Avondmaal Kring Rotterdam Noord; 16 april en 1 mei 2013
Vooraf In Genesis 14:17-20 lezen we het volgende: ‘Toen Abram na zijn overwinning op Kedorlaomer en de andere koningen terugkeerde, kwam de koning van Sodom hem tegemoet in de Sawevallei, de Koningsvallei. En Melchisedek, de koning van Salem, liet brood en wijn brengen. Hij was een priester van God, de Allerhoogste, en sprak een zegen over Abram uit: ‘Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, schepper van hemel en aarde. Gezegend zij God, de Allerhoogste: uw vijanden leverde hij aan u uit.’ Abram gaf aan Melchisedek een tiende van wat hij had heroverd.’ We zien hier dat Abram gezegend wordt door Melchisedek, de koning van Salem, en dat hij deze Melchisedek een tiende van zijn buit geeft. Melchisedek betekent ‘koning der gerechtigheid’ (Heb. 7:2). Koning van Salem betekent Vredevorst (Heb. 7:3). Deze koning is, zoals we net hebben gelezen, een priester van God (zie ook Heb. 7:5-8). In de Psalmen kunnen we lezen dat deze koningpriester nog steeds in functie is (Ps. 110:4). a) Wie is deze opmerkelijke koning-priester? Precies, het is Jezus (zie bijv. Heb. 8:1). Abram heeft hier zijn eerste ontmoeting met Jezus. Voordat Jezus Abram zegent, laat Hij brood en wijn halen. b) Waarom doet Hij dat? Het avondmaal dat Jezus de avond voor Zijn uitlevering instelt voor Zijn volgelingen viert Hij hier al, profetisch, met Abram (vgl. Heb. 11:13), die het beeld is van de gehele mensheid. Wij vieren avondmaal om te gedenken dat wij deelhebben aan de overwinning die Christus op de satan heeft behaald. En door die overwinning, kunnen wij de satan weerstaan. Laten we eens kijken wat er met Abram gebeurt na zijn ontmoeting met Jezus. ‘De koning van Sodom verzocht Abram hem de mensen terug te geven, de bezittingen mocht Abram houden. Maar Abram antwoordde hem: ‘Ik zweer bij de HEER, bij God, de Allerhoogste, de schepper van hemel en aarde, dat ik volstrekt niets wil aannemen van wat uw eigendom is, nog geen draad of schoenriem. U zult niet kunnen zeggen: “Ik ben het die Abram rijk heeft gemaakt.”’ (Gen. 14:21-23; NBV) De satan – voor wie de koning van Sodom symbool staat – is geïnteresseerd in mensenlevens en in ruil hiervoor wil hij materiële rijkdom geven (vgl. Mat. 4:1-11; Luc. 4:1-13). Abram is in staat dit aanbod te weerstaan, omdat hij met Jezus avondmaal heeft gevierd – ik geloof dat Abram heeft gezien dat er in Jezus verlossing zou komen van de boze (vgl. bijv. Heb. 11:13) – en door Hem is gezegend. Inleiding
1
Het Vooraf heeft waarschijnlijk de nodige vragen opgeroepen. Vanavond wil ik met jullie uitgebreid stilstaan bij het avondmaal. Wat gedenken we precies met het avondmaal? Waarom wil God dat wij avondmaal vieren? Of anders: waartoe dient het avondmaal? En hoe moeten Paulus’ waarschuwingen met betrekking tot het gebruik van het avondmaal worden begrepen? Op deze en andere vragen gaan we vanavond nader in. In het Nieuwe Testament vind je twee typen teksten over het Avondmaal. Het eerste type gaat over de instelling van het avondmaal (Mat. 26:26-29; Mar. 14:22-25; Luc. 22:14-20; 1 Kor. 11:23-25) en het tweede type gaat over het gebruik van het avondmaal (1 Kor. 10:14-22, 11:17-34). We staan eerst stil bij het eerste type teksten. De instelling van het avondmaal ‘Toen het zover was, ging hij samen met de apostelen aanliggen voor de maaltijd. Hij zei tegen hen: ‘Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten voor de tijd van mijn lijden aanbreekt. Want ik zeg jullie: ik zal geen pesachmaal meer eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God.’ Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en zei: ‘Neem deze beker en geef hem aan elkaar door. Want ik zeg jullie: vanaf nu zal ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.’ En hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt.’ (Luc. 22:14-20; NBV) c) De wijn staat symbool voor Jezus’ bloed. Waarom is Jezus’ bloed zo belangrijk voor ons? Jezus’ bloed heeft eens en voor altijd de roep om gerechtigheid gesmoord en ons zo vrijgemaakt van de zondemacht. Dat is wellicht wat abstract. Laten we bij het begin beginnen. God geeft de mens de opdracht om over de schepping te heersen (Gen. 1:26, 28). Dan eten Adam en Eva van de boom van kennis van goed en kwaad. (Meer hierover in mijn spreekbeurt Twee bomen.) Vanaf dat moment gaat de mens niet af op Gods oordeel – de mens is ‘zeer goed’ (Gen. 1:31) – maar op zijn eigen oordeel. Alles wat de mens zelf doet en alles wat andere mensen doen wordt door hem beoordeeld. Dit maakt de mens onzeker en hij is niet langer in staat om de taak die hij heeft gekregen – heersen over de schepping – uit te voeren. Daarbij voelt hij zichzelf niet waardig genoeg om in Gods nabijheid te komen. (Denk aan Adam en Eva die zich voor God verstoppen; Gen. 3:8.) Je ziet dan ook dat de relatie tussen de mens en God in korte tijd flink verslechtert. Als de eerste moord in de geschiedenis wordt gepleegd, schreeuwt het bloed van het slachtoffer, Abel, het uit naar God: ‘vergelding!’ (Gen. 4:10). En ook later wordt steeds om gerechtigheid en genoegdoening tot God geroepen (bijv. Gen. 18:20). Je ziet dat de zonde heerst (bijv. Rom. 3:9). Zondigen betekent niet meer dan ‘doel missen’; de mens is geneigd tot doel missen. Wat is de kern van dit probleem? Waarom heerste de zonde? Paulus schrijft dat de zonde haar macht ontleent aan de wet (bijv. 1 Kor. 15:56, Gal. 3:22). De wet wijst mensen steeds weer op hun tekortkomingen, op hun ongerechtigheid en brengt hen daardoor onder veroordeling. d) Wij zijn geen Joden, maar heidenen. De wet van Mozes heeft voor heidenen nooit gegolden. Waarom zouden wij dan onder ‘de vloek van de wet’ (Gal. 3:10-13) zijn? Paulus bedoelt met de wet álle regels die mensen onder veroordeling brengen (vgl. Rom. 2:12 e.v.). Vandaar dat de zonde ook heeft geregeerd van Adam tot Mozes (vgl. Rom. 5:12-14) hoewel de zonde, als gezegd, haar macht ontleent aan de wet. 2
Dan komt God in de gedaante van Jezus naar aarde om Zichzelf te openbaren, om te laten zien hoe Hij naar ons, mensen, kijkt (bijv. Joh. 14:7-11). Jezus zegt: ‘Ik veroordeel u niet’ (Joh. 8:11) en Hij pakt zo de kern van de zondemacht aan: veroordeling. Als Jezus aan het kruis wordt genageld zegt Hij: ‘vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen’ (Luc. 23:34). En als Hij sterft, sijpelt bloed uit zijn lijf dat roept: ‘verzoening!’ (Kol. 1:20). Jezus’ bloed roept dat zo luid, dat de roep om vergelding niet meer wordt gehoord (Heb. 12:24). Sinds Jezus’ bloed de roep om vergelding heeft gesmoord, heeft de zonde geen macht meer over ons (bijv. Op. 1:5). Wij zijn vrijgemaakt van de zondemacht (bijv. Rom. 6:18, 22, 8:2)! Dankzij Jezus’ offer mogen wij ons niet-veroordeeld weten. Zo kunnen wij vrijmoedig bij God komen (Heb. 10:19, vgl. Ef. 2:13) en hoeven wij niet angstig te zijn voor het komende oordeel (vgl. 1 Joh. 4:17-18). Daarbij hoeven wij ons doel niet te missen; wij kunnen heersen over de aarde, zoals God dat altijd al voor ogen heeft gehad (bijv. Rom. 5:17). En zo is de cirkel weer rond. e) Het brood staat symbool voor Jezus’ lichaam. Waarom is Jezus’ lichaam zo belangrijk voor ons? In Johannes 6:31 en verder lezen we dat Jezus over Zichzelf spreekt als ‘het brood des levens’. In Jezus’ lichaam is het leven, zoals dat door God is bedoeld: zonder ziekten, zonder gebreken. Jezus’ lichaam is ziek geworden (Jes. 53:3), het is gemarteld en verminkt (Jes. 52:14, 53:5; 1 Petr. 2:24), Jezus was een ‘worm en geen man’ (Ps. 22:7). Omdat Hij onze ziekten en gebreken heeft gedragen, mogen wij gezond zijn (vooral Jes. 53:5; 1 Petr. 2:24). Kort en goed: Jezus’ lichaam is zo belangrijk voor ons, omdat daarin genezing is (vgl. bijv. Mat. 15:26; Mar. 7:27). f) Jezus zegt dat Hij er ‘hevig naar verlangd’ heeft om avondmaal te vieren met Zijn leerlingen. Waarom? Omdat Jezus naar de aarde was gekomen om Zijn leven te geven (bijv. Mat. 20:28; Mar. 10:45). Het avondmaal staat symbool voor Jezus’ missie. Jezus keek ernaar uit dat die missie zou zijn volbracht (vgl. Joh. 19:30). g) Jezus zegt: ‘doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken’. Waarom zegt Hij dit? Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament zien we dat God feesten en rituelen instelt om mensen te helpen herinneren aan Zijn zorgzaamheid en voorzienigheid. Zo stelt God in het Oude Testament het Pesachfeest in zodat het volk van Israël blijft gedenken dat Hij het volk heeft bevrijd uit Egypte (Ex. 13:3 e.v.) en stelt Hij de sabbat in zodat het volk van Israël blijft gedenken dat Hij voor eten en drinken zorgt, ook als hiervoor niet wordt gewerkt (Ex. 16:23). Onder het nieuwe verbond kennen wij slechts twee rituelen en die moeten ons allebei wijzen op de dood van onze Heer. De doop is een doop in Christus’ dood (Rom. 6:3-5) en bij de viering van het avondmaal verkondigen wij de dood van de Heer (1 Kor. 11:26). De doop is een eenmalig ritueel, het avondmaal is een terugkerend ritueel. h) Met welke regelmaat zouden wij avondmaal moeten vieren? De Bijbel zegt hier niets over. Jezus zei dat we ‘telkens opnieuw’ avondmaal moeten vieren (Luc. 22:19; 1 Kor. 11:24). In Handelingen 2 lezen we dat de eerste christenen iedere dag bij elkaar kwamen om maaltijd met elkaar te houden (Hand. 2:46, zie ook vers 42). Even verderop in Handelingen lezen we dat christenen de eerste dag van de week – dat is zondag – bij elkaar kwamen om maaltijd met elkaar te houden (Hand. 20:7). De Bijbel schrijft dus geen frequentie voor. Het komt 3
mij voor dat je avondmaal niet te vaak kan vieren. Het kan namelijk geen kwaad onszelf te herinneren wat onze Heer voor ons heeft gedaan. Dat brengt ons bij het gebruik van het avondmaal. Het gebruik van het avondmaal ‘Om deze reden moet u, geliefde broeders en zusters, u verre houden van afgodendienst. Ik spreek tot verstandige mensen, dus u kunt wat ik nu zeg naar waarde schatten. Maakt de beker waarvoor wij God loven en danken ons niet één met het bloed van Christus? Maakt het brood dat wij breken ons niet één met het lichaam van Christus? Omdat het één brood is zijn wij, hoewel met velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan dat ene brood. Kijkt u eens naar het volk van Israël. Hebben tempeldienaars die van de offers eten niet eveneens deel aan hetgeen geofferd wordt? Wat wil ik met dit alles zeggen? Dat offervlees een bijzondere betekenis heeft? Of dat afgoden echt bestaan? Dat niet, maar wel dat heidenen aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u één wordt met demonen. U kunt niet drinken uit de beker van de Heer en ook uit die van demonen, u kunt niet deelnemen aan de maaltijd van de Heer en ook aan die van demonen. Of willen we de Heer tergen? Zijn we soms sterker dan hij?’ (1 Kor. 10:14-22; NBV) i) Het is altijd belangrijk teksten in hun context te lezen. Dat kan ik niet vaak genoeg zeggen. Het Schriftgedeelte dat we zojuist hebben gelezen begint met ‘Om deze reden’. Wat gaat vooraf aan het door ons gelezen stuk? Paulus heeft hiervoor geschreven over de vrijheid die wij hebben in Christus. De aanleiding om hierover te schrijven was dat in Korinte christenen waren die zich erop lieten voorstaan dat zij heidens offervlees mochten eten. Volgens Paulus is deze houding om drie redenen niet goed. In 1 Korintiërs 8 schrijft Paulus dat wij in principe vlees dat is geofferd aan afgoden mogen eten – vlees is vlees, punt –, maar dat wij dit niet mogen doen als wij daarmee andere christenen in verwarring brengen. Als christenen, die niet weten welke vrijheid wij hebben in Christus, andere christenen offervlees zien eten, kunnen zij denken dat dit offervlees iets brengt, dat er een kracht van uitgaat, of dat het christelijk geloof prima kan worden vermengd met andere godsdiensten (quod non). En dat kan ervoor zorgen dat zij, in Paulus’ woorden, struikelen (1 Kor. 8:13). In 1 Kortintiërs 9 schrijft Paulus over zijn aanspraak op loon voor zijn werk als apostel. Volgens Gods Woord heeft hij recht op betaling (vgl. bijv. Luc. 10:7; 1 Tim. 5:18), maar hij ziet ervan af om dit recht te gelde te maken. Paulus laat in de hoofstukken 8 en 9 zien dat ‘gelijk hebben’ in het Koninkrijk totaal niet belangrijk is, maar dat het erom gaat dat wij de minste durven te zijn (bijv. Mar. 9:35; 1 Petr. 3:8). Het eerste deel van hoofdstuk 10 heeft in de NBG als titel ‘Israël als waarschuwing’ gekregen. Hoewel het volk van Israël in Gods nabijheid verkeerde, kwam het volk steeds weer ten val. Het bezweek aan afgodendiensten en hoererij en heeft daardoor zijn bestemming niet bereikt. Paulus zegt dat we hiervan moeten leren: ook wij kunnen onze bestemming missen, als we niet oppassen. Kort samengevat de drie redenen waarom de houding van de offervlees etende christenen niet goed was: in de eerste plaats kunnen de zwakke christenen hierdoor in de verleiding worden gebracht. In de tweede plaats betekent het feit dat je ergens récht op hebt niet dat je van dat recht ook gebrúik moet maken. En in de derde plaats bestaat de kans dat je toch niet zo sterk bent als je zelf wel denkt (zie vooral 1 Kor. 10:12). 1 Korintiërs 10:14-22 is de conclusie van het betoog waarmee Paulus in 1 Kortintiërs 8 aanving (en 1 Kor. 10:23-33 – of eigenlijk 1 Kor. 11:1 – is het staartje van het betoog). j) Wat is de les die wij kunnen leren uit 1 Korintiërs 10:14-22? 4
Dat, hoewel wij vrij zijn in Christus, wij ons toch beter niet kunnen inlaten met alles wat riekt naar afgodendienst. Voor het avondmaal – dat Paulus in zijn betoog betrekt – is de tekst niet direct relevant. Dat is de tweede keer dat Paulus in dezelfde brief over het avondmaal begint wel anders: ‘Nu ik u toch aanwijzingen geef: ik kan u niet prijzen om uw samenkomsten. Die doen meer kwaad dan goed. Om te beginnen: ik hoor dat u bij uw samenkomsten in de gemeente partijen vormt. Tot op zekere hoogte geloof ik dat ook. Het is onvermijdelijk dat er partijvorming onder u is, zodat duidelijk wordt wie van u betrouwbaar is. Alleen, u komt niet samen om de maaltijd van de Heer te vieren. Van wat u hebt meegebracht eet u alleen zelf, zodat de een honger heeft en de ander dronken is. Hebt u soms geen eigen huis waar u kunt eten en drinken? Of veracht u de gemeente van God en wilt u de armen onder u vernederen? Wat moet ik hierover zeggen? Moet ik u soms prijzen? Dat doe ik in geen geval. Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf. In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam hij een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en hij zei: ‘Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken.’ Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt. Daarom maakt iemand die op onwaardige wijze van het brood eet en uit de beker van de Heer drinkt, zich schuldig tegenover het lichaam en het bloed van de Heer. Laat daarom iedereen zichzelf eerst toetsen voordat hij van het brood eet en uit de beker drinkt, want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf. Daarom zijn er onder u veel zwakke en zieke mensen en zijn er al velen onder u gestorven. Als we onszelf zouden toetsen, zouden we niet worden veroordeeld. Maar nu velt de Heer zijn oordeel over ons en wijst hij ons terecht, opdat we niet samen met de wereld zullen worden veroordeeld. Daarom, broeders en zusters, wees gastvrij voor elkaar wanneer u samenkomt voor de maaltijd. Wie honger heeft kan beter thuis eten. Dan leiden uw samenkomsten tenminste niet tot uw veroordeling. De overige zaken zal ik regelen wanneer ik kom.’ (1 Kor. 11:17-34; NBV) k) Wat ging er in Korinte mis tijdens de avondmaalviering? Het avondmaal werd door de eerste christengemeenten op een andere wijze gevierd dan wij in De Schutse gewoon zijn. Toentertijd hield men werkelijk maaltijd met elkaar. In Korinte namen de rijke mensen eten en drinken mee naar de kerk en aten en dronken dat vervolgens gezellig met andere rijke mensen op. Zo verlieten sommige arme mensen de samenkomst met een hongergevoel, terwijl sommige rijke mensen teut waren. Paulus zegt dat dit niet de bedoeling is. Het is volgens Paulus onvermijdelijk dat er groepsvorming binnen de gemeente plaatsvindt, maar het kan niet zo zijn dat de rijken de armen vernederen door uitbundig aan de maaltijd des Heren deel te nemen, terwijl de armen hongerig moeten toezien. Je vormt met elkaar het lichaam van de Heer en dus moet je voor elkaar zorgen. l) Is dit een probleem dat zich in De Schutse kan voordoen? In ieder geval niet tijdens het avondmaal. In de eerste plaats vieren wij dit niet als een werkelijke maaltijd. Hongerige magen worden tijdens het avondmaal niet gevuld en de kans is klein dat iemand van de hoeveelheid wijn die in De Schutse geschonken wordt dronken wordt. In de tweede plaats verstrekt De Schutse het brood en de wijn en kan dus niemand zijn eten of drinken voor zichzelf houden. m) In vers 27 spreekt Paulus over ‘op onwaardige wijze’ deelnemen aan het avondmaal. Wanneer neem je op ‘onwaardige wijze’ deel aan het avondmaal? 5
Er wordt in Evangelische en Pinksterkringen wel geleerd dat dit verband houdt met een zondige levensstijl. Wie samenwoont – om maar een aansprekend voorbeeld te noemen – mag niet deelnemen, omdat hij of zij bewust in zonde leeft. Hierover wil ik twee opmerkingen maken. Ten eerste is niemand vanwege zijn eigen doen of nalaten waardig om tot God te naderen: ‘Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God’ (Rom. 3:23; NBV), maar ‘iedereen wordt uit genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat hij ons door Christus Jezus heeft verlost’ (Rom. 3:24; NBV). Dus: je bent zelf nooit waardig, maar in Christus ben je altijd waardig. Je bent niet het ene moment een heilige en het volgende moment een grote zondaar. Nee. Je kan een falende rechtvaardige zijn, zegt Dick Pieterman dan, maar je bent en blijft een rechtvaardige. Als wij christus hebben aangenomen zijn wij een nieuwe schepping (2 Kor. 5:17) en daarom kunnen wij altijd – als in: altijd – vrijmoedig bij God komen (Ef. 3:12; Heb. 4:16, 10:19; 1 Joh. 2:28, 5:17). Ten tweede – en dat is eigenlijk mijn belangrijkste bezwaar tegen de eerder genoemde uitleg – staat er ‘op onwaardige wijze’, niet ‘wie onwaardig is’. Het gaat dus niet over onwaardig zíjn, maar over onwaardig gedrág. En wel over onwaardig gedrag tíjdens het avondmaal; het brood wordt op een onwaardige manier gegeten en de wijn wordt op een onwaardige manier gedronken. Laat ik hierbij voor de duidelijkheid zeggen dat mensen die welbewust een potje van hun leven maken zich goed moeten afvragen of zij wel deel moeten willen nemen aan het avondmaal. Niet vanwege de in de verzen 29 tot en met 31 genoemde gevolgen die zij over zichzelf zouden kunnen afroepen, maar – heel eenvoudig – omdat het avondmaal een maaltijd met de Heer is en als je Hem niet als Heer erkent, waarom zou je dan maaltijd met Hem houden? Zoals mensen die wel de samenkomsten blijven bezoeken maar geen levende relatie met de levende Heer opbouwen zich zouden moeten afvragen waaróm zij de samenkomsten blijven bezoeken. Tot Jezus terugkomt zullen wij zogenoemde ‘valse broeders’ onder ons hebben; mensen die ín het Lichaam van Christus zijn, maar hiervan geen onderdeel van uitmaken (vgl. Mat. 13:27-30). Voorafgaand aan het avondmaal wordt in kerken ook wel gewezen op Matteüs 5:23-24: ‘Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.’ (NBG) Het idee is dat je ingeval je ruzie hebt met een broer of zus, je het eerst bijlegt voor je aangaat aan het avondmaal. Het is zeker onze opdracht om ruzies bij te leggen – sterker: om die te voorkomen (bijv. Rom. 12:18) –, maar dit is niet zozeer een voorwaarde om deel te mogen nemen aan het avondmaal, als wel een levenshouding. Om terug te komen op de vraag: als je de zin over het onwaardig deelnemen aan het avondmaal in de context van de rest van Paulus’ betoog leest, dan doelt hij op het uitsluiting van armen tijdens de avondmaalviering. Kijk maar aan het slot: ‘Daarom, broeders en zusters, wees gastvrij voor elkaar wanneer u samenkomt voor de maaltijd’ (vers 33). Een rijke christen gedraagt zich niet als een christen als hij een arme christen negeert (vgl. bijv. Jak. 2:14 e.v.). n) Wat bedoelt Paulus met ‘wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf’? Joseph Prince legt deze zin en de zinnen die hierop volgen als volgt uit (Joseph Prince, Health and wholeness through the Holy Communion, Singapore: Joseph Prince Teaching Resources 2011). Wie zich er tijdens het avondmaal niet van bewust is dat het brood staat voor Jezus’ lichaam en er in Jezus’ striemen genezing is, loopt de genezende kracht tijdens het avondmaal mis. Daarom schrijft Paulus volgens Prince dat er veel zwakken en zieken onder de Korintiërs zijn en er al veel van hen zijn gestorven (vers 31). Hoewel ik, met Prince, meen dat er voor ons genezing is in het lichaam van de 6
Heer en ik, ook met Prince, meen dat het avondmaal ervoor bedoeld is ons hieraan te herinneren, denk ik niet dat Paulus hier op deze plaats op doelt. Paulus eindigt zijn betoog met het punt waarmee-ie ook begon: ‘Daarom (…) wees gastvrij’ (vers 33) en daarna schrijft hij: ‘Wie honger heeft kan beter thuis eten’ (vers 34a) en: ‘Dan leiden uw samenkomsten tenminste niet tot uw veroordeling’ (vers 34b). Ligt het niet voor de hand dat Paulus in vers 31 doelt op de wijze waarop de Korintiërs avondmaal met elkaar vierden? Als gezegd was het avondmaal in die dagen een volledige maaltijd. De arme gemeenteleden moesten hongerig toekijken hoe de rijke gemeenteleden zich tegoed deden aan de zelf meegebrachte spijs en drank. Zou ‘het lichaam’ waarover Paulus spreekt niet het lichaam van Christus zijn? Het staat er letterlijk: ‘het lichaam van de Heer’. Ligt het niet voor de hand dat Paulus hiermee de gemeente bedoelt (vgl. bijv. 1 Kor. 12:27)? Zou Paulus hier de Korintiërs niet (gewoon) wijzen op hun verantwoordelijkheid om voor de armen te zorgen? En zou het ‘er (zijn) onder u veel zwakke en zieke mensen en zijn er al velen onder u gestorven’ niet (gewoon) duiden op de gevolgen van ondervoeding? Als we dit aannemen, is het betoog logisch opgebouwd en (daarmee) goed te volgen. Als christenen zijn wij onder de wet van Christus en volgens die wet zijn wij ertoe gehouden elkaar te dienen in liefde (Gal. 5:13; 1 Petr. 4:9-10). Uitleiding Laten wij tijdens het eten van de matzes bedenken dat Jezus’ lichaam voor ons onze ziekten, pijnen en moeiten heeft gedragen, zodat wij hiervan vrij mogen zijn. En laten wij tijdens het drinken van de wijn of de druivensap bedenken dat Jezus’ ons met Zijn bloed heeft vrijgemaakt van de zondemacht, zodat wij in vrijheid kunnen leven. [Volgt een dankzegging en de avondmaalsviering zoals wij die in De Schutse gewoon zijn.]
De Bijbelteksten zijn, tenzij anders vermeld, overgenomen uit de Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007. Voor de tekst overgenomen uit de NBG-vertaling 1951, © Nederlands Bijbelgenootschap 1951.
7