Banken Toen de kerk gebouwd was, moesten zitplaatsen worden aangebracht. Een rekening van 25 april 1660 meldt: ‘Des buijten molders knecht ons de bancken van d’uijt casteel in den kerck te brengen, gegeven 5 st.’. Deze banken (waarschijnlijk zonder rugleuning) waren voor het ‘gewone volk’. De welgestelden lieten voor zich fraai gebeeldhouwde banken (‘herenbanken’) maken die hun maatschappelijke positie weerspiegelden. 1
Van links naar rechts: Hardenbroekerbank , Kochbank en Hazewinkelbank
Foto: Ab Hendriks
Vrijwel zeker dateren de gebeeldhouwde eikenhouten herenbanken uit de stichtingsjaren. Het waren zogenaamde eigenbanken, die, met uitzondering van de magistraats- of regeringsbank (rechtsvoor, bij de preekstoel) bij een aantal havezaten of belangrijke huizen behoorden. De eerste bank (vanaf de ingang gezien linksachter) hoorde tot het Huis De Doelen, dat schuin tegenover de kerk stond. In de zestiger jaren van de negentiende eeuw was dat huis in het bezit van Johan Adolph Baron van Hardenbroek. Hij moet het geweest zijn die zijn familiewapen en het devies 'Semper idem' (steeds dezelfde) op de bank liet aanbrengen. Een verklaring van 2 november 1904 vermeldt: ‘De Hoogwelgeboren vrouwe Reinera Alexandrina Suzanna Baronesse van Hardenbroek, echtgenote van de heer Arthur Gustaaf Daniël Nothenius, oud zeeofficier, wonende te Zutphen, dragen in volle eigendom over aan de N.H. Gemeente te Zevenaar een dubbele bank, zijnde de eerste bank van de ingang van de kerk afgerekend, met de rug tegen de westelijke zijmuur.’ De bank met baldakijn (vanaf de ingang gezien links voorin) is versierd met het wapen van de familie Von Weiler. Oorspronkelijk heeft deze bank waarschijnlijk toebehoord aan Sigismund baron van Willich en Lottum(b), die woonde op kasteel Grondstein (net over de grens bij Babberich). In 1783 kwam de bank in handen van de familie Von Weiler, die Huize Poelwijk bewoonde. Later huurde notaris Mr. Jacob Hendrik Obbo Hazewinkel (1862-1964) de bank en ging deze zijn naam dragen. In de jaren zestig van de twintigste eeuw werd de bank aan de Hervormde Gemeente overgedragen. Van de regeringsbank was de bovenste bestemd voor de burgemeester, de onderste voor de schepenen en vanaf de negentiende eeuw voor leden van het gemeeentebestuur. De twee banken
naast de regeringsbank moeten hebben toebehoord aan de huizen Bereclau te Groessen en Mathena, even buiten Zevenaar.
2
Boven: kroon van Hardenbroekerbank, onder: kroon van Hazewinkelbank
Foto’s: Ab Hendriks
.
Detail Hazewinkelbank
Foto: LdB
De middenbanken (‘lange mansbanken’, beklede banken ‘op het Coor’ en de bank voor het gezin van de predikant) stonden tot 1798 los in de kerkruimte om bij de graven te kunnen komen. In 1928 zijn ze vervangen door eiken banken voor f 2.273,- die plaats boden aan 84 kerkgangers en vurenhouten banken onder het orgel, berekend voor 43 zitplaatsen.
3
Op het wapen van de Hardenbroekerbank zien we in rood vier golvende gouden dwarsbalken, een Brabantse baronnenmuts, schildhouders met twee omziende leeuwen van natuurlijke kleur, rood getongd.
Het wapen op de Hazewinkelbank vertoont een rode dwarsbalk beladen met twee zilveren ringen (duidend op Ringenberg in Duitsland); daarboven een rode ster en twee overhangende blauwe druiventrossen; verder zien we een omgewende traliehelm, een helmteken met een naar rechts uitkomend zilveren paard; tenslotte bevat het wapen een gouden medaillon met rood hart, gekroond met een gouden kroon met drie bladeren en twee parels.
Een protestantse kerkdienst was meestal vrij statisch. Tijdens de kerkdienst bleven de kerkgangers op hun plaats zitten. Om de preek en de persoonlijke geloofsbeleving in gebed en zang tot zijn recht te laten komen, hadden ze geen behoefte aan uitwendig ceremonieel. De kerk was ingericht met zoveel mogelijk zitplaatsen, dikwijls in de vorm van vaste banken en soms aangevuld met losse stoelen. Ze waren zodanig opgesteld, dat iedereen de voorganger goed kon zien en horen. Banken langs de zijwanden hadden vaak een luifel. Daarmee boden ze beschutting tegen tocht en langs de muren komend vuil. Ze hadden een hoog ruggeschot, dat de functie had van lambrisering en dat maakte dat vochtplekken aan de benedenrand van de muur buiten zicht bleven. De banken waren meestal gesloten gestoelten, geplaatst op een houten vlonder, een banktype dat maximaal beschutting bood tegen kou. Sommige banken waren hooggeplaatst. Een voordeel hiervan was, dat wie erin zat vrij zicht had op alles wat zich in de kerk afspeelde en ook zelf gezien werd. Bovendien voldeed de hoogte van de bank aan de gewenste symboliek. Wie hoog zat, stond hoger op de maatschappelijke ladder dan wie laag zat. Het verschil in vormgeving van de banken hing samen met het verschil in positie van de gebruikers. Het onderscheid in decoratie had geen liturgische of kerkelijke achtergrond, maar een maatschappelijke. De hoge wandbanken functioneerden vaak als eregestoelten voor voorname lieden. In verscheidene protestantse kerkgebouwen wilden vooraanstaande families over een eigen, ‘comfortabele’ en deftige bank beschikken en kregen vergunning er een te laten maken. In sommige dorpen waren het bepaalde geslachten die de eeuwen door een bovenlaag in de dorpssamenleving vormden. Elders waren het bezitters van buitenplaatsen in de omtrek van het dorp. Het bezitten van een bank in de kerk viel in veel gevallen samen met het bezit van ‘heerlijke’ rechten ter plaatse. De bank heette dan de ‘herenbank’. Ging het om een erfelijke positie, dan was de bank een ‘familiebank’. Eventueel werd een ‘hoge’ bank gecombineerd met een lage ervoor. De lage was voor de bedienden.
4
Foto: Ab Hendriks
Maatschappelijke ongelijkheid werd weerspiegeld in het zitten in de kerk. Die ongelijkheid werd in de zeventiende eeuw en begin achttiende eeuw verdedigd op Bijbelse gronden. In de loop van de achttiende eeuw ontstond er discussie of in de kerk wel standsverschil mag heersen. Steeds meer concludeerde men dat dat niet mocht. Het hebben van een eigen bank was een privilege dat al in de Middeleeuwen voorkwam. Er moest overigens wel voor betaald worden. In de zeventiende eeuw ontstond voor steeds meer personen de mogelijkheid om op een eigen bank of stoel in de kerk beslag te leggen. De kerkmeesters stelden hiervoor namens de overheid de regels vast. In sommige plaatsen werden alle zitplaatsen verhuurd, verpacht of verkocht. Wie geen plaats had gehuurd of gekocht, kon vlak voor de viering begon een overgebleven plaats innemen. De verhuur en verkoop van zitplaatsen veroorzaakte een steeds grotere beperking van de mogelijkheid om zonder betaling van plaatsengeld een kerkdienst bij te wonen. Het verhuur van zitplaatsen tegen uiteenlopende prijzen werd in de loop van de twintigste eeuw afgeschaft. Op bepaalde momenten in een viering gingen de gelovigen staan. Katholieken deden dat uit eerbied voor de lezing van het evangelie en voor de mystieke aanwezigheid van God in het heilig sacrament. Van het staan uit eerbied zijn in een protestantse viering hier en daar nog sporen over. Zo gaan in sommige protestantse kerken de mannen staan tijdens het gebed. In veel gemeenten gaan de gemeenteleden staan bij de liturgische begroeting aan het begin van de viering, bij de zegenbede aan het eind van de viering en bij het uitspreken van een geloofsbelijdenis. Ieder die over voldoende middelen en invloed beschikte, kon een fraai versierde bank in de kerk laten aanbrengen. Zo’n bezit kon worden verkocht of vererfd. Over verkoop en verhuur van banken lezen we regelmatig in de verslagen van de kerkenraad. Zo meldt het verslag van 10 februari 1715 dat de heer Marquis de Vignoge aan het ‘Eerw Consistorium’ (kerkbestuur) verzocht een zitplaats te mogen hebben in de kerk. Omdat de bank - die toebehoorde aan overleden heer van Udissum van
de Lehmcuil - al lange tijd ‘ledig en geslooten’ stond, besloot het consistorie de gevolmachtigde of pachter van de Lehmcuil aan te zeggen de bank op te ruimen, zodat de heer Marquis toestemming gegeven zou kunnen worden een bank te plaatsen. De gevolmachtigde van het huis de Lehmcuil wilde evenwel dat de bank bleef staan voor het huis de Lehmcuil. Marquis verzocht nogmaals een eigen bank te mogen hebben. Hij beloofde de voornoemde bank op zijn eigen kosten te willen weghalen en deze op zijn kosten ook weer terug te plaatsen als de huidige heer van de Lehmcuil zou komen om zijn ‘vaste bestendige woning te nemen’. Het consistorie stemde met dit voorstel in. Het voegde er aan toe dat de heer van de Lehmcuil geen recht heeft, omdat de grondplaats de kerk toebehoort. Mocht hij te zijner tijd een vaste plek willen hebben, dan zou het consistorie een geschikte plaats aanwijzen waar de bank gezet zou kunnen worden. In dezelfde vergadering besloot het consistorie ‘om die stoelplaats die voor desen is gegeven aan de vrouw Ontijd, en nu dood is, te vergunnen aan de vrouw van Leeuwen, huisvrouw van Adriaan van Leeuwen onse grutter’.
5
Boven: detail van de ionische kolom van de Hazewinkelbank (vergelijk de kolommen van de preekstoel).
In 1838 stonden elf nieuwe banken in het ruim van de kerk. Een verslag over de herverdeling meldt: ‘Nr 1 – bank van de erfgenamen de Hr J. Vermeer, deze bank is tegen een recognitie (bedrag) aan de Kerk, door de Hr. J.J. Vermeer gezet, en eigendom, mits op zijn eigen kosten onderhouden. 2. Was door de Dijkgraaf van Rappard op dezelfde wijze gezet; maar is ex jure devolute aan de kerk eigendom geworden. In dezelve zitten Mevr. van Voorst, die die plaats is toegestaan, in plaats van 2 banken die onder het orgel stonden en aan Toetenburg behoorden, waar voor deze plaats aan Mevr. van Voorst is toegestaan. 2. Mevr. Pelgrom een plaats en juffrouw Zadelhof wegens haar hardhorendheid. 3. Was Erfpacht van de OV de Gastmaer, is weder aan de kerk afgestaan. In dezelve heeft Mevr. Böhme met haar dochter altijd gezeten. Jufr. Pliester is vergunning van dezelve. Nr 4 wordt door Mevr. Van Weelde gebruikt. Nr 5 so even als nr 1eigendom van de Hr Spijker. Nr 6 is ledig, dewijl de meesters vrou eene andere plaats kan krijgen. Aangaande deze banken nr 2, 3, 4 en 6 wens ik beslag te leggen voor de kerk als zijnde geen nieuwe, maar oude banken, over welke de Kerkeraad altijd vrij disponeerde (beschikte). En wel nr 2 voor mevr. van Voorst als zijnde haar toegestaan, voor 2 banken onder den orgel. Mevr. Pelgrom als ziek en zwak, die meende op laatst door haar moeder bezeten niet wel mag ontnemen, en Jufr. Zadelhof die die plaats in nr 2 wegens hare hardhorendheid heeft, en anders niet meer kan in de Kerk komen als zij op een anderen plaats moet zitten. Zal echter in evenredigheid pagt geven na proportie van de andere banken. In nr 3 heeft Mevr. Böhme 2 zitplaatsen, zo lang als mij heugd, en het zoude hart zijn die weer voor jaren te verhuren; zal ook nae evenredigheid betalen. De 3de plaats in nr 3 is ter dispositie van de Kerkeraad. Nr 4 wordt door de familie van Weelde bezeten; kan verpagt worden, of vragen of zij dezelve na evenredigheid wil betalen, om niet voor het hoofd te stoten. Nr 6 behoort aan de Kerk, en zoude voor de familie van de Hr Nejan alsmede gewenst hebbende tot verbetering van de
6
Kerk opengehouden worden. Voornamentlijk is het mij om de bank nr 2 wegens de daarin zittende, en nr 3 te doen en ik weet niet waarom de Kerk oude banken behoeft te verpagten, en niet soo wel op dezelve een recht hebben, als de andere eigenaars te meer daar de kerk plaatsen dient te hebben ter dispositie, als bij u eens bij Heer Colenbrander of op de Matena andere inwoners kwamen, die men niet wel onder het orgel kon plaatsen. Ik wenste dus zeer over die 3 dubbele banken, uitgezonderd 1 en 5 te disponeren op deze wijze. Wat nr 23 aanbelangt zoude ik wensen die aan de Rector Familie en moeder Tinman te geven. De Rector zoude in de Predikantsbank kunnen zitten. De meestersvrouw, de kostersvrou, en de meid van de predikant hebben altijd een vaste plaats gehad, voor deze kon nr 24 dienen. Wat de andere 16 banken in het ruim en die onder het orgel aangaat kunnen verpagt worden. Van Gelkom is belooft bij de verkoop een andere bank kan onder (…) gegeven worden, ook andere als zij bewijzen kunnen dat zij eigendom hadden.’ In de banken was geen verwarming. In de winter was het daarom vaak koud in de kerk. Omstreeks 1720 moest de koster
7
zorgen voor ‘vuur op de predikstoel en in de kerkeraadsbanken.’ De kerkgangers moesten zelf hun stoof (met daarin test van aardewerk met gloeiend hete houtskolen) meebrengen. Op 30 januari 1779 besloot de kerkenraad om zes stoven te laten vervaardigen voor de ouderlingen- en diakenbanken. De koster kreeg de opdracht om acht turven per week ‘uijttebranden en ze sondags en op andere kerkdagen aen de banken te besorgen.’ Tien jaar later bleek dat de kosten voor de kerk te hoog waren en werd afgesproken dat de ouderlingen en diakenen zelf de turf in de stoven zou laten bezorgen. Omstreeks 1873 werd voorin de kerk een kachel geplaatst. Maar deze kon de kerk toch niet echt goed verwarmen. In 1913 liet de kerkenraad onderzoeken of centrale verwarming tot de mogelijkheden behoorde. De kosten bleken te hoog. Er werd een tweede ‘stookgelegenheid’ gemaakt. Met twee nieuwe ‘schildpadkachels’ hoopte de kerkenraad de kerk op temperatuur te kunnen brengen. In 1955 werden de bestaande kachels vervangen door oliekachels. De centrale verwarming kwam pas in 1969. In de Tweede Wereldoorlog verdween van lieverlee het onderscheid tussen klassen en standen. Daarmee kwam aan de orde of het verhuur van zitplaatsen (met verschillende prijsklassen) in de kerk nog wel kon. Op 7 januari 1944 boog de kerkenraad zich over deze zaak. Enkele kerkenraadsleden meldden ‘uit de gemeente te hebben gehoord, dat men algemeen is voor de voortzetting der verhuring.’ Ouderling Ellis Cornelis Johan Sparenburg
(1903-1983) pleitte voor afschaffing, omdat in de kerk alle mensen gelijk zijn. Ook de voorzitter was in beginsel voor het vrijgeven van de zitplaatsen, maar meende dat deze zaak eerst nog eens een jaar besproken moest kunnen worden in de gemeente, ‘opdat den mensen aan die gedachte wennen.’ Hij voegde eraan toe: ‘Dat een familie van geslacht op geslacht op dezelfde plaats heeft gezeten, is geen reden om dat in de toekomst voort te zetten. Dat alles is conservatief geredeneer’. Sinds enige tijd was er in de kerk een rood lampje. Kort voor de kerkdienst begon, werd dat
8
Rechts voorin stond vanaf 1873 een kachel. Bij de restauratie in 1928 is een eiken lambrisering langs de gehele kerk aangebracht en kreeg de toegang tot de consistoriekamer een eiken deur.
aangedaan ten teken dat alle plaatsen vrij waren en ieder kon gaan zitten waar hij of zij wilde. De kerkenraad besloot nu op voorstel van de voorzitter ‘dat in het vervolg het rode lichtje niet later dan vijf minuten voor tien zal aangaan’. In Mededelingen van de Hervormde Kerk in de classis Zutphen – gemeente Zevenaar, nooduitgave IV, Pasen 1945, schreef ds. Bartels: We zitten al door elkaar. Dat is goed. Laten we elkaar gastvrijheid betonen zonder morren. ‘Hier in de kerk wordt de groote gastvrijheid gepredikt en is geen geschuif over Dubbele bank, die toebehoord heeft aan Huize Beereclau en Huize en weer over uw plaats of mijn Mathena. plaats. Als wij door het geloof en niet door verhuring een plaats in de kerk hebben, willen wij ook heel graag achterin of op de punt van een bank zitten, als wij er maar bij mogen zijn.’ Op 16 januari 1946 stemde de kerkenraad over het al dan niet verhuren van zitplaatsen. Met 6 stemmen voor en 3 tegen besloot hij alle zitplaatsen vrij te geven.
9
© L. den Besten
10