‘bala bin, bala bai’ Een onderzoek naar criminele jeugdgroepen op Curaçao
Titel vertaald Vrij vertaald betekent de titel ‘Wie de bal kaatst kan hem terug verwachten’, echter door mijn respondenten werd het vaak gebruikt en dan meer in de betekenis van ‘Als je op me schiet, dan schiet ik terug!’
Afbeelding: www.ad.nl/.../pistool_vuurwapen_103388h.jpg
‘bala bin, bala bai’ Een onderzoek naar criminele jeugdgroepen op Curaçao
Masterscriptie Criminologie Begeleidster: Prof. dr. M.R.P.J.R.S. van San December 2008
Catharina van Bentum Studentnr: 0360937 Boomstraat 23bis 3582 KP Utrecht
[email protected]
Voorwoord Mijn dank gaat uit naar al mijn respondenten die hebben meegewerkt aan mijn onderzoek en meestal openhartig over hun leven wilden praten. Mijn begeleidster, Marion van San, wil ik bedanken voor de gezellige momenten maar bovenal je enthousiasme voor dit onderzoek, je aanwijzingen wanneer ik even geen raad wist en je algehele begeleiding tijdens mijn scriptie. Ik wil Richard Straker en de heren Americano en Eurelia bedanken voor het feit dat jullie zoveel tijd in mijn onderzoek hebben gestoken. Zonder jullie had ik dit onderzoek niet kunnen doen. Het KF Hein Fonds, het Jo Kolk Studie Fonds, Richard Kooi en mevrouw Beversen, dankbaar ben ik voor jullie steun. Dorothy en Roberto wil ik bedanken voor de enorme gastvrijheid tijdens mijn verblijf op Curaçao en jullie tijdelijke rol als ‘mijn tweede ouders’ die jullie zo goed hebben vervuld. Mijn vriendinnen bedank ik omdat zij op de juiste momenten wisten wanneer ik afleiding nodig had en op de juiste momenten mij stimuleerden om door te gaan. Ook wil ik mijn ouders bedanken voor het duwtje in de rug dat ik af en toe wel kon gebruiken. Als laatste bedank ik mijn vriendje, omdat je er altijd voor mij bent!
Catharina van Bentum
Inhoudsopgave 1. Inleiding .............................................................................................................................9 1.1 Doel, route, werkwijze en relevantie ...........................................................................11 2. Theoretisch kader ............................................................................................................. 13 2.1 Jeugdbendes in de Verenigde Staten ...........................................................................13 2.2 Jeugdbendes in Nederland...........................................................................................14 2.3 Begripsafbakening ......................................................................................................18 2.4 Theorieën die delinquent groepsgedrag verklaren........................................................19 2.4.1’Blocked Opportunities’ ........................................................................................ 19 2.4.2 Bindingen met de samenleving ............................................................................. 20 2.4.3 Invloed van verkeerde vrienden............................................................................ 21 3. Methodologie ................................................................................................................... 23 3.1 Obstakels en voordelen ...............................................................................................23 3.2 Onderzoeksstrategie ....................................................................................................26 3.2.1 Selectie ................................................................................................................ 26 3.2.2 De gesprekken ..................................................................................................... 27 3.2.3 Betrouwbaarheid en validiteit ............................................................................... 28 4. Zoektocht naar jeugdbendes.............................................................................................. 31 5. Gesprekken in Bon Futuro ................................................................................................ 35 5.1 Bon Futuro, de gevangenis ..........................................................................................35 5.2 Korte introductie van de gedetineerden .......................................................................35 5.3 ‘Gangleden’ aan het woord ..................................................................................... 40 5.3.1 De individuele leden ............................................................................................ 40 5.3.2 De groep .............................................................................................................. 41 5.3.3 Interne omgang .................................................................................................... 43 5.3.4 De delicten ........................................................................................................... 45 5.3.5 De cultuur van de groep ....................................................................................... 46 5.3.6 Inspiratiebronnen ................................................................................................. 50 5.3.7 Beschouwing........................................................................................................ 54 6. Conclusie.......................................................................................................................... 56 7. Literatuurlijst .................................................................................................................... 60 7
8
1. Inleiding Al jaren is criminaliteit, gepleegd door Antillianen en met name Curaçaoënaars, een veel besproken onderwerp. Nederland wordt door de komst van migranten uit de Nederlandse Antillen geconfronteerd met misdaadproblemen die voor een deel nieuw zijn. Een opmerkelijk hoog niveau van geweld, met name binnen de eigen groep en actieve betrokkenheid bij drugssmokkel en –transport, zijn daar voorbeelden van. De ligging van Curaçao in de Caraïben heeft ook van alles met deze problematiek te maken. Niet alleen de geografische ligging is heel gunstig, ook de politieke en sociaaleconomische situatie op het eiland spelen een belangrijke rol. Er vindt een levendig verkeer tussen Nederland en de Nederlandse Antillen plaats waarbij criminaliteit een rol speelt (drugssmokkel, vluchten voor de politie). Over dit transatlantisch criminaliteitsvraagstuk schreef Frank Bovenkerk in 2001 iets interessants. Van alle allochtone groepen lijkt de Antilliaanse misdadigheid het meest op die in het land van herkomst. Meer dan bij enig ander groter gevestigde minderheidsgroep in Nederland is het problematische deel van de (jeugd)criminaliteit te verklaren als de voortzetting van een leefwijze en een delictenpatroon op Curaçao (Bovenkerk, 2001: 182). Met dit gegeven zag ik op dinsdag 27 februari 2007 een uitzending van PREMtime, waarin aandacht werd besteed aan een groep jongeren die zich rekenen tot de Nederlandse tak van de Bloods, een gewelddadige bende uit Los Angeles. Diverse berichten in de media en uit het veld suggereren dat er, onder andere in Amsterdam en Rotterdam, groepen actief zijn die met Amerikaanse ‘gangs’ sympathiseren. Het betreft een uiterst gewelddadige subcultuur van jongeren die zich verzetten tegen ‘het systeem’ en er naar eigen zeggen niet voor terug deinzen allerhande zware delicten te plegen. Naast Bloods zijn er in verschillende steden ook jongens gesignaleerd die zich met blauwe kleding en accessoires uitdossen en sympathiseren met eveneens een gewelddadige bende uit Los Angeles, de Crips. Deze bende staat bekend als tegenhanger en vijand van de Bloods. Ook zijn er aanwijzingen dat jongeren door middel van gele kleding willen aantonen dat ze verwant zijn met de Latin Kings, een bende bestaande uit Spaanssprekende leden uit Chicago en New York. Naar
aanleiding van
deze
berichten zijn
er
enkele
studies gedaan
naar
groepsvorming/jeugdgroepen in Nederlandse steden. Zo is er van juli tot december 2007 in opdracht van de gemeente Amsterdam een verkennende studie gedaan naar jeugdgroepen in Amsterdam die karakteristieken vertonen van Amerikaanse ‘gangs’ (Van San, 2008). Ook 9
beschreef journalist Saul van Stapele in 2003 in zijn boek crips.nl hoe hij zeven jaar lang intensief met leden van de Haagse Criminal Undaground Crips optrok. Frank van Gemert deed in 2005 onderzoek naar drie verschillende Crips groepen in Den Haag en Rotterdam. Uit deze onderzoeken in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam kwam naar voren dat er in verschillende steden sprake is van dergelijke groepen. In Amsterdam en Rotterdam zouden vooral Bloods actief zijn. Den Haag zou veel meer jongeren hebben die tot de Crips behoren. Uit het onderzoek in Amsterdam bleek dat de jongeren die zich bekeren tot dit soort groepen – hoewel de samenstelling van de groepen gemengd is - in veel gevallen van Surinaamse en Antilliaanse afkomst zijn. In deze studie van Van San zijn aanwijzingen gevonden dat deze groepen uit verschillende steden met elkaar in contact staan (via MSN, partypeeps1 of een ander medium) en dat zelfs op Curaçao en Suriname sprake zou zijn van dergelijke groepen. Tijdens mijn zoektocht naar informatie over groepsvorming/jeugdbendes op Curaçao ontdekte ik dat er nog geen wetenschappelijk onderzoek is verricht op dit gebied. Het feit dat het vaak voorkomt dat Antilliaanse jongeren zich in Nederland aansluiten bij jeugdgroepen én de aanwijzing dat dit soort groepen ook op Curaçao actief zouden zijn maakte het voor mij interessant om daar onderzoek naar te doen. Mijn verwachting was dat ook op Curaçao jeugdgroepen zouden voorkomen die stijlkenmerken hebben overgenomen van Amerikaanse ‘gangs’. Mijn hoofdvraag in mijn onderzoek luidt dan ook:
Wat zijn de kenmerken van criminele jeugdgroepen op Curaçao en in hoeverre is er sprake van imitatiegedrag vanuit Nederland en/of de Verenigde Staten?
Om een antwoord op deze hoofdvraag te formuleren ga ik in hoofdstuk 5 de volgende deelvragen behandelen. Wat zijn de achtergronden van de jongens in een criminele jeugdgroep? Hoe ziet de samenstelling van de groep eruit? Hoe gaan de jongens intern met elkaar omgaan? Verder wordt gekeken naar het soort delict dat zij plegen en wat de groepscultuur binnen de jeugdgroepen is. Bovendien heb ik onderzocht of de jongens zich laten inspireren door jongeren uit Nederland of andere groepen op Curaçao. Tot slot is de mogelijkheid onderzocht of zij geïnspireerd worden door groepen uit de Verenigde Staten.
Partypeeps is een website voor jongeren, www.partypeepsz2000.com. Ze richten zich op jongeren uit de party scene. De website is voornamelijk populair bij jongeren van 13 tot 24 jaar. Op de website kun je een profiel aanmaken daarnaast biedt de website veel nieuws, online shopping, events en fun. 1
10
1.1 Doel, route, werkwijze en relevantie Het doel van mijn onderzoek is inzicht verkrijgen in groepsvorming op Curaçao. Om de onderzoeksvraag die in deze scriptie centraal staat te beantwoorden zal ik de volgende route doorlopen. In het volgende hoofdstuk zal ik het theoretisch kader bespreken. Dit hoofdstuk bevat een verkenning van wat er tot nu toe bekend is over dit onderzoeksterrein. Vervolgens gaat een hoofdstuk over de methodologie van dit onderzoek. In hoofdstuk 4 beschrijf ik mijn zoektocht naar jeugdbendes. Hier zal ik bespreken welke weg ik op Curaçao heb bewandeld en met wie ik heb gesproken om erachter te komen in hoeverre de Curaçaose jongens in groepen criminaliteit plegen. De belangrijkste resultaten heb ik verkregen in de Bon Futurogevangenis op Curaçao, waar ik 25 interviews heb gehouden met jongens in de leeftijd van 16 t/m 24 jaar. Deze gedetineerden zal ik in hoofdstuk 5 aan het woord laten. Om mijn onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden heb ik mij verdiept in de literatuur die er over dit onderwerp is geschreven. Omdat er boekenkasten vol zijn geschreven over jeugdbendes en Amerikaanse ‘gangs’ heb ik de expert op dit gebied in Nederland, Frank van Gemert, om advies gevraagd. Hij heeft mij een lijst van boeken en artikelen aangeraden die de essentie bevatten. Daarnaast wilde ik zoveel mogelijk jongens zelf interviewen om erachter te komen hoe de groepen op Curaçao in elkaar steken. Tijdens mijn onderzoeksperiode werd ik me steeds meer bewust van het feit dat het heel moeilijk zou worden om rechtstreeks jongens van de straat te spreken die én tot een criminele jeugdgroep zouden behoren én nog niet vast zaten. Omdat er te veel gevaren aan verbonden waren leek mij het houden van interviews in de gevangenis uiteindelijk de beste optie. Via Richard Straker, criminoloog in de gevangenis Bon Futuro, heb ik toestemming gekregen om in de gevangenis jongens te interviewen. Een zorgvuldige omschrijving van wat er in Antilliaanse jeugdgroepen omgaat draagt bij aan wat er bekend is over zulke groepen. Voor de politie en voor beleidsmakers is het belangrijk inzicht te hebben in het verband dat bestaat tussen groep en criminaliteit. In eerste instantie moet men ingrijpen wanneer de ernst van de strafbare feiten van de groepsleden daartoe aanleiding geeft, maar nog beter is het om crimineel gedrag te voorkomen. Daarvoor is het noodzakelijk dat men weet wat zich binnen jeugdgroepen afspeelt. De effectiviteit van zowel repressief als preventief optreden is dan ook mede van die kennis afhankelijk. Bruikbare informatie kan betrekking hebben op de link tussen de uiterlijke verschijning van de groepsleden en hun bezigheden. Daarnaast is het zinvol om te weten wat de samenhang is binnen dergelijke groepen. Hebben leiders met duidelijke ideeën het voor het zeggen of 11
betreft het een verzameling die door krachten van buiten in beweging wordt gebracht. Met andere woorden: stuit men op criminele jeugdgroepen dan is het voor het beleid zeer relevant om onder andere op basis van uiterlijke kenmerken jeugdstijlen te kunnen herkennen en een voorstelling te hebben van wat er in die groepen kan omgaan. De onderwerpen die tijdens mijn interviews aan bod komen zijn gebaseerd op het Eurogang Ethnography Protocol (Klein, Kerner, Maxson, Weitekamp, 2001). Er is een verzameling van onderzoekers uit 15 Europese landen en Amerika, die opereren onder de naam Eurogang, die zich sinds enkele jaren bezig houdt met het opstellen van protocollen en instrumenten om dergelijk onderzoek uit te voeren.2 Het wetenschappelijk belang van het onderzoek ligt dus in het feit dat mijn bevindingen geplaatst kunnen worden naast andere onderzoeken met een vergelijkbare opzet in andere Europese landen en Amerika. Wat betreft beleidsrelevantie ligt het belang in de aanknopingspunten voor preventie en interventie.
2
Meer informatie: http://www.umsl.edu/~ccj/eurogang/euroganghome.htm
12
2. Theoretisch kader 2.1 Jeugdbendes in de Verenigde Staten De Verenigde Staten is hét land bij uitstek wat een lange traditie van ‘gangs’ kent. Volgens een telling een aantal jaren geleden (U.S. Department of Justice) is in een periode van 16 jaar het aantal ‘gangs’ in de Verenigde Staten vervijftienvoudigd van ongeveer 2.000 in 1980 tot 30.800 in 1996.3 Ook het aantal bendeleden zou zijn gestegen tot 750.000. Sommige steden, zoals Chicago en Los Angeles (waar verreweg de meeste bendes voorkomen), kennen een lange ‘gang’-traditie, terwijl andere steden (zoals New York) niet of nauwelijks bendes kennen (U.S. Department of Justice). In 2001 werd in Los Angeles meer dan de helft van de moorden gedocumenteerd als ‘ganggerelateerd’ (U.S. Department of Justice, 2006:29). Het overgrote deel van deze moorden kwam voor rekening van leden van de Crips en de Bloods, twee traditionele ‘gangs’ die hun oorsprong hebben in de stad Los Angeles. De ‘Crips’ en de ‘Bloods’ zijn sinds 1972 verwikkeld in een heftige gangoorlog. Deze neemt door de opkomst van drugs, met name ‘crack’ en het gemakkelijker voorhanden worden van (automatische) vuurwapens, steeds gewelddadigere vormen aan (Shakur, 1993; Simpson, 2005; Van Stapele, 2003:13; Williams, 2004). Het zijn traditionele ‘gangs’ met eigen namen, symbolen en hun eigen specifieke kleuren, de zogenaamde ‘colors’. Crips hebben overwegend blauwe kleding aan en Bloods rode. Daarnaast communiceren de gangleden vaak door middel van handgebaren. Op deze manier wordt vaak loyaliteit aan een bepaalde ‘set’ of een bepaalde buurt uitgedrukt. De gangleden spreken vaak in ‘slang’ met elkaar, wat wordt gebruikt als geheimtaal voor de politie. Bovendien zijn ze erg gericht op de lokale omgeving en claimen ze vaak een specifiek gedeelte van een stad of wijk als hun territorium. Door middel van graffiti wordt duidelijk een territorium ‘afgebakend’. Het betreden van een territorium van een andere ‘gang’ of ‘set’ is een uiterst riskante onderneming en kan verstrekkende gevolgen hebben. Onder ‘gangleden’ bestaan ook allerlei codes en regels omtrent gedrag. ‘Gangsta rap’ is de (controversiële) muziekvorm waarnaar de jongeren voornamelijk luisteren. Uit de Amerikaanse literatuur blijkt dat in de loop der jaren de modus operandi van daders van geweld is veranderd. Werden in de jaren vijftig en zestig nog klassieke messen gebruikt als wapen, in de jaren negentig vallen de slachtoffers voornamelijk bij ‘drive-by shootings’ met automatische wapens (Spergel, 1995: 190 en 211).
3
Dit zal een kleine overschatting zijn aangezien aan politie-officieren is overgelaten om te bepalen wat een ‘gang’ is.
13
Door het gebruik van geweld kan men een reputatie opbouwen en criminaliteit wordt gezien als het middel om geld te verdienen voor de ‘gang’ of ‘set’. Het is duidelijk dat in de (sub)cultuur van het Amerikaanse gangleven totaal andere wetten en regels gelden dan in de conventionele samenleving. Echter, Weerman (2001) wijst erop dat er ook ‘gangs’ zijn die geen gebruik maken van specifieke kleuren of symbolen en die geen duidelijke regels of codes
hebben
(Weerman,
2001:29).
‘Gangs’
kennen
dus
grote
verschillen
in
verschijningsvorm. Een ‘gang’ kan uit honderden leden bestaan, maar ook uit vijf; ze kunnen gebonden zijn aan een buurt in een grote stad, maar ook ontstaan in kleine ‘suburbs’; ze kunnen zeer gewelddadig zijn, maar ook vredelievend (Cummings en Monti, 1993). Er zijn pogingen gedaan om ‘gangs’ in te delen. Zo heeft Klein (1995) een onderscheid gemaakt tussen de traditionele buurtgebonden bende (vaak meer dan 100 leden, met subgroepen), de neotraditionele bende (gestructureerd naar de traditionele gangs, echter met een kortere geschiedenis), de ‘compressed gang’ (klein, niet buurtgebonden en geen subgroepen), de ‘collective gang’ (groter, maar zonder subgroepen) en de ‘speciality gang’ (klein en gespecialiseerd). Cummings en Monti (1993) maken onderscheid tussen de ‘established gangs’ (de oude traditionele bendes), ‘wilding gangs’ (lijkt op de ‘collective gangs’) en ‘working gangs’ (gericht op illegale bedrijvigheid).
2.2 Jeugdbendes in Nederland In Europa bestaat er niet zo’n traditie als in de Verenigde Staten maar de vraag of sommige criminele jeugdgroepen als ‘gang’ kunnen worden bestempeld is regelmatig onderwerp van debat, ook in Nederland.
In Nederland was Schuyt (1993) de eerste auteur die wees op het feit dat jeugdcriminaliteit vaak in groepsverband plaatsvindt. Jongeren worden snel door leeftijdgenoten beïnvloed en daardoor ook makkelijker naar het criminele pad geleid. In de jaren daarna heeft een aantal Nederlandse onderzoekers onderzoek gedaan naar wat zich afspeelt in groepen waarin jongens zich delinquent gedragen. Eén van de eerste auteurs die schreef over jeugdbendes in Nederland was Sansone (1992), die onderzoek deed naar Surinamers in de Amsterdamse Bijlmermeer. Hij deed verslag van zijn belevenissen over een periode van 1981 tot 1990 met eenzelfde groep Creoolse jongens in Amsterdam. Hij beschreef hoe Surinaamse jongens (15-18 jaar) in die tijd 14
twaalf tot vijftien jeugdbendes vormden. Deze bendes waren echter los georganiseerd. Er was een enorm verschil in omvang van de bendes. Zo waren er bendes met twintig leden en zo waren er bendes met zo’n tweehonderd leden. Deze bestonden dan uit meerdere, kleinere, ‘peer groups’.4 Binnen de jeugdbendes was geen sprake van een strakke hiërarchie. Meestal was er wel een charismatisch leider, vaak een wat oudere jongen met enige ervaring in de kleine criminaliteit. De leden konden slechts in enkele gevallen herkend worden aan een kledingstuk als een pet of een jack. Echte toewijdingrituelen waren er niet behalve dat iedereen goed mee moest doen in bendegevechten of met kleine criminaliteit. Elke bende had zijn eigen territorium dat werd verdedigd tegen andere groepen en dat werd afgegrensd door het schilderen van de naam of het symbool van de bende op de muren. Soms was de verdediging van het eigen territorium belangrijker dan de etnische solidariteit. Het was dus niet zozeer blank en zwart die tegenover elkaar stonden maar vaak werd er een ‘machtsstrijd’ tussen wijken uitgevochten (Sansone 1992: 159). In 1990 publiceerde Werdmölder over zijn onderzoek naar Marokkaanse jongens in Amsterdam. Binnen de groep waar hij onderzoek naar deed was er sprake van hiërarchie. Bovendien was er sprake van leiderschap binnen de groep. Hij verwees daarbij naar Amerikaanse literatuur over ‘gangs’ en sprak over jeugdbendes wanneer hij het had over de groep die hij had onderzocht (Werdmölder, 1990). Op de analyse van Werdmölder is vervolgens veel kritiek gekomen. Zo suggereerde Werdmölder bijvoorbeeld dat er sprake was van een hechte groep. Junger (1993) stelde dat dit niet juist was omdat er binnen de groep veel sprake was van wantrouwen en ruzies. Volgens haar was dit al een reden waarom er niet van een ‘jeugdbende’ gesproken kon worden. Het al dan niet bestaan van vertrouwen en of er sprake is van een hechte vriendschap binnen de jeugdgroep is een veel terugkerend thema in de literatuur over jeugdbendes. Zo concludeerde Van Gelder (1992) bijvoorbeeld op basis van zijn onderzoek naar groepen Marokkaanse jongens dat er geen hechte vriendschappen bestonden tussen de jongens, waardoor er volgens hem geen sprake kon zijn van bendes. Van Gemert bracht hier tegenin dat de Amerikaanse gangliteratuur laat zien dat vriendschap onder gangleden zeker niet overschat moet worden. Bovenal is het uit eigen belang dat jongens zich bij een ‘gang’ aansluiten (Van Gemert 1995b:300).
4
Groep personen van gelijke rang of stand.
15
Ook uit andere studies is gebleken dat er niet een hechte vriendschap tussen bendeleden hoeft te zijn. Vaak is er juist een duidelijk gebrek aan vertrouwen en affectie onderling. Dit verschijnsel wordt door de auteurs vaak verklaard uit de condities voor het ontstaan van de bendes: zij ontstaan niet door gedeelde positieve waarden of doelen maar door gedeeld gebrek, zoals armoede, sociaal disfunctioneren etc. (Driessen, Volker, op den Kamp, Roest en Molenaar, 2002:172). Van Gemert (1995) deed midden jaren negentig onderzoek naar het al dan niet bestaan van Marokkaanse jeugdbendes in Rotterdam-Zuid en kwam tot de conclusie dat er geen redenen waren om aan te nemen dat er werkelijk sprake was van bendes. Dit omdat de jongens zich af en toe als een hechte groep manifesteerden en de keer daarop als los zand aan elkaar hingen (Van Gemert 1995b: 299). De Marokkaanse jongeren kwamen vaak vanuit een gemeenschappelijke opvatting in actie. Kenmerkend was dat het dan vaak om een gemeenschappelijke tegenstander ging in plaats van om een gemeenschappelijk doel. De samenwerking betrof vooral gezamenlijk verzet. Er was geen sprake van intern overleg of leiderschap en zonder dit alles werd geprobeerd de tegenstander uit te schakelen. Wanneer dit eenmaal was gelukt, verdween ook de bindende kracht in de groep en bleef weer een losse verzameling individuen over. De jongens hadden moeite om los van zo’n gelegenheid hun gedrag op elkaar af te stemmen of rekening met elkaar te houden (Van Gemert 1995b: 292). Van Gemert kwam tot de conclusie dat er in Rotterdam niet van Marokkaanse ‘gangs’ gesproken kon worden. Dit concludeerde hij nadat hij zijn materiaal naast de gangdefinitie van Klein en Maxson had gehouden. Het feit dat de jongens zichzelf niet als een groep zagen en dat er geen sprake was van hiërarchie onder de leeftijdsgenoten was doorslaggevend. Dat de buitenwereld de jongens wel als een hechte groep zagen kwam vooral door de momenten waarop men de jongens waarnam. Het gezamenlijk rondhangen gaf al gauw de indruk dat het om een hechte groep ging (Van Gemert 1995b: 300). Van Gemert (1998, 2000) onderzocht daarnaast rechtbankdossiers van een drietal Crips groepen (waarvan twee uit Den Haag en één uit Rotterdam) bestaande uit voornamelijk Surinaamse en Antilliaanse jongens. In tegenstelling tot de Marokkaanse groepen die hij onderzocht konden deze groepen wel als jeugdbendes worden gezien volgens de definitie van Klein en Maxson. De drie groepen hadden immers een eigen naam, gebruikten symbolen die hen onderscheidden van andere groepen, zagen zichzelf als een groep en werden door anderen ook als een specifieke groep gezien. Ook bleek dat de groepen zich schuldig hadden gemaakt 16
aan verschillende gewelddadige berovingen en overvallen. Van Gemert stelt dat de Amerikaanse voorbeelden verknoopt zijn geraakt met een jeugdstijl. De muziek en uiterlijke symbolen hebben een mondiale verspreiding gekregen en deze stijl omvat ook attitudes en gedragscodes. Tot het moment dat het onderzoek van Van Gemert naar drie jeugdbendes werd gepubliceerd, kon men ongestraft beweren dat in Nederland in het geheel geen sprake was van jeugdbendes. Volgens Van Gemert wordt in zijn onderzoek aangetoond dat dat onjuist is en dat er wel degelijk jeugdbendes zijn. Een deel van deze bendes heeft veel weg van Amerikaanse ‘gangs’ (Van Gemert, 2000: 57). De Jong, Steijlen en Masson (1997) gingen op basis van dossiers na of er in Rotterdam Rijnmond aan het eind van de jaren negentig sprake was van bendevorming onder Antillianen. Op basis van de procesverbalen die zij doorlazen konden zij meerdere verbanden leggen met jeugdbendes, geïnspireerd door Amerikaanse ‘gangs’. De jongeren in kwestie pleegden ook criminaliteit, echter wanneer zij dit deden was er sprake van een zeer lage organisatiegraad. Meestal ging het om groepjes jongens die samenwerkten en die elkaar slechts ‘vaag’ kenden. Ondanks dat er in elk dossier ook personen aangewezen konden worden die de boventoon voerden, kon er volgens de auteurs niet worden gesproken over een ‘bende’ omdat dit een vertekend beeld zou oproepen. Men zou dan kunnen suggereren dat er sprake was van een hogere organisatiegraad dan werkelijk het geval was. De Jong et al. spraken daarom liever over ‘gelegenheidscoalities’, namelijk jongeren die zich op bepaalde momenten verenigen om – vaak in wisselende samenstelling – delicten te plegen. Dit laatste komt veel overeen met wat Yablonski in 1959 al constateerde voor veel groepen in de Verenigde Staten. Hij ging niet uit van vaste bendes, maar eerder van wat hij een ‘near-gangstructure’ noemde, waarbij rondom een vaste kern los-vaste personen cirkelden (De Jong et al. 1997: 145). Bovenkerk (2001) zag op basis van zijn onderzoek geen aanleiding om Antilliaanse groepen delinquenten te omschrijven als jeugdbendes. Hij liet zien dat de Curaçaose criminaliteit typisch een groepsverschijnsel is maar dat de organisatiegraad in de groepen laag is. Nederland kent volgens hem geen jeugdbendes in de subculturele betekenis van het woord die het in de Verenigde Staten heeft gekregen (territorialiteit, groepscodes, eigen symbolen). Antilliaanse groepen vormen daarop geen uitzondering. Bovenkerk vindt het daarom beter om niet van bendes te spreken en ook niet van netwerken, maar van ‘action sets’, ad hoc-groepjes die voor de duur van de betreffende daad spontaan worden gevormd. Zulke kortstondige 17
samenwerkingsverbanden komen tot stand tussen jongens die elkaar min of meer kennen, omdat zij tot dezelfde volksklasse behoren en afkomstig zijn uit eenzelfde volkswijk van Willemstad (Bovenkerk 2001: 182). Van San (2005) concludeerde na een onderzoek naar de Rotterdamse jeugdgroep ‘Millinxsysteem’ dat overeenkomstig de definitie van Klein en Maxson de jongens van deze groep als jeugdbende gezien kunnen worden. Door de omgeving worden zij immers gezien als een groep, de jongens zien zichzelf als een groep en ze hebben verscheidene delicten gepleegd die hen met de politie en/of buurbewoners in aanvaring hebben gebracht. Wel merkte Van San op dat deze constatering lastiger wordt wanneer aan de term jeugdbende een meer subculturele betekenis wordt verbonden (groepen met een duidelijk territorium, groepscodes, eigen symbolen etc.). Ondanks dat de jongens van het Millinxsysteem zich lieten inspireren door gangsymbolen en er aanwijzingen zijn dat ze als groep steeds professioneler werden is het volgens haar te vroeg om te spreken van een jeugdbende in de subculturele betekenis van het woord. Te veel aanwijzingen zouden daartegen pleiten (geen duidelijke hiërarchie, geen taakverdelingen bij het plegen van delicten etc.). Volgens Van San is het te vroeg om te zeggen dat er sprake is van jeugdbendes in Rotterdam, maar het is ook te vroeg om dat te ontkennen. Tevens bleek uit het onderzoek dat er meerdere groepen in Rotterdam kenmerken vertonen van jeugdbendes en ernstige vormen van criminaliteit plegen (Van San, 2005).
2.3 Begripsafbakening Wanneer men kennis wil verzamelen die vergelijkbaar is tussen landen onderling is het belangrijk dat er met heldere formuleringen wordt gewerkt. Over ‘gangs’ en jeugdbendes heeft lange tijd onduidelijkheid bestaan over de inhoud van de gebruikte termen. Het woord ‘gang’ wordt erg veel gebruikt maar omdat het verschillende associaties kent roept het woord ook een hoop verwarring op. Het woord ‘gang’ legt een link naar Amerikaanse jeugdbendes en tegelijkertijd legt het woord een link naar criminele betrokkenheid. Volgens Van Gemert (1998:2) komen we in de problemen wanneer het gaat om Nederlandse groepen die geen criminele activiteiten hebben, maar die zich wel bedienen van gang-symbolen. Zoals al eerder beschreven bestaan er ook ‘gangs’ die geen gebruik maken van symbolen en die geen duidelijke gedragsregels en codes hebben. Een scala aan definities is gevonden, maar geen ervan is door wetenschappers en professionals in consensus aanvaard. Van de Amerikaanse ‘gangs’ is een stereotype beeld ontstaan: ze hebben vaste uiterlijke kenmerken, zijn vaak 18
territoriaal gebonden, gebruiken zeer specifieke mores en zijn hiërarchisch georganiseerd. Doordat wetenschappers het Amerikaanse stereotype van jeugdbendes vaak in hun definitie meenemen ontstaat volgens Van Gemert een paradoxale situatie. Door te refereren aan Amerikaanse stereotypes en vervolgens de term jeugdbende als niet passend terzijde te stellen wordt het probleem verkleind. Ondanks de vele definities worden er daarom in Nederland weinig bendes gemeld.5 In mijn onderzoek ga ik uit van de veel gehanteerde en neutrale definitie van jeugdbendes van Klein en Maxson (1989). Deze definitie luidt: ‘Community recognition as a group or collectivity, recognition by the group itself as a distinct group of adolescents and young adults, and enough illegal activities to get a consistent negative response from law enforcement and/or neighbourhood residents’ (Klein en Maxson, 1989: 205).
[‘Een jeugdbende is een verzameling jongeren die door de omgeving gezien wordt als een groep, die zichzelf ziet als een groep en voor wie criminele handelingen belangrijke activiteiten zijn, die hen met politie en/of buurtbewoners in aanvaring laten komen’ (Van Gemert, 1998: 4)].
2.4 Theorieën die delinquent groepsgedrag verklaren Criminaliteit van Curaçaose jongeren is een typisch groepsverschijnsel (Bovenkerk, 2001). De Amerikaanse literatuur levert een reeks factoren voor het ontstaan van ‘gangs’. Verschillende theorieën zijn ontwikkeld om groepsvorming en delinquent gedrag in groepsverband te verklaren. Mijn bedoeling is om in deze paragraaf slechts theorieën te beschrijven, waarvan ik denk dat ze het meest van toepassing zijn op de verklaring van criminaliteit van Curaçaose jongeren als een groepsverschijnsel. In mijn conclusie zal ik hierop terugkomen.
2.4.1’Blocked Opportunities’ De meeste verklaringen voor het ontstaan van ‘gangs’ gaan uit van de sociale structuur. Als eerste wil ik ingaan op de spanningsbenadering van Merton (1938; 1968). Volgens de spannings- of strain-theorie is criminaliteit het gevolg van collectieve aanpassing of verzet tegen maatschappelijke ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Armoede en werkloosheid zijn 5
Crimelink, een interview met Frank van Gemert en Marion van San over ‘jeugdbendes in Nederland’.
19
daarbij de duwende factoren die op individueel niveau verklaren waarom mensen geneigd zijn tot crimineel gedrag en op maatschappelijk niveau is criminaliteit te verklaren uit processen van sociale desintegratie. In de spanningsbenadering wordt criminaliteit gezien als een gevolg van het niet op elkaar afgestemd zijn van enerzijds aspiraties, wensen of behoeften van individuen en anderzijds de mogelijkheden, verwachtingen en ideeën om deze op een legitieme manier te kunnen realiseren. Het probleem ontstaat daar waar gevestigde doelen niet langs legale weg bereikt kunnen worden. Dat zal vooral het geval zijn voor mensen in die sociale lagen, die een beperkte toegang hebben tot legitieme middelen. Voor grote groepen mensen belemmeren de maatschappelijke omstandigheden het bereiken van de ‘American Dream’. Volgens Merton leidt de resulterende spanning tot aanpassingsgedrag, hetzij door de aspiraties bij te stellen, hetzij door te zoeken naar alternatieve, minder legale middelen. De dreiging van falen motiveert mensen om gebruik te maken van die middelen die succes beloven. Als er een spanning is tussen aspiraties en beperkt toegankelijke middelen is er sprake van anomie of normloosheid, dat wil zeggen een breuk in de culturele structuur, die op individueel niveau de motivatie levert om crimineel gedrag te plegen.
2.4.2 Bindingen met de samenleving In andere theorieën die het ontstaan van ‘gangs’ proberen te verklaren ligt de nadruk meer op controleprocessen. In de meeste gevallen gaat het dan om de wijze waarop het gedrag van individuen door de omgeving wordt beïnvloed en/of gecorrigeerd. De controle-theorie van Hirschi uit 1969 ziet het ontbreken van sociale controle als belangrijkste oorzaak van criminaliteit. De kerngedachte van de controlebenadering is dat crimineel gedrag kan worden verklaard uit de mechanismen die het menselijk gedrag controleren. Volgens Hirschi schuilt in ieder mens een crimineel. De meeste mensen gedragen zich echter niet misdadig, omdat zij ‘bindingen’ hebben met hun mensen in hun omgeving, die zij niet op het spel willen zetten. De centrale vraag is niet waarom mensen strafbare feiten plegen, maar wat de meeste mensen van het plegen van strafbare feiten weerhoudt. Uitgangspunt is dat iedereen de wettelijke regels wel kent, maar dat niet iedereen erdoor wordt weerhouden. Op individueel niveau worden sociale bindingen gezien als remmende factoren die mensen weerhouden van crimineel gedrag. Met sociale bindingen bedoelt men het gezin, school of werk. Een tijdelijke verzwakking van de controlemechanismen op gedrag is volgens de controle theorieën noodzakelijk om een wetsovertreding mogelijk te maken. Het centrale idee van Hirschi’s 20
theorie is dat delinquentie ontstaat wanneer de banden met de samenleving worden verzwakt of verbroken. Zodra iemand niet meer verweven is met de maatschappij ontstaat de vrijheid om van de maatschappelijke regels af te wijken. Als elementen (of indicatoren voor de mate) van verbondenheid onderscheidt Hirschi vier belangrijke bindingen. Attachment, een begrip dat de emotionele hechting aan andere personen moet aangeven. Commitment, een begrip dat de toewijding aan conventionele doelen van de persoon moet aangeven. Involvement, dat de betrokkenheid bij alledaagse activiteiten aangeeft. Beliefs, dat een maatstaf is voor iemands geloof in de geldigheid van gedragsregels waar hij/ zij dagelijks mee te maken heeft. Wanneer op alle dimensies laag gescoord wordt, acht Hirschi de kans op delinquentie groot (Hirschi & Gottfredson 2003: 151-159). Het gezin is in deze theorie erg belangrijk, maar aan de rol van het gezin wordt in de gangstudies niet veel aandacht besteed. Wel zouden volgens deze theorie jongeren die in een omgeving leven waar een gebrek is aan sociale controle, in een situatie wonen waar de moeder veel van huis is en geen vaderfiguur hebben die voor hen als rolmodel of als controle dient, een grotere neiging hebben tot crimineel gedrag. In veel gangstudies met aandacht voor controleprocessen staat de relatie tussen ‘gang’ en buurtgemeenschap centraal (onder andere Whyte 1943; Suttles 1968; Horrowitz 1983). De aard van de relatie geeft aan hoe de buurtgemeenschap het doen en laten van de ‘gang’ kan beïnvloeden.
2.4.3 Invloed van verkeerde vrienden De Chicago-school staat aan het begin van veel theorieën, waarin wordt uitgegaan van het belang van groepen jongeren bij het ontstaan van de jeugdcriminaliteit. Shaw en McKay (1931) zagen als één van de eersten delinquentie als typisch groepsgedrag. Hoewel zij geen expliciete theorie formuleerden, is het duidelijk dat zij veronderstellen dat crimineel gedrag ontstaat binnen groepen. Jongeren die zich al bezig houden met het overtreden van de wet zouden de criminele traditie overdragen aan andere personen. Zo’n invloed werd niet alleen toegeschreven aan oudere delinquente vrienden en buurtgenoten, maar ook aan broers en familieleden. De differentiële associatietheorie van Sutherland (Sutherland, 1947) is de belangrijkste theorie waarin de invloed van groepen jongeren een beslissende rol speelt in het ontstaan van crimineel gedrag. Sutherland gaat ervan uit dat delinquent gedrag (net als ander gedrag) wordt geleerd binnen intieme persoonlijke groepen. Wanneer iemand in aanraking komt met een 21
overmaat aan opvattingen (‘definitions’) die positief staat ten opzichte van wetsovertredingen in vergelijking met opvattingen die wetsovertreding afkeuren, dan is crimineel gedrag het resultaat (differentiële associatie). Ook het leren van criminele technieken en vaardigheden is van belang en bepaalt mede de vorm waarin iemand de wet zal overtreden. Ieder mens assimileert onvermijdelijk aan de hem omringende cultuur, tenzij andere patronen daarmee in conflict zijn. De mens is van nature niet slecht en de maatschappelijke krachten dragen bij tot crimineel gedrag afhankelijk van de sociale groep waartoe iemand behoort (Bruinsma 2001: 119- 133). Jongeren zijn volgens Sutherland een kwetsbare groep omdat zij in de periode tussen ‘kind zijn’ en ‘volwassen zijn’ vaak zoeken naar een eigen identiteit. Zij willen graag aanvaard worden door hun leeftijdgenoten. Zij zijn daarom eerder geneigd om zich te conformeren aan de normen en waarden die in hun groep worden waargenomen. Wanneer jongeren een verkeerd rolmodel in hun omgeving hebben kan dat er voor zorgen dat zij dat gedrag en de bijbehorende waarden en normen overnemen. Wanneer jongeren veel in aanraking komen met criminele vrienden of criminaliteit bij hen in de wijk of zelfs binnenshuis door bijvoorbeeld de ouders, is volgens de differentiële associatie theorie de kans dus groot dat zijzelf ook crimineel gedrag gaan vertonen. De theorieën uit de jaren vijftig en zestig (van de twintigste eeuw) over het ontstaan van criminaliteit in de context van jeugdgangs bevatten ook ideeën over een groepsinvloed op delinquent gedrag. Cohen (1955), Miller (1958) en Cloward en Ohlin (1960) gaan er allen vanuit dat binnen delinquente bendes of subculturen normen en waarden worden overgedragen die strijdig zijn met de dominante cultuur. Daardoor kunnen jongeren die niet voldoen aan de eisen van de conventionele maatschappij toch succes hebben binnen jeugdgroepen zoals ‘gangs’. Short en Strodtbeck (1965) leggen de nadruk op groepsprocessen die zich binnen de ‘gangs’ afspelen. Jongeren die in zulke groepen optrekken hebben voortdurend de angst om hun status te verliezen. Door het plegen van (vooral gewelddadige) delicten kunnen de leden zich bewijzen. Cohen stelt dat jongeren uit de lagere klassen te kampen hebben met frustraties. Deze frustraties zijn niet zozeer economisch bepaald (het niet kunnen voldoen aan de materiële succesdoelen van de Noord-Amerikaanse samenleving), maar moeten veeleer gezien worden als statusfrustratie.
22
3. Methodologie In het kader van mijn onderzoek heb ik van begin mei 2008 tot eind juli 2008 doorgebracht op Curaçao. Omdat ik al eerder vier maanden op Curaçao was kende ik het eiland goed. In Nederland had ik al huisvesting geregeld. Hierdoor kon ik mij direct gaan bezighouden met het leggen van contacten. Van Gemert stelt dat voor een goed begrip van de Nederlandse gangproblematiek het van belang is dat de gangleden zelf aan het woord komen (Van Gemert, 1998a: 48-50). Omdat ik voornamelijk ‘kwalitatieve’ gegevens wilde verzamelen, heb ik een methode gebruikt die zich daar goed voor leent, namelijk het houden van interviews. In dit hoofdstuk zal ik mijn methode van onderzoek beschrijven. Ik behandel eerst de obstakels en voordelen
waar
ik
tijdens
mijn
onderzoek
tegenaan
liep
en
vervolgens
mijn
onderzoeksstrategie.
3.1 Obstakels en voordelen Vanaf het begin van mijn onderzoek was ik me ervan bewust dat het moeilijk zou kunnen worden om in direct contact met jongens te komen die in een groep criminaliteit plegen. In de ogen van de jongens op Curaçao ben en blijf ik een blonde ‘makamba’6 (Europese Nederlander). Als ‘witte studente’, uit een totaal ander sociaal milieu dan de jongens die ik wilde benaderen, was er een grote afstand tussen ons. In de ogen van de jongens was ik totaal anders. Ik sprak ‘hun’ taal niet, was niet iemand van de straat en had nooit in dezelfde situatie hoeven te leven als zij. Bovendien maakte het feit dat ik een meisje was de situatie weer anders. De meeste Curaçaose jongens zijn macho’s, dus wanneer er een blond meisje tegenover ze zit willen ze graag zo stoer mogelijk overkomen. Bovendien denken sommige Curaçaoënaars al snel dat zo’n blanke en hoogopgeleide Hollandse neerkijkt op de lokale bevolking. Tijdens mijn periode op Curaçao is net de discussie over ‘Europese Nederlanders’ volop in het nieuws. De Nederlandse overheid heeft namelijk de Nederlandse Antillen onder curatele geplaatst. Als reactie hierop heeft een kleine oppositiepartij de ‘oorlog’ verklaard aan Nederland. Helmin Wiels van de Aliansa Patriotiko (patriottisch verbond) heeft gezegd, dat als Nederland oorlog wil, ze ook oorlog kunnen krijgen. De meeste oppositiepartijen op Curaçao staan niet achter de huidige plannen voor de herstructurering en werken samen met
6
‘Makamba’ is oorspronkelijk ontstaan als een schelwoord voor Europese Nederlanders.
23
de Aliansa Patriotiko. Ze hebben al enkele manifestaties georganiseerd tegen de Slotverklaring en het financieel toezicht en in de media laten ze duidelijk van zich horen. Regelmatig wordt daarbij verwezen naar de dreiging dat de makamba's
het eiland
overnemen. ‘Makamba stagiaires’ pikken alle baantjes in van de Curaçaose jeugd, makamba’s integreren te weinig met de lokale bevolking en zo zijn er nog veel meer verwijtende blikken naar de Europese Nederlander gericht. Het koloniale verleden van Nederland ten opzichte van de Nederlandse Antillen speelt nog steeds een negatieve rol bij veel Curaçaoënaars. De opmerking; “Ik kan er toch niets aan doen dat ik zwart ben, dat heb ik aan mijn overgrootvader te danken”, geeft duidelijk weer hoe de indeling in klassen en kleur op Curaçao nog heel erg zichtbaar is. De positie van een persoon wordt vaak nog bepaald door zijn huidskleur. Een Haïtiaanse jongen vertelde mij het volgende:
“Als Haïtiaan word je veel gediscrimineerd. Je hebt veel te verdragen als ze weten dat je een Haïtiaan bent. Als je niemand hebt om je te steunen is het moeilijk. Je wordt mishandeld, het is net of men je steeds slaat, op den duur word je er geestelijk moe van.”7
Om mijn respondenten het gevoel te geven dat ik, ondanks dat ik blank ben, toch volledig gelijkwaardig naar ze kijk, probeerde ik mezelf waar nodig te verontschuldigen door uit te leggen dat ik me zo goed mogelijk zou aanpassen. Dit werkte, want nadat ik had verteld dat ik bij een Antilliaans gezin woonde midden in de volkswijk Brievengat, vaak naar Antilliaanse feestjes ging én ook nog eens mijn best deed een woordje Papiamento te spreken, verdween de vijandige houding langzaam. Daarnaast moest ik mezelf steeds verantwoorden dat ik niets met de politie te maken had. Onder de jongens heerste een enorme vijandige houding naar de politie. Tijdens de gesprekken in de gevangenis drukte ik de jongens steeds weer op het hart dat ik niets met de politie te maken had en dat ik een studente was die onderzoek deed naar groepsvorming van jongens op Curaçao. Omdat het woord ‘criminologie’ bij sommigen gelijk verkeerde associaties opriep, liet ik dat vaak achterwege. Nadrukkelijk vertelde ik ze dat alle gegevens anoniem zouden blijven.
7
Stevenmar
24
Bovendien was de taalbarrière een groot probleem. In de meeste gevallen betrof het jongens die niet verder dan de eerste of tweede klas op de middelbare school waren gekomen. Nadien hadden zij bijna nooit meer een woord Nederlands gesproken. Hier was ik niet op voorbereid. Bij alle gesprekken die ik voerde moest er een tolk bijzitten, hetgeen veel tijd in beslag nam. Door dit obstakel kon ik niet volledig vrij met de jongens praten. Richard Straker was bij bijna alle gesprekken aanwezig als tolk en als hij niet aanwezig kon zijn dan waren het de bewaarders die als tolk fungeerden. Richard vertaalde de vraag die ik stelde in het Papiamento. De gedetineerde gaf antwoord in het Papiamento en Richard vertaalde dit weer in het Nederlands naar mij toe. Natuurlijk waren er ook voordelen. Het feit dat een ‘blonde makamba’ onderzoek deed was al snel bekend binnen de muren van Bon Futuro. Er was dan ook geen één jongen die niet wilde meewerken. Meerdere malen kreeg ik zelfs te horen: “Roep je me nog een keer dushi (schatje)?” Omdat ik zoveel mogelijk wilde vermijden dat de jongens onderling informatie konden uitwisselen over bijvoorbeeld de vragen die ik stelde tijdens de gesprekken probeerde ik jongens van wie bekend was dat ze veel met elkaar spraken (broers, neven of goede vrienden) snel na elkaar te interviewen. Hoewel het als nadeel gezien kan worden dat Richard (of een bewaarder) tijdens de gesprekken als tolk aanwezig was, ben ik van mening dat het een voordeel is geweest. Ten eerste omdat ik alleen geen goed gesprek met de jongens kon houden. De jongens spraken zo slecht Nederlands dat ze zich ook niet in deze taal durfden uit te drukken. In het Papiamento barstten sommigen echt los terwijl in het Nederlands de gesprekken heel moeizaam gingen. Omdat de korte tijd die ik voor het onderzoek had het niet toeliet om een echte vertrouwensband op te bouwen met de jongens was het een voordeel dat Richard en de twee bewaarders de jongens in veel gevallen al jaren kenden en daarom een vertrouwensrelatie hadden met velen. Dit zorgde ervoor dat de jongens zich meer op hun gemak voelden en meer vertelden. Daarnaast waren deze drie personen concreet met een aantal projecten bezig binnen de gevangenis en wisten daardoor al veel van de jongens. Om de afstand kleiner te maken verschenen de bewaarders ook in vrijetijdskleding tijdens de interviews. Om de jongens op hun gemak te stellen en te zorgen dat ze wat opener werden speelden we naast de rol van ‘onderzoeker’ ook een zekere hulpverlenende rol. Als er tijdens de gesprekken onderwerpen aan de orde kwamen waar de jongens problemen mee hadden dan werd er advies gegeven
25
hetgeen door Richard allemaal werd genoteerd. Dit waren vaak kleine problemen maar door deze dienstverlenende taak werden de jongens iets openhartiger. De dagen dat ik interviews hield lette ik erg op wat voor kleding ik droeg. Mijn eigen stijl, maar wel degelijk en geen ‘bloot’ of overmatig veel sieraden. Dit zou de aandacht van de jongens alleen maar afleiden. Ook wat taalgebruik en attitude betrof ben ik zoveel mogelijk mezelf en ‘objectief’ gebleven.
3.2 Onderzoeksstrategie De interviews die ik afnam waren deels ‘semi-gestructureerd’ en deels ‘vrij-associatief’. Er waren vaste vragen die aan de orde moesten komen maar wanneer de jongens zelf een onderwerp aansneden ging ik daar wel op in. Juist door intensief door te vragen op bepaalde antwoorden kregen deze interviews het karakter van diepte-interviews waarin veel persoonlijke en emotionele aspecten aan bod kwamen (Baarda, De Goede & van der MeerMiddelburg, 1996:25-26). De plek waar ik de interviews hield was daar uitermate geschikt voor. Ik mocht gebruik maken van een kamertje bij de afdeling ‘intake’. Dit was een rustige kamer zonder ramen waar de jongens niet afgeleid werden. Vooraf vroeg ik de jongens om toestemming of ik het gesprek mocht opnemen met een voicerecorder.
3.2.1 Selectie De jongens die ik sprak selecteerde ik aan de hand van twee lijsten met alle namen van de gedetineerden van 16 t/m 24 jaar. In de periode dat ik mijn onderzoek verrichtte zaten er 84 jongens van 16 t/m 24 jaar vast die veroordeeld waren en 80 jongens van 16 t/m 24 jaar die nog niet veroordeeld waren. Van alle ‘veroordeelde’ en ‘onveroordeelde’ jongens selecteerde ik op delict. Van alle jongens die als delict ‘diefstal met geweld’ of ‘medeplegen diefstal met geweld’ op hun naam hadden staan werd het intake-dossier uitgeprint. ‘Diefstal met geweld’ wordt op Curaçao ook wel een ‘atrako’ genoemd. Het is een delict wat negen van de tien keer met meer dan één persoon wordt gepleegd en één van de meest voorkomende delicten op het eiland. In het intakedossier was te lezen of de jongen tijdens het intake gesprek had aangegeven of hij wel of niet tot een groep behoorde. Ook de namen van de leden die tot de groep behoorden stonden genoteerd. Later bleek dat deze genoteerde namen niet per definitie tot een vaste groep behoorden. Het waren vaak de personen met wie de gedetineerde het delict had gepleegd waarvoor hij vast zat. Van de 84 jongens die waren veroordeeld waren er 46 26
voor ‘diefstal met geweld’ of ‘medeplegen van diefstal met geweld’ veroordeeld. Daarvan gaven er 32 op het intake formulier aan dat ze tot een groep behoorden. Van de 80 jongens die nog niet waren veroordeeld waren er 29 die werden beschuldigd van ‘diefstal met geweld’ of ‘medeplegen van diefstal met geweld’. Daarvan gaven er 12 aan dat ze tot een groep behoorden. Alle jongens die hadden aangegeven dat ze tot een groep behoorden werden door mij geselecteerd. In overleg met Richard werd vervolgens de volgorde bepaald van de jongens die geïnterviewd moesten worden. Ik heb 19 jongens gesproken die al veroordeeld waren en 6 jongens die nog niet veroordeeld waren. Van de 75 jongens die als delict ‘diefstal met geweld’ of ‘medeplegen van diefstal met geweld’ hadden gepleegd (of werden beschuldigd van) heb ik 25 jongens gesproken, hetgeen 30% is. Nadien heb ik nog besloten om 5 jongens te interviewen via de reclassering die bezig waren met een resocialisatieproces waar ik later verder op in ga.
Diefstal met geweld/
Waarvan tot een
medeplegen diefstal
groep behoort
Gesproken
met geweld Veroordeelde jongens 16 t/m 24 jaar Onveroordeelde jongens 16 t/m 24 jaar
46
32
19
29
12
6 Tabel 1
3.2.2 De gesprekken De meeste jongens waren spraakzamer dan ik had verwacht. Natuurlijk waren er jongens die met weinig informatie kwamen. Dit was mede afhankelijk van de manier waarop ik mijn vragen stelde. Zodra ik té direct naar bepaalde zaken vroeg klapten de jongens dicht. Op een hele voorzichtige manier probeerde ik toch via omwegen aan antwoorden te komen. De vragen die ik stelde hadden betrekking op de groep zelf (het ontstaan van de groep, de activiteiten, de omvang, de structuur, het territorium), de individuele leden (familie, school, vrienden, werk), de cultuur van de groep (waarden, normen, symbolen, omgangsvormen) en de Amerikaanse invloeden.8 Dit leverde al veel interessante gegevens op. De interviews die ik 8
Aan de hand van het Eurogang Ethnography Protocol.
27
hield duurden meestal een uur tot anderhalf uur. Ik nam deze op met een voicerecorder en thuis werkte ik ze direct uit. Richard heeft mij heel erg geholpen met het vertalen van interviews waarin veel Papiamento werd gesproken. Citaten uit de interviews zal ik in deze scriptie verwerken om de analyse van de verzamelde gegevens te verlevendigen. Omdat de jongens meestal in ‘straattaal’ Papiamento spraken is alles vertaald naar het Nederlands. De dialogen kan ik helaas dus niet zo werkelijkheidsgetrouw weergeven door hun eigen ‘taal’ in erin te verwerken. Vanwege privacyredenen zijn alle namen van de respondenten in deze scriptie gefingeerd.
3.2.3 Betrouwbaarheid en validiteit Het verrichten van kwalitatief onderzoek gaat gepaard met verschillende sterktes en zwaktes. Twee hele belangrijke aspecten hierbij zijn betrouwbaarheid en validiteit. Goodwin (2005) beschrijft betrouwbaarheid als de consistentie van een meting en verwijst naar de mate van herhaalbaarheid van onderzoek (Goodwin, 2005:114-115). Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen interne en externe betrouwbaarheid. De externe betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin andere onafhankelijke onderzoekers mijn onderzoek in gelijkwaardige omstandigheden zouden kunnen repliceren. Ik ben van mening dat andere onafhankelijke (vrouwelijke) onderzoekers mijn onderzoek in gelijkwaardige omstandigheden in grote lijnen zouden kunnen repliceren. Ik zeg met name vrouwelijke onderzoekers omdat ik van mening ben dat het enorm in mijn voordeel heeft gewerkt dat ik als vrouw dit onderzoek heb gedaan. Een mannelijke student had denk ik minder medewerking van de jongens gekregen. Het tweede belangrijke aspect heeft betrekking op de
validiteit van mijn
onderzoeksvragen. Het vraagstuk van de validiteit kan in mijn geval samengevat worden door de vraag: ‘Zijn de verhalen van de jongens waar’? Net als op het gebied van betrouwbaarheid vallen er twee soorten te onderscheiden: interne en externe validiteit. Interne validiteit verwijst naar de mate waarin de resultaten van een onderzoek adequaat kunnen worden geïnterpreteerd alsmede de mate van vertrouwen in deze interpretaties. Externe validiteit verwijst aan de andere kant naar de mate waarin de onderzoeksresultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar een bredere onderzoekspopulatie. Klockars (1974) en Steffensmeier (1986) beschrijven een aantal controlemechanismen om de interne validiteit van hun onderzoek te vergroten. Hier heb ik ook extra rekening mee gehouden, aangezien mijn methode van onderzoek doen ook beperkingen met zich meebrengt. Doordat ik niet één op 28
één met de jongens heb gesproken kan het zijn dat ze bepaalde informatie hebben achtergehouden. Ook bestaat de mogelijkheid dat de jongens de informatie die ze mij hebben verteld enigszins hebben overdreven om stoer over te komen. Ook kan het zijn dat de jongens over bepaalde zaken hebben gelogen of sociaal wenselijke antwoorden hebben geven. Om dit te voorkomen heb ik met het stellen van mijn vragen daar rekening mee gehouden. Door de vragen open te stellen en de jongens het gevoel te geven dat ieder antwoord welkom was heb ik geprobeerd dit te voorkomen. Klockars en Steffensmeier beschrijven ook dat hun interviewstrategie het eerste controlemiddel is voor het toetsen van de interne validiteit. Door bepaalde vragen te herhalen en anders te formuleren tijdens het interview ben ik erachter gekomen of deze vragen steeds dezelfde antwoorden genereerden. Ook heb ik tijdens de interviews erop gelet dat de antwoorden die mijn respondent gaf elkaar niet tegenspraken. Een tweede controlemechanisme is gelegen in de zogenaamde ‘bevestigende interviews’. Zo beschrijft Zaitch (2003) dat hij de verhalen van zijn informanten zoveel mogelijk probeert te toetsen aan zijn eigen observaties en zijn bevindingen ook vergelijkt met de opvattingen van deskundigen. Daarom heb ik geprobeerd de gegevens betrouwbaarder te maken door ze te vergelijken met gegevens uit andere bronnen. Uit het volgende hoofdstuk blijkt dat ik gesprekken heb gevoerd met sleutelfiguren uit de sociale omgeving van de jongens. Ik heb gesproken met directeuren van bijna alle VSBO of VBO middelbare scholen op Curaçao, met buurtbewoners, met wijkbemiddelaars, met de politie en met de reclassering. Met deze ‘experts’ heb ik over dezelfde onderwerpen gesproken. Zaitch beschrijft tevens dat hij op het moment dat hij geen nieuwe informatie meer verkreeg heeft besloten te stoppen met het verzamelen van data. Na 25 interviews kreeg ook ik weinig aanvullende informatie meer. Dit vergroot de externe validiteit van mijn onderzoek. Elk verhaal van mijn respondenten is uniek, maar ik ben ervan overtuigd dat heel veel maatschappelijke problemen zoals armoede, criminaliteit en de gevoelens die daarmee gepaard gaan, verre van uniek zijn en representatief voor andere jongens uit soortgelijke situaties. Met ethische bezwaren en beperkingen heb ik nagenoeg geen problemen ondervonden. Dit omdat ik, ondanks dat je met participerende observatie direct het gedrag van de jongens kan waarnemen, daar geen gebruik van heb gemaakt. Het werd mij ten sterkste afgeraden omdat het persoonlijke risico te groot zou zijn. Critici stellen vaak de waarde van gesprekken met gedetineerden ter discussie (Kleemans, 2008). Hoe adequaat is het om veroordeelde 29
daders achteraf in een onnatuurlijke setting als de gevangenis naar hun motieven, afwegingen en gevoelens te vragen? Hoe representatief zijn de gearresteerde daders voor de bredere categorie? Hoe sociaal wenselijk of rationaliserend en generaliserend zijn de antwoorden van gedetineerde respondenten? De beschikbare literatuur lijkt echter uit te wijzen dat de uitkomsten van gesprekken in beide settings niet heel sterk van elkaar verschillen. Gebleken is dat het onderscheid tussen natuurlijke en onnatuurlijke settings overdreven wordt en dat de kwaliteit van de relatie tussen de geïnterviewde en de interviewer belangrijker is dan de omgeving waarin het interview plaatsvindt (Kleemans, 2008). Op die kwaliteit heb ik dan ook geprobeerd de nadruk te leggen. Ooit heb ik eens van een professor de mooie uitspraak gehoord dat je even valide uitspraken krijgt over het gedrag van wilde dieren als je ze in Artis observeert. Participerende observatie leek mij met deze uitspraak in gedachten, de gevaren hieraan verbonden, alsmede de taalbarrière, geen goede optie.
30
4. Zoektocht naar jeugdbendes Tijdens mijn eerste periode op Curaçao heb ik veel mensen leren kennen. Voordat ik deze keer naar Curaçao ben vertrokken heb ik vanuit Nederland met zoveel mogelijk sleutelfiguren op Curaçao, die mogelijk iets zouden kunnen weten over criminele jeugdgroepen op het eiland, contact gezocht. In dit hoofdstuk beschrijf ik met welke mensen ik heb gesproken en hun visies heb ik onderstaand weergegeven.
Om in contact te komen met jongeren die tot een criminele jeugdgroep behoren lijkt het mij een goed begin om contact te zoeken met alle VSBO scholen op Curaçao. Dit omdat de kans dat ik op deze scholen jongens tegenkom waar ik naar op zoek ben groter is dan op HAVO en/of VWO scholen. Later blijkt dit een enorme klus, met helaas weinig resultaat. De scholen zijn moeilijk bereikbaar en sommige scholen houden ook bewust afstand omdat ze bang zijn voor een slechte reputatie. Wanneer ik duidelijk uitleg wat het doel van mijn onderzoek is zijn de meeste scholen toch wel bereid om een gesprek aan te gaan. In totaal lukt het me om met elf scholen contact te zoeken en spreek ik in de meeste gevallen de directeur of de maatschappelijk werker van de school. Omdat de leerlingen op alle scholen die ik heb gesproken verplicht een uniform dragen is er geen onderscheid tussen de leerlingen waar te nemen. De leerlingen krijgen dus geen kans om gangsymbolen op school te dragen. Toch vindt op bijna elke school wel groepsvorming plaats en meestal is dit met jongens die uit dezelfde buurt komen. Er ontstaan regelmatig kleine opstootjes tussen deze groepjes op de scholen. Echter gangvorming wordt door de directie van de scholen tegengesproken. Zij bevestigen wel het bestaan van individuele leerlingen die veel problemen veroorzaken maar niet in de vorm van groepen. Meer problemen worden in de toekomst wel verwacht. Helaas kom ik via de scholen dus niet in aanraking met jongens die in jeugdgroepen zitten. Ik begin me steeds meer te realiseren dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters op Curaçao heel groot is en dat de kans bestaat dat mijn doelgroep zich onder deze jongeren bevindt. Ik besef dat ik waarschijnlijk toch meer de wijken in moet om daar met jongens te praten. Om verder te komen spreek ik toch met iedereen af die mij ook maar enigszins kan helpen om zo aan meer informatie te komen. Op één van de eerste dagen heb ik een afspraak met een medewerker Communicatie van de Directie Jeugd- en Jongerenontwikkeling. Deze persoon brengt mij in contact mijn eerste sleutelfiguren. Hij vertelt mij dat er zeker sprake is van jeugdbendes op het eiland. Deze zijn 31
via wijken ingedeeld. “Dit soort jongeren zijn door de tv opgevoed en hebben een gebrek aan échte opvoeding door ouders”, aldus de medewerker. Via hem kom ik in contact met het hoofd van de Kinder - en Zeden Politie. Zij vertelt mij een aantal interessante gegevens. Volgens haar zijn statussymbolen voor de jeugd op Curaçao heel belangrijk.
“De statussymbolen zijn heel belangrijk, wat ze zien op televisie. Dure sportschoenen, dure T-shirts etc. En dat kost geld en al die jongens willen dat. Dan krijg je dat ze thuis wel eens gaan stelen. En degene die thuis niet kunnen stelen doen het dan ergens anders. Dan krijg je atrako’s etc. Jongeren willen niet eens meer iets dragen wat “geen merk” is. Ouders die het niet kunnen kopen hebben dan een probleem.”
Volgens deze mevrouw zijn de uniformen ingesteld omdat de leerlingen kleding gingen dragen ‘waardoor ze niet eens meer konden bukken’! Ze vertelt mij ook een verhaal over gangmeiden die tegen andere gangmeiden vechten.
“Er waren groepen meisjes die ruzie met elkaar hadden en met elkaar wilden afrekenen. Dat deden ze door een poloshirtje van iemand te lenen en dan op de desbetreffende school ruzie te zoeken. Dit werd dan gefilmd met een mobiele telefoon en op de site ‘youtube’ of ‘redupage’9 gezet.”
Een oud rector van het Radulphus College weet mij veel te vertellen over de jongeren op Curaçao en specifiek over de verschillende scholen. Volgens hem is er op bepaalde scholen wel degelijk sprake van bendevorming. Hij noemt met name één bepaalde VSBO school.
“Als je de verhalen moet geloven, gebeuren daar de meest ongelofelijke dingen. Jongeren die de school kort en klein slaan en ga zo maar door. Dat komt vrij vaak voor. Ik heb laatst gehoord van een onderdirecteur dat ze een nieuw gebouwen complex van de vloer tot het dak hebben gesloopt. Zij staan er echt berucht om.
9
Een website waar jongeren berichtjes kunnen achterlaten. Mensen noemen het een ‘roddelsite’ waar veel ruzie op ontstaat.
32
Een school van minder ernstige aard is het […]. Het is daar volgens mij niet zo erg als het […] maar ik weet wel dat de politie daar zo nu en dan aan te pas moet komen.”
Wanneer ik later deze scholen opzoek ontkennen zij dat er iets aan de hand is. Een medewerkster van Dienst Cultuur en Educatie voegt daaraan toe dat het één van deze scholen ook vaak met spraakmakende berichten in de media verschijnt. Of er wel of geen jeugdbendes zijn kan ze mij niet vertellen.
“Ik heb gehoord dat tot vorig jaar het niet echt voor kwam. Je hebt wel groepen gewoon. En echt bendes zijn dan op wat hoger niveau in de drugshandel, de leeftijden liggen dan ook een stuk hoger. Onder de jongeren komt het dus niet zo vaak voor. Maar onofficieel heb je wel in sommige wijken, met name achterstandswijken, dat jongeren zich groeperen en dan van daaruit criminaliteit gaan plegen. Vanuit een groepering komen ze op ideeën.”
Verder heb ik nog een heel interessant gesprek met Quantone. Quantone heeft zelf 8 jaar vastgezeten voor handel in drugs en het witwassen van geld en weet als geen ander hoe het straatleven op Curaçao eraan toegaat. Hij vertelt me dat het in de tijd dat hij vast zat eerder regel dan uitzondering was dat de ambulance langs moest komen in de gevangenis. Op een gegeven moment heeft hij samen met de leiders uit elk blok binnen de gevangenis een groep opgericht. Quantone was de voorzitter van deze commissie en kreeg veel respect. Mede door hem is het destijds een stuk rustiger geworden in de gevangenis. Volgens zijn zeggen is het weer bergafwaarts gegaan nadat hij is vrijgelaten. Quantone heeft nu een uitzendbureau opgericht waar hij ex-gedetineerden aan een baan helpt. Volgens Quantone kent Curaçao geen echte ‘gangs’ naar Amerikaans voorbeeld. De jongens worden wel geïnspireerd door de leiders uit hun wijk. Hij vertelt dat jonge jongens steeds gewelddadiger worden. Zonder pardon wordt het slachtoffer doodgeschoten, vaak om ervoor te zorgen dat ze niet meer tegen de dader kunnen getuigen. Uiteindelijk kom ik met een aantal wijkbemiddelaars en een agent in contact die met mij een aantal wijken in willen gaan. Met de wijkbemiddelaars ben ik de wijken Otrabanda en Seru Fortuna ingegaan. Met de agent ben ik naar Montagne, Seru Fortuna, Steen Koraal en 33
Soeax geweest. Helaas was dit in de ochtend op een regenachtige dag en zagen we geen groepen in de wijken. Omdat het toch gevaarlijk schijnt te zijn om in de avond de wijken in te gaan en het mij meerdere malen is afgeraden om zelf contact met de jongens te zoeken besluit ik dat de beste plek om uiteindelijk met jongens te kunnen praten toch de gevangenis is.
34
5. Gesprekken in Bon Futuro 5.1 Bon Futuro, de gevangenis Bon Futuro droeg voorheen de naam Koraal Specht. In de jaren negentig was de gevangenis veelvuldig in het nieuws. Vooral de rapporten van de European Committee for the Prevention of Torture (CPT) over mensenrechtenschendingen in een penitentiaire instelling binnen het Koninkrijk der Nederlanden deden in de Haagse politiek het nodige stof opwaaien.10 Overbevolking, marteling, ongedierte en andere onhygiënische omstandigheden waren eerder regel dan uitzondering, zo schreef de commissie. Om de gevangenis aan de minimale voorwaarden te laten voldoen vond enkele jaren geleden een drastische verbouwing plaats naar Amerikaans model. Na de verbouwing is de naam veranderd in Bon Futuro, wat goede toekomst betekent, een nogal wrange naam voor een gevangenis. Het complex ligt op een heuvel buiten de stad en omvat politiecellen, huis van bewaring en gevangenis, inclusief de Foba afdeling met 25 bedden. De bouw is Amerikaans en het klimaat staat toe dat alles open is, zonder dak. Alle ruimten zijn afgesloten met hekken. De gedetineerden verblijven met vier tot zes personen in een cel. Het geheel is in acht blokken verdeeld. De capaciteit is 595 plaatsen. Er is plek voor 65 vrouwen en 530 mannen. Minderjarigen zijn niet afgezonderd van de rest van de gedetineerden.
5.2 Korte introductie van de gedetineerden Om een beeld te geven van de jongens die ik heb geïnterviewd zal ik beginnen met een algemene introductie. De jongste jongen die ik heb gesproken is zeventien jaar, de oudste vierentwintig jaar. Het merendeel is eenentwintig of tweeëntwintig jaar oud. De jongens zijn in verschillende wijken op Curaçao opgegroeid: Brievengat, Souax, Buena Vista, Rooi Santu, Groot Kwartier, Suffisant, Seru Pretu, Wishi Marchena, Otrabanda, Seru Fortuna, Steen Koraal, Montagne Abao en Terra Corra (Bonaire). De meningen over wat precies de ‘risicovolle’ wijken zijn lopen sterk uiteen. In 1999 zijn er in het onderzoek ‘Pobresa, ban atak’é’11 twaalf wijken als ‘meest arm’ aangemerkt: Soto, Souax, Seru Fortuna, Paradijs, Kanga/Dein, Rosendaal, Wishi, Otrobanda, Berg Altena, Rooi Santu, Koraal Specht en Seru
10 11
http://www.cpt.coe.int/documents/nld/1996-01-inf-eng-1.htm Vertaald: ‘we gaan de armoede aanpakken!’
35
Grandi.12 In november 2007 bracht het Sociaal Kennis Centrum (SKC) op Curaçao in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek van de Antillen (CBS) de 'Buurtmonitor 2007' uit. Deze monitor geeft een beeld van het woon- en leefklimaat in de betreffende twaalf wijken van Curaçao. De bedoeling is om in de toekomst deze enquête eens in de twee jaar te houden. Zo is het mogelijk om een gegevensbestand op te bouwen waarmee sociale ontwikkelingen binnen de woongebieden goed te volgen zijn. De jongens zijn op een enkeling na afkomstig uit een kansarme omgeving. Bijna allemaal zijn zij door hun alleenstaande moeder opgevoed en komen uit vrij grote gezinnen, met meerdere broers en/of zussen. Zowel vader als moeder hebben vaak nog kinderen bij een andere partner. Bovendien geven ze bijna allemaal aan wel eens drugs te gebruiken, sommigen zijn zelfs verslaafd aan drugs, meestal marihuana. De helft van de jongens zegt een vriendin te hebben. Deze jongens hebben bijna allemaal een kind. De meesten hebben op een LTS school gezeten en geen van hen heeft deze opleiding afgerond. Opvallend is dat maar drie jongens aangeven hun VSBO diploma te hebben behaald. Eén jongen volgde de HAVO. Hij werd opgepakt op het moment dat hij naar school liep.
Om de lezer een idee te geven van hoe het leven van mijn respondenten eruit ziet laat ik in eerste instantie Richello aan het woord. Richello is een jongen waar ik veel over heb gehoord in de tijd dat ik mijn interviews hield in de gevangenis. Veel jongens zeiden dat Richello veel wist over ‘gangs’ en de rapcultuur. Richello was helaas net vrijgekomen toen ik startte met mijn interviews. Ik ben naar hem op zoek gegaan en op een avond zag ik hem bij een voetbaltraining van het team van Seru Fortuna. Ik heb met hem een afspraak gemaakt om hem te interviewen. Hij woont momenteel bij een ‘pleeggezin’, bij het gezin van zijn voetbaltrainer. In een arme buurt, in een heel klein huisje vol met gaten in het dak, tref ik heel veel mensen aan. Voor het huisje op de stoep praat ik met Richello. Richello is een mooie jongen, nog maar negentien jaar en ziet er tot in de puntjes verzorgd uit. Met behulp van dit verhaal wil ik de lezer meevoeren naar mijn onderzoeksveld, zodat deze een beter beeld krijgt van hoe het leven van mijn respondenten eruit ziet. Het is een levensverhaal waar ik veel van de andere gesprekken in herken maar tegelijkertijd is het ook weer een uniek verhaal.
12
Wat de twaalf armste wijken van Curaçao zijn, komt naar voren uit het onderzoek van de commissie Oumento di Partisipashon den Desaroyo (1996). Wel moet worden bedacht dat wat administratief tot een wijk behoort, niet altijd dezelfde geografische omvang heeft als wat door de mensen als bario (wijk) gevoeld wordt.
36
Richello’s verhaal “Ik ben geboren in Wishi Marchena. Toen ik zeven jaar was ging ik in Seru Fortuna wonen bij mijn oma. Ik heb broers maar die zijn in Nederland. Alleen mijn zusje en mijn kleinere broertje wonen hier op Curaçao bij mijn oma. Mijn moeder is naar Nederland gegaan toen ik vier jaar was. Ik ben daarom opgevoed door mijn oma. Bij mijn oma waren er veel problemen. Ik kwam na het uitgaan altijd heel laat thuis en zelfs wanneer mijn oma me opbelde kwam ik nog niet. Wanneer ik uit school thuis kwam keek ik alleen maar tv of luisterde ik naar rap. Ik ben iemand die altijd voor iedereen klaarstaat en veel moed en lef heeft. Ik durf alles en daarom kwam ik met verkeerde vrienden in aanraking die altijd zeiden: “Laten we dit en dat gaan doen”. Meestal deed ik slechte dingen alleen maar soms ook in een groep. Ik had altijd een vaste groep vrienden met wie ik uit ging naar feesten en soms gingen wij ook samen slechte dingen doen. Ik denk dat er op Curaçao wel gangs bestaan. Ik ken groepen waar de jongens heel goed met elkaar zijn. Wanneer één iemand een probleem heeft gaan ze met z’n allen dat probleem oplossen. Door ze op te zoeken, te slaan…Ik ben negentien jaar, de jongens in die groep van mij waren mijn leeftijd of iets ouder. Mensen noemen mij Tupac omdat ik altijd naar P Diddy en Tupac luisterde toen ik klein was. Ik vroeg dan altijd aan mijn neef wat die liedjes betekenden en ik ging me echt op die twee rappers focussen. In het begin begreep ik niet wat die liedjes betekenden, maar mijn neef ging op internet de lyrics opzoeken en hij vertaalde het voor mij. In het begin werd ik niet door die liedjes beïnvloed. Alleen in de vorm van kleding, dat wel. Later wilde ik ook gewoon weten hoe zo’n leven was. Ik was toen dertien jaar ongeveer. Rond die tijd ging ik echt diep in het leven van Tupac. Het is niet zo dat ik alleen naar Tupac luister, ik luister naar heel veel rap. Maar Tupac, P Diddy en JaRule vind ik echt de beste rappers. Ik weet dat andere jongens op Curaçao beïnvloed worden door de videoclips en de liedjes. Ik zelf ook wel een beetje. Ik vind die kettingen enzo niet mooi, maar oorbellen en kleding wel. Ik was vaak met vier vrienden en we hadden altijd een band om ons hoofd, altijd dezelfde, rood met zwart. Dat waren meestal wel de jongens met wie ik ook ging vechten en verkeerde dingen ging doen maar het was niet zo dat we altijd in die groep criminaliteit pleegden. In het begin was ik echt gefocused op drugs verkopen, ik liep altijd met een pistool of ik deed atrako’s bij chinezen en mensen van wie ik wist dat ze geld hadden. Ik heb meerdere keren in de gevangenis gezeten. De eerste keer kwam ik in de gevangenis vanwege mishandeling. Ik had op een jongen geschoten maar hij ging niet dood. Die jongen heeft gezegd dat ik op hem had geschoten maar ze hebben mij vrijgelaten omdat ze niet genoeg bewijs hadden. Uiteindelijk zat ik maar 6 maanden. De tweede keer dat ik vast kwam te zitten kwam doordat ik in een auto zat met een paar vrienden en we hadden een pistool in de auto. Toen we ineens de politie zagen gooiden we het pistool uit de auto. Dat gebeurde aan de kant waar ik zat en ze dachten
37
dus gelijk dat ik dat had gedaan. Omdat ik al een keer had vastgezeten pakten ze mij weer gelijk. Ze hebben toen 2,5 jaar voor mij gevraagd maar de mensen zeiden toen dat ik te jong was om in de gevangenis te zitten. Ook omdat ik goed voetbalde zeiden ze dat het niet goed voor mijn toekomst zou zijn. Ze vroegen toen om 10 maanden en ik zat uiteindelijk 5 maanden omdat er veel mensen waren die me hielpen. Ik ken verschillende groepen jongens uit verschillende wijken. In die groepen werkt het als volgt; er is bijvoorbeeld een groep uit Brievengat en een groep uit Bonam en die twee groepen gaan goed met elkaar om. Als je dan van Montagne bent en je hebt problemen met die groep van Brievengat dan komt ook die groep van Bonam gelijk helpen en die hele groep van Bonam en Brievengat samen komen je slaan en wanneer je het niet verwacht komen ze je schieten, slaan, vastpakken. Die groepen hebben ook namen. Buena Vista en Koraal Specht heten No Limit, Kora Pieda is Cash Money, Seru Fortuna is Murder Inc., Otrabanda is Hard Boys. Die namen hebben ze afgeleid van record labels. Bij No Limit betekent het dat ze geen limiet hebben (No Limit) om te bereiken wat ze willen. Als ze iets willen bereiken, geld willen maken, hebben ze geen limiet totdat ze daar zijn. Mensen weten altijd wie bij welke groep hoort. Zo worden veel problemen veroorzaakt want als ik nu bijvoorbeeld met andere groepen omga dan worden sommige van die groep boos. Ik hoorde altijd bij de groep van Seru Fortuna, bij Murder Inc. Ik ging wel naar andere wijken maar ik hing niet met jongens van daar rond. Er zijn niet echt leiders in de groepen. Wel was het bij ons zo dat een paar personen in het bezit waren van pistolen en dat sommige jongens dus afhankelijk van hun waren. Echt regels binnen de groep zijn er niet. Wel is het zo dat als een jongen van de gang iets op zichzelf ging doen, een atrako ofzo, en ze zagen dat die jongen dan geld had dan werd aan hem gevraagd hoe hij aan dat geld kwam. Wanneer hij vertelde waar hij het geld vandaan had dan deelden ze het niet maar hij gaf ze wel een deel. In principe staan de groepen in hun eigen wijk. Het komt wel eens voor dat ze andere wijken opzoeken als ze niets te doen hebben. Wanneer ik met die jongens in Seru Fortuna samen hing waren we echt niet altijd met criminaliteit bezig. Op een gegeven moment leer je gewoon mensen kennen die je beïnvloeden om andere dingen te doen, zoals mensen mishandelen. Ook in de gevangenis leerde ik weer meer mensen kennen en leerde ik weer meer. De eerste keer ben ik in de gevangenis slechter geworden. Toen ik vroeger in die gang van Seru Fortuna zat deden we bijna nooit iets met de hele groep. Bijvoorbeeld als we met elf jongens waren deden we niet allemaal mee. Wanneer ik bijvoorbeeld een probleem had dan ging ik met twee andere jongens. Kleine groepen binnen de grote groep. De totale groep was groot. Vroeger was het een hele grote groep met jongens uit de hele wijk. Maar op een gegeven moment kreeg iemand van midden Seru Fortuna problemen met iemand van achter uit Seru Fortuna en daarom kreeg je binnen Seru Fortuna weer veel problemen. Het is niet echt dat er meisjes in de groep zaten. Maar bijvoorbeeld als een meisje voorin bij Seru woont en ze ziet de politie
38
aankomen dan waarschuwt ze de jongens door ze te bellen ofzo. En soms gingen we aan meisjes vragen of zij het geld en de drugs en wapens enzo wilde bewaren als de politie er was. Sommige jongens van hier hebben wel contact met jongens in Nederland. Ik weet in Rotterdam daar was het Millinxsysteem. Ik had wel eens contact met een paar van die jongens. Ik heb veel vrienden in Nederland en die bellen me dan soms op en zeggen dan: “Waarom kom je niet naar Nederland? We hebben hier een gang en we hebben veel contacten en we kunnen dus makkelijk geld maken!!” Ik ken vier jongens van het Millinxsysteem maar twee zitten er nu in de gevangenis. Veel mensen zeggen dat het Millinxsysteem uit elkaar is gegaan. Maar ik heb laatst met een vriend van me gesproken en hij zegt dat het niet zo is. Ze zijn gewoon even rustig. Ik heb ook een vriend in Bloods. Daarin zitten Marokkanen, Curaçaoënaars, Nederlanders. Ik ken ook nog iemand waarvan ze twee jaar geleden de hele groep hebben gepakt en in de gevangenis hebben gestopt. Ze hebben met die hele groep met een meisje sex gehad. Dat was een groep die zich Bloods noemden. Ik weet niet of er grote verschillen zijn tussen de groepen in Nederland en hier op Curaçao. Eigenlijk heeft het dezelfde basis maar bijvoorbeeld Millinxsysteem is in vergelijking met de groepen hier meer gewelddadig. Dus als ik in Millinxsysteem zit en ik heb een probleem met jou dan denk ik geen moment na om jou dood te schieten. Maar hier denken ze meer na. Mijn vader heeft mij ooit verteld dat dit komt omdat jaren geleden de gevangenisstraf lager was maar nu is het veel meer geworden. Maar ik weet eigenlijk niet waarom ze daar zo snel reageren en hier eerst nadenken. Wanneer ze iemand toch echt dood willen schieten gaan ze nadenken over een plek waar minder mensen zijn en waar niemand ze ziet om maar niet in de gevangenis te komen. Er zijn wel mensen die het niet interesseert of ze naar de gevangenis moeten. Die denken gewoon dat als ze iemand dood willen hebben dan schieten ze hem dood, maakt niet uit hoeveel jaar ze in de gevangenis moeten. Ik bel niet zo veel met Nederland dus meestal had ik via internet contact met jongens in Nederland. Als we chatten proberen we dingen via codes te zeggen, zodat andere mensen het niet begrijpen. We gaan soms chatten op MSN. Ik heb twee MSN’s. Eén gewoon persoonlijk en één waarmee ik dat soort dingen bespreek. Het is niet zo dat die jongens vanuit Nederland echt hierheen komen. Ik vertel aan die jongens in Nederland wat wij hier voor dingen doen om aan veel geld te komen en die jongens uit Nederland vertellen wat zij doen. Het ging meestal om drugs, hoe ze drugs van hier naar Nederland konden sturen. Of wanneer mensen weten van iemand dat hij in de drugswereld zit en veel geld heeft dan gaan we proberen geld te stelen.Veel Curaçaoënaars hebben contact met Nederland, via vrienden en familie. Maar ik weet niet precies wat voor gesprekken zij voeren. Ik deed die dingen omdat ik en mijn zusje vanaf heel jong alleen waren en nooit geld hadden. Mijn vader en moeder gingen naar Nederland. Ik ging drugs verkopen en atrako’s plegen en gaf een gedeelte van het geld aan mijn oma. Aan mijn oma vertelde ik dat ik een baantje had. Ik had het geld
39
ook nodig om voor mezelf dingen te kopen zoals schoenen, kleding. Sinds ik vrij ben gekomen doe ik al die dingen niet meer. Het was voor mij niet zo’n groot probleem om uit de groep te stappen maar ik zag wel dat anderen een beetje vijandig tegen me werden. Ze beleven me wel groeten maar niet op dezelfde manier als hoe ze dat vroeger deden.”
____________________________________
Om antwoord te kunnen geven op de hoofd- en deelvragen die ik in mijn inleiding heb gesteld zal ik in het volgende hoofdstuk de resultaten van mijn interviews weergeven. Achtereenvolgens komen de volgende vragen aan bod. Wat zijn de achtergronden van de jongens die deel uitmaken van een criminele jeugdgroep? Hoe zien de criminele jeugdgroepen eruit? Hoe is de interne omgang in een criminele jeugdgroep? Wat voor delicten plegen deze jongens? Hoe ziet de groepscultuur eruit binnen een criminele jeugdgroep? Wat zijn voor de jongens de belangrijkste inspiratiebronnen? Ik sluit het hoofdstuk af met een korte beschouwing.
5.3 ‘Gangleden’ aan het woord 5.3.1 De individuele leden De meeste jongens zijn door hun alleenstaande moeder opgevoed. Bijna allemaal komen ze uit arme gezinnen, waar het eerder regel dan uitzondering is dat ze geen eten en elektriciteit hebben. Sommige jongens hebben een slechte band met ‘thuis’. Zij zijn niet echt op de hoogte van de stand van zaken binnen het gezin. Veelal komt dat doordat zij niet meer worden bezocht door familie sinds zij in de gevangenis zitten. De jongens geven aan dat hun familie niet meer in ze gelooft omdat ze al te vaak de fout zijn ingegaan en/of door schaamte niets meer met ze te maken wil hebben. Er zijn veel jongens die aangeven dat ze thuis met problemen worden geconfronteerd. Ruzie tussen de ouders is een veel voorkomend verschijnsel. Alcohol- en/of drugsgebruik van de ouders speelt een belangrijke rol. Velen hebben nooit een vader figuur in hun leven gekend en geven aan dat ze dat hebben gemist. In enkele gevallen moesten jongens in de tijd dat ze nog thuis woonden vele functies tegelijk uitoefenen. Zij werden verantwoordelijk gesteld voor de zorg van hun jongere broertjes en/of zusjes, het schoonmaken van het huis alsmede het klaarmaken van het eten. Sommige jongens zijn vooral boos omdat ze het idee hebben dat hun moeder niet eens voor zichzelf kan zorgen en steeds weer verkeerde keuzes maakt; 40
“Op mijn moeder ben ik boos doordat zij weer zwanger is geworden terwijl ze weet hoe de situatie is. Ik heb haar gewaarschuwd dat zij moet zorgen dat die man haar goed verzorgd anders is hij zo weg. Hij woont niet bij mijn moeder. Ik ken hem niet eens. Mijn moeder is nu 36 jaar.”13
De meeste jongens die ik heb gesproken zijn na de basisschool naar de middelbare school gegaan. Het merendeel heeft een technische opleiding gevolgd. Sommigen zijn daarna nog naar het Feffik14 college gegaan. Feffik is een school waar jongeren een tweede kans krijgen, bijvoorbeeld als ze op een andere school zijn geschorst. De meeste jongens zijn op een gegeven moment gestopt met school vanwege alle problemen. Geen stimulatie van huis uit, geen geld, veel zorgen en verkeerde invloeden hebben ervoor gezorgd dat ze op straat terecht kwamen.15 Een veelgehoord argument is dat ze met werken niet genoeg geld verdienen en daarom een uitweg zoeken in de criminaliteit. In het verleden hebben ze allemaal een baantje gehad. Dit verschilt van timmerman tot automonteur tot kok.
5.3.2 De groep De groepen zijn bijna altijd ontstaan uit jongeren die in dezelfde wijk opgroeien. Omdat ze vaak in dezelfde armoedige omstandigheden opgroeien, gaan ze op zoek naar geld. Ze kennen elkaar meestal al van jongs af aan. Ondanks dat alle jongens op het intake formulier hebben ingevuld dat ze tot een groep behoren blijkt tijdens de gesprekken dat ze lang niet allemaal aangesloten zijn bij een ‘vaste’ groep. Sommigen hebben alleen een enkele keer een delict gepleegd met meerdere jongens maar geven verder de voorkeur aan om alleen ‘dingen te doen’. Toch geven verschillende jongens aan dat zij tot een groep behoren. Met een groep bedoelen ze dan een groep waarmee ze vaak of minder vaak criminaliteit plegen. Op de vraag of zij de groep een ‘gang’ vinden wordt verschillend geantwoord. De ene jongen vindt van wel, de ander van niet. Wanneer ik vervolgens vraag wat zij onder een gang verstaan blijkt dat de jongens daar hele verschillende ideeën over hebben. De meeste van hen zijn van mening dat een ‘gang’ een groep vrienden is
Respondent Rachid. Het Feffik college wordt door een medewerkster van de school als volgt aan mij omschreven: “Feffik is een vuilnisbak voor de Curaçaose samenleving. Als je van een middelbare school wordt getrapt ga je vaak richting Feffik.” 15 Het volgen van een opleiding op Curaçao is geen waarborg voor het vinden van werk. Bovendien kan met de drugshandel soms veel meer worden verdiend. Om deze reden stoppen veel Curaçaose jongens met hun opleiding, om hun geld op een illegale wijze te verdienen. 13 14
41
die met elkaar optrekt en slechte dingen doet. Minder dan de helft van de jongens die aangeven dat ze tot een groep behoren typeren deze groep als een ‘gang’. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het gegeven dat alle jongens een verschillende mening hebben over de definitie van een ‘gang’. Om voor mijzelf een duidelijker beeld van de groep te krijgen vraag ik, zoals mijn definitie beschrijft, of de ‘buitenwereld’ weet dat ze een groep vormen. De meeste jongens geven wel aan dat het duidelijk is voor de buurt dat ze tot dezelfde groep behoren. Dit omdat ze elke dag weer op dezelfde plek hangen en dus iedereen ziet dat ze bij elkaar horen. Omdat Curaçao een klein eiland is weten jongens vaak wel ‘wie bij welke wijk hoort’. Zij weten niet echt hoe ze de jongens waar ze mee optrekken moeten zien. De één noemt het vrienden, de ander kennissen en weer een ander spreekt over ‘gewoon jongens die ik vanuit de wijk ken’. Als kenmerk wordt ook veelal genoemd dat ze voor elkaar opkomen. Net als Richello zeggen veel jongens dat de groep waartoe zij behoren een grote groep is, maar dat er eigenlijk zelden door de hele groep tegelijk een delict wordt gepleegd. De groepen kunnen totaal uit zo’n vijftien jongens bestaan maar ook uit vier of vijf. De grote groepen zijn vaak toch weer verdeeld in kleinere subgroepen. Ze doen niet altijd alles samen maar de groep splitst zich dus op. Vijf houden zich bijvoorbeeld bezig met drugs en drie met atrako’s. Nooit gaan ze met zijn allen tegelijk op pad. Een uitzondering hierop zijn feesten, waar wel vaak de gehele groep vertegenwoordigd is. Op deze gelegenheden zijn dan ook regelmatig confrontaties tussen verschillende groepen. Iedereen heeft zo binnen de groep ‘zijn eigen dingen’. Wel komen ze, nadat ze iets gedaan hebben, altijd weer bij elkaar terug. Vaak op een bepaalde hangplek in de wijk, zoals onder een boom of bij een ‘snek’.16 De leeftijd in de groepen varieert over het algemeen tussen de zestien en de dertig jaar. In een heel enkel geval zit er een meisje in de groep. Meestal is er sprake van gewoon een vriendinnetje van één van de jongens die wel weet wat er in de groep gebeurt. Soms zijn het meisjes uit de wijk die vaak langs de hangplek van de groep lopen en dan blijven praten. De jongens geven aan dat deze meisjes wel weten waar de jongens mee bezig zijn maar details blijven geheim. Dat is met voorbedachte rade want de kans dat ze gaan praten is groot. Een enkele keer zit er een familielid in de groep, zoals een neefje.
16
Een snek is een (afhaal) eettentje die overal op het eiland te vinden is.
42
5.3.3 Interne omgang In deze paragraaf zal ik beschrijven hoe de jongens in de groep onderling met elkaar omgaan. In de meeste gevallen trekken de jongens uit eenzelfde wijk met elkaar op. Ze zijn met elkaar opgegroeid en zijn vrienden van kleins af aan. De jongens uit de wijk die zij ‘vaag’ kennen worden als ‘kennissen’ omschreven. Toch blijft de grens daartussen onduidelijk. Het is voor de jongens moeilijk vast te stellen of iemand nu als vriend of als kennis gezien moet worden. Onderling wantrouwen speelt een belangrijke rol. Desondanks zijn de jongens wel solidair naar elkaar toe. Wanneer iemand alleen een delict pleegt waarmee hij veel geld opstrijkt, is het gebruikelijk dat hij een deel daarvan afstaat aan de andere jongens in de groep. Uit bijna elk verhaal is af te leiden dat ze enorm door vrienden worden beïnvloed, ook wel ‘peer pressure’ genoemd. “Mijn vrienden hebben mij leren helpen met zien wat leven is. Ze hebben me alles geleerd. Ze hebben me alles uitgelegd over het leven zonder iets te verbergen. Ze zeiden nooit: “Je bent een kleine jongen dus ga naar school!” Nee, ze zeiden: “Je moet iets doen om in leven te blijven, bijvoorbeeld drugs….je moet je familie en jezelf aan eten helpen.” Je hebt geen school en je moet dus iets anders doen. Ik ben gewoon trots op wat ze voor me hebben gedaan omdat als ze dat niet hadden gedaan ik nog erger zou zijn. Ik heb veel respect voor ze. Zonder hun had ik zelf het leven moeten uitvinden.”17
De manier waarop de jongens met elkaar omgaan verschilt heel erg. De één vindt dat hij altijd voor de jongens in zijn groep klaar moet staan en beschrijft de jongens als echte vrienden. De ander is teleurgesteld in de jongens waarvan hij dacht dat het vrienden waren, omdat hij sinds hij in de gevangenis zit nooit meer iets van ze heeft gehoord. Het idee leeft wel dat je op elkaar moet kunnen rekenen wanneer je in problemen zit maar in werkelijkheid lijkt het niet altijd zo te gaan. Sommige jongens beamen dat jongere jongens in opdracht van ouderen ‘dingen’ moeten doen. Ze zeggen dat dit voornamelijk komt omdat jongens tegenwoordig al op hele jonge leeftijd heel veel willen. Mooie kleding, sportschoenen, sieraden, een mooie auto of scooter. Zonder al deze materiële zaken hoor je er niet snel meer bij. Oudere jongens anticiperen hier slim op door jonge jongens een wapen te lenen en opdrachten te geven. Zo’n opdracht bestaat bijvoorbeeld uit het plegen van een atrako. Wanneer dit goed gaat wordt hij daarvoor beloond. 17
Respondent Kenneth.
43
“Als het goed gaat krijg je je ding; geld of een scooter… je weet toch!”18
Daarentegen heb ik ook veel jongens horen zeggen dat als je ‘nee’ zegt het ook gewoon ‘nee’ is. Zij geven aan dat ze nog nooit onder dwang iets hebben moeten doen voor een ouder persoon. Wat ik vaak hoor is dat ze in de groep wel van tevoren bedenken hoe ze te werk gaan wanneer ze een delict gaan plegen. Met name wanneer het de ernstigere delicten betreft, zoals een atrako. Wanneer ze toevallig tegen kleinere ‘zaakjes’ aanlopen gaan ze dit niet uit de weg. Dikwijls gaat het dan om kleine diefstalletjes.
“Als wij samen zijn bedenken wij waar er iets te halen valt. Wij bedenken de slechte dingen om te doen. Drugs gebruiken, kijken waar er ‘ganga’s (gelegenheden) zijn. Als een van ons tegen een gelegenheid aanloopt, komt hij dat vertellen in de groep. Wij komen ook samen bij een van de jongens thuis in een soort kantoortje van ons. Van hieruit worden de plannen gemaakt.”19
Wat mij opvalt tijdens de gesprekken is dat er veel verschillende opvattingen zijn over de vraag of er leiders aanwezig zijn in hun groep. Sommige jongens zijn zelfverzekerd en zijn ervan overtuigd dat zij de leider waren of in ieder geval als leider werden gezien.
“De jongeren beschouwen mij als de leider, maar voor mij geldt: iedereen op zichzelf ‘kada ken riba su kurpa”. Als ik iets zeg doen ze dat meteen. Er wordt gezegd dat ik de jongeren manipuleer. Ik weet dat er anderen zijn die meer ballen hebben dan ik; meer durven, meer lef hebben, maar ik word gezien als de leider. Zij geloven ook in wat ik zeg. Voorbeeld als ik zeg dat die en die persoon veel geld op zich heeft en een prooi of doelwit is, zijn zij eerder klaar om een overval op die persoon te plegen dan een ander die de info verstrekt. Zij hebben volop vertrouwen in mij.”20
Wat veel wordt gezegd is dat er op Curaçao niet echt sprake is van één bepaalde leider in een groep. Vaak is degene die met het initiatief komt voor die ene activiteit de leider. Je hebt wel de ‘zakenmannen’, dat zijn jongens waar drugs voor wordt gesmokkeld. Die verdienen vier of Respondent Julian. Respondent Gilson. 20 Respondent Luciano. 18 19
44
vijf keer zoveel geld als wat ‘de koerier’ ervoor krijgt. Dit verschijnsel komt vaak voor in de wat grotere, georganiseerde groepen, die vooral in de drugs zitten. Deze personen zijn wel vaak personen die in een wijk als leider worden gezien. Dit werd ook door Quantone in mijn gesprek met hem meerdere malen beaamd. “We hadden geen leider. Degene van 30 jaar is hetzelfde als die van 16/17 jaar. Gezamenlijk worden de dingen gewoon gedaan. Er is wel één iemand in de groep die veel vuurwapens heeft. Meer dan de anderen. De rest heeft er één, maar hij meer. Als er problemen zijn dan moet degene die meer vuurwapens heeft aan de anderen geven om de problemen op te lossen. Dat is de enige verschil in de groep. Het is niet zo dat hij dan meer status heeft.” 21
5.3.4 De delicten Jongens die tot een groep behoren, houden zich met veel verschillende zaken bezig. Er wordt verschil gemaakt tussen gewoon ‘chillen’ en bezig zijn met criminele activiteiten. Met een aantal delicten hebben alle jongens wel een keer te maken gehad, namelijk atrako’s, diefstal en drugshandel en -smokkel. Drugshandel en -smokkel is altijd een makkelijke manier geweest om geld te verdienen op Curaçao. Door de 100% drugscontroles op Schiphol, de verscherpte controles op HATO22 en het steeds vaker onderscheppen van drugstransporten op zee door de Kustwacht, zijn jongeren die geen kans meer zagen om drugs te smokkelen steeds meer overvallen gaan plegen. Vaak gaan deze zogenaamde atrako’s gepaard met grof geweld. In 2004 werd een recordaantal bereikt, er zijn in dat jaar zelfs meer dan 1100 overvallen op een bevolking van 120.000 inwoners gepleegd. Dit zijn gemiddeld meer dan drie (!) overvallen per dag. De meeste atrako’s vinden plaats in winkels, bedrijven, woonhuizen waarvan men weet dat er geld aanwezig is (waarbij de bewoners vaak ernstig worden mishandeld) en Chinezen langs de weg.23 Nadat in 2004 bekend werd dat het aantal overvallen zo ontzettend steeg werd er streng ingegrepen. Het aantal atrako’s is sinds 2005 dan ook fors gedaald. In 2005 waren het er nog 930 per jaar, in 2006 683, in 2007 356 en onlangs heeft de politie op Curaçao positieve cijfers bekend gemaakt. In de eerste helft van 2008 zijn er slechts 277 atrako’s gepleegd.24 Dit is vooral te danken aan het speciale AtrakoRespondent Harryson. Vliegveld op Curaçao. 23 Op Curaçao zijn heel veel kleine Chinese afhaal-/eettentjes die een geliefd doelwit wit zijn voor overvallers. 24 Gegevens gekopieerd uit een document van de Politie Curaçao. 21 22
45
team, dat eind 2005 is opgericht en waarin de Koninklijke Marechaussee en leden van de Nederlandse Recherche samenwerken met Antilliaanse agenten. Naast deze meest voorkomende delicten is er altijd al sprake geweest van kleine criminaliteit, zoals diefstal. Een aantal jongens zit ook mede vast voor moord. Dit omdat zij tijdens de overval het slachtoffer hebben vermoord. Twee jongens die ik spreek zitten mede vast voor verkrachting. In een eigen wijk plegen de jongens niet of nauwelijks criminaliteit. Dit omdat ze daar herkenbaar zijn, maar ook omdat ze respect in hun eigen wijk willen behouden. Dit verkrijgen ze mede door het beschermen van hun wijk tegen ‘indringers’ uit andere wijken. Een deel van het geld dat door criminaliteit wordt verkregen geven zij vaak aan hun moeder of een ander familielid die in geldnood zit. Zelf besteden ze het voornamelijk aan mooie kleding, sportschoenen, sieraden, feestjes en auto’s. Uit bijna elk gesprek blijkt dat de jongens het heel belangrijk vinden dat er tegen ze wordt opgekeken en dat andere jongens jaloers op hen zijn. Vaak zeggen de jongens in het bezit te zijn van een wapen. De meeste jongens geven toe dat ze meer gewapende overvallen zijn gaan plegen vanaf het moment dat de drugscontroles strenger zijn geworden. Ze zijn aan het wapen gekomen door het van iemand te kopen. Zij, die geen eigen wapen hebben lenen er één wanneer ze dat nodig hebben. Vaak is dat van iemand in de wijk van wie bekend is dat hij er meerdere heeft. Het wapen wordt gedragen uit veiligheidsoverweging, om zichzelf te beschermen. Sinds ze ‘verkeerde dingen doen’ hebben ze vijanden en is het raadzaam om een wapen te dragen, aldus de jongens.
“Ik ben altijd klaar voor alles. Ik ben altijd gewapend. Mocht ik met de vijanden worden geconfronteerd laat ik het altijd klinken. ‘Ready for whatever’, zeggen wij. Twee of drie van de jongens uit onze groep zijn altijd gewapend. Ik heb altijd de mijne. Het is niet geleend maar van mijzelf. De andere jongens lenen een wapen. Die moet daarna terug. Alleen als ik naar school ga loop ik niet gewapend.”25
5.3.5 De cultuur van de groep In deze paragraaf zal ik beschrijven hoe de groepscultuur eruit ziet binnen de jeugdgroepen. Onder groepscultuur wordt verstaan of de jongens contacten hebben met andere groepen op
25
Respondent Gilson.
46
Curaçao of groepen op andere (ei)landen, of de groepen bepaalde namen hebben, of de jongens zich met gangsymbolen uitdossen etc.
De jongens geven veelal aan dat ze contact hebben met andere groepen. Dit is zeker het geval bij jongens die in de drugshandel en -transport hebben gezeten. Deze kennen bijna allemaal wel mensen in Nederland of op één van de andere Caraïbische eilanden, zoals Bonaire en Sint Maarten. De meeste jongens hebben één of meerdere familieleden ergens anders wonen. Niet altijd is dit contact gerelateerd aan criminele activiteiten, maar veelal gaat het wel om samenwerkingsverbanden bij drugstransporten. Richello is de enige jongen die mij vertelt dat hij met contacten in Nederland informatie uitwisselt over bijvoorbeeld de beste manieren om drugs te smokkelen. Andere jongens blijven daar oppervlakkig over. Eén van hen wees mij op het bestaan van contacten tussen Curaçaose criminelen en groepen met een andere afkomst:
“We hebben contacten met Jamaicaanse groepen die ons ook tips geven waar er dollars te halen zijn. Zij kennen bepaalde Jamaicaanse toeristen die aan zijn gekomen vol met dollars op zak. Zij doen niet mee omdat zij hun eigen mensen kennen. Zij krijgen een deel van de pot. Ik draai niet met Dominicanen of Colombianen. Die zijn wat lastiger om mee te werken. Hier in gevangenis ben ik wel in contact met deze groepen.”26
Of de jongens een eigen territorium hebben verschilt onderling. De één geeft aan dat ze altijd op dezelfde plek hangen, de ander beweert van niet. De groepen lijken sterk wijkgebonden te zijn. Dikwijls wordt een eigen territorium ‘toegeëigend’ door hun eigen naam op die plek te graveren. Jongeren die zich onderscheiden door het dragen van gangsymbolen heb ik niet kunnen vinden. Waar in Nederland het dragen van bepaalde kleding of accessoires waarmee je je als groep onderscheidt, een veel voorkomend verschijnsel is, komt dit op Curaçao niet of nauwelijks voor. Wel hebben bijna alle jongens gouden tanden met een bepaald tekentje erin gegraveerd. Dit is eigenlijk geen gangsymbool, eerder zeer gebruikelijk onder de lagere sociaal-economische klasse. Zoals deze respondent, waar ik in de titel van deze scriptie aan refereer:
26
Respondent Gilson.
47
“Ik heb twee gouden tanden met pistooltjes erin gegraveerd. Ja, als je in die wereld bent dan kom je van alles tegen. Je hoort ze zeggen: ‘bala bin, bala bai27’. Dan wil je dat ook hebben om erbij te horen en een boodschap mee te geven. Die twee pistolen tegenover elkaar betekent letterlijk: als jij schiet wordt wederom op jou geschoten.”28
Er zijn nog andere tekens die ik vaak ben tegengekomen. Zo hebben veel jongens een dollartekentje in hun tand gegraveerd of de eerste letter van hun voornaam. Het dollartekentje staat voor geld. Zoals door sommige jongens de term ‘money maker’ wel wordt genoemd: van weinig geld veel maken. Bijna alle jongens hebben tatoeages, alleen hebben deze volgens de jongens niets met de groep te maken. Ik herken dan ook niet één tatoeage die ik bij meerdere jongens heb gezien. Wel heeft één van de jongens op zijn hand ‘No Limit’ getatoeëerd staan. Dit is de naam van een van de groepen die vaak wordt genoemd, zoals ook al eerder door Richello. Wat kleding betreft geven de jongens aan dat ze niet hetzelfde gekleed gaan. Een enkeling zegt dat ze meestal gekleed zijn in een capuchontrui, zodat niemand ze herkent. Richello gaf aan dat ze in zijn groep allemaal eenzelfde haarbandje droegen. De meeste groepen blijken geen specifieke naam te hebben. Wel hoor ik tijdens de gesprekken regelmatig dezelfde namen vallen. Deze namen zijn gelijk aan de namen die Richello noemt, zoals No Limit, Cash Money, Murder Inc. en Outlaw. Een jongens uit Buena Vista vertelt mij het volgende:
“In Buena Vista heb je veel noo…Ze heten No Limit. Brievengat ook, Koraal Specht ook. Ik weet alleen niet hoe die groepen heten. Ik woon in Buena Vista en No Limit zijn mensen die zingen, die rappen no…..Die jongeren houden van die muziek en dan zeggen ze dat ze een groep zijn nooo.. Allemaal zingen ze en houden ze van die gangsters. En ze noemen zich dan No Limit. No Limit is de record no… Ze houden van die rapper, de rappers zingen dingen die ze ook doen: drinken, drugs, wapen, geld, meisjes, cars…..Ze noemen zich daarom No Limit. In die begin van 99/2000 tot nu. Het is een grote groep met alleen jongeren uit Buena Vista….”29
Vertaald: als je op me schiet dan schiet ik terug. Respondent Harryson. 29 Respondent Shurnel. 27 28
48
Richello legt het mij uit. Het zijn allemaal namen van record labels uit Amerika. De jongens zijn fan van artiesten die onder zo’n record label staan. Ze luisteren naar die muziek, kijken de videoclips. Via deze videoclips en rapteksten maken de jongens kennis met het gettoleven, bendevorming en bepaalde levensstijlen die zij zichzelf aanmeten.
“Het zijn eigenlijk namen van artiesten en ze hebben een kring. Ze noemen zichzelf die namen. Ik weet niet precies wat ze doen….Het is gewoon hetzelfde als in die videoclips…drugs, wapens, auto’s..ze leven een zwart leven.”30
Hoewel alle jongens deze namen wel herkennen zeggen ze allemaal, met uitzondering van Richello, dat ze nooit bij één van die groepen hebben gehoord. Zélfs de jongen die No Limit op zijn arm getatoeëerd heeft zegt dat hij er niet bij heeft gehoord. Wanneer ik mijn sleutelpersonen vraag naar deze namen heeft niet één er ooit van gehoord. Het is dus duidelijk iets wat alleen onder de jongeren leeft. Jammer genoeg heb ik hierover niet meer duidelijkheid kunnen krijgen. Tijdens de interviews die ik bij de reclassering houd vertelt een jongen uit Sint Maarten mij het volgende:
“Onze naam was Rudeless Boys. Deze naam hielden wij ook toen we naar Saba gingen. Bij ons geldt dat gewoon, als je éénmaal een naam hebt dan houd je die ook voor de rest van je leven. Op Sint Maarten heb je heel veel groepen die zich Bloods of Cribs noemen. De Amerikaanse invloed op Sint Maarten is groot omdat wij Engels praten.”31
Door deze uitspraak heb ik aanwijzingen dat op andere eilanden, zoals Sint Maarten en Saba, wel sprake is van jeugdgroepen naar Amerikaans voorbeeld. Vanwege de korte tijd die ik voor mijn onderzoek had, heb ik geen verder onderzoek meer op de andere eilanden kunnen doen. Bepaalde groepen leven volgens regels. De belangrijkste hiervan is de regel van geheimhouding. Niemand buiten de groep mag weten waar de jongens zich mee bezighouden en daarom vertellen ze niemand wat ze doen. Soms worden er vooraf afspraken gemaakt wat er moet gebeuren in het geval het mis gaat. Zo spreek ik een jongen die drugs heeft
30 31
Respondent Sergio. Respondent James.
49
gesmokkeld. Hij vertelt dat ze vooraf duidelijk hadden afgesproken hoeveel geld hij zou krijgen. Zou het misgaan dan was de afspraak dat hij minder geld zou krijgen. Van dat geld zou hij dan zijn advocaat kunnen betalen. Er zijn gevallen bekend dat er voor de dader en de familie wordt gezorgd zolang je voor de opdrachtgever blijft werken. De verdeling van de winst wordt meestal ook vooraf besproken. In bijna alle gevallen krijgt een ieder hetzelfde deel. Dit is natuurlijk ook een kwestie van vertrouwen. Af en toe wordt dat vertrouwen wel eens geschaad:
“Het is wel eens gebeurd dat we met z’n tweeën gingen stelen en ik wist dat het 5000 gulden was. Maar wanneer we bij elkaar kwamen bleek het ineens 4000 gulden te zijn. Je weet dan dat de ander geld schuilt. Dan gaat degene die we wantrouwen de volgende keer niet mee.”32
Er bestaan verschillende regels wat betreft toetreding tot een groep. Bij uittreden is dit niet altijd het geval. Het komt regelmatig voor dat nieuwe jongens zich bij een groep aansluiten. Simpelweg gebeurt dit doordat zij in de wijk langslopen en vragen of zij in de ‘gang’ kunnen komen:
“Ze willen weten hoe alles in elkaar zit. Ze zien mooie auto’s bij ons en ze weten dat we die niet gewoon hebben gekocht. Als ze mee willen doen kan dat maar stap voor stap. We geven hun een opdracht33 om ook iets te doen en als het goed gaat dan konden ze in de groep worden opgenomen.”34
Uit de groep stappen is meestal geen probleem. Een enkeling heeft aangegeven dat dat niet op prijs wordt gesteld. Het was wel mogelijk maar dan was het vertrouwen geschaad. Een jongen die in een wat grotere drugsorganisatie heeft gezeten geeft aan dat je als koerier makkelijk uit een groep kan stappen, om reden dat je als koerier niet veel weet over de organisatie.
5.3.6 Inspiratiebronnen Waar ik mijn onderzoek ben begonnen met het idee dat er op Curaçao jeugdgroepen bestaan die sympathiseren met Amerikaanse ‘gangs’ als de Bloods en de Crips wordt mij al snel Respondent Harryson. Bijvoorbeeld een atrako plegen 34 Respondent Gilson. 32 33
50
duidelijk dat dit op Curaçao niet het geval is. Heel weinig jongens weten wie de Bloods en de Crips zijn. Je ziet op Curaçao helemaal geen groepen die zich vernoemen naar de Bloods en de Crips, zoals in mijn inleiding beschreven. Wel luisteren alle jongens naar rapmuziek en proberen ze het beeld van mooie auto’s, sieraden, mooie vrouwen, dure kleding en wapens op hun eigen leven te projecteren. Een aantal voorspelt Amerikaanse toestanden in de toekomst. Velen zijn pessimistisch, ze geloven dat Curaçao erger zal worden dan landen als Amerika en Venezuela. Er worden verschillende oorzaken hiervoor genoemd: geen werk voor exgedetineerden, geen gelijke rechten, geen justitie, jongeren worden agressiever, alles wordt duurder, armoede en geen goede nazorg na detentie. Men komt op deze manier volgens de jongens in een vicieuze cirkel terecht waarin men weinig keuze heeft. Rapmuziek is voor de meesten een bron van inspiratie. Ze herkennen zich in de songteksten en het brengt ze op ideeën. Naast rapmuziek worden ze eveneens geïnspireerd door videoclips en films. Ze luisteren veel naar Amerikaanse rappers, zoals Tupac en 50 Cent. Lokale rappers, zoals Mosta Man, zijn ook erg populair.
“De criminaliteit hier komt van de videoclips en de muziek. De dingen die ze zingen en de clips die ze zien op tv. Ja, als je begrijpt wat die mensen zingen…sommige mensen willen zoals hun leven. Mosta is een bekende rapper hier. Hij is gevlucht nu. Maar wat hij zingt is gangsta life no…. Je ziet geld, je ziet kettingen, drugs, auto’s, mooie kleren, het is als een inspiratie no……slechte inspiratie.35
Mosta Man is een bekende rapper op Curaçao waar alle jongens naar luisteren. Om een beeld te geven van het type teksten waar het om gaat heb ik een nummer van Mosta Man laten vertalen in het Nederlands.
35
Respondent Sergio.
51
Mosta Man – Awo tin ko (Nu gaat het gebeuren..) Je weet het, maar je doet alsof je het niet weet. Je bent echt een flikker. Ik ben niet oldschool, ik sloop ze allemaal zonder gevoel. Bitch, nigga`s voor m’n brood voer ik actie. Dus hou je bek, doe niet stoer. Ja één voor één gaan jullie allemaal naar de moer. Mosta man nigga, ja ik wil fight, omdat ik je niet like. Zo zeggen ze, dus sta er dan ook achter. Nigga ik kom met streetfight. Ga maar slow nigga, want ik draai niet door. Ik ben een dog ja nigga ik ben een Block, ik blijf hot komen dat weet je toch. Ik weet dat je bidt dat ik flop. Ik ga de straat op om een manier te vinden, ja ik ga de straat op om de manier te vinden. Ik vertrouw niet op zitten, bidden, hopen. Het kan me ook niet schelen hoeveel er behoren tot de doden. Wat telt is dat ik er nog ben, nigga druk op play. Yes listen what the gangsters gotta say, motherfucking nigga je weet donders goed van de game. Ik kijk vooruit en ga nooit achteruit. Ja ik ben mosta man, noem me fucking baas. Sommige zeggen dat mijn shit irritant is, maar nigga hier is geen ruimte voor een stap achteruit, of verschuild blijven. Want nigga ik zet je niet voor schut, ik doe alles alleen want voor mij heeft het nut. Ik kots jou, ja Mosta man ja met mij moet je dingen niet flikken. Want nigga vandaag kom ik als droopy, ze doen alsof maar zijn mietjes als scooby. Ja nigga je weet van mij krijg je geen cooky, dus kom maar niet doen alsof, want je bent me broer niet, nigga het enige waar je bang voor moet zijn is dat ik je doodschiet. En het maakt me niet uit als je verdrinkt in de zee, want niggas geven geen fuck om mij. De niggas don’t care about me. Daarom kan het me niks schelen, bel anders maar de brandweer. Vuur, de kaars is aan. Ik vuur alleen maar af, dus kom maar niet doen alsof want ik ben er nog steeds. Streetdog streetdog, en ik blijf de hits maken steeds vaker achter elkaar toch…. ____________________________________ 52
In deze raptekst herken ik bepaalde uitspraken die ik ook vaak bij mijn respondenten hoorde. In bepaalde gevallen zeggen ze dat de rapmuziek ze gebracht heeft tot het plegen van het delict. Op Curaçao dagen rappers elkaar vaak uit in hun muziek, ook wel ‘beefen’ genoemd. Bovenstaande raptekst van Mosta Man is ook een ‘beef’. Dit kan heftige vormen aannemen. Ook in Nederland is dit niet onbekend. Zo werd een jaar geleden in de Rotterdamse wijk Hoogvliet een 22 jarige Antilliaanse jongen, genaamd Ajo, slachtoffer van een zogenaamde rap-battle. De inzet waren beledigende rapteksten die jonge Antillianen over en weer hadden gestuurd. Ze sturen elkaar cd’s met raps, of ze laten ze door meisjes langs brengen.36 Over de invloed van rapmuziek op de jongens vertelt criminoloog Richard Straker mij het volgende:
“Kun je je voorstellen dat die jongens in hun auto zitten en naar die muziek luisteren…dan komen ze op bepaalde ideeën en dan …BAM! Gaan ze een atrako plegen. Vanwege wat ze de hele dag horen. Of juist op weg naar zo’n atrako hebben ze iets nodig om ze op te kicken….dan kunnen ze gewoon zo’n ding opzetten…het kickt ze op hoor! Het kickt ze op! Samen met drugsgebruik, alcohol gebruik….nou wat heb je nog meer nodig?”
De jongeren zijn de mening toegedaan dat ze door de beelden in de videoclips sterk het gevoel krijgen dat ze ook zoveel mooie, dure spullen willen hebben. Zien ze een mooie auto, dan moeten ze die als het ware gelijk hebben. Zien ze mooie kleding, dan moet dat morgen in de kast hangen. Om al deze luxe aan te kunnen schaffen moet je geld hebben. Veelal heb ik gehoord dat het werk dat ze kunnen krijgen niet genoeg verdiend om aan deze wensen te voldoen. Het is natuurlijk een makkelijke manier om geld te verdienen, zoals deze respondent heel typisch omschrijft: “Een makkelijke manier om dat wel te krijgen is drugs verkopen of een overval, door die dingen krijg je dat geld makkelijk. Niemand wil de hele dag moe worden enzo. Veel jongens zoeken gewoon een makkelijke manier, de hele dag zitten en ’s avonds een overval plegen en je krijgt geld om kleren en alles te kopen. Ze zoeken de makkelijke manier.”37
36 37
Algemeen Dagblad, 12-04-2007 Respondent Eutico.
53
Alvorens een delict wordt gepleegd gebruiken ze vaak drugs. Ze worden high en krijgen zo een bepaalde kick, soms gecombineerd met het gebruik van alcohol, vaak Hennessy.38
5.3.7 Beschouwing In eerste instantie geeft de meerderheid van de jongens aan dat ze tot een ‘groep’ behoren. Al snel blijkt dat de jongens die op het intakeformulier hebben aangegeven dat ze tot een groep behoren, dat in werkelijk niet altijd doen. Veel jongens hebben enkel het delict waarvoor ze zijn veroordeeld in een groep gepleegd en zijn volgens eigen zeggen types die liever alleen ‘hun ding doen’. In totaal geven zeven jongens aan dat ze tot een vaste groep behoren en drie daarvan typeren deze groep ook als een ‘gang’. Wat de jongens onder een ‘gang’ verstaan is zeer wisselend. De omvang van de groepen wisselt van kleine groepen bestaande uit vier of vijf personen tot grote groepen bestaande uit zo’n vijftien personen. De grote groepen gaan nooit met zijn allen tegelijk een delict plegen. De groep bestaat uit verschillende subgroepen en iedere groep doet zo zijn eigen ding. De leeftijd in de groepen varieert van zestien tot en met dertig jaar. In een enkel geval deed een meisje mee in een groep of zaten er meerdere familieleden in een groep. De groepen die er zijn bestaan allemaal uit jongens die uit achterstandwijken van Curaçao komen. Ze komen uit een kansarm gezin waarin ze zijn opgevoed door hun alleenstaande moeder. De vader is meestal al lange tijd afwezig. Alle jongens trekken op met jongens uit de wijk. Daar zijn ze vaak al jaren mee opgegroeid en meestal zien de jongens elkaar ook echt als vrienden, ‘brothers’. Toch is de grens of iemand een echte vriend is onduidelijk. Onderling wantrouwen blijft een rol spelen. Voor de wat ‘grotere’ delicten wordt van tevoren wel een plan bedacht. Alle ‘kansen’ waar ze tegen aan lopen worden vaak gegrepen zonder er over na te denken. Er zijn in elke wijk wel leiders aanwezig. Dit zijn vaak de ‘zakenmannen’ die in drugs handelen. In de groepen zelf zijn niet echt leiders, meestal is degene die met het initiatief komt voor die daad de leider. Alle jongens zitten vast voor diefstal met geweld, een atrako. Naast dit delict hebben veel jongens ook wel eens te maken gehad met diefstal, drugshandel en -smokkel. De delicten worden niet in de eigen wijk gepleegd. Dit omdat ze respect in de wijk willen
38
Hennessy is een cognac.
54
behouden en niet herkend willen worden. De meeste jongens zijn in het bezit van een wapen. Hebben zij die niet, dan lenen ze er vaak één van iemand uit de wijk. De meeste groepen hebben geen naam. Een enkeling weet wie de Bloods en Crips zijn. Het dragen van gangsymbolen is niet gebruikelijk. Richello is de enige die vertelt informatie uit te wisselen via internet en hij is de enige die echt feiten weet over groepen in Nederland, zoals het Millinxsysteem. Wanneer het om drugssmokkel gaat is er wel meer contact te herkennen tussen Curaçao en Nederland. De jongens geven aan dat ze niet geïnspireerd worden door jongens in Nederland. De jongens laten zich daarentegen wel weer snel beïnvloeden door andere jongens op Curaçao.
55
6. Conclusie Mijn verblijf op Curaçao had tot doel meer inzicht te krijgen in het bestaan van criminele jeugdgroepen naar Amerikaans voorbeeld. De hoofdvraag in mijn inleiding luidde: Wat zijn de kenmerken van criminele jeugdgroepen op Curaçao en in hoeverre is er sprake van imitatiegedrag vanuit Nederland en/of de Verenigde Staten?
Criminaliteit van Curaçaoënaars wordt gezien als een typisch groepsverschijnsel. Voor mijn onderzoek was het van belang om te weten of jongeren op Curaçao vaak criminaliteit in groepen plegen en of deze groepen sympathiseren met groepen naar ‘Amerikaans voorbeeld’ en als ‘gangs’ kunnen worden getypeerd. In het vorige hoofdstuk heb ik beschreven wat de kenmerken zijn van criminele jeugdgroepen op Curaçao. Overeenkomstig de definitie van Klein en Maxson kan een aantal groepen als jeugdbende gezien worden. Door de omgeving worden zij immers gezien als een groep, de jongens zien zichzelf als een groep en ze hebben verscheidene delicten gepleegd die hen met de politie en/of buurtbewoners in aanraking hebben gebracht. Deze constatering moet in twijfel worden getrokken wanneer we naar de subculturele betekenis van het woord kijken. Curaçao kent geen jeugdbendes in de subculturele betekenis van het woord die het in de Verenigde Staten heeft gekregen (territorialiteit, groepscodes, eigen symbolen, hiërarchie). De groepen hebben immers geen eigen symbolen, weinig hiërarchie en nog een aantal aanwijzingen die daartegen pleiten. Enkel het eigen zeggen maakt een criminele jeugdgroep niet direct een ‘gang’. Tijdens mijn onderzoek heb ik gevraagd of de jongens geïnspireerd werden door jongens in Nederland. Richello was de enige die vertelde dat hij contact had met Nederland. Soms via internet en soms via de telefoon. Hij kende zelfs een aantal groepen die in Nederland actief zou zijn. Er waren meer contacten te herkennen tussen de jongens op Curaçao en in Nederland wanneer het om drugshandel en –smokkel ging. De jongens worden daarentegen wel sterk beïnvloed door andere jongens op het eiland. Doordat zij op Curaçao een groot deel van de dag op straat leven, ervaren zij een sterke druk van vrienden. Uit bijna elk verhaal van ze is af te leiden dat ze enorm door vrienden worden beïnvloed, wat ook wel ‘peer pressure’ wordt genoemd. Zij zijn vaak sterk op elkaar aangewezen wat zich kan uiten in onverwacht heftig crimineel gedrag. Deze invloed die jongeren op elkaar uitoefenen
56
beschreef ik in mijn theoretisch kader als differentiële associatie. Doordat de jongens vaak in dezelfde, armoedige situatie opgroeien leren zij vaak van elkaar hoe zij kunnen overleven. Daarnaast speelt nog een ander aspect een belangrijke rol bij het ontstaan van criminele jeugdgroepen. Op Curaçao bepaalt de huidskleur nog vaak de sociale positie in de samenleving. Een ‘goede’ indruk maken op de rest van de Curaçaose samenleving is erg belangrijk om de statuspositie hoog te houden. Dit gebeurt door duidelijk aan de buitenwereld je bezittingen te tonen en zo jaloezie op te wekken. Zo vertelden jongens mij wel eens dat ze voor een avond een mooie auto huurden en rondjes gingen rijden met een meisje naast zich. Tijdens dergelijke vertoningen draaide het om de dure auto en het mooie meisje. Andere Curaçaoënaars de indruk geven dat je veel bezit kweekt namelijk respect. Het verlangen naar deze extra luxe wordt gevoed doordat er op het eiland grote verschillen zijn tussen arm en rijk. De armen worden constant geconfronteerd met de luxe van diegenen die het zich kunnen veroorloven (denk aan de pensionado’s39 op het eiland en alle toeristen van de cruiseschepen). Dit versterkt ook de gerichtheid op de Westerse consumptiestijlen. Een Westerse consumptiestijl wordt ook op Curaçao steeds meer de norm. Dit gaat echter gepaard met het inkomen van een ontwikkelingsland. Daardoor kunnen zij vaak dergelijke materiële luxe goederen niet met een legaal inkomen verdienen. De druk om op een snelle manier aan geld te komen wordt daardoor nog eens versterkt. Een feit is dat één op de drie mensen op Curaçao onder de armoedegrens leeft.40 Curaçao kent een grote mate van inkomensongelijkheid. Tegenover de hierboven geschetste armoede staat het feit dat 20% van de huishoudens ruim 50% van het totale inkomen van het eiland verdient. De 20% rijkste huishoudens verdienen bijna 20 maal zoveel als de 20% armste huishoudens. Bij vergelijking van de armoedesituatie in 1992 en 2001 blijkt bovendien dat de kloof tussen arm en rijk alleen maar groter is geworden.41 Deze relatieve deprivatie wordt door de criminoloog Merton gezien als een verklaring voor het feit dat sommige mensen minder moeite hebben hun toevlucht te nemen tot de criminaliteit. Bijna alle jongens groeien op in armoede. “Als je zonder ontbijt en lunch naar school gestuurd wordt, kun je geen andere kant op”, was een opmerking die ik veel hoorde. Bepaalde wijken op Curaçao worden al jaren lang als ‘meest arm’ aangemerkt. Door langdurige Gepensioneerde Nederlanders die met bepaalde (belasting)voordelen naar het eiland worden gelokt, opdat zij hun kennis en rijkdom zullen investeren in de Curaçaose samenleving. 40 Algemeen Dagblad, 10-12-2008 41 Bron: Atakando Probresa; armoedebestrijding door integrale wijkaanpak, 2003, Reda Sosial. 39
57
economische achterstelling wordt een onderklasse gevormd in de samenleving. De maatschappelijke achterstand en marginalisering leidt tot de vorming van een subcultuur, waarin de aanpassingen aan omstandigheden van langdurige armoede centraal staan. Mensen spannen zich niet meer in om verandering te brengen in hun armoedige situatie, maar ze beschouwen de armoede als een gegeven. Het troosteloze toekomstperspectief in bepaalde wijken kan een jongen doen besluiten zich aan te sluiten bij een ‘gang’. In een situatie dat er voor de jongens weinig kans bestaat op betaald werk, bieden de criminele activiteiten van de ‘gang’ hen inkomen en prestige. De meeste jongens werden door hun alleenstaande moeder opgevoed, de vader was afwezig, ze zaten niet meer op school en hadden geen werk. Op het moment dat noch gezin, noch school of werkgever jongens mogelijkheden bieden om zich te kunnen bewijzen, terwijl de ‘gang’ ze wel een podium verschaft, bestaat de kans dat ook geweld naderbij komt. Door geweld te gebruiken kunnen ze sneller de aandacht voor zich opeisen en in aanzien stijgen. Het geweld op Curaçao is vooral gekoppeld aan atrako’s en confrontaties tussen groepen onderling. Vaak zijn de opbrengsten laag. Dit kan een aanwijzing zijn dat het de dader naast geldelijk gewin ook om reputatie binnen de groep te doen is. Vanuit Amerika is het vooral de rapmuziek, de videoclips en de films welke de jongens inspireren. Gangsta rap is de weerslag van het harde leven op straat en heeft de vorm gekregen van een macho-achtige krachtmeting. Daarin probeert men respect te krijgen door elkaar te overbluffen en het publiek te choqueren. Mondiale verspreiding van deze muziek door de media (televisiestation MTV) heeft de jeugd op Curaçao bekend gemaakt met het fenomeen ‘gang’. Mijn idee is dat de jongens graag een zelfde leven zouden willen hebben als wat in de videoclips vaak wordt getoond. Aangezien zij nooit de middelen hebben om zich alle luxe zoals gouden kettingen, mooie kleding en dure auto’s te veroorloven kiezen ze vaak voor de makkelijkste oplossing om aan zoveel mogelijk geld te komen. Sommige jongens voorspellen dat de situatie op Curaçao erger zal worden in de toekomst. Met de aanwijzingen dat onder andere op Aruba, Sint Maarten en Saba al wel sprake is van ‘gangs’ naar Amerikaans voorbeeld denk ik dat dit geen onredelijke voorspelling is. Dit wordt versterkt door het feit dat bepaalde wijken van Willemstad in een zeer deplorabele staat verkeren en de bewoners hiervan geen uitzicht hebben op een beter bestaan. De armoede van deze mensen lijkt steeds groter te worden en de situatie wordt steeds meer vergelijkbaar met die in de Amerikaanse ghetto’s. De reden dat de jongens nog geen stijlkenmerken vertonen van 58
Amerikaanse ‘gangs’ als Crips en Bloods kan gelegen zijn in het feit dat de eilanden Aruba en Sint Maarten meer ‘Amerikaans georiënteerd’ zijn dan Curaçao. Dit werd door mijn respondenten vaak als reden gegeven. Maatregelen zullen genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat de situatie niet verslechterd. Naar mijn idee is het belangrijk dat er voor de jongens meer betaald werk wordt gecreëerd. Ik wil mijn scriptie afsluiten met een aantal aanbevelingen. Tijdens mijn onderzoek heb ik meerdere malen gehoord over het bestaan van groepen die namen van Amerikaanse record labels hebben. Echter heb ik nooit een dergelijke groep kunnen vinden en kan ik daar op dit moment ook geen uitspraken over doen. Interessant zou het zijn om te kijken wat er in deze groepen omgaat. Wanneer men meer inzicht wil krijgen in de criminele jeugdgroepen op andere Caraïbische eilanden verdient het aanbeveling om ook op deze eilanden onderzoek te verrichten. Zo kan een algeheel beeld ontstaan over het bestaan van ‘jeugdgangs naar Amerikaans voorbeeld’ op de Nederlandse Antillen en Aruba.
59
7. Literatuurlijst Boeken en artikelen: Baarda, D.B., M.P.M de Goede, A.G.E. van der Meer-Middelburg (1996). Open interviewen. Praktische handleiding voor het voorbereiden en afnemen van open interviews. Groningen: Steinfert Kroese.
Bovenkerk, F. (2001). ‘Transnationale jeugdcriminaliteit uit de Nederlandse Antillen’. In: Misdaadprofielen, Amsterdam: Meulenhoff, pp. 160-196.
Cloward, R.A. & L.E. Ohlin (1960). Delinquency and opportunity. A theory of delinquent gangs. New York: The Free Press.
Cohen, A.K. (1955). Delinquent Boys. The culture of the gang. New York: Free Press.
Cohen, A.K. (1990). Foreword. In: Huff, C.R. (red.), Gangs in America. Newbury Park Sage, 1990.
Cummings, S. & D.J. Monti (eds.) (1993). Gangs. The origins and impact of contemporary youth gangs in the United States. Albany: State University of New York Press.
Driessen, F.M.H.M., B.G.M. Volker, H.M. op den Kamp, A.M.C. Roest & R.J.M. Molenaar (2002). Zeg me wie je vrienden zijn. Allochtone jongens en criminaliteit. Apeldoorn: Politie en Wetenschap/Zeist: Kerckebosch bv.
Gelder, P. van (1992). Het groepsgedrag onder Marokkaanse jongens. Tussen mythe en werkelijkheid. Amsterdam: Paper Sociaal Wetenschappelijke Studiedagen, 28 & 29 april.
Gemert, F.H.M. van (1995). ‘Amerikaanse gangs en Nederlandse jeugdbendes’. In: E. RoodPijpers, B. Rovers, F. van Gemert & C. Fijnaut, Preventie van Jeugdcriminaliteit in een grote stad. Gouda Quint: Arnhem, pp. 69-105.
60
Gemert, F.H.M. van (1995b). ‘Marokkaanse jeugdbendes in Rotterdam-Zuid?’. In : E. RoodPijpers, B. Rovers, F. van Gemert & C. Fijnaut, Preventie van Jeugdcriminaliteit in een grote stad. Gouda Quint: Arnhem, pp. 265-300.
Gemert, F.H.M. van (1995c). ‘Gangs in Amerika en Nederland. Grimmige realiteit versus modeverschijnsel’. Justitiële verkenningen, 21, pp. 68-83.
Gemert, F.H.M. van (1998). Crips in drievoud. Een dossieronderzoek naar drie jeugdbendes. Amsterdam: Regioplan Onderzoek Advies en Informatie.
Gemert, F.H.M. van (2000). Nederlandse Crips; beelden en voorbeelden van jeugdbendes. Sociale Wetenschappen, 3, p.41-58.
Gemert, F.H.M. van (2001). ‘Crips in orange. Gangs and groups in the Netherlands’. In: M.W. Klein, H.J. Kerner, C.L. Maxson & G.M. Weitekamp (red.), The eurogang paradox. Street gangs and youth groups in the U.S. and Europe. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers, pp. 145-152.
Gemert, F.H.M. van (2005). ‘Youth groups and gangs in Amsterdam. A pretest of the Eurogang Expert Survey’. In: S.H. Decker & F.M. Weerman (eds.), European street gangs and troublesome youth groups. Oxford: AltaMira Press, pp. 147-168.
Hirschi, T. & Gottfredson, M.R. (2003) ‘The generality of deviance’. In: Criminological Perspectives. Essential Readings. 2nd Edition. McLaughlin, E., Muncie, J. & Hughes, G. (red.) London: Sage Publications.
Horowitz, R. (1983). Honor and the American Dream: Culture and Identity in a Chicano Community. New Brunswick: Rutgers University Press.
Jong, W. de, Steijlen, F. & K. Masson (1997). Hoe doe je je ding. Antilliaanse jongeren en criminaliteit in de politieregio Rotterdam-Rijnmond, Eburon: Delft, 1997.
61
Junger, M. (1993). Verklaringen van criminaliteit bij etnische minderheden. Sociologische Gids, 40 (1), pp. 49-66.
Kleemans, E.R. (1993). Misdaadanalyse en de rationele keuzebenadering. Tijdschrift voor Criminologie, 35, 2, pp. 127-142.
Kleemans, E.R., D.J. Korf, R. Staring (eds.) (2008). Mensen van vlees en bloed. Themanummer Tijdschrift voor Criminologie over kwalitatief onderzoek. Tijdschrift voor Criminologie 50 (4).
Klein, M.W. & C.L. Maxson (1989). Street gang violence. In: Weiner, N.A. en M.E. Wolfgang (ed.), Violent criminals, Newbury Park: Sage.
Klein, M.W. (1995). The American Street Gang: Its Nature, Prevalence and Control. New York/Oxford: Oxgord University Press.
Klein, M.W., Kerner, H.J., Maxson, C.L. & G.M. Weitekamp (red.) (2001). The Eurogang Paradox. Street gangs and youth groups in the U.S. and Europe. Dordrecht: Kluwer Adacemic Publishers.
Klockars, C.B. (1974). The professional Fence. New York, NY: Free Press.
Merton, R.K. (1938). Social structure and anomie. American Sociological Review, pp. 672682.
Merton, R.K. (1968). Social Theory and Social Structure, Enlarged Edition, New York: The Free Press, Chaper VI, ‘Social sructure and anomie’:185-214 en VII, ‘Continuities, in the Theory of Social Structure and anomie’: 215-248.
Miller, W.B. (1958). ‘Lower Class culture as a generating milieu of gnag delinquency’. The journal of social issues, 14, pp. 5-19.
62
Newman, O. (1973). Defensible Space. Crime Prevention through Urban Design. New York: Macmillan.
San, M. van (2005). Het Millinxsysteem, groepsvorming van Curacaose jongens in Rotterdam Zuid.
San, M. van (2007). Gangleden en Wannabees. Over de betekenis van gangsymbolen bij de Amsterdamse jeugd. RISBO: Rotterdam.
Sansone, L. (1992). Schitteren in de schaduw. Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lage klassen 1981-1990. Amsterdam: Het Spinhuis.
Schuyt, C.J.M. (1993). ‘Jeugdcriminaliteit in groepsverband’. Delikt en Delinkwent, 23, pp. 499-510.
Shakur, S. (1993). Monster. The autobiography of an L.A. gang member: Sanyika Shakur, a.k.a. Monster Kody Scott. London: Pan Books.
Shaw, C.R. & H.D. McKay (1931). Report on the causes of crime. Volume II. Washington: Government Printing office.
Short, J.F. & F.L. Strodtbeck (1965). Group process and gang delinquency. London: The University of Chicago Press.
Simpson, C. en Pearlman, A. (2005). Inside the Crips. Life inside L.A.’s Most Notorious Gang. New York, NY: St. Martin’s Griffin.
Spergel, I.A. (1995). Youth gangs. Problems and respons. Report to the U.S. Department of Justice, Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention.
Stapele, S. van (2003). Crips.nl: 15 jaar gangcultuur in Nederland. Amsterdam: Vassalluci.
63
Steffensmeier, D. (1986). The Fence. Langham, MD: Rowman & Littlefield.
Sutherland, E.H. (1947). Principles of Criminology. Philidelphia: Lippincott.
Suttles, G.D. (1968). The social order of the slum: Ethnicity and Territory in the inner City. Park: Sage.
Weerman, F.M. (2001). Samenplegen. Over Criminele Samenwerking en Groepsvorming. Nijmegen: Ars Aequi Libri.
Werdmölder, H. (1990). Een generatie op drift. De geschiedenis van een Marokkaanse randgroep. Arnhem: Gouda Quint.
Whyte, W.F. (1943). Street Corner Society. Chicago: University of Chicago Press.
Williams, S. (2004). Redemption. Wrea Green, Preston: Milo Books LTD.
Yablonski, L. (1959). ‘The delinquent gang as a Near-Group’. Social problems, 7, pp. 108117.
Yablonski, L. (1962). The violent gang. New York: Macmillan.
Zaitch, D. (2003). Colombianen betrokken bij de cocainehandel in Nederland. KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 8(2), 25-44.
Kranten: Algemeen Dagblad, 10-12-2008, ‘Curaçao: 1 op de 3 onder de armoedegrens’. Algemeen Dagblad, 12-04-2007, ‘Midden op straat wordt Ajo doodgeschoten’.
64
Internet: Report to the authorities of the Kingdom of the Netherlands on the visit to the Netherlands Antilles carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT), 1996. Via http://www.cpt.coe.int/documents/nld/1996-01-inf-eng-1.htm (Laatst bezocht op 23 december 2008). U.S. Department of Justice (1998). Youth gangs: An overview. Via: http://www.iir.com/nygc/PublicationLinks.htm#CAYG (Laatst bezocht op 27 december 2008).
U.S. Department of Justice (2002). National Youth Gang Survey Trends From 1996-2000. Via http://www.iir.com/nygc/PublicationLinks.htm#CAYG (Laatst bezocht op 27 december 2008).
U.S. Department of Justice (2006). National Youth Gang Survey. 1999-2001. Via: http://www.iir.com/nygc/PublicationLinks.htm#CAYG (Laatst bezocht op 27 december 2008).
65