerst sinds vele jaren weer als zijn huis was gaan beschouwen. Zijn thuis.
16
Disfunctioneel, maar toch een thuis. Maakte hij misbruik van haar? Absoluut. Ze kon hem eigenlijk geen barst schelen. Alles wat ze zei, ging bij hem het ene oor in en het andere weer uit. Ze was een geluidscoulisse. Maar ze was geweldig geweest om in huis te hebben tijdens zijn herstel. Hij kon zich waarachtig niet voorstellen hoe hij zonder haar de weken had moeten doorkomen waarin hij volkomen was geveld door de longontsteking. Ze had vrij genomen van haar werk bij Åhléns en was niet van zijn zijde geweken. Maar hoe dankbaar hij haar daar ook voor was, het was niet voldoende. Ellinor was een bewonderende, zichzelf bijna volledig wegcijferende, ietwat geschifte thuishulp met wie hij seks had. Ook al was zijn leven in alle opzichten gemakkelijker en aangenamer geworden, het kon op den duur niet standhouden. De routine en de alledaagsheid die ze had ingevoerd, waren maar een constructie. Een illusie. Een tijdje had hij die op prijs gesteld, zelfs aangewakkerd, maar nu wist hij zeker dat hij die niet wilde bewaren. Hij was weer gezond, hij was Vanja nader gekomen, hij had waarschijnlijk een baan. Het begin van iets wat een leven kon worden. Hij had haar niet meer nodig. Ze moest weg. Dat zou allesbehalve simpel gaan; dat wist hij wel.
R Shibeka Khan wachtte. Zoals gewoonlijk. Ze zat bij het keukenraam op de derde verdieping van het verloederde flatgebouw in Rinkeby dat model stond voor de massabouw uit de jaren zeventig in de Zweedse voorsteden. Buiten begonnen de bladeren aan de bomen geel en rood te kleuren. In de open ruimtes tussen de flats maakten de kinderen van het kinderdagverblijf veel lawaai. Shibeka kon zich niet herinneren hoeveel jaar ze hier nu al naar die spelende kinderen zat te kijken. Hetzelfde raam, dezelfde flat, andere kinderen. De tijd ging zo snel daar buiten. In de keuken had ze het gevoel dat hij stilstond.
17
Ze hield van de uren nadat de kinderen waren vertrokken en voordat de dag op gang kwam. Ze was actief, ze had veel vriendinnen, ze werkte als ziekenverzorgster, volgde Zweeds voor gevorderden en was vorig jaar toegelaten tot een opleiding voor hulpverpleegkundige. Maar als ze op sommige ochtenden een paar uur vrij had, zat ze naar het leven buiten te kijken. Het was in zekere zin haar tweede leven. Een moment om haar respect en liefde voor Hamid te tonen. Als ze terugtelde, zou het exacte aantal jaren dat ze al zo zat haar wel te binnen schieten, dat wist ze. Maar op dit moment kon ze het niet verdragen. Ze kon de herinnering niet verdragen. Haar jongens waren het duidelijkste bewijs van het verstrijken van de tijd. Mehran zat al in het laatste jaar van de middenschool; hij was al vijftien. Eyer worstelde zich door de brugklas; het ging hem op school niet zo gemakkelijk af als zijn grote broer. Toen Hamid verdween, was Eyer vier en Mehran net zes. Shibeka herinnerde zich nog zijn glimlach toen hij van zijn vader een nieuwe schooltas kreeg, zwart met twee blauwe strepen; die had hij nodig als hij dat najaar naar school ging. Zijn donkere, blije ogen straalden van trots dat hij al zo groot werd. De omhelzing tussen vader en zoon. Een week later was Hamid weg. Als door de aarde verzwolgen. Het was een donderdag. Een donderdag heel lang geleden. Ze miste hem vreemd genoeg bijna meer naarmate er meer tijd verstreek. Niet zo intens als in het begin, maar… droeviger, pijnlijker. Shibeka werd plotseling kwaad op zichzelf. Daar zat ze weer. Met haar herinneringen. Terwijl ze die toch niet kon verdragen. Maar haar gedachten trokken zich niets aan van wat ze wilde. Ze onttrokken zich aan haar pogingen ze te beheersen en gingen terug. Naar de vrienden die kwamen en hielpen zoeken. De vragen en het huilen van de kinderen. Hamids goede pak, dat ze van de stomerij had gehaald en dat sindsdien tevergeefs op hem wachtte. Een carrousel van beelden en momenten. Gedreven door de hoop dat haar gedachten iets zouden vinden wat ze had gemist, iets wat alles begrijpelijk zou maken. Maar ze werd altijd teleurgesteld. Elk detail was al duizenden keren eerder in beschouwing genomen, elk gezicht was haar al bekend. Het had geen zin.
18
Om aan haar gedachtewerveling te ontkomen stond Shibeka op, en ze liep naar het raam. Het was vrijdag en zo dadelijk zou hij komen, wist ze. Na vandaag zou hij twee dagen niet eens in het flatgebouw komen. Niet dat ze nog verwachtte dat er iets zou komen – ze gaven allang geen antwoord meer – maar ze weigerde het op te geven. Ze was brieven blijven sturen. Ze had geoefend op haar Zweeds, haar handschrift en op de juiste officiële schrijfstijl. Ze was zo handig geworden in het aanschrijven van autoriteiten dat veel van haar vrienden haar nu om hulp vroegen. Toen zag ze hem. De postbode. Hij fietste zoals gewoonlijk over het voetpad en begon zijn ronde in portiek nummer twee, daarna vier en zes en dan kwam hij naar acht. Haar portiek. Ze wachtte tot ze hem uit zes zag komen, stond toen voorzichtig op en sloop naar de hal. Ze probeerde zo stil mogelijk te zijn, niet omdat dat nodig was, maar omdat ze hoopte dat de stilte de kans op de een of andere manier groter zou maken. Het had tot dusver niet geholpen. Ze ging bij de deur staan en luisterde. Na een poosje hoorde ze de doffe, metalige klik waarmee de buitendeur beneden openging. Ze zag hem in gedachten naar de lift lopen en op het knopje ‘omhoog’ drukken. Hij ging altijd eerst helemaal naar boven en liep dan steeds een verdieping naar beneden. Dat was zijn vaste gewoonte. De hare was om stil in de hal te staan wachten. Ze drukte zich tegen de deur en luisterde. Twee soorten geluiden. Eén buiten, ver weg. Eén dichtbij, haar eigen ademhaling en het gezoem van de koelkast in de keuken. Twee verschillende werelden, gescheiden door hout en een stalen brievenbus. Buiten naderden stappen en ze drukte zich nog dichter tegen de deur. Dit moment had voor haar iets religieus. Allah wil of Hij wil niet. Zo simpel was het. Met een voor Shibeka bijna oorverdovende klap veerde de brievenbus open, en er vielen een paar kleurige reclamefolders voor haar op de grond. De geluiden en de wereld buiten verdwenen toen Shibeka zich geconcentreerd vooroverboog om te zien wat er op de deurmat lag. Onder de weekaanbieding van de supermarkt lag een witte envelop.
19
Van de televisie, de svt. Ditmaal wilde Allah.
R Het was niet haar schuld. Hoewel… dat was het wel, maar het was een vergissing. Iedereen kon zich wel eens vergissen. Maria was onredelijk kwaad. Natuurlijk, ze was moe, maar wie was dat niet? Ze had hen toch niet met opzet een omweg laten maken. Het was een vergissing. En tot een paar uur geleden was alles nog zo goed geweest. Ondanks de regen. In juli was Maria vijftig geworden. Karin had haar een tripje naar de bergen cadeau gedaan. De Jämtlandstriangel: Storulvån – Blåhammaren – Sylarna. Ze vond dat alleen de namen al maakten dat de reis luxer klonk dan hij eigenlijk was. Ze klonken als exotische plaatsen. Bergen, maar gemakkelijk te bewandelen, was het idee. Niet inspannend. Redelijk korte dagtochten en dan als je bij een van de berghotels kwam een douche, saunaatje, eten, wijn en een echt bed. Karin had er jaren geleden met Fredrik gewandeld en toen vond ze er precies wat ze wilde. Een gezonde natuurbelevenis, maar ook een beetje luxe. Royaal de tijd om met elkaar te praten. Het was een mooi cadeau. Een duur cadeau. Inclusief de reis daarheen, vier overnachtingen en diners voor twee liepen de kosten in de vijf cijfers, maar dat was Maria waard. Ze was Karins beste vriendin. Al vele jaren. Ze was er altijd voor haar wanneer anderen zich terugtrokken. Haar borstkanker, haar scheiding, haar moeders dood. Alles hadden ze samen doorstaan. Ze hadden natuurlijk ook veel plezier gehad, maar ze hadden nooit in de bergen gewandeld. Maria was sowieso nooit noordelijker geweest dan Karlstad. Nu was het zover. Karin had het laatste weekend gekozen dat de berghotels nog open waren. Eind september. Enerzijds omdat ze dan de betrek-
20
kelijke drukte van de zomer zouden ontlopen en Maria wat tijd had om te plannen en vrij te nemen van haar werk, maar anderzijds ook omdat Karin hoopte dat de herfst dan al een beetje op gang zou zijn, zodat ze konden genieten van hoge, heldere luchten en een kleurrijk schouwspel. Dat de bergen zich voor haar geliefde vriendin van hun beste kant zouden laten zien. Dat het onophoudelijk zou stortregenen vanaf het moment dat ze in Enafors uit de trein stapten, had ze niet eens voor mogelijk gehouden. Toch was dat het geval. ‘Het wordt begin volgende week mooier, zeggen ze,’ antwoordde de buschauffeur die hen opwachtte om hen naar berghotel Storulvån te brengen op de vraag of hij iets van de weersverwachting wist. ‘Dus het blijft het hele weekend regenen?’ Een zekere wanhoop klonk door in Maria’s stem. ‘Ja, dat zeggen ze wel,’ knikte de buschauffeur. ‘Het kan hier in de bergen snel veranderen,’ zei Karin opbeurend toen ze in de bus stapten. ‘Je zult zien: het komt vast wel goed.’ En het was ook best goed begonnen. Ze kwamen bij het berghotel, kregen hun kamer – eenvoudig, maar prettig –, maakten een wandeling in de buurt, deden een middagdutje, gingen naar de sauna en namen een koud bronwaterbad, en ’s avonds aten ze lekker in het restaurant van het berghotel. Ze trakteerden zichzelf op een wijntje bij het eten en daarna op een likeurtje in het café. Vandaag waren ze om zeven uur opgestaan. Na het ontbijt hadden ze allebei een lunchpakketje gemaakt en een thermoskan gevuld met koffie. Even voor halfnegen waren ze op weg. De hemelsluizen stonden open. Maar ze merkten dat dat niet erg was: ze hadden allebei goede regenkleding en laarzen aan en een extra stel warme kleren bij zich. Ze staken het water van de Storulvå over en gingen op weg door het weelderige dal dat volgens de kaart van het hotel Het Park heette. Ze liepen op hun gemak. Ze praatten, stopten om een foto te maken of om zomaar wat van de omgeving te genieten. Ze hadden geen haast. Het was maar twaalf kilometer van Storulvån
21
naar de volgende stop, Blåhammaren. Na drie kilometer verlieten ze het bos van dwergberken en liepen ze verder over een plateau naar de schuilhut bij het Ulvåmeer. Toen ze daar aankwamen, waren ze al bijna vergeten dat het regende. Ze zagen dat ze na de pauze een lang stuk omhoog moesten lopen, dus ze namen royaal de tijd om hun lunchpakketje op te eten en koffie te drinken. Ze waren het erover eens dat het krankzinnig slechte weer iets was wat ze nooit zouden vergeten en waar ze later om zouden lachen. Waarschijnlijk véél later, maar ooit… Na de pauze liepen ze door, soms zwijgend, soms druk pratend. Na nog een uurtje zagen ze het berghotel Blåhammaren liggen, boven op de berg. Douche en sauna waren de hoogste prioriteit, vonden ze eensgezind. Met hernieuwde kracht liepen ze verder over de tamelijk schrale en zeer natte kale berg. Met nog ongeveer een kilometer te gaan bleven ze staan. Ze pakten hun bekers en dronken uit de wild stromende bergbeek. Naderhand kon Karin zich niet meer herinneren waarom ze het plastic hoesje met de reserveringsbevestiging uit haar rugzak haalde. Ze had die opengemaakt om een zakje nootjes en rozijnen te pakken en om de een of andere reden keek ze even in haar papieren. Ze begreep niet wat ze zag. Totaal niet. Ze keek nog eens, realiseerde zich wat er aan de hand was en liet het plastic hoesje weer in de rugzak glijden, terwijl ze zich afvroeg hoe ze Maria het best kon vertellen wat ze had ontdekt. Er was geen goede manier, besefte ze, zelfs geen minder slechte. Ze kon alleen de waarheid zeggen. ‘Verdomme,’ bracht ze uit om duidelijk te maken dat het haar toch waarachtig ook niet koud liet. ‘Wat is er?’ vroeg Maria met haar mond vol cashewnoten. ‘Als je iets bent vergeten, moet je maar alleen teruggaan. Ik zit geestelijk al met een biertje in de sauna.’ ‘Nou, ik keek op de reservering…’ ‘Ja, en?’ Maria stak haar gele plastic mok in het water, nam nog een slok en gooide de rest weg. ‘We… we zijn een beetje verkeerd gelopen.’ ‘Hoezo? Daar ligt het toch? Hebben we onderweg iets gemist of zo?’
22
Maria hing haar mok terug aan haar rugzak en maakte zich klaar om door te lopen. Karin beet even op haar kiezen. ‘Daar ligt Blåhammaren. Wij moeten vandaag naar Sylarna.’ Maria bleef staan en keek haar niet-begrijpend aan. ‘Maar je zei toch de hele tijd Blåhammaren? Van Storulvån naar Blåhammaren naar Sylarna. Dat zei je de hele tijd.’ ‘Ja, dat weet ik. Ik dacht ook dat het zo was, maar vanavond hebben we gereserveerd in Sylarna en morgenavond in Blåhammaren, staat er in de papieren.’ Maria bleef haar niet-begrijpend aankijken. Niet nu. Niet nu ze zo dichtbij waren. Karin maakte een geintje. Dat kon niet anders. ‘Sorry.’ Karin keek Maria aan en Maria begreep meteen: ze maakte geen geintje. Maar zo erg was het misschien niet? Ze waren een beetje verkeerd gelopen. Hopelijk hoefden ze maar een paar kilometer terug te wandelen. ‘Hoe ver is het van hier naar Sylarna?’ Karin aarzelde. Ze hoorde aan Maria’s stem dat die bezig was kwaad te worden. Maar ‘een klein stukje’ of ‘niet zo ver’ zeggen kon niet. Weer kon ze alleen de waarheid zeggen. ‘Negentien kilometer.’ ‘Negentien kilometer! Neem je me in de maling?’ ‘Van Blåhammaren naar Sylarna is het negentien kilometer. Maar we zijn nog niet helemaal bij Blåhammaren, dus achttien. Zeventien misschien.’ ‘Dat is verdomme nog vier uur extra!’ ‘Sorry.’ ‘Hoe lang is het nog licht?’ ‘Ik weet het niet.’ ‘Nee, godverdomme! Dat kan toch niet! Kunnen ze ons daarboven vannacht niet hebben? Dan gaan we morgen naar Sylarna. We boeken om. Dat zal toch wel kunnen?’ Even voelde Karin een enorme opluchting. Natuurlijk. Dat was het! Die slimme Maria. Vol vertrouwen dat de oplossing van het probleem nabij was, haalde ze de boekingsbevestiging en haar mobieltje uit haar rugzak. Omboeken kon niet, zo bleek. Alles zat vol. Het laatste open
23
weekend was populair. Als ze een luchtbed of iets anders hadden om op te liggen, mochten ze in de schuur overnachten. Twee plaatsen voor het avondeten waren pas na halftien beschikbaar. Helaas. Karin en Maria overwogen de mogelijkheden, maar Maria weigerde zonder meer in een of andere kloteschuur te gaan slapen, deed haar rugzak om en begon te lopen. Aanvankelijk wilde Maria niet praten, later kon ze het waarschijnlijk niet meer, dacht Karin. Hoewel het regende en de tegenwind over hun wangen sneed, was Maria’s gezicht een beetje grauwwit, en haar huid hing zo slap alsof ze helemaal geen spieren in haar gezicht had. Ze zag er uitgeput uit. Ze reageerde nauwelijks als Karin iets zei. Karin probeerde de moed erin te houden, maar voelde dat het steeds moeilijker werd. Het was niet haar schuld. Hoewel… dat was het wel, maar het was een vergissing. ‘Wacht, even pauzeren,’ zei Karin toen ze weer anderhalf uur hadden gelopen. ‘Dat heeft toch geen zin. Het lijkt me beter dat we doorlopen, dan komen we er misschien verdomme ooit een keer.’ ‘Neem een paar noten, daar krijg je een beetje energie van. Ik moet mijn waterflesje vullen.’ Ze knikte naar het wild stromende water een paar meter onder het plateau waarop ze liepen. ‘Daar kun je niet bij komen.’ ‘Jawel hoor.’ Karin klonk meer overtuigd dan ze was, alleen maar om positief te lijken en niet aan Maria’s gezeur en chagrijn mee te doen. Ze liep naar de rand en hoopte dat een goede maaltijd en een nacht slapen Maria weer wat zouden opfleuren, zodat niet de hele vakantie bedorven was. Maria had gelijk: het zou lastig zijn om bij het water te komen; het was behoorlijk steil. Lastig, maar niet onmogelijk. Karin deed een stap naar de rand en de grond verdween onder haar voeten. Ze viel, slaakte een gil en tastte naar iets om zich aan vast te houden. Haar linkerhand kreeg tijdens de val iets te pakken, maar het liet los en ze rolde de helling af samen met aarde,
24
modder en stenen. Ze bezeerde haar rechterknie en dacht dat dat haar verdorie niet zou verhinderen om Sylarna te halen. Toen bleef ze liggen, een paar meter van het water. Een paar losse steentjes rolden achter haar aan en bleven in het slijk liggen. ‘O god! Gaat het? Hoe is het met je?’ vroeg Maria boven haar ongerust. Karin ging moeizaam zitten. Begon zichzelf te controleren. Haar lichte regenpak zag eruit alsof ze tien rondjes modderworstelen achter de rug had, maar haar lichaam had het overleefd, leek het. Haar knie deed een beetje zeer, maar dat was alles. ‘Het is in orde, het gaat wel.’ ‘Wat heb je daar voor stokjes in je hand?’ Had ze iets in haar hand? Karin keek en gooide het met een geschrokken kreet weg. Het was een hand. De hand van een geraamte. De stokjes waren de botten van de onderarm, vanaf de elleboog. Ze keek naar de helling waar ze vanaf was gevallen. Een paar meter onder de plaats waar Maria stond, stak de rest van de arm omhoog, en daarnaast lag een schedel, bedekt door modder. Karin kreeg sterk het gevoel dat de vakantie toch verpest was.
R Ellinor Bergkvist. Valdemar Lithner zuchtte diep. Ze was ruim twee maanden geleden voor het eerst bij hem verschenen. Ze had naar de zaak gebeld en een afspraak gemaakt. Ze wilde blijkbaar per se hem spreken. Het doel van het bezoek was toen al ietwat onduidelijk en het was in de daaropvolgende gesprekken niet bepaald helder geworden. Iets over een bedrijf dat ze wilde beginnen en waar ze hulp bij nodig had. Hoewel hij haar zo goed mogelijk had bijgestaan, was er niets gebeurd. Ellinor was momenteel niet dichter bij een goed functionerend bedrijf dan toen ze voor het eerst opdook. Toen had hij gevraagd waarom ze juist bij hem kwam. Hij was haar aanbevolen door een bekende, zei ze. Valdemar had gevraagd door wie,
25
maar op dat punt was ze heel vaag. Onder meer. Later zou blijken dat er verschillende vragen waren waarop ze geen goed antwoord had. Zoals wat voor bedrijf ze wilde starten en op welk terrein ze werkzaam wilde zijn. Maar vandaag zouden ze elkaar voor het laatst spreken en dan kon hij Ellinor Bergkvist voorgoed vergeten. Terwijl hij naar de deur liep, drukte hij zijn handen tegen zijn pijnlijk zeurende onderrug en rekte hij zich zo ver mogelijk uit. Hij deed de deur naar de kleine receptie open. Ze stond op van de zwarte bank zodra ze hem in het oog kreeg. ‘Dag, Ellinor. Kom binnen.’ ‘Dank je.’ Ze glimlachte naar hem terwijl ze elkaar de hand schudden. Hij liet haar binnen in zijn kantoor en ze deed haar rode mantel uit voordat ze op de stoel tegenover het bureau ging zitten, met haar grote handtas op schoot. ‘Ik heb de papieren bij me die je me hebt gegeven,’ begon ze, en ze stak een hand in haar tas. ‘Ellinor,’ onderbrak Valdemar haar, en iets in de manier waarop hij haar naam uitsprak, maakte dat ze onmiddellijk ophield met rommelen in haar tas en opkeek. ‘Ik denk dat je geen klant bij ons kunt blijven.’ Ellinor verstijfde. Had hij wantrouwen gekregen? Had ze een fout gemaakt? Had hij op de een of andere manier doorgekregen dat ze daar helemaal niet kwam voor economische begeleiding maar om… ja, waarom kwam ze daar eigenlijk? Ze had alleen maar willen zien wie hij was. Wat hij was. Het was een spannend gevoel geweest om daar te zitten, tegenover iemand die zich bezig had gehouden met economische criminaliteit, die haar man had bedreigd en misschien betrokken was bij moord. Toen ze bij haar beminde Sebastian was ingetrokken, had ze een plastic zak met documenten gevonden. Een zak waar Sebastian zenuwachtig van werd als ze hem eraan herinnerde en die hij haar had gevraagd weg te gooien. Te vernietigen. Dat had ze niet gedaan. Ze had de inhoud gelezen en een naam herkend – Daktea Invest – en begrepen dat Valdemar Lithner beslist een crimineel was.
26
Niemand die te maken had met de puinhoop rond Daktea, waarover de kranten een paar jaar geleden vol hadden gestaan, kon onschuldig zijn, daar was ze van overtuigd. Toen Sebastian thuis was met longontsteking, had ze hem een keer naar Valdemar gevraagd. Gewoon gevraagd wie hij was, meer niet. Sebastian was woedend geworden. Hij had gevraagd waar ze die naam had gehoord, wat ze wist. Ze had de waarheid verteld: dat ze in de zak had gekeken waarvan hij wilde dat ze hem zou weggooien. Daarna had ze moeten liegen. Op de vervolgvraag. En moeten zeggen dat ze hem had weggegooid. Tegelijkertijd was ze blij geweest. Sebastians felle reactie bevestigde dat ze op het juiste spoor zat. Sebastian wekte de indruk dat hij bang was voor Lithner. Ze hielp Sebastian beslist als ze op eigen houtje onderzoek naar Valdemar deed om hem na verloop van tijd in de val te laten lopen. Maar nu was het dus afgelopen met haar naspeuringen. ‘Waarom kan ik geen klant blijven?’ vroeg Ellinor, en ze schoof naar het randje van haar stoel, klaar om te vluchten wanneer Valdemar gewelddadig werd. ‘Ik denk dat ik je niet kan helpen. Dit is de vierde keer dat je hier bent en je bent nog niet eens begonnen met je bedrijf.’ ‘Er is iets tussen gekomen…’ ‘Weet je wat ik denk dat we moeten doen? Jij start je bedrijf en als het eenmaal loopt en je hebt alle papieren in orde, dan kom je terug en dan kijken we wat we kunnen doen.’ Tot zijn grote verbazing zag hij dat Ellinor knikte en opstond. ‘Ja, dat is misschien het beste.’ Valdemar bleef staan. Hij had om de een of andere reden meer weerstand verwacht. Ze had toch meer dan zes uur op zijn kantoor doorgebracht. Betaald voor de tijd. Zonder dat het iets had opgeleverd. Hij had verwacht dat ze van zich af zou bijten. Waarom wist hij niet goed; ze leek hem gewoon zo’n type. Maar nu zag hij dat ze haar mantel van de rugleuning pakte en naar de deur liep. ‘In elk geval bedankt. Het was heel leerzaam,’ zei ze, en ze deed de deur open. ‘Dank je. Fijn dat je er zo over denkt.’
27
Ellinor glimlachte naar hem, liep naar buiten en deed de deur dicht. In de receptie deed ze haar jas aan, terwijl haar gedachten op hol sloegen. Had hij haar doorzien? Ze haalde diep adem. Kwam tot rust. Bekeek de situatie nuchter. Ze stond nog steeds ingeschreven op haar oude adres. Er was geen verband tussen haar en Sebastian, tenzij hij haar was gevolgd. Dat leek niet waarschijnlijk. Waarschijnlijk was het zoals hij zei: hij had het gevoel dat hij haar niet kon helpen. Ze kwam niet verder. Het werd tijd dat de profs het overnamen. Sebastian hoefde nooit te weten dat zij ervoor had gezorgd dat Valdemar Lithner was verdwenen. Het zou haar geheime geschenk voor hem zijn. Haar teken van liefde. Daarna zou niets hun geluk meer in de weg staan.
R Shibeka ijsbeerde door haar flat. Vrolijk, maar aan de andere kant had ze zo lang op iets als dit gewacht dat ze bijna bang werd nu het eindelijk gebeurde. Ze ging zitten en keek weer naar de brief, die ze voorzichtig voor zich op tafel had gelegd. Alleen midden op de brief stond tekst. Het was een raar idee dat iets zo belangrijks zo kort kon zijn. Beste Shibeka, Bedankt voor je brief. Het spijt ons dat ons antwoord zo lang op zich heeft laten wachten. We hebben je informatie besproken en willen graag met je in contact komen. Het beste zou zijn als we elkaar, geheel vrijblijvend, ontmoeten, zodat we je verhaal beter kunnen beoordelen en kunnen bepalen hoe we de verdwijning van je man kunnen oppakken. We horen graag van je. Met vriendelijke groeten, Lennart Stridh, verslaggever Vermist
28
Helemaal onderaan stonden een adres en een paar telefoonnummers, blijkbaar van de redactie. Shibeka legde de brief voorzichtig neer. Zou ze het aan haar zonen vertellen? Waarschijnlijk niet. Voor haar kon de hoop opflakkeren en weer doven. Dat was ze gewend; dat was in de loop der jaren al vaak gebeurd. Maar haar kinderen hadden behoefte aan bescherming. Het was al droevig genoeg voor hen om zonder vader op te groeien. Maar ze was onzeker. Zou ze dit echt op eigen houtje aankunnen? Ze las de brief opnieuw, alsof die daar antwoord op kon geven, maar dat riep alleen maar dezelfde vragen op. Wat betekende ‘vrijblijvend’? Was dat alleen maar een manier om de verantwoordelijkheid uit de weg te gaan? Hoe zouden ze haar verhaal beoordelen? Het was waar, maar was dat genoeg? Zou ze echt in haar eentje afspreken met deze man? Dat zou haar familie en bekenden niet aanstaan. Daar hadden ze ook wel gelijk in, maar aan de andere kant wilde ze niemand meenemen. Ze zouden haar alleen maar tegenhouden. In haar plaats praten, terwijl zij haar mond moest houden. Dan zou het allemaal voor niets zijn geweest. Dat wilde ze niet. Ze wilde haar eigen stem hierin horen. Wilde dat die tot het eind toe standhield. Haar vrienden wisten wel dat ze had gevochten en nooit had opgegeven, maar zouden ze begrijpen dat dit Zweden was? Hier konden vrouwen mannen ontmoeten zonder dat ze gechaperonneerd werden. Twijfelachtig. Dus niemand anders mocht het weten. Ze liep naar de hal en ging bij de zwarte, draadloze telefoon zitten. Die stond op een telefoontafeltje en ze herinnerde zich nog goed dat Hamid en zij ermee thuiskwamen. Voor het eerst een telefoon. Gekocht bij die grote shoppingmall die nu Bromma Blocks heette en waar ze zo veel televisietoestellen hadden dat ze het eerst niet kon geloven. Een hele wand vol bewegende beelden. Rijen verpakkingen met van alles, van koptelefoons tot dvd-spelers. De overvloed. Hamid en zij hadden elkaar aangekeken en er alleen maar om gelachen dat ze dáchten dat ze veel geld hadden, maar dat het eigenlijk maar zo weinig was. Ze hadden een telefoon gekocht en de goedkoopste televisie die ze konden vinden. Said had hen met de spullen naar huis gereden. Ze herinnerde zich hoe ze op de achterbank aan het witte karton
29
had zitten friemelen waarop een afbeelding van de telefoon stond. Ze kon haast niet wachten om hem uit te pakken. Hem in haar hand te houden. Ze hadden heel wat avonden bij elkaar gezeten en geprobeerd familie en vrienden in Kandahar te bellen. Dat was altijd lastig. Hun mobiele telefoons deden het maar zelden en als je al iemand bereikte, kon het gesprek elk moment worden verbroken. Maar ze dacht toch met warmte terug aan die momenten. De verbinding met thuis. De blije stemmen op de achtergrond. Ze hadden daar samen gezeten, dicht bij elkaar, Hamid en zij. Zij zette thee, hij toetste de verschillende telefoonnummers in en samen hoopten ze. Heel vaak kregen ze geen gehoor, maar als het wel lukte, begonnen ze allebei te schreeuwen van blijdschap, en zij drukte zich dicht tegen de telefoon om de woorden uit hun vroegere vaderland te horen. Hij liet haar begaan. Liet haar luisteren. Glimlachte naar haar. Streelde haar hand, terwijl ze daar alleen maar stilletjes zat te luisteren. Hamid. Haar man. Ze pakte de telefoon uit de oplader en keek ernaar. Hij werd niet zo vaak meer gebruikt. De keren dat ze contact had met het oude land, was ze meestal bij vrienden; dan zat ze met de vrouwen in de keuken en hoorde de mannen daarbuiten praten. Dat was niet hetzelfde. Totaal niet. Maar zelf kon ze niet bellen; ze wilden met een man praten. Niet met haar. Zo was het nu eenmaal. Ze toetste een van de nummers in die op de brief stonden. Een mobiel nummer. Zweden namen meestal hun mobiel op, wist ze, dus die probeerde ze eerst. De telefoon ging twee keer over. Toen hoorde ze een mannenstem. ‘Ja, met Lennart.’ Eerst durfde ze niets te zeggen. Waarschijnlijk had ze gehoopt dat hij niet op zou nemen, zodat ze het gesprek in gedachten nog langer kon voorbereiden. Zonder dat het echt plaatsvond. Maar de man aan de andere kant wilde antwoord. ‘Hallo, met Lennart.’ Ze moest wel iets zeggen, maar haar stem had geen kracht. ‘Dag, ik heet Shibeka Khan. Ik heb een brief van je gekregen.’
30
‘Pardon, ik verstond je niet goed.’ Ze moest flink zijn, anders zou de man zijn belangstelling voor haar verliezen. ‘Een brief. Ik heb een brief van je gekregen. Shibeka Khan heet ik.’ Ze hoorde dat hij geïnteresseerder raakte. ‘Ja, hallo, wat fijn dat je belt,’ zei hij met meer energie en belangstelling in zijn stem. ‘Zoals ik schreef, zijn we wel geïnteresseerd in de verdwijning van je man,’ vervolgde hij. ‘Ik kan niets beloven, maar we vinden het een onderzoek waard.’ De man praatte snel en ze kon niet alles volgen wat hij zei. Maar het woord ‘geïnteresseerd’ herkende ze heel zeker. Dus ze probeerde te doen alsof ze alles verstond. Ze voelde dat dat belangrijk was, zodat hij haar niet meteen weer zou afpoeieren. ‘Goed.’ ‘Kunnen we elkaar ontmoeten?’ ‘Nu?’ ‘Nee, niet nu. Maar…’ Het werd stil en Shibeka meende dat ze hem in een agenda hoorde bladeren. ‘Maandag om een uur of elf. Gaat dat lukken?’ ‘Gaat dat lukken?’ Dat was hetzelfde als: ‘Kun je dan?’ Haar zonen en collega’s zeiden ‘gaat dat lukken’. Kan dat, wilde hij weten. Dat begreep ze. Maar opeens huiverde ze. ‘Ik weet het niet.’ De man aan de andere kant van de lijn was even stil en vroeg toen: ‘Weet je het niet of kun je niet?’ ‘Ik weet het niet. Denk ik.’ Shibeka wist niet goed hoe ze het moest uitleggen. Ze wilde wel, maar het voelde verkeerd. ‘Bedoel je alleen jij en ik? Die elkaar ontmoeten?’ ‘Als je geen tolk wilt hebben. Maar dat lijkt me niet nodig. Je spreekt heel goed Zweeds.’ ‘Dank je, ik doe mijn best.’ Ze aarzelde. In de wereld van Lennart Stridh was het niet raar dat een vrouw alléén een man ontmoette die ze niet kende. In dit land was dat niet raar en ze woonde nu in dit land. Shibeka haalde diep adem en vatte moed. ‘Waar?’
31
‘Er is een café bij de Åhléns bij het centrale metrostation. Café Bolero.’ Een café. Natuurlijk. Zweden dronken koffie. Shibeka begreep dat ze pen en papier bij de hand had moeten hebben om alles op te schrijven. Maar ‘café’ en ‘B-nog iets’ moest ze kunnen onthouden. ‘Hoe heette het ook alweer?’ ‘Café Bolero. Bij Åhléns City.’ ‘Dank je.’ ‘Om elf uur?’ ‘Om elf uur. Goed.’ Ze voelde zich belachelijk dat ze alleen maar herhaalde wat hij zei, maar dat leek niet tot de man door te dringen. ‘Tot daar dan,’ zei de man, en hij hing op. Shibeka bleef nog even stil zitten voordat ze zelf ophing. Het was beter gegaan dan ze ooit had durven hopen.
R Het was dezelfde flat, maar toch ook niet. Alles stond waar het altijd stond. De meubels stonden op dezelfde plaats. De houten vloer voor de keuken kraakte nog steeds wanneer ze daarheen liep om te ontbijten. Zelfs de planten voor de ramen groeiden door alsof er niets was gebeurd. Maar Ursula voelde zich er niet meer thuis. Het was alsof ze zich op een onbekende plek bevond, hoewel ze elk hoekje, elke vierkante centimeter kende. Misschien waren het de geluiden die ze miste, of dat zijn pak niet meer over de bruine fauteuil geslingerd lag of dat het koffiezetapparaat niet meer aanstond als ze thuiskwam. Ze wist het niet. Het irriteerde haar dat ze zich als een vreemde in haar eigen huis voelde en haar rationele ik probeerde dapper weerstand te bieden en het gebeurde te bevatten door het kleiner te maken. Zo groot was het verschil toch niet. De meeste geluiden waren al uit de flat verdwenen toen Bella naar Uppsala verhuisde en toen stoorde dat haar niet, hield ze zichzelf voor. De relatie tussen Mikael en haar stond de afgelopen jaren toch al stil, prentte ze zichzelf in. Ze waren eerlijk gezegd uit
32
elkaar gegroeid. Het gebeurde voortdurend dat echtparen uit elkaar gingen, scheidden en nieuwe partners vonden. Wat er was gebeurd, was heel normaal. Maar alle logica van de wereld kon het pijnlijke besef dat in haar hoofd rondwaarde niet verjagen. Niet de eenzaamheid kwelde haar. Daar kon ze wel mee omgaan. Het was de manier waarop het was gegaan. Dat hij háár had verlaten. Dat was de onmogelijkheid waarmee ze worstelde. Hij moest voor haar vechten. Niet zomaar verdwijnen. Niet Mikael. Als een van hen de ander al moest verlaten, dan was zij dat. Toch had híj het gedaan. Zonder zelfs maar te proberen hun huwelijk te redden. Kennelijk zonder spijt. Snel en vastbesloten, op een manier waarvan ze niet wist dat hij ertoe in staat was. Hij had gezegd dat hij zijn relatie met die andere vrouw had onderbroken. Onderbroken, niet verbroken. Dat hij een pauze had genomen omdat hij alles met Ursula wilde uitpraten voordat hij doorging. Dat was niet helemaal waar. Hij wilde niets uitpraten, hij wilde alleen maar meedelen, misschien zich een beetje excuseren en dan verdwijnen. Naar haar. Naar Amanda. Hij was redelijk geweest, teder, maar wel vastbesloten. Hij had haar geen kans gegeven weer door te dringen tot zijn hart. Die deur was gesloten. Hij had haar hand gepakt om haar te troosten toen hij haar het onvermijdelijke meedeelde. Ze voelde dat hij details vermeed die haar pijn konden doen, maar hij was toch niet bang om de waarheid te zeggen. Op dat moment hield Ursula van hem. Dat dacht ze in elk geval. Het was een gevoel dat ze nog nooit had gehad. Krachtig en tegenstrijdig. Alsof het alfabet een nieuwe letter had gekregen waarvan ze nooit had geweten dat die bestond. Ze had willen schreeuwen en dingen naar hem willen smijten. Hem willen kussen. Hem willen smeken. Maar niets daarvan kreeg ze voor elkaar. Liefde, woede en verbazing in een absurde, totaal verlammende combinatie. Ze had daar maar wat zitten
33
knikken. Ze had zijn hand losgelaten en gezegd dat ze het begreep, hoewel ze er eigenlijk niets van begreep. Hij was daar nog even blijven wonen, maar er verdwenen steeds meer van zijn spullen en zijn bezoeken werden steeds korter, totdat ze op een dag helemaal ophielden. Hij was verhuisd. Hij had haar verlaten. Mikael en zij hadden door de jaren heen heel wat uitdagingen doorstaan. Zijn drankzucht en haar onvermogen tot intimiteit waren de grootste hindernissen geweest die ze hadden moeten overwinnen. Vroeger hadden ze het altijd opgelost. Was het moment weer gekomen waarop ze elkaars nabijheid terugvonden. Waarop de verschillen tussen hen op de een of andere manier puzzelstukjes werden die in elkaar pasten. Deze keer niet. Hij was verliefd, zei hij. Voor de tweede keer in zijn leven. Deze keer op iemand die net zoveel gaf als ze kreeg. Ursula wist dat ze daar nooit tegenop kon. Dus ze liet hem gaan. De dagen na het gesprek met Micke kwam Ursula de flat niet uit. Ze kon niet. Na de aanvankelijke schok waren er zo veel vragen en zo veel dingen om te regelen. Het meest zag ze ertegen op hoe ze het aan Bella moesten vertellen, en vooral wie van hen dat moest doen. Hoe meer ze erover nadacht, hoe meer ze het gevoel kreeg dat zij het moest zeggen. Anders zou ze misschien zomaar niet alleen haar man, maar ook haar dochter kwijtraken. Bella was altijd een vaderskindje geweest. Zij hadden elkaar altijd heel goed aangevoeld. Ursula was er ook wel. Een beetje zijdelings, soms. Wanneer ze niet aan het werk was. Wanneer Bella en zij niet in die conflicten verzeild raakten waarin ze zo gemakkelijk bleven steken. Wanneer Ursula zelf wilde en haar best deed. Alleen dan. Op haar voorwaarden. Ze had geprobeerd die laatste gedachte zo lang mogelijk te vermijden, maar hij overviel haar in de lege, nu vreemde flat. Ursula besefte opeens dat ze een andere relatie met Bella moest
34
krijgen. Een echtere. Een eigen relatie, niet een in het kielzog van Mikael. Ze kon niet meer op hem leunen. Ze stond er nu alleen voor. Als zij degene was die Bella vertelde hoe de zaken ervoor stonden, was dat misschien een goed begin. Dat gevoel had ze in elk geval. Ursula belde Mikael en vroeg of zíj het aan Bella mocht vertellen. Hij zei meteen ja, vond het zelfs een goed idee. Dus op haar vijftigste stond ze nu voor een taak waarin ze vroeger nooit erg goed was geweest. Haar dochter ontmoeten als mens. Als moeder. Echt. Het duurde bijna een dag voordat ze durfde te bellen. Ze hadden afgesproken in een koffiebar op loopafstand van de universiteit. Bella had die plek voorgesteld. Het was zo’n moderne, Amerikaans georiënteerde zaak, waar het gebak gigantisch was en de koffie in kartonnen bekers werd geserveerd. Ursula kwam vroeg, bestelde een latte en ging uit het raam zitten kijken. Ze keek naar de auto’s en de mensen die zich voorbij haastten. Het was nog te vroeg om te lunchen en de zaak was halfleeg. Ursula nipte van haar warme koffie en probeerde haar gedachten op één ding te concentreren, ze niet alle kanten op te laten vliegen. Maar toen dat lukte, draaiden ze allemaal maar om één ding. Zou ze Bella kwijtraken? Was het haar schuld? Waarom kon ze niet gewoon zijn zoals alle andere moeders? Waarom kon ze niet… Bella stond opeens achter haar. Ursula had haar niet eens binnen zien komen. ‘Dag mama.’ Ursula probeerde te glimlachen, maar dat lukte blijkbaar niet. Bella werd meteen ernstig en ging zitten. ‘Wat is er gebeurd? Je ziet helemaal bleek.’ Ursula vertelde. Ze probeerde evenwichtig te zijn en niet Mikael de schuld te geven. Het was een gezamenlijk besluit, maakte ze ervan. Iets wat ze op een volwassen manier hadden besloten. Het klonk blijkbaar niet helemaal geloofwaardig. Maar het was de goede manier, vond Ursula. Evenwicht was vereist. Ze mocht Bel-
35
la niet dwingen partij te kiezen. Want dan wist ze wel wie haar dochter zou kiezen. Ze wandelden terug naar het station. Moeder en dochter. Iets waarvan Ursula zich niet kon herinneren wanneer ze het voor het laatst hadden gedaan. Ze was groot nu, haar dochter. Verstandig, volwassen en begiftigd met een warmte die Ursula overweldigde. De spanning die ze had gevoeld, week en ze genoot van het moment. Het leek wel of ze elkaar meer nabij waren dan ooit tevoren. Dat gevoel had ze nog toen ze op het perron stonden, bij de trein die Ursula terug zou brengen naar Stockholm. Toen ze het station naderden, had Bella gevraagd of Ursula wilde blijven slapen. Ze kon wel een extra bed opmaken in haar kamer. Even overwoog Ursula haar dochter te verbazen en het aanbod aan te nemen. Maar toen krabbelde ze terug. Het was boven verwachting gegaan en ze durfde niet het risico te nemen dat ze te opdringerig leek. Ze gaf de schuld aan haar werk, maar beloofde weer eens langs te komen. Heel binnenkort. ‘Gaat het?’ vroeg Ursula, en ze weerstond de neiging Bella over haar wang te strelen. ‘Ja, hoor.’ Bella spreidde haar armen en omhelsde haar. Ook hiervan kon Ursula zich niet herinneren wanneer het voor het laatst was gebeurd. Lang geleden, in elk geval. ‘Ik ben niet zo verrast als je misschien denkt,’ zei Bella toen ze klaar was met haar omarming. Ursula verstijfde. Een stemmetje in haar schreeuwde haar toe dat ze alleen maar moest glimlachen als reactie. Glimlachen en in de trein stappen. Het goede gevoel vasthouden. Ze luisterde niet. ‘Hoe bedoel je dat je niet zo verrast bent?’ ‘Nou… Ik praat nogal veel met papa…’ Bella keek weg, kennelijk een beetje opgelaten. Ursula probeerde te bevatten wat Bella’s opmerking in deze situatie betekende. Ze kon maar één ding bedenken. ‘Wist je dat hij een ander had?’ ‘Nee, dat wist ik niet. Absoluut niet.’ ‘Maar je wist dat hij erover dacht om bij me weg te gaan?’ ‘Nee, nee, helemaal niet. Heus, ik had geen idee.’
36
‘Maar je zei dat je niet zo verrast was. Dat betekent dat je dit verwachtte.’ ‘Mama…’ ‘Dat je begrijpt dat hij bij me weggaat, omdat ik… wat… iemand ben met wie niet te leven valt?’ ‘Mama, dit gaat helemaal de verkeerde kant op.’ Ursula zag tranen opwellen in Bella’s ogen. Ze stak een hand uit naar Ursula, die tot haar eigen verbazing merkte dat ze een stap achteruit deed. Dat ze zich met een laatste blik omdraaide en naar de trein liep. ‘Blijf nou hier,’ riep Bella haar na. ‘Neem de volgende trein, dan praten we erover!’ Maar ze was niet gebleven. Had niet de volgende trein genomen. Dat durfde ze niet. Ergens diep in haar vertelde dat kleine stemmetje namelijk dat Bella helemaal, maar dan ook helemaal gelijk had. Ursula was gewoon naar haar werk blijven gaan, maar ze had tegen niemand iets gezegd. Wat moest ze zeggen? Dat ze door haar man in de steek was gelaten? Echt niet. Ze was nooit iemand geweest die haar problemen bij een kop koffie en een broodje met anderen deelde. De collega die haar het meest nabij was, was Torkel, haar chef en minnaar, maar hem kon ze niets vertellen. Hij zou het verkeerd opvatten en de hoop krijgen dat hun seksuele aan-uitrelatie tot meer zou uitgroeien. Zolang Mikael in haar leven was geweest, had Torkel zelf de deur naar een echte relatie met haar dichtgehouden. Als Mikael er niet meer was, zou hij dat niet meer doen. Dus ze zei niets tegen hem. Het was gemakkelijker dan ze had gedacht om gewoon mee te spelen en te doen alsof alles normaal was. Ze had geprobeerd zich op haar werk te concentreren. Dat was lastiger gebleken dan normaal. De groep stond in de wacht, maar ze kwam elke dag vroeg. Bracht orde aan op haar bureau. Schoonde onderzoeksmateriaal op en ordende oude stukken. Daar had ze genoeg aan voor een weekje. Daarna begon ze weer duimen te draaien. Vanja was in deze periodes altijd net zo gefrustreerd als Ursula, wist ze. Zij was ook niet geschapen voor een leven van stilstand. Maar Vanja had net gesolliciteerd naar een driejarige vervolgop-
37
leiding profiling, georganiseerd door de Amerikaanse fbi, en ze besteedde al haar tijd aan het voorbereiden van de zware toelatingstests. Ursula zag haar overdag nauwelijks, en áls ze elkaar al zagen, zat Vanja met haar neus in de boeken of aan haar computer gekluisterd. Billy mocht weer werken na het dodelijke schot op Edward Hinde, maar hij liet zich bijna niet op kantoor zien. Het gerucht ging dat hij een nieuwe vriendin had. De redding was gekomen van Sven Dahlén, een van haar vroegere collega’s van het nationaal forensisch laboratorium in Linköping, die was gerekruteerd voor het pas gevormde Cold Case Team van de Nationale Recherche. Eerder was er een eenheid in Skåne geweest, een groot team van zes rechercheurs, onder wie Sven, maar nu wilde men hun succes op nationaal niveau overnemen en Sven was gevraagd de leiding op zich te nemen van het forensische onderdeel. Hij had een kantoor gekregen op de verdieping onder de Nationale Recherche en ze hadden een gezamenlijk laboratorium. Ursula begon voorwendsels te bedenken om de trap af te kunnen lopen. Wandelde langs Svens kamer. Vroeg of hij een kop koffie met haar wilde drinken. Babbelde. Interesseerde zich voor details en gaf advies. Zorgde ervoor geregeld in de buurt te zijn. Algauw kreeg ze de eerste vraag. Het ging om een moord in Haninge. Een acht jaar oude zaak. Kon ze hem helpen? Dat kon ze. Torkel begreep waar ze mee bezig was. Maar hij zei niets. Een Ursula die iets te doen had, was veel beter dan een Ursula die als een tijger in een veel te klein kooitje rusteloos liep te wachten tot ze iets kreeg om haar tanden in te zetten. Dus hij zei niets toen ze, zonder het zelfs maar te vragen, min of meer op Svens afdeling begon te werken. ’s Avonds laat. ’s Morgens vroeg. De hele tijd. Sven zei dat ze naar huis moest gaan. Ze moest aan haar gezin denken, zei hij. Ursula loog en zei dat er niets aan de hand was. Zij was alleen met Micke, haar man, en die begreep het wel.
38
Dat had hij altijd al gedaan, zei ze glimlachend. Dus ze werkte door, wel wetend dat ze haar werk gebruikte als schild om alle andere dingen van zich af te houden.
R Alexander Söderling stond op van zijn dure, ergonomisch verantwoorde bureaustoel en liep naar het raam. Ondanks het late uur flaneerden er een paar mensen op de Drottninggata. Hij wierp een blik op zijn horloge. De kinderen sliepen. Helena ook. Hij had hen vandaag geen van allen wakker gezien. De hele dag was één lange reeks vergaderingen geweest. De zaken gingen goed nu. Al een tijdje. Het bedrijf groeide, maar daarmee ook de werklast. Hij was om een uur of zes op kantoor teruggekomen en had overwogen om overal lak aan te hebben en naar huis te gaan. Om Selma eens naar de manege te brengen. Daar naar de les te blijven kijken. Een uurtje de tijd te hebben voor Helena voordat ze naar bed gingen. Het was verleidelijk, maar hij koos toch voor een compromis. Hij zou de stapel stukken laten zitten die zijn secretaresse voordat ze wegging op zijn bureau had gelegd, maar wel zijn ingekomen mail bekijken. Een goed halfuur nog. Dan zou hij het paardrijden missen, maar wel een uurtje voor zijn vrouw hebben. Vijfenveertig minuten later was hij klaar. Tevreden over zichzelf wilde hij alleen nog even de koppen doornemen voor het laatste nieuws voordat hij naar huis ging. Het stond boven aan de voorpagina. massagraf in de bergen. Veel meer stond er ook niet in het artikel. Bergwandelaars waren over een graf gestruikeld. Verschillende mensen. Lagen er al lang. Alexander had op andere sites gezocht. Dezelfde informatie in een andere vorm. Nergens meer. Niet wie, hoeveel of hoe lang. Alexander leunde achterover. Liet zijn schouders zakken, die hij zonder erbij na te denken tot aan zijn oren had opgetrokken. Ademde uit, probeerde te ontspannen en helder na te denken. Ze hadden ze gevonden.
39
Of niet? Ja, zij moesten het wel zijn. Hoeveel massagraven konden er in Jämtland zijn? Hij had een kop koffie gehaald. Hij kon nu niet naar huis gaan. Hij dronk de koffie terwijl hij voor het raam naar de Drottninggata stond te kijken. Toen ging hij weer achter zijn pc zitten. Hij surfte nog een uur rond om te kijken of de artikelen werden geüpdatet, of er meer kwam, maar er gebeurde niets. Hij nam aan dat er morgen meer zou komen. De vraag was: wat nu? Bellen? Informeren? Ze wisten het waarschijnlijk al. Maar als hij niets van zich liet horen, kon hij de indruk wekken dat hij ongeïnteresseerd was. Slordig. Contact opnemen kon verkeerd zijn, maar dat niet doen kon net zo verkeerd zijn, concludeerde hij. Dus hij stond op en liep weer naar het raam. Het was gaan regenen. De weinige mensen die op straat waren, versnelden hun pas en zetten zich schrap tegen de toenemende wind. Alexander pakte zijn mobiel. Hij toetste een nummer in. Er werd opgenomen toen de telefoon voor de derde keer overging. Muziek op de achtergrond. ‘Ja?’ Meer zei de vrouw aan de andere kant niet. Alexander herkende de muziek. Lykke Li. ‘Possibility’. Op kantoor werd veel Lykke Li gedraaid. ‘Met Alexander. Söderling,’ voegde hij er voor de zekerheid aan toe. Het was lang geleden sinds ze elkaar hadden gesproken. ‘Ja, dat weet ik.’ Bij elk ander telefoontje zou Alexander zijn doorgegaan met een beleefde vraag hoe het ermee ging en of alles in orde was. De korte antwoorden tot nu toe zeiden hem dat dat in dit geval niet op prijs zou worden gesteld. Hij kwam meteen ter zake. ‘Heb je de kranten gelezen?’ ‘Wat moet ik hebben gelezen?’ ‘Ze hebben een massagraf gevonden in de bergen in Jämtland.’ ‘Nee, dat wist ik niet.’ ‘Het staat op internet.’ ‘O.’ Alexander zweeg en keek naar de regendruppels die over het
40
raam omlaag stroomden in een patroon dat op aderen leek. Hij verwachtte een vervolgvraag, wat er stond bijvoorbeeld, maar er kwam er geen. ‘We kunnen er wel van uitgaan dat zij het zijn,’ verduidelijkte Alexander, waarschijnlijk volkomen overbodig. ‘Want hoeveel massagraven kunnen er in Jämtland zijn?’ ‘O.’ Meer ook deze keer niet. Het was duidelijk dat de vrouw die hij aan de lijn had geen gesprek wilde voeren. Ze leek niet eens geïnteresseerd, haast een beetje afwezig. Alexander begon het gevoel te krijgen dat het toch een vergissing was geweest om te bellen. ‘Ik zal proberen uit te zoeken of de politie weet wie het zijn,’ vervolgde hij om een beetje initiatief te tonen. ‘En als ze het weten?’ ‘Ik denk niet dat het risico erg groot is. Alles was heel… professioneel.’ ‘Dus wat doen we?’ De vrouw aan de andere kant zweeg even. ‘Of, liever gezegd, wat doe jij…?’ ‘Momenteel niets.’ ‘Niets?’ ‘Dat lijkt me het beste.’ ‘Waarom belde je dan?’ ‘Ik wilde alleen… Ik dacht dat je wel wilde weten dat ze het graf hebben gevonden.’ ‘Ik wil weten of we een probleem hebben. Hebben we een probleem?’ ‘Nee,’ antwoordde Alexander. ‘Dan wil ik het niet weten.’ Weer stilte. Totale stilte. Zelfs Lykke Li verdween. Het gesprek was afgelopen. Alexander legde de telefoon neer. Hij stond met lege ogen naar de straat onder zijn raam te kijken. Hadden ze een probleem? Nee, nog niet, maar Alexander was er tamelijk zeker van dat ze het wel zouden krijgen.
R 41
Het telefoontje kwam op maandag, even na halfacht. Torkel had net de eerste kop koffie van die dag gehaald. Hij duwde tegen de muis om zijn computer uit de spaarstand te halen, nam een slok van de warme drank en nam op. ‘Met Torkel Höglund.’ De beller stelde zichzelf voor als provinciaal korpschef Hedvig Hedman. Torkel wist meteen dat ze uit Jämtland kwam. Niet omdat hij de namen van alle regionale korpschefs in zijn hoofd had, maar tegen Hedvig Hedman was bij het om net een klacht ingediend wegens een uitspraak over een van haar ondergeschikten. Het om zou er waarschijnlijk geen werk van maken, maar Torkel had haar naam nog vers in zijn geheugen. ‘Waar kan ik je mee helpen?’ vroeg hij, en hij nam nog een slok koffie terwijl hij op zijn bureaustoel ging zitten. Een paar minuten later hing hij op. Zes lichamen gevonden. In de bergen. Hadden daar blijkbaar al een tijd gelegen. Hedvig Hedman was het gesprek begonnen met de mededeling dat ze een massagraf hadden gevonden. Torkel vroeg zich af of zes mensen genoeg was om het zo te kunnen noemen, maar de vier grote kranten hadden het woord allemaal gebruikt, dus hij nam aan dat het zo was. Het maakte niet uit. Het waren er voldoende om daarheen te gaan. Hij stond op en ging zijn kantoor uit. Christel, zijn secretaresse, was er nog niet, dus hij schreef een briefje en vroeg haar zodra ze er was de vluchten naar Östersund te checken en hem zo gauw mogelijk de resultaten door te geven. Terug in zijn kamer liet hij zich weer op zijn stoel zakken en dronk hij zijn koffie op. Intussen dacht hij na. Hij moest zijn team oproepen. Maar er waren twee dingen om over na te denken. Het eerste had ermee te maken dat Vanja had gesolliciteerd naar een fbi-opleiding in de Verenigde Staten. Ze was al door de eerste selectie en was nu een van de acht die nog in aanmerking kwamen. Er waren drie plaatsen. Torkel was er voor honderd procent van overtuigd dat Vanja er een van zou krijgen. Hij had haar zelf het
42
best denkbare getuigschrift gegeven. Met gemengde gevoelens, moest hij toegeven. Hij mocht Vanja graag, ze was een fantastische rechercheur, een belangrijk lid van het team en ze verdiende zeker de mogelijkheid om zich te ontwikkelen en vooruit te komen. Maar het hield wel in dat hij haar zou kwijtraken. Drie jaar zou ze weg zijn. Drie jaar zonder zijn beste onderzoeker. Torkel was al aan het zoeken naar een vervanger/opvolger, afhankelijk van de vraag of ze zou besluiten na Amerika bij hen terug te komen of na haar opleiding een andere weg zou inslaan. Hij had geen advertentie voor de functie gezet of bekendgemaakt dat hij een nieuwe kracht zocht. Aan de ene kant omdat er een microscopisch kleine kans was dat Vanja niet een van de drie uitverkorenen zou zijn. Aan de andere kant omdat hij een lange en moeizame procedure met in het ergste geval honderden sollicitaties wilde vermijden. Torkel was van plan feestelijk te bedanken voor allerlei dingen als dienstjaren, formele kwalificaties en een eventuele voorkeursbehandeling. Dat was vast in strijd met een hoop aanstellingsregels, maar die konden hem ook niet schelen. De Nationale Recherche was een team. Zijn team. Hij was van plan te kiezen wie hij wilde. Wie je was, deed uiteindelijk meer ter zake dan wat je had gedaan. Ja, je moest natuurlijk een uitzonderlijk goede rechercheur zijn, maar dat was niet genoeg. Je moest ook iets anders hebben. Iets wat moeilijker te definiëren was. Je moest in het team passen. Torkel kende persoonlijk een heel stel ervaren politiemensen die al vijf, tien, twintig jaar in dienst waren en die waarschijnlijk in puur politioneel opzicht uitstekend werk zouden doen, maar hij zag geen van hen echt deel uitmaken van zijn team. De meesten waren bovendien mannen, en Torkel wist heel zeker dat hij Vanja wilde vervangen door een andere vrouw. Niet om aan een quotum te voldoen of omdat een of ander gelijkberechtigingsplan dat vereiste, maar om de eenvoudige reden dat zijn ervaring leerde dat gemengd personeel beter werkte. Hij wist waar dit heen ging. Zijn gedachten keerden steeds terug naar een sollicitatie van een jonge vrouw die net klaar was met haar aspirant-opleiding in Sigtuna.
43
Jennifer Holmgren. Ze had hem een paar weken geleden geschreven. Zomaar. Ze had uitgelegd hoe graag ze bij de Nationale Recherche wilde werken en waarom, en iets in haar sollicitatie sprak Torkel direct aan. Er spraken betrokkenheid en vastberadenheid uit. Niet in de organisatie opklimmen of formeel promotie maken, maar je ontwikkelen, groeien, met de besten werken om te leren. Toen Vanja had verteld dat ze bij Quantico had gesolliciteerd, had Torkel Jennifer bij zich geroepen voor een kort gesprek. Niet omdat hij serieus dacht dat ze een geschikte vervanger zou zijn, maar vooral omdat hij nieuwsgierig was geworden. Ze had hem niet teleurgesteld. Ze was sociaal, gedreven, betrokken. Torkel had het gevoel dat ze zich moest inhouden om niet over te borrelen van enthousiasme toen ze vertelde wat politiewerk volgens haar moest inhouden. Ze deed hem denken aan Vanja toen hij haar voor het eerst ontmoette, en dat was de beste beoordeling die ze kon krijgen. Wat natuurlijk tegen haar sprak, waren haar jeugd en het feit dat ze iedere ervaring miste. Daar kon hij problemen mee krijgen als hij zou besluiten het met haar te proberen. Maar je kon het ook omkeren en zeggen dat ze zich, doordat ze nog niet aan bepaalde ingesleten patronen vastzat, niet tegen nieuwe ideeën zou verzetten met het argument ‘maar we hebben het altijd zo gedaan’. Ze was open en vormbaar. Vanja zou over ongeveer een week bericht krijgen en in november vertrekken. Het zou niet verkeerd zijn er nu al een eventuele vervanger bij te halen. Torkel besloot Sigtuna te bellen en te kijken of hij Jennifer daar los kon maken. Het tweede probleem waar hij zich een mening over moest vormen, was Sebastian. Sebastian Bergman. Hopeloos, maar briljant. Bij de vorige twee onderzoeken had hij zich in het team weten te werken. Niemand had hem daar eigenlijk willen hebben, maar hij was beide keren nuttig geweest. Daar bestond geen twijfel over. Vooral de laatste keer. Hij had Vanja’s leven gered.
44
Tegelijkertijd veroorzaakte zijn aanwezigheid conflicten die de groep niet kon gebruiken. Een moordonderzoek was altijd belastend en met Sebastian erbij werd het onvermijdelijk zwaarder dan nodig was. Met zijn arrogantie, zijn egoïsme en zijn totale gebrek aan belangstelling voor zijn omgeving was hij een voortdurende bron van irritatie. Hij was net een zwart gat dat de energie uit alle aanwezigen dreigde te zuigen en de groep van binnenuit kapot dreigde te maken. Een perfecte conflicthaard. Voors en tegens. Moest hij Sebastian er weer bij halen? Besluit, besluit. Als Vanja hem inmiddels niet had geaccepteerd, zou Torkel er niet eens over nadenken. Maar de laatste keer dat hij er met haar over sprak, leek ze bijna uit te zien naar de mogelijkheid om weer met Sebastian te werken. Billy mocht hem wel. Torkel in zijn hart ook, al kon hij zich er waanzinnig aan ergeren hoe moeilijk zijn vroegere vriend het zichzelf kon maken in elke situatie waar hij maar in terechtkwam. Ursula had het vermogen zich op de essentie te concentreren en zich niet te laten provoceren. Zij raakte eerder geïrriteerd als ze voor een voldongen feit werd gesteld, als ze voor haar gevoel geen deel had uitgemaakt van de besluitvorming. Als hij maar uitlegde hoe en waarom hij het wilde, zou Ursula zich niet tegen zijn besluit verzetten. Zes begraven lichamen riepen op het eerste gezicht niet onmiddellijk om de competenties van Sebastian Bergman. Maar zes begraven lichamen betekenden een serie- of massamoordenaar, en niemand in Zweden wist daar meer van dan Sebastian. Besluit, besluit. Torkel nam besluiten. Eerst Sigtuna. Dan de trap af naar Ursula en zorgen dat ze zich bij de besluitvorming betrokken voelde. Daarna Vanja, Billy en ten slotte Sebastian. Zo zou hij het doen. Zijn hand ging naar de telefoon.
45
R ‘Je moet hier weg.’ Sebastian drukte het botermesje terug in het kuipje op tafel en keek naar Ellinor, die haar koffiekopje in de vaatwasser zette. Hij had gewacht met het zeggen. Ze was het weekend vrij geweest en Sebastian wilde onder geen beding achtenveertig uur ruzies, verwijten, tranen en woede, die erop uitdraaiden dat hij haar er fysiek uit moest gooien. Nu moest ze naar haar werk en ze was echt heel plichtsgetrouw. Ze zou vast niet zo op het laatste moment thuisblijven. Als wat hij zei al tot haar doordrong. Dat was niet zeker. ‘Grapjas,’ antwoordde ze, zonder hem zelfs maar een blik waardig te keuren, en ze bevestigde zijn bange vermoedens. ‘Nee, ik méén het. Je moet zelf weggaan, anders gooi ik je eruit.’ Ellinor deed de vaatwasser dicht, kwam overeind en keek hem met een geamuseerd lachje om haar lippen aan. ‘Maar jochie toch, hoe zou je het zonder mij redden?’ ‘Ik zou het uitstekend redden,’ antwoordde Sebastian, en hij onderdrukte een beginnende irritatie in zijn stem. Hij had er de pest aan als ze met hem praatte alsof hij een kind was. ‘Grapjas,’ constateerde ze weer, en ze liep naar de tafel en streelde vluchtig met haar handpalm over zijn wang. ‘Je moet je scheren; je schuurt,’ zei ze glimlachend, en ze boog voorover en kuste hem op zijn mond. ‘Tot vanavond.’ Ze ging de keuken uit en Sebastian hoorde haar de badkamer in gaan. De inmiddels bekende geluiden maakten hem duidelijk dat ze haar tanden poetste. Hij zuchtte zwaar. Het was gegaan zoals het altijd ging. Wat had hij dan gedacht? Elk gesprek met Ellinor dat niet over alledaagse banaliteiten ging, verliep in cirkels. Ze luisterde nooit naar hem. Niet naar wat hij echt zei. Alles werd in haar eigen voordeel opgevat. Als ze wat hij zei niet in iets positiefs voor zichzelf kon veranderen, verkoos ze domweg het helemaal niet tot zich te laten doordringen. Zoals nu. Je moet eruit. Het was niet mis te verstaan. Het was duidelijk. Het was de realiteit.
46
Maar de realiteit was in Ellinors wereld niet iets exacts of constants. Ze kon die helemaal naar haar eigen wensen omvormen. Hij had haar al veel te vaak laten ontsnappen. Maar nu niet meer. Deze keer zou hij haar dwingen te luisteren. Hij liet zijn irritatie en frustratie de vrije loop, stond op van de ontbijttafel en liep naar de badkamer. Hij deed de deur open – ze deed hem nooit op slot – en ging in de deuropening staan. Ellinor keek hem via de spiegel aan. ‘Wil je niet weten waar ik donderdagnacht was?’ Ellinor poetste door, maar haar blik in de spiegel was duidelijk. Nee, dat wilde ze niet. ‘Wil je niet weten waarom ik niet thuis ben gekomen?’ Ellinor spuugde in de wastafel, zette de tandenborstel terug in het plastic bekertje op het planchet en veegde haar mond af aan een van de gestreepte badstofhanddoeken die ze van haar werk had meegenomen. ‘Je had vast je redenen,’ zei ze, en ze wurmde zich langs Sebastian naar de hal. ‘Ja, de reden heette Gunilla, zevenenveertig jaar, verpleegkundige.’ ‘Ik geloof je niet.’ ‘Waarom niet?’ ‘Omdat je nooit zo met me zou omgaan.’ ‘Ja, dat zou ik wel.’ Ellinor schudde haar hoofd terwijl ze haar jas aantrok. ‘Nee, dat zou je niet. Want dat zou betekenen dat je mij zou willen kwetsen, en waarom zou je dat willen?’ Sebastian keek naar haar terwijl ze bukte en met snelle rukken haar laarzen aantrok. Ze verloor de greep op het leer en moest opnieuw beginnen. Nog meer geruk. Alsof ze vocht om de controle niet te verliezen. Sebastian merkte dat zijn irritatie minder werd en dat er een zeker medelijden voor in de plaats wilde komen. Daar verzette hij zich tegen. Hij moest vastbesloten zijn. Toch hoorde hij tot zijn teleurstelling dat zijn stem milder klonk. ‘Dat wil ik niet. Ik wil alleen maar dat je begrijpt dat je hier niet meer kunt wonen.’ ‘Waarom niet?’ ‘Het was een vergissing. Je had nooit bij me in mogen trekken.
47
Het is mijn fout. Ik voelde een soort… ik weet niet… schuld. Ik dacht een tijdje dat ik dit wilde, maar dat is niet zo.’ Voor de eerste keer sinds ze in de hal waren, keek Ellinor hem aan. ‘We hadden het toch goed?’ ‘We hadden helemaal niks.’ Ellinor reageerde met zwijgen. Sebastian meende tranen in haar ogen te kunnen zien. Begon hij tot haar door te dringen? Hoewel hij meer had geredeneerd dan hij van plan was geweest. Eindelijk dan. Nu was het zaak haar geen kans te geven zijn woorden verkeerd te interpreteren. Hij moest de boodschap erin hameren. ‘Je bent als het ware een huishoudster die ik naai. Ik geef niks om jou en jij geeft zoveel om mij dat het niet meer gezond is.’ Ellinor gaf geen antwoord, maar Sebastian zag een kleine verandering in haar blik. Die werd iets harder, begon te glinsteren op een manier die hij nog niet eerder bij haar had gezien. Hij kreeg het gevoel dat iemand anders haar ooit ziek had genoemd. Misschien wel meerdere anderen, meerdere keren. Duidelijk was dat het haar niet beviel. ‘We praten er vanavond wel over.’ Een harde klank in haar stem, die hij ook nog nooit had gehoord. Ze had voor één keer geluisterd. Nu niet loslaten. ‘Nee, we hoeven niet te praten. Het is simpel. Je gaat eruit. Je had hier nooit in moeten trekken.’ ‘Nogmaals: tot vanavond.’ Ellinor deed de deur open en verdween in het trappenhuis. Geen kusje voordat ze wegging. Dat was al iets. Maar de slag was nog lang niet gewonnen. Als Sebastian haar goed kende, zou ze vanavond thuiskomen met een verzoeningscadeautje, heerlijk eten klaarmaken, haar excuses aanbieden omdat ze ruzie hadden gemaakt, zo dom! Ze zou willen vrijen en het willen vergeten. En de kans bestond dat het haar zou lukken. Ze wist op de een of andere manier altijd om zijn verzet heen te komen. Hij mocht haar domweg geen kans geven. Wat Ellinor bij zich had gehad toen ze bij hem introk, paste in een gewoon handbagagekoffertje. Ze was wel een paar keer naar haar flat geweest om spulletjes te halen die ze nodig had, maar ze
48
had niet veel bezittingen bij Sebastian liggen. Het zwarte koffertje waarmee ze was gekomen en een papieren tas waren genoeg. Hij zou voor haar inpakken. Voldaan over zijn voornemen ging hij naar binnen, maar van uitvoering kwam nog niets, want zijn mobiel rinkelde. Sebastian voelde snel in de zakken van zijn jas en viste hem op. Hij keek op het display. Hij was bang dat het Ellinor was, maar het was Torkel. Tot zijn verbazing ging er een gevoel van hoop door hem heen voordat hij opnam. Hij werd niet teleurgesteld. Zes doden. Storulvån. Over drie uur vlogen ze naar Östersund. Terwijl hij inpakte, was het alsof hij vijftien jaar terugging in de tijd. Gauw het hoogstnoodzakelijke in een koffer stoppen, niet weten hoe lang hij weg zou blijven, hopen dat hem een uitdaging wachtte. Hij had er al heel veel jaren geen bewuste gedachte meer aan gewijd, maar nu, nu hij tussen zijn kast en de open koffer op zijn bed heen en weer liep, realiseerde hij zich: hij had het gemist. Hij zou niet alleen zijn kennis en vaardigheden kunnen inzetten. Hij zou dat samen met Vanja doen. Bovendien had hij zich van Ellinor ontdaan. Beter kon niet.
R Shibeka was ’s morgens vroeg opgestaan. Ze had haar geliefde zonen wakker gemaakt en hen laten ontbijten. Vers gebakken roht, het zoete brood van tarwemeel, yoghurt en kardemom, geserveerd met chai en een bord gedroogde abrikozen, die ze op de markt had gekocht. Daarbij kregen beide jongens Frosties en melk. Toen ze klein waren, had Shibeka zich voorgenomen dat er ook Zweeds eten op de ontbijttafel moest staan, en ze hadden allebei zonder aarzelen Frosties gekozen. Waarschijnlijk vooral omdat dat zoet was, maar vast ook omdat ze de grote tijger mooi vonden die op de doos prijkte. Ze had een paar pogingen gedaan om andere, gezondere cornflakes op tafel te krijgen, maar tevergeefs. Mehran had sportdag. Ze hadden les in oriëntatie en ze maakte
49
een lunchpakketje voor hem klaar. Eyer keek jaloers toe toen ze de plastic doosjes met korma van gisteren in Mehrans tas stopte. Hij vroeg meteen of hij ook wat van zijn lievelingsgerecht mee mocht nemen. Ze glimlachte naar hem. Dat was typisch Eyer. Hij was altijd degene die het ervan nam, die steeds meer uit het leven probeerde te halen. Mehran was serieuzer, teruggetrokkener, lang niet zo spraakzaam. Ze schudde haar hoofd. ‘Er is ook nog wat voor jou, maar dat krijg je als tussendoortje als je thuiskomt.’ Eyer knikte en ging door met zijn Frosties. Shibeka keek naar hen terwijl ze zaten te eten. Haar jongens. Het hele weekend was ze vertwijfeld geweest. Moest ze het vertellen? Mehran was zo groot dat hij het eigenlijk hoorde te weten; misschien moest hij zelfs wel met haar meegaan. Het woord voor haar doen. Haar beschermen. Maar dat wilde ze niet. Ze wilde hén beschermen. Alléén met die man praten. Negen jaar geleden zou dat niet eens in haar zijn opgekomen. Het bestond in haar wereld niet dat een vrouw zo kon doen als zij nu deed. Het was schandelijk wat ze wilde doen, maar tegelijkertijd was het heel bevrijdend. Ze was trots op zichzelf, al voelde ze zich vanbinnen schuldig. De jongens maakten zich klaar om naar school te gaan. Meestal waren ze met vrienden. Ze kuste hen beiden op het voorhoofd en deed de deur open. Ze liepen de trappen af; ze zag hen niet meer, maar bleef in de deuropening naar hen staan luisteren, iets langer dan normaal. Ze had toch twee geweldige kinderen. Respectvol en beleefd, niet zoals sommige kinderen van haar vrienden, bij wie de botsing tussen de gewoonten van het oude en het nieuwe land vaak tot conflicten leidden. Ze wilde graag geloven dat het door haar kwam. Ze probeerde hun echt te leren het beste uit beide culturen te halen. Dat was niet eenvoudig. Maar ze probeerde het wel. Ze ging naar binnen en dronk het laatste beetje lauwe thee op. Ze nam een stukje roht. Het smaakte lekker zoet. Toen ging ze naar haar kledingkast en begon zich aan te kleden. Ze was niet van plan zich uit te dossen, maar ze wilde er wel betrouwbaar uitzien. Hij moest haar serieus nemen. Ze besloot een zwarte sjaal om haar hoofd te slaan om haar haar te verbergen. Ze was immers
50
in de rouw, ook al was het al lang geleden. Ze zou te vroeg komen, maar ze was te rusteloos om nog langer thuis te blijven. Ze pakte haar ov-kaart en ging op weg. Het metrostation was tien minuten lopen. Als ze iemand tegenkwam die ze kende, zou ze zeggen dat ze naar de markt ging om boodschappen te doen, en dan moest ze maar hopen dat diegene niet met haar mee wilde. Het zou een leugen zijn. Maar soms waren leugens noodzakelijk. De blauwe lijn ging rechtstreeks naar het centrale metrostation, dus ze hoefde niet over te stappen. De trein was halfvol. Het drong tot haar door dat ze geen contact met de man kon opnemen als ze het café niet kon vinden. Ze had geen mobiele telefoon. Ze had nooit gedacht dat ze er een nodig zou hebben. De kinderen hadden er wel allebei een. Zij hadden die nodig. In Zweden hadden alle kinderen een mobiel. Misschien had ze er een van hen moeten lenen? Maar dat zou raar zijn geweest en dan waren ze vragen gaan stellen, vragen die ze niet wilde beantwoorden. Niet op dit moment in elk geval. Er was veel waar ze niet aan had gedacht. Ze was er zo op gericht geweest überhaupt een reactie te krijgen dat ze er nu, nu het na al die tijd eindelijk zover was, eigenlijk niet goed op voorbereid was. Shibeka besloot dat ze, als haar onderneming een vervolg zou krijgen, haar eigen mobiele telefoon zou aanschaffen. Sommigen van haar vriendinnen, en vooral hun mannen, zouden dat maar niets vinden. Maar ze zouden het sowieso maar niets vinden wat ze nu aan het doen was. Helemaal niets.
R ‘Wil je dat ik mee naar binnen ga?’ My zette met een druk op de knop de motor uit en keek Billy aan, die op de stoel naast haar zat. Ze stonden voor terminal 4 van vliegveld Arlanda. Billy wierp een snelle blik op zijn horloge. Het vliegtuig ging over drie kwartier. ‘Nee, dat hoeft niet. Het is hier ook nog reteduur om te parkeren.’ ‘Oké.’
51