Arbo Platform Nederland – een tussentijdse evaluatie “De verankering in de werkelijkheid wordt de toets van het succes”
2
Voorwoord Begin juni 2004 bereikte mij het verzoek, gedaan door de voorzitter van het Arbo Platform Nederland met wie ik in het voorjaar van 2004 uit hoofde van mijn onderstaande functie een plezierig kennismakingsgesprek had gevoerd, de voorziene tussentijdse evaluatie van dit platform op mij te nemen. Aan dit verzoek heb ik gaarne willen voldoen. Niet in de laatste plaats om reden dat de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad, waaraan ik sedert 1993 als voorzitter verbonden ben, de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 1997 had geadviseerd over te gaan tot de instelling va n een dergelijk platform. Ingevolge de verleende opdracht bevat de evaluatie een zogeheten quick scan, voornamelijk bedoeld om te bezien of het Arbo Platform, dat in zijn huidige vorm pas vanaf 1 maart 2003 operationeel is, op de goede weg is. Aangezien het in de bedoeling lag de evaluatie volledig extern uit te voeren, heb ik mr. Eric Knopper, secretaris van de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER, gevraagd de evaluatie secretarieel te ondersteunen. Zowel de heer Knopper als de SER heeft daarin bereidwillig toegestemd. De gekozen ondertitel van dit rapport is een letterlijk citaat, opgetekend uit de mond van een van onze gesprekspartners tijdens het onderzoek. Het komt mij voor dat daarin de essentie van het belangrijke werk van het Arbo Platform Nederland treffend is verwoord. Hans Franken Zoeterwoude, september 2004
3
Inhoudsopgave
Voorwoord
3
1.
Inleiding
5
2.
Achtergrond en ontstaan Arbo Platform Nederland
6
3.
Taken AP-NL
9
4. 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2
Evaluatie AP-NL Opdrachtverlening en doel evaluatie Werkwijze evaluatie Bestudering documentatie Bijeenkomsten en gesprekken
10 10 10 10 11
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Bevindingen evaluatie Inleiding Algemene bevindingen Bijdrage leden Samenstelling AP-NL Bureau
12 12 12 14 14 16
6.
Enkele (nadere) onderwerpen ter overdenking
17
7.
Ten slotte
19
Bijlagen: 1. Opdrachtverlening evaluatie d.d. 2 juni 2004 2. Lijst met ter beschikking gestelde documentatie 3. Korte verslagen van gesprekken met de geledingen en het bureau van het AP-NL
21 23 25
4
1.
Inleiding
Het Arbo Platform Nederland (hierna AP-NL) is een door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) ingestelde netwerkorganisatie voor afstemming, overleg en informatievoorziening op het terrein van arbeidsomstandigheden. Het AP-NL is per 1 maart 2003 ingesteld 1 voor een periode van vier jaar. In artikel 8 van de Instellingsregeling is voorzien in een tweetal evaluaties van het AP-NL. Krachtens deze bepaling dient het AP-NL voor 1 januari 2005 en voor 1 januari 2007 een rapport uit te brengen aan de minister van SZW, waarin de realisatie van de doelstellingen en de bijdragen van de leden van het platform zijn geëvalueerd. Daarin brengt het platform tevens een advies uit over het al dan niet wijzigen en/of continueren van de activiteiten. Op grond van dat advies kan de minister besluiten de instelling van het AP-NL te continueren, in opzet te wijzigen of te beëindigen. In de toelichting bij de Instellingsregeling is aangegeven dat de wijze van evaluatie nader wordt bepaald. Bij brief van 2 juni 2004 van de voorzitter van het AP-NL, gericht aan de beoogde uitvoerder van de evaluatie, is nader ingegaan op de gewenste wijze waarop de evaluatie zou dienen te worden verricht. Deze brief is hierachter als bijlage 1 gevoegd. Dit rapport bevat de weerslag van de bevindingen van het in de zomermaanden van 2004 gehouden evaluatieonderzoek. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de achtergronden en het ontstaan van het AP-NL; in hoofdstuk 3 komen de taken van het AP-NL aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de wijze waarop het evaluatieonderzoek heeft plaatsgevonden en in hoofdstuk 5 worden de belangr ijkste bevindingen gepresenteerd, gevolgd, in hoofdstuk 6, door de presentatie van enkele (nadere) onderwerpen ter overdenking. Hoofdstuk 7 bevat tot slot enkele afrondende opmerkingen.
1
5
Regeling van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte, van 7 maart 2003, Directie Arbozorg en Verzuimbeleid, nr. AVB/AIS/2003/13698 houdende de instelling van het Arbo Platform Nederland (Instellingsregeling Arbo Platform Nederland).
2.
Achtergrond en ontstaan Arbo Platform Nederland
Met zijn adviesaanvraag van 15 april 1996 vroeg de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over zijn nota Heroriëntatie arbobeleid en Arbowet. Centraal in de adviesaanvraag stond dat werkgevers en werknemers meer verantwoordelijkheid zouden dienen te krijgen voor de vormgeving van het arbeidsomstandighedenbeleid in ondernemingen en andere arbeidsorganisaties. Volgens de staatssecretaris zouden de nodige condities dienen te worden geschapen om dit doel te bereiken. Een van die condities betrof de ontwikkeling en instandhouding van een goede onderzoeks- en adviesinfrastructuur. In de adviesaanvraag wordt de SER gevraagd zijn visie daarop te geven en op de rol daarbij van sociale partners en de mogelijke rol van anderen, waaronder de overheid. De SER heeft in een afzonderlijk advies zijn visie op bovengenoemde vraagstelling gegeven2 . In het advies wordt geconstateerd dat binnen de arbo- infrastructuur een onderscheid wordt gemaakt tussen de eerstelijns- en de tweedelijns arbodienstverlening. De eerstelijnsdienstverlening wordt in de praktijk voornamelijk verzorgd door de arbodiensten en is in algemene zin geheel gericht op de concrete ondersteuning van de zorg voor arbeidsomstandigheden in arbeidsorganisaties. De tweedelijnsarbozorg wordt, aldus het advies, geleverd door een waaier van uiteenlopende universitaire en nietuniversitaire organisaties. De producten en diensten die vanuit de tweedelijn3 worden geleverd zijn in algemene zin ondersteunend voor degenen die taken en verantwoordelijkheden dragen met betrekking tot het arbeidsomstandighedenbeleid binnen arbeidsorganisaties, maar daarnaast ook voor bijvoorbeeld overheden, werkgevers- en werknemersorganisaties, arbodiensten, verzekeraars, brancheorganisaties en organisaties op het gebied van de sociale verzekeringen. In het advies wordt in algemene zin geconstateerd dat organisaties in de tweedelijn veel te weinig samenwerken, waardoor een gefragmenteerd en weinig samenhangend pakket van diensten en producten in de tweedelijn ontstaat. Ook de afnemers van de diensten en producten werken onvoldoende samen. Een van de in het advies gedane suggesties om de gesignaleerde knelpunten op te lossen is de instelling van een platform van belanghebbenden en gebruikers van de producten en diensten van de tweedelijn, ten behoeve van de afstemming en coördinatie van activiteiten in de tweedelijn. De overheid zou als initiator en coördinator van een dergelijk platform moeten optreden. In vervolg hierop wordt in opdracht van het ministerie van SZW onderzocht of er voldoende draagvlak bestaat voor de instelling van een platform en of er bereidheid bestaat daarin actief te participeren4 . De uitkomst van dat onderzoek is eensluidend positief.
2 3 4
SER-Advies Tweedelijnsinfrastructuur arbeidsomstandigheden, publicatienr. 97/35, Den Haag 1997. Als producten en diensten vanuit de tweedelijn worden onderscheiden: onderzoek, ontwikkeling, opleiding, overdracht, voorlichting/informatie en monitoring. TNO-Arbeid: Platform Arbokennisinfrastructuur, Hoofddorp, augustus 1999.
6
In september 2000 heeft de toenmalige staatssecretaris Hoogervorst van SZW, in navolging van het SER-advies en het draagvlakonderzoek, het Arbo Platform ingesteld voor een periode van twee jaar. De belangrijkste taken van het platform waren afstemming, coördinatie en gedachtewisseling over activiteiten in de arbokennisinfrastructuur, het bevorderen van de informatievoorziening en het bevorderen van de aansluiting van het kennisaanbod op praktijkvraagstukken. Het Arbo Platform heeft in juni 2002 advies uitgebracht over het voortbestaan5 . De unanieme conclusie was dat zijn functie moest worden gecontinueerd. Wel werd geconstateerd dat de gerealiseerde opbrengsten achtergebleven zijn bij de verwachtingen. In het advies van het Arbo Platform spreken de deelnemende partijen zich uit om in de toekomst meer nadruk te leggen op een strategisch adviserende rol en minder op een productgeoriënteerde rol. Ook zijn partijen van mening dat de communicatie met de achterbannen sterk verbeterd moet worden. Omdat daarmee de doelstellingen van het Nederlandse Focal Point 6 zouden worden benaderd, opteerde staatssecretaris Rutte van SZW voor een bundeling van de krachten van het Arbo Platform en het Focal Point. Daarmee zou naar zijn oordeel een sterke entiteit ontstaan die zich volledig kan richten op de coördinatie en de afstemming binnen de arbokennisinfrastructuur en op ontsluiting van in de praktijk toepasbare arbokennis 7 . De instelling van het Arbo Platform werd tijdelijk verlengd tot 1 maart 2003, teneinde in deze periode de voorgenomen bundeling goed voor te bereiden en vorm te geven. Met de instelling per 1 maart 2003 van het Arbo Platform Nederland (AP-NL), waarmee de bundeling van het Arbo Platform en het Focal Point een feit werd, wil de overheid de kennisontwikkeling en –doorstroom in samenwerking met betrokken partijen bevorderen. De belangrijkste opgave voor het platform is het toegankelijk en vraaggericht maken van arbokennis 8 . Deze kennis is primair nodig voor het verbeteren van de arbeidsomstandigheden op de werkvloer en levert daarnaast een bijdrage aan het bevorderen van reïntegratie. Het AP-NL brengt partijen bij elkaar voor afstemming en coördinatie en is gebaseerd op de eigen verantwoordelijkheid van de partijen. Die verantwoordelijkheid houdt ook in het stimuleren bij de achterbannen dat de informatie op de werkvloer wordt toegepast.
5 6
7 8
7
Arbo Platform: Advies aan de Staatssecretaris van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake het Arbo Platform, 24 juni 2002. Het tripartiet ingerichte Nederlandse Focal Point maakt deel uit van het netwerk van nationale Focal Points van het Europees Agentschap voor de Veiligheid en Gezondheid op het Werk van de Europese Unie te Bilbao. Voornaamste doelstelling van het Focal Point is het bevorderen van het gebruik van praktisch toepasbare informatie over de verbetering van de arbeidsomstandigheden en reïntegratie op de werkvloer. Het Kennis en Documentatie Centrum (KDC) is onderdeel van het Focal Point en heeft als doel het selecteren, bewaren en toegankelijk maken van vastgelegde kennis en documentaire informatie op het terrein van arbeidsomstandigheden. Brief van staatssecretaris Rutte van SZW aan de Tweede Kamer van 15 oktober 2002. Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 25 883, nr. 10. Brief van staatssecretaris Rutte van SZW van 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer, alsook de toelichting op de Instellingsregeling Arbo Platform Nederland.
Het AP-NL wordt krachtens artikel 2 van de Instellingsregeling gevormd door een overlegorgaan en een ondersteunend bureau. Van de leden van het overlegorgaan worden in elk geval: a. drie leden benoemd op voordracht van representatieve organisaties van werkgevers; b. drie leden benoemd op voordracht van representatieve organisaties van werknemers; c. twee leden benoemd namens de Branche Organisatie Arbodiensten; d. drie leden benoemd uit kennis- en adviesinstellingen die behoren tot de arbokennisinfrastructuur; e. een lid benoemd op voordracht van beroepsverenigingen van arboprofessionals; f. twee leden benoemd die werkzaam zijn bij het ministerie van SZW. De onafhankelijke voorzitter wordt benoemd op voordracht van de leden van het overlegorgaan. Het AP-NL wordt ondersteund door een bureau. Het overlegorgaan stelt de taken van het bureau vast. Het ministerie van SZW bepaalt welke instelling de taken van het bureau uitvoert. Het bureau staat onder leiding van een directeur, die voor de uitoefening van zijn taak verantwoording verschuldigd is aan het overlegorgaan. De taken van het bureau zijn sinds de oprichting van het AP-NL ondergebracht bij TNOArbeid te Hoofddorp.
8
3.
Taken AP-NL
Krachtens artikel 2 van de Instellingsregeling bestaat de taak van het AP-NL uit: a. het bevorderen van de afstemming tussen de vraag naar kennis en het kennisaanbod en het bevorderen van de samenwerking tussen werkgeversen werknemersorganisaties, arbodiensten, onderzoeks- en adviesinstellingen, overheid en andere relevante organisaties inzake de arbodienstverlening; b. het verbeteren van de beschikbaarheid, toepasbaarheid en toegankelijkheid van arbokennis en informatie ter bevordering van goede arbeidsomstandigheden en informatie over arbo-relevante factoren ter bevordering van reïntegratie; c. het activeren en stimuleren van werkgevers, werknemers en arbodienstverleners om de beschikbare kennis in de praktijk toe te passen. Volgens de toelichting bij het Instellingsbesluit worden deze taken ten uitvoer gebracht door: 1. de structurele beschikbaarstelling van een goed toegankelijke informatievoorziening en voorlichting ten behoeve van het arbobeleid van werkgevers en werknemers (documentaire informatievoorziening zoals voorzien was in het KDC); 2. taken die samenhangen met de uitvoering van het nationale knooppunt zoals bedoeld in de instellingsverordening van het Agentschap te Bilbao (Council Regulation (EC) No 2062/94 van 18 juli 1994), waaronder begrepen een website als onderdeel van het Europese informatienetwerk arbeidsomstandigheden, de correspondentie en communicatie van en naar het Agentschap te Bilbao en de inhoudelijke voorbereiding van tripartiete standpunten van het Arbo Platform Nederland over informatieverzoeken en taken van het Agentschap te Bilbao. Hierdoor is gewaarborgd dat de Europese informatievoorziening op het gebied van de arbeidsomstandigheden (onder regie van het Europees Agentschap) wordt afgestemd op de nationale informatievoorziening; 3. overleg en afstemming tussen betrokken partijen en relevante actoren over aangelegenheden op het gebied van preventief arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid; 4. activiteiten gericht op de aansluiting van kennis op concrete arboproblematiek en het beschikbaar stellen van good practices via www.arbo.nl; 5. activeren en stimuleren van de respectievelijke achterbannen om de beschikbare kennis te benutten.
9
4.
Evaluatie AP-NL
4.1
Opdrachtverlening en doel evaluatie
In hoofdstuk 1 is ingegaan op de aanleiding voor de evaluatie. Bij brie f van 2 juni 2004 van de voorzitter van het AP-NL, gericht aan de beoogde uitvoerder van de evaluatie, is nader ingegaan op de gewenste wijze waarop de evaluatie zou dienen te worden verricht. Daarin is aangegeven dat de evaluatie zou dienen te worden gericht op: − de realisatie van de doelstellingen van het platform, − de bijdragen van de leden van het platform, − de samenstelling van het overlegorgaan en − het functioneren van het bureau van het platform. Het AP-NL heeft gekozen voor een evaluatie die, inclusief de secretariële ondersteuning, onafhankelijk wordt uitgevoerd. Volgens de brief kan de evaluatie er in grote lijnen als volgt uitzien: − het vormen van een eerste beeld van het AP-NL en de tot nu toe gerealiseerde resultaten op basis van beschikbare docume ntatie; − het beleggen van bijeenkomsten aan het begin en aan het einde van de evaluatie met een uit het AP-NL samengestelde klankbordgroep; − het in de tussenliggende periode voeren van gesprekken met leden van het platform en andere relevante personen; − het uitbrengen van een rapport waarin de sterke en zwakke kanten alsmede de kansen en bedreigingen van het platform worden benoemd en waarin een advies kan worden opgenomen over een eventuele bijsturing of wijziging van de opzet van het platform. In de brief wordt aangegeven dat het AP-NL voornemens is om uiterlijk 1 oktober 2004 op basis van de evaluatie aan de minister van SZW te rapporteren. 4.2
Werkwijze evaluatie
4.2.1 Bestudering documentatie Ten behoeve van het eerste onderdeel van de evaluatie, het vormen van een eerste beeld van het AP-NL en de tot nu toe gerealiseerde resultaten, is vanuit het bureau een pakket documenten ter beschikking gesteld. De lijst met documenten is opgenomen in bijlage 2. Naast deze ter beschikking gestelde documentatie is kennis genomen van voorlichtingsmateriaal en een aantal producten van het AP-NL, zoals de recent verschenen folder 10 actiepunten voor kleine bedrijven. Voorts is kennis genomen van het advies van de voorloper van het AP-NL van 24 juni 2002 aan de staatssecretaris van SZW, over de voortzetting van het platform. Ook is tijdelijk toegang verkregen tot het 10
‘virtueel kantoor’ van TNO-Arbeid. Bij de bestudering van documentatie zijn ten slotte betrokken de AP-NL-websites arbo.nl en rie.nl. 4.2.2 Bijeenkomsten en gesprekken Ter voorbereiding van de evaluatie is een overlegvergadering van het AP-NL bijgewoond. Deze vergadering vond plaats op 1 juli 2004 ten kantore van MKBNederland. Tijdens deze vergadering is een klankbordgroep ten behoeve van de evaluatie samengesteld, waarva n de AP-NL-afvaardiging bestond uit mevrouw mr. C.F. Frenkel en de heren dr. F.D. Pot, mr. A.P.G.M. Schoenmaeckers, mr. H.C.V. Schrama en drs. A. Woltmeijer. De klankbordgroep is een eerste maal in vergadering bijeen geweest op 13 juli 2004 ten kantore va n de Sociaal-Economische Raad (SER). In augustus 2004 zijn gesprekken gehouden met de binnen het AP-NL vertegenwoordigde geledingen: − de centrale werknemersorganisaties FNV en CNV (de heer drs. W. van Veelen en de heer drs. A. Woltmeijer) op 4 augustus 2004; − het ministerie van SZW (mevrouw drs. N.E.J. Kuyper en de heer mr. H.C.V. Schrama) op 16 augustus; − de kennisinstellingen (de heer dr. F.D. Pot en de heer mr. dr. F.H. de Man) op 16 augustus 2004; − de arbodiensten (BOA; de heer mr. A.P.G.M. Schoenmaeckers) op 23 augustus; − de arboprofessionals (de heer drs. A.M.M. Baggen) op 24 augustus; − de centrale werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland (mevrouw mr. C.F. Frenkel en de heer mr. W.M.J.J. van Mierlo) op 24 augustus 2004; Voorts is een telefonisch gesprek gevoerd met de voorzitter van het AP-NL, de heer drs. D.J.D. Dees (27 augustus 2004) en heeft een gesprek plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van het bureau, bestaande uit de heren Ir. J.C.M. Mossink en J.J.J. de Lange (24 augustus 2004). De gesprekken zijn alle gevoerd ten kantore van de SER. Een korte weergave van de belangrijkste bevindingen van de gevoerde gesprekken met de geledingen in het AP-NL en met het bureau is opgenomen in bijlage 3 bij dit rapport. Op 3 september 2004 heeft ten kantore van de SER een tweede bijeenkomst plaatsgevonden van de klankbordgroep. In die vergadering zijn in globale zin de belangrijkste bevindingen die uit de documentstudie en de gevoerde gesprekken naar voren zijn gekomen, gepresenteerd en besproken.
11
5.
Bevindingen evaluatie
5.1
Inleiding
De bevindingen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het Arbo Platform Nederland (AP-NL) zijn voornamelijk gebaseerd op: - de brief van 2 juni 2004 van de voorzitter van het AP-NL aan de beoogde uitvoerder van de evaluatie, waarin is ingegaan op de gewenste wijze waarop de evaluatie zou dienen te worden verricht; - een initiërend gesprek met een vertegenwoordiging van het AP-NL op 17 juni 2004; - het bijwonen van een overlegvergadering van het AP-NL op 1 juli 2004; - documentstudie; - gevoerde gesprekken met vertegenwoordigers van alle binnen het AP-NL vertegenwoordigde geledingen, met de voorzitter van het AP-NL en met het ondersteunende bureau; - bijeenkomsten van de Klankbordgroep evaluatie AP-NL op 13 juli en 3 september 2004. Ingevolge de verleende opdracht betreft de evaluatie een zgn. quick scan. Daarvoor was ook aanleiding omdat het gaat om een tussentijdse evaluatie van een orgaan dat feitelijk nog pas kort operatief is. Een aantal ‘spraakmakende’ producten, zoals de vernieuwing van de website arbo.nl en de digitale ri&e zijn pas, na een aanvullende begroting, in het lopende kalenderjaar gestart. Na een aanvankelijk voornemen de tussentijdse evaluatie intern te organiseren, is er uiteindelijk voor gekozen de evaluatie volledig extern te doen uitvoeren. 5.2
Algemene bevindingen
De overgang van het ‘oude’ Arboplatform naar het AP-NL wordt breed omschreven als een aanmerkelijke verbetering. Er is sprake van een duidelijke taakstelling waaraan in het AP-NL onder een stimulerend voorzitterschap vorm en inhoud wordt gegeven via concrete projecten; er worden realistische doelen gesteld. Verder kan in positieve zin worden opgemerkt dat het AP-NL een goede rol vervult als een samenwerkingsverband dat er voornamelijk op is gericht kennis en informatie te bestemder plaatse te krijgen. Het AP-NL slaagt er in een regiefunctie te realiseren met betrekking tot informatievoorziening. De betrokkenheid van de deelnemers in het AP-NL is groot; de opkomst bij vergaderingen, zowel van het overlegorgaan als van de verschillende werkgroepen, is hoog. Er vindt op een goede manier doorstroming naar het beleidsniveau plaats. Er zijn ook enkele aandachtspunten in algemene zin te duiden. Het gaat daarbij om de volgende onderwerpen.
12
beleidsdiscussie en –voorbereiding Er bestaat een kans dat het AP-NL uitglijdt naar een forum voor beleidsdiscussie. In dit verband wordt gewezen op de ontwikkelingen rond het project Verlichte ri&e-toets. Bij de opzet van het AP-NL is het uitdrukkelijk de bedoeling geweest dat beleidsdiscussie en -voorbereiding zouden behoren plaats te (blijven) vinden in de daartoe geëigende instituties. Ook de samenstelling van het platform leent zich naar het voorkomt niet voor het voeren van beleidsdiscussies. meer vraagsturing Het AP-NL manifesteert zich vooral als een ‘aanbodclub’ van producten en informatie ; de activiteiten zouden ook meer kunnen worden gericht op vraagsturing, het stimuleren en het richten van de vraag naar arbokennis en - informatie. landing producten De (cruciale) vraag: “landen de activiteiten en producten van het AP-NL op de werkvloer?” laat zich, gelet ook op de korte periode van bestaan van het AP-NL, nog niet goed beantwoorden. Informatie en kennis dienen zo diep mogelijk in de organisatie door te dringen, behalve bij de werkgever in elk geval ook bij ondernemingsraden en personeelsvertegenwoordigingen en zo enigszins mogelijk ook direct op de werkvloer. Goede communicatie met de achterbannen is in dit verband van wezenlijk belang. Naar het voorkomt zijn hierin nog verbeteringen aan te brengen, ook in de richting van de medezeggenschapsorganen. beschikbaarheid kennis en informatie Belangrijke doelstelling van het AP-NL is het ontsluiten en beschikbaar stellen van kennis en informatie. Een belemmering hierbij kan erin bestaan dat – voorhanden zijnde – informatie die van belang is voor het door het AP-NL te bestrijken terrein van de arbeidsomstandigheden, vanuit concurrentieoverwegingen mogelijk niet algemeen beschikbaar wordt gesteld of dat de beschikbaarstelling wordt bemoeilijkt door commerciële motieven. In dit verband kan worden gewezen op de moeilijke en in elk geval kostbare verkrijgbaarheid van NEN-normeringen. internationale dimensie De beschikbare internationaal georiënteerde informatie is vooral beleidsgericht. De indruk bestaat dat de integratie met het Nederlandse Focal Point en de daarmee te bereiken efficiency en verbetering van het kennisaanbod nog niet goed van de grond zijn gekomen. overlegvormen De opsplitsing van het AP-NL in verschillende overlegvormen (overlegvergadering, bestuurlijk overleg, regiegroep bestuurlijk overleg en werkgroepen, alle met verschillende samenstellingen) vergt veel werk en inzet van de deelnemende partijen en kan mogelijk belemmerend zijn voor de snelheid en effectiviteit van het AP-NL.
13
kwaliteit/prijs producten Een (in het kader van de quick scan verkregen) eerste indruk van de producten van het AP-NL bevestigen het in de evaluatie naar voren gekomen beeld dat deze van hoge kwaliteit zijn. Eenzelfde eerste indruk van de daaraan verbonden kosten leidt tot de voorzichtige constatering dat deze tamelijk hoog zijn, zonder daar overigens enige kwalificatie ten aanzien van de kwaliteit-prijsverhouding aan te verbinden. 5.3
Bijdrage leden
Zoals onder 5.1 al is aangegeven, is in algemene zin positief te waarderen de grote betrokkenheid van de leden van het AP-NL, onder meer tot uitdrukking komend in een hoge opkomst tijdens de vergaderingen van het overlegorgaan en van de werkgroepen. De kennis- of adviesinstellingen worden in het AP-NL gerepresenteerd vanuit TNOArbeid enerzijds en vanuit het Kennisnetwerk Gezondheid en Arbeid anderzijds. Dit kennisnetwerk is een samenwerkingsverband van de vier Nederlandse Kenniscentra Arbeidsrelevante Aandoeningen, het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) en Medwerk, een landelijk netwerk van vijftien regionale centra. Naar het voorkomt kan vanuit de kennisnetwerk een nuttige bijdrage worden geleverd aan de werkzaamheden van het AP-NL. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de binnen dit netwerk gegenereerde kennis alleen een indirect effect kan hebben: de producten van deze kennisinstellingen zijn immers niet rechtstreeks gericht op de werkvloer maar op hun belangrijkste doelgroep: de professionals. Vanuit een aantal geledingen is naar voren gebracht dat, wellicht mede om deze reden, in de praktijk de inbreng vanuit de door het kennisnetwerk gerepresenteerde kennisinstellingen tamelijk gering is. Met name van de in het AP-NL vertegenwoordigde werkgevers- en werknemersorganisaties mag worden verwacht dat zij zich inspannen om een goede ‘landing’ van de producten van het AP-NL naar de werknemers en/of hun vertegenwoordigingen (ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging) te bewerkstelligen. Zij zijn hiervoor de aangewezen organisaties. Enerzijds is twijfel naar voren gebracht over de vraag of hiertoe thans de maximale inspanningen worden geleverd; anderzijds is vanuit de organisaties zelf aangegeven dat een directe vertaling naar de werkvloer vaak buitengewoon lastig is, zeker in een stadium waarin nog geen sprake is van concrete producten, en over het algemeen een lange implementatietermijn vergt. 5.4
Samenstelling AP-NL
overheid Als enige ‘overheidspartij’ is, al sedert de totstandkoming van het eerste platform, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het AP-NL vertegenwoordigd. Andere ministeries hebben geen directe betrokkenheid bij het APNL. Geconstateerd kan worden dat er wezenlijke raakvlakken liggen in de aandachtsgebieden van het ministerie van SZW enerzijds en van het ministerie van 14
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) anderzijds, die ook voor het terrein waarop het AP-NL zich richt van belang zijn. Het vorig jaar afgeronde project Sociale Zekerheid en Zorg van Van Lieshout benadrukt het bestaan van raakvlakken op het onderhavige terrein tussen beide departementen nog eens. aanbieders arbodienstverlening Aan de ‘aanbodzijde’ van de arbodienstverlening hebben de arbodiensten, via een vertegenwoordiging vanuit de Branche Organisatie Arbodiensten (BOA), een plaats gekregen in het AP-NL. In de evaluatie is naar voren gekomen dat de aanbodzijde op deze wijze vrij beperkt wordt gerepresenteerd. Daarbij is er met name op gewezen dat verzekeraars een niet te onderschatten rol spelen op het onderhavige terrein. Verder is in dit verband van belang dat het terrein van de arbodienstverlening op relatief korte termijn, als uitvloeisel van in voorbereiding zijnde wetgeving ter zake, ingrijpende veranderingen zal kunnen ondergaan. TNO-Arbeid TNO-Arbeid maakt, met een vertegenwoordiging in de persoon van haar directeur, deel uit van de delegatie van de kennis- of adviesinstellingen in het AP-NL. TNO-Arbeid heeft een ruimere taakstelling (het doen van onderzoek, het geven van advies en het leveren van kennis op het gebied van mens en werk) dan de overige vertegenwoordigde kennisinstellingen en beweegt zich daarmee als - belangrijke - marktpartij op het terrein van arbeidsomstandigheden. TNO-Arbeid is niet alleen de instantie waaraan in het kader van de activiteiten van het AP-NL veel onderzoekswerk wordt uitbesteed, voorts is TNO-Arbeid de ‘leverancier’ van het ondersteunende bureau van het AP-NL. In de Rapportage 2003 van het AP-NL lijkt de directeur van het ondersteunende bureau te worden gepresenteerd als een van de (14) leden van het AP-NL9 . In de evaluatie is het beeld naar voren gekomen dat de gekozen constructie kan leiden tot verwarring over de vraag tot waar de bevoegd- en verantwoordelijkheden van het AP-NL respectievelijk TNO-Arbeid zich uitstrekken. Zo blijkt bijvoorbeeld ook dat subsidieverzoeken aan het ministerie van SZW voor activiteiten van het AP-NL, nu eens onder de vlag van het AP-NL, dan weer vanuit TNO-Arbeid worden voorgelegd. werkgevers In de instellingsregeling van het AP-NL zijn zowel aan de representatieve organisaties van werkgevers als aan die van werknemers drie zetels toegekend. Aan werknemerszijde is hieraan invulling gegeven door vanuit de FNV, het CNV en de Vakcentrale MHP elk één vertegenwoordiger aan te wijzen. Uit bovengenoemde rapportage blijkt dat de werkgeversvertegenwoordiging uit twee leden bestaat, één namens VNO-NCW en één namens MKB-Nederland. In het onderzoek is naar voren gekomen dat inmiddels een derde werkgeversvertegenwoordiger is aangewezen vanuit de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN). Geconstateerd kan worden dat door deze wijze van vertegenwoordiging aan werkgeverszijde geen vertegenwoordiger namens de land- en tuinbouworganisaties (LTO-Nederland) in het 9
Arbo Platform Nederland Rapportage 2003, 24 maart 2004, blz.21.
15
AP-NL is opgenomen; dit, terwijl in andere gremia, zoals de SER, de AWVNvertegenwoordiging is opgenomen in die van VNO-NCW. 5.5
Bureau
In algemene zin komt een positieve waardering - na een soms wat stroeve aanloopfase voor de ondersteuning vanuit het bureau naar voren. Deze is van een hoog professioneel gehalte; de werkzaamheden van het bureau in het kader van de realisatie van de producten van het AP-NL zijn van een hoog kwalitatief niveau. Als aandachtspunten zijn, deels mede in het verlengde van de hiervoor onder 5.4 gedane constateringen te noemen: - de organisatorische setting kan soms leiden tot eigen ambities binnen het bureau of tot situaties waarin door het bureau wel eens wat harder wordt gelopen dan de leden van het AP-NL willen; - door het veelvuldige bilaterale overleg tussen SZW en het bureau, ontstaat soms het beeld van het bureau als verlengstuk van dit ministerie; - bij het bureau c.q. TNO-Arbeid lijkt sterker de neiging aanwezig te zijn het APNL als organisatie ‘op de kaart te willen zetten’ dan bij de leden van het AP-NL zelf; - er bestaat nog wel eens de neiging ‘in de theorie te verzanden’. Als mogelijke achtergrond van enkele van deze aandachtspunten is naar voren gebracht dat bij het bureau niet altijd een goed beeld bestaat of niet precies wordt aangevoeld wat de leden willen.
16
6.
Enkele (nadere) onderwerpen ter overdenking
In de voorafgaande paragrafen zijn, overwegend in constaterende zin, enkele onderwerpen belicht die vermeldenswaard leken in het kader van het gehouden onderzoek. Hieronder worden enkele onderwerpen onder de aandacht gebracht, voor een deel in aanvulling op c.q. ter nadere uitwerking van het voorafgaande, die naar het voorkomt verdere overdenking verdienen. doelstelling Vanaf de aanvang van het AP-NL is de aandacht sterk geconcentreerd op activiteiten en producten in de preve ntieve sfeer; overwogen zou kunnen worden de doelstelling ruimer op te vatten en ook onderwerpen rond de terreinen van verzuimbeleid en reïntegratie meer direct in het aandachtsveld op te nemen. continuïteit De continuïteit van het AP-NL is te beschouwen als een risicofactor en verdient nadrukkelijk aandacht. Naar het voorkomt wordt thans vaak op ad hoc-basis besloten tot het ter hand nemen van activiteiten en projecten, waarbij met name het ministerie van SZW als aanjager optreedt. Van belang is dat het AP-NL plannen en ideeën ontwikkelt voor de middellange termijn. Verder is van belang dat vanuit SZW, als dit departement de enige overheidsdeelnemer (en - financier) zou blijven, ook een dergelijk middellangetermijnprogramma in financiële zin ondersteunt. Tegelijkertijd lijkt het noodzakelijk dat het AP-NL zich onafhankelijker kan opstellen ten opzichte van het ministerie van SZW. Signalen waaruit naar voren komt dat soms de indruk bestaat dat SZW het AP-NL voornamelijk als middel gebruikt voor eigen initiatieven, sluiten niet goed aan bij het ‘ideaalbeeld’ waarin door alle partijen binnen het AP-NL in gemeenschappelijkheid wordt gewerkt aan producten die voor al deze partijen belangrijk zijn. VWS Samenhangend met de hiervoor genoemde onderwerpen lijkt een betrokkenheid van het ministerie van VWS bij de activiteiten in het AP-NL in de rede te liggen. Niet alleen is er sprake van duidelijke raakvlakken, op deze wijze kan voorts gekomen worden tot een verbreding van het aandachtsveld. Ook behoort in dat geval medefinanciering vanuit VWS tot de mogelijkheden. kennisinstellingen In het onderzoek is naar voren gekomen dat in de praktijk de inbreng vanuit de door het kennisnetwerk gerepresenteerde kennisinstellingen in het AP-NL tamelijk gering is. Mogelijk zouden de kennisinstellingen zich vanuit hun huidige betrokkenheid kunnen beraden op een verbreding van hun doelstelling. Verder kan een meer directe betrokkenheid vanuit het NCvB voor de activiteiten van het AP-NL van belang zijn.
17
(meer) zelfstandige positie Het AP-NL zou zich zodanig moeten manifesteren dat het niet verdwijnt onder de paraplu van TNO-Arbeid. Verder zou verwarring tussen beide instituties naar de buitenwereld moeten worden vermeden (zie hiervoor ook onder 5.4). Naar het voorkomt verdient het in dit verband overweging na te denken over de vraag of het AP-NL niet beter in de vorm van een rechtspersoon (bij voorkeur een stichting) kan worden gegoten. Hiermee kan ook een zelfstandiger positie ten opzichte van het ministerie van SZW worden bereikt. Aldus kan dit leiden tot een versterking van de positie van het AP-NL. grotere ondernemingen Geconstateerd kan worden dat met de huidige activiteiten vooral wordt ingespeeld op behoeften bij de kleinere ondernemingen. Van belang is dat ook de grotere ondernemingen als doelgroep niet worden vergeten. Voor deze ondernemingen kunnen met name activiteiten in de preventieve sfeer van nut zijn. implementatiekracht De indruk bestaat dat de implementatiekracht van de activiteiten verder zou kunnen worden vergroot. Centrale vraag hierbij is hoe in de veelheid van informatie een zodanige structuur wordt aangebracht dat de vragers van kennis op de werkvloer hun weg vinden. In dit verband is het belangrijk dat verder nagedacht wordt over de vraag welke activiteiten ter hand worden genomen en op welke wijze de producten van het AP-NL het best zouden kunnen ‘landen’. Het zoeken van samenwerking met andere marktpartijen, (universitaire) onderzoeksinstellingen en patiëntenverenigingen zou in dit kader dienstig kunnen zijn. geen beleidsdiscussies en –voorbereiding Zoals is aangegeven onder 5.2, is het AP-NL niet het meest gerede instituut voor het voeren van beleidsdiscussies en het doen aan beleidsvoorbereiding. De discussies die hebben plaatsgevonden - en nog plaatsvinden - rond het project Verlichte ri&e-toets, bevestigen dit beeld. Ook gelet op de in artikel 2 van de Instellingsregeling opgenomen taakstelling en de daaraan in de toelichting gegeven uitwerking, verdient het de voorkeur dat het AP-NL zich tot de aldaar genoemde activiteiten beperkt. internationale dimensie De internationale dimensie lijkt vooralsnog enigszins onderbelicht binnen de activiteiten van het AP-NL; deze verdient verdere aandacht. samenstelling AP-NL In algemene zin lijkt het, met inachtneming van de onder 5.3 en 5.4 opgenomen bevindingen, gewenst dat verder nagedacht wordt over de meest adequate samenstelling van het AP-NL. Enerzijds is daarbij van belang dat alle relevante partijen in beeld komen, anderzijds dient ervoor te worden gewaakt dat sprake blijft van een overzichtelijke overlegstructuur.
18
7.
Ten slotte
Deze tussentijdse evaluatie behelst, conform de taakopdracht, een quick scan van het reilen en zeilen van het op 1 maart 2003 ‘opnieuw’ opgerichte arboplatform, het Arbo Platform Nederland. Vanuit alle geledingen is naar voren gebracht dat hiermee duidelijke verbeteringen zijn aangebracht ten opzichte van het functioneren van het oude platform. Het AP-NL is - en dit is wellicht de belangrijkste conclusie - duidelijk op de goede weg en er zijn vooralsnog voldoende bestaansredenen voor een dergelijk platform. Geconstateerd kan óók worden dat verdere verbeteringen mogelijk zijn. In dit verband kan gesproken worden van een ‘groeimodel’. Wellicht kunnen enkele van de onder de aandacht gebrachte onderwerpen reeds in de - tot 1 maart 2007 - lopende instellingsperiode worden overwogen en zo mogelijk gerealiseerd. Verder is goed denkbaar en ligt het wellicht zelfs voor de hand dat de aandachtspunten die zouden kunnen leiden tot meer ingrijpende wijzigingen, bijvoorbeeld voorzover deze betrekking hebben op de samenstelling (en daarmee mogelijk op de financiering) van het AP-NL en op het gieten van het platform in de vorm van een onafhankelijke stichting, pas bij een ‘doorstart’ per 1 maart 2007 hun beslag krijgen.
Den Haag, 8 september 2004
Prof. mr. H. Franken
Mr. E.V. Knopper
19
20
Bijlage 1 Arbo Platform Nederland
Aan Prof. mr. H. Franken Datum 2 juni 2004
Onderwerp Evaluatie Arbo Platform Nederland
Geachte heer Franken, Gaarne wil ik u hierbij verzoeken om een evaluatie te verrichten van het Arbo Platform Nederland. Dit platform is een door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingestelde netwerkorganisatie voor afstemming, overleg en informatievoorziening op het terrein van de arbeidsomstandigheden. In het Arbo Platform Nederland zijn sociale partners, de Branche Organisatie Arbodiensten, kennisen adviesinstellingen, beroepsverenigingen van arboprofessionals en het Ministerie van SZW vertegenwoordigd. Het Arbo Platform Nederland stimuleert en activeert werkgevers, werknemers en arboprofessionals om beschikbare arbokennis uit te wisselen en toe te passen. De belangrijkste opgave voor het Arbo Platform Nederland is het toegankelijk en vraaggericht maken van arbokennis. Daarnaast heeft het Arbo Platform Nederland zich tot doel gesteld de arbokennisinfrastructuur te versterken met het vergroten van de betrokkenheid van alle partijen bij het verspreiden van deze informatie. Het Arbo Platform Nederland is gebaseerd op de eigen verantwoordelijkheid van de partijen. Die verantwoordelijkheid houdt dan ook in het stimuleren bij de achterbannen, dat de informatie op de werkvloer wordt toegepast. Het Arbo Platform Nederland is ingesteld voor een periode van 4 jaar, tot 1 maart 2007. Het platform communiceert onder meer via de internetsite www.arbo.nl. In de instellingsregeling is bepaald dat het Arbo Platform Nederland in 2004 en in 2006 wordt geëvalueerd. Deze evaluatie dient gericht te zijn op de realisatie van de doelstellingen van het platform, de bijdragen van de leden van het platform, de samenstelling van de leden en het functioneren van het bureau van het platform vanaf de instelling tot heden. Het Arbo Platform Nederland heeft gekozen voor een evaluatie die onafhankelijk wordt uitgevoerd. Mede omdat het Arbo Platform Nederland is ingesteld naar aanleiding van het advies van de SER-Commissie Arbeidsomstandigheden ‘Tweedelijnsinfrastructuur arbeidsomstandigheden’ (97/35) leek het ons terecht om u te 21
vragen om deze taak te verrichten. In de bijgevoegde ‘Instellingsregeling Arbo Platform Nederland’ vindt u nadere informatie over de taken en organisatie van het platform. Daarnaast kunt u in het bijgevoegde werkplan 2004 zien welke activiteiten thans worden uitgevoerd ter realisatie van de doelstellingen van het platform. In grote lijnen kan de evaluatie er als volgt uitzien. Ter voorbereiding kunt u op basis van beschikbare documenten (aan te leveren door het bureau) een beeld vormen van het Arbo Platform Nederland en de tot nu toe gerealiseerde resultaten. Aan het begin en tegen het eind van de evaluatie kan een klankbordbijeenkomst worden georganiseerd met leden van het platform, onder uw voorzitterschap. In de tussenliggende periode kunt u gesprekken voeren met de leden va n het platform en andere relevante personen, bijvoorbeeld uit de ‘achterbannen’ van de lidorganisaties. Wij zijn graag bereid om suggesties uwerzijds rond de uitvoering van de evaluatie te bespreken. Het Arbo Platform Nederland is voornemens om uiterlijk 1 oktober 2004 aan de Minister van SZW te rapporteren. Daarom is het van belang dat de rapportage uitmondt in een verslag waarin de sterke en zwakke kanten alsmede de kansen en bedreigingen van het platform worden benoemd. U kunt in uw rapportage een advies uitbrengen over eventuele bijsturing of wijziging van opzet van het platform. Het verslag zal in de overlegvergadering van 9 september 2004 worden gepresenteerd. Dit maakt dat de evaluatie kan worden uitgevoerd in de maanden juni tot en met augustus 2004. Graag verneem ik van u of u bereid bent om de evaluatie van het Arbo Platform Nederland op u te nemen. Indien u met mijn verzoek instemt, neemt het bureau van het platform contact met u op om, indien door u gewenst, een eerste klankbordbijeenkomst te beleggen met deelnemers uit het platform, ter nadere voorbereiding van de evaluatie. Omdat het platform een onafhankelijke evaluatie verkiest ligt tevens een onafhankelijke secretariële ondersteuning van de evaluatie in de rede. Indien u de evaluatie wilt uitvoeren verzoek ik u om te bezien of een dergelijke ondersteuning vanuit de SER mogelijk is. Hoogachtend, de voorzitter van het Arbo Platform Nederland,
w.g. drs. D.J.D. Dees
22
Bijlage 2
Lijst ter beschikking gestelde documentatie
1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8. 9. 10. 11. 12.
23
AP-NL-rapport: Vernieuwing Arbo.nl; subsidievoorstel aan het ministerie van SZW, d.d. 3 november 2003; TNO-rapport: Digitale branche RI&E’s voor ondernemingen; subsidievoorstel van TNO-Arbeid aangeboden aan het ministerie van SZW, d.d. 1 december 2003; TNO-rapport: Arbo- informatie via Administratiekantoren; subsidievoorstel van TNO-Arbeid een het ministerie van SZW, d.d. 1 december 2003; TNO-rapport: Rapportage project Vernieuwing arbo.nl d.d. 3 maart 2004; AP-NL-rapport: Arbo Platform Nederland; rapportage 2003, d.d. 24 maart 2004; AP-NL-rapport: Van antwoord naar oplossing; werkplan voor de ontwikkeling van het vernieuwde arbo.nl en het onderliggende technische platform, d.d. 16 april 2004; AP-NL-rapport: Tweede voortgangsrapportage Arbo- informatie voor administratiekantoren, d.d. 26 april 2004; AP-NL-rapport: Werkprogramma Arbo Platform Nederland 2004, d.d. 27 mei 2004; TNO rapport: AP-NL Voortgangsrapportage over het eerste tertaal 2004, d.d. 28 mei 2004; AP-NL-rapport: Samenvatting verantwoording fase 2 project ‘Vernieuwing arbo.nl’, d.d. 1 juni 2004; TNO-rapport: RI&E- instrumenten: een Plan va n Aanpak (fase 2, 3 en 4), d.d. 8 juni 2004; AP-NL-rapport: Arbo-Informatie voor administratiekantoren; startnotitie d.d. 15 juni 2004.
24
Bijlage 3
Hierachter zijn gevoegd korte verslagen van de gesprekken met: 1. Vertegenwoordigers van de centrale werknemersorganisaties d.d. 4-8-2004 2. Vertegenwoordigers van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16-8-2004 3. Vertegenwoordigers van de kennisinstellingen d.d. 16-8-2004 4. Een vertegenwoordiger van de Branche Organisatie Arbodiensten d.d. 23-8-2004 5. Vertegenwoordigers van het bureau van het Arbo Platform Nederland d.d. 24-8-2004 6. Een vertegenwoordiger van het Nationaal Forum van Arboprofessionals d.d. 24-8-2004 7. Vertegenwoordigers van centrale werkgeversorganisaties d.d. 24 augustus 2004
25
26
(Bijlage 3) 1
Korte weergave van de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van het gesprek met vertegenwoordigers van FNV en CNV10 in het kader van de tussentijdse evaluatie van het Arbo Platform Nederland d.d. 4 augustus 2004 ten kantore van de SER Aanwezig: Van Veelen (FNV), Woltmeijer (CNV) Franken, Knopper ______________________________________________________________________ De instelling van het Arbo Platform Nederland (AP-NL) per 1 april 2003 betekent een belangrijke verbetering ten opzichte van de daaraan voorafgaande situatie, waarin het (in september 2000 ingestelde) Arbo Platform functioneerde. De werkzaamheden van het voormalige platform bleken zich vooral te concentreren op, maar ook beperkt te blijven tot het inhoudelijke niveau van een aantal specifieke arbo-onderwerpen. In het kader van een van de belangrijkste doelstellingen van het AP-NL, het ontsluiten van arbo-kennis, wordt de samenvoeging met de taak van het Nederlandse Focal Point een logische stap geacht. Een belangrijke taak van het AP-NL is de ontwikkeling en verdere uitbouw van de website arbo.nl. In dat kader is het van belang verder na te denken over de mogelijkheden om ten aanzien van gerichte arbo-onderwerpen in begrijpelijke taal meer internationaal georiënteerde informatie, zoals internationaal vergelijkende studies, via de website aan te bieden. Op deze wijze wordt het voor iedere geïnteresseerde makkelijker mogelijk internationale informatie te vergaren, bijvoorbeeld over de vraag op welke wijze in andere landen wordt omgegaan met de RSI-problematiek en welke wetgeving daarop in het betreffende land van toepassing is. Het huidige informatieaanbod via arbo.nl, maar ook de informatie die beschikbaar komt via het Europese Agentschap en via ‘Dublin’, is nog teveel gericht op geïnteresseerden op beleidsniveau. Met name wordt het van belang geacht dat ook werkgevers van kleinere ondernemingen en OR- leden of leden van VGW-commissies meer dan nu worden uitgenodigd kennis en informatie op te doen via de AP-NL-website. In algemene zin moeten de werkzaamheden van het AP-NL praktisch georiënteerd zijn en gericht op het vergemakkelijken van de uitvoering van arboregelgeving en –beleid. De samenstelling van het AP-NL is daarop ook toegesneden. Er dient voor te worden gewaakt dat de werkzaamheden niet het werkterrein van andere organen, die belast zijn met beleidsvoorbereiding, overlappen of doorkruisen. Beleidsvoorbereiding hoort bij andere organen als de SER en de Stichting van de Arbeid thuis. In dat verband is binnen de vakorganisaties kritiek naar voren gekomen op het AP-NL-project Verlichting ri&e-toets voor werkgevers met minder dan 25 werknemers. Ook hebben de uitkomsten van dit project geleid tot verwarring en onduidelijkheid bij betrokkenen. Verder wordt opgemerkt dat de institutionele vormgeving van het AP-NL enerzijds en de grote rol daarin van SZW anderzijds niet altijd op een juiste manier met elkaar in balans zijn; zo lijkt het AP-NL soms te functioneren als een middel voor de overheid
10
27
De vertegenwoordiger van de Vakcentrale MHP, de heer P. van Kruining, kon niet bij de bespreking aanwezig zijn, maar heeft naderhand nog enkele opmerkingen naar voren gebracht. Deze zijn in de onderhavige verslaglegging verwerkt.
om overheidsoplossingen op voorhand gesanctioneerd te krijgen door de deelnemende partijen. Meer in het algemeen wordt het van belang geacht dat binnen het AP-NL meer dan tot nu toe gezocht wordt naar gemeenschappelijke onderwerpen die in het kader van het ontsluiten van informatie voor álle partijen belangrijk zijn. Het genereren van informatie binnen het AP-NL is niet altijd even eenvoudig. De mate van beschikbaarheid van informatie kan afhankelijk zijn van mogelijke andere belangen die de bron van de informatie heeft. Zo is mogelijk bij arbodiensten belangrijke informatie voorhanden, maar de beschikbaarstelling daarvan op algemeen niveau zou sterk kunnen worden verbeterd. Verder wordt erop gewezen dat er nog immer geen sprake is van algemene beschikbaarheid van NEN- en andere vergelijkbare normen, terwijl daar in de arboregelgeving veelvuldig naar verwezen wordt. Een lopend (TNO-)project bij Shell (‘Tripod’) over werkdruk zou voor de buitenwereld belangrijke informatie kunnen opleveren. Het wordt van belang geacht dat ook uitkomsten van dergelijk onderzoek algemeen beschikbaar komen. De mate waarin binnen het AP-NL aandacht wordt besteed aan de uitkomsten van verricht onderzoek wordt vanuit de kring van de vakbeweging niet altijd evenwichtig geacht. Zo is het opvallend dat het in opdracht van SZW verschenen rapport Kleine bedrijven en ‘arbo’ van oktober 2003 binnen het AP-NL buitengewoon veel aandacht krijgt, terwijl een in opdracht van het FNV verricht onderzoek (Arbo in kleine ondernemingen, juni 2004), nauwelijks aan de orde komt. Uit laatstgenoemd rapport blijkt onder meer dat bij de bedrijven tussen 10 en 50 werknemers, 53% van deze bedrijven geen moeite zegt te hebben met de Arbowet. In het kader van het verder ontwikkelen en genereren van relevante kennis en informatie zou vanuit het AP-NL (meer) contact kunnen worden gezocht met de universitaire onderzoekswereld. Ook zou samenwerking met specifieke organisaties werkzaam op het terrein van de volksgezondheid overweging verdienen. In dit verband wordt gewezen op de mogelijkheid van samenwerkingsprojecten met organisaties als de Hartstichting of met patiëntenverenigingen. De samenstelling van het AP-NL zou, mede in het licht van de in het voorgaande gemaakte opmerkingen, onderwerp van nadere gedachtevorming kunnen zijn. Gewezen wordt in dat verband op een mogelijke verdergaande betrokkenheid vanuit de onderzoekswereld bij de werkzaamheden van het AP-NL en op de veranderingen op het gebied van de arbodienstverlening als gevolg van in voorbereiding zijnde wetgeving. Verder wordt opgemerkt dat de bestaande werkwijze van het AP-NL met betrekking tot het plenaire overleg, dat plaatsvindt in een drietal overlegvormen (een overlegvergadering, een bestuurlijk overleg en sinds kort een regiegroep bestuurlijk overleg, met verschillende samenstellingen) wat ‘overladen’ overkomt, extra werk voor de deelnemende partijen met zich brengt en niet bijdraagt aan snel en effectief handelen. Ten aanzien van de relatie tussen het (ondersteunende) bureau en het overlegorgaan van het AP-NL wordt erop gewezen dat de gekozen organisatorische setting soms kan leiden tot het ontstaan van eigen ambities binnen het bureau. Dit vraagt van alle partijen alertheid om ervoor te zorgen dat het overle gorgaan en het bureau nauw bij elkaar blijven.
28
Producten van het AP-NL, zoals de onlangs verschenen brochure met actiepunten voor kleine bedrijven, en de (ontwikkeling van de) websites arbo.nl en de rie.nl worden positief gewaardeerd. Ten slotte wordt naar voren gebracht dat een SZW-website ten behoeve van medezeggenschapsorganen wenselijk wordt geacht. Hierop zou geactualiseerde informatie kunnen worden aangeboden voor ondernemingsraden, onder meer over de vraag welke onderwerpen op het gebied van arbeidsomstandigheden, verzuim en reïntegratiebeleid instemmingsplichtig zijn. Voor de financiering van een dergelijke website zou mogelijk een deel van de SZW-subsidie voor het AP-NL kunnen worden aangewend.
29
30
(Bijlage 3) 2 Korte weergave van de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van het gesprek met vertegenwoordigers het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de tussentijdse evaluatie van het Arbo Platform Nederland d.d. 16 augustus 2004 ten kantore van de SER Aanwezig: Mevrouw Kuyper (SZW), Schrama (SZW) Franken, Knopper ______________________________________________________________________ In het kader van de taakstelling van het Arbo Platform Nederland (AP-NL) zijn en worden binnen dit platform een aantal onderwerpen daadkrachtig opgepakt, op een manier die vernieuwend is en die, zoals ook uit recent gehouden onderzoek in het midden- en kleinbedrijf (mkb) blijkt, voorziet in een behoefte. De taakomschrijving zoals deze in de instellingsregeling staat wordt, zo is naar voren gekomen in het bestuurlijk overleg, ruim genomen. Het accent ligt evenwel op de voorziening en overdracht van (bestaande) informatie. Voor de komende jaren zijn er nog voldoende onderwerpen om mee aan de slag te gaan. Wat betreft de activiteiten van het AP-NL wordt thans gewerkt aan een belangrijke wijziging in de opzet van de website arbo.nl. De oorspronkelijke doelgroep van deze site waren de arboprofessionals. De belangrijkste tekorten in informatievoorziening bleken evenwel te bestaan bij de kleine bedrijven waar een professional ontbreekt. Hoewel kanttekeningen bij de vernieuwing te plaatsen zijn, wordt deze positief beoordeeld. De site wordt nu veel meer hanteerbaar voor werkgever en werknemers op de werkvloer die zich een idee willen vormen over waar het AP-NL zich mee bezig houdt, welke oplossingen er zijn en hoe informatie kan worden verkregen. Uitgangspunt is: wat zijn de belangrijkste risico’s. De ambitie is dat arbo.nl dé website wordt. Ook de ontwikkeling van de digitale ri&e en de ri&e-websit e is bedoeld om ondernemingen meer in staat te stellen zelf in beweging te komen met het arbobeleid. Het maken van de ri&e is het startpunt van arbobeleid in ondernemingen. De vereenvoudigde toets van de ri&e is een activiteit met veel praktische waarde, hetgeen ook blijkt uit de grote respons. Het is een onderwerp dat enigszins tegen de taakstelling van het AP-NL aanhangt, maar wel belangrijk is. Het gaat erom dat regelgeving, praktisch handelen en informatievoorziening goed hanteerbaar op elkaar aansluiten in de praktijk. Belangrijk aandachtspunt is de internationale dimensie, waarbij het er vooral om gaat dat niet in Nederland veel moeite wordt gedaan om oplossingen te vinden voor zaken die elders al opgelost zijn. Hoewel positief geoordeeld wordt over wat er met het AP-NL in beweging is gezet, zal het echte succes van de vernieuwing pas blijken als in de praktijk in kleine ondernemingen het arbobeleid op een hoger plan komt. Opgemerkt wordt dat in dit opzicht een verbetering mogelijk is van de communicatie vanuit de leden van het AP naar de achterbannen. Wisselwerking met de werkvloer is noodzakelijk. Dit proces begint in het mkb thans op gang te komen. Het gaat er daarbij niet om dat het AP-NL bekend is, maar dat de producten bekend zijn. Wat de samenstelling van het AP-NL betreft worden vraagtekens geplaatst bij de aanwezigheid van de kennisinstellingen. Opgemerkt wordt dat de ter hand genomen activiteiten in het AP-NL vooral draaien om werkgevers, werknemers en arbodiensten. 31
Weliswaar vormen de kennisinstellingen een bron van informatie, maar in de vergaderingen wordt de inbreng beperkt geacht. De doelstelling van de kenniscentra: goede aansluiting bewerkstelligen tussen bedrijfsartsen en curatieve artsen, staat ook inhoudelijk ver af van de doelstelling van het AP-NL. Mogelijk zou wel het - thans niet in het AP-NL vertegenwoordigde - Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) een belangrijke bron van informatie kunnen zijn voor ondernemingen en in die zin van betekenis kunnen zijn voor de werkzaamheden van het AP-NL. Verder wordt naar voren gebracht dat verzekeraars op een aantal terreinen een steeds belangrijker rol spelen. In het mkb wordt zelfs gesproken van een ‘regierol’ voor verzekeraars. Een vertegenwoordiging van verzekeraars in het AP-NL verdient in dit opzicht dan ook overweging. Een eventueel andere samenstelling van de delegatie namens de aanbieders van arbodienstverlening zou pas aan de orde zijn als mogelijke toekomstige veranderingen in de markt van de arbodienstverlening daartoe aanleiding geven. De instelling en samenstelling van het bestuurlijk overleg, dat in de huidige periode overigens nog slechts één keer bijeen is geweest, worden adequaat geacht. Belangrijkste oogmerken van het bestuurlijk overleg zijn: steun op het hoogste niveau voor de activiteiten van het AP-NL en het langslopen van actuele onderwerpen op arbogebied. Het ondersteunend bureau van het AP-NL kende een moeizame startfase. Intensief overleg en samenwerking met het ministerie heeft ertoe geleid dat het bureau tha ns behoorlijk kan functioneren. Een en ander heeft er wel toe geleid dat TNO-Arbeid het bureau anders organisatorisch gaat vormgeven. Opgemerkt wordt dat er kanttekeningen te plaatsen zijn en ook wel geplaatst zijn bij de positionering van het bureau als onderdeel van TNO-Arbeid. Kern daarvan is dat een onafhankelijke positionering van het bureau beter zou zijn. In dit verband is mogelijk te denken aan de constructie die is opgezet rond de Stichting Expertisecentrum voor Reïntegratie (Stecr). Belangrijk wordt geacht dat alle producten van het AP-NL algemeen toegankelijk zijn. Voor de variant het AP-NL te gieten in de vorm van een (onafhankelijke) stichting is destijds niet gekozen omdat de vrees bestond dat dat veel tijd zou vergen terwijl er een uitdagende agenda lag. De voor- en nadelen van de destijds gemaakte pragmatische keuze zouden wel eens gewogen kunnen worden. Er dient evenwel voor te worden gewaakt dat eventuele veranderingen geen verlies van deskundigheid teweegbrengen.
32
(Bijlage 3) 3 Korte weergave van de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van het gesprek met vertegenwoordigers van de kennisinstellingen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het Arbo Platform Nederland d.d. 16 augustus 2004 ten kantore van de SER Aanwezig: De Man (Kennisnetwerk Gezondheid en Arbeid), Pot (TNO-Arbeid), Franken, Knopper ______________________________________________________________________ Van de zijde van het Kennisnetwerk Gezondheid en Arbeid (KGA) wordt een toelichting gegeven op de achtergrond van de aanwezigheid in het Arbo Platform Nederland (APNL). KGA wil het voor werkgevers en werknemers ondoorzichtige terrein van de gezondheidszorg transparant maken en effectiever voor hen doen functioneren. Het KGA probeert op het gebied van de reguliere zorg ervoor te zorgen dat de op dat gebied werkzame professionals de factor arbeid op het netvlies krijgen zodat mensen beter behandeld worden. In die zin is het doel van het KGA complementair aan de doelstellingen van het AP-NL. Het KGA probeert een brug te slaan en tot oplossingen te komen; belanghebbenden zijn primair sociale partners en verzekeraars, maar de doelgroep zijn de professionals. Betere communicatie tussen allerlei medische disciplines is hard nodig, anders worden de kosten voor de samenleving te hoog. Het brede terrein van arbeidsomstandigheden, werk en gezondheid beweegt zich ook buiten de directe beleidsverantwoordelijkheid van het ministerie van SZW. In dat opzicht zou het wenselijk zijn dat ook het ministerie van VWS aan de werkzaamheden van het AP-NL zou kunnen deelnemen Vanuit TNO-Arbeid wordt aangegeven dat het AP-NL zich niet alleen richt op het goed laten lopen van de administratieve processen op het gebied van verzuim en arbeidsongeschiktheid. Maar het is ook bedoeld om de arboprofessionals te informeren door middel van databanken, literatuur en het aanreiken van oplossingen. Wat betreft de inhoud van de uit verschillende bronnen afkomstige informatie is er sprake van een zekere overlap. Belangrijk is dat de kwaliteit van de verschillende informatiesystemen en -bronnen wordt gebundeld, inclusief het informatiesysteem van de Stichting Expertisecentrum voor Reïntegratie (Stecr). Integratie kan kwaliteitswinst opleveren en vanuit SZW en VWS bezien kan er dan met minder geld meer gedaan worden. Het gebied van de arbocuratieve zorg is belangrijker geworden. Daarbij speelt onder meer een rol dat de terugkeer naar werk vaak wordt belemmerd door wachtlijsten, maar ook dat huisartsen in onvoldoende mate hun patiënten bevragen over de aard van het werk. TNO-Arbeid heeft enige jaren geleden hiernaar in opdracht van SZW en VWS een onderzoek gedaan. Dat is het begin van een ‘beweging’ geworden. Hoewel er momenteel het nodige gebeurt op het gebied van de arbocuratieve samenwerking in de praktijk, zou dat meer accent kunnen krijgen en de rol van VWS daarin zou groter kunnen zijn. Ook bij verzekeraars is z’n beweging waarneembaar: zorgverzekeraars en inkomensverzekeraars praten met elkaar. Hoewel in het AP-NL de kernpartijen aan tafel zitten, is te overwegen om ook VWS en de verzekeraars een plaats te geven. Vanuit het KGA wordt opgemerkt dat het voor de hand gelegen had en ook wenselijk was geweest als naast de vier kennisinstellingen ook Stecr daarin zou hebben 33
deelgenomen, maar om strategisch-tactische redenen wilde de BOA de Stecr aan zich houden. De grootste uitdaging van het KGA is niet het maken van een mooie website, maar op het hoogste niveau van academische kennis en regionale implementatie professionals bij elkaar brengen op zo’n manie r dat hun gedrag gaat veranderen. Huisartsen kijken niet op een website, bedrijfsartsen wellicht nog wel. Eén implementatiestrategie voor alle medische specialisten werkt niet omdat deze onderling totaal verschillend zijn. Vanuit TNO-Arbeid wordt naar voren gebracht dat het AP-NL ten opzichte van het vorige platform een hele aardige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het is gaan leven, er vinden echte discussies plaats. De activiteiten blijven nog wel te veel hangen bij de beleidsmakers, de bestuurders. Om op de werkvloer te komen is er meer aandacht en meer tijd nodig. De ontwikkeling om ri&e- instrumenten beschikbaar te maken is hiervoor een goed vehikel. Het succes van de AP-NL activiteiten hangt verder in belangrijke mate af van de vraag in hoeverre de deelnemers in het AP in hun eigen achterban actief zijn. Voorstelbaar is dat in het AP-NL aan de orde zou komen welke kennis nog meer nodig is en wat onderzocht zou moeten worden. Deze vraag leeft niet alleen bij TNO-Arbeid als onderzoeksorganisatie, maar bijvoorbeeld ook bij universiteiten. Het AP-NL zou zich dus kunnen uitspreken over gewenste onderwerpen die zich lenen voor nader onderzoek, zoals over methoden ter behandeling van RSI. Daarmee zou kunnen worden voorkomen, zoals nu gebeurt, dat mensen niet weten welke informatie op welke website het beste kan worden gevolgd. SZW heeft zich er bij de vorming van het AP-NL tegen verzet dat men zich met beleid zou bezighouden. Voorzover er verstandige dingen over het beleid zouden kunnen worden gezegd hoeft dat naar het voorkomt echter geen probleem te zijn. Vanuit het KGA bestaat twijfel of de concentratie op de website bij het AP-NL, verstandig is en tot het beoogde resultaat zal leiden. Een website geeft geen garantie dat producten afgenomen gaan worden. Vaak is er meer nodig. De opzet rond de vernieuwde website is gericht op schadelastbeheersing voor werkgevers en werknemers; om ze te helpen hun eigen verantwoordelijkheid beter te organiseren. Belangrijk is dat de overheid die verantwoordelijkheid ook weer loslaat. Het is de vraag of de site gaat werken en langdurig een rol kan spelen. Het streven zou meer in het algemeen dienen te zijn gericht op het vergroten van de implementatiekracht: het zoeken van intelligente, creatieve middelen om de doelstellingen in het bloed van de doelgroepen te krijgen. Het AP-NL heeft bij uitstek een bestuurlijke samenstelling. Mensen vertegenwoordigen belangen en zitten in het Haagse circuit en dus niet heel dicht bij de werkvloer. Een bureau ondersteunt het AP-NL; maar het implementeren van ideeën vraagt een meer bedrijfsachtige aanpak en setting. Wellicht zou er, binnen het AP-NL en binnen de huidige opdracht, een onderscheid gemaakt kunnen (gaan) worden tussen de bestuurlijke kant van het AP-NL, waarin besloten wordt dat er een aantal concrete producten moet zijn en een, anders samengestelde, meer praktisch operationele kant.
34
(Bijlage 3) 4 Korte weergave van de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van het gesprek met een vertegenwoordiger van de Branche Organisatie Arbodiensten (BOA) in het kader van de tussentijdse evaluatie van het Arbo Platform Nederland d.d. 23 augustus 2004 ten kantore van de SER Aanwezig: Schoenmaeckers (BOA), Franken, Knopper ______________________________________________________________________ Geconstateerd wordt dat ten opzichte van het ‘oude’ Arboplatform, het Arbo Platform Nederland (AP-NL) een aanmerkelijke verbetering is. Het AP-NL slaagt er nu goed in handen en voeten te geven aan de projecten die opgezet worden. Deze leiden ook tot een concreet resultaat. Ook in de wereld van werkgevers en werknemers lijken dingen teweeg gebracht te worden waarmee beide partijen gediend zijn. Er worden concrete kwesties opgepakt die dicht bij de praktijk staan en er wordt gezocht naar hanteerbare oplossingen. Aandachtspunt is dat het AP-NL zich niet tot een nieuw kennisinstituut op het gebied van arbeidsomstandigheden moet gaan ontwikkelen. Het platform moet een regiefunctie vervullen en een knooppunt zijn en blijven, waar in signalerende zin vraag en aanbod beter op elkaar kunnen worden afgestemd. De producten moeten ook gericht zijn op het beter op elkaar aansluiten van vraag en aanbod van (bestaande) kennis. Ook moet er voor gezorgd (blijven) worden dat andere partijen die op de markt zijn met producten, zoals arbodiensten, geen onheuse concurrentie wordt aangedaan (waarbij het overigens wel zo kan zijn dat, waar in de reguliere arbodienstverlening lacunes gesignaleerd worden die niet blijken te worden opgevuld, vanuit het AP-NL daarop wordt ingesprongen). Voorts dient ervoor te worden gewaakt dat binnen het AP-NL de discussies gericht blijven op het realiseren van concreet resultaat. Aanvankelijk bestond, vanuit de vorengesignaleerde gewenste rol van het AP-NL, enige twijfel bij het opzetten van de Arbo-informatiefolder voor administratiekantoren. Uiteindelijk heeft het geresulteerd in een goed bruikbaar product. Ten aanzien van het project ‘Lichte toetsing van de ri&e’ wordt opgemerkt dat dit een wat politiek getint onderwerp is dat opgezet is als een gezamenlijk project van SZW, MKB-N en de BOA. Dat heeft tussen deze partijen tot afspraken geleid. In de loop van het proces is ten onrechte het beeld ontstaan dat het om een verantwoordelijkheid zou gaan van het gehele AP-NL. Opgemerkt wordt dat over dergelijke kwesties niet in het AP-NL zouden moeten worden onderhandeld. Daarmee zou ook op het terrein van de SER of de STAR worden getreden. Bij signalering van ‘problemen’ door het AP-NL zou aan partijen die het aangaat het verzoek kunnen worden gedaan om de tafel te gaan zitten en zo mogelijk tot een oplossing te komen. Daarmee zou de rol van het AP-NL dan ook uitgespeeld moeten zijn. De huidige samenstelling van het AP-NL wordt voor de hand liggend geacht. In het platform zijn zowel de vraag- als de aanbodkant van de kennis vertegenwoordigd. Ten aanzien van een mogelijke rol van verzekeraars in het AP-NL wordt opgemerkt dat deze in het kader van de schadelastbeperking belang hebben bij goede preventie en ook 35
bij reïntegratieactiviteiten. Ze zijn echter aanbieder noch vrager van kennis en richten hun (beperkte) activiteiten vooral op het terrein van de reïntegratie, terwijl het AP-NL vooral op preventie is gericht. Als verzekeraars een relevante partij zouden kunnen worden, zou een vertegenwoordiging van die zijde in het platform kunnen worden overwogen. Een vertegenwoordiging van het ministerie van VWS lijkt gewenst, vooral omdat binnen dit departement intensief werk gemaakt wordt van het aan elkaar verbinden van de sociale zekerheid en de zorg. Gewezen wordt op de wat merkwaardige situatie waarin TNO-Arbeid als uitvoerend orgaan van het AP-NL is aangewezen, maar tegelijkertijd een plek heeft in de overlegvergadering van het platform. Op deze wijze treedt deze organisatie tegelijkertijd op als beleidsmaker en als uitvoerder. Ten aanzien van het ondersteunende bureau wordt naar voren gebracht dat het onderbrengen daarvan bij TNO-Arbeid het meest in de rede ligt. De inhoudelijke expertise op het onderhavige terrein is groot. De bestuurlijke kant is minder sterk geprofileerd. Er bestaat binnen het bureau niet altijd het juiste gevoel voor situaties waarin meningen en belangen niet parallel lopen en hoe daarmee zou moeten worden omgegaan.
36
(Bijlage 3) 5 Korte weergave van de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van het gesprek met vertegenwoordigers van het bureau van het Arbo Platform Nederland (AP-NL) in het kader van de tussentijdse evaluatie van het AP-NL d.d. 24 augustus 2004 ten kantore van de SER Aanwezig: De Lange, Mossink (bureau), Franken, Knopper ______________________________________________________________________ Wat het ontstaan van het AP-NL betreft wordt aangegeven dat het AP-NL een buitengewoon turbulente en tamelijk ongeorganiseerde start heeft gehad. In het huidige platform zijn drie elementen gebundeld: (1) een voortzetting, vanuit het voormalige platform van het overleg op het gebied van arbeidsomstandigheden, (2) het Nederlandse Focal Point, als uitvoering van Europese taken die een tripartiete activiteit vragen en (3) de werkzaamheden van het voormalig kennis- en documentatiecentrum (KDC), gesubsidieerd door SZW. Hiermee zou ten opzichte van het vorige platform een wat meer productgerichte organisatie kunnen ontstaan. De budgettering vanuit SZW is precies afgestemd op deze drie elementen. Het onderzoek in opdracht van SZW onder kleine bedrijven waarover in oktober 2003 werd gerapporteerd, leidde tot de eerste productmatige activiteiten. In de eerste plaats de vernieuwing van de website arbo.nl, dat aanvankelijk niet was voorzien als een project in het kader van het AP-NL. Pas toen de activiteit duidelijk werd en subsidie werd gevraagd, kwam de gedachte op dat te doen met de steun en het draagvlak van de leden van het AP-NL. De verdere groei kwam met de digitale ri&e en de brochure voor financiële intermediairs. Beide projecten zouden in eerste instantie bij MKB-N als projectuitvoerder worden ondergebracht, maar toen op allerlaatste moment bekend werd dat dat niet haalbaar was, kwam naar voren dat een mogelijkheid zou zijn het onder de vlag van het AP-NL te brengen. Kijkend naar de projecten arbo.nl en digitale ri&e, is sprake van een hoeveelheid werk die twee keer zo groot is als de reguliere activiteiten van het AP-NL tot dan toe. Het op een laat moment en niet al te weloverwogen ‘ophangen’ van deze projecten aan het AP-NL heeft van het bureau een grote organisatorische inspanning gevergd. In het werkprogramma 2004 van het AP-NL is ingestoken met vijf werkpakketten: daarin is de productoriëntatie nog niet verwerkt omdat het al vastgesteld was voordat de productactiviteiten gestart werden. De uit deze activiteiten voortvloeiende wijzigingen en bijstellingen zijn opgenomen in de voortgangsrapportage over het eerste tertaal 2004. Het onderwerp lichte toetsing van de ri&e is in het bestuurlijk overleg van oktober 2003 door de staatssecretaris van SZW aan sociale partners voorgelegd, waarop besloten is tot het ter hand nemen van deze activiteit. Na een aanvankelijk stroef verloop is begin februari 2004 de certificatieregeling aangepast en gepubliceerd in de Staatscourant en is het bureau van het AP-NL de facto belast met de uitvoering ervan. Vooral in het begin heeft het bureau actief ingezet op het bewegen van zoveel mogelijk brancheorganisaties hun instrumenten aan te melden voor de lichte toets. Dat heeft veel vragen opgeleverd en ook omdat er nog wat hiaten in de regeling zitten was het bureau eigenlijk niet op die taak berekend en voelde het zich ‘overvallen’ door de realiteit. De betrokkenheid, in de zin van medewerking en enthousiasme bij de brancheorganisaties wordt als heel behoorlijk ervaren. Voor wat betreft de leden van het 37
AP-NL vanuit de koepelorganisaties wordt dat soms anders ervaren, waarbij er overigens een verschil in betrokkenheid waarneembaar is ten aanzien van de vernieuwende projecten enerzijds en de projecten die van vóór de tijd van het huidige AP-NL meegetrokken worden anderzijds. In die laatste projecten zit minder betrokkenheid dan bij de vernieuwende projecten. Met name de digitale ri&e maakt in de praktijk veel los, waarbij het bureau heeft ervaren dat de koepelorganisaties nog wel eens ‘rechts moeten worden ingehaald’. In mindere mate geldt dit voor de bonden. De zaken worden vanuit het bureau veelal rechtstreeks met deze branches gedaan en niet via de koepels. Een dergelijke constructie heeft voor het bureau als voordeel dat initiatief genomen kan worden; bezien kan worden of de ambities op steun kunnen rekenen. Het besef bestaat dat daarmee wel eens wat harder gelopen wordt dan de leden van het AP-NL zouden willen. Bij de lichte ri&e-toets is dat ook gebleken. Achteraf kwam daarbij naar voren dat een meer gematigd tempo wenselijk werd geacht. Met name bleek dit te gelden voor arbodiensten, die nog niet geïnformeerd blijken te zijn wat e.e.a. inhoudt en welke rol ze hierin kunnen spelen. Wat de samenstelling van het AP-NL betreft wordt opgemerkt dat de belangrijke spelers vertegenwoordigd zijn. Aangegeven wordt dat de kennisinstellingen in de discussie over het algemeen geen grote bijdrage hebben. Toekomstige wijzigingen in de arbodienstverlening zouden een vertegenwoordiging in het AP-NL vanuit de verzekeraars wenselijk kunnen maken. Verder zou het in de rede liggen als aan werkgeverskant er ook een vertegenwoordiging zou zijn namens LTO-N. In de huidige context wordt de aanwezigheid van de BOA als passend ervaren. Opgemerkt wordt dat het ministerie van SZW heel vaak (er is een tweewekelijks voortgangsoverleg) een directe gesprekspartner is voor het bureau; hierdoor wordt het AP-NL nog wel eens als een verlengstuk van SZW gezien. De laatste maanden wordt via samenwerking met en de inzet van andere onderdelen binnen het ministerie van SZW wat meer druk gezet om de faciliteiten die het AP-NL heeft ook te benutten voor informatieverspreiding. Vanuit het bureau wordt aangegeven dat het neutraal staat ten opzichte van de vraag of het gieten van het AP-NL in de vorm van een rechtspersoon (bijv. een stichting) wenselijk zou kunnen zijn. Er kunnen zowel voordelen (onafhankelijkheid; duidelijker relatie bureau/AP-NL t.o.v. TNO-Arbeid; een stichting kan optreden als rechthebbende van de producten) als nadelen (minder grote personele en financiële flexibiliteit; een stichting creëert extra overhead en is voor onderaannemingen BTW-plichtig) aan verbonden zijn.
38
(Bijlage 3) 6 Korte weergave van de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van het gesprek met een vertegenwoordiger van Nationaal Forum van Arboprofessionals in het kader van de tussentijdse evaluatie van het AP-NL d.d. 24 augustus 2004 ten kantore van de SER Aanwezig: Baggen (Nationaal Forum van Arboprofessionals), Franken, Knopper ______________________________________________________________________ Aangegeven wordt dat na een aarzelende start van het Arbo Platform Nederland (APNL) zich thans meer en helderder begint uit te kristalliseren waarvoor het platform staat. Bij de aanvang is de eigenlijke intentie van het AP-NL geweest om de arbokennisinfrastructuur te bevorderen en niet aan beleidsvoorbereiding te doen. Dat zou betekenen dat niet veel onderhandelingen zouden behoeven te worden gevoerd. Maar met name doordat werkgevers, werknemers en de overheid aan één tafel zitten worden binnen het AP-NL nog wel een ‘schermutselingen’ gevoerd. Als het soms om – in de ogen van werkgevers en/of werknemers – wat pijnlijke zaken gaat, ontstaan er toch vaak discussies. Bezien vanuit de oorspronkelijke opzet van het AP-NL is dat jammer en het werkt vertragend. Mogelijk ligt hieraan ook ten grondslag dat het AP-NL een jonge organisatie is. Meer duidelijk zou moeten worden gesteld wat nu precies de taak van het AP-NL is, waarbij in het algemeen wordt aangegeven dat voor beleidskwesties andere organen bestaan. De projecten die gestart zijn, het vernieuwen van de website arbo.nl en de digitale ri&e, dragen eraan bij dat de arbokennisinfrastructuur beter wordt neergezet, wordt ontsloten. De vernieuwing van arbo.nl is te kenschetsen als een vertaling van een website voor deskundigen naar een website voor de ondernemer en de werknemer. De folder met actiepunten voor kleine bedrijven ondersteunt ook de mensen in de praktijk. In de Werkgroep digitale ri&e is eensgezind samengewerkt om het gestelde doel te bereiken. In het algemeen lijkt gesteld te kunnen worden dat in de werkgroepen van het AP-NL minder in discussie getreden wordt of formele standpunten worden ingenomen. Veeleer scharen de leden van de werkgroepen zich positief en gezamenlijk achter het doel. Ten aanzien van de lichte toets van de ri&e kan worden betwijfeld in hoeverre dat een belangrijke maatregel is om de arbokennisinfrastructuur te bevorderen. Het draagt meer het karakter van een – door SZW geïnitieerd – beleidsmatig instrument. De structuur van het overleg in het AP-NL is, bezien vanuit de invalshoek van de arboprofessionals, niet altijd helder. Vaak blijkt er vooroverleg te zijn geweest hetgeen direct resulteert in het voorleggen van een voorstel. De samenstelling van dat vooroverleg is ook niet altijd duidelijk. Als dit minder zou gebeuren zou de samenhang aan tafel bevorderd worden. Mogelijk ligt hier een taak voor het bureau. De ondersteuning van het AP-NL vanuit het bureau wordt overigens goed georganiseerd geacht. Vanuit de arboprofessionals is er bij de aanvang van het AP-NL aangedrongen op een afvaardiging van twee leden. Dat is er uiteindelijk één geworden. Een praktisch probleem bij de deelname vanuit de arboprofessionals, zeker nu er slechts één 39
vertegenwoordiger is, is dat het werk voor het AP-NL ‘erbij’ gedaan moet worden, zodat het voornamelijk in de vrije tijd moet gebeuren, waardoor het daardoor soms te veel is om gedetailleerd bij te houden. Eenzelfde probleem lijkt zich soms voort te doen met de deelnemers uit de achterbannen in de verschillende werkgroepen. Belangrijk is dat continuïteit wordt gegeven aan de projecten en dat daarvan uit verder wordt gebouwd. Ook zal moeten worden gepeild hoe er in de praktijk mee omgegaan wordt. Voortgegaan zal moeten worden met het ontwikkelen van nieuwe ideeën. Het rechtstreeks betrekken van belanghebbenden voor de follow-up, zoals branches, aan de AP-NL-tafel is lastig. Wellicht kunnen via gebruikersgroepen impulsen worden gegeven. Vanuit de werkgeversorganisaties gebeurt in dit opzicht overigens al het nodige. Gelet op de primaire doelstelling van het AP-NL, het bevorderen van de arbokennisinfrastructuur, wordt geen aanleiding gezien de samenstelling van het AP-NL ter discussie te stellen, zeker niet in de zin dat sprake zou moeten zijn van een uitbreiding van vertegenwoordigende instanties of organisaties.
40
(Bijlage 3) 7 Korte weergave van de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van het gesprek met vertegenwoordigers van VNO-NCW en MKB-N in het kader van de tussentijdse evaluatie van het AP-NL d.d. 24 augustus 2004 ten kantore van de SER Aanwezig: mevrouw Frenkel (VNO-NCW), Van Mierlo (MKB-N), Franken, Knopper ______________________________________________________________________ De in het Arbo Platform Nederland (AP-NL) geëntameerde activiteiten en ontwikkelde producten blijken over het algemeen een duidelijk effect te hebben in de praktijk en ook op de beoogde plaatsen te ‘landen’. Minder geldt dit voor het instituut AP-NL als zodanig, dat minder bekend is en werkgevers over het algemeen niet veel zegt. Dat is evenwel ook minder belangrijk en daar wordt ook vanuit de centrale werkgeversorganisaties niet veel tijd en moeite in gestoken. Maar de concrete producten, zoals de vereenvoudiging van de toetsing van de ri&e en straks de vernieuwing van de website en de aandacht voor de administratieve lasten van kleine ondernemers, zijn zaken die wel degelijk bij de belanghebbenden, op het niveau van de individuele onderneming, bekend zijn. Wat betreft de producten en in het bijzonder de vernieuwing van de website wordt van belang geacht dat daaraan een ruime implementatiefase wordt gekoppeld; daarvoor moet voldoende tijd genomen worden. Het gaat om zaken die van primaire betekenis zijn voor het basisniveau van arbeidsomstandigheden in de onderneming. Door ondernemingen iets aan te bieden wordt ook een reactie teweeg gebracht; dat is mede de waarde van het AP-NL. In dit opzicht is sprake van een wezenlijke toevoeging ten opzichte van het vorige platform. Wordt het instituut AP-NL vanuit de centrale werkgeversorganisaties van minder belang geacht dan de daaruit voortkomende producten, de indruk bestaat dat bij TNOArbeid, waar het secretariaat in de vorm van een bureau van het AP-NL is ondergebracht, sterker het idee leeft dat het instituut nadrukkelijk op de kaart gezet moet worden. Indien gekeken wordt naar het werkprogramma en het jaarplan van het AP-NL, valt op dat dit afwijkt van wat er feitelijk gebeurt. Opgemerkt wordt dat de Europese dimensie in het AP-NL onvoldoende aan de orde komt. Er komt te weinig ter zake relevante informatie bij de leden terecht. Belangrijk is dat deze informatie kan worden uitgewisseld. De indruk bestaat dat de wisselwerking tussen het Focal Point en het AP-NL zou kunnen worden verbeterd. Aangegeven wordt dat binnen het AP-NL geen beleid zou moeten worden gemaakt. Daaruit vloeit echter voort dat, gegeven het feit dat binnen de bestaande wetgeving moet worden geopereerd, met de ambities van het AP-NL tegen de grenzen wordt aangelopen van wat nog kan. Voor wat betreft de samenstelling van het AP-NL wordt aangegeven dat reeds bij de totstandkoming ervoor is gepleit dat het ministerie van VWS erbij betrokken zou worden. Recent is, via het project van Van Lieshout, het belang hiervan nog weer eens naar voren gekomen; daarin zijn heel goed alle raakvlakken aangetoond die er liggen tussen de activiteiten van SZW en van VWS op het terrein van preventie, terugdringing 41
verzuim en reïntegratie. Veel van de VWS-activiteiten hebben ook consequenties voor preventie van verzuim en reïntegratie. Zo zet VWS zich er voor in dat werkgevers zich ten behoeve van hun werknemers gaan bezig houden met gezonde voeding en dat mensen, en daarmee ook werknemers, gaan bewegen. Verder is op dit moment het voortbestaan in het geding van het Kennisnetwerk Gezondheid en Arbeid, de verenigde kenniscentra op het gebied van gezondheid en arbeid, die voortgekomen zijn uit het Plan van Aanpak Wachttijden. Hierin zitten ook gezamenlijke activiteiten van beide departementen. Destijds was het ministerie van SZW van oordeel dat het niet nodig dat VWS een vaste plaats zou krijgen; dat zou eventueel per onderwerp op ad hoc-basis kunnen. Later is een vertegenwoordiging van VWS niet meer aan de orde geweest. Verder zou de samenstelling van het AP-NL voorlopig in stand moeten worden gehouden om de zaak werkbaar te houden. Het AP-NL moet geen ‘conferentieclub’ worden; de nadruk moet op de activiteiten blijven liggen. Opgemerkt wordt dat de ondersteuning van het bureau in de loop van de tijd is verbeterd; bij de start verliepen een aantal zaken nogal moeizaam. Toen leek bij het bureau niet goed het besef te bestaan wat het AP-NL nu eigenlijk wilde. Thans betoont het bureau zich wel ontvankelijk voor suggesties die worden aangedragen. Het bureau heeft de neiging om soms wat te theoretisch te worden en te ‘verzanden’ in jaarplannen en werkplannen, terwijl het AP-NL juist heel sterk op activiteiten is gericht. Er is wel sprake van verbetering, maar het overall oordeel is nog niet ronduit positief, waarbij wordt aangetekend dat het geen kwestie is van onwil, maar van het niet precies aanvoelen wat de mensen aan tafel willen. De indruk bestaat dat SZW vaak sturend moet optreden. Positief wordt geoordeeld over het jaarlijkse bestuurlijk overleg tussen de voorzitters van de organisaties met de staatssecretaris van SZW. Dit, omdat het onderwerp arbeidsomstandigheden niet bij alle bestuursleden van werkgeversorganisaties altijd hoog op de agenda staat. Door zo’n ‘verplicht’ overleg worden ze er toch mee geconfronteerd. Ten behoeve van de deskundige ondersteuning van dit overleg is thans een regiegroep bestuurlijk overleg in het leven geroepen. Ten slotte wordt opgemerkt dat, hoewel de evaluatie een korte periode bestrijkt, de indruk bestaat dat het AP-NL op de goede weg is. Vooral het komend jaar zal moeten blijken of op de rails gezette zaken ook daadwerkelijk effect hebben. Vooral de website wordt gezien als een middel om de aandacht van werkgevers vast te houden. Het APNL dient z’n waarde te ontlenen aan dingen voor de praktijk, aan hanteerbare producten.
42