Basiscursus veldbiologie
Inhoud van de syllabus Inleiding Les 1. Landschap, ecosystemen Les 2. Vogels & zoogdieren Les 3. Planten en mossen Les 4. Paddenstoelen Les 5. Insecten & sloot en plas Les 6. Het strand
Datum les 8 april 15 april 22 april 6 mei 13 mei 27 mei
Maandagavond les 20.00-22.00 uur Landschap, ecosystemen Vogels en zoogdieren Planten en mossen. Paddenstoelen Insecten, Sloot en plas Het strand
Inleiding De bedoeling van de cursus is dat u tijdens en na de cursus met andere ogen gaat kijken naar het landschap en zijn bewoners in en om Alkmaar. We beginnen met een landschap, dat erg de stempel van menselijke invloed draagt - en welk landschap doet dat niet? - de polder. Aan de hand van de polder worden een aantal begrippen over landschap, flora en fauna geïntroduceerd. In de lessen erna gaan we vooral in op de planten en dieren in onze omgeving. Hoe komen we achter hun naam? Wat hebben ze hier te zoeken? Van welke organismen zijn ze afhankelijk? Hoe kwetsbaar zijn ze en hoe kunnen we ze beschermen? We hopen dat u aan het einde van de cursus uw omgeving met andere ogen beziet en dat u misschien wel besluit zich verder op dit gebied te ontwikkelen door lid te worden van een organisatie die zich inspant om de natuur, zoals wij u die hebben leren kennen, te bestuderen en te beschermen. De cursus wordt gegeven door leden van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV), afdeling regio Alkmaar. De KNNV werd door o.a. Heimans en Thijsse opgericht in 1901 - ze bestaat dit jaar dus 112 jaar- om de natuurstudie te bevorderen. De afdeling regio Alkmaar is 95 jaar oud. Beroemd zijn de uitgaven van de KNNV Uitgeverij, met als parel de serie “Nederlandse Fauna”. KNNV-leden krijgen 10% korting op de KNNV uitgaven. Naast de KNNV zijn in ons gebied ook actief het Instituut voor Natuureducatie (IVN) afdeling Noord-Kennemerland, die meer de nadruk op educatie legt, en de Vogelwerkgroep Alkmaar, die zich beperkt tot de studie van de vogels. Over de natuurbescherming en natuurbeheer en de organisaties in onze regio verwijzen we naar de bijlage Organisaties en adressen.
1
Excursie 10.00-12.00 uur 14 april 14 april 28 april 28 april 21 april, 2 juni 26 mei
Basiscursus veldbiologie
Docenten: Hans Nieuwenhuijsen en Rutger Polder Tel. 072‐5113975 Mail:
[email protected]
Les 1. Landschap, ecosystemen De polder en haar bewoners In deze les gaan we behandelen:
Ontstaan van Noord-Kennemerland en de nabije polder De structuur van een landschap, zowel fysisch als biologisch. De naamgeving van levende wezens. De indeling van de organismen in vijf rijken.
Hoe is de Oudorperpolder ontstaan? De Oudorperhout is onderdeel van de Oudorperpolder. Deze polder grensde tot de 16de eeuw aan open water, de Schermer, en lag tussen het oude stadje Alkmaar en Oudorp. Aan de noordzijde is nu de polder begrensd door de Hoornse vaart, waarlangs de molens staan die de polder bemaalden. Gelegen tussen Oudorp en Alkmaar liep de rivier de Rekere. In de zeventiende eeuw is het gebied ingepolderd. In de jaren zeventig van de vorige eeuw is de woonwijk in de Oudorperpolder ontstaan. Een deel van de polder, de Oudorperhout, heeft echter zijn karakteristieke polderbeeld behouden met zijn unieke flora en fauna. De gemeente Alkmaar heeft dit gebied als natuurgebied aangewezen. De Schermer De polder als natuurgebied. Een polder is er een mooi voorbeeld van hoe de structuur van een landschap en zijn functie samenhangen. Mensen hebben een aantal graslanden aangelegd om er vee te kunnen houden. Sommige dienden als hooiland, andere om het vee te laten grazen. Om dit grasland in stand te houden moet het gras via sloten, die tevens als waterwegen dienen, water krijgen. Belangrijk is het de waterstand via molens, gemalen en boezems te regelen. Graslanden, sloten en, soms, rietland zijn polderbiotopen. Het landschap - en dus ook het biotoop - blijkt te bestaan uit levenloze dingen ( abiotische factoren) zoals zoet water, temperatuur, bodem en levende wezens (de biotische factoren), de flora en fauna van de polder. De fauna wordt gevormd door typische bewoners als weidevogels, kikkers en padden, libellen en waterdieren. De flora bestaat uit grassen, oever- en waterplanten.
2
De Zeswielen
Basiscursus veldbiologie
De soortenquiz U krijgt zo’n vijfentwintig dia’s te zien van planten en dieren , die in de Oudorperpolder zijn aangetroffen. Geef de naam van de soort, het mogelijke voedsel en de plaats in de polder, waar de soort voorkomt. De soortnaam. U heeft ongetwijfeld de meeste soorten een Nederlandse naam gegeven. Het probleem is dat een soort ook buiten Nederland kan voorkomen en dan een andere naam krijgt. Linnaeus (1707- 1778) heeft dat probleem opgelost door de soort twee namen te geven (binaire nomenclatuur) een geslacht aanduiding en een soortnaam, in het Latijn, en achter de naam de naam te geven van de beschrijver van de soort. Vergelijk het maar met onze naamgeving: Jansen (geslacht) Piet (soort)alleen hier ontbreekt de naamgever. Voorbeeld: Groot geaderd witje- Aporia crataegi Linnaeus. 1758. Klein geaderd witje- Pieris napi (L. 1758). Groot koolwitje- Pieris rapae (L. 1758) Bont zandoogje- Lopinga achine (Scopoli, 1763). Je ziet meteen wie naaste familie van elkaar is en wie de wetenschappelijke naam en de soortbeschrijving heeft gegeven. We hebben hier een stukje systematiek besproken.
Het op naam brengen van een organisme of het determineren. Om de naam van een plant of dier te vinden maakt men gebruik van determinatietabellen of -sleutels. Een bekend voorbeeld is de Flora om de naam van een plant te vinden. In de volgende lessen zal af en toe geoefend worden met dit soort tabellen.
3
Basiscursus veldbiologie
Welke factoren bepalen welke flora en fauna in de polder voorkomen?
Het is duidelijk dat abiotische factoren zoals temperatuurrange, voedselrijkdom, windwerking, vochtigheidsgraad, e.d. selectief werken op het voorkomen van de soorten. Een warmteminnende, droogteminnende soort als de zandhagedis zal je niet in de polder vinden. Maar een vochtminnaar als de pinksterbloem wel. De plek in het landschap waar de soort voorkomt noemen we de habitat van de soort. Ook de levende factoren werken selectief. Dieren eten planten, maar als de voedselplanten van een soort niet in de polder voorkomen is de diersoort er ook niet.
Aan de hand van de soortenquiz gaan we de soorten en eigenschappen daarvan opnieuw indelen. We hebben geprobeerd vast te stellen wat het voedsel is van een soort. Als we die gegevens combineren ontstaat er een voedselweb. In zo’n web heeft elke soort een taak of niche. Laten we alleen het land bekijken, het water komt in les 5. Sloot en plas ter sprake. Wat we nu zien ontstaan is de levende structuur van de polder. We kunnen deze structuur veralgemeniseren zodat hij voor elk landschap geldt. Soort organisme Taak/niche
Groene plant Producent
herbivoor consument 1e orde
carnivoor consument 2e orde
In het schema ontbreken nog de organismen die dode planten en dieren afbreken tot stoffen die de groene planten weer kunnen opnemen: de schimmels en bacteriën. Ze reduceren ingewikkeld gebouwde stoffen tot water, koolstofdioxide en zouten. Hun niche is reducent zijn. Ze zorgen ervoor dat er in de polder in het bijzonder en een landschap in het algemeen een stofkringloop ontstaat, die draaiende wordt gehouden door het instromende zonlicht.
4
Basiscursus veldbiologie
Ordening: de vijf rijken.
We zien dat er in een landschap drie groepen soorten zijn: producenten ( de groene planten), consumenten ( de dieren) en reducenten ( schimmels en bacteriën). Als we dit gegeven combineren met het type cel waaruit levende wezens zijn opgebouwd, dan kunnen we alle levende wezens op aarde, en dus ook die in een polder, plaatsen in vijf rijken. Ook dit is weer een stukje systematiek, net als de naamgeving. Bacteriën zijn reducenten en bestaan uit één primitieve cel. Zij vormen het rijk van de prokaryoten. Alle andere organismen zijn opgebouwd uit één of meer ‘moderne’ of eukaryotische cellen. Bestaan ze uit één cel dan vormen ze het rijk van de Eencelligen. Bestaat het organisme uit een bijzondere eukaryotische cel, de hyfe, is het meercellig en is het een reducent dan zit het in het Schimmelrijk. Bestaat het uit een eukaryotische cel met celwand en is het een producent dan plaatst men die in het Plantenrijk. En tenslotte: eukaryotische cel zonder celwand en consument: Dierenrijk. Zoals met alle wetenschap is ook dit een tijdelijke indeling. Tegenwoordig is het veel ingewikkelder. Zie deel 10 van de Nederlandse Fauna “De Nederlandse Biodiversiteit”, dat verschenen is in 2011, het Jaar van de Biodiversiteit. Literatuur en websites. Jonker N. & W. Menkveld. 1998. Planten in de polder. Haarlem.176 pp. Made, D. van der, H. Schouten en R. Polder. Oudorperhout. Fig.P.1.Korstanje, De stofkringloop enen deH. energiestroom. In: R. Polder Nieuwenhuijsen. 2008. Natuur in en om Alkmaar. Alkmaar. 96 pp. Excursie Datum excursie: zondag 14 april, Tijd: 10:00 uur, locatie: Oudorper Polder. Verzamelen: Bij fietsbrug over Hoornsche Vaart (vlakbij het zwembad).
5
De vijf rijken 1. Bacteriën 2. Eencelligen 3. Schimmels 4. Planten 5. Dieren
Basiscursus veldbiologie
Les 2. Vogels en zoogdieren. Vogels
docenten Rutger Polder en Tom Damm Tel.: 072-5119939 Mail:
[email protected]
Bij dit thema worden de volgende onderwerpen behandeld: Ordening binnen het dierenrijk Bouwplan van vogels Diversiteit van vogels Levenscyclus Gedrag Determinatie Veldonderzoek Binnen het dierenrijk zijn de gewervelden, gekenmerkt door een inwendig skelet, een bij velen goed bekende groep: we behoren er zelf toe, net als onze trouwe viervoeters, de kikkers of vissen in onze vijver en de alom aanwezige vogels. Na een inleiding over de verschillende klassen binnen de gewervelden wordt dieper ingegaan op de klasse van de vogels, omdat die in onze streken verreweg de meeste soorten omvat, die bovendien relatief gemakkelijk waarneembaar zijn. Ordening De gewervelden die bij ons voorkomen worden onderverdeeld in de klassen in de figuur Ordening. Deze klassen worden in de les globaal behandeld.
Rijk Animalia Fylum Chordadieren Subfylum gewervelden
Bouwplan van vogels Klasse Rondbekken
Vogels zijn warmbloedig, hebben één paar loop- of zwempoten, één paar vleugels, veren en een snavel. De botten zijn hol en daarmee aangepast aan het vliegen. Verder wordt met name ingegaan op zaken die afwijken van die bij andere gewervelden.
Klasse Kraakbeenvissen Klasse Amfibieen
Klasse Zoogdieren
Klasse Reptielen
Klasse Vogels
Ordening
Diversiteit van vogels Vogels vind je in allerlei soorten en maten, van de zeer kleine kolibries tot en met de Struisvogel. Van stevig uitziende vogels met sterke klauwen en een haaksnavel tot ranke vogels op stelten met een lange dunne snavel. Op basis van dit soort kenmerken zijn de vogels gegroepeerd in orden en families. De bij ons broedende en als doortrekker of wintergast voorkomende vogels behoren tot 21 ordes. De belangrijkste hiervan zullen worden besproken. De cursisten worden geholpen om zelf verschillende ordes en families te herkennen. De groepen die in onze omgeving aangetroffen kunnen worden krijgen hierbij de meeste aandacht. 6
Klasse Straalvinnigen
Wintertaling
Basiscursus veldbiologie
Levenscyclus In het algemeen maken vogels nesten, leggen ze eieren en bebroeden ze die, waarna de jongen óf direct het nest verlaten (nestvlieders) óf op en rond het nest opgroeien tot ze kunnen vliegen (nestblijvers). Daarna trekt een deel van de vogels weg, terwijl een ander deel hier blijft en gezelschap en concurrentie krijgt van vogels uit noordelijker en oostelijker streken. Aan de hand van enkele voorbeelden wordt dit toegelicht. Kluut Gedrag In dit onderdeel worden allerlei gedragingen besproken, zoals zang, balts, poetsgedrag, voedselzoeken, rui en (slaap)trek. Binnen de besproken ordes en families vertonen de soorten hierin grote overeenkomsten. Determinatie Terwijl voor het onderscheiden van ordes en families meestal structuurkenmerken bepalend zijn, gaat het binnen de families vaker om verschillen in het verenkleed. Bij zangvogels is het geluid dat ze produceren vaak een handig hulpmiddel, omdat je dat eerder hoort dan dat je de vogel ziet. Tijdens het tweede deel van de avond wordt geprobeerd een aantal soorten te determineren. Veldonderzoek In het veld is een verrekijker eigenlijk onmisbaar en vaak is ook een telescoop een zeer handig hulpmiddel. Daarnaast worden nog enkele andere hulpmiddelen getoond en besproken.
Rietzanger
Bruine kiekendief 7
Basiscursus veldbiologie
Literatuur en websites ravon.nl (vissen, amfibieën en reptielen) zoogdiervereniging.nl vogelbescherming.nl vogelvisie.nl sovon.nl (vogels) Excursie Datum excursie: zondag 14 april, Tijd: 10:00 uur, locatie: Oudorper Polder. Verzamelen: Bij fietsbrug over Hoornsche Vaart (vlakbij het zwembad).
Staartmezen
Hop
Boerenzwaluw
8
Basiscursus veldbiologie
Zoogdieren Inventariseren grondgebonden zoogdieren. Natuurdocent Richard Witte; Medior Communicatie en Educatie Ecologie Bureau Endemica, Tel 06 45554586, e-mail
[email protected] website www.endemica.nl / www.nozos.nl / www.zoogdiervereniging.nl Bij dit thema worden de volgende onderwerpen behandeld: Inleiding Voorbereiding veldwerk De Noord Hollandse zoogdiersoorten Inventarisatiemethoden o Sporenonderzoek o Zichtwaarnemingen o Inloopvallen (muizenonderzoek) o Haarvallen o Cameravallen / boomcamera´s o Braakbalonderzoek o Eekhoornnest tellingen Afronding veldwerk Risico´s (o.a. Ziekte van Lyme / Hanta virus) Inleiding Voor veel mensen is het zien van een in het wild levend zoogdier een bijzondere ervaring, zeker voor kinderen. Volwassen mensen lijken vaak hun binding met dieren te vergeten (behalve KNNV/IVN leden). Echter programma´s zoals Planet Earth, Life, Frozen Planet en Freek in het Wild zijn mateloos populair. Veel leuker dan het kijken naar deze films is om de dieren buiten in je eigen omgeving te zien. Helaas laten zoogdieren zich niet zo makkelijk zien. Er bestaat een grote verscheidenheid aan methoden om zoogdieren waar te nemen, variërend van zichtwaarnemingen tijdens een wandeling tot nachtelijk onderzoeksmethoden met allerlei high-tech apparatuur. Tijdens deze cursus krijg u in vleermuisvlucht allereerst een overzicht van de zoogdiersoorten die in Noord Holland leven gevolgd door een zevental inventarisatiemethode om ze te kunnen inventariseren. Daarna wordt kort ingegaan op het vastleggen van de waarnemingen en het belang ervan. Tenslotte gaan we kort in op gezondheidsrisico´s van zoogdieronderzoek onder het motto voorkomen door te weten is beter dan genezen. Voorbereiding veldwerk Een gedegen voorbereiding is het halve werk. De voorbereiding begint met deze cursus. Allereerst moet je weten welke soorten voorkomen in het gebied waar je wilt inventariseren. Per soort (groep) moet je weten welke methode je nodig hebt (vallen, braakballen, cameravallen etc), wanneer je kan inventariseren (dag/nacht, seizoen). Je moet zorgen voor inventarisatiemateriaal (inloopvallen, plastic zak, 9
Basiscursus veldbiologie zaklamp, camera, sporengids etc ) en je hebt goede kaarten of kennis van het terrein nodig. Maar vooral heel belangrijk is dat je een vergunning/ontheffing Flora- en faunawet hebt zodat je mag vangen en dat toestemming hebt an de eigenaar van het gebied waar je wilt inventariseren. Ga je ‘s nachts inventariseren dan moet je vooraf de plaatselijke politie informeren. Zoogdier-inventariseerders zijn al vaker ´s nachts door een arrestatieteam opgepakt. En dat is schrikken. Noord Hollandse Zoogdieren Zoogdieren zijn evenals andere dieren en planten ingedeeld in orden, families, geslachten, soorten en ondersoorten. In Noord Holland komen circa 50 soorten zoogdieren voor. Deze cursus behandeld 30 soorten, de zogenaamde kleine grondgebonden soorten. Vleermuizen (11 soorten) zeezoogdieren (5 soorten) en evenhoevigen (3) worden buiten beschouwing gelaten. Wel behandelen we insecteneters (8 soorten), haasachtigen (2), knaagdieren (13) en roofdieren (7). In juni 2009 is het project Levende Zoogdieratlas van Noord-Holland gestart als onderdeel van Zoogdieratlas.nl. Een landelijk project dat is geïnitieerd door de Zoogdiervereniging. Het project had tot doel kennis over zoogdieren in Noord-Holland te vergroten, meer instrumenten om zoogdieren beter te kunnen beschermen en meer draagvlak voor zoogdieren en hun leefomgeving. www.zoogdieratlas.nl werkatlas (pdf) Inventarisatiemethoden Sporenonderzoek Zoogdieren laten zich meestal niet zien, maar toch zijn er overal dieren. Dieren herkennen en hun aanwezigheid vaststellen zonder ze te zien kan omdat ze sporen nalaten. Sporen zijn vaak veel makkelijker te vinden dan de dieren zelf. Dieren laten bij alles wat ze doen namelijk sporen na, van hun geboorte tot aan hun dood, Er zijn heel veel vormen van (zoog)diersporen in de natuur: voetsporen, knaagsporen, holen, nesten, schedels, braakballen, uitwerpselen en nog veel meer. Al deze sporen laten zien welk dier er langs is geweest en wat het precies deed. Sporenonderzoek spreekt tot de verbeelding en kan tijdens een wandeling een beeld geven van welke zoogdieren ´s nachts aanwezig zijn in het gebied waar wij overdag rondlopen. Laat de spoorzoeker in jezelf wakker maken. www.diersporen.info
10
Basiscursus veldbiologie
Zichtwaarnemingen Bepaalde zoogdieren kan je overdag tegenkomen in het veld, de zogenaamde dagactieve zoogdieren. Veelal worden zij tegelijk met broedvogels geteld in telgebieden van het broedvogelmeetnet. Deze worden geteld met een steekproef van enige honderden vaste meetlocaties van circa 50-200 hectare groot. Het Meetnet Dagactieve Zoogdieren is gericht op het volgen van de populatieontwikkeling van enkele algemeen voorkomende zoogdieren zoals konijn, haas, ree, vos en eekhoorn. Aanvullend zijn er tellingen van konijnen in de duinen, door terreinbeheerders. Konijnen worden daarbij op een aantal avonden in zowel voorjaar als najaar geteld op vaste routes vanuit de auto. Om te kunnen achterhalen of de aantallen stijgen, dalen of gelijk blijven is het noodzakelijk de tellingen jaarlijks op dezelfde wijze en met dezelfde intensiteit uit te voeren. handleiding meetnet dagactieve zoogdieren (pdf) Inloopvallen Voor het inventariseren van kleine zoogdieren worden inloopvallen van het type ‘Longworth’ gebruikt. Dit type val heeft als groot voordeel dat de gevangen dieren over het algemeen weer in goede gezondheid terug gezet kunnen worden. De val bestaat uit twee delen: een gangetje met daarin het eigenlijke valmechanisme dat een deurtje achter het dier doet dichtslaan en een wat grotere leefruimte. In de leefruimte is naast het aas om de dieren te lokken, droog hooi gestopt om de gevangen dieren tegen te grote afkoeling te beschermen. Als aas is een, ondertussen beproefd recept, mengsel van pindakaas en havermout gebruikt, gearomatiseerd met een beetje Maggi en aangevuld met levende meelwormen om eventueel gevangen spitsmuizen in leven te houden. Daarnaast wordt een appeltje voor de dorst toegevoegd. Voordat begonnen wordt met vangen, moeten de vallen eerst tenminste minimaal twee (vijf wordt aangeraden) nachten in het veld hebben gestaan met geblokkeerd vangmechanisme, zodat de muizen aan de aanwezigheid van de vallen kunnen wennen (prebaiten). Bij de standaard inventarisatiemethode wordt per vangplek vervolgens steeds twee nachten gevangen, waarbij 4 controlerondes worden gemaakt, of 6 indien er grote kans is op spitsmuizen. handleiding muizeninventarisatie (pdf) Lokbuizen en haarvallen De lokbuismethode gaat uit van het unieke dieet van de waterspitsmuis. Restjes van de gegeten waterinsecten en andere prooien zijn door ervaren onderzoekers in de uitwerpselen van waterspitsmuis terug te vinden. Daardoor zijn de uitwerpselen van de waterspitsmuis te onderscheiden van andere spitsmuissoorten. Als er uitwerpselen zijn verzameld, is de aanwezigheid van waterspitsmuizen in het betreffende gebied eventueel vast te stellen. Handleiding (pdf) Een haarval is een PVC-buis van 30 cm lang met een doormeter van 6.5 cm. Boven in de buis worden met velcro 2 blokjes van 2.5x2.5x0.5 cm bevestigd waarop dubbelzijdige kleefband is aangebracht. Deze haarval wordt op borsthoogte tegen de stam van een boom opgehangen en 11
Basiscursus veldbiologie veelal voorzien van hazelnoten als lokaas. Als het zoogdier op dit lokaas afkomen en in de haarval kruipt, zullen er haren aan de kleefband blijven hangen, die dan achteraf gedetermineerd kunnen worden.
Cameravallen Foto- of cameravallen zijn een ideaal hulpmiddel om de aanwezigheid van zoogdieren in een gebied na te gaan. Sinds enkele jaren is het redelijk goed mogelijk om met relatief goedkope ‘cameravallen’ heimelijke diersoorten ‘onverstoord’ in hun habitat in beeld vast te leggen. De Engelse term cameratrapping is hiervoor mainstream geworden. Maar tegelijkertijd kleven er naast de vele mogelijkheden ook nog beperkingen aan cameravallen, zeker ten aanzien van meer diepgaand ecologisch onderzoek en het effectief vastleggen van marterachtigen. Een belangrijke vraag is dan ook: hoe kan cameratrapping resultaatgerichter worden ingezet en wat zijn belangrijke verbeterpunten? Naar aanleiding van een internationaal onderzoek naar ecologische toepassingen van cameravallen geven we hier een kort overzicht van de huidige mogelijkheden en verbeteringen van cameratrapping voor zoogdierenonderzoek en ‐monitoring in Noord Holland, met de ecologie van marterachtigen als uitdagend onderwerp. handleiding cameravallen (pdf) Braakbalonderzoek Uilen zijn veel efficiëntere betere muizeninventariseerders dan wij. Zij slikken hun prooi vervolgens vaak in zijn geheel in. De stukjes die onverteerbaar zijn, blijven in hun maag achter en worden na een poosje weer uitgebraakt. Als je deze uilenballen uit elkaar peutert, weet je niet alleen precies wat uilen eten maar ook welke muizen in de omgeving voorkomen. Vooral voor broedende kerkuilen geldt dat ze niet verder dan circa 5 km van hun nest foerageren. Door minimaal 150 prooidieren te pluizen weet je welke soorten wel en welke niet in het jachtterritorium aanwezig zijn. Kort wordt ingegaan op hoe je aan de hand van schedels de verschillende soortgroepen (ware muizen, woelmuizen en spitsmuizen) kunt herkennen. www.uilenballenpluizen.nl handleiding braakbalonderzoek (pdf) braakbalpluizen voor kinderen (pdf) Eekhoornnest tellingen Eekhoorns kun je wel zien maar hoe tel je ze en hoe weet je of ze in aantal toenemen dan wel afnemen? Om dit te weten te komen moet je alle eekhoornnesten opsporen in een telgebied van minstens 10 ha (tenzij het bos kleiner was, dan moet je het volledige bos tellen). De inventarisatie dient plaats te vinden in februari - maart, wanneer de loofbomen geen blad dragen en eekhoorns het meest honkvast zijn. Hierbij is het de bedoeling om op regelmatige tijdstippen in steeds dezelfde bossen volgens steeds dezelfde 12
Basiscursus veldbiologie methode het aantal eekhoorns te schatten, zodat na een aantal jaren het verloop van de populatie in de tijd in beeld kan gebracht worden. Handleiding (pdf) Vastleggen resultaten Na het veldwerk ben je nog niet klaar want je waarnemingen in het veld moeten uitgewerkt en doorgegeven worden. Kort wordt ingegaan op zowel het gebruik van waarnemings – en inventarisatieformulieren als moderne apps voor op de smartphone of tablet waarbij je de waarnemingen kunt doorgeven. Alle zoogdierwaarnemingen zijn waardevol, ook van mollen en konijnen, dus geef ze door! Een waarneming die niet is doorgegeven is niet waargenomen. Gebruik: www.telmee.nl www.waarneming.nl gedragsregels voor in het veld Excursie Zoogdieren laten zich niet makkelijk zien, zeker overdag niet. In september zal een weekend georganiseerd worden waarbij we met behulp van inloopvallen muizen gaan inventariseren. Een veldexcursie (overdag) combineren we met de vogelexcursie. Tijdens deze excursie gaan we de aanwezigheid van zoogdieren bepalen door sporenonderzoek en speuren we naar dagactieve zoogdieren. Tevens wordt dieper ingegaan op het gebruik van de smartphone, gps en waarnemingsformuieren voor het vastleggen van de waarnemingen. Datum excursie: zondag 14 april, Tijd: 10:00 uur, locatie: Oudorper Polder. Verzamelen: Bij fietsbrug over Hoornsche Vaart (vlakbij het zwembad).
13
Basiscursus veldbiologie
Docent: Pieter Korstanje Telefoon: 072-5622278 Email:
[email protected]
Les 3. Planten en mossen
Bij het thema planten en mossen worden de volgende onderwerpen behandeld: Indeling van de plantenfamilies Plantengemeenschappen Extra aandacht voor grassen Indeling van de mossen Determinatie Veldonderzoek Inleiding De omgeving van Alkmaar, met de duinen en het polderland, herbergt een rijke plantengroei. In deze les krijgen de cursisten daar een glimp van te zien. Er wordt geprobeerd meer grip te krijgen op de plantenwereld door inzicht te geven in de indeling in families en in het bestaan van plantengemeenschappen. De cursisten krijgen verder uitleg over floristisch veldonderzoek en gaan zelf aan de slag om planten en mossen op naam te brengen. Indeling van de plantenfamilies Carl von Linné (Linnaeus) was één van de eersten die, in het midden van de 18e eeuw, het planten- en dierenrijk ordende. Hij splitste het hogere plantenrijk in tweeën op grond van slechts één kenmerk: planten met verborgen geslachtsorganen en planten met goed waarneembare geslachtsorganen. Eenvoudiger gezegd: planten zonder bloemen (sporenplanten) en planten met bloemen (zaadplanten). Aan beide groepen wordt aandacht besteed. Flora In de Flora van Heukels, de ‘plantenbijbel’ van Nederland, staan de soorten niet op alfabetische volgorde, maar volgens de meest actuele inzichten over hun afstamming. Het onderzoek naar de plantenstamboom is nog niet afgerond. Door DNAonderzoek ontstaan nieuwe inzichten over de verwantschap tussen soorten.
14
Basiscursus veldbiologie
Plantengemeenschappen Vegetatie vertoont ordening. Binnen het plantendek zijn structuren te onderscheiden. Duidelijk is het onderscheid in bossen, heidevelden, graslanden en moerassen. Maar ook daarbinnen is sprake van systematische verschillen. Glanzend groene cultuurgraslanden zijn duidelijk anders dan orchideeënrijke krijthellingen of duingraslanden. In de plantensociologie wordt in dit verband gesproken van verschillende plantengemeenschappen. De plantengemeenschappen geven een indicatie van het milieutype waarin ze voorkomen. Grassen Er wordt extra aandacht besteedt aan de grassen. Een uitgebreide familie die rijk vertegenwoordigd is in onze omgeving. Grassen zijn lastig op naam te brengen. Of valt dat toch wel mee wanneer je er eens goed naar leert kijken? De bouw van grassen Grassen verschillen van andere zaadplanten in de bouw van het blad en in de bouw en rangschikking van de bloeiorganen. Kenmerkend element is het aartje, bestaande uit een as met een of meer bloemen en een aantal schutblaadjes, die kafjes worden genoemd. Aan de voet van het aartje staan in de regel twee kelkkafjes, die in hun oksel geen bloem dragen. Hogerop aan de as van het aartje staan een of meer kafjes die in hun oksel wel een bloem dragen. Zo’n kafje wordt lemma genoemd. Vaak hebben deze kafjes een naald. In de oksel van het lemma staat een tweede kafje, de palea. Bij de determinatie van grassen wordt vaak gekeken naar de vorm en grootte van de verschillende kafjes. We gaan de verschillende onderdelen van het grasaartje met een loep bekijken.
15
Basiscursus veldbiologie
Mossen Naast grassen als vertegenwoordigers van de zaadplanten, wordt aandacht besteedt aan mossen (sporenplanten). Mossen kunnen worden onderverdeeld naar verschillen en overeenkomsten in bouw. Er wordt onderscheid gemaakt in bladmossen en levermossen. Bladmossen worden verder onderverdeeld in:
Topkapselmossen Slaapmossen Veenmossen
Levermossen zijn in twee groepen te onderscheiden:
Bebladerde levermossen Thalleuze levermossen
Bebladerde levermossen zijn, net als bladmossen, opgebouwd uit stengels en bladeren. Een thalleus levermos bestaat uit een aantal min of meer onregelmatig vertakte lobben. Determinatie Een deel van de avond staat in het teken van de determinatie. Met behulp van flora’s, zoekkaarten en loepjes gaan de cursisten zelf planten en mossen op naam proberen te brengen. Er is zowel vers materiaal aanwezig als herbariummateriaal. Veldonderzoek In dit lesonderdeel wordt kort stilgestaan bij inventarisatiemethoden in het veld, het gebruik van een streeplijst en het aanleggen van een herbarium. Literatuur en websites
R. van der Meijden, 2005. Heukels 'Flora van Nederland, ed. 23. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten; E.J. Weeda et al, Nederlandse Oecologische Flora, wilde planten en hun relaties, deel 1 t/m 5; E.J.Weeda et al, Atlas van de Plantengemeenschappen in Nederland, deel 1 t/m 4, KNNV Uitgeverij; H. Siebel, H. During, beknopte mosflora van Nederland en Belgie, KNNV Uitgeverij; K. van Dort, C. Buter, 2010. Fotogids Mossen, KNNV Uitgeverij; A.Touw, W.V. Rubers, 1989. De Nederlandse Bladmossen, KNNV Uitgeverij; www.floron.nl www.blwg.nl
Bijenorchis
www.verspreidingsatlas.nl
Excursie Bij de excursie wordt een aantal algemene soorten bekeken. Er wordt gewerkt met een streeplijst waarbij ook de abundantie (talrijkheid) wordt geschat volgens de Floron systematiek. Datum excursie: zondag 28 april, Tijd: 10:00 uur, locatie: Recreatiegebied Geestmerambacht. Verzamelen: Parkeerplaats ingang Vlasgat (Westkant). 16
Basiscursus veldbiologie
Docent: Martijn Oud Telefoon: 072-5618480 Email:
[email protected]
Les 4. Paddenstoelen
De volgende onderwerpen zullen in het thema paddenstoelen worden behandeld. 1) Het belang van schimmels voor de natuur. 2) de omgrenzing van macrofungi ten opzichte van microfungi. 3) Indeling in verschillende groepen (taxonomie) Basidiomyceten; Hymenomyceten (boleten en plaatjeszwammen), Aphyllophorales (Buisjeszwammen, stekelzwammen, korstzwammen, cantharellen, knotszwammen en koraalzwammen, trilzwammen, judasoren, buikzwammen. Ascomyceten; Bekerzwammen, Truffels, Schijfzwammetjes, Sphaeriales, Eurotiales 4) De drie belangrijkste functionele groepen: saprotrofen, parasieten en symbionten. 5) De Indigeniteit van paddenstoelen. 6) Het moderne genetische onderzoek naar verwantschappen, resultaten en het gevolg voor de huidige taxonomie.
Ecologie: Waar komen paddenstoelen vooral voor, wat zijn de favoriete plaatsen? Substraattypen; grondsoorten zoals zand, klei of veengrond, kalkarm of kalkrijk, zuur of basisch, voedselarm of voedselrijk. Paddenstoelen kunnen leven op organisch materiaal zoals levend of dood hout, levende of dode plantendelen, op andere paddenstoelen, op vogelveren, op poppen van rupsen, op mest, enz. Het in symbiose leven van sommige paddenstoelen met bomen en heesters. Wat is het voordeel voor de paddenstoel en boom of heester van deze symbiose.
Schematische weergave van een bekerzwam
Het determineren van paddenstoelen; Uiterlijke kenmerken(morfologisch), kleur, geur en smaak. Indicatoren (chemische hulpmiddelen) Een voorbeeld van een microscopische determinatie en een bespreking en presentatie van de meest gebruikte determinatieliteratuur. Tip: Een aantal determinatiesleutels zijn gratis te downloaden van www.mycologen.nl onder de knop “Downloads”. Schema van een gewone plaatjeszwam 17
Basiscursus veldbiologie
Andere belangrijke aspecten: Het plukstandpunt van de Nederlandse Mycologische Vereniging. Rode-Lijst-soorten, trends. Giftige en eetbare paddenstoelen, hoe gaan we hier mee om. Het voordeel van specialisatie binnen de mycologie. Informatie over het aanleggen van een paddenstoelenherbarium voor eventuele latere expertise.
Grote aardster
Powerpoint-presentatie: De mycoflora van Alkmaar en omstreken in vogelvlucht. De enorme diversiteit in beeld. Waarop moet gelet worden voor een juiste determinatie. Paddenstoelenexcursie De groep gaat naar een paddenstoelenrijk gebied om onder leiding van de cursusleider naar paddenstoelen te zoeken om: A) Het determineren van de vondsten in het veld. B) Het noteren van de aangetroffen soorten en het aantal, samen met de belangrijkste ecologische bijzonderheden. C) Wat zijn Amersfoortcoördinaten en/of km-hokken. Het gebruik van de Inventarisatie atlas voor flora en fauna.
Prachtwasplaten op voedselarme oude kleidijk
Excursie: Start excursie; zondag 28 april, Tijd: 10:00 uur locatie: Recreatiegebied Geestmerambacht . Verzamelen : Parkeerplaats ingang Vlasgat (Westkant) Meenemen: Eventueel regenkledingkleding en goedzittende wandelschoenen, notitieboekje en schrijfmateriaal. Literatuur en websites www.paddenstoelenalkmaar.nl / www.mycologen.nl / www.paddenstoel.nl / www.verspreidingsatlas.nl Tijdens de avond zijn veel determinatiewerken aanwezig ter inzage en uitleg.
18
Heksenboleet in de Wilhelminalaan te Alkmaar onder Beuk
Basiscursus veldbiologie
Les 5. Insecten & Sloot en plas Docent: Hans Nieuwenhuijsen Tel. 072‐5113975 Mail:
[email protected]
Insecten
Bij het thema Insecten worden de volgende onderwerpen behandeld.
Ordening binnen het dierenrijk Bouwplan van een insect Diversiteit binnen de insectenwereld De levenscyclus Ecologie Determinatie Veldonderzoek
Binnen het dierenrijk zijn de insecten een zeer omvangrijke groep met een grote diversiteit in vormen en levenswijzen. In de les wordt door middel van een powerpoint-presentatie getracht een eerste inzicht in deze materie over te dragen. Vervolgens worden de cursisten geholpen zelf de overeenkomsten en de verschillen tussen diverse insectenordes zoals vliegen, vliesvleugeligen, kevers, wantsen, libellen, vlinders, sprinkhanen te herkennen en te benoemen. Het bouwplan Bouwplan van een insect
Insecten hebben drie duidelijk herkenbare onderdelen, de kop, het borststuk en het achterlijf. Bij het bouwplan van de insecten wordt een voorbeeld gegeven van de algemene uiterlijke kenmerken waaraan een volwassen insect dient te voldoen. Hierbij wordt ook nader ingegaan op de functie van de verschillende organen en structuren. Het uitwendige skelet, facetogen, voeding, voortplanting, ademhaling en voortbeweging zijn onderdelen die besproken worden.
Kop; mond, facetogen, voelsprieten Borststuk; (3 delen) drie paar poten, twee paar vleugels Achterlijf; maximaal met elf segmenten, achterlijfsaanhangselen en genitaliën.
Ordening
rijk Animalia
Bij het onderwerp ordening zullen binnen de klasse van de insecten de meest opvallende ordes benoemd en kort besproken worden. Aan de hand van enkele voorbeeldsoorten wordt de plaatsing van insecten binnen het dierenrijk van klasse tot aan soortniveau behandeld. Zo krijgen vlinders, libellen, vliegen, bijen, wespen en sprinkhanen allen hun eigen afgebakende plaatsje in de encyclopedie van het leven.
19
Aantal soorten wereldwijd 1.000.000 Nederland
80.000
fylum Geleedpotigen
Ordening
klasse Insecten
orde Odonata libellen
orde Dictioptera kakkerlakken
orde Orthoptera sprinkhanen
orde Hemiptera wantsen
orde Phthiraptera luizen
orde Coleoptera kevers
orde Neuroptera gaasvliegen
orde Siphonaptera vlooien
orde Diptera vliegen muggen
orde Lepidoptera vlinders
orde Hymenopterea mieren, bijen wespen
Basiscursus veldbiologie
Diversiteit De diversiteit aan verschillende soorten wordt door middel van een aantal foto’s en preparaten verduidelijkt. Bij deze soortenparade komen van een aantal insecten delen van de levenscyclus aan bod. Ook wordt nader ingegaan op het verschil tussen volledige en onvolledige metamorfose bij de verschillende insectenordes. Tijdens het determinatiepracticum zullen van enkele soorten verschillende stadia gebruikt worden. Ecologie Bij het onderwerp ecologie komen de interacties tussen verschillende soorten insecten en hun omgeving aan bod. Hierbij wordt vooral uitgegaan van het belang van dit gedrag voor de betrokken insecten zelf en worden niet de door de mensen als nuttig of schadelijk ervaren gedragingen als uitgangspunt genomen. Zaken als bloembestuiving, parasitisme en sociale structuren worden behandeld.
Larvenhuidje Europese treksprinkhaan
Determinatie Het tweede deel van de avond staat geheel in het teken van de determinatie. Met behulp van microscopen, veldgidsen, zoekkaarten, preparaten, foto’s en indien mogelijk levende insecten gaan de cursisten zelf 15 insecten op naam proberen te brengen. Binnen deze opdracht is het de bedoeling inzicht in de verschillen tussen de ordes te verwerven, te leren hoe de verschillende determinatietabellen werken en het moment te kiezen elkaar te raadplegen bij twijfels over de juistheid van de determinatie.
Bronzen loopkevers
Veldonderzoek In dit lesonderdeel worden vangtechnieken, apparatuur en vangstbenodigdheden getoond en besproken. Vlinderkijker, vangnet, ultrasoondetector en de paraplu-methode worden behandeld. Een korte handleiding voor het verzamelen, prepareren en etiketteren van insecten is voor alle cursisten20 aanwezig.
Roofvlieg
Basiscursus veldbiologie
Literatuur en websites Tijdens de lesavond zijn veel naslagwerken, verspreidingsatlassen, veldgidsen en determinatietabellen aanwezig. Een aantal voor insectenonderzoek handige websites worden hier al genoemd. www.Nederlandsesoorten.nl www.waarneming.nl www.vlinderstichting.nl www.vlindernet.nl www.libellennet.nl www.microlepidoptera.nl www.wildebijen.nl sprinkhanen - home.hccnet.nl/mp.van.veen sprinkhanen Distelboktor Excursie Datum excursie: zondag 21 april, Tijd: 10:00 uur, locatie: Daalmeer, Groene Voet. Verzamelen: Bij vlindertuin.
Harkwesp
Agaatvlinder met pop 21
Basiscursus veldbiologie
Sloot en plas.
docenten: Jaap Cost Budde en Coen de Rijk Tel: 072‐5154318 Mail:
[email protected]
Hydrobiologie en waterkwaliteit. In de Europese Kaderrichtlijn Water zijn naast de abiotische gegevens, zoals zuurgraad, zuurstofgehalte en voedingsstoffen, ook inventarisaties van flora en fauna in het water van groot belang voor het meten van die waterkwaliteit. In dit gedeelte van de cursus geven we een inleiding over de algemene ecologische processen van water, een (zeer kort) overzicht van welke groepen organismen zich in water bevinden, een praktische methode om waterkwaliteit te meten aan de hand van waterorganismen. En tenslotte geven we een aantal typeringen van water zoals die gebruikt worden bij natuurbeheerders zoals het waterschap en recreatievissers. Ecologie Het voorkomen van verschillende vormen van leven in water is afhankelijk van een aantal ingewikkelde processen. We bekijken twee belangrijke processen die van belang zijn voor leven in een vijver, en de voorwaarden daarvoor. Bacteriën kunnen voedingsstoffen zoals meststoffen ook zonder zuurstof omzetten in bruikbare stoffen voor plantengroei. We merken dat vooral aan de stoffen die daarbij ontstaan: methaangas en zwavelwaterstof (rotte eieren) en een grote hoeveelheid voedselrijk slib. Plantengroei is nodig voor het tweede proces om de kringloop volledig te maken: de fotosynthese. Weinig zonlicht , bijvoorbeeld door troebel water, leidt niet tot een volledig ontwikkeld systeem van producenten en reducenten. “We missen iets”: groene planten, grotere insecten en roofvissen die jagen in helder water. Waterkwaliteit Water kan onder goede omstandigheden zichzelf schoon te maken (zelf reinigend vermogen). Zelfs van giftige stoffen. Behalve zuurstof en zonlicht speelt stroming een belangrijke rol. In poldersloten ontstaat die door bemaling en natuurlijke afwateringen. Ook microstroming door de afwezigheid van waterplanten is een onderschatte factor. Bij vijvers en plassen komt daar ook een stroming bij die ontstaat door dieper kouder water en warmer oppervlaktewater.
22
Basiscursus veldbiologie
Soorten waterbewoners. We laten op de zoekkaart een aantal soorten dieren zien.
In de les behandelen we een aantal soortgroepen om een idee te geven over de diversiteit van waterleven. Waterplanten: oeverplanten: Riet, Lisdodde, enz. drijvende waterplanten: Gele Plomp, Waterlelie, Kroos (6 soorten) enz, .ondergedoken waterplanten: Kranswieren (8), Waterpest (2), fonteinkruid, enz. Fytoplankton: Holtedieren, Sponzen, Poliepen, kwallen, mosdiertjes, Bacteriën en Algen Blauwalgen, Groenalgen (flap, waternetje) , Sieralgen (diatomeeën ) Protozoa en Metazoa: Flagellaten, Wimperdiertjes, sponzen, Rotordiertjes, Poliepen, Radardiertjes, Poliepen, Watervlooien en Mosselkreeftjes Macrofauna : Platwormen (8), Bloedzuigers (10), Borstelwormen (7 groepen; tubifex) , Kreeftachtigen en Schaaldieren (31, waaronder karperluis en waterpissebed en vlokreeften), Watermijten (128, waaronder de rode “spinnetjes”), Waterspinnen (1), Wantsen ( 47 soorten o.a. bootsmannetjes, schaatsenrijders) , Libellen (23), Kokerjuffers (49), Slijkvliegen, Sponsgaasvliegen (4), Haften (7), Kevers (139), Larven van vliegen en muggen en motjes (125), Slakken (36; moerasslak, diepslak), tweekleppigen (11 o.a. Zwanenmossel) Gewervelden: Vissen en Amfibieën (en hun “larven”)
23
Basiscursus veldbiologie
Waterkwaliteit meten Het ligt voor de hand om de waterkwaliteit te meten. We kunnen dat bijvoorbeeld doen aan de hand van de levende organismen, de biodiversiteit . We kunnen kijken naar de meest kritische soorten organismen en aan de hand daarvan kijken of een watermilieu een goede kwaliteit heeft. Veel insecten zoals bijvoorbeeld de waterspin maken een luchtbel voor onder water. Hiervoor moet de oppervlaktespanning van water hoog zijn en dat lukt niet met teveel voedingszouten in het water. Bepaalde kranswiersoorten groeien in een milieu met een specifieke zuurgraad. We gebruiken als praktijkopdracht de methode van Margalef, omdat daarbij geen uitbreide soortenkennis nodig is. Alleen de verhouding tussen het aantal soorten en individuen van een soort is van belang. In Noord-Holland voldoet overigens geen enkel water aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water. Alle wateren zijn veel te voedselrijk (eutroof) voor een goede biodiversiteit.
Larvehuidje van waterjuffer
Typeringen van water Waterbeheerders delen graag hun watertypen in naar de meest kenmerkende soorten. Dat zijn in Noord-Holland natuurlijk de vissen. Er zijn uiteraard nauwkeuriger indelingen op grond van bijv. stroming en zoutgehalte. 1. Brasem-Karpers type Sloten met traag stromend water en weinig waterplanten, veel anaerobe afbraak en een dikke sliblaag. Brasems woelen de sliblaag om op zoek naar voedsel en de sloten blijven permanent troebel. Ook karpers, die zich met algen voeden, en snoekbaars zijn hier te vinden. 2. Snoek-blankvoorn type Deze sloten hebben wel veel oeverbegroeing zoals riet en ook wel oppervlakteplanten zoals gele plomp maar weinig ondergedoken planten. In de stad is het een heel normaal type. 3. Snoek-Zeelt type Snoek en zeelt zijn zichtjagers en worden gevonden in helder water met veel waterplanten . 24
Gerande oeverspin
Basiscursus veldbiologie
Literatuur en websites. Steenbergen H.A.red.; Macrofauna atlas van NoordHolland; Dienst ruimte en groen provincie N-Holland , jan 1993 Drost H., Cuppen H. et. al. ; De Waterkevers van Nederland KKNV uitgeverij 1992 Spijkman F., Kranenberg J. ; Herkenning zoetwatervissen : Stichting Ravon, 2006 Scheffer M., Cuppen J.; Vijver, Sloot en Plas, Tirionnatuur 2005 Streble L. rauter; Das Leven in Wassertropfen, Kosmos, 2001 Simons J. ; Bentische zoetwateralgen ; KNNV 2006 Smit H. & Van der Hammen ; atlas van de Nederlandse watermijten, 2000 Excursie Datum excursie: zondag 2 juni, Tijd: 10:00 uur, locatie: Oudorper Polder. Verzamelen: Bij fietsbrug over Hoornsche Vaart (vlakbij het zwembad).
25
Basiscursus veldbiologie
Les 6. Het Strand
docent: Wilbert Kerkhof tel. 072 5153520 mail:
[email protected]
Het grootste natuurgebied van Nederland is zonder twijfel de Noordzee. In het water en op de bodem vindt een veelheid van dieren een plek om te leven. Hoewel het merendeel van deze natuur onder water verborgen blijft zijn er op het strand toch nog veel soorten en resten van soorten van achtergebleven zeeleven te vinden. In de les over zee en strand wordt een grote verscheidenheid aan onderwerpen in een powerpoint presentatie behandeld.
Hard substraat en zacht substraat Hoog water, laag water Ordening 1. schelpen 2. vissen 3. kwallen 4. krabben 5. stekelhuidigen 6. wieren Determineren (practicum gedeelte)
Hard substraat en zacht substraat. Camperduin en Hondsbossche zeewering
De Nederlandse kust bestaat voor het grootste deel uit zand. De meeste levensvormen in onze zee zijn dan ook aangepast aan die omstandigheid. In deze habitat zijn er meer organismen die zich ingraven dan vastklampers. Bij havenhoofden en met basalt beklede dijken en strekdammen komen juist de soorten van harde ondergronden voor. Het derde millieutype is de waterkolom. Hierin leven vrij levende organismen als plankton, kwallen, inktvissen en vissen. Verschillende levensgemeenschappen worden tijdens de les behandeld. Hoog water, laag water. Onder invloed van de stand van de maan bewegen alle grote watermassa’s op aarde. Dit resulteert in eb- en vloedstromen langs de kusten, ook wel het getij genoemd. Dit getij heeft belangrijke invloed op het voorkomen van kustleven. Sommige soorten verdragen het om regelmatig droog te vallen terwijl andere daar niet tegen bestand zijn. Ook voor het zoeken op het strand is het getij van belang. Zowel op de hoogwaterlijn als langs de laagwaterlijn worden 26 interessante vondsten gedaan.
Getijden-tabel Laag water Za 22-5 7.04 Zo 23-5 8.45 Ma 24-5 9.44
Getijden-tabel Laag water Za 22-5 7.04 Zo 23-5 8.45 Ma 24-5 9.44
Basiscursus veldbiologie
Ordening
Schelpen Schelpen zijn de uitwendige skeletten van weekdieren. Afgaand op de vorm van de schelp en het weke lichaam kunnen de weekdieren in verschillende klassen onderverdeeld worden. 1. keverslakken 2. (huisjes)slakken 3. olifantstanden 4. tweekleppigen 5. inktvissen Tijdens de les worden belangrijke kenmerken van de verschillende schelpen besproken. Vissen Enkele van de voorkomende vissen worden besproken, ook eikapsels van roggen en haaien worden behandeld. Kwallen Aan deze holtedieren wordt kort aandacht besteed. De plaats in het dierenrijk, de leefwijze en de trefkans per seizoen komen aan bod. Krabben Enkele soorten kreeftachtigen zoals krabben, heremietkreeften, zeepokken en eendenmossels worden getoond. Stekelhuidigen Van de zeesterren en zee-egels zijn diverse soorten op het strand te vinden, om welke soorten het gaat en waar en wanneer je ze kunt vinden komt ter sprake. Wieren De meeste wieren hebben een harde ondergrond nodig om zich aan te hechten. Als deze veelcellige algen echter losraken bij een storm kunnen ze met de zeestromen over grote afstanden meegevoerd worden en op het strand achterblijven. Enkele van de meer algemene soorten worden behandeld. Determineren (practicum) Met behulp van schelpenzoekkaarten en verschillende veldgidsen gaan de cursisten zelf aan de slag. Van 15 tot 20 soorten schelpen moet de naam gevonden worden en van sommige soorten ook nog extra ecologische informatie opgespoord worden. Dat wat normaal na het strandbezoek gedaan wordt vindt op deze avond dus juist vooraf plaats. 27
Braam (Brama brama)
Kompaskwal
Noordzeekrab
Basiscursus veldbiologie
Excursie Datum excursie: zondag 26 mei, Tijd: 10:00 uur, locatie: Wijk aan Zee. Verzamelen: parkeerplaats Noordpier. Het strandbezoek zal plaatsvinden bij de Noordpier bij Wijk aan Zee of afhankelijk van het getij en de voorafgaande weersomstandigheden op een nader te bepalen locatie. De plaats van het bezoek is zo gekozen dat zowel organismen van zandige bodems als de liefhebbers van basaltblokken gevonden kunnen worden. Na de strandwandeling en het verzamelen van de verschillende soorten aanspoelsels zal in een van de strandrestaurants onder het genot van een warm drankje nog verder gedetermineerd worden en een vondstenlijst opgesteld worden.
Eikapsels hondshaai
Informatiebord
Tijdens de les zullen veel verschillende soorten strandvondsten uitgestald worden. Ook is er een breed scala aan literatuur aanwezig waarmee de cursisten zich tijdens het practicum mee vertrouwd kunnen maken. Verder zijn alle bij de KNNV beschikbare zoekkaarten voor het strand aanwezig. Op de eigen website van de KNNV regio Alkmaar staan alle excursieverslagen van de laatste jaren. Veel extra informatie over en van de strandwerkgroep is te vinden in de digitale nieuwsbrief de Knorhaan op dezelfde website.
Gewone slangster
Op de volgende websites is informatie te vinden over dit onderwerp. www.Nederlandsesoorten.nl www.soortenbank.nl www.anemoon.org www.zeeinzicht.nl www.krabbennet.nl www.natuurinformatie.nl (schelpen) www.getij.nl Weduwroos
28
Basiscursus veldbiologie
Begrippenlijst Begrip
Verklaring
Abiotische factoren Analyse
Behoren tot het niet levende milieu en beïnvloeden een organisme, b.v. licht, temperatuur, vochtigheid, bodemgesteldheid, zoutgehalte…. Ontleding in bestanddelen
Basisch
Stof die waterstof-ionen kan binden. =alkalisch
Binoculair
Stereomicroscoop, waarmee met twee ogen vergrotingen kunnen worden bekeken. Leer van het leven
Abiotisch
Biologie
Niet door levende organismen veroorzaakt of daaruit opgebouwd.
Biotische factoren
Invloeden uit de omgeving, die hun oorsprong hebben in levende wezens. B.v. relaties tussen planten onderling, plant-dier, dier-dier.
Biomassa
Totale gewicht van organismen per oppervlakte of ruimte-eenheid.
Bodemdieren
=bodemfauna; de dieren die in de bovenste laag van de bode3m levenen daar hun voedsel vinden. Van groot belang voor het geschikt maken en houden van de bodem voor plantengroei. B.v. eencelligen, insecten, slakken, wormen Planten, algen, schimmels en bacteriën die in de bovenste laag van de bodem leven. Van belang voor het beschikbaar komen en houden van voedingsstoffen in de bodem. Deel van het landschap dat alle geschikte kenmerken heeft om een vogelsoort succesvol te laten broeden. Zuurteregelaar, een zuur-base koppel dat zorgt voor een evenwicht in pH in een vloeistof. (L., carnis=vlees; vorare=verslinden) dieren die hoofdzakelijk van deierlijk voedsel leven., b.v. roofdieren, roofvogels, roofvissen… Wetenschap die de onderlinge betrekkingen bestudeert tussen biotische en abiotische factoren in een gebied. Dat deel van een landschap waarin de levensvoorwaarden gelijk zijn, b.v. heide, sloot, moeras, bos… Het vormt een eenheid tussen het abiotische milieu en de erin levende organismen. Een ecosysteem bevindt zich in een biotoop. Microscopisch kleine organismen, plantaardig of dierlijk, soms met tussenvormen. Belangrijke organismen, die in alle levensprocessen een rol spelen. Gedragsleer bij dieren. Objectief waarneembare gedragspatronen worden bestudeerd en geanalyseerd, b.v. eten, rusten, balts, broeden… Chemisch proces waarbij in bladgroenkorrels uit water, kooldioxide en licht, glucose en zuurstof ontstaat.
Bodemflora Broedbiotoop Buffer Carnivoren Ecologie Ecosysteem
Eencelligen Ethologie Fotosynthese Fundament
Grondslag van een gebouw, basis waarop een gebouw staat. 29
Basiscursus veldbiologie
Grondsoort Hardheid (van water) Herbivoren Helofytenfilter
Infrastructuur Kalkgehalte
Kleigronden Koolstofdioxide Levensgemeenschap Mossen Natuurwaarden Neutraal (PH) Oplosbaarheid Oppervlaktespanning Organismen Polder Predator
Materiaal waaruit de bodem is opgebouwd. Afhankelijk van het materiaal zijn er kleigronden, zandgronden, veengronden, humusgronden,… De concentratie van magnesium– en carbonaat- ionen in water. Bij Franse hardheid wordt alleen het kalkgehalte bepalend. Planteneters Waterzuiveringssysteem dat gebruik maakt van verschillen in bodemstructuur en een zone met water en oeverplanten; riet, lisdodde…. Het belangrijkste zuiverende effect wordt bereikt door bacteriële werking in de bodem tussen de plantenwortels. Totaal aan voorzieningen in een gebied. Wegen, sloten, riolering, enz.. Concentratie van calciumcarbonaat in de bodem. Kalkgehalte bepaalt de zuurgraad van de bodem. Kalk zorgt voor mineralisatie van organische stoffen die daardoor sneller beschikbaar komen voor plantengroei. Kalk draagt bij aan een meer losse structuur van de bodem. Bodems die bestaan uit zeer kleine deeltjes sedimentgesteente. Kleigronden bevatten weinig organisch materiaal, maar houden water beter vast dan zandbodems. CO2 Reukloos en geurloos gas. Komt vrij bij verbrandingsprocessen b.v. ademhaling, wordt door planten gebruikt bij de fotosynthese om glucose te produceren. De levende organismen die tezamen een gebied bewonen Eenvoudige landplanten zonder vaatbundels of wortels. Ze planten zich voort door middel van sporen. De waarde van een gebied gezien vanuit natuurbeschermingsperspectief. Niet zuur of basisch. Zonder vrije H+ of OH- ionen, b.v. (gedestilleerd) water. De mate waarin een stof kan oplossen in een andere stof Natuurkundig verschijnsel dat het oppervlak van een vloeistof zich gedraagt als een veerkrachtige laag. (Lichte voorwerpen zinken niet door de oppervlaktespanning.) Levende wezens ( worden verdeeld in 5 rijken; bacteriën, eencelligen, schimmels, planten,dieren ) . Gebied dat lager ligt dan het omringende water en waarvan de waterstand kunstmatig geregeld kan worden. Jagend dier, vangt en dood de prooi om voedsel te bemachtigen.
Producenten,biologisch Groene planten, produceren organisch materiaal en zuurstof. Prooien
Dieren die door andere dieren worden gegeten.
30
Basiscursus veldbiologie
Reducenten
Organismen (schimmels, bacterien) die organische stoffen omzetten in anorganische stoffen.
Reliëf
Aanduiding voor hoogteverschil in het landschap, heuvels, dalen, bergen. Een van de rijken van de levende wezens. Organismen zonder bladgroen bestaande uit een zwamvlok. Vruchtlichamen zeer klein tot groot (paddenstoelen) Werden tot voorkort bij de planten ingedeeld, maar lijken door recent verworven inzichten dichter bij het dierenrijk te staan. Vogelsoort waarvan (vrijwel) alle individuen in, of zeer dichtbij, het broedgebied blijven overwinteren. Een door de branding opgeworpen, boven het zeeniveau liggende, zandbank. Oude strandwallen zijn zichtbaar in het polderlandschap achter de duinen. Een vogelsoort waarvan (vrijwel) alle individuen uit het broedgebied wegtrekken om op geruime afstand daarvan te overwinteren. Hogere planten. Belangrijkste groep van de landplanten met een inwendig transportsysteem door middel van vaatbundels, hout vaten en bastvaten. Er zijn drie vertegenwoordigende groepen; wolfsklauwen, varens en zaadplanten. Vaatplanten met wortels, een deel van de bladeren draagt sporenhoopjes. De vermenigvuldiging gaat door middel van sporen, dit in tegenstelling tot zaadplanten. Door plantenresten (meest veenmossen) ontstane bodems. Plantenresten die onder water liggen worden afgesloten van zuurstof en verteren daardoor slechts gedeeltelijk. Er ontstaat een voedselarm zuur milieu. Een diagram waarin de biomassa van elk trofisch niveau (elke nieuwe laag van consumenten van de onderliggende laag) is uitgezet. De weergave en samenhang van meerdere voedselketens die in een biotoop voorkomen. Vogelsoorten die in uitgestrekte graslanden broeden.
Schimmels
Standvogel Strandwal Trekvogel Vaatplanten
Varens Veengronden
Voedselpiramide Voedselweb Weidevogels Wiel (in zeswielen) Zandgronden Zuur
Kunstmatige vijver die benedenstrooms van een molen ligt om het water tot rust te laten komen. Ook; vijver die benut werd voor het overzetten van bootjes uit een polder naar de ringvaart. Oplossingen waarin H+ionen (waterstof) voorkomen.
Zuurgraad
Concentratie aan waterstof ionen in het bodemvocht.
31