2 DECEMBER 1960.- Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer schrijnwerker-timmerman in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. Gelet op de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen; Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1959 tot uitvoering van de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen; Gelet op het verzoekschrift van het Nationaal Verbond der Aannemers, Schrijnwerkers en Timmerlieden, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 juli 1960; Gelet op het gunstig en met redenen omkleed advies uitgebracht door de Hoge Raad voor de Middenstand op 14 september 1960, de Nationale Raad voor Ambachten en Neringen en de Nationale Raad der Interprofessionele Federaties gehoord; Gelet op het advies van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. - KB 21-04-1972, art. 2 - De beroepswerkzaamheid van aannemer schrijnwerkertimmerman mag, als hoofd- of bijberoep, slechts worden uitgeoefend in een kleine of middelgrote handels- of ambachtsonderneming, voor zover voldaan is aan de in dit besluit bepaalde eisen. Art. 2. - KB 18-04-1980, art. 2 § 1. - De beroepswerkzaamheid van aannemer-schrijnwerkertimmerman, in de zin van dit besluit, bestaat erin, voor rekening van derden, gewoonlijk en op zelfstandige wijze, de fabricage met het oog op de plaatsing of uitsluitend de plaatsing te verrichten van alle voorwerpen of produkten van hout noodzakelijkerwijze bestemd om door incorporatie, onroerend van nature te worden, alsook de desbetreffende herstellingen.Het omvat drie activiteitsvormen : het schrijnwerk van gebouwen, de uitvoering van timmerwerk, alsmede de fabricage en de plaatsing van trappen.§ 2. Vallen niet onder de toepassing van dit besluit :1° de fabricage, het plaatsen of de herstelling van parketvloeren of vensterblinden;2° de werken, wanneer zij noodzakelijk zijn voor de eigen activiteit van ondernemingen voor het uitvoeren van sierschoorstenen. Art. 3. Bij artikel 1 worden ondernemingen bedoeld waarvan het aantal tewerkgestelden een jaarlijks gemiddelde van 50 werknemers niet overschrijdt. Art. 4. - W 21-04-1972, art. 3 - Het getuigschrift bedoeld bij artikel 5 van de wet van 15 december 1970, mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van aannemer schrijnwerker-timmerman wenst uit te oefenen slechts worden uitgereikt, voor zover, onder de bij hetzelfde artikel bepaalde voorwaarden, bewezen wordt dat aan al de hierna opgesomde kennis is voldaan : 1° de kennis van bedrijfsbeheer bedoeld bij artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970;
2 2° de volgende beroepskennis : A. Theoretische kennis : a) Plans :Het juist lezen van uitvoeringsplans voor alle schrijn- en timmerwerk. b) Tekenen :Tekeningen van de bouw en schetsen. Tekening van alle schrijn- en timmerwerk op vormen en op profiel.Fabricageschetsen. c) Rekenen van oppervlakte en omvang : Schrijnwerk : ramen, deuren, beschotten, bekledingen, rekken, vast meubilair, plankenvloeren en kroonlijsten. Timmerwerk : opstellingswerken, volle bogen, rechte hoek, cirkelboog, korfboog, ellips.Trappen : ontwikkeling van de plaatsingsoppervlakten ten opzichte van de hoogte van de verdieping.Kuberen van het hout voor die werken. d) Prijsberekening : Bestekken en kostenramingen met vóóropmetingen, detailberekeningen en houtsoortlijsten. e) Materialenkennis : Voornaamste houtsoorten gebruikt voor schrijnwerk, timmerwerk, en trappenfabricage : herkomst, gebreken en ziekten van die houtsoorten; kennis van de handelsafmetingen en hun gebruik; voornaamste materialen en gebruik; triplexplaten, panelen, lijmsoorten, hang- en sluitwerk, beslag, gereedschap en machines. f) Bouw :Bouw van de verschillende gebruikelijke typen van ramen, deuren, beschotten, bekledingen, rekken, vast meubilair, plankenvloeren en kroonlijsten; schetsen voor het in vervaardiging brengen.Fabricage van rechte trappen, plaatsingen, fabricageschetsen. B. Praktische kennis : In de schrijnwerkerij : timmerwerk en vervaardiging van trappen.Uitvoering van vergaringen, met inbegrip van het profileren van glasruitsponningen en van groeven voor panelen en lijsten. Uitvoering van vergaringen met opsluiting door houten nagels of houtschroeven met toepassing van een glasruitsponning. Uitvoering van gecombineerde vergaringen : a) toepassing op laden; b) ophangen van deuren met scharnieren. Uitvoering van vergaringen met houtschroefopsluiting.Toepassing van glasruitsponning en van lijsten. Uitvoering van vensterramen met verscheidene draaiende delen. Uitvoering van ramen met verticaal schuivende opengaande delen. Uitvoering van delen die in een verticale of horizontale as beweegbaar zijn. Uitvoering van gecombineerde vergaringen : a) rail- en rolschuifdeuren; b) afsluiting met schuifblinden (beweegbare latten).
3 Uitvoering van schuine verbindingen met pen en gat en toepassing van tand en teen. Verbinding van de makelaar met het spantbeen van een dakspant. Verbinding van de onderdelen van ravelingen : 1. Onderdelen van dakspanten, ravelingen; 2. Eenvoudige dakspanten met en zonder sloof; 3. Eenvoudige of platte kroonlijsten, gewone kroonlijsten, oploop.De laddertrap, de rechte trap. C. Kennis van wetten en reglementen : Elementaire begrippen van sociaal recht betreffende de arbeidsovereenkomst voor bedienden en voor arbeiders, de leerovereenkomst, de bescherming en de maatschappelijke zekerheid van de arbeiders. Art. 5. - KB 21-04-1972, art. 4 § 1. - Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1, van de wet van 15 december 1970 moeten worden geacht het bewijs van de kennis van het bedrijfsbeheer te leveren, de houders van een van de akten opgesomd in artikel 6, a, van dezelfde wet of in artikel 32 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971, tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van die wet.§ 2. (Onverminderd dezelfde bepalingen, moeten worden geacht het bewijs van de beroepskennis te leveren, de houders van een van de volgende akten : 1° een diploma, brevet of eindgetuigschrift, uitgereikt door een afdeling "schrijnwerkerij", "houtbewerking" of "meubelmakerij" van een technische of beroepsschool of van een technische of beroepsleergang van het secundair niveau; 2° een diploma of eindgetuigschrift van een afdeling "bouwkunde" of "openbare werken", uitgereikt door een technische school van het hoger secundair niveau; 3° een diploma of eindgetuigschrift van een afdeling "bouwkunde" of "openbare werken", uitgereikt door een technische leergang van het hoger niveau; 4° een diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen; 5° een diploma van architect, van technisch of industrieel ingenieur van de afdeling "bouwkunde" of van burgerlijk ingenieur; 6° een getuigschrift gelijkwaardig aan een van de hierboven vermelde akten en uitgereikt door een examencommissie van de Staat; 7° een getuigschrift van leertijd voor het beroep van schrijnwerker of van meubelmaker en geviseerd door de Minister die de voortdurende vorming van de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft; 8° een getuigschrift waaruit blijkt dat een examen over de in artikel 4, 2°, van dit besluit opgesomde beroepskennis met goed gevolg werd afgelegd voor een centrale examencommissie waarvan de leden zijn benoemd door de Minister van Middenstand.Deze akten, met uitzondering van deze vermeld onder 5°, kunnen evenwel slechts in aanmerking worden genomen voor zover de houder ervan een afdeling van een technische of beroepsschool, in een technische of beroepsleergang betreffende het beroep van schrijnwerker-timmerman of van meubelmaker of in de afdeling "bouwkunde" of "openbare werken" van de onder 2° bedoelde scholen. De leertijd kan eveneens worden doorgemaakt hetzij bij een in het beroep van aannemer-schrijnwerker-timmerman gevestigd patroon, hetzij in een onderneming of openbare dienst die schrijn- of timmerwerken uitvoert. Het leerjaar in een afdeling van een technische of beroepschool of in een technische of beroepsleergang kan slechts in aanmerking
4 komen voor zover het ten minste tweehonderd uren werkelijke praktijk omvat. Het bewijs van deze leertijd moet worden door middel van een getuigschrift uitgereikt door de afdeling van de technische of beroepsschool, door de technische of beroepsleergang of door de hoofden van de onderneming waarin de leertijd werd doorgemaakt. De handtekening van het ondernemingshoofd moet gelegaliseerd worden door de burgemeester van de gemeente waar de leertijd verricht werd. Indien het bedoelde getuigschrift niet kan worden voorgelegd, mag het bewijs dat de leertijd werkelijk werd doorgemaakt worden geleverd door enig ander middel. In geen geval mag de praktische leertijd worden opgelegd aan personen die ouder zijn van vijfendertig jaar op de dag van de beslissing waarbij het bureau van de Kamer van Ambachten en Neringen of de Vestigingsraad het vestigingsgetuigschrift toekent.) - KB 1804-1980, art. 2 § 3. - Moeten eveneens geacht worden het bewijs van de kennis van het bedrijfsbeheer te leveren zij die blijk geven van een handels- of ambachtspraktijk beoefend naar de modaliteiten en in de voorwaarden bepaald bij het artikel 6, b of c van de wet van 15 december 1970 en bij de artikelen 34, 35 of 36 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971.§ (4. Moeten eveneens geacht worden het bewijs van de beroepskennis te leveren zij die bewijzen gedurende ten minste vijf jaar : a) hetzij als ondernemingshoofd te hebben uitgeoefend één van de werkzaamheden beoogd in artikel 2, § 1, van dit besluit, of zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden het dagelijks beheer te hebben waargenomen van een onderneming of een inrichting waar een van die werkzaamheden werden uitgeoefend; b) hetzij aan de uitoefening van een van deze werkzaamheden te hebben deelgenomen als bediende in een leidende functie, als helper van een ondernemingshoofd of als werkman die gedurende tenminste ten minste twee jaar behoorde tot de categorie van geschoolde werklieden zoals die vastgelegd is, op het vlak van het berekenen van de regelingslonen, bij de collectieve arbeidsovereenkomsten in het Nationaal Paritair Comité voor het bouwbedrijf gesloten en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit; c) hetzij aan de uitoefening van een van deze werkzaamheden - met uitsluiting van de herstellingen - te hebben deelgenomen in leidende funçties van technische aard of als in deze werkzaamheden geschoold werkman, wanneer dito werkzaamheden uitgeoefend worden in een handelsonderneming of een openbare dienst die ze verricht voor eigen rekening. Om in aanmerking te kunnen worden genomen, moet de werkzaamheid uitgeoefend zijn in de loop van de tien jaar die de aanvraag om getuigschrift voorafgaan. Indien de werkzaamheid ononderbroken wordt uitgeoefend, mag zij een aanvang hebben genomen vóór de tien jaar, op voorwaarde dat zij tot een einde komt in de loop van deze periode. De ondernemingshoofden kunnen op hun beroepswerkzaamheid slechts aanspraak maken voor zover zij in het handelsregister of in het ambachtsregister waren ingeschreven gedurende de gehele tijdsruimte bepaald in het eerste lid van deze paragraaf. Wanneer zij overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 juli 1964 houdende coördinatie van de wetten betreffende het handelsregister werden ingeschreven, dient de inschrijving de rubrieken te vermelden die met de vereiste werkzaamheid of werkzaamheden overeenstemmen. In geen geval mag een werkzaamheid in aanmerking worden genomen die verricht werd door een persoon onder de achtien jaar. Het bewijs van deze werkzaamheid moet worden geleverd door middel van de stukken bedoeld bij artikelen 34, § 2, 35, § 2 of 36, § 2 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, voor zover deze stukken de aard van de bewuste werkzaamheid en, in de gevallen bedoeld onder littera b hierboven, de vereiste functies of categorieën nauwkeurig
5 aanduiden. Wordt die nauwkeurige aanduiding niet gegeven, dan kan het aanvullend bewijs van de overeenstemming van de werkzaamheid en, in voorkomend geval, van de vereiste functie of categorie worden geleverd door enig ander middel. Betreft het getuigenissen en attesten, dan komen slechts in aanmerking die welke uitgaan van een openbare instelling of een instelling van openbaar nut die het bevestigde feit op een vóór de aanvraag gelegen tijdstip en bij de uitvoering van haar eigen taak heeft vastgesteld ofwel, in voorkomend geval, van een werkgever van de aanvrager. - KB 18-04-1980, art. 3. Art. 6. - KB 21-04-1972, art. 5 - Onverminderd de vrijstelling waarin artikel 19, § 3 van de wet van 15 december 1970 voorziet, vallen niet onder toepassing van de gestelde eisen inzake kennis, de natuurlijke personen die van 1 augustus 1954 tot 14 juli 1960, regelmatig en onder leiding en toezicht van een derde hebben deelgenomen aan een van de werkzaamheden beschreven in artikel 2 van dit besluit en die zulks bewijzen door middel van een attest dat hun werd uitgereikt door het gemeentebestuur ingevolge een aanvraag die werd ingediend vóór de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling. Art. 7. (Opgeheven) - KB 21-04-1972, art. 5. Art. 8. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit. (Opgeheven) - KB 1999-04-27/44, art. 17, 002; Inwerkingtreding : onbepaald. (NOTA 1 : Blijf van toepassing in sommige gevallen en gedurende een bepaalde periode, zie KB 1999-04-27/44, art. 17, §§ 2 en 3) (NOTA 2 : KB 1999-04-27/44 wordt door KB 2000-10-02/33, art. 1, ingetrokken)