Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
Bijlage 1:
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo (milieu)
Bijlage behorende bij de omgevingsvergunning: Nummer: 612990
Bedrijfsgegevens Naam: Adres: Postcode: Plaats:
G.H. Bakker Oostereind 31 7843 PG Erm
INHOUD OVERWEGINGEN Onderdeel Inleiding/projectomschrijving Huidige vergunningsituatie Nieuwe gevraagde vergunningsituatie Bevoegd gezag Samenhang met overige wet- en regelgeving Activiteitenbesluit milieubeheer Coördinatie met de Waterwet Toetsingskader Milieu Afvalwater Lozingssituatie Geluid Algemeen Representatieve bedrijfssituatie Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Maximaal geluidsniveau Incidentele bedrijfssituatie Indirecte hinder Conclusies Overige aspecten Toekomstige situatie Algehele conclusie
Pagina 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4 4 5 5 5
Pagina 1 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
Inleiding/projectomschrijving De heer G. Bakker exploiteert op het adres Oostereind 31 in Erm een hondenkennel. In de inrichting worden Duitse herdershonden gefokt. De honden die worden ingezet voor de fokkerij zijn keurfokhonden. Het aantal herdershonden dat maximaal binnen de inrichting wordt gehouden is 11 ouderhonden, 9 jonge honden en 10 puppies. Huidige vergunningsituatie Voor de hondenkennel is op 27 september 2004 een oprichtingsvergunning verleend voor het houden van 20 Duitse herders. Deze honden worden binnen gehouden en opgefokt. Sinds het van kracht worden van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 is deze vergunning van rechtswege komen te vervallen. Sindsdien is het Activiteitenbesluit op het bedrijf van toepassing. Nieuwe gevraagde vergunningsituatie Een nieuwe oprichtingsvergunning wordt aangevraagd voor het houden van honden in de buitenlucht. De aanvraag van 2 november 2012 heeft betrekking op een inrichting als bedoeld in de volgende categorieën van Bijlage I onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht: Categorie 8.1. Inrichtingen voor: a. het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren; Categorie 8.3. Als categorieën vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit, worden inrichtingen aangewezen voor: a. het in de buitenlucht houden van honden of roofvogels of vogels van de familie papegaaien, lori’s, kaketoes, pelikanen, kraanvogels, pinguïns, parelhoenders, reigers en roerdompen en het geslacht pauwen. Bevoegd gezag In bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt voor het onderdeel milieu bepaald wie het bevoegd gezag is, voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Binnen de inrichting worden honden in de buitenlucht (categorie 8.3 onder a) gehouden; Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij horende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen. SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING Activiteitenbesluit milieubeheer De inrichting is op basis van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een inrichting type C. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit dit besluit en de bijbehorende ministeriële regeling rechtstreeks van toepassing zijn. Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteit(en) - moet worden voldaan aan het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling. Daarnaast gelden de algemene bepalingen in hoofdstuk 1, afdelingen 2.1 tot en met 2.4 en 2.10 van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 6 (overgangsbepalingen), voor zover dit betrekking heeft op de activiteiten of deelactiviteiten van de inrichting, zoals aangevraagd. De aanvraag voor een omgevingsvergunning is voor deze activiteiten aangemerkt als de melding op grond van het Activiteitenbesluit. In de vergunning worden alleen voorschriften voor aspecten en activiteiten opgenomen die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling en/of niet van toepassing zijn op type C-inrichtingen. Coördinatie met de Waterwet Vanuit de inrichting is geen sprake van een directe lozing op het oppervlaktewater
Pagina 2 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
TOETSINGSKADER MILIEU De aanvraag heeft betrekking op het veranderen en het veranderen van de werking van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo, met inachtneming van artikel 2.6 (revisievergunning). De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van de ingediende aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens concluderen wij dat de aangevraagde verandering hieraan in samenhang met het verbinden van voorschriften aan de vergunning, voldoet. Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij: de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken; met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden; de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen. In de onderstaande hoofdstukken wordt dit nader toegelicht, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op de beslissing van invloed (kunnen) zijn. AFVALWATER Lozingssituatie Binnen het bedrijf komt afvalwater vrij afkomstig bij het schoonmaken van de kennels. Het afvalwater gaat via een putje naar het riool. Hemelwater afkomstig van daken en terrein van de inrichting wordt geloosd op de bodem/sloot. Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater zijn de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en bijbehorende Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing GELUID Algemeen De reguliere werktijden zijn van zondag tot en maandag van 08.30 tot 01.00 uur. De belangrijkste geluidsbronnen van het bedrijf bestaan uit: - aan- en afvoerbewegingen personenauto’s en bestelwagens; - hondengeblaf. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport uitgevoerd door Bloemberg Akoestiek, projectnummer 1043-2013 d.d. 9 april 2013 Dit rapport maakt onderdeel uit van de aanvraag. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie (de geluidsemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt). Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Representatieve bedrijfssituatie. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Voor de beoordeling van mogelijk directe geluidhinder ten gevolge van de inrichting wordt uitgegaan van hoofdstuk 4 en hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder te noemen: de Handreiking). In de Handreiking is bepaald, dat zolang er geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld (zoals het geval is in de gemeente Coevorden), bij het opstellen van de geluidsvoorschriften gebruik moet worden gemaakt van de systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn opgenomen. De maatgevende beoordelingspunten zijn gelegen binnen de invloedsfeer van geluid door het wegverkeer over de Oude Rijksweg en de Provinciale weg N34. Naar ons oordeel moet het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) van de inrichting worden getoetst aan de geluidsrichtwaarden geldend voor: ‘Rustige woonwijk, weinig verkeer’. Voor deze woonomgeving gelden per periode de volgende richtwaarden in dB(A): 45 (dag), 40 (avond) en 35 (nacht), op de gevel van de dichtstbijzijnde woningen. Pagina 3 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
Onder representatieve bedrijfsomstandigheden bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen ten hoogste 42 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 32 dB(A) in de nachtperiode. Deze niveaus zijn inclusief toeslag van 5 dB voor impulsachtig geluid. Hiermee wordt voldaan aan de voorgestelde richtwaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) uit de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" van oktober 1998 (handreiking). Maximaal geluidsniveau (LAmax) Op basis van de beschikbare kennis omtrent hinder door maximale geluidniveaus (LAmax), wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidniveaus (LAmax) ter plaatse van de gevels van woningen van derden niet hoger mogen zijn dan de volgende grenswaarden: 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Uit het akoestisch rapport blijkt dat aan deze grenswaarden voor het maximale geluidsniveau (LAmax) op alle toetspunten kan worden voldaan. Incidentele bedrijfssituatie Dit is de situatie, waarbij de jonge honden in de nachtperiode in de buitenverblijven van kennel A verblijven en ook een bepaalde tijd blaffen. Dit komt twee keer per jaar in de nachtperiode voor en is vergunbaar. Voor deze activiteiten wordt in de vergunning een aangepaste normstelling opgenomen. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) tijdens de incidentele bedrijfssituaties, is op het maatgevende beoordelingspunt in de nachtperiode 40 dB(A). Dit niveau is inclusief toeslag van 5 dB voor impulsachtig geluid. Maximaal geluidsniveau (LAmax) Het maximale geluidniveau (LAmax) op dit beoordelingspunt tijdens deze situatie is in de nachtperiode 63 dB(A). Indirecte hinder Voor de beoordeling van de indirecte hinder is aansluiting gezocht bij de “Circulaire beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening” en de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998. De indirecte hinder dient te worden beschouwd van het moment dat deze de inrichting verlaat tot het moment dat deze is opgenomen in het “heersende verkeersbeeld”. Dit wordt o.a. vertaald als het traject waarbinnen het inrichtingsverkeer nog op snelheid komt of afremt, of het traject tot de eerste kruising met een hoofdweg. De Circulaire geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting, ministerie van VROM, 29 februari 1996, sluit voor de beoordeling van de verkeersaantrekkende werking aan bij de systematiek ingevolge de Wet geluidhinder. Dit houdt in dat het equivalente geluidniveau wordt getoetst. Hiervoor geldt een voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde en een maximale grenswaarde van 65 dB(A). De inrichting wordt ontsloten aan de oostzijde. De verkeersbewegingen gaan over de Hengstmeerweg en het Oostereind. Het equivalente geluidniveau ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting tijdens de representatieve bedrijfssituatie bedraagt ter plaatse van de dichtstbijgelegen geluidgevoelige bestemmingen (Oostereind 22 en 33) ten hoogste 32 dB(A) in de dagperiode, 31 dB(A) in de avondperiode en 25 dB(A) in de nachtperiode. Daarmee voldoet de inrichting aan de gestelde voorkeursgrenswaarden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Conclusies Ten aanzien van de normale en incidentele geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Aangezien afdeling 2.8 Geluidhinder in het Activiteitenbesluit niet van toepassing is voor type C – bedrijven zijn aan de vergunning geluidsvoorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld ter plaatse van de gevel van woningen van derden. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de aangevraagde/gewenste geluidsruimte.
Pagina 4 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
OVERIGE ASPECTEN Toekomstige situatie Er zijn redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten ten aanzien van de inrichting of ten aanzien van de omgeving, die voor de beoordeling van belang zijn. Zienswijzen Tegen de aanvraag en de ontwerpbeschikking zijn zienswijzen naar voren gebracht door H. Martens van Slichting Univė Rechtshulp te Assen namens H. Schutrups, wonende Oostereind 22 te Erm. Deze hebben wij op 17 juli 2013 ontvangen. De zienswijzen zijn binnen de daarvoor beschikbare termijn ingediend en derhalve ontvankelijk en in behandeling genomen. Achtereenvolgens zijn de zienswijzen weergegeven, direct gevolgd door onze reactie. A In het rapport van bureau 1232 wordt opgemerkt dat onduidelijk is hoe de beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie tot stand is gekomen en dat een deel gebaseerd is op de opgave van de exploitant. Zie onze beantwoording betreffende de door het bureau 1232 genoemde punten. Met name punt E1.1. B Het komt geregeld voor dat een hond langdurig buiten op het terrein van de inrichting blaft zonder dat wordt ingegrepen. Wij verwijzen naar ons antwoord op punt E1.2 C In het rapport van Bloemberg Akoestiek (pag. 5) wordt gesteld dat de begroeiing op de terreingrenzen voorkomt dat de meeste honden in de buitenverblijven zicht hebben op de passanten aan de Hengstmeerweg. Maar de honden slaan ook aan op geluid van passanten, zoals fietsende scholieren die frequent van het pad gebruik maken. Juist de honden die in de buitenverblijven aan de oostzijde verblijven veroorzaken voor cliënt de meeste overlast. Overigens kan cliënt de honden wel zien als hij er langs fietst, dus veel afschermende werking is er niet. De uitloop van de hondenverblijven worden bewaakt en hierbij worden rumoerige honden, die veelvuldig blaffen, tot de orde geroepen en, indien dat niet werkt, naar een binnenverblijf gebracht. D Op pagina 5 bovenaan het rapport van Bloemberg Akoestiek wordt aangegeven dat het hondengeblaf tijdens de omschreven momenten verwaarloosbaar is. Maar als de honden worden in- en uitgeladen is er veel geblaf. Als de aanhangwagen achter de auto wordt geplaatst slaan ze al aan. Voor de honden weg zijn is er ongeveer een half uur verstreken. Het in- en uitladen van honden gebeurt ongeveer 4 keer per week rond 19.00 uur. Als de honden worden uitgelaten blaffen de andere honden al omdat zij weten dat zij later worden uitgelaten. Volgens de aanvrager blaffen de honden zowel bij het in- en uitladen en wanneer ze worden uitgelaten niet of nauwelijks. Gebeurt dit wel dan straft de inrichtinghouder dit onmiddellijk af. E Het akoestisch rapport bij de aanvraag is door reclamant ter beoordeling voorgelegd aan bureau 1232, akoestiek/bouwfysica/installatietechniek. Dit kwam met de volgende opmerkingen: 1. Representatieve bedrijfssituatie 1.1: Algemeen In het algemeen is onduidelijk hoe de beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie tot stand is gekomen. Een deel van de waarnemingen omtrent het beschreven gedrag van de honden is waarschijnlijk gebaseerd op eigen waarnemingen door de onderzoeker, maar een deel lijkt ook gebaseerd op opgave van de exploitant/beheerder. Met name voor subjectievere waarnemingen kan hierdoor een gekleurd beeld ontstaan zijn. Zo wordt op meerdere punten in de beschrijving gesteld dat honden niet of nauwelijks blaffen, dat personeel direct ingrijpt of dat bijdragen verwaarloosbaar zijn. Over dit onderwerp wordt opgemerkt dat als bijdragen al verwaarloosbaar zijn, bijvoorbeeld door de gehanteerde werkwijzen en/of effectief ingrijpen van personeel, het resultaat ook geborgd zal moeten worden door eisen te stellen aan opleiding, ervaring en werkwijze van het personeel. Een dergelijke borging ontbreekt voor alsnog. Pagina 5 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
De representatieve bedrijfssituatie is tot stand gekomen in gezamenlijk overleg tussen de heer G. Bakker, exploitant/ beheerder van de inrichting, en de heer R. Laan, onderzoeker van Bloemberg Akoestiek. De representatieve bedrijfssituatie heeft in dit geval betrekking op een voor de geluiduitstraling kenmerkende bedrijfsvoering bij volledige capaciteit van de inrichting, met de nadruk op ‘volledige capaciteit’. De heer G. Bakker van de Duitse Herderkennel ‘Vom Haus Lacherom’ is een erkend hondenfokker, aangesloten bij een, door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland, erkende rasvereniging, waarbij onder andere een positieve maatschappelijke inbedding van het hondenbezit wordt bevorderd en de wettelijke regels en uitvoeringsvoorschriften vooral op het gebied van gezondheid, gedrag en welzijn van de honden wordt uitgevoerd. 1.2: Blaffen buitenterrein In paragraaf 5.3 van Rapport Bloemberg is gesteld dat het hondengeblaf op het buitenterrein van de inrichting verwaarloosbaar is (pag. 5, eerste alinea). Opgemerkt wordt dat de bijdrage van het hondengeblaf op het buitenterrein aan de equivalente geluidbelasting wellicht beperkt kan zijn, maar dat blaffen op het buitenterrein wel optreedt. In hoeverre die bijdrage verwaarloosbaar is, kan slechts blijken uit berekeningen. Daarbij moet bedacht worden dat honden op het buitenterrein veelal onder stressvollere omstandigheden (zoals beschreven: dierenarts, ophalen nieuwe eigenaren) verkeren dan in de buitenverblijven en daardoor wellicht vaker en/of harder blaffen. Ook kan slechts uit onderzoek blijken in hoeverre de geluidproductie en de overdracht van piekgeluiden vanaf het buitenterrein verschilt van de overdracht vanaf de in het onderzoek gemodelleerde bronnen. In ieder geval kunnen honden op het buitenterrein zich op beduidend kortere afstand van de omliggende woningen bevinden dan de gemodelleerde geluidbronnen in het rekenmodel hetgeen kan leiden tot hogere piekgeluidniveaus dan berekend. Voor de berekening van de geluidsbelasting is in het geluidsrapport uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. De honden komen (een korte periode) op het buitenterrein als ze worden uitgelaten, naar trainingen of shows gaan, naar de dierenarts moeten of als ze worden opgehaald door de nieuwe eigenaren. Het hondengeblaf tijdens deze momenten is verwaarloosbaar, vanwege de blaftijd: hooguit 25 % van de opgegeven blaftijd (vermindering van minimaal 6 dB). Ook bij eventuele stressvolle momenten is de exploitant/ beheerder van de inrichting, de heer G. Bakker, altijd bij de honden aanwezig temeer om de honden te kalmeren, indien dit nodig is. Voor de berekening van de maximale geluidsniveaus is ook uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. De ‘beduidend korte afstand’ waarop gedoeld wordt bedraagt ongeveer 15 meter (gemeten vanaf het uiterste puntje van de grens van de inrichting, richting Oostereind 22 en 33). Indien op deze plek een hond zou blaffen, dan is het maximale geluidsniveau op het maatgevende beoordelingspunt 2 dB hoger. In dat geval zou nog steeds aan de grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus worden voldaan. Zoals aangegeven moet worden uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie, waarbij er geen honden blaffen op deze locatie. In het geluidsrapport zijn de juiste uitgangspunten gehanteerd. 1.3: Bewaakt terrein Onder het vierde aandachtspunt op pagina 5 van rapport Bloemberg wordt gesteld dat op een bewaakt terrein de honden minder vaak blaffen dan op een onbewaakt terrein. Hiermee wordt de indruk gewekt dat in de onderhavige situatie sprake is van een bewaakt terrein. De daarop volgende uitspraak "Deze poort is in elk geval gesloten als er geen medewerkers aanwezig zijn", lijkt strijdig met de gedachte van een bewaakt terrein waar rumoerige honden structureel en direct tot de orde worden geroepen. Daarbij moet worden bedacht dat sowieso vaststaat dat er rumoerige honden in de kennel aanwezig zijn, zie de laatste zin onder het derde aandachtspunt: "Er is geconstateerd dat slechts sporadisch een reactie van andere honden op een rumoerige hond optreedt". De exploitant/ beheerder van de inrichting, de heer G. Bakker, is nagenoeg het grootste gedeelte van de tijd aanwezig. De heer G. Bakker is hier ook woonachtig. Ongewenst bezoek wordt niet toegelaten. Hier wordt op toegezien. Met bewaakt terrein wordt ook beveiligd terrein bedoeld. 1.4: Uitlaten honden In de tweede alinea op pagina 6 van rapport Bloemberg wordt het uitlaten van de honden beschreven. Het uitlaten is echter niet in het rekenmodel verwerkt terwijl deze activiteit wel aan de inrichting is toe te rekenen. Er is geen reden te veronderstellen dat honden tijdens het uitlaten minder blaffen dan in het buitenverblijf. Gezien de beschreven tijdsduur van het uitlaten kan deze activiteit een relevante bijdrage leveren aan de equivalente geluidbelastingen op de gevels van de omliggende woningen. Ook kan
Pagina 6 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
slechts uit onderzoek blijken in hoeverre de geluidproductie en de overdracht van piekgeluiden tijdens het uitlaten verschilt van de overdracht vanaf de in het onderzoek gemodelleerde bronnen. De honden worden buiten de inrichtingsgrenzen uitgelaten over het onverharde pad vanaf de Oude Rijksweg richting de Marsdiek. Bij elke ronde worden er maximaal 2 tot 3 herdershonden uitgelaten. De honden blaffen dan niet of nauwelijks. Niet anders dan andere honden die in het openbaar worden uitgelaten. Gebeurt dit wel dan straft de exploitant/ beheerder dit onmiddellijk af. De geluidsproducerende activiteiten buiten de inrichtingsgrenzen hoeven niet te worden getoetst aan de richtwaarden. 1.5: Dagperiode vs avond- en nachtperiode Onderaan pagina 6 van rapport Bloemberg is een blaftijd van 5 % als uitgangspunt voor de dagperiode gehanteerd, o.a. gebaseerd op jurisprudentie. Vervolgens wordt de blaftijd voor de avond- en nachtperiode op 2 % gesteld. Dit wordt gemotiveerd met de opmerking "Gelet op bovengenoemde aandachtspunten en de constateringen tijdens het bezoek". Zowel de genoemde aandachtpunten als de in rapport Bloemberg beschreven constateringen tijdens het bezoek geven echter geen aanleiding te veronderstellen dat er een relevant verschil in blaftijd is tussen de dagperiode en de rest van het etmaal. De veronderstelde blaftijd van 2 % in avond- en nachtperiode is op geen enkele wijze gemotiveerd. Dit klemt te meer daar juist de geluidbelasting in de avondperiode kritisch is. Gezien de rekenresultaten (tabel 5.1. pagina 13) is te verwachten dat een hogere blaftijd in de avondperiode direct zal leiden tot een overschrijding van de door Bloemberg gehanteerde toetsingswaarde voor de avondperiode. Voor de berekening van de geluidsbelasting is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. Deze is in overleg met de exploitant/ beheerder vastgesteld. Voor de blaftijd is in de dagperiode uitgegaan van 5 % en in de avond- en nachtperiode van 2 %, omdat er dan veel minder prikkels zijn van buitenaf. Er zitten in de avond- en nachtperiode ook meer honden in de binnenverblijven. Overigens zijn deze tijden aan de ruime kant genomen, omdat de herdershonden in de avond- en nachtperiode nauwelijks (in elk geval veel minder dan de gehanteerde blaftijd van 2 %) blaffen. De inrichting is diverse malen bezocht door zowel de onderzoeker als door de gemeente. Hierbij is geconstateerd dat de honden nauwelijks of niet blaffen tijdens aanwezigheid van onbekenden. Een blaftijd van 5 % in de dagperiode en van 2 % in de avond- en nachtperiode zijn als maxima aangehouden. Deze uitgangspunten worden in de meeste akoestische literatuur over dit onderwerp aangehouden en zijn ook in voorkomende gevallen door de Raad van State geaccepteerd. In het artikel “Blaffende honden bijten niet” van M. Tennekes (blad Geluid nr. 1 d.d. maart 1998) zijn de resultaten van een uitgebreide (dossier)studie naar het blafgedrag van honden binnen verschillende kennels en het daarbij behorende bronniveau gepresenteerd. Het onderzoek wordt veelvuldig aangehaald in ambtsberichten. Uit de onderzochte akoestische rapporten blijkt dat de honden tussen de 3 en 5% van de dagperiode blaffen. In verschillende andere artikelen en onderzoeken wordt beschreven dat binnen een rustige kennel met gecontroleerd bezoek, waar mede tijdens voedertijden en bij buitenspelen in kleine groepen rekening wordt gehouden met eventuele agitatie van de honden, de blaftijdsduur effectief circa 1% of minder kan bedragen (“Bello blaft minder hard” van C. ter Stege (2002 Samson). 2. Incidentele bedrijfssituaties 2.1: Blaftijd jonge honden Als blaftijd van de jonge honden in de nachtperiode is uitgegaan van 2 %. Een deugdelijke onderbouwing voor dit percentage ontbreekt. Er worden alleen 2 tegenstrijdige stellingen gegeven. Enerzijds wordt gesteld dat jonge honden in de nachtperiode "ook een bepaalde tijd blaffen", anderzijds wordt gesteld dat jonge honden in de nachtperiode in de buitenverblijven komen "zolang ze in deze periode niet blaffen". Dit is inderdaad niet duidelijk verwoord in het rapport. Navraag leert dat de incidentele bedrijfssituatie in overleg met de exploitant/ beheerder is vastgesteld. Met een bepaalde tijd is bedoeld maximaal 2 % in de nachtperiode, die maximaal 2 keer per jaar voorkomt. Zie ook de beantwoording op punt E2.2. 2.2: Incidenteel karakter Incidentele bedrijfssituaties in de zin van de Wet milieubeheer dienen beperkt te zijn in het aantal dagen per jaar dat deze voorkomen {normaliter maximaal 12 dagen) en er dient inzicht te zijn in dat aantal. In rapport Bloemberg is alleen gesteld dat de incidentele bedrijfssituatie 2 maal per jaar voorkomt, maar er is niet aangegeven hoe lang een dergelijke periode dan duurt. Gezien de opmerking "tot een leeftijd van
Pagina 7 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
circa 5 tot 6 maanden" is in ieder geval duidelijk dat deze bedrijfssituatie een aanzienlijk deel van het jaar kan optreden en daarmee tot de representatieve bedrijfssituatie dient te behoren. Zie E2.1. De jonge honden kunnen tot een leeftijd van circa 5 tot 6 maanden in de nachtperiode in de buitenverblijven komen, zolang ze in deze periode niet blaffen. Dit is om de zindelijkheid te trainen. Tot deze leeftijd zijn de jonge honden nog niet gevoelig voor prikkels van buitenaf. Dit wordt anders zodra ze de leeftijd van circa 5 tot 6 maanden bereiken. Vanaf dat moment mogen ze in de nachtperiode niet meer naar buiten. Dus op het moment dat de jonge honden gaan blaffen in de nachtperiode gaan ze de volgende nacht naar binnen. Dit betekent dat deze situatie maximaal 2 nachtperiodes per jaar optreedt. 3. Grenswaarden 3.1: Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau In rapport Bloemberg worden m.b.t. de beoordeling van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus de begrippen richtwaarde en grenswaarde door elkaar gebruikt. Hierdoor ontstaat onduidelijkheid en worden verkeerde conclusies getrokken. Volgens de systematiek van de Circulaire Industrielawaai dient het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau t.g.v. de inrichting en in eerste instantie te worden getoetst aan de in de Circulaire aanbevolen richtwaarden. Deze richtwaarden worden uitsluitend ontleend aan de karakterisering van de omgeving volgens onderstaande tabel: Aard van de woonomgeving Landelijke omgeving Rustige woonwijk, weinig verkeer Woonwijk in de stad
dag 40 45 50
Aanbevolen richtwaarde in dB(A) avond 35 40 45
nacht 30 35 40
Met betrekking tot deze karakterisering van de woonomgeving is in rapport Bloemberg aansluiting gezocht bij de richtwaarden overeenkomend met het type woonomgeving "Rustige woonwijk, weinig verkeer", e.e.a. vanwege de invloed van het geluid zoals veroorzaakt door het wegverkeer op de nabijgelegen wegen. Deze gedachte is onjuist. Bij de karakterisering van de woonomgeving speelt het wegverkeerslawaai geen rol. De onderhavige situatie is vertoont veel meer overeenkomst met de typering Landelijke omgeving zou ook als zodanig aangemerkt moeten worden. Overigens kan het geluiniveau t.g.v. het wegverkeer wel een rol spelen in de afwegingen om eventueel hogere grenswaarden te hanteren dan de richtwaarden. Van dergelijke afwegingen is niet gebleken. Vooralsnog dient derhalve te worden uitgegaan van de richtwaarden voor landelijk gebied. Deze richtwaarden worden zowel in de dag-, avond als nachtperiode overschreden. Het wegverkeerslawaai is wel degelijk van invloed voor de karakterisering van de woonomgeving. De maatgevende beoordelingspunten liggen binnen de invloedsfeer van geluid door het wegverkeer over de Oude Rijksweg en de Provinciale weg N34. Zie onze overwegingen. Wij zijn van mening dat de omgeving geluidtechnisch gezien daarom niet het karakter heeft van een landelijke omgeving. De aangevraagde geluidsbelasting voldoet aan de in de Handreiking genoemde richtwaarden. 3.2: Piekgeluidniveaus In rapport Bloemberg is gesteld dat de maximale geluidniveaus maximaal 70, 65 c.q. 60 dB(A) mogen bedragen in de dag-, avond- en nachtperiode. Ook dergelijke grenswaarden kunnen slechts op basis van een zorgvuldige afweging worden gehanteerd. Conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gelden in eerste aanleg streefwaarden die gelijk zijn aan het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau + 10 dB(A). Deze streefwaarden worden overschreden. Dat is aan het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag in de geluidvoorschriften voor de inrichting een grenswaarde voor maximale geluidsniveaus (LAmax) wil opnemen kan als ondergrens een waarde voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) van 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode worden aangehouden, zijnde de richtwaarde voor het LAeq+ 10 dB voor stille landelijke gebieden. Lagere maximale geluidsniveaus (LAmax) worden gezien de van nature aanwezige geluiden niet als hinderlijk beschouwd. Mede door de beperkte handhaafbaarheid voegen lagere grenswaarden niets toe aan het voorkomen of beperken van hinder. Het is dan ook niet zinvol lagere maximale geluidsniveaus (LAmax) in vergunningen op te nemen. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan, kunnen op basis van de afwijkingsbevoegdheid wegens bijzondere omstandigheden hogere maximale geluidsniveaus (LAmax) worden vergund. Op basis van de beschikbare kennis over hinder door maximale Pagina 8 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
geluidsniveaus (LAmax) wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidsniveaus (LAmax) echter niet hoger mogen zijn dan de volgende grenswaarden: • • •
70 dB(A) voor de dagperiode (7.00 uur - 19.00 uur); 65 dB(A) voor de avondperiode (19.00 uur - 23.00 uur); 60 dB(A) voor de nachtperiode (23.00 uur - 7.00 uur).
4. Bepalingsmethode geluidvermogen blaffen 4.1: Gemiddeld bronvermogen Lwr In paragraaf 4.1 van rapport Bloemberg is beschreven hoe het gemiddelde geluidvermogen van blaffende honden wordt bepaald aan de hand van de SEL-waarde. Zoals beschreven in rapport Bloemberg leidt deze bepalingsmethode tot een gemiddeld geluidvermogen bij een blaffrequentie van 1 blaf per seconde. Vervolgens zijn de berekeningen uitgevoerd op basis van de als uitgangspunt gehanteerde blaftijden. De ontbrekende parameter in het geheel is de werkelijke blaffrequentie. Indien de feitelijke blaffrequentie 2 blaffen per seconde bedraagt is het geluidvermogen 3 dB hoger. Naar verwachting is dan ook het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bij de omliggende woningen 3 dB hoger. In dat geval worden niet alleen de richtwaarden voor landelijk gebied overschreden maar ook de door Bloemberg gehanteerde toetsingswaarden. Een berekening op basis van SEL waarden {1 blaf/seconde) hoort gebaseerd op het aantal blaffen. Een berekening op basis van blaftijd, zonder nadere specificatie van het aantal blaffen per seconde, is onvoldoende voor een eenduidige beoordeling. In paragraaf 4.1 wordt voor de uitgewerkte meetresultaten van de bepaling van de bronvermogens verwezen naar bijlage 1 van rapport Bloemberg. Opmerkelijk is dat die meetresultaten geen relatie hebben met de beschreven methode op basis van SEL-waarden. In de meetresultaten is uitsluitend het momentane geluidniveau Lp gegeven, onduidelijk is op welke situatie dit momentane geluidniveau betrekking heeft en hoe hieruit de SEL-waarde is berekend. Zie onze beantwoording op E4.2. 4.2: Maximaal bronvermogen In tabel 4.3 op pagina 11 van rapport Bloemberg is het maximale bronvermogen van 113,2 dB(A) van blaffende honden gegeven. Gesteld is dat dit is gebaseerd op metingen ter plaatse, deze meetresultaten ontbreken in de bijlagen. Ook verdere informatie over de bepalingsmethode is nergens gegeven. Het gehanteerde bronvermogen van 113 dB{A) îs relatief laag vergeleken met literatuurgegevens zoals het artikel "Blaffende honden bijten niet", van M. Tennekes, blad geluid d.d. maart 1998. De gehanteerde waarde voor het maximale bronvermogen îs ook relatief laag in relatie tot het gemiddelde equivalente bronvermogen van 103 dB(A) bij 1 blaf per seconde. Er van uitgaande dat het overgrote deel van de geluidenergie van een blaf wordt geproduceerd binnen de integratietijd voor piekniveaus {meterstand Fast, integratietijd 125 msec), bedraagt het verschil tussen het equivalente bronvermogen (bij 1 blaf per 1000 mseconde) en het maximale bronvermogen (bij integratietijd 125 msec) een factor 1000/125 ofwel ca. 9 dB. Deze waarde geldt voor gemiddeld blaffen. Wanneer de variatie in blaffen in ogenschouw wordt genomen zou een beduidend groter verschil tussen equivalent bronvermogen en maximaal bronvermogen verwacht worden dan het door Bloemberg gehanteerde verschil van 10 dB. De SEL-waarde van een gemiddelde blaf is vastgesteld door gedurende een langere periode te meten, waarbij het aantal blaffen is geteld. Vervolgens is de SEL-waarde door 10*log n (n is het aantal blaffen) daar van af te trekken. Dit resulteert in een equivalent niveau van een gemiddelde blaf, uitgesmeerd over een tijdspanne van één seconde. Zie paragraaf 4.1 van het geluidsrapport. De gemeten bronsterkte van blaffende honden komt overeen met het akoestisch dossier van Jansen Raadgevend Ingenieursbureau. Dit bureau heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar het blafgedrag middels metingen. Deze metingen zijn uitgevoerd op diverse hondenpensions en kennels, aan diverse honden. De bronsterkte verschilt per hond, evenals de gemiddelde tijdsduur van een blaf. Zie ook het artikel ‘Akoestisch adviseur een hondenbaan?’, geluid nummer 1, maart 2006. De gehanteerde bronsterktes voor het equivalente geluidsniveau van 100 dB(A) en het maximale geluidsniveau van 113 dB(A) komen exact overeen met de waardes in de tabel van het genoemde artikel. Voor de berekening van de maximale geluidniveaus in de dagperiode is uitgegaan van de bijdrage van enkele bronnen welke overeenkomen met de meest relevante posities van blaffende honden in de buitenkennels. Deze bronnen hebben een bronsterkte van 113 dB(A) en zijn in de uiterste hoeken van de buitenkennel LAmaxbronnen gemodelleerd. Er kunnen weliswaar meerdere honden gelijktijdig blaffen, maar het maximale geluidniveau
Pagina 9 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
wordt bepaald door de honden die het hardst blaffen en zich op de kortste afstand danwel met de minste afscherming tot het beoordelingspunt bevinden. Gelijktijdigheid van de pieken (binnen de middelingtijd van de stand 'fast') zal nauwelijks voorkomen. Maximale geluidsniveaus worden bepaald door het hoogste Li te verminderen met de meteocorrectieterm Cm. Vervolgens is de overdracht van deze geluidbronnen naar de omgeving berekend conform methode II.8 van de genoemde handleiding in het rapport. 5. Rekenmodel 5.1: Dempingswaarden Op pagina 11 van rapport Bloemberg is gesteld dat de bronvermogens op basis van het aantal honden zijn aangepast door een negatieve waarde in te voeren voor de demping. Deze dempingswaarden zijn gegeven in bijlage 2 in de lijst van puntbronnen. Opmerkingen: Bron nr. 02 betreft 7 honden, de dempingswaarde zou dan -8,5 dB moeten bedragen de in het rekenmodel ingevoerde waarde bedraagt -7 dB. Bron nr. 03 betreft 3 honden, de dempingswaarde zou dan -5 dB moeten bedragen de in het rekenmodel ingevoerde waarde bedraagt +10 dB. Dit is terecht opgemerkt. Navraag bij de geluidsadviseur leert dat bij de rapportage per abuis de verkeerde (een oudere) bijlage 2 is toegevoegd. Het rapport is hier op aangepast, zie rapport versie 04 van 7 nov. 2013. Behalve dat bij bron nr. 03 de dempingswaarde -5 dB zou moeten bedragen is ook geconstateerd dat het geluidsvermogenniveau circa 13 dB lager ligt. Ook deze waarde is foutief ingevoerd. Het betreft namelijk de geluidsuitstraling van de buitengevel van een binnenkennel, zie ook onderstaande afbeelding. De correcties hebben echter nauwelijks invloed op de totale geluidsbelasting op de omgeving.
5.2: Geluidvermogens In bijlage 1 van rapport Bloemberg is de bepaling van de geluidvermogens uit de meetresultaten gegeven. De in het rekenmodel ingevoerde geluidvermogens volgens de lijst van puntbronnen in bijlage 2 wijken af van de resultaten uit bijlage 1. in onderstaande tabel zijn de genoemde gegevens voor de herdershonden in buitenverblijf samengevat:
Pagina 10 van 11
Overwegingen m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo behorende bij het besluit (oprichtingsvergunning) t.a.v. een hondenkennel op het perceel Oostereind 31 te Erm
Octaafband 31 Hz 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz
Geluidvermogen in dB(A) Bepaald volgens bijlage 1 Ingevoerd in model 53,3 52,3 66,3 65,9 72,8 72,5 79,0 78,8 95,9 95,9 100,7 100,7 97,1 97,1 82,2 81,8 75,7 75,3
Zie de beantwoording van E5.1. Bijlage 2 van het rapport was niet juist en is inmiddels aangepast. Ook dit heeft nauwelijks consequenties voor de totale geluidsbelasting op de omgeving. Uit het aangepaste akoestisch rapport blijkt dat overeenkomstig het ontwerpbesluit aan de voorgestelde richtwaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) als de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau (LAmax) op alle toetspunten kan worden voldaan. 5.3: Berekeningen piekgeluidniveaus De in- en invoergegevens van de berekeningen van de piekgeluidniveaus ontbreken. Het is onduidelijk hoe de berekende piekgeluidniveaus tot stand zijn gekomen. Het geluidsrapport is aangepast en de gevraagde gegevens zijn inmiddels in het rapport opgenomen, zie rapport versie 04 van 7 nov. 2013. 6. Conclusies Geconcludeerd wordt: In de representatieve bedrijfssituatie zijn niet alle geluidproducerende activiteiten opgenomen. In ieder geval ontbreekt het blaffen op het buitenterrein en tijdens het uitlaten van de honden. Gezien het feit dat er geen marge is tussen de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de gehanteerde toetsingswaarden (avondperiode) kunnen deze bijdragen niet zonder meer verwaarloosd worden. De gehanteerde bronvermogens van blaffende honden zijn onduidelijk tot stand gekomen. Er zijn verschillende methodieken door elkaar gebruikt (SEL-waarden en blaftijd in %) waardoor geen eenduidig resultaat berekend is. De gehanteerde toetsingswaarden zijn onzorgvuldig tot stand gekomen. Het is onduidelijk of deze toetsingswaarden als grenswaarden kunnen worden gehanteerd. De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus overschrijden de toepasselijke richtwaarden (landelijke omgeving). Wellicht worden bij een correcte berekening ook de door Bloemberg geformuleerde toetsingswaarden overschreden. De in rapport Bloemberg genoemde incidentele bedrijfssituatie kan niet als zodanig worden aangemerkt maar behoort tot de representatieve bedrijfssituatie. De voor deze situatie berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus overschrijden zowel de toepasselijke richtwaarden (landelijke omgeving) als de door Bloemberg geformuleerde toetsingswaarden. Wij verwijzen naar onze antwoorden op betreffende punten. ALGEHELE CONCLUSIE Gezien vorenstaande zijn er geen redenen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. In de beschikking zijn voor de gevraagde activiteiten relevante voorschriften opgenomen. Tezamen met bijbehorende stukken en de ontwerpbeschikking heeft de aanvraag van 7 juni 2013 tot en met 18 juli 2013 ter inzage gelegen. De aangevraagde vergunning kan op basis van art. 2.1 lid 1 onder e van de Wabo worden verleend onder voorwaarde dat: -
aan de vergunning de voorschriften worden verbonden overeenkomstig de bijgevoegde gewaarmerkte bescheiden.
-
de aanvraag met bijbehorende gewaarmerkte stukken en tekening(en), onderdeel uitmaken van de vergunning.
De conclusie is overeenkomstig het gestelde onder art. 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen. Pagina 11 van 11