Auto theorie - Rijschool Alex
© Rijschool Alex
1.
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Weggebruikers .................................................................................................. 3 Hoofdstuk 2: Verkeersregels en snelheid ............................................................................... 8 Hoofdstuk 3: Verkeersborden ............................................................................................... 23 Hoofdstuk 4: Plaats op de weg ............................................................................................. 54 Hoofdstuk 5: Afslaan, inhalen en bijzondere manoeuvres ................................................... 63 Hoofdstuk 6: Voorrang en voor laten gaan .......................................................................... 73 Hoofdstuk 7: Rotondes en andere bijzondere weggedeelten ................................................ 85 Hoofdstuk 8: Auto(snel)wegen ............................................................................................. 92 Hoofdstuk 9: Verlichting .................................................................................................... 103 Hoofdstuk 10: Stilstaan en parkeren ................................................................................... 114 Hoofdstuk 11: Bepalingen .................................................................................................. 122 Hoofdstuk 12: Het nieuwe rijden........................................................................................ 142 Hoofdstuk 13: Gevaarherkenning ....................................................................................... 148
© Rijschool Alex
2.
Hoofdstuk 1: Weggebruikers Voetgangers Alle weggebruikers samen noemen we verkeer. Weggebruikers zijn onder te verdelen in voetgangers en bestuurders. Voetgangers zijn alle weggebruikers die te voet aan het verkeer deelnemen. Ook wanneer hierbij een klein voertuig zoals bijvoorbeeld een kinderwagen of boodschappenwagen wordt meegevoerd behoren zij tot de voetgangers. Daarnaast gelden de regels voor voetgangers voor: • •
•
Personen die een fiets, snorfiets, bromfiets of motor aan de hand meevoeren. Skaters of rolschaatsers. Skaters mogen behalve op het voetpad of trottoir ook gebruik maken van een fietspad. Wanneer er geen voetpad of fietspad is mogen skaters op de rijbaan. Personen die gebruik maken van een gehandicaptenvoertuig wanneer zij hiermee gebruik maken van een voetpad of trottoir. Zij mogen op een voetpad of trottoir niet sneller rijden dan 6 km/uur.
Voetgangers Bestuurders Bestuurders zijn alle weggebruikers behalve voetgangers. Bestuurders kunnen zijn: • • •
•
Bestuurders van niet-motorvoertuigen, zoals fietsen, snorfietsen, bromfietsen, trams en brommobielen. Bestuurders van motorvoertuigen, zoals personenauto's, motorfietsen en vrachtauto's. Bestuurders van voorrangsvoertuigen, zoals politievoertuigen, brandweerauto's en ambulances die optische en geluidssignalen voeren. Ook andere voertuigen met optische en geluidssignalen zijn voorrangsvoertuigen. Geleiders van rij- of trekdieren. Iemand die een paard aan de leidsel meevoert is een bestuurder, maar de man die zijn hond aan de lijn uitlaat is een voetganger.
© Rijschool Alex
3
Bestuurders Let op: Sommige voertuigen die wel een motor hebben zoals: bromfiets, gehandicaptenvoertuig en tram zijn volgens het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens geen motorvoertuigen. Er gelden aparte regels voor. Een snorfiets heeft wel een motor maar is meestal gelijkgesteld aan een fiets. Een dierenambulance mag geen optische en geluidssignalen voeren en is dus geen voorrangsvoertuig. Samenvatting Hieronder kun je een samenvatting zien van de indeling van de weggebruikers. Klik op de 'play-knop' om de videoclip te starten. Wanneer je denkt dat je de indeling van de weggebruikers goed beheerst kun je op de volgende pagina een opdracht maken om na te gaan of dit daadwerkelijk het geval is. In de oefening hieronder moet je de weggebruikers in de juiste categorieën indelen. Wanneer je met je muis op een plaatje gaat staan zie je de juiste omschrijving van het plaatje. Wanneer je alle weggebruikers naar de volgens jou juiste plaats hebt gesleept, kun je je antwoord controleren door op de 'Controle-knop' te klikken. Wanneer je hierbij nog fouten hebt gemaakt kun je daarna de opdracht nogmaals maken door op de 'Opnieuw-knop' te klikken. Andere weggebruikers: Voetgangers Als automobilist kun je er niet zomaar vanuit gaan dat alle andere weggebruikers zich aan de regels houden en goed op je anticiperen. Voetgangers hebben vaak de neiging zich niet aan de regels te houden. De voetgangers waarop je het best moet letten zijn kinderen. Let dus goed op in woonwijken en in de directe omgeving van scholen. Ouderen en gehandicapten Bij ouderen is het gedrag ook niet altijd voorspelbaar. Doordat ze niet meer zo goed kunnen waarnemen en hun reactievermogen minder wordt, nemen ze beslissingen die je niet direct verwacht. Houd rekening met hun gedrag en reageer hierop. Blinden kun je herkennen aan hun blindenstok.
© Rijschool Alex
4
Blinde persoon die te herkennen is aan de blindenstok Andere weggebruikers: Fietsers, bromfietsers en snorfietsers Fietsers gedragen zich evenals voetgangers vaak onvoorspelbaar in het verkeer. Zo hebben zij de neiging bij een rood verkeerslicht één keer om zich heen te kijken en vervolgens aan te fietsen. Zij zijn dan ook relatief vaak betrokken bij ongevallen. Jonge brom- en snorfietsers vertonen dezelfde kenmerken als fietsers. Zij voelen zich vrij en hebben het idee dat hen niets kan overkomen. Houd hier rekening mee en laat je niet door hen verrassen. Houd bij het inhalen voldoende tussenruimte.
Houd goed rekening met kinderen, zeker als ze zich in een groep bevinden
© Rijschool Alex
5
Motorrijders Bij de motorrijders is een duidelijk onderscheid te maken tussen de plezierrijders en de rijders die het idee hebben aan een wegrace mee te doen. De eerste groep rijders gedraagt zich in het verkeer zoals verwacht mag worden. De andere groep laat een duidelijk ander gedrag zien en maakt het voor anderen moeilijk hierop te anticiperen. Zij halen je rechts in en halen snelheden die (ver) boven de toegestane snelheden liggen. Houd rekening met beide groepen motorrijders en probeer gevaarlijke situaties te voorkomen door hiermee vooraf rekening te houden. Ruiters en geleiders rij-, trekdieren en vee Je dient als automobilist goed rekening te houden met ruiters en geleiders van rij-, trekdieren en vee. Zij behoren tot de bestuurders. Wanneer je een ruiter wilt passeren, zorg dan voor voldoende tussenruimte (ongeveer 1.50 meter). Je kunt vooraf niet inschatten hoe het paard zal reageren wanneer je het passeert en of je al opgemerkt bent door het paard en de ruiter.
Houd voldoende tussenruimte bij het inhalen van een ruiter Weggebruikers en ongevallen In verreweg de meeste gevallen zijn de weggebruikers (mensen) de oorzaak van verkeersongevallen. In 90% van de ongevallen ligt de oorzaak bij de mens. Signalen van andere weggebruikers Wanneer andere weggebruikers knipperende alarmlichten voeren betekent dit in de meeste gevallen dat er een file of zeer langzaam rijdend verkeer is, een voertuig wordt gesleept of een voertuig stilstaat met pech.
© Rijschool Alex
6
Stilstaande politie met zwaailicht Een politieauto of -motor met zwaailicht die stilstaat op de vluchtstrook waarschuwt je voor een file, stilstaande voertuigen ten gevolge van een ongeval of een geblokkeerde rijstrook. Bij een ongeval moet je tevens rekening houden met bestuurders die plotseling remmen uit nieuwsgierigheid, om waar te kunnen nemen wat er precies is gebeurd. Bovendien kunnen er voetgangers op de rijbaan lopen die betrokken zijn bij het ongeval. Laat jezelf in elk geval niet afleiden door het ongeval.
© Rijschool Alex
7
Hoofdstuk 2: Verkeersregels en snelheid Het RVV RVV is de afkorting van "Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens". In het RVV zijn de verkeersregels opgenomen die gelden voor alle weggebruikers. Het RVV bestaat uit 92 artikelen, waarin alle verkeersregels staan. Het RVV gaat er vanuit, dat "ieder in gelijke mate aanspraak op een veilig gebruik van de weg heeft". De regels die het RVV geeft, voorzien niet in alle situaties. Er blijft een stuk eigen verantwoordelijkheid over voor de verkeersdeelnemer. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet is een belangrijk artikel. We noemen het een kapstokartikel omdat het de gevallen afdekt waarvoor geen afdoende verkeersregels zijn. Hier geven we voorbeelden van de begrippen "in gevaar brengen of kunnen brengen" en "hinderen of kunnen hinderen" van andere weggebruikers. Je haalt vlak voor een kruispunt nog gauw even in. Er staat nergens in het RVV dat het verboden is. Op grond van artikel 5 kun je vervolgens wel een bekeuring krijgen. Je brengt namelijk het verkeer op de weg in gevaar of je zou het verkeer in gevaar kunnen brengen. Ook het hinderen van de andere weggebruikers is verboden. Artikel 5 is hierop ook van toepassing.
Gevaarlijk inhalen voor een kruising Verkeersregels moeten ertoe bijdragen dat de afwikkeling van het verkeer veilig en vlot verloopt. Daarnaast is het van belang dat dit op een milieuvriendelijke manier gebeurt. Verkeerstekens Onder verkeerstekens verstaan we: • • •
Verkeersborden. Verkeerslichten. Tekens op het wegdek.
Verkeerstekens moet je opvolgen. De hoofdregel van voorrang luidt: Verleen voorrang aan alle bestuurders die van rechts komen. Op de afgebeelde situatie heeft de bestuurder van links voorrang, terwijl de hoofdregel zegt dat bestuurders van rechts voorrang hebben. De voorrang wordt ter plaatse geregeld door het bord B6. Verkeersborden, verkeerslichten en tekens op het wegdek geven de weggebruiker aan wat er ter plaatse van hem of haar wordt verwacht. © Rijschool Alex
8
Het bord B6 samen met de haaientanden op het wegdek geven aan dat de bestuurder voorrang moet verlenen aan alle bestuurders op de kruisende weg, ook aan bestuurders die van links komen.
Bord B6 Conclusie: Verkeerstekens gaan boven de verkeersregels. Verkeerslichten
Je rijdt hier op een voorrangsweg. Dat kun je zien aan het bord voorrangsweg (B1). Toch moet je bij rood licht stoppen en de bestuurders op de zijweg voorrang verlenen.
Bord B1 © Rijschool Alex
9
Conclusie: Verkeerslichten gaan boven verkeersborden en verkeerstekens en verkeersregels. Aanwijzingen
Aanwijzing van een politieagent De politieagent geeft de aanwijzing dat de automobilist zijn voertuig moet stil laten staan bij de bushalte. Volgens de regels mag dit alleen voor het onmiddellijk laten in- of uitstappen van passagiers. De aanwijzingen die een politieagent kan geven zijn opgenomen in een bijlage bij de verkeersborden. Het zijn een aantal gebaren, die vooral gebruikt wordt om het verkeer op kruispunten te regelen. Er zijn buiten de politie nog meer personen, die belast kunnen zijn met de verkeersregeling, bijvoorbeeld verkeersregelaars bij grote manifestaties en verkeersbrigadiers. Aanwijzingen van bevoegde personen dien je altijd op te volgen. Bevoegde personen zijn: • • • • •
Politieambtenaren. Verkeersregelaars. Marechaussee. Douaneambtenaar. Verkeersbrigadiers.
Conclusie: Aanwijzingen gaan boven verkeerslichten, verkeersborden en verkeerstekens en verkeersregels. Samenvatting verkeersregels, verkeerstekens, verkeerslichten en aanwijzingen Hier krijg je een samenvatting van de voorgaande leerstof uit dit hoofdstuk. Hierbij wordt nogmaals behandeld wanneer je de verkeersregels, verkeerstekens en -borden, verkeerslichten en aanwijzingen van bevoegde personen moet opvolgen. Geldigheid verkeersborden Verkeersborden gelden meestal voor de breedte van de gehele weg. Borden die een parkeerverbod (bord E1) of een verbod tot stilstaan (bord E2) aangeven, gelden maar voor één kant van de weg. © Rijschool Alex
10
Bord E1 (links) en E2 (rechts) Onder verkeersborden zie je vaak zogenaamde onderborden. Het onderbord geeft aanvullende informatie over uitzonderingen of voor bestuurders van specifieke voertuigen.
Onderbord Naast borden die voor de gehele breedte van de weg of voor één kant van de weg gelden kent het RVV ook borden die maar voor één rijstrook of enkele rijstroken gelden.
Bord L11 Soms zijn verkeersborden aangebracht op voertuigen (denk aan wegwerkzaamheden). Ook deze verkeersborden zijn geldig en moeten derhalve opgevolgd worden. Dit geldt zowel wanneer het voertuig rijdt als wanneer het voertuig stil staat. Belangrijke tekens op het wegdek Bekijk de onderstaande tekens, die je regelmatig op het wegdek tegenkomt, en lees de betekenis.
Doorgetrokken streep Bestuurders mogen niet over een doorgetrokken streep die de rijbaan in rijstroken verdeelt heen.
Doorgetrokken en onderbroken streep Soms zijn er een onderbroken en een doorgetrokken streep naast elkaar aangebracht. Wanneer je aan de kant van de onderbroken streep rijdt, mag je wel over de strepen heen naar de andere rijstrook. Wanneer je aan de kant van de doorgetrokken streep rijdt mag dit niet.
© Rijschool Alex
11
Verdrijvingsvlak Een verdrijvingsvlak is een gedeelte van de rijbaan waarop schuine strepen zijn aangebracht. Het is niet toegestaan op een verdrijvingsvlak te rijden.
Voetgangersoversteekplaats Wanneer op de weg een oversteekplaats voor voetgangers is aangegeven, gaan voetgangers voor als zij oversteken of te kennen geven over te willen gaan steken. Voorsorteerstrook en voorsorteervak Wanneer op het wegdek voorsorteerstroken zijn aangebracht, moeten bestuurders tijdig de juiste voorsorteerstrook kiezen. Deze verplichting geldt zowel voor bestuurders van motorvoertuigen als bromfietsers. Fietsers en snorfietsers mogen gebruik maken van voorsorteerstroken, maar zijn dit niet verplicht. Busstrook en busbaan Een busstrook is een gedeelte van de rijbaan waarop het woord 'BUS' of 'LIJNBUS' is aangebracht. Busbanen zijn afgescheiden van de rijbaan door een verhoging. Taxi's met vergunning mogen ook gebruik maken van busstroken en busbanen.
Stopstreep Wanneer een stopstreep op de rijbaan is aangebracht moeten bestuurders stoppen voor de stopstreep, als ze verplicht zijn om te stoppen tenminste.
Haaientanden Haaientanden zijn voorrangsdriehoeken die op het wegdek zijn aangepast. De haaientanden geven aan dat je voorrang moet verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.
Bij wegwerkzaamheden staan vaak tijdelijke verkeerstekens op het wegdek. Die gaan boven andere verkeerstekens op de weg.
© Rijschool Alex
12
In de nieuwe verkeersregels komt een nieuw woord voor: 'puntstuk'. Dit is een vlak op het wegdek op de plaats waar wegen zich splitsen of bij elkaar komen. Puntstukken mogen, net als verdrijvingsvlakken, niet gebruikt worden. Daarop is één uitzondering. Als een puntstuk in een spitsstrook ligt, mogen de bestuurders die deze spitsstrook volgen, over het puntstuk heen rijden.
Puntstuk Gewone verkeerslichten Bij de gewone, 3-kleurige verkeerslichten, gelden de volgende regels: • • •
Groen licht: doorrijden. Rood licht: stoppen. Geel licht: stoppen, behalve als dit redelijkerwijs niet meer mogelijk is. Na een geel licht volgt binnen enkele seconden het rode licht.
Bij een groen verkeerslicht moet je er rekening mee houden dat je alleen mag doorrijden wanneer je het kruispunt in één keer kunt oversteken. Het is niet toegestaan het kruispunt te blokkeren. Let op: Indien onder het verkeerslicht een bord hangt met daarop de tekst “rechtsaf voor (brom)fietsers vrij”, dan mogen (brom)fietsers toch rechts afslaan als het verkeerslicht rood of geel is. Hierbij moeten ze wel kruisend en rechtdoorgaand verkeer voor laten gaan.
© Rijschool Alex
13
Geel verkeerslicht Verkeerslicht met pijlen Wanneer in een verkeerslicht een richtingspijl (rechtsaf, rechtdoor of linksaf) is aangegeven, geldt het verkeerslicht alleen voor de aangegeven richting. Wanneer je doorrijdt bij een groen verkeerslicht met een pijl hoef je in principe geen ander verkeer voor te laten gaan. Het verkeerslicht voor deze weggebruikers staat dan altijd op rood. Let wel goed op, er kunnen weggebruikers kruisen die door een rood licht rijden.
© Rijschool Alex
14
Verkeerslicht met richtingspijl Een verkeerslicht kan worden aangekondigd met een bord (J32). Vaak wordt met een onderbord aangegeven over hoeveel meter het verkeerslicht volgt.
Bord J32 Verkeerslichten die buiten werking zijn hebben vaak een geel knipperend licht. Het is belangrijk het kruispunt dan voorzichtig te naderen. De voorrang wordt dan geregeld door verkeersborden of de normale voorrangsregels, waarbij alle bestuurders van rechts voorrang hebben. Verkeerslichten bij overwegen Overwegen worden aangekondigd met verkeersborden. Daarnaast zijn heel veel overwegen voorzien van overweglichten. Bij overweglichten gelden de volgende regels: • • •
Rood knipperlicht: Stop. Bij een overweg met bomen moet je blijven wachten zolang de rode knipperlichten branden, ook al zijn de bomen omhoog. Wit knipperlicht: Doorrijden. Let er hierbij op dat je de gehele overweg over moet kunnen steken. Bij een file mag je de overweg niet blokkeren. Als er geen overweglichten zijn moet je goed uitkijken.
© Rijschool Alex
15
Overweglichten Gevaarslichten en lichten bij bruggen Bij geel-knipperende gevaarslichten moet je goed opletten en je snelheid verminderen. Het licht geeft aan dat je een gevaarlijk punt nadert. Een bruglicht is een enkel rood licht. Als dit licht brandt of knippert moet je stoppen.
Bruglicht Verkeerslichten die gericht zijn op fietsers Fietsverkeerslichten zijn verkeerslichten waarin een fiets is afgebeeld. Deze verkeerslichten komen vaak voor in combinatie met gewone verkeerslichten. Bij deze verkeerslichten zijn de volgende regels van toepassing: • • • •
Fietsers en snorfietsers volgen altijd de fietsverkeerslichten op. Bromfietsers op een verplicht fiets/bromfietspad volgen de fietsverkeerslichten op. Bromfietsers op de rijbaan volgen de gewone verkeerslichten op. Bestuurders van motorvoertuigen volgen de gewone verkeerslichten op.
© Rijschool Alex
16
Fietsverkeerslicht Wanneer je te maken krijgt met aanwijzingen van een daartoe bevoegd persoon, moet je die altijd opvolgen. Aanwijzingen gaan boven verkeersregels en verkeerstekens. Buslicht Sommige lichten gelden uitsluitend voor bussen, lijnbussen en trams. Vaak zijn op deze punten ook gewone verkeerslichten geplaatst die gelden voor de andere weggebruikers.
Buslicht Snelheid De maximum toegestane snelheid is afhankelijk van de weg waarop je rijdt en het type weggebruiker dat je bent. Hieronder zie je een overzicht van de maximumsnelheid voor verschillende typen weggebruiker op verschillende typen wegen.
© Rijschool Alex
17
Voor de bromfiets gelden verschillende maximumsnelheden. Op een fiets/bromfietspad binnen de bebouwde kom is de maximumsnelheid 30 km/uur en buiten de bebouwde kom 40 km/uur. Wanneer de bromfiets op de rijbaan moet rijden geldt een maximumsnelheid van 45 km/uur, zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Hierdoor sluit de snelheid van de bromfiets beter aan bij die van het overige verkeer. Soms wordt de snelheid ter plaatse nog met andere borden aangegeven. Bijvoorbeeld een bord dat een maximumsnelheid van 70 km/uur aangeeft buiten de bebouwde kom. Niet altijd zal het mogelijk zijn ook daadwerkelijk de maximumsnelheid aan te houden. Je moet vaak je snelheid aanpassen aan het overige verkeer of aan de omstandigheden. Wanneer het wegdek bijvoorbeeld glad is, is het verstandig je snelheid hierop aan te passen. Ook is het verstandig een lage snelheid aan te houden in een omgeving waar kinderen oversteken of spelen. Matrixborden Op de zogenaamde matrixborden op auto(snel)wegen wordt ook de maximumsnelheid aangegeven. Je mag deze niet overschrijden. Deze borden hebben dezelfde betekenis als gewone verkeersborden. Wanneer er op het matrixbord een andere maximumsnelheid staat dan op het verkeersbord dan geldt het bord met de laagste snelheid.
© Rijschool Alex
18
Matrixborden Adviessnelheid
De adviessnelheid attendeert je op een situatie waarbij rijden met te hoge snelheid gevaarlijk is. Een adviessnelheid wordt aangegeven met bord A4. Het is verstandig de adviessnelheid op te volgen.
Bord A4 Geef in onderstaande opdracht aan wat de maximumsnelheid voor jou als automobilist is, nadat je het bord bent gepasseerd. Je moet hierbij de snelheden naar de juiste plaats slepen. Nadat je de gehele opdracht hebt gemaakt kun je je antwoord controleren. Hoe hard mag je? Buiten de bebouwde kom gelden veel verschillende maximumsnelheden. Op autosnelwegen mag je meestal 120 km/uur, maar op sommige gedeeltes maximaal 100 km/uur. Op autowegen mag je maximaal 100 km/uur. Op overige wegen mag je meestal 80 km/uur, maar je komt steeds vaker 60 km/uur tegen. Deze onduidelijkheid is niet goed voor de verkeersveiligheid en daarom wordt hier iets aan gedaan. Het is de bedoeling dat je aan de belijning van een weg kunt zien hoe hard je er mag rijden. Hieronder zie je de belijning van 60-, 80- en 100-km wegen afgebeeld. De 60 km/uur weg • •
Onderbroken kantstrepen. Geen asstrepen.
Op deze wegen kun je fietsers, bromfietsers en landbouwverkeer op de rijbaan verwachten.
© Rijschool Alex
19
De 80 km/uur weg • •
Onderbroken kantstrepen. (Meestal) doorgetrokken asstrepen.
Op een dergelijke weg kom je geen fietsers of bromfietsers op de rijbaan tegen, maar soms wel landbouwverkeer. In dat geval zijn de asstrepen onderbroken. De 100 km/uur weg • • •
Doorgetrokken kantstrepen. Doorgetrokken asstrepen. Groene vulling tussen asstrepen.
Op een dergelijke weg zul je geen fietsers, bromfietsers of landbouwverkeer op de rijbaan tegenkomen. Welke snelheid op welke weg? In onderstaande oefening zie je de nieuwe aanduiding van wegen die sinds enige tijd wordt gebruikt. Geef aan wat de maximumsnelheid is voor jou als automobilist op de verschillende wegen. Wanneer je de gehele oefening hebt gemaakt kun je je antwoord controleren. Afstand houden Hoe hard rijd je eigenlijk? Hoeveel meters per seconde leg je af? Moet je dat weten? Ja zeker. Bijvoorbeeld om te weten hoeveel afstand je moet houden. Daarvoor hanteren we de 2secondenregel. Hoeveel meter rijd je in twee seconden als je 90 km/uur rijdt? Of: hoeveel meters leg je af in de schrikseconde als je plotseling remmen moet, de zogenaamde reactietijd. In 2 seconden leg je bij verschillende snelheden de volgende afstanden af: Snelheid
Afstand in 2 seconden
20 km/uur
12 meter
40 km/uur
24 meter
60 km/uur
36 meter
80 km/uur
48 meter
100 km/uur
60 meter
120 km/uur
72 meter
Stopafstand Op het CBR-examen kun je vragen krijgen waarbij je kilometers per uur moet omrekenen naar meters per seconde. Zo moet je weten hoeveel meter afstand je minimaal moet houden
© Rijschool Alex
20
tot je voorligger bij een bepaalde snelheid. Of hoeveel meter je aflegt in één seconde reactietijd. Voorbeeld: 100 kilometer per uur is 100 x 1.000 meter = 100.000 meter. In een uur zitten 3.600 seconden. In één seconde rijd je dus 100.000 : 3.600 = 27,8 m. Dat is wel een beetje rekenwerk. Het CBR rekent met een ezelsbruggetje, waarbij je de snelheid moet delen door 10 en vervolgens moet vermenigvuldigen met 3. In één seconde leg je bij een snelheid van 100 km/uur dus ((100 : 10) x 3) = 30 meter af. De regel zegt: Iedere bestuurder moet zijn snelheid zodanig regelen dat hij zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze weg vrij is. De stopafstand hangt van verschillende zaken af: 1. De snelheid waarmee je rijdt. 2. De mate waarin het voertuig remt (remvertraging). 3. De reactietijd. De factoren 1+2 bepalen de remafstand. Voor het remvermogen van het voertuig geldt een wettelijk minimum. Maar de ene auto remt beter dan de andere. De remweg hang ook van andere factoren af waar je rekening mee moet houden zoals: belading, wegdek, gladheid enz.. Factor 3 de reactietijd verschilt ook van persoon tot persoon. Een uitgeruste jongeman zal sneller reageren dan een vermoeide oudere man of vrouw. Mensen die alcohol, medicijnen of drugs hebben gebruikt reageren trager. Voor de reactietijd van de doorsnee mens rekenen we wel eens één seconde. Hierboven heb je gelezen dat bij 100 kilometer per uur in één seconde bijna 30 meter aflegt. Is je reactietijd een halve seconde dan leg je altijd nog 15 meter af voordat je begint met remmen. We noemen dit de reactieafstand. Reactieafstand + Remafstand = Stopafstand. De vuistregel die gehanteerd wordt om de remafstand te bepalen is: de snelheid delen door 10 en vervolgens de uitkomst in het kwadraat te nemen en vervolgens te delen door 2. Bij een snelheid van 120 km/uur is de remafstand dus: 120 : 10 = 12. Dit moet vervolgens nog in het kwadraat genomen worden, dus: 12 x 12 = 144 meter en als laatste stap gedeeld worden door 2, dus 144 : 2 = 72 meter. Kijk in de tabel hieronder hoe het zit bij verschillende snelheden. Hierbij is steeds een reactietijd van één seconde aangehouden. Snelheid
© Rijschool Alex
Reactieafstand Remafstand Stopafstand
10 km/uur
3 meter
0,5 meter
3,5 meter
20 km/uur
6 meter
2 meter
8 meter
30 km/uur
9 meter
4,5 meter
13,5 meter
40 km/uur
12 meter
8 meter
20 meter
50 km/uur
15 meter
12,5 meter
27,5 meter
60 km/uur
18 meter
18 meter
36 meter
70 km/uur
21 meter
24,5 meter
45,5 meter 21
80 km/uur
24 meter
32 meter
56 meter
90 km/uur
27 meter
40,5 meter
67,5 meter
100 km/uur
30 meter
50 meter
80 meter
110 km/uur
33 meter
60,5 meter
93,5 meter
120 km/uur
36 meter
72 meter
108 meter
Bij het afstand houden is het verder nog belangrijk dat je altijd zorgt voor zoveel tussenruimte tot je voorligger, dat een inhalend voertuig makkelijk kan tussenvoegen.
© Rijschool Alex
22
Hoofdstuk 3: Verkeersborden Verkeersborden en verkeerstekens Hieronder zie je 11 rubrieken algemene verkeersborden (A t/m L). Daar horen ook borden bij die: bepaalde bestemmingen aangeven, informatie verschaffen over de situatie ter plaatse of verkeersregels aangeven die ter plaatse gelden. Naast algemene borden zijn er ook nog de rubrieken bebakening (X) en onderborden (Z). Alle borden vind je in onderstaande rubrieken. Naast de borden heb je ook nog de aanwijzingen van politieagenten en andere verkeersregelaars. Dit worden de aanwijzingen genoemd. Op de volgende pagina's vind je een overzicht van de verschillende borden en aanwijzingen. A Snelheid B Voorrang C Geslotenverklaring D Rijrichting E Parkeren en stilstaan F Overige geboden en verboden G Verkeersregels H Kommen J Waarschuwing K Bewegwijzering L Informatie X Bebakening Z Onderborden Aanwijzingen A Snelheid
A1: Maximumsnelheid. Het getal 50 dient als voorbeeld. De aangeduide maximum snelheden kunnen ook: 30, 60, 70, 80, 90, 100, 110 of 120 kilometer per uur zijn.
A2: Einde maximumsnelheid.
© Rijschool Alex
23
A3: Maximumsnelheid op een elektronisch signaleringsbord. Dit bord is een elektronisch signaleringsbord en geeft een maximumsnelheid aan.
A4: Adviessnelheid.
A5: Einde adviessnelheid. B Voorrang
B1: Voorrangsweg.
B2: Einde voorrangsweg.
B3: Voorrangskruispunt.
© Rijschool Alex
24
B4: Voorrangskruispunt zijweg links.
B5: Voorrangskruispunt zijweg rechts.
B6: Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg. Deze borden gebieden voorrang te verlenen aan alle bestuurders op de kruisende weg.
B7: Stop: Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg. Deze borden gebieden voorrang te verlenen aan alle bestuurders op de kruisende weg. C Geslotenverklaring
C1: Gesloten in beide richtingen voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee.
C2: Eenrichtingsweg, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee.
© Rijschool Alex
25
C3: Eenrichtingsweg.
C4: Eenrichtingsweg.
C5: Inrijden toegestaan.
C6: Gesloten voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen.
C7: Gesloten voor vrachtauto's.
C8: Gesloten voor motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/uur.
C9: Gesloten voor ruiters, vee, wagens, motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen © Rijschool Alex
26
rijden dan 25 km/uur en brommobielen, alsmede fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen.
C10: Gesloten voor motorvoertuigen met aanhangwagen.
C11: Gesloten voor motorfietsen.
C12: Gesloten voor alle motorvoertuigen.
C13: Gesloten voor bromfietsen, snorfietsen en voor gehandicaptenvoertuigen met in werking zijnde motor.
C14: Gesloten voor fietsen en voor gehandicaptenvoertuigen zonder motor.
C15: Gesloten voor fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen.
© Rijschool Alex
27
C16: Gesloten voor voetgangers.
C17: Gesloten voor voertuigen en samenstellen van voertuigen die, met inbegrip van de lading, langer zijn dan op het bord is aangegeven.
C18: Gesloten voor voertuigen die met inbegrip van de lading, breder zijn dan op dit bord aangegeven.
C19: Gesloten voor voertuigen die, met inbegrip van de lading, hoger zijn dan op dit bord is aangegeven.
C20: Gesloten voor voertuigen waarvan de aslast hoger is dan op het bord is aangegeven.
C21: Gesloten voor voertuigen en samenstellen van voertuigen, waarvan de totaalmassa hoger is dan op het bord is aangegeven.
© Rijschool Alex
28
C22: Gesloten voor voertuigen met bepaalde gevaarlijke stoffen. D Rijrichting
D1: Rotonde: verplichte rijrichting.
D2: Gebod voor alle bestuurders het bord voorbij te gaan aan de zijde die de pijl aangeeft.
D3: Bord mag aan beide zijden worden voorbijgegaan.
D4: Gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord is aangegeven.
D5: Gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord is aangegeven.
© Rijschool Alex
29
D6: Gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord zijn aangegeven.
D7: Gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord zijn aangegeven. E Parkeren en stilstaan
E1: Parkeerverbod.
E2: Verbod stil te staan.
E3: Verbod fietsen en bromfietsen te plaatsen.
E4: Parkeergelegenheid.
© Rijschool Alex
30
E5: Taxistandplaats.
E6: Gehandicaptenparkeerplaats.
E7: Gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
E8: Parkeergelegenheid alleen bestemd voor de voertuigcategorie of groep voertuigen die op het bord is aangegeven.
E9: Parkeergelegenheid alleen bestemd voor vergunninghouders.
© Rijschool Alex
31
E10: Parkeerschijfzone.
E11: Einde parkeerschijfzone.
E12: Parkeergelegenheid ten behoeve van overstappers op het openbaar vervoer.
E13: Parkeergelegenheid ten behoeve van carpoolers. F Overige geboden en verboden
F1: Verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen.
© Rijschool Alex
32
F2: Einde verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen.
F3: Verbod voor vrachtauto's om motorvoertuigen in te halen.
F4: Einde verbod voor vrachtauto's om motorvoertuigen in te halen.
F5: Verbod voor bestuurders door te gaan bij nadering van verkeer uit tegengestelde richting.
F6: Bestuurders uit tegengestelde richting moeten verkeer dat van deze richting nadert voor laten gaan.
F7: Keerverbod.
© Rijschool Alex
33
F8: Einde van alle door verkeersborden aangegeven verboden.
F9: Einde van alle op een elektronisch signaleringsbord aangegeven verboden.
F10: Stop. In het bord kan worden aangegeven door wie of waarom het bord wordt toegepast. G Verkeersregels
G1: Autosnelweg.
G2: Einde autosnelweg.
G3: Autoweg.
© Rijschool Alex
34
G4: Einde autoweg.
G5: Erf.
G6: Einde erf.
G7: Voetpad.
G8: Einde voetpad.
G9: Ruiterpad.
G10: Einde ruiterpad.
© Rijschool Alex
35
G11: Verplicht fietspad.
G12: Einde verplicht fietspad.
G12A: Fiets/bromfietspad.
G12B: Einde fiets/bromfietspad.
G13: Onverplicht fietspad.
G14: Einde onverplicht fietspad. H Bebouwde kom
H1: Bebouwde kom.
H2: Einde bebouwde kom.
© Rijschool Alex
36
J Waarschuwing
J1: Slecht wegdek.
J2: Bocht naar rechts.
J3: Bocht naar links.
J4: S-bocht(en), eerst naar rechts.
J5: S-bocht(en), eerst naar links.
J6: Steile helling.
J7: Gevaarlijke daling.
© Rijschool Alex
37
J8: Gevaarlijk kruispunt.
J9: Rotonde.
J10: Overweg met overwegbomen.
J11: Overweg zonder overwegbomen.
J12: Overweg met enkel spoor.
J13: Overweg met twee of meer sporen.
J14: Tram(kruising).
© Rijschool Alex
38
J15: Beweegbare brug.
J16: Werk in uitvoering.
J17: Rijbaanversmalling.
J18: Rijbaanversmalling rechts.
J19: Rijbaanversmalling links.
J20: Slipgevaar.
J21: Kinderen.
© Rijschool Alex
39
J22: Voetgangersoversteekplaats.
J23: Voetgangers.
J24: Fietsers en bromfietsers.
J25: Losliggende stenen.
J26: Kade of rivieroever.
J27: Groot wild.
J28: Vee.
© Rijschool Alex
40
J29: Tegenliggers.
J30: Laagvliegende vliegtuigen.
J31: Zijwind.
J32: Verkeerslichten.
J33: File.
J34: Ongeval.
J35: Slecht zicht door sneeuw, regen of mist.
© Rijschool Alex
41
J36: IJzel of sneeuw.
J37: Gevaar (de aard van het gevaar is aangegeven op het onderbord). K Bewegwijzering
K1: Lage beslissingswegwijzer langs autosnelweg voor doorgaande richting, met interlokale doelen en routenummer autosnelweg.
K2: Voorwegwijzer langs autosnelweg voor de afgaande richting, met afstandsaanduiding, interlokale doelen (bovenste doel = afritnaam) verwijzing naar vliegveld/luchthaven en routenummer niet-autosnelweg.
K3: Beslissingswegwijzer langs autosnelweg voor de afgaande richting, naar een verzorgingsplaats, met de naam van de parkeerplaats en symbolen die de aard van de voorzieningen aangeven.
K4: Hoge beslissingswegwijzer langs autosnelweg met rijstrookpaneel voor de doorgaande richting en aftakkingspaneel voor de afgaande richting, met interlokale doelen, routenummers autosnelwegen en Europese hoofdroutes.
© Rijschool Alex
42
K5: Voorwegwijzer langs niet-autosnelweg, met interlokale doelen, routenummers, viaductsymbool en aanduiding industrieterrein.
K6: Beslissingswegwijzer langs niet-autosnelweg met interlokale doelen en routenummer niet-autosnelweg.
K7: Wegwijzer voor fietsers en bromfietsers (handwijzer), met lokaal doel, interlokaal doel, stedelijk fietsroutenummer (boven), en met interlokale doelen en interlokaal fietsroutenummer (onder).
K8: Wegwijzer voor fietsers en bromfietsers (stapelbord), met interlokale doelen en een via een alternatieve route te bereiken doel (cursief).
K9: Omleiding. Maatregel op voorwegwijzer langs niet-autosnelweg.
K10: Voorwegwijzer binnen de bebouwde kom met interlokaal doel, lokaal doel, een dagrecreatieterrein, objecten en stadsroutenummers.
© Rijschool Alex
43
K11: Voorsorteren op niet-autosnelweg. Bord met interlokale doelen, routenummers en verwijzing naar autosnelweg.
K12: Wijkwegwijzer binnen de bebouwde kom, met wijknamen (in verkeersgebieden).
K13: Wijkwegwijzer binnen de bebouwde kom, met wijknummers (in verkeersgebieden).
K14: Route voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen. L Informatie
L1: Hoogte onderdoorgang.
L2: Voetgangersoversteekplaats.
© Rijschool Alex
44
L3: Bushalte / tramhalte.
L4: Voorsorteren.
L5: Einde rijstrook.
L6: Splitsing.
L7: Aantal doorgaande rijstroken.
L8: Doodlopende weg.
© Rijschool Alex
45
L9: Vooraanduiding doodlopende weg.
L10: Vooraanduiding verkeersmaatregel voor de aangegeven richting.
L11: Verkeersbord geldt alleen voor de aangegeven rijstrook / rijstroken.
L12: Verkeersbord geldt alleen voor de aangegeven rijstrook.
L13: Verkeerstunnel.
L14: Vluchthaven. © Rijschool Alex
46
L15: Vluchthaven voorzien van een noodtelefoon en blusapparaat.
L16: Noodtelefoon.
L17: Brandblusapparaat.
L18: Noodtelefoon en brandblusapparaat.
L19: Dichtstbijzijnde uitgang in de op het bord aangegeven richting plus de afstand daartoe. X Bebakening
X1: Een bochtschild waarschuwt je voor een naderende bocht. Vooral in het donker zijn bochtschilden goed zichtbaar. Je ziet ze van ver door de reflectie van je eigen verlichting.
X2: Deze hekken waarschuwen je voor een T-splitsing: je kunt niet verder rechtdoor rijden; je kunt alleen linksof rechtsaf; minder je snelheid. © Rijschool Alex
47
X3: Waarschuwing aan het begin van een invoegstrook van een weg (meestal een autoweg of autosnelweg).
X4: Dit bord kondigt aan dat de vluchtstrook van een autoweg of autosnelweg ophoudt of erg versmalt.
X5: Oversteken van voetgangers kan geregeld worden door verkeersbrigadiers. Je moet een aanwijzing van verkeersbrigadiers altijd opvolgen.
X6: Een overweg of brug kan worden aangekondigd met bovenstaande bebakening. Elke streep betekent een afstand van 80 meter.
Z Onderborden
Afbuigende voorrang 1.
© Rijschool Alex
48
Afbuigende voorrang 2.
Afbuigende voorrang 3.
Alleen voor motorvoertuigen.
Alleen voor motorvoertuigen met aanhangwagen.
Alleen voor bussen.
Alleen voor vrachtauto's
Alleen voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen.
Alleen voor motorfietsen.
Inhalen toegestaan.
Niet voor fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen.
© Rijschool Alex
49
Niet voor fietsen en gehandicaptenvoertuigen zonder motor.
Niet voor bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen met in werking zijnde motor.
Niet voor motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/uur.
Niet voor bussen.
Niet voor bestemmingsverkeer.
Ga terug.
Aanduiding in welke richting het erboven geplaatste bord van kracht is.
Aanduiding in welke richting het erboven geplaatste bord van kracht is.
Aanduiding voor rijrichting (twee richtingen).
Aanduiding voor kruisend verkeer.
Let op drempels.
Let op spoorvorming. © Rijschool Alex
50
Rechtsaf voor (brom)fietsers vrij.
Hier beginnen met ritsen.
Tijdsaanduiding. Aanwijzingen
Algemeen stopteken.
Stopteken voor het verkeer dat de verkeersregelaar van voren nadert.
Stopteken voor het verkeer dat de verkeersregelaar van achteren nadert.
© Rijschool Alex
51
Stopteken zowel voor het verkeer dat de verkeersregelaar van voren als voor het verkeer dat hem van achteren nadert.
Stopteken voor het verkeer dat de verkeersregelaar van rechts nadert.
Stopteken voor het verkeer in de vrije richtingen. Opletten voor het verkeer in de stopgezette richtingen. Kruispunt vrijmaken.
Teken tot snelheid verminderen.
Stopteken door verkeersbrigadier met toepassing van bord. In deze opdracht moet je aantal verkeersborden in de juiste categorie indelen. Behoort een bord tot de gebodsborden, de verbodsborden of is het een ander bord.
© Rijschool Alex
52
Sleep de verkeersborden naar de volgens jou juiste plaats en controleer aan het eind je antwoorden.
© Rijschool Alex
53
Hoofdstuk 4: Plaats op de weg Hoofdregel plaats op de weg De hoofdregel voor de plaats op de weg luidt: "Houd zoveel mogelijk rechts", uiteraard wel op een veilige afstand van het trottoir of de berm. In de praktijk betekent dit dat er voor de verschillende bestuurders een andere plaats op de weg geldt als zij rechts houden. De fietser rijdt op de fietsstrook, de automobilist op de rijstrook en de voetganger loopt op het voetpad. Zwakkere weggebruikers Voor voetgangers en bestuurders zijn specifieke weggedeelten aangewezen. Je dient vooral rekening te houden met de zogenaamde "zwakke weggebruikers". Voetgangers en fietsers worden tot de zwakke weggebruikers gerekend, omdat zij veel kwetsbaarder zijn dan anderen. Speciale aandacht moet je hebben voor kinderen en mensen die lichamelijk en of zintuiglijk gehandicapt zijn. Kinderen vertonen vaak speels en onvoorspelbaar gedrag, zeker als zij samen met andere kinderen aan het verkeer deelnemen.
Verschillende weggedeelten Voetgangers bevinden zich op het voetpad of trottoir als dat aanwezig is. Zo niet dan mogen zij een andere plaats op de weg kiezen, als er geen geslotenverklaring voor voetgangers geldt. Fietsers, snorfietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig maken gebruik van het verplichte fietspad, het fiets/bromfietspad, van de fietsstroken of van de rijbaan, waarbij zij zoveel mogelijk rechts houden. Bromfietsers rijden op de rijbaan, of als dit aanwezig is op het fiets/bromfietspad. Wegen Onder 'wegen' verstaat de Wegenverkeerswet: 'alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten'. Binnen de bebouwde kom loopt de weg van voortuin tot voortuin of van gevel tot gevel. De rijbaan maakt deel uit van de weg, maar ook de berm behoort ertoe! De rijbaan kan al dan niet verdeeld zijn in rijstroken.
© Rijschool Alex
54
Rijbaan Onder rijbaan verstaan we elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden. Men hanteert ook het begrip doorgaande rijbaan. Dit is de rijbaan zonder invoegstroken en uitrijstroken. De vluchtstrook mag alleen in geval van pech of in geval van nood gebruikt worden.
Tegenwoordig wordt op filegevoelige trajecten de vluchtstrook gedurende bepaalde tijden opengesteld als spitsstrook. Dit wordt ter plaatse aangegeven door borden. Zichtbaarheid weg Om het wegverloop ook 's avonds goed zichtbaar te maken zijn reflectorpaaltjes aangebracht. Rode reflectorpaaltjes aan de rechterkant en witte aan de linkerkant van de weg.
© Rijschool Alex
55
Wegverkanting In bochten kunnen als gevolg van de middelpuntvliedende kracht gevaarlijke situaties ontstaan. Om dit tegen te gaan past wordt wegverkanting toegepast. Dat wil zeggen dat de binnenkant van de bocht lager of hoger ligt dan de buitenkant. Wanneer de buitenkant hoger ligt dan de binnenkant spreken we van positieve wegverkanting. Dit komt het vaakst voor. Soms ligt de buitenkant lager dan de binnenkant. We spreken dan van negatieve wegverkanting. Met name motorrijders moeten hier op hun hoede zijn niet uit de bocht te vliegen. In bochten zijn vaak bochtschilden aangebracht om je erop te wijzen dat je je snelheid dient aan te passen.
Fietsers en bromfietsers Bromfietsers mogen niet op het verplichte fietspad rijden. Als er geen fiets/bromfietspad is moeten zij op de rijbaan rijden.
© Rijschool Alex
56
Verplicht fietspad; bromfietsers mogen er geen gebruik van maken Inhalen van fietsers/bromfietsers Ten opzichte van de automobilist is de bromfiets kwetsbaar. Geef bromfietsers voldoende ruimte bij inhalen. Haal niet in bij weinig ruimte.
Inhalen van bromfietser met te weinig tussenruimte Bij het inhalen van fietsers en zeker bij het inhalen van fietsende kinderen moet je voldoende tussenruimte (minstens één meter) aanhouden. Vooral kinderen zijn onvoorspelbaar in hun gedrag. Fietsers zijn gevoelig voor zijwind en ze hebben de neiging om obstakels in het wegdek te ontwijken. Fietsers mogen met tweeën naast elkaar fietsen. Snorfietsers en bromfietsers mogen dit niet!
© Rijschool Alex
57
Voldoende tussenruimte Fietspaden en fietsstroken Fietsers en snorfietsers moeten op het verplichte fietspad of op het fiets/bromfietspad. Fietsers, snorfietsers en de bestuurders van een gehandicaptenvoertuig mogen op de fietsstrook met doorgetrokken of onderbroken streep rijden. Zij mogen bij het inhalen over de doorgetrokken of onderbroken streep heen.
Inhalen door bromfietser Bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsers mogen niet op een fietsstrook met een doorgetrokken streep rijden, noch er op stilstaan of parkeren. Zij mogen hierop ook niet voorsorteren bij het naar rechts afslaan. Op een fietsstrook met onderbroken streep mag je voorsorteren als dit de doorstroming van het verkeer bevordert. Hierbij mag je geen fietsers, snorfietsers of bestuurders van een gehandicaptenvoertuig hinderen. Daarnaast mag je gebruik maken van de fietsstrook met onderbroken streep om uit te wijken. Hierbij mag je geen fietsers, snorfietsers of bestuurders van een gehandicaptenvoertuig hinderen. Het is niet toegestaan op een fietsstrook met onderbroken streep stil te staan of te parkeren. Naast fietsstroken zijn er ook nog zogenaamde suggestiestroken. Dit zijn dezelfde stroken als fietsstroken alleen ontbreekt de afbeelding van de fiets. Van deze suggestiestroken mogen automobilisten gewoon gebruik maken. Voetgangers lopen op het trottoir of op het voetpad. Als dit ontbreekt lopen zij op een verplicht of onverplicht fietspad. Is dat er ook niet, dan lopen ze naar keuze links of rechts op de weg aan de kant van de rijbaan of in de berm. Plaats op de weg Geef in onderstaande afbeeldingen aan waar je mag rijden. Klik op een plaats op de weg waar je mag rijden. Je krijgt dan direct te zien of je een goede plaats op de weg hebt gekozen. © Rijschool Alex
58
Eenrichtingswegen Een eenrichtingsweg mag je maar van een kant inrijden.
Eénrichtingsweg De borden C3 en C4 geven een eenrichtingsweg aan. Vanaf de andere kant geldt een zogenaamde geslotenverklaring. Bord C2 geeft aan dat inrijden verboden is. Vaak heeft het bord eenrichtingsweg een onderbord dat aangeeft dat er een uitzondering geldt voor bijvoorbeeld fietsers en bromfietsers.
Bord C2
Bord C3
Bord C4
Als je op een eenrichtingsweg rijdt en je wilt links afslaan, dan moet je aan de linkerzijde van de weg voorsorteren. Op een eenrichtingsweg mag je, als tenminste niet anders bepaald is ter plaatse, zowel links als rechts parkeren. De borden C3 en C4 betekenen eenrichtingsweg. Verwar bord D4 nooit met bord C3. Bord D4 geeft een verplichte rijrichting aan.
Bord D4 Het is verboden om op een eenrichtingsweg achteruit te rijden of te keren. Samenvatting Je krijgt nu een samenvatting te zien van het eerste gedeelte van dit hoofdstuk.
© Rijschool Alex
59
Tegemoetkomend verkeer Wanneer je op een smalle weg te maken krijgt met een tegenligger, moeten zowel jij als de andere bestuurder uitwijken. Hierbij mag je elkaar niet hinderen. Wanneer de tegemoetkomende bestuurder geen uitwijkmogelijkheid heeft kun je het best extra ruim uitwijken. Let er wel op dat wanneer je hierbij gebruik maakt van de berm, de berm hiervoor ook geschikt is. Wanneer de tegenligger een vrachtauto is en je niet gewoon naast elkaar kunt passeren, kun jij het best uitwijken. Dit omdat het gewicht van de vrachtauto veel groter is en dit problemen op kan leveren wanneer deze moet uitwijken in de berm. Wanneer je in de berm rijdt moet je niet stoppen of remmen. Doordat in de berm grip ontbreekt, is de kans op slippen of scheeftrekken groot wanneer je remt. Je kunt dan het best het gas loslaten en de koppeling intrappen. Zeker op smalle wegen buiten de bebouwde kom heeft iedereen de neiging uiterst rechts te gaan rijden. Let hierbij wel goed op. Wanneer de berm lager ligt (en dat komt regelmatig voor) bestaat het gevaar dat je de macht over het stuur verliest wanneer je met je rechterwielen in de berm komt. Wanneer langs zo'n smalle enkelbaans weg bomen dicht langs de rijbaan staan moet je rekening houden met de volgende zaken: • • • •
Door de bomen is het uitzicht op zijwegen slecht. Door de bomen zijn bochten onoverzichtelijk. Door de bomen ontbreken uitwijkmogelijkheden. Bestuurders vanuit zijwegen kunnen jou slecht zien.
Gescheiden rijbanen Wanneer een weg door een middenberm, een bomenrij of iets dergelijks in twee rijbanen is verdeeld, wordt in de meeste gevallen door borden aangegeven welke rijbaan je moet volgen. Wanneer er geen borden staan moet je de rechterrijbaan volgen.
Je rijdt op de verkeerde rijbaan!!! Het bord geeft aan dat je de rechterrijbaan moet volgen
© Rijschool Alex
60
Bij een weg die bestaat uit drie of nog meer rijstroken is het verstandig wanneer langzame weggebruikers (fietsers, snorfietsers en motorvoertuigen die niet sneller mogen dan 25 km/uur) de meest rechtse rijstrook volgen. Wanneer je een weg met gescheiden rijbanen wilt oversteken mag je je tussen de kruisende kruisende verkeersstromen opstellen wanneer hiervoor voldoende vrije ruimte is.
Opstellen tussen de rijbanen in bij het oversteken Rijden in een landelijke omgeving Wanneer het weer beter wordt trekken fietsers er weer massaal op uit. Bij voorkeur maken zij gebruik van landelijke omgevingen. Let er op dat je rekening houdt met deze fietsers. Andere gevaren waarmee je te maken krijgt wanneer je rijdt in een landelijke omgeving zijn onder andere: • • •
Veel landbouwverkeer. Ben je ervan bewust dat het regelmatig voorkomt dat landbouwverkeer slecht of niet werkende verlichting voert. Ruiters op de rijbaan. Veel paarden zijn gewend aan verkeer. Ben je er van bewust dat het paard je wellicht niet heeft opgemerkt en schrikt. Rijbanen die vervuild zijn. Zeker wanneer vervuilde rijbanen nat worden kunnen ze gevaarlijke situaties veroorzaken.
Rijden op dijkwegen In waterrijke gebieden heb je veelvuldig te maken met zogenaamde dijkwegen. Kenmerken van dijkwegen zijn: • • • • • •
Rijbanen zijn vaak smal. Bermen lopen schuin naar beneden. In- en uitritten lopen omhoog. Weggebruikers hierop hebben vaak slecht zicht op de dijkweg. Zijwegen lopen omhoog. Weggebruikers hierop hebben vaak slecht zicht op de dijkweg. Bochtige wegen. Onoverzichtelijke wegen.
© Rijschool Alex
61
Op dijkwegen is het vaak moeilijk of zelfs onmogelijk andere voertuigen in te halen. Ook ontbreken vaak uitwijkmogelijkheden op dijkwegen of zijn deze slechts beperkt aanwezig. Ben je ervan bewust dat de berm vaak niet geschikt is als uitwijkmogelijkheid omdat deze er niet geschikt voor is. Rijden in de bergen Wanneer je naar het buitenland gaat kun je te maken krijgen met bergen. Bij het rijden in de bergen zijn de volgende aandachtspunten van belang: • • • • • • •
Rijdt niet in te hoge versnelling. Bij te weinig toeren wordt de motortemperatuur veel hoger. Klimmend verkeer heeft voorrang op dalend verkeer. Neem de afdalingen in dezelfde versnelling als de beklimmingen. Maak hierbij gebruik van de remwerking van de motor. Houd goed rekening met het verloop van de weg en pas hierop de snelheid aan. Zeker in de afdalingen. Bij regen komen er grote hoeveelheden water van de helling af. Bij mist is het rijden in de bergen zeer gevaarlijk. Alleen stapvoets rijden is dan mogelijk. Het is echter nog beter te stoppen. Inhalen in de bergen kost tijdens beklimmingen veel tijd. Zorg ervoor dat je voldoende tijd hebt om je inhaalmanoeuvre veilig uit te voeren.
Bochten Ook op rechtdoorgaande wegen kun je te maken krijgen met bochten. Om een bocht veilig te kunnen nemen is het belangrijk je snelheid hierop aan te passen. Wanneer je met een te hoge snelheid een bocht ingaat bestaat het gevaar dat je de auto in de bocht niet meer kunt houden en de macht over het stuur verliest. Wanneer bochten gevaarlijker zijn dan de meeste bochten (bord J2 en J3) of er meerdere bochten na elkaar volgen (bord J4 en J5) wordt dit aangegeven met borden. Zeker in deze bochten is het belangrijk je goed bewust te zijn van de snelheid waarmee je rijdt.
Ga bij een bocht ook goed na voordat je de bocht ingaat hoe het verloop van de bocht is. Pas hierop ook de snelheid aan. Daarnaast spelen bij een bocht de wegverkanting (negatief of positief) en de staat van het wegdek een belangrijke rol. Houd bij een bocht rekening met tegemoetkomend verkeer en langzaam rijdend verkeer vlak na of in de bocht. Zeker wanneer een bocht onoverzichtelijk is moet je hier goed op anticiperen.
© Rijschool Alex
62
Hoofdstuk 5: Afslaan, inhalen en bijzondere manoeuvres Van richting veranderen Van richting veranderen betekent, dat je rechts of links afslaat of van rijstrook wisselt, bijvoorbeeld om te gaan inhalen of om voor te sorteren. Bij naar rechts afslaan geldt de regel: houd zoveel mogelijk rechts.
Van rijbaan wisselen Bij elke zijdelingse verplaatsing, dus ook bij van rijstrook wisselen en voorsorteren, moet je richting aangeven. Rechts afslaan Wanneer je rechts af wilt slaan moet je zover mogelijk naar rechts voorsorteren. Bij een kantstreep of trottoir moet je zo veel mogelijk tegen de kantstreep of zover mogelijk tegen het trottoir voorsorteren.
Tegen kantstreep voorsorteren Bij een fietsstrook met doorgetrokken streep moet je zover mogelijk tegen de fietsstrook aan voorsorteren. Bij een fietsstrook met onderbroken streep mag je op de fietsstrook voorsorteren als je daarmee geen (snor)fietsers of bestuurders van een gehandicaptenvoertuig hindert. © Rijschool Alex
63
Bij van richting veranderen (naar rechts) moet je de volgende vijf handelingen in de goede volgorde uitvoeren: • • • • •
Kijken: eerst in de binnen- en buitenspiegel en vervolgens over de rechterschouder. Richting aangeven: geef pas richting aan op het moment dat je zeker weet dat je veilig van richting kunt veranderen. Voorsorteren: sorteer in een vloeiende lijn voor. Zorg ervoor dat je hierbij geen andere weggebruikers hindert. Rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg voor laten gaan: let er hierbij op dat je ook voetgangers die rechtdoor gaan op dezelfde weg voor moet laten gaan. En vervolgens de bocht naar rechts nemen: zorg er bij het nemen van de bocht voor dat je op de rechter weghelft uitkotm van de weg die je inslaat.
Bij het afslaan (zowel linksaf als rechtsaf) geef je op een 50 km-weg ongeveer 100 meter voor het kruispunt richting aan. Bij een 80 km-weg is dit 150 meter. Wanneer er voorsorteervakken zijn, moet je in het juiste voorsorteervak voorsorteren. Let op: bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen moeten gebruik maken van de aangegeven sorteervakken op de rijbaan. Fietsers mogen kiezen of ze dit al dan niet doen. Wanneer je buiten de bebouwde kom rechtsaf een enkelbaansweg oprijdt moet je er rekening mee houden dat het uitzicht vaak belemmerd wordt door bomen en je niet altijd voorrang zult krijgen wanneer je dit wel hebt. Let er ook dat je goed naar rechts kijkt. Je zou anders zo een aanrijding kunnen krijgen met een voertuig dat aan het inhalen is. Links afslaan Automobilisten die naar links willen afslaan moeten op rijbanen met verkeer in twee richtingen links tegen de wegas voorsorteren. Op volledige eenrichtingswegen moet je uiterst links voorsorteren. Bij het links afslaan moet je achtereenvolgens de volgende handelingen verrichten: • • • • •
Kijken: eerst in de binnen- en buitenspiegel en vervolgens over de linkerschouder Richting aangeven: geef pas richting aan wanneer je zeker weet dat je veilig van richting kunt veranderen. Voorsorteren: sorteer in een vloeiende lijn voor om links af te slaan. Recht doorgaand verkeer ongehinderd voor laten gaan: let er hierbij op dat je ook voetgangers die rechtdoor gaan op dezelfde weg voor moet laten gaan. De bocht naar links nemen: zorg ervoor dat je hierbij op de rechterweghelft van de weg uitkomt die je in wilt rijden.
Bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsers die op de rijbaan rijden moeten bij het afslaan gebruik maken van de voorsorteervakken als deze op de rijbaan zijn aangegeven. Fietsers mogen gebruik maken van fietsvoorsorteerstroken, maar zij zijn het niet verplicht.
© Rijschool Alex
64
Voorsorteervakken Wanneer zowel jij als de tegemoetkomende bestuurder links afslaat, gaan jullie normaal gesproken voor elkaar langs. Dit is niet het geval wanneer: • • •
De tegemoetkomende bestuurder al duidelijk positie heeft gekozen om links af te slaan. Tekens op het wegdek aangeven dat jullie op een andere manier links af moeten slaan. Er sprake is van een brede middenberm.
Samenvatting In de volgende videoclip wordt het afslaan naar links en naar rechts nog eens samen besproken. Voorsorteren Je krijgt nu 3 situaties te zien waarin je naar rechts af wilt slaan. Geef aan waar je als automobilist moet voorsorteren. Dit doe je door op die plaats te klikken. Je krijgt direct te zien of je goed voorsorteert. Opgeblazen fietsopstelstrook Er zijn soms zogenoemde opgeblazen fietsopstelstroken op het wegdek aangebracht. Dit zijn voorsorteerplaatsen voor fietsers, snorfietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig die bij kruispunten met verkeerslichten over de volle breedte zijn aangebracht. Motorvoertuigen en bromfietsen moeten deze opstelstroken vrijlaten. Afbuigende voorrangsweg of voorrangskruispunt Het onderbord geeft aan dat de voorrangsweg afbuigt. Degene die op de afbuigende voorrangsweg rijdt heeft voorrang op bestuurders op de zijwegen. © Rijschool Alex
65
Afbuigende voorrangsweg Afslaande tram Alle weggebruikers moeten een afslaande tram voor laten gaan, ook als je de tram van voren op een voorrangskruispunt nadert. Rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg Bij afslaan geldt de regel: 'recht doorgaand verkeer op dezelfde weg gaat voor'. Dit geldt voor alle verkeer, ook voetgangers dien je dus in zo'n situatie te laten voorgaan!
Rechtdoor op dezelfde weg Inhalen We spreken over inhalen wanneer rijdende bestuurders elkaar onderling voorbijgaan. Bij het passeren van stilstaande obstakels spreken we niet over inhalen maar over voorbijgaan. © Rijschool Alex
66
Personenauto's moeten alle andere bestuurders normaal gesproken links inhalen. Er zijn vijf situaties waarin je rechts mag inhalen. 1 Op of vlak voor een rotonde. 2 Als je in een file rijdt die meerdere rijstroken in beslag neemt. 3 Bij het inhalen van een tram. 4 Als je aan de rechterzijde van een blokmarkering rijdt. 5 Als het in te halen voertuig voorgesorteerd staat om links af te slaan en richting naar links aangeeft.
Inhalen in file
Inhalen bij blokmarkering Verboden in te halen In een aantal gevallen is het niet toegestaan in te halen: 1 In de nabijheid of op een voetgangersoversteekplaats is inhalen verboden. © Rijschool Alex
67
Inhalen bij een voetgangersoversteekplaats is verboden
2 Op plekken waar een inhaalverbod geldt. Bord F1 geeft een onderling inhaalverbod voor motorvoertuigen aan.
Bord F1
3 Op plekken waar een doorgetrokken witte streep is aangebracht tussen de rijbanen mag ook niet worden ingehaald.
© Rijschool Alex
68
Inhalen bij een doorgetrokken streep is verboden Wanneer er tussen twee rijstroken of op de wegas twee strepen liggen, één onderbroken en één doorgetrokken streep, mag je inhalen als de onderbroken streep aan jouw kant van de wegas of doorgetrokken streep ligt. Haal ook niet in wanneer er sprake is van een gevaarlijke situatie en dit niet is aangegeven met een bord dat een inhaalverbod aangeeft. Zo'n situatie wordt vaak aangegeven met een geel knipperlicht. Inhaalafstand Hoe kleiner het snelheidsverschil is tussen het in te halen en het inhalende voertuig, des te langer de inhaalmanoeuvre zal duren. De inhaalafstand is de afstand die je aflegt bij het inhalen van een voertuig. Berekeningen laten zien dat de inhaalafstand bij een onderling snelheidsverschil van 10 km/uur 6 promille bedraagt van de snelheid van het inhalende voertuig. Wanneer je met een snelheid van 70 km/uur een voertuig wilt inhalen dat met een snelheid van 60 km/uur rijdt, bedraagt de inhaalafstand 420 meter (6 promille van 70 km/uur). Bij een onderling snelheidsverschil van 20 km/uur is dit 3 promille en bij een onderling snelheidsverschil van 60 km/uur nog maar 1 promille. In onderstaande tabel zie je de inhaalafstand bij verschillende snelheden.
© Rijschool Alex
69
Let erop dat je bij het inhalen de maximumsnelheid niet mag overschrijden. Aandachtspunten bij inhalen Bij inhalen moet je letten op de volgende punten: • • • • •
•
Voldoende vrije ruimte laten ten opzichte van voorligger en let op tegenliggers. Nagaan of er voldoende vrije ruimte is voor het in te halen voertuig. Nagaan of de weg breed genoeg is om in te halen en of het wegdek inhalen verantwoord maakt. Voor je inhaalt kijken of er ook achteropkomend verkeer is. Kijken: binnenspiegel, buitenspiegel, over schouder. Inhalen doorzetten? Zo ja: o richting aangeven; o wijk voldoende uit; o vlot voorbijrijden. Controleer of je het ingehaalde voertuig ziet in de binnenspiegel. Zo ja: o kijk over rechterschouder; o geef richting aan naar rechts; o ga naar rechts.
Inhalen buiten de bebouwde kom • •
Voldoende vrije ruimte houden achter het in te halen voertuig. Rijd niet te dicht op je voorganger. Pas de 'tweeseconderegel' toe, wat wil zeggen 'houd zoveel afstand als je in twee seconden aflegt.
Soms vindt de wegbeheerder het inhalen op sommige plaatsen onverantwoord. Dan kan dit door middel van bijvoorbeeld een doorgetrokken streep op het wegdek of door middel van borden het inhalen worden verboden. © Rijschool Alex
70
Bijzondere manoeuvres Instappen Bij het openen van het portier mag je andere weggebruikers niet hinderen of in gevaar brengen. Uitstappen Ook bij het uitstappen mogen andere weggebruikers niet gehinderd of in gevaar gebracht worden. Voordat je uitstapt is het belangrijk eerst in de linker buitenspiegel te kijken en links naast de auto te kijken. Je bent er dan zeker van dat je geen andere weggebruikers hindert. Wegrijden Wanneer je wilt wegrijden moet je al het overige verkeer voor laten gaan. Wanneer je auto aan de rechterkant geparkeerd staat kijk je eerst naar voren en in de binnenspiegel. Daarna kijk je in de linker buitenspiegel en links naast de auto. Staat je auto aan de linkerkant geparkeerd let dan extra goed op. Vanaf de linkerkant wegrijden is extra moeilijk omdat het zicht op tegenliggers dan vaak slecht is. Wanneer je hebt gezien dat je veilig kunt wegrijden geef je richting aan voordat je wegrijdt. Recht achteruit rijden Bij het achteruit rijden moet je alle weggebruikers voor laten gaan. Stop ongeveer 30 centimeter van de stoeprand en kijk bij het achteruit rijden rechts over de schouder naar achteren. Blijf tijdens het achteruit rijden niet alleen naar achteren kijken, maar kijk regelmatig ook even naar voren en opzij. Zodra andere weggebruikers last van je kunnen hebben moet je ogenblikkelijk stoppen en mag je pas weer doorgaan wanneer je zeker bent dat je geen andere weggebruikers meer hindert. Bocht achteruit Wanneer je een bocht achteruit wilt rijden of bijvoorbeeld achteruit een inrit in wilt rijden, rijdt dan langzaam achteruit totdat je de gehele bocht in de zijruit kunt zien. De achterwielen van je auto staan dan op gelijke hoogte met het begin van de bocht. Let er op dat je vervolgens bij het insturen van de bocht ook even opzij en naar voren kijkt. De neus van je auto zal namelijk bij het nemen van de bocht uitzwaaien en hierbij zou je andere weggebruikers kunnen hinderen. Wanneer je de bocht genomen hebt stuur je snel weer terug.
© Rijschool Alex
71
File parkeren Wanneer je vooruit in een file wilt parkeren heb je meer vrije ruimte nodig dan bij het achteruit in file parkeren. Bij het achteruit in file parkeren ga je ongeveer een halve meter naast de auto staan waarachter je wilt parkeren. Wanneer je er zeker van bent dat je niemand hindert rijd je langzaam naar achteren totdat je auto ongeveer een halve meter achter de andere auto uitsteekt. Op dat moment draai je scherp in totdat je, als je naar je rechterkoplamp kijkt, evenwijdig aan de wegas zit. Op dat moment draai je het stuur weer helemaal terug. Wanneer je auto evenwijdig aan het trottoir staat, staat je auto goed geparkeerd. Wanneer bij het terugdraaien je voor- of achterwiel de stoeprand raakt kun je het best direct stoppen. Wanneer je toch verder draait kunnen je wielen beschadigen. Keren Ook bij het keren mag je geen andere weggebruikers hinderen. Wanneer er onder het keren andere weggebruikers naderen stop je totdat deze gepasseerd zijn. Wanneer de weg breed genoeg is mag je je auto in één keer keren. Meestal zal de weg hier echter te smal voor zijn en moet je dit in enkele keren doen. Let erop dat bij het keren de bumper van je auto niet de stoeprand of het trottoir raakt. Wegrijden op een helling Het gevaar bij wegrijden op een helling is dat de auto even terug loopt op het moment dat je de rem loslaat om gas te geven. Dit is te voorkomen door gebruik te maken van de handrem. Wanneer je stilstaat trek je de handrem aan. Wanneer de auto in de eerste versnelling staat laat je de koppeling iets opkomen. Geef nu ook een beetje gas totdat je voelt dat de auto iets vooruit wil komen. Op dat moment laat je rustig de handrem los en geef je een beetje gas bij. Let er tijdens het wegrijden op een helling wel op dat je geen andere weggebruikers hindert. In- en uitstappen en wegrijden In de volgende videoclip wordt aandacht besteed aan het in- en uitstappen en het wegrijden.
© Rijschool Alex
72
Hoofdstuk 6: Voorrang en voor laten gaan Voorrang verlenen We spreken van voorrang verlenen als twee of meer bestuurders zich op twee verschillende wegen bevinden die elkaar kruisen. De plaats waar de twee wegen elkaar kruisen noemen we een kruispunt. Volgens de verkeersregels is een kruispunt een kruising of splitsing van wegen. Voorrang heeft dus te maken met bestuurders op kruisende wegen.
Kruispunt
Voorrang verlenen Voor laten gaan We spreken van 'voor laten gaan' als twee weggebruikers elkaar kruisen op dezelfde weg. We hebben het over weggebruikers. Voetgangers horen daar ook bij.
© Rijschool Alex
73
Voor laten gaan Let op: voorrang speelt zich af tussen bestuurders op kruisende wegen onderling, bestuurders van personenauto's, motoren, bromfietsen, fietsen enzovoort. Voetgangers zijn geen bestuurders en zij doen ook niet mee in de voorrangsregeling. Voor laten gaan speelt zich zoals gezegd af tussen weggebruikers op dezelfde weg. Voetgangers horen ook bij de weggebruikers. In een situatie zoals op de foto moet de bestuurder die afslaat de voetganger die rechtdoor gaat op dezelfde weg voor laten gaan. Samenvatting voorrang verlenen en voor laten gaan In onderstaande video wordt nog eens uitgelegd wat het verschil is tussen voorrang verlenen en voor laten gaan. Voorrang verlenen of voor laten gaan Geef aan of er in de volgende afbeeldingen sprake is van voorrang verlenen of voor laten gaan. Wanneer je alle afbeeldingen geplaatst hebt kun je controleren of je alles goed hebt. Kruispunt Een kruispunt is een kruising of splitsing van wegen. Gedragsregels op kruispunten: • • • • •
Nader het kruispunt met gematigde snelheid. Haal niet in vóór een kruispunt. Bestuurders mogen een kruispunt niet blokkeren; je moet pas gaan rijden als je het kruispunt in één keer kunt oversteken. Bij een brede middenberm in de kruisende weg mag je in twee keer oversteken. Als twee voertuigen op een kruispunt linksaf willen, mogen ze voor elkaar langs. Soms geven pijlen op het wegdek dit aan.
© Rijschool Alex
74
Voor elkaar langs gaan Deze twee wegen vormen ook een kruising of splitsing van wegen. Vanwege de vorm noemen we het een Y-splitsing.
Y-splitsing Gedrag op kruispunten Hieronder zie je nog eens uitgelegd hoe je je op kruispunten moet gedragen. Soorten kruispunten Je moet kruispunten voorzichtig naderen. Je kunt dan goed anticiperen op de situatie die ontstaat. Bij het naderen van een kruispunt moet je nagaan om wat voor soort kruispunt het gaat. De verschillende soorten kruispunten die we hier onderscheiden, zijn: • • • • •
Gelijkwaardige kruispunten. Ongelijkwaardige kruispunten. Gevaarlijke kruispunten binnen de bebouwde kom. Gevaarlijke kruispunten buiten de bebouwde kom. Kruispunten waarop een afbuigende voorrangsregeling van kracht is.
© Rijschool Alex
75
Kruispunt blokkeren Op een kruispunt mag je de doorgang van het kruisende verkeer niet hinderen. Wanneer het noodzakelijk is om bij een kruispunt even te stoppen op een fietspad, zebrapad of voetpad, probeer hierbij dan fietsers, snorfietsers, bestuurders van een gehandicaptenvoertuig en voetgangers niet te hinderen. Het is toegestaan op een kruispunt stil te staan wanneer: • • •
Je op een voorrangsweg links af wilt slaan. Je voorrangsvoertuigen voor moet laten gaan. Het verkeerslicht voor je op groen staat.
Soms moet je op enige afstand van een kruispunt al stoppen om een ander voertuig (bijvoorbeeld een vrachtauto of bus) voorrang te verlenen. Deze voertuigen moeten dan ongehinderd hun weg kunnen vervolgen. Naderen van kruispunten Kruispunten moet je voorzichtig naderen zodat je goed kunt anticiperen op de situatie die ontstaat. Nader kruispunten waarop je voorrang moet verlenen met een zodanige snelheid dat je niet op het allerlaatst nog hard moet remmen. Bestuurders aan wie je voorrang moet verlenen, zouden kunnen denken dat je hen niet voorlaat en hierdoor schrikken. Je moet ervoor zorgen dat zij ongehinderd hun weg kunnen vervolgen. Wanneer je een kruispunt nadert waarbij een stopbord aangeeft dat je moet stoppen, kun je ervan uitgaan dat het gaat om een uiterst gevaarlijk kruispunt. Je bent op deze kruispunten verplicht te stoppen voor de stopstreep. Gelijkwaardig kruispunt Op een kruispunt van gelijkwaardige wegen: • • •
Moeten bestuurders voorrang verlenen aan bestuurders die van rechts komen. Moeten bestuurders voorrang verlenen aan bestuurders van voorrangsvoertuigen met optische en geluidssignalen. Moeten bestuurders, uitgezonderd voorrangsvoertuigen met optische en geluidssignalen, voorrang verlenen aan trams.
Er wordt gesproken van een kruispunt van gelijkwaardige wegen of gelijkwaardig kruispunt als: • •
Beide wegen verhard of beide wegen onverhard zijn. De voorrang niet wordt geregeld door borden of verkeerslichten.
Op T-splitsingen moet je extra goed opletten of de ander ten onrechte denkt voorrang te hebben. Bord J8 is een waarschuwingsbord en het duidt een gevaarlijk kruispunt aan.
© Rijschool Alex
76
De donkere auto heeft voorrang op bestuurders van links
Bord J8 Ongelijkwaardig kruispunt Er wordt gesproken van een ongelijkwaardig kruispunt als: • •
Borden de voorrang regelen. We spreken nu van een hoofdweg en zijwegen. Als een verharde en een onverharde weg elkaar kruisen.
Ongelijkwaardig kruispunt
© Rijschool Alex
77
Kruisende verharde en onverharde weg Bestuurders op de verharde weg hebben voorrang op bestuurders op de onverharde weg. Samenvatting voorrangsregels Je krijgt nu een samenvatting te zien de voorrangsregels op gelijkwaardige en ongelijkwaardige kruisingen. Speciale voorrangsregels Speciale voorrangsregels zijn: • • •
Je mag een militaire colonne niet doorsnijden. Als je tussen de voertuigen van een militaire colonne rijdt moet je wel stoppen voor rood licht. Bestuurders op een onverharde weg moeten voorrang verlenen aan bestuurders op een verharde weg. Bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders van een tram bij een kruising van gelijkwaardige wegen.
Militaire colonne en voorrang Een militaire colonne mag je niet doorsnijden. Dat betekent dat je moet wachten tot de gehele colonne voorbij is, ook al kom je van rechts. Rijd je tussen de voertuigen van een colonne in en het verkeerslicht voor je springt op rood, dan moet je toch stoppen. Als het eerste voertuig van een colonne een voetgangersoversteekplaats nadert moet het eerste voertuig stoppen voor de overstekende voetganger. Als de colonne al bezig is de voetgangersoversteekplaats te passeren, moeten voetgangers wachten tot de gehele colonne voorbij is.
Militaire colonne die je niet mag doorsnijden
© Rijschool Alex
78
Het eerste voertuig van een militaire colonne is te herkennen aan twee blauwe vlaggen en één blauw licht. Het laatste voertuig van een militaire colonne herken je aan één groene vlag en één groen licht. De overige voertuigen van een militaire colonne herken je aan één blauwe vlag en één blauw licht. Speciale regels bij voor laten gaan Speciale regels bij voor laten gaan zijn: • •
•
• •
Bestuurders moeten voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig bij een voetgangersoversteekplaats voor laten gaan. Voorrangsvoertuigen, dus voertuigen van brandweer, ambulance en politie die optische en geluidssignalen voeren, hebben voorrang. Let op: de dierenambulance is nooit een voorrangsvoertuig. Bestuurders moeten binnen de bebouwde kom een bij een halte wegrijdende lijnbus of autobus voor laten gaan. Buiten de bebouwde kom hoeven bestuurders een bij een halte wegrijdende lijnbus of autobus niet voor te laten gaan. Weggebruikers die uit een uitrit komen moeten alle verkeer op de weg voor laten gaan. De weg waarover je een erf of 30 km-zone in of uit rijdt is ook vaak een uitrit. Bestuurders moeten blinden en zich moeilijk voortbewegende personen in het verkeer voor laten gaan.
Moeilijk voortbewegend persoon
© Rijschool Alex
79
Voetgangersoversteekplaats
Voorrangsvoertuig indien optische en akoestische signalen worden gevoerd Een voorrangsvoertuig moet wel de voorgeschreven optische en geluidssignalen voeren. Dit zijn een meertonige hoorn en een blauw zwaailicht. Zonder deze signalen geldt de voorrang op andere weggebruikers niet. Samenvatting speciale voorrangsregels In onderstaande video krijg je een samenvatting van de speciale regels zoals die van toepassing zijn bij het voor laten gaan. Borden die de voorrang regelen B1: Voorrangsweg.
© Rijschool Alex
B5: Voorrangskruispunt zijweg rechts. Niet verwarren met bord B1 dat een voorrangsweg aangeeft, terwijl de borden B3 t/m B5 spreken over voorrangskruispunten.
80
B2: Einde voorrangsweg.
B6: Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg. Deze borden gebieden voorrang te verlenen aan alle bestuurders op de kruisende weg.
B3: Voorrangskruispunt. Niet verwarren met bord B1 dat een voorrangsweg aangeeft, terwijl de borden B3 t/m B5 spreken over voorrangskruispunten.
B7: Stop: Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg. Deze borden gebieden voorrang te verlenen aan alle bestuurders op de kruisende weg. Bij dit bord ben je verplicht om te stoppen, daarbij maakt het niet uit dat er op de kruisende weg wel of geen bestuurders naderen.
B4: Voorrangskruispunt zijweg links. Niet verwarren met bord B1 dat een voorrangsweg aangeeft, terwijl de borden B3 t/m B5 spreken over voorrangskruispunten.
Het bord B6 komt meestal voor samen met de haaientanden op het wegdek. Soms staan er alleen maar haaientanden op het wegdek. Dit betekent dan hetzelfde als bord B6.
Afbuigende voorrangswegen Een voorrangsweg gaat niet altijd rechtdoor, maar kan ook afbuigen. We spreken dan van een afbuigende voorrangsweg. Onder een voorrangsbord kan een onderbord aangeven dat je te maken hebt met een afbuigende voorrangsweg.
Onderborden die een afbuigende voorrangsweg aangeven De onderborden tonen naar welke kant de voorrangsweg afbuigt, naar links of naar rechts. De vette gebogen lijn op het onderbord geeft de voorrangsweg aan, de smalle lijnen geven de zijweg(en) aan. Bestuurders op de zijweg moet voorrang verlenen aan bestuurders op de voorrangsweg. Als je de afbuigende voorrangsweg blijft vervolgen of wilt verlaten, krijg je voorrang van alle bestuurders die de afbuigende voorrangsweg naderen.
© Rijschool Alex
81
Voorrang in erven
Bord G5 Erven worden aangegeven door bord G5. Op kruispunten in een erf geldt de hoofdregel van de voorrang: aan bestuurders van rechts moet voorrang worden verleend. Voetgangers zijn geen bestuurders en doen niet mee in de voorrangsregeling. Aan voetgangers die op een kruispunt in een erf van rechts komen hoeft dus geen voorrang te worden verleend. Als een bestuurder een erf verlaat, wordt dit aangegeven door bord G6. De bestuurder mag nu weer zijn snelheid aanpassen aan de ter plaatse geldende snelheid.
Bord G6 Voorrang bij rijbaanversmallingen Een rijbaanversmalling kan ontstaan door: • •
Obstakels op de weg, bijvoorbeeld een geparkeerde auto of werk in uitvoering. Snelheidsremmende maatregelen.
Obstakel op de weg
© Rijschool Alex
82
Snelheidsremmende maatregel Bij een rijbaanversmalling moet de ene weggebruiker de andere vaak laten voorgaan. In bepaalde gevallen moet een bestuurder ook een voetganger voor laten gaan. Het verkeer aan de zijde van het obstakel laat het tegemoetkomend verkeer onbelemmerd doorgaan. Bij snelheidsremmende maatregelen en wegversmallingen regelen de borden F5 en F6 wie eerst gaat. Dit is ook van toepassing op voetgangers!
Bord F5
Bord F6 Aan de vorm van het bord kun je al zien of tegemoetkomend verkeer eerst gaat of jij. Zie je het ronde bord F5, dan weet je dat je te maken hebt met een verbod om als eerste te gaan.
© Rijschool Alex
83
© Rijschool Alex
84
Hoofdstuk 7: Rotondes en andere bijzondere weggedeelten Wat is een rotonde? Een rotonde is een soort kruispunt waar het verkeer vlot door kan stromen. Een rotonde wordt aangegeven door de borden J9 en D1. Bord J9 is geplaatst op enige afstand vóór de rotonde en het waarschuwt je dat er een rotonde aankomt. Bord D1 staat op de rotonde.
Bord J9
Bord D1
Grote rotondes hebben meerdere rijstroken voor motorvoertuigen. Meestal is er ook een verplicht fietspad of een verplicht fiets/bromfietspad. Motorvoertuigen gebruiken de rijbaan. Snorfietsers en fietsers gebruiken altijd het fietspad of fiets/bromfietspad. Bromfietsers gebruiken het verplichte fiets/bromfietspad als dat er is, anders gebruiken ze de rijbaan.
Kleine rotondes hebben maar één rijstrook voor motorvoertuigen. Soms is er ook een fietsstrook, een verplicht fietspad of een verplicht fiets/bromfietspad. Motorvoertuigen gebruiken de rijbaan. Snorfietsers gebruiken altijd de fietsstrook, het fietspad of het fiets/bromfietspad. Bromfietsers gebruiken het verplichte fiets/bromfietspad als dat er is, anders gebruiken ze de rijbaan. Soorten rotondes Er zijn twee soorten rotondes: • •
Rotondes waar bestuurders op de rotonde voorrang moeten verlenen aan bestuurders die de rotonde oprijden. Rotondes waar bestuurders op de rotonde voorrang hebben op bestuurders die de rotonde op willen rijden. Dit type rotonde komt verreweg het meeste voor.
© Rijschool Alex
85
Bestuurders op de rotonde verlenen voorrang aan bestuurders die de rotonde oprijden
Bestuurders op de rotonde hebben voorrang op bestuurders die de rotonde op willen rijden Kleine rotondes met één rijstrook De afgelopen jaren is het aantal rotondes sterk gestegen. Binnen de bebouwde kom is er in veel gevallen sprake van kleine rotondes die maar uit één rijstrook bestaan. Bij nadering van deze rotondes hoef je geen richting aan te geven wanneer je halfrond gaat. Wanneer je de rotonde wilt verlaten bij de eerste zijweg, geef je richting naar rechts aan. Wanneer je op de rotonde linksaf wilt, geef je richting aan naar links bij het naderen van de rotonde en zet je je richtingaanwijzer uit op het moment dat je de rotonde oprijdt.
© Rijschool Alex
86
Kleine rotondes zijn vaak vrij krap uitgevoerd. Het is belangrijk je snelheid hierop aan te passen. Een snelheid van 20 tot 30 km/uur is hierbij het maximum. Langs de rijstrook van deze rotondes ligt vaak een fietsstrook of suggestiestrook. Houd rekening met de aanwezigheid van fietsers en snorfietsers, zeker wanneer je de rotonde verlaat. Je moet dan fietsers en snorfietsers die de rotonde willen blijven volgen voor laten gaan. Rotondes met meerdere rijstroken Bij rotondes met meerdere rijstroken neemt het aantal weefbewegingen om van rijstrook te wisselen sterk toe. Om dit wisselen enigszins binnen de perken te houden wordt al vóór de rotonde aangegeven welke rijstrook moet worden gekozen. Om te voorkomen dat er op de rotonde toch nog van rijstrook gewisseld wordt is er tussen de rijstroken vaak een betonnen rand aangebracht. Zorg ervoor dat je bij het naderen van de rotonde de juiste rijstrook kiest. Je bent verplicht om bij het verlaten van de rotonde richting aan te geven, ook wanneer je vanwege een betonnen rand geen andere keus hebt. Inhalen voor en op een rotonde Vlak voor en op een rotonde mogen bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen zowel links als rechts rijden en elkaar zowel links als rechts inhalen. Bromfietsers moeten op het fiets/bromfietspad rijden als dat aanwezig is. Ze mogen hierbij elkaar zowel links als rechts inhalen. Bij het verlaten van de rotonde moeten bestuurders altijd richting aangeven. Je kunt op een rotonde vier routes rijden: • • • •
Rechts afslaan. Half rond gaan (rechtdoor). Driekwart rond gaan. Geheel rond gaan.
Driekwart rond gaan op rotonde © Rijschool Alex
87
Verlaten van een rotonde Als je de rotonde verlaat - dit is altijd rechts afslaan - moet je het verkeer dat op de rotonde zijn weg vervolgt voor laten gaan. Hier geldt de regel: 'rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg gaat voor'. Bestuurders die afslaan, moeten altijd richting aangeven! Ook fietsers.
Verlaten rotonde waarbij fietser voorrang heeft Voor (snor)fietsers die zich op een naast de rotonde gelegen fietspad of fiets/bromfietspad bevinden, geeft bord B1 samen met haaientanden op het wegdek aan dat zij de afslaande bestuurders van motorvoertuigen voorrang moeten verlenen. Als er ter plaatse geen verkeerstekens zijn gaat de bestuurder van (snor)fiets of bromfiets voor. Voetgangers op de rotonde
Wanneer een voetganger zich bevindt op een pad of strook binnen de rotonde, moet een afslaande personenauto de voetganger voor laten gaan volgens de regel 'recht doorgaand verkeer op dezelfde weg gaat voor'. Wanneer het pad of de strook buiten de rotonde ligt, moet de voetganger de personenauto voor laten gaan.
© Rijschool Alex
88
Welke rijstrook op de rotonde? Wanneer er op rotondes meerdere rijstroken zijn moet je afhankelijk van de afslag die je op de rotonde neemt bij het oprijden van de rotonde de juiste rijstrook kiezen om de doorstroming te bevorderen. Eén kwart rond Wanneer je op een rotonde bij de eerste zijweg de rotonde al weer wilt verlaten, blijf je al op de weg die naar de rotonde leidt op de rechterrijstrook rijden en geef je richting aan naar rechts. Halfrond Als je de rotonde bij de tweede zijweg wilt verlaten en dus eigenlijk rechtdoor gaat, blijf je op de weg die naar de rotonde leidt op de rechterrijstrook rijden. Wanneer je de eerste zijweg bent gepasseerd geef je richting aan naar rechts. Op rotondes met drie rijstroken, kies je bij het oprijden van de rotonde de middelste rijstrook. Nadat je de eerste zijweg bent gepasseerd, ga je naar de rechterrijstrook en geef je hierbij richting aan naar rechts.
Rotonde met drie rijstroken Driekwart rond Wanneer je de rotonde bij de derde zijweg wilt verlaten en dus driekwart rond gaat, kies je op de weg die naar de rotonde leidt de linkerrijstrook en geef je hierbij richting aan naar links. Bij het oprijden van de rotonde schakel je de richtingaanwijzer uit. Na het passeren van de tweede zijweg geef je richting aan naar rechts en ga je naar de rechterrijstrook. Samenvatting rotondes In onderstaande clip krijg je een samenvatting over rotondes. Erven Het begin van een erf wordt aangegeven met bord G5 en het eind met bord G6. © Rijschool Alex
89
Links bord G5 en rechts bord G6 In een erf moeten alle bestuurders stapvoets rijden. In de praktijk betekent stapvoets rijden een snelheid van 15 km/uur. In de meeste gevallen verlaat je een erf via een uitrit. Dit is te herkennen aan een verlaagd trottoir. Wanneer dit het geval is, moet je net als bij elke uitrit al het overige verkeer, dus ook voetgangers, voor laten gaan. Wanneer je een erf niet verlaat via een uitrit, gelden de normale verkeersregels. 30 km-zone Een 30 km-zone is er niet voor niets. In deze zones moet je ervan uitgaan dat er sprake is van veel voetgangers en fietsers en dan met name kinderen. Net als bij erven verlaat je ook 30 kmzones vaak via een zogenoemde uitritconstructie. Wanneer dit het geval is moet je bij het verlaten van de zone weer al het overige verkeer, en dus ook voetgangers, voor laten gaan.
Bushaltes en tramhaltes Bussen die weg willen rijden bij een bushalte binnen de bebouwde kom moet je voor laten gaan. Buiten de bebouwde kom hoeft dit niet. Bussen bij een bushalte moet je altijd voorzichtig passeren. Je moet er rekening mee houden dat passagiers die de bus uitstappen of nog net de bus willen halen het overige verkeer niet goed in de gaten houden. Ook bij tramhaltes moet je rekening houden met passagiers die de tram uitstappen of nog net de tram willen halen. Houd rekening met deze passagiers en laat ze veilig de rijbaan oversteken.
© Rijschool Alex
90
Bruggen en viaducten Wanneer de temperatuur richting het vriespunt gaat hoor je bij het nieuws al snel dat het verkeer rekening moet houden met gladheid op bruggen en viaducten. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat bij viaducten de wind ook onder het wegdek komt, waardoor het wegdek sneller afkoelt en eerder bevriest dan het wegdek van andere wegen. Het wegdek van bruggen is dunner dan het wegdek van andere wegen, waardoor ook dit wegdek eerder afkoelt. Daarnaast heeft het verkeer op bruggen en viaducten meer last van de wind dan op andere wegen. Zeker bij wind van opzij moet je extra alert zijn. Wanneer er sprake is van een beweegbare brug wordt dit aangegeven met bord J15. Wees je ervan bewust dat er dan een rij voertuigen kan staan wanneer de brug omhoog staat of net omhoog is geweest.
Bord J15 Tunnels Veel bestuurders gaan langzamer rijden op het moment dat ze een tunnel in rijden en gaan ook iets verder naar het midden van de tunnel rijden. Wees hierop bedacht. Bij het inrijden van een tunnel moet je dimlicht voeren. Je valt dan beter op. Ontsteek je licht reeds voor het inrijden van de tunnel. Wanneer je dit doet op het moment dat je al in de tunnel rijdt, zou het overige verkeer kunnen denken dat je plotseling remt. Wanneer je in een tunnel pech krijgt kun je het best proberen om in elk geval eerst de tunnel uit te rijden, bijvoorbeeld door langzamer te gaan rijden. Wanneer dit echter niet mogelijk is, moet je de alarmlichten gaan voeren en uiterst rechts stoppen. Zet direct ook de motor af nadat je stilstaat. Voertuigen met gevaarlijke stoffen mogen een tunnel niet in rijden. Voor deze voertuigen wordt met bord K14 een alternatieve route aangegeven. Wanneer je jezelf niet op je gemak voelt in een tunnel (door claustrofobie bijvoorbeeld), kun je ook van deze route gebruik maken.
Bord K14 © Rijschool Alex
91
Hoofdstuk 8: Auto(snel)wegen Kenmerken van auto(snel)wegen
Autoweg met bord G3
Autosnelweg met bord G1
Kenmerken van autowegen en autosnelwegen Autoweg
Autosnelweg
Vluchtstrook
Soms
Vrijwel altijd
Voor wie toegankelijk
Motorvoertuigen die ten minste Motorvoertuigen die ten minste 50 60 km/uur kunnen en mogen km/uur kunnen en mogen rijden rijden
Gelijkvloerse kruisingen
Ja
Nee
Invoeg- en uitrijstroken
Soms korte invoeg/uitrijstroken
Ja
Maximumsnelheid
100 km/uur
120 km/uur
Gescheiden rijbanen Soms
Altijd
Parkeerplaatsen, bushalteplaatsen en tankstations die langs een autosnelweg gelegen zijn behoren niet tot de autosnelweg. Ter plaatse gelden de regels van een autosnelweg niet! Elke autosnelweg heeft altijd een A-nummer, zoals: A1, A2 of A10. A-nummers horen bij autosnelwegen binnen Nederland. Gaat de autosnelweg over de landsgrens heen, dan krijgt deze tevens een E-nummer. Welke rijstrook? Op autosnelwegen met twee rijstroken neem je normaal gesproken de rechterrijstrook. Alleen wanneer je andere bestuurders in wilt halen schuif je op naar de linkerrijstrook. Wanneer je
© Rijschool Alex
92
inhaalmanoeuvre is afgerond ga je weer terug naar de rechterrijstrook. Let er wel op dat je ook hierbij richting aan moet geven. Ook wanneer er drie rijstroken zijn gebruik je zo veel mogelijk de rechterrijstrook. Je gebruikt de middelste rijstrook om voertuigen op de rechterrijstrook in te halen of wanneer je later voor wilt sorteren om links af te slaan. De linkerrijstrook gebruik je wanneer je ook nog voertuigen op de middelste rijstrook in wilt halen of om voor te sorteren om later links af te slaan. Blijf op wegen met drie rijstroken niet onnodig op de linkerrijstrook of middelste rijstrook rijden wanneer er voldoende ruimte is op de rechterrijstrook. Dit leidt tot ergernis en gevaarlijke inhaalmanoeuvres van andere bestuurders. Als je op de rechterrijstrook rijdt en andere bestuurders vanaf een invoegstrook in willen voegen, ga dan na of de bestuurders die in willen voegen hiertoe voldoende mogelijkheden hebben. Wanneer dit niet het geval is, wijk dan - indien dit veilig kan - uit naar de middelste rijstrook, om zo het invoegende verkeer veilig te laten invoegen. Wat is verboden op auto(snel)wegen? Het is verboden op autowegen en autosnelwegen om: • • • •
•
•
Achteruit te rijden. Te keren. Op de rijbaan stil te staan. Op de vluchtstrook of op de vluchthaven of in de berm een voertuig tot stilstand te brengen of te lopen behalve in een noodsituatie. Dit kan zowel om technische als medische hulp gaan. Je mag via de praatpaal dus ook 1-1-2 bellen. Als vrachtauto of voertuig met aanhangwagen die samen langer zijn dan 7 meter de derde en volgende rijstroken te volgen. Dit is wel toegestaan wanneer dit nodig is om voor te sorteren. Als voetganger de vluchtstrook, vluchthaven of berm te gebruiken, anders dan in een noodsituatie.
Vrijwillig stilstaan is verboden
© Rijschool Alex
93
Als noodgeval wordt aangemerkt: • • • • • • • • • •
Uitoefening van politie-, brandweer- en dergelijke diensten. Technische storing. Getuige bij een ongeval. Verlenen van hulp bij een ongeval. Werk aan de weg. Zeer slecht weer. Sanitaire stop. Ziekte of onwel worden. Controle van de lading. Gebleken brandstoftekort.
Wanneer je betrokken bent bij een ongeval met slechts lichte schade aan de voertuigen, moet je de rijbaan zo snel mogelijk verlaten. De afwikkeling van de schade doe je vervolgens op een parkeerplaats en niet op de vluchtstrook. Wanneer je op de autosnelweg een lekke band krijgt laat je rustig het gas los en stuur je vervolgens rustig naar de vluchtstrook om hier het voertuig tot stilstand te brengen. Rem hierbij niet stevig af, omdat dan de auto gemakkelijk scheef kan trekken. Het is niet verstandig met een lekke band verder te rijden, bijvoorbeeld totdat je een tankstation of parkeerplaats bereikt, omdat hierbij het wiel en de band ernstig zullen beschadigen. Portaalborden en spitsstroken Portaalborden worden aangebracht over de gehele breedte van de rijbaan. Boven elke rijstrook wordt een matrixbord aangebracht.
Bord A3
Bord F9
Bord L5 Als een rijstrook wordt afgesloten en er is geen rijstrooksignalering, wordt bord L5 gebruikt. © Rijschool Alex
94
Rijstrooksignalering Bord 23-01 geeft aan, dat er een extra rijstrook, meestal tijdens grote drukte, is opengesteld als spitsstrook. Dit is meestal de rechts gelegen vluchtstrook, maar het kan ook de meest links gelegen rijstrook zijn. De borden 23-02 en 23-03 geven het einde van de spitsstrook aan.
Bord 23-01 Een groene pijl boven de rijstrook geeft aan dat de spitsstrook is opengesteld. Men mag dan de doorgetrokken streep overschrijden om de spitsstrook te bereiken. Tijdens de openstelling van de spitsstrook geldt er een lagere maximumsnelheid. Aan het aantal witte pijlen kun je zien hoeveel rijstroken er zijn. Bord C23-02 wordt gebruikt om aan te geven dat de spitsstrook moet worden verlaten. Om de spitsstrook vrij te maken mag je over de doorgetrokken streep rijden. Houd rekening met invoegend verkeer als je het bord 'spitsstrook vrijmaken' ziet. Geef invoegende bestuurders voldoende ruimte.
© Rijschool Alex
95
Spitsstrook Invoegen Je maakt op de invoegstrook voldoende snelheid alvorens in te voegen. Bij invoegen moet je de bestuurders op de doorgaande rijbaan voor laten gaan. Bestuurders op de doorgaande rijbaan zijn niet verplicht naar links te gaan als een andere bestuurder wil invoegen. Een invoegstrook is niet altijd even lang. We maken onderscheid in: • •
Lange invoegstroken. Korte invoegstroken.
Als er een korte invoegstrook volgt, wordt dit aangegeven met dit bord. Op een korte invoegstrook dien je vooraan op de strook te stoppen als je niet meteen kunt invoegen.
Als de vluchtstrook eindigt of versmalt wordt dat met onderstaand bord aangegeven. Je zult in die situatie ook niet altijd meteen kunnen invoegen, maar moeten stoppen tot er voldoende ruimte is op de doorgaande rijbaan. Maak wel eerst voldoende snelheid alvorens in te voegen.
© Rijschool Alex
96
Invoegen Uitvoegen Bij uitvoegen verlaat je de doorgaande rijbaan. Geef tijdig richting aan (ongeveer 300 meter voor de afslag) en verminder pas snelheid op de uitrijstrook. Het doorgaande verkeer wordt dan niet door je gehinderd. Alleen wanneer er sprake is van een korte uitrijstrook minder je al op de doorgaande rijbaan snelheid. Wanneer je op de uitrijstrook rechts naast de blokmarkering rijdt, is het toegestaan bestuurders links van de blokmarkering rechts in te halen. Doe dit alleen wanneer dit wenselijk is voor de doorstroming van het verkeer en je hierbij niemand hindert. Samenvatting portaalborden, spitsstroken en invoegen In onderstaande video krijg je een samenvatting te zien van de onderdelen portaalborden, spitsstroken en het invoegen. Aandachtspunten bij het invoegen Kijk goed en maak een inschatting van de drukte op de weg. • • • • •
Maak voldoende snelheid op de invoegstrook. Kijk goed in de spiegels en over de linkerschouder. Geef richting aan en voeg in. Zet de richtingaanwijzer af als u op de doorgaande rijbaan bent. Herhaal de laatste drie stappen om door te gaan naar de linkerstrook.
© Rijschool Alex
97
Correct invoegen
Foutief invoegen Uitvoegen Geef tijdig vóór de afslag richting aan. • •
Rem niet af op de doorgaande rijbaan, maar pas op de uitrijstrook. Kijk in de rechterbuitenspiegel om te zien of een ander zich naast je op de uitrijstrook bevindt.
Weven Op weefstroken komen invoegende en uitvoegende bestuurders elkaar tegen. Uit het oogpunt van veiligheid is het verstandig om indien mogelijk oogcontact met de andere bestuurder te zoeken. We noemen dat een 'defensieve rijstijl'. Omdat invoegers langzamer rijden en meer overzicht hebben en vaak langzamer rijden, is het veiliger dat zij uitvoegers voor laten gaan.
© Rijschool Alex
98
Weven Ritsen Als een rijstrook verdwijnt moet het verkeer 'ritsen'. Ritsen is een samenspel. Als ieder zich aan de volgende regels houdt verloopt het vlot en veilig. Stap 1 Weggebruikers op de linkerrijstrook passen hier hun snelheid aan die van de weggebruikers van de doorgaande rijstrook aan. Stap 2 Vanaf het bord 'ritsen na 300 meter' geven de weggebruikers op de rechterrijstrook alvast ruimte. De weggebruikers op de linkerrijstrook laten zich dan afzakken tot achter het dichtstbijzijnde voertuig op de rechterrijstrook. Zo geef je aan elkaar aan dat je je voorbereidt op het ritsen. Stap 3 Weggebruikers op de linkerrijstrook rijden helemaal door tot het bord 'ritsen vanaf hier'. Pas na dit bord 'ritsen'. Dit voorkomt voordringen en ieder gaat op zijn beurt, om en om. Wegwerkzaamheden De autosnelwegen worden intensief gebruikt. dit houdt in dat er ook regelmatig onderhoud aan de wegen moet plaatsvinden. Werkzaamheden worden al ruim van tevoren (meestal 2 km) aangegeven. Pas je rijgedrag hierop aan door niet meer op het laatste moment in te gaan halen en anderen veilig te laten invoegen wanneer dit nodig is. Op plaatsen waar aan de weg wordt gewerkt, moet je bedacht zijn op plotseling remmend verkeer, overstekende wegwerkers en werkverkeer. Bij wegwerkzaamheden worden vaak tijdelijke strepen op het wegdek aangebracht. Deze strepen hebben een gele of oranje kleur. Ondanks de afwijkende kleur van deze strepen ben je wel verplicht ze op te volgen. Meestal zijn deze tijdelijke rijstroken smaller, waardoor je er goed op moet letten niet de controle over het stuur te verliezen.
© Rijschool Alex
99
Bij werkzaamheden gelden vaak lagere maximumsnelheden dan normaal. Houd je aan deze snelheden voor de veiligheid van de wegwerkers. Op deze plaatsen wordt vaak gecontroleerd op de maximumsnelheid en overtredingen worden zwaar bestraft. Bewegwijzering Op autosnelwegen kom je verschillende soorten borden tegen die je helpen de juiste route te kiezen. Voorbeelden hiervan zijn: beslissingsborden, voorwegwijzers, voorsorteerborden, omleidingborden en wegwijzers. Naast het overige verkeer moet je je ook nog concentreren op deze borden. Bereid je rit goed voor, zodat je aandacht niet alleen naar deze borden uitgaat. Als een autosnelweg zich splitst in twee autosnelwegen, wordt dit aangegeven met het volgende bord.
Ruim voordat de autosnelweg zich splitst in twee autosnelwegen wordt met behulp van voorsorteerstroken aangegeven welke strook je moet volgen. Kies tijdig de juiste rijstrook en wees bij het veranderen van rijstrook extra verdacht op andere bestuurders. Soorten wegen Aan de hand van de routenummers die op de borden worden vermeld, kun je afleiden om wat voor weg het gaat. E-wegen E-wegen zijn Europese autosnelwegen. De nummering van deze wegen is Europees vastgesteld. De nummering van de wegen staat op een groen veld (bijvoorbeeld E25).
© Rijschool Alex
100
A-wegen A-wegen zijn autosnelwegen in Nederland. De nummering van deze wegen staat op een rood veld. A-wegen zijn vaak ook E-wegen (bijvoorbeeld: A2 is E25). N-wegen N-wegen zijn hoofdverkeerswegen die geen autosnelweg zijn. De nummering van deze wegen is aangebracht op een geel veld (bijvoorbeeld N225). Op N-wegen kun je in principe met alle soorten weggebruikers te maken krijgen. Voor de meest kwetsbare groepen weggebruikers, zoals voetgangers, (snor)fietsers en bromfietsers zijn vaak wel speciale weggedeelten (voetpaden en/of fiets/bromfietspaden) gecreëerd.
Rijden in files In files mag je zowel links als rechts inhalen. Hiermee wordt bedoeld dat bestuurders op de rechterrijstrook bestuurders op de linkerrijstrook in mogen halen. Uiteraard mag je hierbij geen gebruikmaken van de vluchtstrook of verdrijvingsvlakken. Vanwege de veiligheid hoeven motorrijders niet meer achter een stilstaande file aan te sluiten en tussen auto's en vrachtauto's in de file verder te rijden. Motorrijders mogen langzaam tussen de file door rijden. Hierbij geldt wel een aantal regels, die de gedragscode 'motorrijders in de file' wordt genoemd. 1. Tussen de file door rijden is alleen toegestaan wanneer de file niet sneller rijdt dan 40 km/uur. Wanneer er sneller gereden wordt gaan motorrijders terug naar een rijstrook en rijden verder tussen de andere voertuigen in. Hierbij geven ze richting aan, zodat andere bestuurders zien wat ze gaan doen. 2. Wanneer een motorrijder bij een file tussen de rijstroken door rijdt gebruikt deze hiervoor de twee meest links gelegen rijstroken. 3. Bij het tussen de file door rijden mag het snelheidsverschil niet groter zijn dan 10 km/uur. 4. Bij het rijden in een groep van motorrijders blijven ze rustig achter elkaar aanrijden, waarbij ze een onderlinge afstand van twee auto's aanhouden. 5. Motorrijders gebruiken geen alarmlichten of richtingaanwijzers wanneer ze tussen de file door rijden.
© Rijschool Alex
101
Motorrijders gebruiken de twee meest links gelegen rijstroken om tussen de file door te rijden Van automobilisten en vrachtwagenchauffeurs wordt verwacht dat zij rekening houden met motorrijders die tussen de file door rijden. Zij maken hiervoor ruimte vrij door in het midden van hun rijstrook te gaan rijden of door iets naar links of naar rechts uit te wijken. Ook moeten zij niet plotseling van rijstrook wisselen of hun portier openen bij een stilstaande file. File mijden Lang niet iedereen is in de gelegenheid files te vermijden. Mensen die echter niet noodzakelijk op een bepaalde tijd ergens moeten zijn tijdens de spits kunnen dit vaak wel. Je kunt zelf een bijdrage leveren aan verantwoord gebruik van de auto door bijvoorbeeld: • • • •
Nadenken of je niet beter een alternatieve vervoerswijze kunt kiezen. Te luisteren naar de verkeersinformatie en indien mogelijk een alternatieve route kiezen. Tegenwoordig zijn navigatiesystemen ook op dit gebied steeds slimmer. Het tijdstip van vertrek aan te passen. Als je niet op een exacte tijd ergens hoeft te zijn, kun je ook iets eerder of iets later vertrekken. Te carpoolen wanneer je samen met anderen ergens naartoe moet.
© Rijschool Alex
102
Hoofdstuk 9: Verlichting Verplichte verlichting Verplichte verlichting die bij een auto functionerend aanwezig moet zijn: • • • • • • • • • • • •
2 dimlichten. 2 of 4 grote lichten. Kentekenplaatverlichting. 2 stadslichten. 2 richtingaanwijzers aan de voorkant en 2 richtingaanwijzers aan de achterzijde. 1 richtingaanwijzer aan elke zijkant. Alarmlichten (waarschuwingslichten) aan de voorkant en aan de achterkant. 2 achterlichten. 2 remlichten. 2 niet-driehoekige rode retroreflectoren. 1 of 2 mistachterlichten. 1 of 2 achteruitrijlichten.
Ook overdag is het verboden met defecte verlichting te rijden! Zorg ervoor reservelampen bij je te hebben.
Stadslicht In feite voer je altijd dimlicht, bij dag, bij nacht, bij regen, mist en sneeuw. Groot licht is alleen toegestaan 's nachts, mits daardoor ander verkeer niet wordt gehinderd. Je mag dus ook voetgangers en fietsers niet hinderen met groot licht! Mistachterlicht mag je voeren als het zicht bij mist en sneeuwval ernstig wordt belemmerd, dat wil zeggen minder is dan 50 meter. Bij hevige regen mag je geen mistachterlicht voeren! Het kan een verblindende werking hebben op andere bestuurders. Stadslichten mogen alleen worden gevoerd 's nachts buiten de bebouwde kom als het voertuig stilstaat, bijvoorbeeld in een parkeerhaven. Als je dimlicht voert moeten de achterlichten,
© Rijschool Alex
103
samen met kentekenplaatverlichting branden! Ook als je overdag rijdt dient de verlichting in orde te zijn. Toegestane verlichting Toegestane verlichting (niet verplicht): • • • •
Bermlicht. Mistlicht vóór. Richtlicht. Daglicht.
Sommige auto's hebben speciale dagrijlichten, die bedoeld zijn om de auto overdag bete zichtbaar te maken. Het is toegestaan om deze overdag te gebruiken. Mistlicht vóór dient om de verlichting van de weg in geval van mist en sneeuwval te verbeteren. Je mag het voeren als het zicht door de weersomstandigheden ernstig belemmerd is. Er wordt wel een afstand van 200 meter voor genoemd. Voor mistachterlicht is dit een afstand van 50 meter. Als de mistlichten aan de voorzijde van de auto overdag gevoerd worden, hoeven de dimlichten niet tegelijkertijd te branden. Bij mist overdag kunnen dimlichten door reflectie (terugkaatsing) de bestuurder verblinden.
Mistlicht voor Signalen Signalen geef je: • •
Om andere weggebruikers te laten zien wat je gaat doen. Ter afwending van dreigend gevaar.
Soorten signalen: •
Richtingaanwijzer.
© Rijschool Alex
104
• • •
Remlichten. Lichtsignalen (koplampen) en geluidssignalen (claxon). Oogcontact en gebaren.
Verboden wijze van signalen geven: • •
Signalen als afscheidsgroet. Knippersignaal om anderen te waarschuwen, bijvoorbeeld voor snelheidscontrole.
De richtingaanwijzer Bij elke zijdelingse verplaatsing moet je richting aangeven. Zijdelingse verplaatsingen zijn: • • • • •
Wegrijden. Inhalen. In- en uitvoegen. Wisselen van rijstrook. Voorsorteren en afslaan.
Direct nadat de zijdelingse verplaatsing is afgerond moet je de richtingaanwijzer weer in de neutrale stand zetten. Je moet richting aangeven vanaf de volgende afstanden tot het punt waarop je van richting verandert: • • • •
Kruispunten binnen de bebouwde kom (50 km-wegen): 100 meter voor het kruispunt. Woonstraten binnen de bebouwde kom: 50 meter voor het kruispunt. Buiten de bebouwde kom op 80 km-wegen: 150 meter voor het kruispunt. Autosnelwegen: 300 meter voor de uitrijstrook.
Alarmlichten Alarmlichten moet je in de volgende situaties voeren: • • • •
Wanneer je pech hebt met je voertuig. Wanneer je voertuig gevaarlijk geparkeerd staat. Wanneer je voertuig gesleept wordt. Bij filevorming.
© Rijschool Alex
105
•
Wanneer je stilstaat op een plaats waar je slecht zichtbaar bent.
Wanneer je een voertuig voor je ziet dat alarmlichten voert, moet je er rekening mee houden dat bij het voertuig een van de hierboven genoemde punten van toepassing is. Wees alert en pas je snelheid aan. Dimlicht Dimlicht moet je voeren in het donker en bij schemering. Daarnaast moet je ook overdag dimlicht voeren wanneer het weer slecht is of je slecht zichtbaar bent, bijvoorbeeld in een tunnel. Het is dan niet toegestaan alleen stadslicht te voeren. Stadslicht Stadslicht voer je: • • •
Wanneer je 's nachts of overdag bij slecht zicht stilstaat op de rijbaan buiten de bebouwde kom (voor: stadslicht en achter: achterlicht). Op plaatsen waar je met je auto stilstaat en deze laat opgemerkt zou kunnen worden door andere weggebruikers. Wanneer je 's nachts of overdag stilstaat langs auto(snel)wegen op parkeerhavens, parkeerstroken, vluchthavens of vluchtstroken.
Groot licht Groot licht voer je in het donker wanneer je met dimlicht niet voldoende kunt zien. Het voeren van groot licht is in de volgende situaties verboden: • • •
Overdag. Wanneer een andere weggebruiker (ook een voetganger) je tegemoet komt. Wanneer je een ander voertuig op korte afstand volgt (ook niet-motorvoertuigen).
Wellicht weet je reeds hoe vervelend het is wanneer je zelf verblind wordt door een andere automobilist die groot licht voert. Wees je ervan bewust dat anderen dit ook hebben wanneer jij hen verblindt met groot licht. Andere oorzaken waardoor je verblind zou kunnen raken, zijn: • • •
Een te hoog afgesteld dimlicht van een tegenligger. Laagstaande zon. Lichtinval op vuile ramen.
Rijden in de regen Bij regen moet je er rekening mee houden dat het wegdek een stuk gladder wordt en hierdoor de stopafstand ook groter. Pas bij regen daarom de snelheid en volgafstand aan. Zeker na een lange periode van droogte kan door rubber en olie het wegdek een stuk gladder worden. Bij regen is het belangrijk dimlicht te voeren zodat je goed opgemerkt wordt door andere bestuurders. Bij zware regenval kun je het dimlicht hierbij nog combineren met mistlicht
© Rijschool Alex
106
voor. Mistlicht achter mag niet gevoerd worden bij zware regenval. Hierdoor zouden achterliggers verblind kunnen worden. Plassen water Wanneer er plassen water op het wegdek liggen is het verstandig, wanneer de situatie dit toelaat, uit te wijken naar droge weggedeelten. Wanneer dit niet mogelijk is, pas dan de snelheid aan. Aquaplaning kan ontstaan op plaatsen waar de sporen in het wegdek vol staan met water. De kans op aquaplaning is groter bij brede banden dan bij normale banden. Dit vanwege het feit dat er bij brede banden meer water afgevoerd moet worden. Rijden in mist Mistachterlicht mag je voeren wanneer het zicht niet meer dan 50 meter bedraagt. Mistlicht vóór mag je voeren wanneer het zicht ernstig belemmerd wordt. De afstand die hiervoor aangehouden wordt, bedraagt 200 meter. Het is belangrijk om je rijgedrag bij mist aan te passen aan de weersomstandigheden. In de praktijk betekent dit: • • • •
De volgafstand vergroten. De snelheid aanpassen. Niet inhalen (alleen als je voldoende inhaalzicht hebt). De belijning van de weg aanhouden als leidraad.
Normaal gesproken geldt voor de volgafstand de tweesecondenregel. Bij mist kun je daar het best drie seconden van maken. Ga bij mist zeker niet te kort achter een voorligger rijden, onder het mom dat je dan aan zijn (mist)achterlicht kunt zien waar je moet rijden. Deze combinatie van een hoge snelheid en een korte afstand levert in de praktijk veel gevaarlijke situaties op. Rijden in sneeuw of ijzel Net als het rijden in mist vergt ook het rijden in sneeuw of ijzel de nodige aanpassingen. Zorg er allereerst voor dat je auto en dan met name ramen, lampen, spiegels en het dak sneeuwvrij zijn. Maak ook de zolen van je schoenen sneeuwvrij als je instapt. Wanneer je in gebieden gaat rijden waar veel sneeuw ligt of valt, is het aan te bevelen winterbanden of sneeuwkettingen te gebruiken. Hiermee wordt voor een betere grip gezorgd. In skigebieden en andere bergachtige gebieden is het gebruik van sneeuwkettingen vaak zelfs verplicht. Net als het rijden in mist vergt ook het rijden in sneeuw of ijzel de nodige aanpassingen. Het belangrijkste aandachtspunt bij het rijden in sneeuw of ijzel blijft echter de snelheid. Pas je snelheid aan de omstandigheden aan en houd er rekening mee dat de remweg langer wordt.
© Rijschool Alex
107
Gevarendriehoek
Gevarendriehoek Een gevarendriehoek mag je plaatsen als je auto een obstakel vormt voor ander verkeer. Een gevarendriehoek bij je hebben is niet verplicht. Het is echter wel verplicht om een gevarendriehoek te plaatsen als je de auto laat stilstaan op een plaats waar je auto niet tijdig door naderende bestuurders kan worden opgemerkt. Het verdient dus sterke aanbeveling er een in de auto te hebben. Je plaatst de driehoek op circa 30 meter van het voertuig in de richting van het verkeer waarvoor je niet tijdig te zien bent. In plaats van de gevarendriehoek mag je ook de alarmlichten aanzetten. Een aantal zaken behoren niet tot de verplichte uitrusting van een auto, maar het is wel verstandig ze bij je te hebben. Dit zijn: • • • •
Gevarendriehoek. Reservelampen. Brandblusser. Verbandtrommel.
Voor de duidelijkheid: Op de (examen)vraag of je verplicht bent een gevarendriehoek bij je te hebben moet je dus met 'nee' antwoorden! Plaatsen van de gevarendriehoek In onderstaande clip zie je hoe je de gevarendriehoek moet plaatsen in de praktijk. Borden bij overwegen Overwegen die beveiligd zijn met overwegbomen worden aangegeven met bord J10. Overwegen zonder overwegbomen worden aangegeven met bord J11. Hierbij maken we een onderscheid tussen: • •
Onbeveiligde overweg (zonder bomen en zonder knipperlichten). Beveiligde overweg (met knipperlichten en alarmbellen).
© Rijschool Alex
108
Bord J10
Bord J11 Op overwegen geldt een verbod tot stilstaan. Vooraankondiging overweg of brug Links en rechts van de weg staan bakens met één, twee of drie schuine rode strepen.
Bakens Elke rode streep geeft een afstand van 80 meter aan. Het baken met drie strepen staat dus op 240 meter afstand van de overweg of beweegbare brug.
Baken voor overweg Overwegen Vlak voor de overweg staan zogenoemde andreaskruisen. Bord J12 geeft aan dat het een overweg met één spoor is. Bord J13 geeft aan dat het een overweg met twee of meer sporen is. © Rijschool Alex
109
Bord J12
Bord J13 Zorg ervoor niet te hoeven stoppen op een overweg. Stoppen doe je omdat je ertoe wordt verplicht. Voertuigen vóór je kunnen niet doorrijden bijvoorbeeld en dwingen je te stoppen. Stilstaan op een overweg is verboden! Stilstaan doe je vrijwillig, bijvoorbeeld om iemand aan te spreken.
Enkel Andreaskruis Samenvatting In onderstaande videoclip zie je een samenvatting van de borden die gebruikt worden bij overwegen en de vooraankondiging van een overweg of brug. © Rijschool Alex
110
Gedrag bij ongevallen Wanneer je een plaats nadert waar een ongeval heeft plaatsgevonden, moet je er rekening mee houden dat bestuurders van voertuigen uit nieuwsgierigheid plotseling vreemde capriolen kunnen uithalen, zoals de snelheid verminderen of uitwijken. Ook kunnen er voetgangers rond het ongeval op de rijbaan lopen. Wanneer je zelf bij een ongeval betrokken bent, moet je eerst zorgen voor je eigen veiligheid. Daarna beveilig je de plek van het ongeval en waarschuw je het andere verkeer. Daarna waarschuw je, wanneer dit noodzakelijk is, zo snel mogelijk de hulpdiensten en verleen je eventueel eerste hulp. Hulpdiensten schakel je in wanneer er naast materiële schade ook gewonden zijn. Dit doe je door alarmnummer 1-1-2 te bellen. Deze handelsvolgorde wordt ook wel de PAMAN-regel genoemd. Hulp bij ongevallen (PAMAN) Als je bij een ongeval hulp moet bieden doe je dat volgens het ezelsbruggetje PAMAN. De letters staan voor de acties die je achtereenvolgens moet ondernemen: P. Zorg voor je persoonlijke veiligheid en voor die van anderen. A. Attendeer het overige verkeer erop dat er iets aan de hand is; geef signalen. M. Markeer de plaats van het ongeval. Op welke plaats is het ongeval gebeurd? Dit moet je weten alvorens de hulpdiensten te waarschuwen. A. Alarmeer de hulpdiensten via alarmnummer 1-1-2. Geef door waar het ongeval heeft plaats gevonden, hoeveel slachtoffers er zijn en wat hun toestand is. Op autosnelwegen mag je de hulpdiensten ook oproepen via de gele praatpalen. N. Verleen de noodzakelijk eerste hulp. Zorg ervoor dat je wanneer je 1-1-2 belt de volgende informatie hebt: • • •
Plaats van het ongeval. Soort ongeval (eventuele voertuigen). Wanneer er gewonden zijn, het aantal gewonden.
Wanneer je zelf betrokken bent bij een ongeval, mag je nooit doorrijden, ook niet wanneer er slechts sprake is van zeer geringe schade. De andere betrokkenen verstrek je je naam en adres en toon je zo nodig je rijbewijs en kentekenbewijs. Wanneer je schade hebt aangericht aan een geparkeerd voertuig en je binnen redelijke tijd de eigenaar van het voertuig niet kunt achterhalen, laat dan je naam en adres achter bij het beschadigde voertuig en meld het ongeval bij de politie. Eerste hulp (ABS) Ook hier gebruiken we een ezelsbruggetje en wel de afkorting ABS. A. Ademt de persoon nog? B. Zijn er botbreuken of neem je bloedingen waar? S. Is de persoon in shock? In een later stadium van shock is hij of zij erg bleek, voelt koud aan en heeft een trage ademhaling. Het gaat bij shock om lichamelijke kenmerken en niet om de vraag of iemand erg geschrokken is! © Rijschool Alex
111
Bij bewusteloosheid is het belangrijk de ademhaling op gang te houden. Deze kan belemmerd worden doordat de luchtwegen worden afgesloten door bijvoorbeeld de tong, bloed of braaksel. Om deze vrij te maken moet het slachtoffer in de stabiele zijligging worden gelegd. Wanneer een slachtoffer bewusteloos en rustig ademend op de grond ligt, kun je het best het slachtoffer laten liggen en hulpdiensten alarmeren. Stabiele zijligging Bij de stabiele zijligging leg je het slachtoffer op de zij en zorg je ervoor dat het slachtoffer niets in zijn mond heeft wat de ademhaling moeilijker kan maken (bijvoorbeeld eten of een kunstgebit). Zorg er ook voor dat er geen knellende kledingstukken zijn. Je brengt een slachtoffer als volgt in de stabiele zijligging: • • • • • • • • • •
Kniel op beide knieën naast het slachtoffer, zodat je hem in zijn gezicht kunt kijken. Als je aan zijn linkerzij zit, ga je als volgt te werk. Pak zijn linkerarm vast bij elleboog en pols en breng deze schuivend over de grond voorzichtig omhoog. Pak zijn rechterarm bij elleboog en pols vast en leg deze schuin over zijn borst en buik. Buig zijn rechterbeen in de knie en zet zijn voet in de knieholte van zijn linkerbeen. Pak zijn rechterknie met je linkerhand vast. Ondersteun zijn hoofd met je rechterhand en draai hem met je linkerhand naar je toe, zodat zijn rechterknie op de grond komt. Leg zijn hoofd iets achterover met zijn neus en mond naar de grond gericht, zodat bloed en slijm eruit kunnen lopen. Buig zijn rechterarm en duw de elleboog boven de linkerarm tot op de grond. Leg iets stevigs van enkele centimeters hoogte onder zijn achterhoofd, bijvoorbeeld een opgevouwen jas of zijn eigen hand. Blijf zijn ademhaling controleren.
Als je aan de rechterkant van het slachtoffer zit, doe je alles in spiegelbeeld. Bloedingen Bij bloedingen, en dan zeker bij slagaderlijke bloedingen, waarbij het slachtoffer in korte tijd veel bloed verliest, is het belangrijk de bloeding te stelpen. Dit doe je als volgt: • •
De wond afdekken met steriel snelverband. Zorg ervoor dat de knoop van het verband niet op de wond komt te liggen. Bij een slagaderlijke bloeding, te herkennen aan het hartritme waarmee het bloed uit de wond stroomt, moet je de slagader dichtdrukken op een plaats tussen het hart en de wond. Probeer dit te doen op een hard vlak, bijvoorbeeld een bot.
Brandwonden Brandwonden zijn zeer pijnlijk. Elke brandwond moet altijd onmiddellijk worden gekoeld met zacht stromend lauw (leiding)water. Als er geen kraan of douche in de buurt is, gebruik je desnoods slootwater. Iets is beter dan niets. © Rijschool Alex
112
Als er kleren op de verbrande plek zitten, mag je deze niet verwijderen, want dan kun je de huid of blaren kapot trekken. Naar de ernst van de verbranding zijn er drie soorten verbranding te onderscheiden, namelijk: • • •
Eerstegraads verbranding: de huid is rood en pijnlijk en kan licht gezwollen zijn. Tweedegraads verbranding: de huid is rood en pijnlijk en vertoont blaren. Derdegraads verbranding: de huid is zwart (verkoold) of grauwwit (gekookt).
Doe nooit iets op een brandwond, zelfs geen brandzalf. Breuken Een botbreuk is een ernstig letsel. Het is voor de slachtoffers erg vervelend en de genezing duurt meestal erg lang. De EHBO'er moet er altijd voor zorgen dat het gebroken lichaamsdeel niet wordt bewogen, want dan kunnen de scherpe botstukken een wond veroorzaken en dat verergert het letsel. Verder moet het slachtoffer worden gerustgesteld en zal er altijd een dokter of ambulance moeten worden gewaarschuwd.
© Rijschool Alex
113
Hoofdstuk 10: Stilstaan en parkeren Stoppen en stilstaan Is stoppen hetzelfde als stilstaan? Houd het volgende goed uit elkaar. Stoppen is niet vrijwillig; je moet stoppen voor een verkeerslicht of voor een fietser die van rechts komt. Stoppen is gedwongen stilstaan.
Stoppen voor een gesloten overweg; stoppen is gedwongen stilstaan Stilstaan doe je vrijwillig. Je staat stil om bijvoorbeeld een passagier te laten in- of uitstappen of om goederen te lossen of te laden.
© Rijschool Alex
114
Stilstaan om een passagier te laten instappen Stilstaan Stilstaan is vrijwillig; je brengt bijvoorbeeld vrijwillig je auto tot stilstand omdat je: • •
(Onmiddellijk) goederen wilt laden of lossen. (Onmiddellijk) passagiers wilt laten in- of uitstappen.
Stilstaan om iemand te laten uitstappen bij bushalte Voorwaarde bij dit stilstaan is dat je als bestuurder bij je auto aanwezig bent en dat het niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is. Naast een onderbroken gele streep mag je niet parkeren maar wel stilstaan.
© Rijschool Alex
115
Stilstaan om (onmiddellijk) goederen te lossen Parkeren Onder parkeren wordt niet alleen maar verstaan het langdurig achterlaten van de auto op een parkeerplaats of langs de weg. Onder parkeren valt ook: • •
Je auto even verlaten om vlug een boodschap te doen. In je auto blijven zitten wachten op je passagier, die is uitgestapt om vlug even een boodschap te doen. Naast een doorgetrokken gele streep mag je niet stilstaan en niet parkeren.
Parkeren doe je in principe op daarvoor bestemde plaatsen zoals parkeerstroken en parkeerplaatsen. In principe sta je stil of parkeer je aan de rechterkant van de weg. Aan de linkerkant is ook toegestaan, maar levert bij het wegrijden meer gevaar op. Een uitzondering hierop vormen de volledige éénrichtingswegen, omdat er op deze wegen geen tegemoetkomend verkeer is. Verboden stil te staan Het is verboden stil te staan: • • • • • •
• • •
Op weggedeelten voor andere weggebruikers, zoals trottoir, voetpaden, fietspaden, fiets/bromfietspaden of ruiterpaden. Op kruispunten. Op overwegen. Op of binnen vijf meter van voetgangersoversteekplaatsen. Op of naast een fietsstrook en ook niet op de rijbaan naast een fietsstrook. Bij een bushaltebord ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan twaalf meter van het bord. Dit geldt niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers. In tunnels. Langs een gele doorgetrokken streep. Op een vluchtstrook of vluchthaven wanneer er geen sprake is van een noodgeval.
© Rijschool Alex
116
•
Op een plaats waar bord E2 is geplaatst.
Bord E2 geeft een verbod tot stilstaan aan. Je mag hier ook niet stilstaan om onmiddellijk passagiers te laten in- of uitstappen of om onmiddellijk goederen te laden of te lossen. Door middel van een onderbord kan bij bord E2 worden aangegeven dat het voor een bepaalde tijd geldt of voor een bepaald aantal dagen. Een onderbord met de tekst '8 - 20 h' betekent dat je er van 8 uur 's ochtends tot 8 uur 's avonds niet mag stilstaan. De tekst '1 - 15' betekent dat je er de eerste helft van de maand niet mag stilstaan. De tekst '16 - 31' betekent dat je er de tweede helft van de maand niet mag stilstaan.
Bord E2
Stilstaan op of nabij een VOP (binnen 5 meter)
Stilstaan op een fietsstrook
© Rijschool Alex
117
Stilstaan bij een bushalte Verboden te parkeren Parkeren is verboden: • • • •
• •
Bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvandaan. Voor een inrit of een uitrit. Ook niet voor je eigen inrit! Buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg. Op een parkeergelegenheid voor zover het voertuig niet behoort tot de op het onderbord aangegeven categorie voertuigen, op een andere wijze dan op het onderbord is aangegeven dan wel op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden. Langs een gele onderbroken streep. Op het voetpad of het trottoir als dit niet is aangegeven door een bord.
Parkeren is ook verboden: • •
Op plaatsen waar stilstaan verboden is. Waar bord E1 'verboden te parkeren' is geplaatst. Je mag hier wel stilstaan voor het onmiddellijk laten in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk lossen of laden van goederen. Net als bij bord E2 kan bij bord E1 ook worden aangegeven dat het voor een bepaalde tijd van de dag of een bepaald gedeelte van de maand geldt.
Bord E1 De bestuurder mag zijn voertuig evenmin dubbel parkeren of op de rijbaan naast een parkeervak parkeren. Bord E4 geeft aan dat er een parkeergelegenheid is. Soms wordt ter plaatse aangegeven voor welke voertuigcategorie parkeren is toegestaan.
© Rijschool Alex
118
Bord E4 Verdere parkeerverboden Het is verder verboden te parkeren: 1 Op een parkeergelegenheid voor bepaalde categorieën of groepen voertuigen, als je voertuig hier niet toe behoort.
2 Op laad- en loshavens.
3 Op dagen of uren waarop dit volgens het onderbord niet mag. 4 Op een parkeerplaats voor vergunninghouders, als je niet zo'n vergunning hebt. 5 In een erf buiten de vakken. 6 Op een andere manier dan op het bord of onderbord is aangegeven. 7 Op vluchtstroken of vluchthavens wanneer er geen sprake is van een noodgeval.
© Rijschool Alex
119
Parkeerschijfzone Een parkeerschijfzone is een gebied waar wel mag worden geparkeerd, maar niet te lang. Het begin van zo'n zone wordt aangeduid door bord E10. Het einde van de zone wordt aangeduid door bord E11.
Bord E10
Bord E11 Je moet het begin van de parkeertijd ingeven op je parkeerschijf. Deze dien je zichtbaar in het voertuig achter te laten. Wanneer je parkeertijd erop zit, mag je de tijd niet opnieuw instellen. Je moet eerst anderen in de gelegenheid stellen te parkeren.
Parkeerschijf Samenvatting Op deze pagina krijg je een samenvatting over de voorgaande leerstof. In deze video wordt het stilstaan en parkeren behandeld.
© Rijschool Alex
120
Slepen Wanneer je ergens met pech staat met je voertuig en je niet verder kunt rijden, moet je voertuig weggesleept worden. Bij het slepen moet je rekening houden met de volgende punten: 1. 2. 3. 4. 5.
De bestuurder van het te slepen voertuig moet ook in het bezit zijn van een rijbewijs. De bestuurder van het trekkende voertuig is de hoofdverantwoordelijke. De tussenafstand tussen beide voertuig mag niet meer zijn dan vijf meter. Het is verstandig bij het slepen auto(snel)wegen te mijden. De werking van de rem is tijdens het slepen gering vanwege het feit dat de rembekrachtiging niet werkt. 6. Het sturen gaat zwaar vanwege het feit dat de stuurbekrachtiging niet werkt. 7. Wanneer de elektriciteit defect is werken ook de richtingaanwijzers niet.
© Rijschool Alex
121
Hoofdstuk 11: Bepalingen Aanhangwagen Met rijbewijs B (personenauto) ben je bevoegd voor het besturen van een personenauto met een aanhangwagen die, inclusief laadvermogen, niet meer weegt dan 750 kg. Hierop zijn enkele uitzonderingen, waarbij het wel is toegestaan een zwaardere aanhangwagen te trekken. Hier zijn de volgende voorwaarden aan verbonden: • •
De aanhanger mag, inclusief laadvermogen, niet meer wegen dan de ledige massa van het trekkende voertuig. De toegestane maximum massa van de totale combinatie mag niet meer zijn dan 3.500 kg. Toegestane maximum massa is het totale gewicht van het voertuig, dus bij een bedrijfsvoertuig het ledig gewicht + laadvermogen. Totale maximum massa van de combinatie is ledig gewicht + laadvermogen van de combinatie, dus zowel van trekkend voertuig als van de aanhanger.
Gele of witte Kentekenplaten De witte kentekenplaat is bestemd aanhangwagens en caravans, waarvan het ledige gewicht plus het maximum laadvermogen lager is dan 751 kg, en voor fietsdragers. De plaat heeft geen EU-symbool en NL-teken.
Kentekenplaat voor personenauto’s, bedrijfswagens en aanhangwagens De kentekenplaat voor voertuigen is voorzien van het EU-symbool met daarin het NL-teken opgenomen. De afmeting is 52 bij 11 centimeter. Per voertuig mogen niet meer dan twee kentekenplaten verstrekt worden (voor aanhangwagens ��n).Dekentekenplatenmoeten volledig zichtbaar zijn. Deze kentekenplaat is voor aanhangwagens met een maximaal toegestane massa van meer dan 750 kg.
© Rijschool Alex
122
Losbreekreminrichting
Losbreekreminrichting Deze reminrichting zorgt ervoor dat de rem van de aanhangwagen in werking treedt als de verbinding tussen aanhangwagen en trekkend voertuig wordt verbroken. De wagen komt tot stilstand en de kabel breekt af. Meerassige aanhangwagens met een toegestane massa van meer dan 750 kg moeten zijn uitgerust met een losbreekreminrichting. Middenas-aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 1.500 kg hoeven niet te zijn voorzien van een losbreekreminrichting. Voor deze aanhangwagens is een hulpkoppeling voldoende. De hulpkoppeling moet er dan wel voor zorgen dat de aanhangwagen met lading niet los kan raken van het trekkend voertuig en de hulpkoppeling mag de reminrichting niet hinderen. Hulpkoppeling
Hulpkoppeling Deze koppeling (stalen kabel) zorgt ervoor dat de aanhangwagen aan de trekhaak blijft hangen als de verbinding tussen aanhangwagen en trekkend voertuig wordt verbroken. Meerassige aanhangwagens met een toegestane massa van niet meer dan 750 kg mogen zijn voorzien van een hulpkoppeling. Ook middenas-aanhangwagens met een toegestane massa van niet meer dan 1.500 kg mogen zijn voorzien van een hulpkoppeling. Wanneer de aanhangwagen al voorzien is van een losbreekreminrichting is een hulpkoppeling verboden. © Rijschool Alex
123
Lading Eisen die gesteld worden bij het vervoeren van lading, zijn: Een personenauto samen met aanhangwagen mag max. 2.55 meter breed zijn, inclusief lading. Voor het rijden op een onverharde weg geldt dat dit maximaal 2,20 meter mag zijn.
De lading mag nooit meer dan 20 cm aan de zijkanten van een auto of aanhangwagen uitsteken tot een maximum van 2.55 meter.
Bij meer dan 10 cm (in de breedte) uitsteken, moet de lading worden gemarkeerd.
© Rijschool Alex
124
De lading mag nooit aan de voorzijde van het voertuig uitsteken, dat wil zeggen uitsteken voorbij de plaats waar de aanhangwagen is aangekoppeld.
Aan de achterkant mag de lading niet meer dan 1 meter uitsteken.
Uitzonderingen hierop zijn lange ondeelbare lading en brede ondeelbare lading. Deze mag aan de voorzijde max. 3.50 meter uitsteken voor het hart van het stuurwiel. Aan de achterzijde mag deze lading 5 meter uitsteken gerekend vanaf de achterste as van de auto of aanhangwagen. Brede ondeelbare lading die vervoerd wordt op een aanhangwagen mag maximaal 3 meter breed zijn. Omschrijving
Maximale lengte
Personenauto
12 meter
© Rijschool Alex
125
Aanhangwagen (zonder uitstekende lading)
12 meter
Middenas aanhangwagen met een totale maximum massa van 750 8 meter kg Auto met aanhanger
18 meter
De maximale lengte van een aanhangwagen zonder uitstekende lading bedraagt 12 meter. De maximale lengte van een zogenaamde middenas aanhangwagen bedraagt 8 meter met een maximale massa van 750 kg. De maximale lengte van een auto bedraagt 12 meter Ondeelbare lading
Als ondeelbare lading voor het voertuig uitsteekt of meer dan 1 meter aan de achterzijde uitsteekt, moet het markeringsbord worden aangebracht. Bij nacht moet het markeringsbord aan de voorzijde van een wit licht en aan de achterzijde van een rood licht zijn voorzien. Let op: het is niet toegestaan om ter vervanging van het markeringsbord een rode lap te voeren. Algemeen Periodieke Keuring (APK) De Algemene Periodieke Keuring (APK) is een in Europa wettelijk verplichte keuring ter bevordering van de verkeersveiligheid en ter bescherming van het milieu. In Nederland staat de keuringsplicht beschreven in de Wegenverkeerswet 1994 en daarvan afgeleide regelingen. De frequentie van de APK is voor personenauto's die op benzine rijden omlaag gegaan. Dit is één maal in vier jaar, dan wordt het twee maal per twee jaar en na acht jaar jaarlijks, dus 4-2-2-1-1. De nieuwe regeling is ingegaan op 1 januari 2008 en geldt voor auto's vanaf bouwjaar 2005. Voor auto's die op diesel of LPG rijden blijft, vanwege de verkeersveiligheid en het milieu, de oude frequentie gehandhaafd, dus 3-1-1. © Rijschool Alex
126
Per 1 januari 2008 is de APK voor oldtimers (auto's van voor 1960) afgeschaft en tegelijkertijd is de APK-frequentie voor auto's ouder dan 30 jaar tweejaarlijks geworden. De RDW stuurt autobezitters een herinnering voor de APK. Je blijft echter zelf verantwoordelijk voor het ook echt laten keuren van de wagen. Zware bedrijfsauto�s, aanhangwagens en sommige speciale voertuigen moeten elk jaar worden gekeurd van het moment dat ze op de weg worden toegelaten. Ondanks de keuring is het verstandig de auto regelmatig te laten controleren en goed te onderhouden zodat het rijden in de auto veilig is. ABS Het antiblokkeersysteem (meestal afgekort tot ABS) voorkomt dat de wielen van een auto blokkeren wanneer er geremd wordt. Blokkeren kan optreden bij krachtig remmen of bij remmen op een glad wegdek. In tegenstelling tot wat veel mensen denken zorgt ABS niet per definitie voor een kortere remweg. Bestuurders die zonder ABS op een vlakke ondergrond goed tegen blokkeren aan kunnen remmen zullen een kortere remweg bereiken. Echter, zodra de wielen onder deze omstandigheden volledig blokkeren is het ABS systeem weer in het voordeel: een nog net rollende band levert meer wrijving op dan een geblokkeerde glijdende band. Ook in situaties waarin er op een losse ondergrond (zoals grind) geremd wordt, zal zonder ABS een kortere remweg bereikt worden. ABS heeft als voordeel dat de auto makkelijker onder controle gehouden kan worden als er een noodstop gemaakt moet worden. Sturen tijdens een noodstop blijft mogelijk. Controle onder de motorkap • •
•
•
Olie controleren en zonodig bijvullen. Rem- en koelvloeistof controleren. Je kunt nagaan of het vloeistofniveau voldoende is. Denk eraan: verwijder nooit het deksel van het koelvloeistofreservoir bij een warme motor. Ruitensproeiervloeistof controleren. In de zomer gaat het met name om het verwijderen van insectenresten van de voorruit, terwijl in de winter strooizout en vuil het zicht kunnen beperken. Gebruik nooit alleen water als ruitensproeiervloeistof, maar een speciale ruitensproeiervloeistof. Deze werkt niet alleen beter, maar voorkomt tevens dat de leidingen en sproeikoppen bevriezen. Accu controleren.
Raadpleeg eerst het bij de auto behorende serviceboekje! Band verwisselen Voorts is het van belang dat je zelf een band kunt verwisselen. Oefen dit enkele malen onder 'normale' omstandigheden, zodat je niet voor verrassingen komt te staan als je in het halfduister en bij slecht weer voor het eerst een band moet verwisselen.
© Rijschool Alex
127
Autogordels Bestuurders en passagiers moeten altijd gebruik maken van autogordels. In auto's die op alle plaatsen gordels hebben mogen niet meer passagiers worden vervoerd dan er gordels zijn. Dus bij 2 gordels op de achterbank mogen er geen 3 inzittenden achterin worden vervoerd. Als je een gordel draagt moet deze natuurlijk wel goed zitten. Het blijkt dat nogal wat mensen de gordel niet goed dragen. Hoe moet de gordel zitten? • • •
Draag een gordel zodat deze het bekken en over het borstbeen, de ribben en het sleutelbeen omsluit. Dus niet over de buik of de arm. De gordel moet niet gedraaid zitten. Is een gordel gedraaid dan kan hij tijdens een aanrijding in het vlees snijden. Een gordel moet altijd zo strak mogelijk zitten. Met speling is de gordel minder effectief. Dus draag er liever geen dikke jas onder.
De regeling die geldt voor inzittenden die jonger zijn dan 18 jaar. Lengte
Waar in de Kinderbeveiligingsmiddel auto
Zowel Groter dan voorin als 1.35 meter achterin
Kinderen die groter zijn dan 1.35 meter moeten een autogordel gebruiken. Als de gordel over hals en buik loopt in plaats van over schouder en heup, gebruik dan ook en goedgekeurde zittingverhoger.
Kleiner dan 1.35 meter
Kinderen die kleiner zijn dan 1.35 meter moeten een goedgekeurd autostoeltje gebruiken. Een autostoeltje kan zijn een babystoeltje, kinderautostoeltje of een zittingverhoger.
Zowel voorin als achterin
Autostoeltje Alle autostoeltjes mogen voorin geplaatst worden. Het enige dat niet mag is een kind vervoeren in een autostoeltje dat tegen de rijrichting is geplaatst als daar een airbag voor zit die niet is uitgeschakeld. Babyautostoel Het babyautostoeltje wordt tegen de rijrichting in geplaatst. Babyautostoeltjes worden niet voorin geplaatst, tenzij men de airbag vooraf uitgeschakeld heeft. Het stoeltje wordt met de driepuntsgordel van de auto vastgezet.
© Rijschool Alex
128
Kinderautostoel Het kinderautostoeltje is bedoeld voor kinderen die al zelfstandig kunnen zitten. Het kind wordt met de vijfpuntsgordel van het autostoeltje vastgemaakt. Autostoeltjes worden met de rijrichting mee geplaatst. Zittingverhoger Het kind zit op de zittingverhoger en wordt vastgemaakt met de autogordel. De zittingverhoger zorgt ervoor dat het diagonale deel van de autogordel niet langs de hals, maar over de schouder van het kind loopt en de heupgordel over de heupen en niet over de buik loopt. Dit laatste kan voor ernstig inwendig letsel zorgen. Er zijn geen autostoeltjes of zittingverhogers goedgekeurd voor kinderen boven de 36 kg. Deze kinderen gebruiken alleen de autogordel. Als bij deze kinderen de gordel over de hals loopt in plaats van over de schouder, is het verstandig om een zittingverhoger te gebruiken. Een andere mogelijkheid voor deze kinderen is om een aparte gordelgeleider (gordelclip/gordelklem) te gebruiken. Uit veiligheidsoogpunt is deze optie zeker niet de eerste keuze! Een kinderautostoeltje wordt met de autogordel of met een ISOFIX bevestiging vastgezet. Keurmerk Een kinderzitje moet goedgekeurd zijn volgens de Europese veiligheidseisen: ECE 44/03 of 44/04. Alleen deze kinderzitjes mogen gebruikt worden. Ze zijn voorzien van een keuringslabel of -sticker. Daarop staat in een rondje de letter E plus een getal. Verder naar onderen staat het goedkeuringsnummer. Dit nummer moet beginnen met 03 of 04. Ook wordt het gewicht vermeld van de kinderen waarvoor het geschikt is. Gordels en kinderzitjes goed gebruiken Het is verplicht om de autogordels en kinderzitjes te gebruiken op de door de fabrikant voorgeschreven manier. Zo zijn ze ook getest. Het is bijvoorbeeld niet langer toegestaan het diagonale deel van de gordel achter de rug langs of onder de arm door te dragen. De gordel is niet ontworpen om zo te worden gebruikt en werkt dan ook niet goed. Ook voor zwangere vrouwen en hun ongeboren kind is het veel veiliger de gordel op de juiste manier te dragen: het heupgedeelte onder de buik, zo laag mogelijk over het bekken en het diagonale deel over de borst, boven de buik. Bijzonderheden en (tijdelijke) uitzonderingen Te weinig gordels (tijdelijke uitzondering) Als er meer passagiers zijn dan gordels, mogen kinderen die groter dan 1,35 meter en volwassenen los op de achterbank zitten, zolang de aanwezige gordels door andere passagiers worden gebruikt. Dit geldt tot 1 mei 2008. Daarna mogen er niet meer personen worden vervoerd dan er gordels zijn.
© Rijschool Alex
129
Te weinig plaats Als op de achterbank al twee kinderzitjes in gebruik zijn, is er vaak geen plaats meer voor een derde. In zo’n geval mag een kind vanaf 3 jaar op de overgebleven zitplaats de gordel gebruiken. Geen gordels achterin Kinderen jonger dan 3 jaar mogen niet op de achterbank vervoerd worden als daar geen gordels aanwezig zijn. De gordels zijn immers nodig om het autostoeltje vast te maken. Kinderen vanaf 3 jaar en volwassenen mogen in dat geval los op de achterbank zitten. Geen gordels voorin én achterin Als voorin de auto ook geen gordels aanwezig zijn, mogen kinderen tot 3 jaar helemaal niet worden meegenomen. Kinderen van 3 jaar en ouder mogen in een auto zonder gordels niet voorin zitten als ze kleiner zijn dan 1,35 meter. Vervoer van “andere” kinderen Als men andere dan eigen kinderen meeneemt, bijvoorbeeld vanwege sportactiviteiten of kinderfeestjes, mogen kinderen vanaf 3 jaar achterin alleen in de gordel vervoerd worden. Dit geldt niet voor langere tochten zoals vakantiereisjes. Passagiers vervoeren op echte zitplaats Je mag passagiers in de auto alleen vervoeren op een echte zitplaats, die gemaakt is voor het gebruik door volwassenen tijdens het rijden. Passagiers mogen dus niet zitten op een geïmproviseerde zitplaats of een zitplaats voor gebruik bij stilstand, zoals een zitbank in een camper. Er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld het vervoer van kinderen tot 1,35 meter op een standaard of achteraf ingebouwd bankje in een stationwagen en passagiers die gebruikmaken van een rolstoel. Let op: Houd er bij het vervoeren van passagiers rekening mee dat je als bestuurder niet door de passagiers wordt afgeleid. Rijvaardigheidsbeïnvloedende middelen Het ademalcoholgehalte (AAG) mag niet hoger zijn dan 220 microgram per liter uitgeademde lucht. Het bloedalcoholgehalte (BAG) mag niet hoger zijn dan een halve milligram alcohol per milliliter bloed. We zeggen: 0,5 promille. Als je binnen één uur twee standaardglazen van een alcoholische drank gebruikt, is dit maximum al bereikt! Het gebruik van drugs is in toenemende mate een probleem. Vooral in combinatie met het gebruik van alcohol is het effect zeer nadelig op de rijvaardigheid.
© Rijschool Alex
130
Effecten van alcohol en drugs: • • • • •
Je verliest je gevoel voor evenwicht of je voelt je duizelig. Je kunt je armen en benen niet meer zo goed sturen. Je waarneming vermindert; de zogenoemde tunnelvisie verkleint het gezichtsveld. Je reactievermogen vermindert. Je gaat jezelf overschatten en roekeloos rijden.
0,5 promille is toegestaan. Helemaal niet drinken als je nog moet rijden, is uiteraard het verstandigste. Voor automobilisten met een zogeheten beginnerrijbewijs is maar 0,2 promille toegestaan! Wanneer een agent een bestuurder verdenkt van het gebruik van alcohol mag de agent een rijverbod opleggen van maximaal 24 uur. Dit rijverbod houdt in dat je geen enkel voertuig mag besturen, dus ook geen fiets. Bij herhaalde overschrijding van het rijden onder invloed wordt het rijbewijs ingetrokken.
© Rijschool Alex
131
Alcoholcontrole Net als alcohol hebben ook drugs een nadelige invloed op je rijvaardigheid (om over een combinatie van alcohol en drugs maar te zwijgen). Wanneer je wordt aangehouden en er een vermoeden bestaat dat je drugs hebt gebruikt, kan er een onderzoek volgen waaruit blijkt of je wel of geen drugs hebt gebruikt. Medicijnen Het is verboden om een voertuig te besturen terwijl je onder invloed verkeert van een stof die de rijvaardigheid vermindert. Veel geneesmiddelen hebben een negatieve invloed op de rijvaardigheid en bestuurders mogen bij gebruik van deze geneesmiddelen dan ook geen voertuig besturen. De door een huisarts of specialist medicijnen die de rijvaardigheid beïnvloeden worden meestal voorzien van een gele of een rode sticker die met een tekst op de gevaren wijst. Het komt ook voor dat er op het etiket naar de bijsluiter wordt verwezen. Een rode sticker betekent dat je bij gebruik van het medicijn absoluut geen voertuig mag besturen. Gele stickers kunnen verschillende teksten bevatten. Ook de bij de apotheek vrij verkrijgbare medicijnen kunnen de rijvaardigheid negatief beïnvloeden. Het negatieve effect van geneesmiddelen op de rijvaardigheid is te vergelijken met het effect van alcohol.
2 verschillende stickers
© Rijschool Alex
132
Vermoeidheid We wijzen er tot slot op dat ook vermoeidheid een zeer nadelige invloed op de rijvaardigheid kan hebben. Als je vermoeid bent, moet je rijden vermijden. Wanneer je vermoeid bent moet je rekening houden met een vermindering van het waarnemingsvermogen. 15% van de verkeersongevallen is het gevolg van vermoeidheid. Zithouding Voor de veiligheid is een goede zithouding en juiste afstelling van de spiegels van groot belang. Instellen autostoel • • • • •
Stel de afstand zodanig af, dat de benen in lichtgebogen houding de pedalen kunnen bedienen. Stel de rugleuning zodanig af, dat de polsen op de bovenkant van het stuur kunnen rusten. Plaats je handen afhankelijk van het type stuur in de tien voor twee stand of de kwart voor drie stand. Houd de armen iets gebogen, de handen aan de buitenkant van het stuurwiel en de duimen op het stuur. Zorg dat de bovenkant van de hoofdsteunen gelijk is met de bovenkant van het hoofd. Zorg er tevens voor dat de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun tussen 0 en 4 cm is.
Instellen spiegels • •
Stel de binnenspiegel zodanig af, dat je via de spiegel de gehele achterruit kunt zien. Stel de buitenspiegels zodanig af dat je zo veel mogelijk van de weg links en rechts naast en achter de auto kunt zien. De horizon moet je op driekwart van de spiegel kunnen zien. Op deze wijze kun je de dode hoeken zo klein mogelijk maken.
© Rijschool Alex
133
Blinde hoeken Een goed uitzicht krijg je door • • • • • • •
Een goede zithouding. Goed afgestelde spiegels. Schone ruiten en spiegels. Goede verlichting. Bagage die het uitzicht kan belemmeren te verplaatsen. Versiersels op de ruiten weg te laten. Een juiste plaatsing van medepassagiers.
Het rijbewijs Een bestuurder van een motorrijtuig op de weg moet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe het motorrijtuig behoort. Een personenauto hoort tot categorie B en een motorfiets tot categorie A en een bromfiets tot de categorie AM. Als je voor het rijbewijs geslaagd bent, krijg je voor de duur van vijf jaar een zogeheten beginnerrijbewijs. Op de site van het ministerie van Verkeer en Waterstaat vind je alle informatie erover. Wanneer je aangehouden wordt moet je je originele rijbewijs kunnen tonen. Het tonen van een kopie is niet toegestaan. Dit geldt ook voor de delen I en II van het kentekenbewijs.
© Rijschool Alex
134
Geldigheidsduur rijbewijs De geldigheidsduur van een rijbewijs is tien jaar en het kan daarna steeds met tien jaar worden verlengd totdat de aanvrager de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. Daarna volgt een gewijzigde regeling. Rijbewijs beginnende bestuurder Voor beginnende bestuurders is het zogenoemde 'beginnerrijbewijs' in het leven geroepen. Wat moet onder een beginnende bestuurder worden verstaan? Een bestuurder van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs vereist is, gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven. Het gaat om zowel het Nederlandse als een buitenlands rijbewijs! De minister kan maatregelen nemen bij het herhaaldelijk maken van ernstige verkeersfouten. Hierbij moet worden gedacht aan: • • • • •
•
Het algemene veiligheidsartikel. Dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld. Onvoldoende afstand houden. Denk bijvoorbeeld aan bumperkleven bij snelheden van meer dan 80 kilometer per uur. Overtreden van artikelen die betrekking hebben op te hard rijden. Rijden onder invloed. Een bestuurder met een beginnerrijbewijs mag maar een alcoholpromillage in het bloed hebben van 0,2. Dit bereik je al na het drinken van één alcoholische consumptie. Overtreding waarbij letsel of schade is ontstaan. Als een beginnende bestuurder drie keer voor een van de bovenstaande punten strafrechtelijk is veroordeeld kan de Minister een nader onderzoek opleggen.
Jonge, beginnende bestuurders zijn vaker bij een ongeval betrokken dan ervaren bestuurders. Jonge, beginnende bestuurders hebben de neiging hun eigen vaardigheden te overschatten en verkeersrisico's te onderschatten. Verlies rijbewijs Wanneer je rijbewijs wordt gestolen of je je rijbewijs kwijtraakt, moet je hiervan aangifte doen bij de politie. Je kunt daarna een nieuw rijbewijs aanvragen op het gemeentehuis. Het theoriecertificaat Voordat je het praktijkexamen mag afleggen voor één van de rijbewijscategorieën A, B, C of D moet je eerst in het bezit zijn van een theoriecertificaat. Een theoriecertificaat krijg je als je het theorie-examen bij het CBR met een voldoende resultaat hebt afgelegd. Het theoriecertificaat blijft na de datum van afgifte 1 jaar geldig. Is het theoriecertificaat behaald op 1 januari 2009, dan mag er tot en met 31 december 2009 praktijkexamen worden gedaan. Op 1 januari 2010 is het theoriecertificaat verlopen. Je wordt niet meer toegelaten tot het praktijkexamen indien het theoriecertificaat niet meer geldig is. Het theorie-examen voor de categorie B bestaat uit 65 vragen. Deze vragen zijn een combinatie van open vragen, ja/nee-vragen en meerkeuzevragen met drie © Rijschool Alex
135
antwoordmogelijkheden. De vragen in dit TrafficTrainer programma worden op dezelfde wijze gesteld. Je komt dus goed voorbereid op het examen. De eerste 30 vragen gaan over verkeersregels. Vervolgens krijg je 10 vragen met betrekking tot verkeersinzicht. Daarna krijg je nog 25 vragen over gevaarherkenning. Van de eerste 40 vragen mag je er maximaal 5 fout beantwoorden en van de laatste 25 vragen maximaal 13. Kentekenbewijs Het kentekenbewijs bij de auto wordt afgegeven door de Dienst Wegverkeer (RDW). Het kentekenbewijs bestaat uit de volgende delen: Deel 1A: Voertuigbewijs Op het voertuigbewijs staan de technische gegevens van het voertuig vermeld, zoals kentekennummer, merk, type, chassis en massa. Het voertuigbewijs behoort bij het voertuig en is de gehele levensduur van de auto geldig. Deel 1B: Tenaamstellingsbewijs Op het tenaamstellingsbewijs staan de gegevens van de eigenaar van het voertuig vermeld, zoals naam, adres, woonplaats en geboortedatum. Het tenaamstellingsbewijs is geldig van het moment dat je de auto koopt tot het moment dat je de auto verkoopt. Deel 2: Overschrijvingsbewijs Het overschrijvingsbewijs, ook wel eigendomsbewijs genoemd, heb je nodig om bij verkoop van de auto het kenteken over te kunnen laten schrijven op naam van de nieuwe eigenaar. Je auto moet verder voorzien zijn van goed leesbare kentekenplaten aan de vooren achterzijde van de auto. Op de kentekenplaten mag niets aangebracht worden wat de leesbaarheid van de kentekenplaten bemoeilijkt. Ook het aanbrengen van valse kentekenplaten is niet toegestaan. Wanneer je gaat rijden moet je het originele kentekenbewijs bij je hebben. Een kopie is (net als bij het rijbewijs) niet toegestaan. Motorrijtuigenbelasting Als eigenaar van een auto ben je verplicht motorrijtuigenbelasting te betalen. Verzekering Wanneer je met je auto de weg op gaat, moet deze minimaal verzekerd zijn tegen wettelijke aansprakelijkheid (WA-verzekering). Deze verzekering vergoedt de schade aan derden waarvoor jij aansprakelijk bent. Zorg ervoor dat je WA-verzekering niet verlopen is wanneer je aan het verkeer deelneemt. Eisen aan het voertuig 1. Eisen aan de verlichting: © Rijschool Alex
136
• • • • • •
•
2 of 4 witte of gele koplichten. 2 witte of gele stadslichten. 2 werkende achterlichten. 2 rode stoplichten (remlichten). kentekenverlichting achter. 2 richtingaanwijzers met voor wit of oranje knipperlicht en achter een rood of oranje knipperlicht. Wanneer de richtingaanwijzer sneller knippert wordt dit vaak veroorzaakt door een defecte lamp. je mag voor en/of achter achteruitrijdlichten of mistlichten hebben, dit is echter niet verplicht.
2. Eisen met betrekking tot waarneming en zicht: • • • • •
linker buitenspiegel en binnenspiegel. als geen zicht is via de achterruit of als het zicht is belemmerd, bijvoorbeeld door een aanhanger (caravan) dan is ook een rechter buitenspiegel verplicht. ruitensproeier en ruitenwissers. claxon (hoorn, toeter) met ééntonig signaal. gevarendriehoek en/of alarmlichten; een gevarendriehoek is niet verplicht indien men over alarmlichten beschikt.
3. Overige eisen: • • • • • • • • • • • •
deugdelijke stuurinrichting. drie deugdelijke remmen. goed werkende vering. goede banden. gasdichte uitlaat die geen onnodig lawaai maakt. achteruitrijdversnelling. verlichte snelheidsmeter en kilometerteller. kentekenplaten voor en achter. autogordels voor en achter. breedte maximaal 255 cm. hoogte maximaal 4 meter. lengte maximaal 12 meter.
Lengte van een vrachtauto Bij het inhalen van een ander voertuig is het van belang te weten of je te maken hebt met een enkel voertuig of met een combinatie van een trekkend voertuig met een aanhangwagen. Om dit duidelijk te maken moeten alle aanhangwagens en opleggers aan de achterzijde voorzien zijn van twee driehoekige rode reflectoren. Deze reflectoren worden lengtedriehoeken genoemd.
© Rijschool Alex
137
Lengtedriehoeken De lengte die een vrachtauto mag hebben is 12 meter. Een trekker met oplegger mag 16,50 meter lang zijn en een vrachtauto met aanhangwagen 18,75 meter. Zeker bij het inhalen, op wegen anders dan autosnelwegen, is het belangrijk hier rekening mee te houden. Vrachtauto's, aanhangwagens en opleggers die een toegestane massa hebben van meer dan 3.500 kg moeten aan de achterzijde voorzien zijn van een speciale markering. Vrachtauto's hebben een rechthoekig geel bord met schuine rode strepen en opleggers en aanhangwagens een rechthoekig geel bord met een rode rand. Aan deze markering is te zien of het een enkele vrachtauto is of een combinatie van een vrachtauto met aanhangwagen of trekker met oplegger. Markering die aangebracht wordt op de achterkant van een vrachtauto. Markering die aangebracht wordt op de achterkant van aanhangwagens en opleggers.
Dode hoek De bestuurder van een vrachtauto - en in iets mindere mate die van een bus - heeft te maken met zogenaamde ‘dode hoeken’ die zijn zicht op de wegomgeving direct voor, langs en achter het voertuig beperken. De dode hoek vóór wordt hoofdzakelijk bepaald door de lengte van de neus van de vrachtauto of bus. Achter is de dode hoek van een langgerekte vorm waarin zich meerdere voertuigen kunnen bevinden. De dode hoek rechts is groot en moeilijk op te heffen door de bestuurder. Aan de linkerzijde van de vrachtauto heeft de chauffeur een beter uitzicht. Naast de dode hoeken wordt het zicht van de chauffeur nog extra beperkt door de meestal grote spiegels en de vaak brede raamstijlen. Deze vormen de zogenaamde ‘blinde sector’.
© Rijschool Alex
138
Als je weet waar de dode hoeken zich bevinden kun je er zo veel mogelijk van vandaan blijven. Als je bij het rijden achter zware voertuigen een veilige volgafstand aanhoudt, heeft de chauffeur je bij een inhaalmanoeuvre ook tijdig in beeld. Houd er bij het invoegen op een autosnelweg of daar waar meerdere rijbanen samenkomen rekening mee, dat een vrachtautoof busbestuurder die zich links van de blokmarkering bevindt, een bestuurder rechts van hem pas laat zal opmerken. Ook een personenauto heeft dode hoeken. Deze zijn echter stukken kleiner in vergelijking met die bij een vrachtauto. Houd wel rekening met deze dode hoeken, die zich zowel voor, achter als naast de auto bevinden. Veiligheidshamer De veiligheidshamer dient bij voorkeur tussen de voorstoelen op de middenconsole te worden bevestigd, zodat in geval van nood de hamer direct binnen handbereik is van alle inzittenden. Twee veiligheidshamers is nog beter. Een veiligheidshamer voor de inzittende(n) voor in de auto en een veiligheidshamer voor de inzittende(n) achter in de auto.
© Rijschool Alex
139
Omdat de voorruit van de auto altijd veiligheidsglas is en daardoor niet te verbrijzelen is, moet je in geval van nood de auto door de zijruit verlaten. Verbrijzel met de veiligheidshamer het glas van de zijruit in een bovenhoek en duw vervolgens het glas eruit. Autogordelmes Een goede veiligheidshamer is tevens voorzien van een autogordelmes. Hiermee kun je de gordel doorsnijden wanneer je deze niet op een andere manier los krijgt. Auto te water Wanneer je onverhoopt met je auto te water raakt is het belangrijk snel te handelen. In de paniek die dan ontstaat is dit niet makkelijk. Er zijn stickers in omloop waarop beschreven staat wat te doen in zo'n situatie. Hieronder staat beschreven wat te doen. Stap 1: Verlichting aan Zorg er direct voor dat je verlichting voert. Hierdoor blijft de auto vindbaar voor omstanders of hulpverleners. Schakel het contact niet uit. Houd er tevens rekening mee dat ramen en deuren als gevolg van kortsluiting wellicht niet meer open gaan. Stap 2: Gordels los Maak de gordels onmiddellijk los. Wanneer dit niet op de normale manier lukt, maak dan gebruik van het autogordelmes dat deel uitmaakt van de veiligheidshamer. Zorg ervoor dat de veiligheidshamer altijd binnen handbereik bevestigd is en niet los rondslingert door de auto. Stap 3: Open het zijraam Open het zijraam. Wanneer dit niet op de normale manier lukt, gebruik dan de veiligheidshamer. Hiermee sla je een bovenhoek van het zijraam in en vervolgens duw je het © Rijschool Alex
140
verbrijzelde glas eruit. Probeer niet de voorruit in te slaan. Deze ruit is van gelaagd glas en zal niet verbrijzelen. Stap 4: Verlaat de auto Verlaat de auto ruggelings door het raam. Houd hierbij je gezicht naar het dak gericht.
© Rijschool Alex
141
Hoofdstuk 12: Het nieuwe rijden Waarop richt zich Het Nieuwe Rijden Met de term 'Het Nieuwe Rijden' richt men zich op plezierig, comfortabel, veilig en milieubewust autorijden. 'Het Nieuwe Rijden' richt zich op 4 elementen: • • • •
Rijstijl. Bandenspanning. Brandstofbesparende accessoires. Aankoopgedrag.
In de volgende schermen doorlopen we de belangrijkste kenmerken van 'Het Nieuwe Rijden'. Bandenspanning We besteden in deze paragraaf aandacht aan de bandenspanning. Een juiste bandenspanning draagt bij tot: • • •
Brandstofbesparing. Veiligheid door een goede wegligging en verhoging van het rijcomfort. Beperking van slijtage.
De bandenspanning controleer je: • •
Eenmaal per maand. De spanning wordt in 'bar' aangegeven en is te vinden in het instructieboekje en/of in de deurstijl van de auto. bij koude banden (na een rit van circa 3 km moet je ongeveer 15 minuten wachten met te controleren).
Slijtage van de banden Het profiel van de band moet minimaal 1,6 mm. diepte bezitten. Een slijtage-indicator bestaat uit rubberstrookjes die in de groeven van het loopvlak zijn aangebracht. Zodra deze rubberen indicatoren gelijk vallen met het loopvlak is de band versleten. Het is verstandig om reeds bij 2.0 mm profieldiepte de banden te verwisselen.
© Rijschool Alex
142
Slijtage-indicatoren Accessoires en belading Accessoires/belading
Snelheid
Toename verbruik
Skibox, fiets, lastdrager
100 km/uur
30%
Geopend schuifdak; 2 half geopende portierramen 100 km/uur
6 tot 10%
Belading per100kg extra
1 liter per 100 km
100 km/uur
Achterruitverwarming
3 - 5%
Airco op half vermogen
10%
Ventilator,verlichting en radio
2%
Proef Start de auto en laat deze stationair draaien. Zet nu de achterruitverwarming en de airco aan. Wat hoor je? Antwoord: de motor gaat stationair harder draaien als er hulpapparatuur wordt ingeschakeld, dus meer verbruik.
© Rijschool Alex
143
Lastdrager Boordcomputer De belangrijkste hulpmiddelen om energiezuinig te rijden zijn de boordcomputer en de cruise control. Op de boordcomputer kun je je rijstijl aanpassen aan een zuinig verbruik. De cruise control helpt om met een constante snelheid te rijden. Dit bevordert eveneens een lager brandstofverbruik. Let er bij gebruik van de cruise control op dat je toch alert blijft op het overige verkeer. Wanneer je je door het gemak van cruise control af laat leiden zou dit tot gevaarlijke situaties kunnen leiden.
Boordcomputer Energielabel Het brandstofverbruik kan per auto, ook in een zelfde categorie, behoorlijk verschil maken. Sinds de invoering van een energielabel in januari 2001 kun je bij de keuze van een nieuwe auto rekening houden met het brandstofverbruik en de kooldioxyde-uitstoot.
© Rijschool Alex
144
Energielabel Starten In een moderne auto mag bij het starten het gaspedaal niet worden aangeraakt. Het motormanagement regelt de processen onder de motorkap. Ook bij een koude start is het niet nodig om de auto warm te laten draaien. Dit is slecht voor je portemonnee én voor het milieu. Rustig starten is belangrijk: draai de contactsleutel om en wacht heel even. Doortastend gas geven hoort vervolgens bij de rijstijl van Het Nieuwe Rijden. Doortastend gasgeven wil zeggen dat je zodanig gas geeft dat je vlot op het gewenst toerental komt. Schakelen Vuistregel: schakel bij lage toerentallen, dat betekent concreet: • •
Bij benzinemotoren moet je schakelen bij ongeveer 2.500 toeren. Bij dieselmotoren moet je schakelen bij ongeveer 2.000 toeren.
Probeer zo snel mogelijk door te schakelen naar je hoogste versnelling. Remmen Minder remmen betekent minder brandstof gebruiken. Maak bij remmen gebruik van het zogenaamd zelfrollend vermogen. Remmen dient te geschieden zonder terug te schakelen. Dit is goed voor: • •
Het milieu. De veiligheid (2 handen aan het stuur houden).
Bij tussenstops langer dan 60 seconden zet je de motor af. Uitschakelen van de motor bij langere stops zou de individuele automobilist per jaar € 250,00 kunnen besparen. Toch wel de moeite waard! © Rijschool Alex
145
Brandstofverbruik Verkeer is een van de veroorzakers van milieuvervuiling. Door 'zuiniger' te rijden wordt de uitstoot van schadelijke gassen teruggedrongen. Je kunt 'zuiniger' rijden door: • • • • • • •
Na het starten rustig weg te rijden. Na het starten direct weg te rijden. De motor af te zetten bij een tussenstop die langer duurt dan 60 seconden. Veelvuldig schakelen en remmen te voorkomen. Niet te snel te rijden. Te zorgen voor een juiste bandenspanning. De auto goed te onderhouden.
Door je auto regelmatig te onderhouden kun je de uitstoot van schadelijke stoffen beperken. Zeker wanneer het brandstofverbruik van de motor toeneemt, de motor onregelmatig loopt of er donkere walmen uit de uitlaat komen, is het de hoogste tijd voor een onderhoudsbeurt. Ook dien je geluidshinder zo veel mogelijk te voorkomen. Dit betekent dat je: • • • •
Het rijden met hoge toerentallen moet voorkomen. Niet te fel moet accelereren. Niet met een kapotte geluidsdemper moet rijden. De luchttoevoeren en uitlaat niet moet veranderen.
Katalysator Door de invoering van loodvrije benzine is de vervuiling van het milieu door lood al voor een groot gedeelte verdwenen. Met de drieweg katalysator wordt ook de uitstoot van andere schadelijke stoffen grotendeels voorkomen. Ben je er wel van bewust dat een katalysator optimaal werkt wanneer de motor op temperatuur is (na 10 - 15 minuten rijden). Bij een koude motor beperkt een katalysator de uitstoot van schadelijke stoffen maar voor een klein gedeelte. Naast een katalysator kun je zelf op een eenvoudige wijze ervoor zorgen dat de uitstoot van schadelijke stoffen wordt beperkt. • • • • • •
Gebruik niet voor alles en nog wat de auto. Korte ritten kunnen prima met de fiets. Gebruik (in een drukke stad) alternatief vervoer (trein of bus) als dat verstandiger is. Bereid je rit voor en rijd niet onnodig om. Wen je een rijstijl aan die overzicht over de verkeerssituatie geeft. Houd overzicht door aandacht voor stopzicht, rijzicht, oprijzicht en inhaalzicht.
Rijstijl Het Nieuwe Rijden staat een rijstijl voor waarbij: •
De bestuurder kan anticiperen en dus tijdig inspeelt op het gedrag dat hij van andere weggebruikers verwacht.
© Rijschool Alex
146
•
• •
De bestuurder defensief rijgedrag vertoont. Om een defensieve rijstijl te ontwikkelen creëer je een virtueel ruimtekussen rond het voertuig en houd je voldoende volgafstand. De bestuurder aangepast en besluitvaardig rijdt. De bestuurder er een juiste verkeersmentaliteit op nahoudt en zijn verantwoordelijkheid kent.
Bij defensief rijden gaat het er vooral om dat je reageert op de aanwezigheid van andere weggebruikers en hun gedrag. Hierbij reageer je ook op gedrag van anderen dat je niet direct verwacht. Je hebt hierbij respect voor anderen en bent je bewust van je eigen verantwoordelijkheid in het verkeer. Het is belangrijk dat de veiligheid voor jezelf en anderen hierbij centraal staat. Je moet ervoor zorgen dat andere weggebruikers niet worden verrast door jouw rijgedrag. Probeer gevaarlijke situaties te voorkomen of op te heffen door tijdig af te remmen, uit te wijken of te stoppen. Defensief rijgedrag is derhalve niet onnodig langzaam gaan rijden. Onnodig langzaam rijden is zelfs ongewenst omdat andere weggebruikers dit niet direct verwachten, waardoor zelfs gevaarlijke situaties zouden kunnen ontstaan. Ruimtekussen Vorm op een drukke weg een virtueel ruimtekussen rond je motor.
© Rijschool Alex
147
Hoofdstuk 13: Gevaarherkenning Gevaarherkenning Op het CBR-examen krijg je vanaf 1 maart 2009 25 vragen over gevaarherkenning te beantwoorden. Hier zie je een voorbeeld van zo'n vraag. De vraag luidt telkens: Wat doe je: remmen, gas los of niets? Hier zie je een voorbeeld van zo'n vraag. De vraag luidt telkens: Wat doe je: remmen, gas los of niets?
Hoe moet je zo'n situatie oplossen? We nemen dit stap voor stap met je door. Iedereen die aan het verkeer deelneemt voert een verkeerstaak uit. De automobilist ziet hier een mogelijk gevaar en moet daar rekening mee houden (anticiperen). We noemen dat gevaarherkenning. De automobilist rijdt hier 30 km/uur en het regent. De voetganger loopt diep verscholen onder zijn paraplu en wil snel oversteken. Hij loopt misschien wel zo voor de auto langs de rijbaan op. 'Laat ik maar vast gas loslatern', beslist de automobilist. Deze herkent het gevaar en anticipeert erop, door daadwerkelijk het gas los te laten, zodat hij of zij tijdig tot stilstand kan komen wanneer dit nodig is. Taakprocessen Het gaat er kort gezegd om de verkeerstaak veilig uit te voeren. Daarvoor hebben de verkeersdeelnemers steeds wisselende verkeersopgaven op te lossen. Een voorbeeld van een verkeersopgave is: Je rijdt op een voorrangskruispunt af en je wilt rechtdoor rijden. Er komt een brommer van rechts. Wat doe je nu?
© Rijschool Alex
148
Om een situatie veilig te kunnen oplossen moet je 5 stappen doorlopen. 1. Waarnemen Jij rijdt in de auto en de brommer komt van rechts. Door 'oogcontact' weet je dat de bromfietser je gezien heeft. Er staan borden en er staan haaientanden op het wegdek. De auto geeft aan rechtdoor te willen en moet volgens de borden en de haaientanden voorrang krijgen van de bromfietser. 2. Voorspellen De bromfietser zal stoppen en jou voorrang verlenen. 3. Evalueren Aan het gedrag van de bromfietser valt af te leiden dat deze voorrang zal verlenen. 4. Beslissen Niet remmen of gas loslaten, maar doorrijden. 5. Handelen Doorrijden. Moet ik dit allemaal doen, zul je denken. Om veilig een verkeerstaak uit te kunnen voeren moet je altijd deze 5 zogenaamde taakprocessen doorlopen. Hoe meer ervaring je hebt, des te sneller dit gaat natuurlijk. Je moet het echter wel bewust doen! © Rijschool Alex
149
De 5 taakprocessen: 1. 2. 3. 4.
Waarnemen betekent: Bewust kijken en zien. Voorspellen is: Bedenken wat er zal gaan gebeuren. Evalueren betekent: De kans inschatten dat je voorspelling uitkomt. Beslissen: Dit doe je op grond van de evaluatie. 'Ik denk dat de brommer niet zal doorrijden, dus rijd ik gewoon door' is een beslissing. 5. Handelen: Dit doe je op basis van je beslissing. Een beslissing neem je in je hoofd, daarna moet je deze nog uitvoeren. Handelen is hier dus 'doorrijden'.
© Rijschool Alex
150