cover
Aris De paarse krokodil van de planeet Bil Deel 2: Bezoek uit de ruimte
insidecover
bract1 Aris, de paarse krokodil van de planeet Bil Deel 2: Bezoek uit de ruimte.
Auteur en copyright (2012): Kees−Jan Hermans kees@pink−frog.com Redactie:
Niets van deze uitgave.. etc
bract2
page_01
1
page_03
De bibliothecaris − want hij was het − moest lang kijken naar het zacht−rode blaadje dat zojuist voor zijn voeten was neergedwarreld. Hij had een akelig voorgevoel. Toen bukte hij om het beter te kunnen zien; het was een kinder−tekening, en hij begreep er niets van. De bibliothecaris hield namelijk niet van kinderen. Hij hield niet eens van bibliothecaris−zijn! Hij was het liefst astronaut geworden, maar hij droeg een bril en als astronaut mocht je geen bril dragen. Hij was iets moeilijks gaan doen bij een bedrijf waar ze satelieten maakten, die om de maan draaiden. Zo had hij toch nog een beetje het ruimte−gevoel. Maar daar was op een dag iets gebeurd, waardoor hij dacht dat hij gek geworden was. En toen was hij maar bibliothecaris geworden. Want bibliothecarisen droegen wel brillen. In de bibliotheek kwam je om de haverklap kinderen tegen, maar hij hij hield van boeken en hij moest tenslotte geld verdienen. Zo werkte de wereld nou eenmaal. Hij keek even om zich een, en toen er een kind aankwam, hield hij het tegen. Het was een heel geschikt kind. Toch zeker een jaar of zeven; niet te jong, want dan waren ze nog maar dom en niet te oud, want dan begrepen ze zo’n tekening vast niet meer zo goed. Hij zei: ’Jij bent kind, toch? Weet jij wat hier staat?’ En hij hield het blaadje op. ’Wie bent u?’, vroeg het kind. Want hij was niet bang, maar ook niet slecht opgevoed. ’Dat doet er niet toe,’ zei de bibliothecaris, ’ik ben bibliothecaris.’ ’Ah juist,’ zei het kind. Alsof dat alles verklaarde.
2
page_05
’Ik denk,’ zei het kind, nadat hij even had nagedacht en even met zijn ogen had geknepen, ’dat het een planeet voorstelt, en zo’n ding dat er omheen draait. Hoe heet dat ook alweer − met van die vleugels ?’. ’Een sateliet,’ zei de bibliothecaris, ’en dat zijn geen vleugels, dat zijn zonne−panelen. Weet je waar die voor zijn? Die verzamelen..’ ’Ja, een sateliet,’ zei het kind snel, en toen hield hij even stil. ’Het is heel gek,’ zei hij tenslotte. ’Wat is heel gek?’ vroeg de bibliothecaris. ’Nou, er zit iets heel geks op die sateliet,’ zei het kind weer. ’Heel gek.’ ’Wat dan, wat dan?’ vroeg de bibliothecaris, ongeduldig. ’Een.. een paarse krokodil. Kan dat?’ Hij deinsde een beetje achteruit. Grote mensen houden er niet van als ze denken dat je ze voor de gek houdt. Maar er gebeurde iets heel anders. De bibliothecaris werd een heel bleek en zijn mond viel open. ’Een paarse krokodil?’, mompelde hij. ’Een paarse krokodil die op een sateliet zit?’
3
page_06 De bibliothecaris begon te zweten, hij maakte een paar vreemde keelgeluiden, slikte, zuchtte, draaide met zijn ogen, en begon zijn bril op te poetsen. Er liep een beetje een traantje uit zijn ene oog. Toen floot hij even tussen zijn tanden. ’Volgens mij gaat er vanmiddag een raket,’ mompelde hij in zichzelf, iets harder dan de bedoeling was. ’Als ik snel ben, dan kan ik die nog halen.’ Hij draaide zich om en haastte zich naar zijn auto, zonder het kind gedag, of ook maar dankjewel te zeggen. Het papiertje had hij laten vallen. En dat had hij misschien niet moeten doen. Het kind raapte het papiertje op, en liep de bibliothecaris al roepend achterna. Maar die gaf geen antwoord op zijn geschreeuw, ook niet toen ze allebei naast de auto stonden. En dus deed het kind ook een deur open, en glipte op de achterbank.
4
page_07
’Wat doe jij in mijn auto?’ vroeg de bibliothecaris. ’Ik ga mee. Ik wil ook wel eens een raket lancering van dichtbij zien.’ zei het kind. De meeuw nestelde zich ondertussen doodgemakkelijk op zijn schouder. ’En die duif dan?’ vroeg de bibliothecaris weer. Hij klonk een beetje boos. ’Dat is geen duif.’ zei het kind. ’Dat is een meeuw, en die hoort bij mij.’ De bibliothecaris wilde kwaad worden, maar hij bedacht zich dat hij daarvoor helemaal niet genoeg tijd had. Soms heb je gewoon erg weinig tijd om de juiste beslissing te nemen. Er zat niks anders op dan maar gewoon te vertrekken, met kind en meeuw en al. ’Als hij maar niet op de stoelen kakt.’ zei hij, en hij reed hard weg.
5
page_08 Na een lange tijd kwamen ze aan bij de lanceerplaats. ’Hoe kom je eigenlijk in zo’n raket?’, vroeg het kind. ’Kun je liften?’ ’Nee, ze nemen geen lifters mee, geloof ik.’, zei de bibliothecaris, ’We zullen het moeten doen op de enige manier die wel werkt: de bemanning naar de WC lokken en dan de deur van buiten op slot doen.’ ’Ah juist,’ zei het kind, dat er steeds minder van begreep.
6
page_09
’De truuk is,’ zei de bibliothecaris, toen ze binnen gekomen waren in een van de torens vlak naast de raket. ’ dat je bordjes van de WC en de toegang naar de raket omwisselt.’ En hij ging gelijk aan het werk. ’Gaan we een grap uithalen?’ vroeg het kind. ’Leuk. Ik ben dol op grappen!’ ’Zoiets.’ zei de bibliothecaris. ’Zullen we van achter de goede deur stiekem kijken hoe ze erin trappen?’
7
page_10
8
page_11
’Nu moest je misschien maar weg gaan.’ zei de bibliothecaris. ’Er is vast wel iemand op de grond die je naar huis kan brengen.’ ’Waarom?’ vroeg het kind. ’We hebben de lancering nog helemaal niet gezien!’ ’Ik ga die lancering van binnen in de raket bekijken,’ zei de bibliothecaris, ’en dat is best gevaarlijk. En ook heel erg verboden.’ ’Ik wil ook met de raket mee,’ zei het kind, ’ dat kan ik best.’ De bibliothecaris bromde alleen maar, en deed de deur achter zich dicht, maar toen hij omkeek, zag hij dat het kind met hem mee gekomen was. De bibliothecaris zuchtte even, en zonder iets te zeggen, klommen ze allebei in hun stoel.
9
page_12
Het duurde niet lang voordat een knerpende stem door de radio begon af te tellen. Van tien naar nul, en bij nul begon de raket te grommen en te kraken en te trillen. Ver beneden hen steeg een gebrul op, en langzaam verhief de raket zich in de lucht. Steeds sneller en sneller ging het, en de kleur van de hemel door de raampjes werd steeds donkerder.
10
page_13 ’We staan op z’n kop!’ zei het kind. ’Maar we vallen niet. Hoe kan dat?’ ’We zijn in een baan om de aarde.’ zei de bibliothecaris. ’Maar we blijven niet.’ ’Waar gaan we dan heen?’ vroeg het kind.
11
page_14 ’We gaan naar de maan.’ zei de bibliothecaris. ’Vol gas.’ En hij duwde een grote hendel hard naar voren.
12
page_15
De motoren brulden en duwden de raket steeds harder vooruit. De beide passagiers van de raket werden diep in hun stoelen gedrukt. ’Dit heb ik nou altijd al eens willen doen’, gromde de bibliothecaris tevreden. ’Naar de maan!’ gilde het kind. ’Gaan we naar de maan kijken?’ ’Niet precies;’ zei de bibliothecaris, ’ we gaan naar de achterkant van de maan kijken. Of nog preciezer: we gaan naar een sateliet aan de achterkant van de maan kijken. En of daar ook paarse krokodillen leven.’ Dat laatste had hij een beetje stilletjes gezegd, alsof hij het zelf niet helemaal geloofde. Maar het kind had hem helemaal niet gehoord. Het riep alleen maar ’De maan! De maan! De maan!’
13
page_16 Aris, de paarse krokodil van de planeet Bil, sjokte langzaam tussen de billenbloemen door in het licht van de ondergaande zon, langs de kratertjes en steentjes van zijn eigen, aardappelvormige planeet. Hij was onderweg naar huis; hij had de hele dag hard gewerkt en hij was moe. Het was bedtijd.
14
page_17 Onderweg naar huis kwam Aris langs de Hele Diepe Kuil en keek hij, zoals gewoonlijk, even naar boven om te zien of hij de buisvogel ook zag. De buisvogel was een glimmende buis met harde, rechte metalen vleugels die rondjes draaide om de maan. En jawel hoor: precies op het moment dat Aris voorbij de Hele Diepe Kuil liep, kwam de buisvogel voorbij. Maar hij was niet alleen: de buisvogel had een veel grotere vriend bij zich! De vriend was wit en zwart, had raampjes en de vorm van een driehoek. ’De buisvogel heeft bezoek gekregen,’ mompelde Aris, ’ ik vraag me af wanneer ik ook eens bezoek krijg.’ En hij sjokte verder.
15
page_18
’We zijn er.’ zei de bibliothecaris, ’Zie jij ergens een paarse krokodil?’ ’Een paarse krokodil?’ vroeg het kind. ’Zijn die hier dan?’ ’Als het goed is, wel.’ antwoordde de bibliothecaris. ’Hij zat op die sateliet daar. Die heb ik zelf gebouwd, trouwens.’ Hij pauzeerde even, van trots. ’Maar nu zie ik niks. Een lege sateliet, die foto’s maakt van de achterkant van de maan.’ Hij klonk teleurgesteld. ’Misschien woont ’ie wel op dat kleine planeetje daar.’ zei het kind.
’Kleine wattemes?’ riep de bibliothecaris uit. ’Er zijn hier geen planeetjes. Er horen hier geen planeetjes. Ook geen kleine.’ Hij schudde zijn kale hoofd. ’En als er een paarse krokodil woonde op een planeetje hier in de buurt, hoe zou die dan op mijn mooie sateliet zijn gekomen?’ De bibliothecaris geloofde er allemaal geen bal van, maar het kind zei onverstoorbaar: ’Dat weet ik niet, maar er zit wel een touw aan die mooie sateliet van jou vast. Dat is toch ook niet zoals het hoort?’ De bibliothecaris krabte zich eens op zijn kop, keek uit het raam, en zei bedeesd: ’Nee, dat is allemaal helemaal niet zoals het hoort, nee.’ 16
page_19
’We moesten misschien ons ruimtepak maar een aantrekken.’ zei de bibliothecaris. ’Er is daar buiten iets vreemds aan de hand, en we komen er niet achter wat dat is, als we hier blijven zitten. Ze hangen achter je, in de kast.’ Zo gezegd, zo gedaan. Na een uurtje of wat omkleden − want het is heel lastig aantrekken, zo’n ruimtepak − deden ze deur van de raket open, en stonden ze op de rug van de sateliet. Het touw was duidelijk zichtbaar. De kleine planeet kwam er in de verte al weer aan. Door de radio konden ze met elkaar praten. ’He, de sateliet heeft een naam: ’Aris’.’, zei het kind. ’Heb jij die bedacht?’ ’Nee, maar ik verbaas me nergens meer over.’, mompelde de bibliothecaris. ’Laten we naar beneden klimmen langs het touw.’
page_20 Langzaam klommen ze langs het touw naar beneden. Dat was heel eng, want eigenlijk konden ze niet zien waar ze naartoe gingen. Misschien was er wel helemaal niets aan het einde van het touw! Het kind ging voor en hing onderaan; de bibliothecaris had gezegd dat dat veiliger was. ’Als ik het zeg, dan moet je loslaten!’, riep de bibliothecaris, iets harder dan de bedoeling was, want ze praatten met elkaar door de radio en door de radio hoef je helemaal niet te schreeuwen. De kleine planeet schoof langzaam onder hen door. Het kind zag nu, dat er grote bloemen op stonden. Mooie, grote bloemen. ’Nu!’, klonk het in zijn oren.
18
page_21
Het kind liet los en viel. In iets zachts en groots en paars. De bibliothecaris liet ook los, en maakte een lelijke buiteling in de Hele Diepe Kuil. Maar hij was tenslotte een grote man, en daar kunnen grote mannen wel tegen. Wat Aris betreft, die wist alleen maar dat hij het ene moment stond te kijken naar zijn vriend de buisvogel, en het volgende moment omver geworpen werd door.. ja, door wat eigenlijk? Hij zag alleen nog maar sterretjes.
19
page_23 Toen hij zijn ogen open deed, stond de wereld op zijn kop. Billenbloemen groeiden op hun kop. Verderop liepen mensen in witte pakken. Op hun kop. Aris bedacht dat hij misschien door iets of iemand geraakt was. Maar wat? Dan kwam een van die mensen naar hem toe. Ook op zijn kop. De bibliothecaris − want hij was het − liep op Aris af. ’Mmmmommmmommmmnnom’, zei hij. Tenminste, zo klonk het, want hij had zijn ruimtehelm nog op en Aris kon hem niet verstaan. Aris wist niet zeker of hij niet misschien al thuis geweest was, in bed was gekropen, en nu gewoon een rare droom had. Maar toen hij de bibliothecaris door zijn ruimtepak heen hoorde mompelen, vond hij het toch onbeleefd om niet te antwoorden. ’Kunt u misschien iets harder praten?’, vroeg Aris. ’Ik kan u niet verstaan.’ Wat door de bibliothecaris, op zijn beurt, weer begrepen werd als: ’Ddodooooododoommmmmmhhh’. Zo kwamen ze niet verder. En toen gebeurde er iets wonderlijks. 20
page_24 Hoog in de lucht boven Aris en de planeet Bil verscheen een wit stipje.
Het stipje werd groter en groter. Het dwarrelde heen en weer.
Nog groter werd het stipje; je kon nu zien dat het vleugels had, en met nog maar een paar slagen...
landde de meeuw precies op de neus van Aris.
’Het is dus toch een droom,’ zei Aris. ’Nee hoor,’ zei een kleine stem bij zijn voeten.
21
page_25 ’Hallo kleine stem bij mijn voeten,’ zei Aris, en hij ging overeind zitten. ’Ben jij een droom of ben jij zojuist van de buisvogel gevallen, net zoals dit grijze beest hier op mijn hoofd?’ ’Nou, ik ben in elk geval geen droom,’ zei het kind, die zijn helm af had gezet. ’En dat is mijn meeuw. Ik denk dat we de deur open hebben laten staan.’ De bibliothecaris was ondertussen behoedzaam achter het kind gaan staan. Voorzichtig deed ook hij zijn helm af. ’Gegroet, o paarse krokodil van deze onverwachte planeet,’ zei hij met trillende stem. ’Wij komen in vrede.’ ’Juist,’ zei Aris. ’Vrede. Dat doet pijn, vrede.’ En hij voelde nog eens aan zijn buik.
22
page_26
’Ahem. Wij komen van de planeet Aarde.’, zei de bibliothecaris plechtig. ’Ah. Dat is vast die blauw−groene die ik laatst achter de maan heb ontdekt’, zei Aris. ’En die vol met witte vieze vegen zit. Je moest eens schoonmaken.’ ’Dat zijn wolken,’ zei de bibliothecaris, ’ en wij houden wel van onze wolken.’ ’Niet als het regent’, zei het kind. ’Dat vind ik er niks aan.’ ’Ik heb geen idee waar jullie het over hebben.’, zei Aris. ’Maar het ziet er slordig uit, die wolken van jullie.’
23
page_27 ’Hoe dan ook. Welkom,’ zei Aris. ’Welkom op de planeet Bil. Zonder wolken.’ ’Bil,’ zei de bibliothecaris. ’Da’s frappant. Wie heeft die naam verzonnen?’ ’Ik,’ zei Aris. ’Wie anders? Het is mijn planeet Bil.’ ’Bil,’ zei het kind. ’Da’s grappig! Weet je wat ze op onze planeet een bil noemen? Dat is je...’ Maar de bibliothecaris gaf hem een schop. Een schopje. ’Wat een prachtige planeet,’ zei hij snel. ’Woon je hier alleen?’ ’Jazeker,’ zei Aris. ’Helemaal alleen. En toch heb ik het gevoel dat ik u wel eens eerder heb gezien. Weet u zeker dat we elkaar nog nooit hebben ontmoet?’ ’Dat lijkt me niet,’ zei de bibliothecaris. ’Ik ken niet zo veel paarse krokodillen. Wat is je naam?’ ’Eh. Dit,’ zei Aris, en hij krabbelde snel zijn naam in het zand. ’Aris,’ las het kleine kind voor. ’Wat een mooie naam!’ ’Ah!’ zei Aris, die zijn eigen naam nog nooit had horen uitspreken, en dan: ’Ja he? Zelf gevonden.’ ’Het rijmt op bibliothecaris,’ zei de bibliothecaris, tevreden. ’En dat ben ik.’ ’Dat zal wel,’ zei Aris. En hij herhaalde zijn eigen naam. ’Aris. Aris. Ja, ik heb wel een hele mooie naam gevonden.’
24
page_31 ’En wie ben jij ?’ vroeg Aris aan de meeuw. ’Ik ben een meeuw.’ zei de meeuw, die Aris goed kon verstaan. ’Hoe ben je hier gekomen ?’ vroeg Aris weer. ’Gewoon. Gevlogen.’ zei de meeuw. ’Door de zwarte lucht. Het was wel een beetje benauwd en ik kon eerst met mijn vleugels de lucht niet raken, maar later ging het beter. En toen was ik hier.’ ’Het is niet een heel slim beest, he?’ zei Aris tegen het kind. Toen bedacht hij zich dat dat misschien niet zo aardig was om te zeggen. ’Maar eh.. vast ook heel lief. Toch?’ Hij keek een beetje verlegen. ’Kan jij hem verstaan?’ Het kind wist niet zeker of hij dat moest geloven.
’Het doet er niet toe.’ zei Aris snel. ’Jullie zijn nu hier. En nu moet er iets gebeuren. Wat willen jullie doen?’
25
page_28
’Maar wat je ook wil doen,’ zei Aris en hij ging staan, ’ doe het snel. Want ik heb reuze slaap.’
En hij geeuwde zo hard dat de meeuw weg moest vliegen om niet opgezogen te worden in de gigantische wervelwind van Aris’ gegaap.
26
page_29
’Bah. Wat een smakeloze dingen.’ zei Aris, die een mond vol veren gekregen had. ’Misschien kunnen we wachten tot je weer wakker bent? Ik heb eigenlijk ook wel een beetje slaap. Hoe lang slaap jij eigenlijk?’ vroeg het kind. De paarse krokodil keek een beetje verstoord, alsof hij het een gekke vraag vond. ’Net als jij, waarschijnlijk,’ zei hij. ’Tot de zon weer opkomt.’ De bibliothecaris floot tussen zijn tanden. ’Dat is wel veertien aardse dagen.’ ’O, dan mis ik best een boel school,’ zei het kind. ’Dat is niet zo erg.’
’Dat is wel erg,’ zei de bibliothecaris. ’Want vroeg of laat komen ze ons zoeken. Ze zullen hun raket heus niet zo lang willen missen.’ 27
page_30 ’Waarom slaap je zo lang?’, vroeg het kind aan Aris, ’Je planeet is heel klein. Je kunt toch gewoon naar de kant waar de zon staat toelopen ?’ ’Toch niet als ik slaap?’, zei Aris. ’O nee.’, zei het kind. ’Da’s waar ook.’
28
page_32
’Zullen we anders een hapje eten?’ vroeg Aris, die honger gekregen had, en de vieze smaak van een mond vol meeuwen−veren kwijt wilde raken. ’Ik heb nog een paar heerlijke billenbladeren.’ ’Graag,’ zei de bibliothecaris, ’dat zal ongetwijfeld smaken. We hebben een lange reis gemaakt, tenslotte.’ En zo zaten ze, met z’n drieen op een rij en aten billenblad. En het smaakte.. een beetje scherp.
’Het smaakt een beetje naar sla,’ zei het kind, ’ en bietjes.’ ’Dat komt omdat het een roze blad is,’ zei Aris wijs. ’Als ze inog groen zijn, smaken ze naar lever en zure spruitjes.’ ’Hoe weet jij wat dat zijn?’ vroeg de bibliothecaris. ’Ach, ik verzin maar wat,’ zei Aris, ’ ik ben hier ook maar alleen.’ En hij nam een grote hap. Maar wie niets zei, was de meeuw. Hij at en at en at. 29
page_36
Na het eten speelden ze nog een klein spelletje voetbal in de ondergaande zon. Hun bal was een droog billenblad dat ze opgerold hadden, en Aris vond het een geweldig spelletje, hoewel hij het nog nooit gespeeld had. Na een tijdje viel de bibliothecaris stil, keek hoe het kind en Aris aan het overschieten waren, en voelde zich heel erg gelukkig maar ook een beetje vreemd. Hij was aan het voetballen op een planeet waar nog nooit iemand van gehoord had, met een paarse krokodil die kon praten. Was dit geen droom?
Dan kreeg hij de bal tegen zijn arm en hoorde hij de stem van Aris die riep: ’Kom! Schieten!’
30
page_33
’Dat was fijn,’ zei de bibliothecaris, ’ maar we moesten maar eens gaan. Meneer Aris,’, en hij strak zijn hand uit, ’ het was een plezier u te mogen ontmoeten. Misschien dat we elkaar nog eens zien als u op de eh.. buisvogel klimt en in de camera knipoogt. Want ik geloof zowaar dat ik weer lol in mijn vak begin te krijgen.’ ’Dan kom ik ook kijken!’ riep het kind uit. De bibliothecaris begon met een streng ’Hm!’, want kinderen mogen helemaal niet op dat soort plekken komen, maar dan herinnerde hij zich weer hoe gelukkig hij eigenlijk was. ’Natuurlijk mag jij ook komen kijken. Weet je, ’ ging hij verder, ’voor een kind ben jij eigenlijk helemaal zo slecht nog niet.’
31
page_34
Aris keek een beetje ongelukkig. Nu had hij eindelijk eens iemand op bezoek, en dan moesten ze zo snel weer weg. Zijn ogen kruisten de grond. ’Hier, neem een bloemetje mee,’ zei hij, ’ voor thuis.’ Een tijdje stonden ze te wachten bij de Hele Diepe Kuil totdat de buisvogel weer langs zou komen. En met de buisvogel het touw, en hun eigen raket. Ze waren allemaal een beetje droevig. De bibliothecaris wilde een grapje maken. ’Het lijkt wel een beetje op wachten op de bus’, zei hij. Maar niemand lachte. Dan doemde in de verte de buisvogel op. Iemand gaf een gil. ’Stop!’ zei de meeuw.
32
page_35
’Ik vind het eng! Straks moet ik weer door die benauwde ruimte. Ik heb geen pak zoals jullie. En ik vind die krokodil eigenlijk wel aardig. En ik vind die blaadjes ook best lekker. Kortom, ik wil blijven.’ Dat alles zei de meeuw, heel snel. ’Hij wil blijven.’ zei Aris tegen de mensen, die hem natuurlijk niet konden verstaan. ’Dan moet hij maar blijven,’ zei de bibliothecaris snel, ’ maar we moeten nu opschieten want de raket komt er aan.’ Soms heb je gewoon erg weinig tijd om de juiste beslissing te nemen. ’Dag meeuw,’ zei het kind, ’ ik zal je missen. Het is misschien maar beter ook. Hier kun je echt met iemand praten.’ In de verte sleepte het touw op een dreigende manier over de grond. Het kwam heel snel op hen af.
33
page_37 ’Maar dat touw gaat veel te snel’, zei het kind. ’Dat durf ik niet te pakken.’ ’Ik ben bang dat ik het ook wel een beetje eng vind’, zei de bibliothecaris, bleek.
34
page_39 ’Laat mij maar’, zei Aris, en hij greep de beide mensen vast en nam een sprong. ’Allee hop, houdt u goed vast, heren!’ En hij greep het touw beet dat aan de buisvogel vast zat. Met een stevige ruk werden ze met z’n drietjes van het oppervlak van de planeet Bil getild, de ruimte in.
35
page_41 In een handomdraai waren ze naar boven geklommen en sloot de deur van de raket zich achter hen met veel gesis. ’Nee maar,’ zei Aris die even zijn kop naar binnen in de cockpit stak. ’Wat een boel lichtjes en knopjes hebben jullie hier!’
36
page_42
Dan werd het tijd om te gaan; Aris ging naar buiten en de deur ging dicht. Ze waren al weer bijna aan de andere kant van de maan. De aarde kwam weer in zicht. De motoren van de raket flitsten aan zonder geluid.
Nog lang stond Aris op de buisvogel te zwaaien naar de grote zwart−witte raket, die met gloeiende motoren in de verte was verdwenen, in de richting van die mooie blauw−groene planeet, de Aarde.
37
page_38
’Weet je eigenlijk wel hoe je zo’n raket moet landen?’ ’Ja hoor. Ik heb het wel eens op televisie gezien.’ ’Maar daar kun je dat toch niet heel precies van leren?’ ’Het was anders wel een hele grote televisie.’
’Zouden ze niet boos op ons worden, daar op aarde?’ ’Ach. We zeggen gewoon dat we verdwaald waren.’
38
page_43
Aris klom naar beneden langs het touw, en na een rondje om de maan landde hij weer veilig op het oppervlak van de planeet Bil. Daar wachtte de meeuw hem op met een welgemeende kreet. ’Ieeeuw’. En dat betekende: ’Welkom terug’, in meeuwen−taal. ’Dank je,’ zei Aris.
39
page_40 ’Weet je,’ zei Aris tegen de meeuw, toen ze later gezellig bij elkaar zaten, ’volgens mij zullen wij het best met elkaar kunnen vinden. Maar nu ga ik echt naar bed.’ ’Kraa,’ zei de meeuw. En dat betekende niets, ook niet in meeuwen−taal.
40
insidebackcover
backcover
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit, sed diam nonummy nibh euismod tincidunt ut laoreet dolore magna aliquam erat volutpat. Ut wisi enim ad minim veniam, quis nostrud exerci tation ullamcorper suscipit lobortis nisl ut aliquip ex ea commodo consequat. Duis autem vel eum iriure dolor in hendrerit in vulputate velit esse molestie consequat, vel illum dolore eu feugiat nulla facilisis at vero eros et accumsan et iusto odio dignissim qui
blandit praesent luptatum zzril delenit augue duis dolore te feugait nulla facilisi. Nam liber tempor cum soluta nobis eleifend option congue nihil (c) 2012 Kees−Jan Hermans