Assessment van Problematisch Middelengebruik: Validatie van de Drug Use Disorder Identification Task (DUDIT) bij studenten.
Jiske Castien
Studentnummer: 5959152 Datum: 03-06-2013 Supervisor: F. L. Kraanen, Msc. Masterthese Master track klinisch forensische psychologie
Abstract
In dit onderzoek werden de psychometrische eigenschappen van een screeningsinstrument voor het opsporen van problematisch druggebruik, namelijk de Drug Use Disorder Identification Test (DUDIT), onderzocht. In het onderzoek bestond de sample uit eerstejaars psychologie studenten (N = 66). Er werd gekeken naar de sensitiviteit, specificiteit, negatieve predictieve waarde, positieve predictieve waarde, de receiver operating characteristics curve en de interne consistentie betrouwbaarheid, middels Cronbach’s Alpha. De SCID-I werd in dit onderzoek gebruikt als ‘gouden standaard’. In het huidige onderzoek werd een onderscheid gemaakt tussen drugsmisbruik en drugsafhankelijkheid. Uit de resultaten is gebleken dat de DUDIT een valide screener is voor problematisch drugsgebruik. Bij een cut-off score van 2 op de DUDIT, werd een sensitiviteit en specificiteit van 1.0 en .84 respectievelijk gevonden. Deze waarden gelden zowel voor drugsafhankelijkheid als voor drugsmisbruik. De interne consistentie betrouwbaarheid van de DUDIT was Cronbach’s Alpha = .75. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de DUDIT een valide screener lijkt te zijn voor het opsporen van problematisch drugsgebruik. Vanwege de beperkingen van het huidige onderzoek is er verder onderzoek naar de psychometrische eigenschappen van de DUDIT gewenst.
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding………………………………………………………………4 2. Methode………………………………………………………………8 2.1 Proefpersonen………………………………………………8 2.2 Materiaal……………………………………………………8 2.2.1 Drugs Use Disorder Identification Test…….…………8 2.2.2 Structured Clinical Interview for Axis-I Disorders…...9 2.3 Procedure……………………………………………………11 2.4 Analyses…………………………………………………….12 2.5 Ethische Aspecten…………………………………………..13 3. Resultaten……………………………………………………………14 3.1 Proefpersonen………………………………………………14 3.2 Resultaten van de psychometrische eigenschappen van de DUDIT……………………………...15 3.3 De betrouwbaarheid van de DUDIT………………………..21 4. Discussie……………………………………………………………..22 5. Referenties…………………………………………………………...25
3
1. Inleiding Drugsmisbruik en drugsafhankelijkheid is een groot probleem en heeft wereldwijd een significante impact op de gezondheid van de bevolking (World Health Organization, 2000). Middelenmisbruik komt vaak samen voor met andere psychische stoornissen. De prevalentie van As-I stoornissen zoals depressie en diverse angststoornissen is bijvoorbeeld zeer hoog te noemen onder patiënten met stoornissen in middelenmisbruik (Van Dam, Ehring, Vedel, & Emmelkamp, 2010; Kraanen, Emmelkamp, & De Wildt, 2007). Daarnaast komt middelenmisbruik veelvuldig voor bij delinquenten. Het onderzoek van Gunter et al. (2008) toonde aan dat van de As-I stoornissen, middelenmisbruik of –afhankelijkheid het meeste gediagnosticeerd werd bij gedetineerde proefpersonen. Deze associatie tussen middelengebruik en criminaliteit werd ondersteund door een groot aantal studies (bv. Haggård-Grann, Hallqvist, Långström, & Moller, 2006; Grann & Fazel, 2004; Dembo, Wareham, & Schmeidler, 2007; Boles & Miotto, 2003; Wagner, 1996; Kraanen, Scholing, & Emmelkamp, 2012). Het is van groot belang om verslaving bij delinquenten op te sporen. Andrews en Bonta, (2006), noemen in hun model, voor het succesvol behandelen van delinquenten, 8 dynamische risicofactoren die worden gezien als de grootste voorspellers van crimineel gedrag. De behandeling van delinquenten dient zich hierop te richten, om recidive te voorkomen (Oei & Groenhuijsen, 2009). Een van deze factoren is problematisch middelengebruik (Andrews & Bonta, 2006). Voordat er echter overgegaan kan worden op het behandelen van verslavingsproblemen, dienen deze problemen eerst opgespoord te worden. Idealiter zou bij iedere cliënt een gestructureerd interview, zoals het Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders (SCID-I; First, Spitzer, Gibbon, & Williams, 1996) afgenomen worden om te kijken of er sprake is van middelenmisbruik volgens de DSM-IV. Het afnemen van een uitgebreid diagnostisch interview is in grote mate tijdsintensief. Er kan tijd bespaard worden met het gebruik van screeningsinstrumenten. Middels een screener kan men in (zeer) korte tijd bekijken of er problemen zijn op het gebied van middelengebruik. Vervolgens hoeft er alleen bij cliënten die positief scoren op de screener een diagnostisch interview afgenomen te worden. Screenen is een efficiënte manier om problematisch gebruik te identificeren. Tevens draagt screenen bij aan het besef van het huidige probleem en kan het de cliënt helpen gemotiveerd te raken voor gedragsverandering (Berman, Bergman, Palmstierna, & Schlyter, 2005; Babor, De La Fuente, Saunders, & Grant, 1992).
4
Voor het screenen op problematisch middelengebruik zijn verschillende instrumenten ontwikkeld, voornamelijk screeningsinstrumenten die gericht zijn op alcoholmisbruik. Voorbeelden hiervan zijn de Michigan Alcoholism Screening Test (MAST; Selzer, 1971) en de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT; Saunders, Aasland, Babor, De La Fuente, & Grant, 1993). De screeners voor alcoholmisbruik zijn goed onderzocht en betrouwbaar en valide gebleken (bv. Reinert & Allen, 2002; Reinert & Allen, 2007; Gibbs, 1983).
Voor
het
opsporen
van
drugsgerelateerde
problematiek
zijn
er
minder
screeningsinstrumenten beschikbaar en deze zijn tevens minder goed onderzocht. Voorbeelden van druggerelateerde screeningsinstrumenten zijn de Alcohol, Smoking and Substance Involvement Screening Test (ASSIST; WHO ASSIST Working Group, 2002) (voor het opsporen van zowel alcohol- als drugsmisbruik), de Drug Abuse Screening Test (DAST: Skinner, 1982) en de Unintended Use, Neglected, Cut Down, Objected, Preoccuppied & Emotional Distress (UNCOPE: Hoffman, Hunt, Rhodes, & Riley, 2003). Verder is sinds 2003 de Drug Use Disorder Identification Test (DUDIT; Berman et al., 2003) beschikbaar. De DUDIT is een screener die als doel heeft om middelenmisbruik op te sporen en hieraan gerelateerde consequenties in het afgelopen jaar (Voluse et al., 2012). Uit onderzoek is gebleken dat de DUDIT een aantal belangrijke voordelen heeft ten opzichte van de andere screeningsinstrumenten gericht op het opsporen van drugsmisbruik. Ten eerste is de afnametijd van de DUDIT kort, namelijk 5 minuten (Voluse et al., 2012). Bovendien is de DUDIT makkelijk te scoren, in tegenstelling tot andere tests zoals de ASSIST (Voluse et al., 2012). Daarnaast biedt de DUDIT een geschaald antwoord op de gedragsfrequentie van elk item, in tegenstelling tot de andere screeners, zoals de DAST, ASSIST en UNCOPE, waarbij er gebruik wordt gemaakt van een dichotome respons. Uit onderzoek is gebleken dat een geschaalde respons zorgt voor een vermindering van onderrapportage van druggebruik en gerelateerde consequenties (Saunders et al., 1993). Hiermee heeft de DUDIT een groot voordeel in vergelijking met andere screeningsinstrumenten. Als laatste is de DUDIT bruikbaar in enquêtes over de volksgezondheid in relatie tot drugsgebruik (Berman et al., 2005). De DUDIT is in 2008 vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands (Kraanen & Fluttert, 2008), maar was in Nederland nog niet eerder onderzocht. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de DUDIT kan worden beschouwd als een valide screener. Zo toonden Voluse et al. (2012) aan dat de DUDIT een convergente validiteit heeft van r = .85, een sensitiviteit van .90 en een specificiteit van .85, in vergelijking met de DAST-10. Daarnaast werd een goede betrouwbaarheid gevonden (Cronbach’s alpha = .94) (Voluse et al., 2012). Uit ander 5
onderzoek is gebleken dat de DUDIT een sensitiviteit liet zien van .90 een specificiteit van .78 en een betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha = .93) (Berman et al., 2005), waarbij gebruikt werd gemaakt van de Schedules for Clinical Assessment in Neuropsychiatry, Version 2.1(SCAN; WHO, 1999, Zweedse vertaling; Bransome, 1999) als ‘gouden standaard’. In dit onderzoek werd tevens de optimale cut-off score bepaald. Berman et al. (2005) adviseerden een cut-off waarde van 6 voor mannen en een waarde van 2 of meer punten voor vrouwen om problematisch drugsgebruik op te sporen in de algemene populatie (Berman et al., 2005). De huidige studie onderzocht de validiteit en de betrouwbaarheid van de DUDIT in een Nederlandse populatie, namelijk eerstejaars psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam. Hiervoor is gekozen omdat de populatie makkelijker toegankelijk is dan de forensische populatie en bovendien is uit onderzoek gebleken dat drugsgebruik veel voorkomt bij Nederlandse studenten. Onderzoek van Monschouwer et al. (2008) liet zien dat ongeveer de helft van de jongens (17-18 jaar) cannabis heeft gebruikt; bij de meisjes was dit een derde. De maandprevalentie van cannabisgebruik stijgt met de leeftijd (Monschouwer et al., 2008). Voor harddrugs ligt het gebruik lager, rond de 10% van de 17-18 jarigen (Monschouwer et al., 2008), dit geldt tevens voor studenten (Jeugdmonitor Rijnmond, 2010). Het huidige onderzoek kan gezien worden als vooronderzoek voor onderzoek bij een forensische populatie in Nederland. In dit onderzoek werd de validiteit van de DUDIT onderzocht onder een groep studenten. Uitkomst van de DUDIT werd vergeleken met uitkomsten van de SCID-I (‘gouden standaard’). Tevens werd er een onderscheid gemaakt tussen middelenmisbruik en – afhankelijkheid zoals in de SCID-I wordt gedaan. Voor zowel middelenmisbruik als – afhankelijkheid werden optimale cut-off scores bepaald. Om de psychometrische eigenschappen te bepalen, werden de volgende waarden onderzocht: 1) de sensitiviteit (het aantal proefpersonen met druggerelateerde problemen, die tevens positief hebben gescoord op de DUDIT), 2) de specificiteit (het aantal werkelijke proefpersonen zonder druggerelateerde problemen, die tevens negatief hebben gescoord op de DUDIT), 3) de positieve predictieve waarde (PPV; proportie van alle positief gescreende proefpersonen die daadwerkelijk druggerelateerde problemen ervaren), 4) de negatieve predictieve waarde (NPV; proportie van alle proefpersonen die negatief gescreend zijn en ook daadwerkelijk geen druggerelateerde problemen ervaren), en 5) de receiver operator characteristics (ROC) curve (ROC: deze wordt bepaald door de sensitiviteit en de specifiteit tegen elkaar af te wegen om optimale cut-off scores van de DUDIT te bepalen), en 6) de interne consistentie betrouwbaarheid (Cronbach’s Alpha, om de interne consistentie van de screener te bepalen) werden berekend. Er zijn geen 6
universele criteria met minimale standaarden van een screeningsinstrument. In de literatuur wordt wel gesuggereerd dat een screeningsinstrument met een sensitiviteit en specificiteit van boven de .80 klinisch bruikbaar is (Tiet, Finney, & Moos, 2008). Wat betreft de interne consistentie betrouwbaarheid (Cronbach’s Alpha) wordt over het algemeen Cronbach’s alpha > .70 gezien als een acceptabele betrouwbaarheid (George & Mallery, 2003). De PPV en de NPV werden exploratief bekeken, voor deze waarden zijn geen specifieke normen bekend. Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat de DUDIT hoog zal scoren op sensitiviteit en specificiteit (> .80). In de literatuur wordt gesuggereerd dat men een screeningsinstrument moet gebruiken die een sensitiviteit en specificiteit heeft met waarden boven de .80 (Tiet et al., 2008). Tevens werd verwacht dat de DUDIT een betrouwbaarheid heeft van Cronbach’s alpha > .70. In eerder onderzoek is dit naar voren gekomen (Voluse et al., 2012). Naar aanleiding van eerder onderzoek werd verwacht dat de DUDIT zal beschikken over hoge positieve en negatieve predictieve waarden. Voluse et al. (2012) gaan ervan uit dat een hoge sensitiviteit en een hoge NPV (> .80) van groot belang zijn voor het werk in de klinische praktijk. Het betekent dat de proefpersonen die negatief hebben gescoord op de DUDIT daadwerkelijk geen drugsgerelateerde problemen ervaren en tevens dat alle mensen met drugsgerelateerde problemen opgespoord dienen te worden. Aangezien screenen bedoeld is om zoveel mogelijk mensen met eventuele problematiek te vatten. In dit onderzoek werden eerstejaars psychologie studenten uitgenodigd, op basis van hun testresultaten op de DUDIT in de Testweek. Bij de studenten werd vervolgens de DUDIT en de SCID-I (‘gouden standaard’) afgenomen.
7
2. Methode
2.1 Proefpersonen Aan dit onderzoek hebben 70 eerstejaars Psychologie studenten van de Universiteit van Amsterdam meegedaan. Naar aanleiding van hun resultaten in de Testweek, op de DUDIT, werden de studenten uitgenodigd voor het onderzoek. De Testweek is voor deze studenten een verplicht onderdeel. In totaal doen er 438 studenten mee aan de Testweek. Alle studenten die in de Testweek > 1 punt op de DUDIT scoorden, werden uitgenodigd voor het onderzoek, dit waren er 233. Uiteindelijke reageerden er 80 studenten op onze uitnodiging, waarvan er met 70 proefpersonen een afspraak is gemaakt. De overige proefpersonen reageerden niet meer op de e-mail met een voorstel voor het maken van een afspraak, ook niet na herhaaldelijke emails. De proefpersonen kregen 2 Researsch Credtis voor deelname aan het onderzoek. Deze Research Credits hebben de studenten nodig om hun eerste jaar af te ronden.
2.2 Materiaal In het huidige onderzoek werd de DUDIT en de middelengebruiksectie (Module E) van de SCID-I afgenomen.
2.2.1 Drug Use Disorder Identification Test: Het doel van de DUDIT is om patronen en variërende druggerelateerde problemen te identificeren. Het is een zelfrapportage vragenlijst en de screener bestaat uit elf items. Op elk item ligt een verschillende focus, voorbeelden hiervan zijn: frequentie per week/maand, polydruggebruik, schuldgevoelens en verlies van controle. De screener bestaat uit 2 pagina’s. Op de eerste pagina wordt gevraagd om het geslacht aan te geven en de leeftijd, daarna volgen er elf vragen. Voorbeelden van deze vragen zijn: ‘Hoe vaak gebruikt u drugs anders dan alcohol?’, ‘Hoe vaak bent u zwaar onder invloed van drugs?’ of ‘Hoe vaak heeft u in het in het afgelopen jaar ’s ochtends een drug moeten gebruiken na zwaar druggebruik de dag ervoor?’. Deze vragen worden beantwoord via een vijfpuntsschaal die weergeeft hoe vaak de uitspraak op de invuller van toepassing is geweest. De laatste twee vragen worden beantwoord met een driepuntsschaal; ‘nee’, ‘ja, maar niet in het afgelopen jaar’ en ‘ja, in het afgelopen jaar’. Deze vragen luidden: ‘Bent u of is iemand anders wel eens gewond geraakt (geestelijk of lichamelijk) omdat u drugs gebruikte?’ en ‘Heeft een familielid of vriend, een
8
dokter of een verpleegkundige, of iemand anders zich zorgen gemaakt om uw druggebruik of tegen u gezegd dat u zou moeten stoppen met het gebruik van drugs?’. Op de tweede pagina wordt een lijst weergegeven met mogelijke drugs en daarnaast een lijst met medicatie. Medicatie telt als drugs wanneer er meer van wordt genomen of vaker wordt genomen dan dat de dokter voorschrijft, wanneer de pillen worden genomen omdat ze voor plezier zorgen of voor een ‘high’ gevoel, wanneer iemand pillen neemt die door iemand zijn gegeven die men kent of wanneer de pillen worden gekocht op de zwarte markt of worden gestolen. Op de items 1 tot en met 9 kunnen er scores behaald worden uiteenlopend van 0 tot en met 4; voor de items 10 en 11 is de scoring 0-2-4. De maximale score voor de DUDIT is 44. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de DUDIT beschikt over een goede validiteit (Berman et al., 2005.) De DUDIT liet tevens een gemiddelde tot hoge accuraatheid zien voor de identificatie van verslavingsdiagnoses (Durbeej, et al., 2010). Daarnaast liet de DUDIT een hoge betrouwbaarheid zien (Cronbach’s alpha = .94) en sensitiviteit- en specificiteit scores van respectievelijk .90 en .85 (Voluse et al., 2012).
2.2.2 Structured Clinical Interview for Axis I Disorders DSM IV: De SCID-I is een gestructureerd interview dat als diagnostisch instrument gebruikt kan worden om een DSM-IV diagnose van As-I stoornissen te kunnen stellen. Er worden verschillende vragen gesteld over de As I stoornissen die in de DSM-IV voorkomen. Het gehele interview duurt 1 tot 1,5 uur. Het interview heeft verschillende modules waaronder stemmingsepisodes; psychotische en aanverwante symptomen; psychotische stoornissen; stemmingsstoornissen; middelengebruik; angststoornissen; somatoforme stoornissen; eetstoornissen; aanpassingsstoornissen en facultatieve stoornissen (zoals bijvoorbeeld acute stress-stoornis of hypomane episode). Voor dit onderzoek wordt er alleen gebruik gemaakt van de sectie middelengebruik (module E). Een voorbeeldvraag die wordt gesteld bij de module middelenmisbruik is: ‘Heeft uw middelengebruik gezorgd voor problemen met andere mensen, zoals familieleden, vrienden of mensen van het werk?’. De vragen die betrekking hebben op de criteria van het betreffende klinische syndroom worden gescoord van 1 tot 3 op aanwezigheid van het symptoom of een ? voor ontbrekende of onduidelijke informatie. Aan het eind van het interview worden de scores opgeteld voor de uiteindelijke classificatie. De interviewer wordt aangemoedigd om naast de antwoorden van de geïnterviewde op de vragen ook gebruik te maken van andere bronnen van
9
informatie, zoals observatie van het gedrag van de geïnterviewde, informatie uit dossiers of informatie van derden (Trimbosinstituut, 2011). Net als de DSM-IV maakt de SCID-I een onderscheid tussen misbruik van een middel en afhankelijkheid van een middel. Voor misbruik van een middel moet de patiënt aan de volgende criteria voldoen: A: Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt zoals in een periode van 12 maanden blijkt uit tenminste een (of meer) van de volgende: (1) herhaaldelijk gebruik van het middel met als gevolg dat het niet meer lukt om in belangrijke mate te voldoen aan verplichtingen op het werk, school of thuis. (2) herhaaldelijk gebruik van het middel in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is. (3) herhaaldelijk, in samenhang met het middel, in aanraking komen met justitie. (4) voortdurend gebruik van het middel ondanks aanhoudende of terugkerende problemen op sociaal of intermenselijk terrein veroorzaakt of verergert door de effecten van het middel (American Psychiatric Association, 2000). Daarnaast bestaat er de diagnose voor afhankelijkheid van een middel en hiervoor dient een cliënt aan het volgende te voldoen: Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt zoals blijkt uit 3 (of meer) van de volgende: (1) tolerantie, zoals gedefinieerd door tenminste één van de volgende: (a) een behoefte aan duidelijk toenemende hoeveelheden van het middel om intoxicatie of de gewenste werking te bereiken (b) een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid van het middel. (2) onthouding, zoals blijkt uit tenminste één van de volgende: (a) het voor het middel karakteristieke onthoudingssyndroom (b) hetzelfde middel wordt gebruikt om onthoudingsverschijnselen te verlichten of te vermijden. (3) het middel wordt vaak in grotere hoeveelheden of gedurende een langere tijd gebruikt dan het plan was. (4) er bestaat de aanhoudende wens of er zijn weinig succesvolle pogingen om het gebruik van het middel te verminderen of in de hand te houden. (5) een groot deel van de tijd gaat op aan activiteiten nodig om aan het middel te komen, of aan het herstel van de effecten ervan. (6) belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding worden opgegeven of verminderd vanwege het gebruik van het middel. (7) het gebruik van het middel wordt gecontinueerd ondanks de wetenschap dat er een hardnekkig of terugkerend lichamelijk of psychisch probleem is dat waarschijnlijk wordt veroorzaakt of verergerd door het middel. Deze kenmerken dienen zich op een willekeurig moment in dezelfde periode van 12 maanden voor te doen (American Psychiatric Association, 2001). De SCID-I is een frequent gebruikt interview in talrijke research studies, en psychometrisch onderzoek laat zien dat er een bevredigende interrater betrouwbaarheid is te 10
bereiken, mits de interviewers goed getraind zijn. (bv., Williams et al., 1992; Lobbestael, Leurgans & Arntz, 2010; Zanarini et al., 2000). De betrouwbaarheid voor de middelensectie van de SCID-I is goed gebleken in eerder onderzoek (Cronbach’s alpha = .77) (Lobbestael et al., 2010) (Cronbach’s Alpha = .76) (Zanarini et al., 2000). Voor aanvang van het onderzoek kregen de proefbegeleiders een training voor afname van de SCID-I. Tevens hebben zij gedurende het onderzoek intervisiegesprekken gehad met de begeleider en met de andere onderzoekers.
2.3 Procedure Studenten werden naar aanleiding van hun resultaten op de DUDIT in de Testweek, uitgenodigd voor het onderzoek dat plaatsvond op de Universiteit van Amsterdam. De Testweek vond plaats gedurende 5 testdagen. In deze Testweek werd onder andere de DUDIT afgenomen. Aan de hand van de resultaten van de Testweek werden de studenten uitgenodigd voor een afname van de SCID-I. Alle studenten die positief scoorden op de DUDIT (dat wil zeggen > 1 punt op de DUDIT), werden voor het onderzoek uitgenodigd. Studenten werden via een e-mail uitgenodigd voor het onderzoek. Eerst werden de deelnemers benaderd via een tussenpersoon van de Testweek met de vraag of ze bereid waren mee te werken aan het huidige onderzoek. Wanneer de studenten hier hun toestemming voor gaven, konden de studenten via de mail worden uitgenodigd voor deelname aan het onderzoek. De deelnemers konden participatiepunten ontvangen voor hun deelname, namelijk 2 Research Credits. Wanneer de studenten niet reageerden op de uitnodiging werd er nogmaals een uitnodiging verstuurd met het verzoek om mee te doen aan het onderzoek. Wanneer de studenten reageerden op de uitnodiging werd er een afspraak gemaakt met de onderzoekers voor de afname van de DUDIT en de SCID-I. Bij binnenkomst werd uitleg gegeven over het doel van het onderzoek en, indien studenten akkoord waren, werd het informed consent ondertekend. Vervolgens werden de DUDIT en de middelengebruiksectie (Module E) van de SCID-I afgenomen. De volgorde van afname was random. Het algehele onderzoek nam 1,5-2 uur in beslag. Wanneer uit afname van de SCID-I bleek dat een deelnemer voldeed aan de criteria van een stoornis in middelengebruik, werd aan het einde van het interview een folder meegegeven met informatie over middelenmisbruik/middelenafhankelijkheid en eventuele behandeling. In deze folder werden verschillende instanties beschreven en mogelijkheden waar iemand eventueel hulp zou kunnen zoeken. Daarnaast werd de mogelijkheid gegeven om hierover vragen te stellen
11
en wanneer de deelnemer hier meer informatie over zou willen, werd medegedeeld dat de deelnemer hierover ten alle tijden contact kon opnemen met de onderzoeksleider.
2.4 Analyses
De SCID-I werd in dit onderzoek beschouwd als de ‘gouden standaard’. In de SCID-I wordt een onderscheid gemaakt tussen middelenmisbruik en –afhankelijkheid. In de dataanalyse werd hier rekening mee gehouden en is er tevens een onderscheid gemaakt tussen middelenmisbruik en –afhankelijkheid (i.e., er worden afzonderlijk optimale cut-offs bepaald voor misbruik en afhankelijkheid van drugs). Om de psychometrische eigenschappen van de DUDIT te bepalen, werden de volgende waarden onderzocht: 1) de sensitiviteit (proportie van proefpersonen met druggerelateerde problemen, die tevens positief hebben gescoord op de DUDIT), 2) de specificiteit (proportie van de werkelijke proefpersonen zonder druggerelateerde problemen, die tevens negatief hebben gescoord op de DUDIT), 3) de positieve predictieve waarde (PPV; proportie van alle positief gescreende proefpersonen die daadwerkelijk druggerelateerde problemen ervaren), 4) de negatieve predictieve waarde (NPV: proportie van alle proefpersonen die negatief gescreend zijn en ook daadwerkelijk geen druggerelateerde problemen ervaren), 5) de receiver operator characteristics (ROC) curve (ROC: deze wordt bepaald door de sensitiviteit en de specifiteit tegen elkaar af te wegen om optimale cut-off scores van de DUDIT te bepalen), en 6) de interne consistentie betrouwbaarheid (Cronbach’s Alpha, om de interne consistentie van de screener te bepalen) werden berekend. Middels onderstaande tabel werden de PPV en de NPV berekend.
Tabel 1. Formules die gebruikt werden om de sensitiviteit, specificiteit, de PPV, en de NPV te berekenen.
Positief gescreend op drugsproblematiek Negatief gescreend op drugsproblematiek
Drugsafhankelijkheid/ Drugsmisbruik
Geen drugsafhankelijkheid/ drugsmisbruik
A (true positives)
B (false positives)
PPV = A / A+B
C (false negatives)
D (true negatives)
NPV = D / D+C
Sensitiviteit = A / A+C
Specificiteit = D / B+D
12
De ROC curve werd uitgevoerd om de concurrente validiteit van de DUDIT in relatie tot de diagnose van de SCID-I te onderzoeken. De ROC curve is een methode die een validiteit maat aangeeft die ook wel de Area under the curve (AUC) wordt genoemd (Durbeej et al., 2010). De meest gebruikelijke interpretatie van de AUC is de kans dat een individu met een diagnose voor drugsmisbruik of drugsafhankelijkheid, een testscore op de DUDIT heeft, die hoger is dan een individu van uit de groep zonder een diagnose, random gekozen. Een AUC van .5 betekent dat het niet beter is dan kansvoorspelling, en een AUC van 1 betekent 100% validiteit, ofwel de perfecte voorspeller (Durbeej et al., 2010). Daarnaast produceert de ROC curve de sensitiviteit en de specificiteit bij alle mogelijke cutoff scores. Concluderend kan er een optimale cut-off score worden bepaald, gebaseerd op de sensitiviteit en specificiteit proporties. Voor de validiteit van de DUDIT is een hoge sensitiviteit het meest belangrijk. Dit betekent dat de proefpersonen die negatief hebben gescoord op de DUDIT daadwerkelijk geen druggerelateerde problemen ervaren en tevens dat alle mensen met druggerelateerde problemen opgespoord dienen te worden. Aangezien screenen bedoeld is om zoveel mogelijk mensen met eventuele problematiek te vatten.
2.5 Ethische aspecten
Alle participanten hebben informatie over de studie gekregen en hebben een geschreven Informed Consent ondertekend, voorafgaand aan de studie. Ethische toestemming voor de studie is verkregen door de Commissie Ethiek voor de programmagroep Klinische Psychologie van de Universiteit van Amsterdam op 17 december 2012 (toestemmingsnummer: 2012-KP-2493).
13
3. Resultaten 3.1. Proefpersonen
Voor het gehele onderzoek zijn er 4 proefpersonen uitgevallen (5.7%), wegens inconsistente beantwoording van de items op de DUDIT. Drie van deze proefpersonen gaven bij aan dat zij een keer per maand of minder vaak drugs gebruiken (item 1), maar gaven verder aan nooit drugs te nemen op een dag zij drugs gebruiken (item 3). Een vierde proefpersoon gaf aan nooit drugs anders dan alcohol te gebruiken (item 1), maar gaf hierna aan dat zij 1-2 keer drugs neemt wanneer zij drugs gebruikt en minder dan een keer per maand zwaar onder invloed van drugs is (item 3 en 4). Vanwege deze tegenstrijdigheid bij het invullen zijn deze proefpersonen niet in de verdere analyses meegenomen. Uitsluiting van deze proefpersonen resulteerde in een uiteindelijke steekproef van 66 proefpersonen (22 mannen (33.3%) en 44 vrouwen (66.7%)). De gemiddelde leeftijd was M = 20.30, SD = 1.9, met een range van 18 tot 26 jaar. Voor een overzicht van de diagnoses drugsafhankelijkheid en drugsmisbruik voor mannen en vrouwen, zie Tabel 2. Tabel 2. De verdeling van de diagnoses voor drugsmisbruik en drugsafhankelijkheid voor mannen en vrouwen op basis van de SCID-I, (N = 66). Variabele Mannen Vrouwen Totaal Leeftijd
21.3 (1.9)
19.8 (1.7)
20.3 (1.9)
DUDIT score
6.1 (3)
6.5 (4.9)
6.4 (4.3)
Diagnose obv SCID-I
2 (25%)
6 (75%)
8 (100%)
Drugsmisbruik
2 (40%)
3 (60%)
5 (100%)
Drugsafhankelijkheid 0 (0%) 3 (100%) SCID-I = Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders,
14
3 (100%)
3.2. Resultaten van de psychometrische eigenschappen van de DUDIT.
Uit de resultaten van het huidige onderzoek is gebleken dat een cut-off score van 2 optimaal lijkt te zijn, aangezien dit resulteert in een sensitiviteit van 1.0 en een specificiteit van .84, voor zowel drugsmisbruik als drugsafhankelijkheid. Het betekent dat de 3 proefpersonen die met drugsafhankelijkheid/drugsmisbruik zijn gediagnosticeerd, 2 punten of hoger op de DUDIT hebben gescoord, en daarmee correct werden geïdentificeerd als mensen met drugsafhankelijkheid/drugsmisbruik (100%). Bij een cut-off score van 2 punten werd een specificiteit behaald van .84. Dit betekent dat bij 55 proefpersonen (84%), die minder dan 2 punten op de DUDIT hebben gescoord, en dus correct geïdentificeerd als mensen zonder drugsafhankelijkheid/drugsmisbruik.
Tabel 3. Cut-off scores en sensitiviteit/specificiteit coëfficiënten voor de DUDIT bij de diagnose voor drugsafhankelijkheid (N = 66). Cut-off scores
Sensitiviteit
Specificiteit
2
1.0
.84
3
1.0
.65
4
1.0
.56
De waarden < .50 voor sensitiviteit en specificiteit zijn niet weergegeven in deze tabel.
Tabel 4. Cut-off scores en sensitiviteit/specificiteit coëfficiënten voor de DUDIT bij de diagnose voor drugsmisbruik (N = 66). Cut-off scores
Sensitiviteit
Specificiteit
2
1.0
.84
3
1.0
.64
4
.8
.56
De waarden < .50 voor sensitiviteit en specificiteit zijn niet weergegeven in deze tabel.
15
Middels gebruik van Tabel 1. werden de positieve – en de negatieve predictieve waarden berekend voor drugsafhankelijkheid. Deze zijn respectievelijk .86 en 1.0. Daarnaast werden de PPV en NPV voor drugsmisbruik berekend, deze zijn tevens respectievelijk .86 en 1.0. Er werd tweemaal een ROC curve gemaakt: eenmaal voor de totaalscore op de DUDIT vs. de diagnose voor drugsafhankelijkheid en eenmaal voor de totaalscore op de DUDIT vs. de diagnose voor drugsmisbruik. Voor de DUDIT in relatie tot de diagnose van drugsafhankelijkheid, gaf de ROC curve een AUC aan van .84 (betrouwbaarheidsinterval = .70-.98). Voor de DUDIT in relatie tot de diagnose drugsmisbruik, gaf de ROC curve een AUC aan van .77 (betrouwbaarheidsinterval = .58-.97). De grafieken worden weergegeven in Figuur 1.
Figuur 1. ROC curve voor de totale score op de DUDIT (onafhankelijke variabele) en de diagnose voor drugsafhankelijkheid (afhankelijke variabele) (N = 66).
16
Figuur 2. ROC curve voor de totale score op de DUDIT (onafhankelijke variabele) en de diagnose voor drugsmisbruik (afhankelijke variabele) (N = 66).
Zie Tabel 5. en Tabel 6. voor een overzicht van de psychometrische eigenschappen van de DUDIT voor drugsafhankelijkheid en drugsmisbruik.
17
Tabel 5. De sensitiviteit, specificiteit, PPV, NPV en de AUC, bij een optimale cut-off score, van de DUDIT als screener voor drugsafhankelijkheid in vergelijking met de SCID-I. Drugsafhankelijkheid Cut-off score
Sens.
Spec.
PPV
NPV
AUC
2
1.0
.84
.86
1.0
.84 (BI: .7 - .98)
Sens. = sensitiviteit; Spec. = specificiteit; PPV = positieve predictieve waarde; NPV = negatieve predictieve waarde; AUC = Area under the curve; BI = betrouwbaarheidsinterval.
Tabel 6. De sensitiviteit, specificiteit, PPV, NPV en de AUC, bij een optimale cut-off score, van de DUDIT als screener voor drugsmisbruik in vergelijking met de SCID-I. Drugsmisbruik Cut-off score
Sens.
Spec.
PPV
NPV
AUC
2
1.0
.84
.86
1.0
.77 (BI: .58 - .97)
Sens. = sensitiviteit; Spec. = specificiteit; PPV = positieve predictieve waarde; NPV = negatieve predictieve waarde; AUC = Area under the curve; BI = betrouwbaarheidsinterval.
In het huidige onderzoek waren er 3 proefpersonen met een diagnose voor drugsafhankelijkheid en 5 proefpersonen met een diagnose voor drugsmisbruik. Aangezien dit aantal zeer laag is te noemen, werd er tevens exploratief gekeken naar de sensitiviteit, specificiteit, PPV, NPV en de ROC-curve van de DUDIT voor proefpersonen met een diagnose voor middelengebruik volgens de SCID-I. Hierbij werden de diagnoses drugsafhankelijkheid en drugsmisbruik niet apart geanalyseerd. De uitkomst van de SCID-I werd als een dichotome variabele geanalyseerd, namelijk: diagnose of geen diagnose. De ROC-curve werd als volgt geanalyseerd: totaalscore op de DUDIT vs. een diagnose voor middelengebruik volgens de SCID-I. Uit de resultaten is gebleken dat een cut-off score van 2 optimaal lijkt te zijn, aangezien dit resulteert in een sensitiviteit van 1.0 en een specificiteit van .83. Dit betekent dat de 8 proefpersonen met die met een diagnose voor middelengebruik zijn gediagnosticeerd, 2 punten of hoger op de DUDIT hebben gescoord, en daarmee correct werden geïdentificeerd als mensen met een diagnose voor middelengebruik (100%). Bij een cut-off score van 2
18
punten werd een specificiteit behaald van .83. Dit betekent dat bij 55 proefpersonen (83%), die minder dan 2 punten op de DUDIT hebben gescoord, en dus correct geïdentificeerd als mensen zonder een diagnose voor middelengebruik.
Tabel 7. Cut-off scores en sensitiviteit/specificiteit coëfficiënten voor de DUDIT bij een diagnose middelengebruik op de SCID-I (N = 66). Cut-off scores
Sensitiviteit
Specificiteit
2
1.0
.83
3
1.0
.62
4
.88
.53
De waarden < .50 voor sensitiviteit en specificiteit zijn niet weergegeven in deze tabel.
Middels gebruik van Tabel 1. werden de positieve – en de negatieve predictieve waarden berekend. Deze zijn respectievelijk .87 en 1.0. Voor de DUDIT in relatie tot een diagnose voor middelengebruik, gaf de ROC curve een AUC aan van .82 (betrouwbaarheidsinterval = .68 - .95). De ROC-curve wordt weergegeven in Figuur 3.
Figuur 3. ROC curve voor de totale score op de DUDIT (onafhankelijke variabele) en een diagnose voor middelengebruik (afhankelijke variabele) (N = 66).
19
Zie Tabel 7. voor een overzicht van de psychometrische eigenschappen van de DUDIT bij een optimale cut-off score van 2, voor een diagnose van middelengebruik.
Tabel 7. De sensitiviteit, specificiteit, PPV, NPV en de AUC, bij een optimale cut-off score, van de DUDIT als screener voor middelengebruik in vergelijking met de SCID-I. Diagnose voor middelengebruik Cut-off score
Sens.
Spec.
PPV
NPV
AUC
2
1.0
.83
.87
1.0
.82 (BI: .68 - .95)
Sens. = sensitiviteit; Spec. = specificiteit; PPV = positieve predictieve waarde; NPV = negatieve predictieve waarde; AUC = Area under the curve; BI = betrouwbaarheidsinterval.
20
3.3. De betrouwbaarheid van de DUDIT
Om de interne consistentie betrouwbaarheid van de 11 items van de DUDIT te bepalen werd Cronbach’s Alpha onderzocht. Uit de resultaten is een .75 Cronbach’s Alpha voor de interne consistentie betrouwbaarheid gebleken. Wanneer er items verwijderd zouden worden, zal de betrouwbaarheid niet beter worden.
21
4. Discussie
Het doel van het huidige onderzoek was om de psychometrische eigenschappen van de DUDIT te onderzoeken. Dit werd gedaan door middel van het bepalen van de sensitiviteit, specificiteit, de PPV, de NPV, de ROC curve en de interne consistente betrouwbaarheid, middels Cronbach’s Alpha. De sensitiviteit en NPV, gezien als meest belangrijke psychometrische eigenschappen, werden hoog verwacht, namelijk >.80. Gebaseerd op de resultaten van het onderzoek wordt er een cut-off score van 2 op de DUDIT geadviseerd, bij deze cut-off score geldt een sensitiviteit en specifiteit van 1.0 en .84 respectievelijk. Deze waarden gelden zowel voor drugsafhankelijkheid en drugsmisbruik. Dit betekent dat bij 100% van de proefpersonen die met drugsafhankelijkheid zijn gediagnosticeerd er sprake was van 2 punten of hoger op de DUDIT, en deze werden correct geïdentificeerd als mensen met drugsproblematiek. De NPV bij een cut-off score van 2 is gelijk aan 1.0, hetgeen eveneens hoog te noemen is. Dit betekent dat 100% van de proefpersonen die negatief gescreend zijn, daadwerkelijk geen druggerelateerde problemen ervaren. De gevonden waarden zijn conform de verwachtingen van het onderzoek. De AUC in het huidige onderzoek voor drugsafhankelijkheid en drugsmisbruik was respectievelijk, .84(.70 - .98) en .77(.58 - .97). Dit betekent dat de kans dat een random gekozen individu met een diagnose voor drugsmisbruik of drugsafhankelijkheid een testscore heeft op de DUDIT die hoger is dan een random gekozen individu zonder een diagnose. Bij een AUC van .5 zou het niet beter zijn dan kansvoorspelling. Maar de gevonden waarden in het huidige onderzoek zijn hoog te noemen en beter dan een kansvoorspelling. De gevonden betrouwbaarheid van .75 Cronbach’s Alpha was conform de verwachtingen van het onderzoek. Naar aanleiding van eerder onderzoek werd er >.70 verwacht om uit te gaan van een goede interne consistentie betrouwbaarheid (George & Mallery, 2003). In het onderzoek werd er tevens exploratief gekeken naar de psychometrische eigenschappen van de DUDIT in vergelijking met een diagnose voor middelengebruik volgens de SCID-I. Vanwege het geringe aantal proefpersonen met een diagnose voor drugsmisbruik of –afhankelijkheid zijn deze samengevoegd. Gebaseerd op deze resultaten wordt tevens een cut-off score geadviseerd van 2, waarbij sensitiviteit en specificiteits scores werden gevonden van respectievelijk, 1.0 en .83. Deze gevonden waarden zijn hoog te noemen. De NPV bij een optimale cut-off score van 2 was tevens zeer hoog te noemen, namelijk 1.0.
22
Concluderend kan de DUDIT gezien worden als een valide screener voor drugsgerelateerde problematiek, onder andere op basis van waarden als de NPV en sensitiviteit >.80. Aan de studie zijn verschillende beperkingen verbonden. In vergelijking met eerdere onderzoeken zijn de gevonden waarden van de psychometrische eigenschappen voor de DUDIT zeer hoog te noemen. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er sprake is van een andere doelgroep. In andere onderzoeken werd voornamelijk gebruik gemaakt van proefpersonen uit een forensische populatie, maar niet eerder een studentenpopulatie. De studenten zouden mogelijk sociaal wenselijke antwoorden kunnen geven op de SCID-I. Daarnaast zijn het psychologiestudenten die bewust kunnen zijn van de criteria van de DSM-IV voor drugsmisbruik of drugsafhankelijkheid en daardoor onjuiste antwoorden kunnen geven. Omdat ze zich mogelijk niet zullen zien als iemand met een afhankelijkheid voor drugs of iemand die drugs misbruikt. De DUDIT is daarnaast een screener die wordt ingevuld door zelfrapportage. Dit kan betekenen dat drugsgebruik of drugsgerelateerde problemen meer zullen voorkomen dan men invult, deels uit schaamte of ontkenning van problematiek. Voor volgend onderzoek kan het van belang zijn om tevens een vragenlijst af te nemen over sociale wenselijkheid. Aan het huidige onderzoek deden in totaal 66 proefpersonen mee. In vergelijking met eerdere onderzoeken, waarbij er sprake was van 100-150 deelnemers, kan men concluderen dat het aantal proefpersonen in dit onderzoek aan de lage kant is. Aan het begin van het onderzoek werd er verwacht dat er meerdere proefpersonen gediagnosticeerd zouden worden met een diagnose voor drugsmisbruik of drugsafhankelijkheid, op basis van eerder onderzoek (Monschouwer et al., 2008). In totaal waren er 8 proefpersonen die voldeden aan een diagnose voor middelengebruik van de SCID-I, dit is 12%. In eerdere onderzoeken bestond de populatie veelal uit proefpersonen uit detoxificatieklinieken of uit gevangenissen. Hierbij was het aantal proefpersonen met een diagnose voor middelengebruik een stuk hoger, namelijk 94% (Berman et al., 2005). Dat het aantal proefpersonen met een diagnose in het huidige onderzoek zeer laag is, kan van invloed zijn geweest op de resultaten van het onderzoek. Voor het huidige onderzoek werd een hoge sensitiviteit en een hoge NPV (> .80) verwacht. Het betekent dat de proefpersonen die negatief hebben gescoord op de DUDIT daadwerkelijk geen drugsgerelateerde problemen ervaren en tevens dat alle mensen met drugsgerelateerde problemen opgespoord dienen te worden. De sensitiviteit kon in dit onderzoek minder goed onderzocht worden, omdat er maar een klein deel van de proefpersonen drugsgerelateerde problemen ervaren (12%).De NPV werd berekend door
23
onder andere de sensitiviteitswaarden, hiermee kan het lage aantal proefpersonen met drugsgerelateerde problematiek van invloed zijn op de NPV. Daarnaast heeft een deel niet gereageerd op de uitnodiging en die konden wij helaas niet persoonlijk benaderen. We hebben niet alle studenten die meer dan 1 punt op de DUDIT hebben gescoord mee kunnen nemen, wat tevens een beperking is voor het onderzoek. Het is mogelijk dat de studenten met drugsgerelateerde problemen bij voorhand niet aan het onderzoek mee wilden doen. Een van de mogelijkheden hiervoor zou bijvoorbeeld schaamte kunnen zijn. Terwijl het juist interessant was geweest om deze proefpersonen mee te nemen in het onderzoek. Een cut-off score van 2 op de DUDIT is tevens eerder naar voren gekomen in eerder onderzoek. Maar dan als cut-off voor problematisch gebruik van drugs. In eerder onderzoek liggen de cut-off scores voor drugsafhankelijkheid een stuk hoger, zoals bijvoorbeeld 25 (Berman et al., 2005). Deze cut-off score is daarentegen wel gesuggereerd bij een groep van zware drugsgebruikers en detoxificatie settings en is niet te vergelijken met de eerstejaars studenten in dit onderzoek. In dit onderzoek werd niet gekeken naar problematisch gebruik, maar alleen naar drugsmisbruik of drugsafhankelijkheid als diagnose. In volgend onderzoek is het interessant om tevens te kijken naar problematisch drugsgebruik en te kijken welke cut-off scores hierbij van belang zijn. In andere onderzoeken is de sample van proefpersonen met een diagnose voor drugsafhankelijkheid of drugsmisbruik een stuk hoger in vergelijking met het huidige onderzoek. Zoals in het onderzoek van Berman et al., (2005), waarbij de proefpersonen met een diagnose voor drugsafhankelijkheid 60% was en drugsmisbruik 9%, in dit onderzoek was dit respectievelijk 4.5% en 7.6%. Doordat er in het huidige onderzoek zeer weinig proefpersonen voldeden aan een diagnose voor drugsafhankelijkheid heeft dit mogelijk de resultaten beïnvloedt. Concluderend kan gesteld worden dat de DUDIT beschikt over goed psychometrische eigenschappen. Vanwege de beperkingen in het huidige onderzoek in het van groot belang om de DUDIT verder te onderzoeken, zowel in andere populaties als met een grotere steekproef. Het is interessant om te kijken naar de psychometrische eigenschappen van de DUDIT in een forensische populatie, om te kijken of hier dezelfde waarden worden gevonden. Wanneer het screenen van middelenmisbruik correct gebeurt en (na het stellen van een eventuele formele diagnose) een delinquent succesvol behandeld wordt, kan dit mogelijk recidive voorkomen.
24
5. Referenties American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders [DSM-IV-TR]. Washington, DC: American Psychiatric Association. American Psychiatric Association. (2001). Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV-TR. Washington DC: American Psychiatric Association. Andrews, D. A., & Bonta, J. 2006. Risk-need-responsivity model for offender assessment and rehabilitation. Canada: Public Safety. Babor, T. F., De La Fuente, J. R., Saunders, J. B., & Grant, M. (1992). AUDIT : The Alcohol Use Disorder Identification Test. Guidelines for use in primary healthcare, Geneva: World Health Organization. Berman, A. H., Bergman, H., Palmstierna, T., & Schlyter, F. (2003). DUDIT: The Drug Use Disorders Identification Test: Manual. Stockholm: Karolinska Institutet. Berman, A. H., Bergman, H., Palmstierna, T., & Schlyter, F. (2005). Evaluation of the Drug Use Disorders Identification Test (DUDIT) in criminal justice and detoxification settings in a Swedish population sample. European Addiction Research, 11, 22-31. Boles, S., M., & Miotto, K. (2003). Substance abuse and violence : A review of the literature. Agression and Violent Behavior, 8, 155-174. Dam, D. van, Ehring, T., Vedel, E., & Emmelkamp, P., M., G. (2010). Validation of the Primary Care Posttraumatic Stress Disorder screening questionnaire (PC- PTSD) in civilian substance use disorder patients. Journal of substance abuse treatment, 39, 105-113. Dembo, R., Wareham, J., & Schmeidler, J. 2007. Drug use and delinquent behavior: A growth model of parallel processes among high-risk youths. Criminal Justice and Behavior 34:680–696. Durbeej, N., Berman, A. H., Gumpert, C. H., Pamlstierna, T., Kristiansson, M., & Alm, M. (2010). Validation of the Alcohol Use Disorders Identification Test and the Drugs Use Disorder Identification Test in a Swedish sample of suspected offenders with signs of mental health problems: Results from the Mental Disorders, Substance Abuse and Crime study. Journal of Substance Abuse Treatment, 39, 364377.
25
Flahault, A., Cadilhac, M., Thomas, G. (2005). Sample size calculation should be performed for design accuracy in diagnostic test studies. Journal of Clinical Epidemiology, 58, 859, 862. First, M. B., Spitzer, R. L., Gibbon, M., & Williams, J. (1996). Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders – Patient Edition (SCID/P, Version 2.0). Biometrics Research Department, New York State Psychiatric Institute, New York. George, D., & Mallery, P. (2003). SPSS for a windows step by step: A simple guide and reference 11.0 update. (4th edtion). Boston, MA: Allyn and Bacon. Gibbs, L. D. (1983). Validity and reliability of the Michigan Alcoholism Screening Test: A review. Drug and Alcohol Dependence, 12, 279-285. Grann, M., & Fazel, S. (2004). Substance misuse and violent crime: Swedish population study. British Medical Journal, 328, 1233-1234. Gunter, T. D., Arndt, S., Wenman, G., Allen, J., Loveless, P., Sieleni, B., & Black D. W. (2008). Frequency of mental and addictive disorders among 320 men and women entering Iowa prison system: Use of the MINI-Plus. Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 36, 27-34. Haggård-Grann, U., Hallqvist, J., Långström, N., & Moller, J. (2006). The role of alcohol and drugs in triggering criminal violence: A case-crossover study. Addiction, 101, 100-108. Hoffman, N. G., Hunt, D. E., Rhodes, W. M., & Riley, K. J. (2003). UNCOPE: A brief substance dependence screen for use with arrestees. Journal of Drug Issues, 33, 29-44. Jeugdmonitor Rijnmond. (2010). Onderzoek naar gezondheid en leefstijl van ROC deelnemers. GGD Rotterdam Rijnmond. Kraanen, F. L., Emmelkamp, P. M. G., & Wildt, W. de (2007). Psychopathologie bij behandelde verslaafden: Een onderzoek naar comorbiditeit. Verslaving, 3 (4), 3-13. Kraanen, F. L., & Fluttert, F. A. J. (2008). Authorized Dutch translation of the Drug Use Disorder Identification Test. Retrieved from http://www.emcdda.europa.eu/html.cfm/ index10451EN.html. Kraanen, F. L., Scholing, A. & Emmelkamp, P. M. G. (2012). Substance use disorders in forensic psychiatry: differences among different types of offenders. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 56 (8), 1201-1219.
26
Lobbestael, J., Leurgans, M., & Arntz, A. (2010). Inter-rater reliability of the Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders (SCID I) and Axis II Disorders (SCID II). Clinical Psychology & Psychotherapy, 18, 75-79. Monschouwer, K., Verdurmen, J., van Dorsselaer, S., Smit, E., Gorter, A., & Vollenberg, W. (2008). Jeugd en riskant gedrag 2007:Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scholieren. Utrecht: Trimbos-instituut. Oei, T. I., & Groenhuijsen, M, (2009). Forensische psychiatrie en haar grensgebieden – Actualiteit, geschiedenis en toekomst. Deventer: Kluwer juridisch. Reinert, D. F., & Allen, J. P. (2002). The Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): a review of recent research. Alcohol Clinical Experimental Research, 2, 272-281. Reinert, D. F., & Allen, J. P. (2007). The alcohol use disorders identification test: an update of research findings. Alcohol Clinical Experimental Research, 2, 185-199. Saunders, J. B., Aasland, O. G., Babor, T. F., de la Fuente, J. R., & Grant, M. (1993). Development of the Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): WHO Collaborative project on early detection of persons with harmful alcohol consumption-II. Addiction, 88, 791-804. Selzer, M. L. (1971). The Michigan Alcoholism Screening Test: The quest for a new diagnostic instrument. The American Journal of Psychiatry, 127, 1653-1658. Skinner, H. A. (1982). The drug abuse screening test. Addictive Behaviors, 7, 363-371. Sletteng, R., Harnang, A. K., Hoxmark, E., Friborg, O., Aslaksen, P., M., & Wynn, R. (2011). A psychometric study of the Drug Use Disorders Identification Test – Extended in a Norwegian sample. Psychological Reports, 109, 663-674. Tiet, Q., Q., Finney, J., W., & Moos, R., H. (2008) Screening psychiatric patients for illicit drug use disorders and problems. Clinical Psychology Review, 28, 578-591. Trimbos instituut. (2011). Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling GGZ, versie 1.0. Trimbos-instituut. Voluse, A. C., Gioia, C. J., Sobell, L. C., Dum, M., Sobell, M. B., & Simco, E. R. (2012). Psychometric properties of the Drug Use Disorders Identification Test (DUDIT) with substance abusers in outpatient and residential treatment. Addictive Behaviors, 37, 36-41. Wagner, E., F. (1996). Substance use and violent behavior in adolescence. Agression and Violent Behavior, 1, 375-387.
27
Williams, J. B. W., Gibbon, M., First, M. B., Spitzer, R.L., Davis, M., Borus, J., Howes, M. J., Kane, J., Pope, H. G., Rounsaville, B., & Wittchen, H. (1992). The Structured Clinical Interview for DSM-III-R (SCID) II. Multi-site test-retest reliability. Archives of General Psychiatry, 49, 630-636. World Health Organization. (1992). ICD-10 Classifications of mental and behavioural disorder: Clinical descriptions and diagnostic guidelines. Geneva. World Health Organization. World Health Organization. (1999). Schedules for Clinical Assessment in Neuropsychiatry, Version 2.1. Interview, glossary and code book. Geneva: WHO, Division of mental health, assessment, classification and epidemiology. World Health Organization. (2000). Health for all in the 21st century, draft (No. EB101/8). Geneva: World Health Organization. WHO ASSIST Working Group (2002). The Alcohol, Smoking and Substance Involvement Screening Test (ASSIST): Development, reliability and feasibility. Addiction, 97, 1183-1194. Zanarini, M. C., Skodol, A. E., Bender, D., Dolan, R., Sanislow, C., Schaefer, E., Morey, L. C., Grilo, C. M., Shea, M. T., McGlashan, T.H., & Gunderson, J. G. (2000). The collaborative longitudinal personality disorders study: reliability of axis and II diagnoses. Journal Personality Disordorders, 14, 291-9.
28