Gegevens voor De Post Tijdschrift “Veiligheid & Milieu” Maandelijks, verschijnt niet in juli Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 Speciale uitgave, juni 2007 P2A9458
Arbeidsgeneeskundige diensten Mechelen, postdatum
Nr. 103 (Productcode: BP/MD-SI7103) Dit supplement werd redactioneel afgesloten op 10 april 2007 Deze uitgave bevat 72 bladen (144 bladzijden), zie inhoud op keerzijde
Ragheno Business Park Motstraat 30, B-2800 Mechelen Tel. (0800) 30 144 - fax (0800) 17 529
10 04 2007
[email protected] www.kluwer.be
1
Inhoud Gelieve deze aanvulling aandachtig te controleren. Mochten sommige bladen ontbreken, dan zullen we ze u kosteloos toesturen indien u dit binnen 14 dagen aanvraagt. U wordt verzocht bij elke briefwisseling uw abonneenummer te vermelden. Bewaar dit blad met het volgnummer van de bijwerking om te kunnen nagaan tot wanneer uw boek «bij» is.
Vervallen pagina’s
Nieuwe pagina’s
Onderwerp
1 tot en met 4
Inhoud
Adres 8/13 tot en met Adres 8/20
Adres 8/13 tot en met Adres 8/20
Cursussen hulpverlener
Adres 9/1 tot en met Adres 9/12
Adres 9/1 tot en met Adres 9/12
Erk. ondern. voor het afbreken en verwijderen van asbest
Adres 10/1 en Adres 10/2
Adres 10/1 en Adres 10/2
Adres 10/5 tot en met Adres 10/8
Adres 10/5 tot en met Adres 10/8
Erkende vormingscycli preventieadviseurs
Band 1 / Tabkaart Adressen en apparaten
Tabkaart Wetteksten Karton Deel 2 Algemeen reglement voor de Arbeidsbescherming Wet 2.1/1 en Wet 2.1/2
Wet 2.1/1 en Wet 2.1/2
Uittreksels uit het ARAB
Band 2 Karton Deel 5 Wetgeving met betrekking tot beroepsziekten Wet 5 – Inhoud/1 en Wet 5 – Inhoud/2
Wet 5 – Inhoud/1 en Wet 5 – Inhoud/2
Inhoudsopgave
Wet 5.3/1 tot en met Wet 5.3/14
Wet 5.3/1 tot en met Wet 5.3/16
Lijst bedrijfstakken met risico blootstelling
–
Wet 5.12/1 tot en met Wet 5.12/4
Rugaandoeningen door trillingen
Band 3 Karton Deel 7 Besluiten in het kader van de Codex over het welzijn op het werk Wet 7.24/5 tot en met Wet 7.24/10
Wet 7.24/5 tot en met Wet 7.24/ 10.2
Wet 7.24/15 tot en met Wet 7.24/18
Wet 7.24/15 tot en met Wet 7.24/ 18.2
2
Chemische Agentia
10 04 2007
Vervallen pagina’s
Nieuwe pagina’s
Onderwerp
Band 4 Karton Deel 8 Bijlage bij besluiten in het kader van de Codex over het welzijn op het werk Wet 8.16/1 tot en met Wet 8.16/10
Wet 8.16/1 tot en met Wet 8.16/10.2
Wet 8.16/21 en Wet 8.16/22
Wet 8.16/21 en Wet 8.16/22
Interne preventiedienst
Band 5 Tabkaart Specifieke bedrijsfgeneeskundige problemen Karton Deel 2 Problemen eigen aan de werkomstandigheden Pro. 2 – Inhoud/9 tot en met Pro. 2 – Inhoud/12
Pro. 2 – Inhoud/9 tot en met Pro. 2 – Inhoud/12
Inhoudsopgave
Pro. 2.11/1 tot en met Pro. 2.11/58
Lawaai
Band 6 Pro. 2.11/1 tot en met Pro. 2.11/64
Verantwoordelijke uitgever: Jaki Louage, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen
Z
Om zonder onderbreking elke aanvulling te ontvangen: wil ons bij adreswijziging uw nieuw adres mededelen samen met het referentienummer op het bandje om het supplement.
10 04 2007
3
4
10 04 2007
Kluwer
Cursussen hulpverlener
Instelling
Erkend bij M.B. van (B.S.)
Interbedrijfsgeneeskundige dienst IDEWE Vijfhoek 7, 2800 Mechelen Tel.: (015) 42 30 63
27 11 1978
Procter en Gamble Benelux N.V. Hombeeksesteenweg 323, 2800 Mechelen Tel.: (015) 40 06 24
22 03 1976
MEISE MEDI-TRA B.V.B.A. Hoogstraat 65, 1861 Meise
19 06 2002
MERELBEKE Medoh C.V. Sparrenstraat 55, 9820 Merelbeke Tel.: niet vermeld
05 05 2003
MOL Interbedrijfsgeneeskundige dienst Kempen Turnhoutsebaan 77, 2400 Mol Tel.: (014) 31 78 17
23 05 1977
Studiecentrum voor Kernenergie Boeretang 200, 2400 Mol Tel.: (014) 31 18 01
04 02 1966
MONS SAMU – 900 – Pompiers du Centre re´gional de Mons A.S.B.L. Hoˆpital St-Georges boulevard Kennedy 2, 7000 Mons Tel.: (065) 35 76 71
20 08 1985
Service me´dical interentreprises SEMIBOR rue du Chapitre 1, 7000 Mons Tel.: (065) 31 25 22, 31 40 51
14 09 1970
Ciments d’Obourg S.A. rue des Fabriques 2, 7048 Mons Tel.: (065) 35 81 11
27 11 1981
10 04 2007
5
Adres 8/13
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Instelling
Erkend bij M.B. van (B.S.)
MONTIGNY-LE-TILLEUL Prévention et Initiation à la Sécurité et au Sauvetage 6610 Montigny-le-Tilleul Tel.: niet vermeld
02 08 1996
MORTSEL 20 02 1969
Agfa-Gevaert N.V. Septestraat 27, 2640 Mortsel Tel.: (02) 444 21 11 MOUSCRON VZW AFP Grand-Place 1 7700 Mouscron Tel.: niet vermeld
11 07 2006
Louis de Poortere S.A. rue de la Royenne, 7700 Mouscron Tel.: (056) 34 10 10
10 03 1977
NAMUR Externe Dienst voor Preventie en Bescherming – Provilis VZW boulevard Fre`re Orban 5-6, 5000 Namur Tel.: (081) 22 94 49, 23 04 84 Service provincial de me´decine du travail de Namur A.S.B.L. rue Bourtonbourt 4, 5000 Namur Tel.: (081) 73 56 56
17 01 2001 (24 01 2001)
01 09 1982
NINOVE Fabelta D. De Bodtkaai 28, 9400 Ninove Tel.: (054) 32 53 25
Adres 8/14
04 06 1982
6
10 04 2007
Kluwer
Cursussen hulpverlener
Instelling
Erkend bij M.B. van (B.S.)
NIVELLES Wiggins Teape (Belgium) S.A. place des De´porte´s 12, 1400 Nivelles Tel.: (067) 28 12 11
13 05 1969
OLEN Umicore N.V. (Bedrijfsgeneeskundige dienst) Leemanslaan 36, 2250 Olen Tel.: (014) 24 51 11
21 11 1995
OOSTENDE C.N.O. Oudenburgsteenweg 102, 8400 Oostende Tel.: (059) 55 02 11
19 02 1950
OTTIGNIES VZW Ligue francophone belge de Sauvetage Place des Sports 1 1348 Louvain-la-Neuve Tel.: (010) 45 75 45
20 03 2007
OUDENAARDE V.Z.W. Semper Studens Hoogstraat 22, 9700 Oudenaarde Tel.: (043) 37 19 47
30 11 2005 (07 12 2005)
OVERPELT Umicore N.V. Fabrieksstraat 144, 3900 Overpelt Tel.: (011) 80 41 11
20 07 1995
Firma VERRIJT Europalaan 11, 3900 Overpelt
20 02 2004
PERUWELZ Usines de Callenelle S.A. rue de Tournai 2, 7604 Callenelle Tel.: (069) 77 13 12
10 04 2007
25 01 1982
7
Adres 8/15
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Instelling
Erkend bij M.B. van (B.S.)
PUURS Pharmacia & Upjohn N.V. Rijksweg 12, 2870 Puurs Tel.: (03) 890 92 11
09 09 1980
QUAREGNON Association intercommunale pour le de´veloppement e´conomique et l’ame´nagement des re´gions du Centre et du Borinage (I.D.E.A.) rue de Paˆturages 74, 7390 Quaregnon Tel.: (065) 66 57 01
29 11 1979
RANST Provinciaal Instituut Brandweer- en Ambulanciersopleiding Oostmalsesteenweg 75, 2520 Ranst (Emblem)
19 06 2002
RIXENSART Smith Kline – RIT S.A. rue du Tilleul 13, 1330 Rixensart Tel.: (02) 656 21 11
23 12 1970
ROESELARE European Support Institute Vredestraat 18, 8800 Roeselare Tel.: (051) 24 88 15
25 10 1996
B.V.B.A. Paramedical Assistance P. Breughelstraat 30, 8800 Roeselare
22 06 2004
Katho, Campus Roeselare Wilgenstraat 32 8800 Roeselare Tel.: (051) 23 23 30
15 09 2006
ROUVROY Cellardennes S.A. rue St-Mard 1, 6767 Harnorcourt (Rouvroy) Tel.: (063) 58 75 33
18 07 1994
Adres 8/16
10 04 2007
8
Kluwer
Cursussen hulpverlener
Instelling
Erkend bij M.B. van (B.S.)
SERAING Tensia S.A. – SBA Chimie rue Renory 28, 4100 Seraing Tel.: (041) 37 08 90
19 11 1953
SINT-NIKLAAS Syntra Midden-Vlaanderen Hogekouter 1 9100 Sint-Niklaas Tel.: (03) 760 08 20
15 09 2006
SINT-TRUIDEN E.H.B.O. Reanimatiedienst Hovenierstraat 37, 3800 Sint-Truiden Tel.: (011) 68 27 08
09 08 1977
Volvo Car Sint-Truiden Rellestraat 2, 3800 Sint-Truiden Tel.: (011) 67 02 11 SOIGNIES 14 02 2006
VZW Sesa Franklin Rooseveltlaan 24 7060 Soignies Tel.: niet beschikbaar TESSENDERLO Tessenderlo Chemie Stationstraat, 3980 Tessenderlo Tel.: (013) 66 29 51
22 11 1979
TIENEN GTE Sylvania – Saba Industriepark, 3300 Tienen Tel.: (016) 80 02 11
02 07 1975
TONGEREN OIST B.V.B.A. Klerestraat 16, 3700 Tongeren
10 04 2007
20 12 2002
9
Adres 8/17
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Instelling
Erkend bij M.B. van (B.S.)
TOURNAI Casterman S.A. rue des Sœurs Noires 28, 7500 Tournai Tel.: (069) 25 42 11
06 05 1977
N.V. « SéCu ... FD » Rue Royal 49 7500 Tournai Tel.: niet vermeld
11 07 2006
Semostra, Externe Dienst voor preventie en bescherming op het werk VZW quai Andréï Sakharov, 30, 7500 Tournai Tel.: (069) 22 73 81
27 10 2000
TUBIZE Tubize Plastics S.A. rue de Bruxelles 109, 1480 Tubize Tel.: (02) 355 79 11
20 09 1985
VERVIERS Service me´dical interentreprises S.M.I.D.E.B. rue du Palais 27, bte 4, 4800 Verviers Tel.: (087) 22 51 41
30 07 1973
VILVOORDE Akzo Coatings N.V. Leuvensesteenweg 167-169, 1800 Vilvoorde Tel.: (02) 254 22 11
27 12 1990
Verbond der Industrie¨len van Vilvoorde Grote Markt 19, 1800 Vilvoorde Tel.: (02) 251 02 49
25 04 1966
VIRTON SMISL rue Grasses-Oies 2A, 6760 Virton Tel.: (063) 57 87 92
Adres 8/18
02 06 1987
10
10 04 2007
Kluwer
Cursussen hulpverlener
Instelling
Erkend bij M.B. van (B.S.)
WATERLOO VZW Le geste qui sauve, département de Medic Help Chaussée de Bruxelles 710 1410 Waterloo Tel.: niet vermeld WAVRE Centre d’Instruction des Métiers de la Sécurité et du Gardiennage VZW rue Acreman 2 1300 Wavre Tel.: niet vermeld
11 07 2006
12 09 2003 (15 10 2003)
WESTERLO Van Doorne’s Automobielfabriek N.V. Van Doornelaan 1, 2260 Westerlo Tel.: (014) 58 95 91
18 12 1972
WEVELGEM Interbedrijfsgeneeskundige dienst GDGM Wevelgemstraat 17, 8560 Wevelgem Tel.: (056) 41 40 11
11 10 1978
WILLEBROEK Denayer N.V. Fabriekstraat 13, 2830 Willebroek Tel.: (03) 886 58 31
04 07 1977
ZAVENTEM Provinciaal Instituut voor Vorming en Opleiding (PIVO) Mechelsesteenweg 594 1930 Zaventem Tel.: (02) 759 34 10
22 12 1998
SABENA N.V. Luchthaven Brussel-Nationaal, 1930 Zaventem Tel.: (02) 720 70 60
11 09 1961
10 04 2007
11
Adres 8/19
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Instelling
Erkend bij M.B. van (B.S.)
Airport Security Training Center (ASTC) Brucargo 744 1931 Zaventem
17 01 2001 (24 01 2001)
ZELZATE VFT N.V. Vredekaai 18, 9060 Zelzate Tel.: (09) 345 88 31
27 10 1982
ZWEVEGEM Bekaert N.V. Bekaertstraat, 8550 Zwevegem Tel.: (056) 76 61 11
Adres 8/20
23 03 1961
12
10 04 2007
Hoofdstuk 9 Erkende ondernemingen voor het afbreken en verwijderen van asbest
N.v.d.r.: de veiligheid van werkzaamheden met asbest wordt geregeld door de Welzijnswet art. 6bis (zie Wet 9.1) en het K.B. van 16 maart 2006 – Titel V, Hoofdstuk IV van de Codex (zie Wet 7.42). ARAB art. 148decies 5 werd door dit besluit opgeheven. N.v.d.r.: u kan een vergelijkbare lijst vinden op de website van de Federale Overheidsdienst: www.werk.belgie.be/erkenningenDefault.aspx?id=5026 Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
01 11 2006
13 04 2004
AMZ B.V.B.A. Weeltjes 19 2040 Antwerpen Tel.: (03) 569 28 80
30 09 2007
06 11 2006
Mourik N.V. Groenendaallaan 399 2030 Antwerpen Tel.: (03) 542 20 40
31 05 2009
27 09 2006
G + H Montage N.V. Antwerpse Baan 26 2040 Antwerpen Tel.: (03) 568 60 17
31 05 2009
30 05 2006
28 02 2009
14 04 2006
AALST Ongena & Zonen B.V.B.A. Affligemdreef 3 9300 Aalst Tel.: (053) 70 04 18 ANTWERPEN
BAGNEUX (FR) Construction Maintenance et Services (CMS) rue Jean-Martin Naudin 113 FR-92227 Bagneux Tel.: (00-33) 145 36 80 80
10 04 2007
13
Adres 9/1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
BEERSEL Lacollonge Finauxa N.V. Steenweg op Bergen 26 1651 Lot Tel.: (02) 377 00 28
Hernieuwing erkenning aangevraagd
BEVEREN Altrad Balliauw Multiservices N.V. Aven Ackers 10 9130 Verrebroek Tel: (03) 735 03 30 Fax: (03) 735 03 40
31 12 2009
03 04 2007
01 02 2007
05 02 2004
31 12 2007
03 05 2006
31 05 2007
15 06 2006
31 12 2007
27 12 2005
01 04 2007
05 07 2004
BINCHE Wanty N.V. route de Charleroi 159 7134 Epinois Tel.: (064) 34 01 20 BOCHNIA (PL) HERTEL SERVICES POLAND Stycnia 20-15 PL-32-700 Bochnia Tel.: (03) 360 61 20 BRASSCHAAT B.V.B.A. KSM MILIEU Guylei 36 2930 Brasschaat Tel.: (03) 227 32 50 BREDENE B.V.B.A. Noe¨l Versluys & zoon Brusselsestraat 4 8450 Bredene Tel.: (059) 32 07 90 BRUGGE B.V.B.A. Sanafbo Pathoekeweg 156B 8000 Brugge
Adres 9/2
14
10 04 2007
Kluwer
Erk. ondern. voor het afbreken en verwijderen van asbest
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
BRUSSEL Axima N.V. Koning Albert II-laan 30, bus 28 1000 Brussel Tel.: (02) 206 02 11 (Bekotec N.V. Walschaertsstraat 15/1 2800 Mechelen)
31 01 2009
31 03 2006
Brussels Concrete N.V. Antwerpselaan 20 1000 Brussel Tel.: niet vermeld
01 02 2008 (Afbreken en verwijderen van asbesthoudende postbuizen in de Brusselse metro)
08 03 2005
EXAM N.V. Louizalaan 207 1050 Brussel Tel.: (02) 626 98 00
01 08 2007
13 09 2004
AMEC SPIE T.S. N.V. Gene`vestraat 4 1140 Brussel Tel.: (02) 729 61 11
31 07 2009
07 08 2006
Compagnie d’Entreprises CFE N.V. Hermann-Debrouxlaan 40-42 1160 Brussel Tel.: (02) 661 12 11
01 01 2007
26 02 2004
N.V. VALENS Brugmannlaan 27 1060 Brussel Tel.: (02) 663 52 00
31 05 2009
15 06 2006
01 08 2007
13 09 2004
30 06 2009
06 11 2006
CHARLEROI B.V.B.A. Entreprise L. Dassy Rue de Namur 95 6041 Gosselies DE MEERN (NL) B.V. DDM Demontage Veldzigt 62 NL-3454 PW De Meern Tel.: (00-31) 306 669 770
10 04 2007
15
Adres 9/3
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
DE LIER (NL) B.V. Asbestzorg Holland Oude Liermolenweg 10 NL-2678 MN de Lier Tel.: (00-31) 174 515 833
01 07 2007
05 07 2004
01 05 2007
Niet bekend
30 06 2009
27 09 2006
DEERLIJK RIMARBO N.V. Waregemstraat 228 8540 Deerlijk DEINZE Modern Renovation Technics N.V. Souverainestraat 38-42 9800 Deinze Tel.: (09) 386 97 67 DENAIN (FR) Prestosid N.V. Z.I. Louis Petit, bte 102 F-59722 Denain Tel.: (00-33) 327 219 060
Hernieuwing erkenning aangevraagd
EDE (NL) B.V. Asbestsanering ARP Valkenier 301 NL-6713 Ede Tel.: (00-31) 318 43 87 60
01 10 2007
19 10 2004
01 02 2007
05 02 2004
30 06 2008
08 08 2005
EPINOIS Maurice Wanty N.V. route de Charleroi 159 7134 Epinois Contactadres in België: Peter Hanegreefstraat 9 3920 Lommel Tel.: (011) 73 13 04 FLOREFFE Hublet B.V.B.A. Rue des Artisans 12 5150 Floriffoux Tel.: (081) 44 10 33
Adres 9/4
16
10 04 2007
Kluwer
Erk. ondern. voor het afbreken en verwijderen van asbest
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
FOETZ (L) ATML Finauxa N.V. Rue de l’Avenir 10 L-3895 Foetz Tel.: (0035) 2 55 45 80
01 06 2006
13 07 2005
31 05 2009
15 06 2006
30 06 2009
07 08 2006
31 03 2009
31 03 2006
30 04 2009
31 03 2006
31 12 2008
20 03 2006
01 05 2008
25 05 2005
31 12 2007
27 12 2005
GEEL Renotec N.V. Acaciastraat 14C 2440 Geel Tel.: (014) 30 10 99 GHLIN S.B.M.I. N.V. Route de Wallonie 4B 7011 Ghlin Tel.: (065) 32 78 23 GRACE-HOLLOGNE Laurenty Bâtiment-Gebouwen N.V. Rue de l’Avenir 26 4460 Grâce-Hollogne Tel.: (04) 239 64 66 HANNUT N.V. TECNI ASBEST rue de Luxembourg 6 4280 Hannuit HARELBEKE Stadsbader N.V. Broelstraat 92 8730 Harelbeke Tel.: (056) 71 11 78 HASSELT Magdeleyns B.V.B.A. Hasseltse Beverzakstraat 214 3500 Hasselt Tel.: (011) 82 36 13 HERENTALS N.V. A.V.B. België Brouwerijstraat 10 2200 Herentals-Noorderwijk
10 04 2007
17
Adres 9/5
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
IVOZ-RAMET N.V. B.R.B. Services Parc Industriel 5 4400 Ivoz-Ramet Tel.: 04/336 73 13
31 01 2010
08 03 2007
30 06 2009
06 11 2006
01 05 2007
18 05 2004
30 06 2009
15 07 2006
31 12 2007
27 12 2005
31 12 2007
26 02 2007
31 05 2009
27 09 2006
KAMPENHOUT Ramast N.V. Perksesteenweg 33 1910 Kampenhout Tel.: (016) 65 90 90 LEIDEN (NL) Van Eyck Asbestos Removal Service B.V. Admiraal Helfrichweg 11 NL-2315 VC Leiden Tel.: (00-31) 715 224 988 LIEGE Pieck Entreprises N.V. rue de l’Ile Monsin 78 4020 Liège Tel.: (04) 240 16 61 LIER Marine and Industrial Cleaning Services (MIC) N.V. Industriestraat 2 2500 Lier Tel.: (03) 489 11 12 LOMMEL C.V. MIG ASBESTVERWIJDERING Peter Hanegreefsstraat 9 3920 Lommel Tel.: (011) 40 37 72 LOT ATMB FINAUXA N.V. Bergensesteenweg 26 1651 Lot Tel.: (02) 377 00 30 Andere vestigingen: Grand’rue 8 4870 Trooz Tel.: (04) 351 91 00
Adres 9/6
18
10 04 2007
Kluwer
Erk. ondern. voor het afbreken en verwijderen van asbest
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
Beukenlaan 86B 9051 Gent Tel.: (09) 280 08 65 MANAGE ASBESTOS REMOVAL N.V. rue Arthur Trigaux 168A 7170 Fayt-lez-Manage Tel.: (064) 52 08 40
31 12 2007
27 12 2005
Riva & Mariani de Belgique N.V. Z.A.S. du Faubourg rue du Chénia 11 7170 Manage Tel.: (064) 84 91 25
30 06 2009
15 06 2006
31 10 2009
04 01 2007
31 12 2007
27 12 2005
31 12 2008
31 03 2006
30 06 2009
onbekend
31 10 2007
onbekend
MEOPHAM (UK) PC Asbestos Services Ltd Wrotham road Unit 6 UK-Meopham DA 13 0 QB Tel.: (00-44) 845 6762070 MONS B.V.B.A. RE.DE.CO Rue des Viaducs 259 7020 Nimy MONTELIMAR (FR) S.A.R.L. DI ENVIRONNEMENT Z.A. du Meyrol BP 266 F-26206 Montelimar Tel.: (00-33) 475 007 893 MONTFOORT (NL) DDM Demontage B.V. Willeskop 94 NL-3417 ME Montfoort Tel.: (00-31) 306 669 770 NIEUWERKERK A/D IJSSEL (NL) Schotte Sloopwerken/Asbestwerking B.V. ’s Gravenweg 358 NL-2911 BK Nieuwerkerk a/d IJssel Tel.: (00-31) 180 313 349
10 04 2007
19
Adres 9/7
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
NUNSPEET (NL) Beelen Asbestverwijdering B.V. Galvaniweg 14 PB 143 NL-8070 AC Nunspeet Tel.: (00-31) 341 263 010
31 08 2007
27 09 2006
30 04 2007
30 05 2006
01 01 2007
26 02 2004
31 01 2007
15 02 2006
31 07 2009
06 11 2006
28 02 2009
14 04 2006
01 03 2008
10 03 2005
OUDENBURG N.V. Verhelst Aannemingen Vaartstraat 1 8460 Oudenburg Tel.: (059) 25 53 50 OUDERGEM Compagnie d’Entreprises CFE N.V. Hermann-Debrouxlaan 40-42 1160 Oudergem Tel.: (02) 661 12 11 RANST N.V. Gebroeders Van Der Schraelen, Vaartstraat 128 E2 2520 Ranst ROESELARE Shanks Vlaanderen N.V. Divisie De Paepe Regenbeekstraat 7c 8800 Roeselare Tel.: (051) 22 60 44 ROTTERDAM (NL) Rijnmond Industriële Service (RIS) B.V. Smirnoffweg 20 NL-3088 HE Rotterdam Tel.: (00-31) 104 282 777 SCHOTEN R & M Services N.V. Oude Brug 10 2900 Schoten Tel.: (03) 324 38 80
Adres 9/8
20
10 04 2007
Kluwer
Erk. ondern. voor het afbreken en verwijderen van asbest
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
SINT-NIKLAAS Kaefer WKSB N.V. Europark Noord 20B 9100 Sint-Niklaas Tel.: (03) 789 15 88
01 01 2008
08 03 2005
30 06 2008
08 08 2005
31 03 2009
14 04 2006
G & A DE MEUTER N.V. Assesteenweg 117A 1740 Ternat Tel.: (02) 582 13 44
01 04 2008
27 04 2005
J. Lemaire N.V. Fazantenlaan 100 1742 Ternat Tel.: (02) 582 34 30
31 08 2007
27 09 2006
01 05 2007
18 05 2004
31 05 2007
15 06 2006
31 12 2007
27 12 2005
SOIGNIES José Ets Lete Chaussée de Bruxelles 156A 7061 Casteau Tel.: (065) 72 34 69 STEKENE DOCKX-VERBO N.V. Zavelstraat 39 9190 Stekene Tel.: (03) 790 16 20 TERNAT
TILBURG (NL) B.V. Heijmans Milieu Sloop en Recycling Brakman 50 NL-5047 SW Tilburg Tel.: (00-31) 135 728 600 UTRECHT (NL) B.V. VAN VLIET SLOOPWERKEN Nijverheidsweg 4 NL-3534 AM Utrecht Tel.: (00 31) 302 42 06 36 VEGHEL (NL) B.V. A.V.B. Nederland De Amert 100a NL-5492 GH Veghel
10 04 2007
21
Adres 9/9
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
VIJFHUIZEN (NL) Koole B.V. Vijfhuizendijk 110 NL-2141 BD Vijfhuizen Tel.: (00-31) 235 581 937
01 02 2008
28 02 2005
31 08 2009
04 01 2007
01 03 2008
18 03 2005
01 05 2007
21 05 2004
31 07 2009
15 06 2006
31 12 2007
22 01 2007
Asbestos Removal N.V. Bijkhoevelaan 16 2110 Wijnegem Tel.: (03) 326 36 36
31 12 2007
27 12 2005
DDM BELGIUM N.V. Merksemsebaan 270 2110 Wijnegem Tel.: (00-31) 306 669 780
31 08 2007
06 11 2006
VILVOORDE Barcho N.V. Perkestraat 1 1800 Vilvoorde Tel.: (02) 252 04 09 VLAARDINGEN (NL) Cape Milieutechniek B.V. George Stephensonweg 15 NL-3130 AD Vlaardingen Tel.: (00-31) 104 341 255 WAREGEM Rimarbo N.V. Courtensstraat 42-44 8791 Beveren-Leie Tel.: (056) 70 50 32 WAREMME Areno N.V. rue du Parc industriel 54 4300 Waremme Tel.: (019) 32 77 92 WICHELEN Libreco N.V. Bohemen 56 9260 Wichelen Tel.: (052) 42 64 65 WIJNEGEM
Adres 9/10
22
10 04 2007
Kluwer
Erk. ondern. voor het afbreken en verwijderen van asbest
Erkende ondernemingen
Erkend tot
B.S.
Hertel Services N.V. Bijkhoevelaan 16 2110 Wijnegem Tel: (03) 326 32 32
01 08 2007
30 07 2004
01 01 2007
09 01 2004
31 01 2008
26 02 2007
30 11 2007
06 11 2006
WILRIJK Fourisol Multi Services N.V. Terbekehofdreef 16-18 2610 Wilrijk Tel.: (03) 887 90 83 ZAANDAM (NL) Foekens Reconditioning B.V. Sluispolderweg 27 NL-1505 HJ Zaandam Tel: (00-31) 756 705 063 Fax: (00-31) 756 311 917 ZELE Romarco N.V. Industriepark Schrijnwerkerstraat 1 9240 Zele Tel.: (052) 44 63 76
10 04 2007
23
Adres 9/11
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
(voorbehouden bladzijde)
Adres 9/12
24
10 04 2007
Hoofdstuk 10 Erkende aanvullende vormingscycli voor preventieadviseurs
(art. 33 Welzijnswet)
N.v.d.r.: u kan deze lijsten ook raadplegen op de site van het Ministerie: www.werk.belgie.be/erkenningenDefault.aspx?id=5036 Noot vooraf: vereist opleidingsniveau preventieadviseur – Groep A-bedrijven en technische bedrijfseenheden van groep A: niveau I. – Groep B-bedrijven en technische bedrijfseenheden van groep B: niveau II. – Groep C- en -D-bedrijven: basisopleiding. – Indien er in een groep C-bedrijf (of uitzonderlijk in een -D-bedrijf) een preventieadviseur met niveau I of II werkzaam is, dan wordt het pakket kerntaken dat hij zelf mag uitvoeren en waarvoor hij dus geen beroep moet doen op externe diensten, groter. NIVEAU 1 INSTELLING / CONTACTPERSOON
DETAILS ERKENNING
ANTWERPEN Universiteit Antwerpen Managementschool (UAMS) St.-Jacobsmarkt 9-13 2000 Antwerpen Tel.: (03) 220 47 58 Fax: (03) 220 47 59 E-mail:
[email protected]
10 04 2007
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
25
Adres 10/1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
INSTELLING / CONTACTPERSOON
DETAILS ERKENNING
BRUSSEL Vrije Universiteit Brussel Faculteit Ingenieurswetenschappen Campus Oefenplein Pleinlaan 2 1050 Brussel Joke Dockx Tel.: (02) 629 36 76 Fax: (02) 629 36 20 E-mail:
[email protected]
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
DIEPENBEEK Erkenning uitgebreid tot de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
Katholieke Hogeschool Limburg Dept. industriële wetenschappen en technologie (IWT) Universitaire Campus, gebouw B 3590 Diepenbeek E. Campo Tel.: (011) 23 07 90 Fax: (011) 23 07 99 E-mail:
[email protected]
Adres 10/2
26
10 04 2007
Kluwer
Erkende vormingscycli preventieadviseurs
INSTELLING / CONTACTPERSOON
DETAILS ERKENNING
BRUGGE SYNTRA West Spoorwegstraat 14 8200 Brugge Erik Faes Tel.: (050) 40 30 80 E-mail:
[email protected]
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
BRUSSEL EHSAL Stormstraat 2 1000 Brussel Greet Raspoet Tel.: (02) 210 16 57 Fax: (02) 210 13 04 E-mail:
[email protected]
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
Nationaal actiecomité voor Veiligheid en Hygiëne in het bouwbedrijf (NAVB) Sint-Jansstraat 4 1000 Brussel Eddy Clerinx Tel.: (02) 552 05 00 Fax: (02) 552 05 05 E-mail:
[email protected]
Erkenning uitgebreid tot cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
Instituut voor naschoolse opleiding van de metaalverwerkende nijverheid (I.NO.M.) Diamant Building, A.Reyerslaan 80 1030 Schaarbeek Tel.: (02) 706 81 94 Fax: (02) 706 82 04 Opm.: De cursussen gaan door in Zwijnaarde (Gent).
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
10 04 2007
27
Adres 10/5
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
INSTELLING / CONTACTPERSOON
DETAILS ERKENNING
CRESEPT (Centrum voor Onderzoek en Studie van de Veiligheid, de Ergonomie en de Bevordering van de Arbeidsomstandigheden) Campus Erasme Lenniksebaan 806 1070 Anderlecht Tel.: (02) 526 86 30 Fax: (02) 523 73 03 E-mail:
[email protected]
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
GENT Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
KaHo (Katholieke Hogeschool) Sint-Lieven Campus Rabot Gebroeders Desmetstraat 1 9000 Gent Els Vercauteren Tel.: (09) 265 86 18 Fax: (09) 265 86 25 E-mail:
[email protected] HASSELT Syntra Limburg Gouverneur Verwilghensingel 40 3500 Hasselt Tel.: (011) 30 32 32 Fax: (011) 22 98 69 E-mail:
[email protected]
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
LIER Katholieke Hogeschool Kempen Dept. gezondheidszorg HI Sint-Aloysius Kolveniersvest 24 2500 Lier Tel.: (03) 480 29 10 Fax: (03) 480 17 66 E-mail:
[email protected]
Adres 10/6
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
28
10 04 2007
Kluwer
Erkende vormingscycli preventieadviseurs
INSTELLING / CONTACTPERSOON
DETAILS ERKENNING
PELLENBERG Katholieke Universiteit Leuven Leuvens Universitair Centrum voor Interdisciplinaire Navorming in Arbeidssituaties Kasteel de Maurissens Weligerveld 6 3212 Pellenberg Tel.: (016) 33 89 88 Fax: (016) 33 89 78 E-mail:
[email protected]
Erkenning uitgebreid tot cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
SINT-NIKLAAS SYNTRA Sint-Niklaas Hogekouter 1 9100 Sint-Niklaas Tel.: (03) 760 08 20 Fax: (03) 760 08 30 E-mail:
[email protected]
10 04 2007
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vo´o´r 30 juni 2008.
29
Adres 10/7
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
OVERGANGSNIVEAU INSTELLING / CONTACTPERSOON
DETAILS ERKENNING
ANTWERPEN Universiteit Antwerpen Managementschool (UAMS) St.-Jacobsmarkt 9-13 2000 Antwerpen Tel.: (03) 220 47 58 Fax: (03) 220 47 59 E-mail:
[email protected]
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
BRUSSEL Erkend tot einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
EHSAL Stormstraat 2 1000 Brussel Greet Raspoet Tel.: (02) 210 16 57 Fax: (02) 210 13 04 E-mail:
[email protected] GENT KaHo (Katholieke Hogeschool) Sint-Lieven Dienst Voortgezette Opleidingen Campus Rabot Gebroeders Desmetstraat 1 9000 Gent Els Vercauteren Tel.: (09) 265 86 18 Fax: (09) 265 86 25 E-mail:
[email protected] Website: www.kahosl.be
Adres 10/8
Erkend tot het einde van de cyclus van de cursussen gestart vóór 30 juni 2008.
30
10 04 2007
1. Uittreksels uit het ARAB
TITEL I Regime van de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen [TITEL Ibis (Toepassingsgebied) (1) (1)
K.B. 27 maart 1998, art. 1: opschrift vervangen (B.S. 31 maart 1998).
Artikel 28 Toepassingsgebied [(Onverminderd de bepalingen betreffende de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven, zijn de bepalingen van de titels II, III en V van dit reglement van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. De bepalingen van de onderafdeling II van afdeling I van hoofdstuk III van titel II zijn van toepassing op de personen bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, e), onder de voorwaarden en nadere regels bepaald door Ons.) (1)] (2) (1) (2)
K.B. 27 maart 1998, art. 2: artikel vervangen (B.S. 31 maart 1998). K.B. 29 januari 2007, art. 1: art. 28 hersteld (B.S. 13 februari 2007), nadat het door Arrest nr. 158.604 van de Raad van State van 10 mei 2006 werd vernietigd. Bepaling van toepassing vanaf 1 januari 2007.
Artikel 28bis tot 28septies (...) (1) (1)
K.B. 27 maart 1998, art. 3: artikels opgeheven (B.S. 31 maart 1998).
TITEL II Algemene bepalingen betreffende de arbeidshygie¨ne alsmede de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders Toepassingsgebied ...
10 04 2007
31
Wet 2.1/1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Artikel 53 § 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 624 en 625, die van toepassing zijn op de putten, houders en tanks der opslagplaatsen van ontvlambare vloeistoffen, moeten volgende voorzorgsmaatregelen worden getroffen wanneer de werknemers in welputten, regenputten, kuilen, vergaarbakken, kuipen, ondergrondse controleplaatsen, gistkamers en andere soortgelijke plaatsen moeten binnenkomen of verblijven: a) Bescherming tegen de risico’s voor intoxicatie of verstikking. 1o Plaatsen waar zich stoffen bevinden die kunnen rotten en die, bijgevolg, schadelijke uitwasemingen kunnen afgeven (door krengen besmette welputten, toegeslijkte kuilen of regenputten, enz.) of die andere stoffen inhouden welke gassen of dampen afgeven (houders van sommige produkten, kuipen bestemd voor chemische reacties, gistkuipen of -toestellen, enz.) of waar uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen in doorgedrongen zijn (ondergrondse controleplaatsen bijvoorbeeld waarin ontsnappend lichtgas door de grond of langs leidingen heen is doorgedrongen); Deze plaatsen moeten voldoende geventileerd worden en de werknemers mogen er slechts binnenkomen of blijven indien zij beschermd zijn door middel van een ademhalingstoestel dat beantwoordt aan de bepalingen van de artikels 160, I en 161, 1o. Met die ventilatie van bedoelde plaatsen moet begonnen worden vooraleer de werknemers zich er in begeven en op zulke wijze dat, wanneer deze zich erin begeven, de lucht er volledig werd ververst. Deze ventilatie van die plaatsen moet zonder onderbreking worden voortgezet zolang de werknemers zich er ophouden. Zij moet op zulke manier worden verricht dat de bedorven lucht naar rato van minstens 30 m3 per uur en per werknemer wordt ververst. o 2 Plaatsen waar verrichtingen moeten gebeuren die gas, rook, dampen of andere uitwasemingen kunnen ontwikkelen (schilderwerk, las- of snijwerk met de elektrische lichtboog of met de brander aan werkstukken waarop dekmiddelen werden aangebracht, enz.): Deze plaatsen moeten voldoende en overeenkomstig dezelfde eisen als onder 1o hierboven bepaald geventileerd worden. De werknemers moeten beschermd zijn door middel van een zelfde ademhalingstoestel als onder ditzelfde 1o voorzien om bovenbedoelde werken te verrichten of om in die plaatsen binnen te komen of te blijven wanneer de lucht er bezoedeld is door bovengenoemde gassen, rook of uitwasemingen of door de uitwasemingen die afgegeven worden door niet of onvolledig opgedroogde verf- of bestrijksellagen. 3o Plaatsen die de onder 1o en 2o bepaalde kenmerken niet bieden maar van dewelke niettemin moet worden gevreesd dat de lucht er plots en op elk ogenblik kan worden verontreinigd door uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwaWet 2.1/2
32
10 04 2007
Inhoudsopgave
1. Regelen bij het voorstel om de arbeid stop te zetten (K.B. 9 maart 1965)
60/43
2. Lijst van de beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling (K.B. 28 maart 1969)
Wet 5.2/1
3. Lijst bedrijfstakken, beroepen of categoriee¨n van ondernemingen met risico blootstelling (K.B. 6 februari 2007)
Wet 5.3/1
4. Preventie en schadeloosstelling van beroepsziekten (Wetten gecoo¨rdineerd op 3 juni 1970)
Wet 5.4/1
5. Wijze waarop aanvragen en herzieningen schadeloosstelling worden ingediend en onderzocht bij het Fonds voor beroepsziekten (K.B. 15 juni 1971)
Wet 5.5/1
6. Wijze waarop de aanvragen om schadeloosstelling en om herziening bij het Fonds voor beroepsziekten worden ingediend en onderzocht (K.B. 26 september 1996) – Opgeheven
Wet 5.6/1
7. Model van de formulieren voor indiening van de aanvragen om (herziening van) schadeloosstelling voor een beroepsziekte (M.B. 6 december 1996)
Wet 5.7/1
8. Voorwaarden waaronder het FBZ adviezen inzake blootstelling aan beroepsrisico’s kan verstrekken (K.B. 19 april 1999)
Wet 5.8/1
9. Pilootprojecten voor de preventie van rugklachten (K.B. 16 juli 2004)
Wet 5.9/1
10 04 2007
33
Wet 5 – Inhoud/1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
10. Medefinanciering gezondheidstoezicht stagiairs door FBZ (K.B. 1 juli 2006)
Wet 5.10/1
11. Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers (Programmawet 27 december 2006)
Wet 5.11/1
12. Rugaandoeningen door mechanische trillingen: rechten van de getroffenen (K.B. 25 februari 2007)
Wet 5.12/1
Wet 5 – Inhoud/2
10 04 2007
34
3. Lijst bedrijfstakken, beroepen en categorieën van ondernemingen met risico blootstelling
K.B. 6 februari 2007
Koninklijk Besluit tot vaststelling van de lijst van de bedrijfstakken, beroepen of categoriee¨n van ondernemingen waarin de door een beroepsziekte getroffene vermoed wordt aan het risico van de ziekte blootgesteld geweest te zijn (B.S. 27 februari 2007) N.v.d.r.: dit K.B. vervangt het K.B. van 11 juli 1969 met dezelfde titel en inhoud. ... Artikel 1 Lijst* Het vermoeden bepaald in artikel 32, vierde lid, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970 kan, voor ieder van de hierna vermelde beroepsziekten, worden ingeroepen ten aanzien van de daaronder opgegeven bedrijfstakken, beroepen of categorieën van ondernemingen. Nr. code 1.1 1101
1102
1.103.02 1.103.03
10 04 2007
Beroepsziekten veroorzaakt door volgende chemische agentia: Arsenicum of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van arsenicum of -verbindingen of van producten die op basis van deze stoffen worden bereid. – Ondernemingen die gebruik maken van pesticiden op basis van arseenverbindingen. Beryllium (Glucinium) of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van beryllium of -verbindingen. – Werkplaatsen voor het afwerken van stukken in beryllium of -legeringen. Koolstofoxychloride (fosgeen) – Fabrieken of productieafdelingen van fosgeen. Cyaanwaterstofzuur
35
Wet 5.3/1
Arbeidsgeneeskundige diensten Nr. code 1.103.04 1.103.05
1.103.06
1.104
1.105
1.106
Wet 5.3/2
Kluwer
Cyaniden en Cyanogeenverbindingen – Fabrieken of productieafdelingen voor het bereiden van cyaanwaterstof en van cyanogeenverbindingen. – Winning van edele metalen met behulp van cyaniden. – Fabrieken of productieafdelingen van acrylaatmonomeren. – Cokesovens. – Werkplaatsen voor galvanoplastiek. Isocyanaten – Fabrieken of productieafdelingen voor isocyanaten. – Productie en aanbrengen van verfsoorten, vernis, lak en lijm op basis van polyurethaan en die organische isocyanaten bevatten. – Productie en aanbrengen van polyurethaanschuim. Cadmium of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van cadmium of -verbindingen. – Werkplaatsen voor het cadmieren. – Fabrieken van nikkel-cadmium accumulatoren. – Recuperatiebedrijven voor cadmium. – Las-en soldeerwerkzaamheden met cadmiumhoudende elektroden. Chroom of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van chroom of -verbindingen. – Werkplaatsen voor het elektrolytisch verchromen van metalen. – Werkplaatsen voor chroomlooien. – Laswerkzaamheden op chroomgelegeerde metalen. – Productieafdelingen van verven die zinkchromaat, strontiumchromaat of loodchromaat bevatten. – Gebruik en toepassing van verven die zinkchromaat, strontiumchromaat of loodchromaat bevatten. – Schilders in carrosseriebedrijven: schuren van koetswerk met grondlagen op basis van zinkchromaat of strontiumchromaat. Kwik of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van kwik of -verbindingen. – Werkplaatsen voor het monteren en het herstellen van kwikdampgelijkrichters. – Werkplaatsen voor het vervaardigen of het herstellen van toestellen die kwik bevatten. – Werkplaatsen voor elektrolyse met kwik kathode.
36
10 04 2007
Kluwer Nr. code 1.107
1.108.01
1.108.02
1.109
1.110
1.111
10 04 2007
Lijst bedrijfstakken met risico blootstelling
Mangaan of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van mangaan of -verbindingen, in het bijzonder van ferromangaan. – Fabrieken en productieafdelingen van batterijen die mangaandioxide bevatten. Salpeterzuur – Fabrieken of productieafdelingen van salpeterzuur. – Fabrieken van nitraathoudende minerale meststoffen. – Stikstofoxide – Industrieel gebruik van salpeterzuur bij het nitreren. – Fabrieken of productieafdelingen van salpeterzuur. Ammoniak – Fabrieken of productieafdelingen van ammoniakhoudende minerale meststoffen – Gebruik van ammoniak als koelmiddel. Nikkel of -verbindingen – Werkplaatsen voor het (elektrolytisch) vernikkelen. – Fabrieken van nikkel-cadmium accumulatoren. – Werkplaatsen voor het bewerken van onderdelen in nikkel of nikkellegeringen. Fosfor of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van fosfor, fosforesters, metaalfosfiden en fosforwaterstof of producten die op basis van deze stoffen worden bereid. Lood of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van lood of -verbindingen. – Loodpletterijen. – Fabrieken van voorwerpen uit lood of uit loodlegeringen. – Fabricatiewerkplaatsen van loodhoudende verven of deklagen, of van emails. – Werkplaatsen voor het gieten van lood of loodlegeringen. – Schilders: ondernemingen die metaalgeraamtes onderhouden (het afschrapen of het afbranden met brander van materialen die bedekt zijn met loodhoudende verven). – Ondernemingen voor het terugwinnen van lood. – Scheepssloperijen. – Productie van geëmailleerde pannen en bastenen. – Keramiek-, zandsteen-, faience-, porselein-en majolica-fabrieken.
37
Wet 5.3/3
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Nr. code – – –
1.112.02 1.112.03 1.112.04 1113 1.115.01 1.115.02
1.115.07
1.116
Wet 5.3/4
Werkplaatsen voor het metalliseren door lood. Werkplaatsen voor het uitgloeien in baden van gesmolten lood. Fabrieken of productieafdelingen voor de productie of de herstelling van loodaccumulatoren. – Vervaardiging en renovatie van glas-in-lood ramen. – Kristalfabrieken. Zwavelzuur – Fabrieken of productieafdelingen van zwavelzuur. Zwavelwaterstof en Zwavelkoolstof – Fabrieken of productieafdelingen van zwavelkoolstof. Thallium of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van thallium of -verbindingen. Chloor en zijn anorganische verbindingen – Fabricatie en vloeibaar maken van chloor en zoutzuur. – Werkplaatsen voor het afbijten van metalen door middel van zoutzuur. – Bleken door chloor. – Badmeesters en onderhoudspersoneel van overdekte zwembaden waar chloor als desinfectantiamiddel wordt gebruikt. Fluor of -verbindingen – Fabrieken of productieafdelingen van fluor of -verbindingen. – Fabricatiewerkplaatsen van fosfaathoudend kunstmest. – Het lassen en het (hard)solderen van aluminium en aluminiumlegeringen. – Fabrieken of productieafdelingen van emails. Alifatische of alicyclische koolwaterstoffen die bestanddelen zijn van petroleumether en benzine (petroleumether en benzine zijn vloeibare petroleumdistillaten waarvan het kookpunt de 200 graden Celcius niet te boven gaan) – Fabrieken of productieafdelingen van alifatische of alicyclische koolwaterstoffen uit petroleumether en benzine waarvan het kookpunt de 200 graden Celsius niet te boven gaat. – Fabrieken van verf, vernis, dekmiddelen, lijm, oplosmiddelen, kleefmiddelen, inkt en pesticiden. – Gebruik en toepassing van verven, vernissen, dekmiddelen, lijmen, kleefmiddelen, inkten en pesticiden.
38
10 04 2007
Kluwer
Lijst bedrijfstakken met risico blootstelling
Nr. code – –
1.117
1.118.01 1.118.02
1.118.03 1.118.04
1.118.05 1.118.06
10 04 2007
Werkplaatsen voor het ontvetten of afbijten van voorwerpen. Werkplaatsen waar schoenen of pantoffels worden gefabriceerd of hersteld. – Koperdiepdrukkerijen. – Spiegelfabrieken. – Werkplaatsen voor herstelling en onderhoud van benzinemotoren. – Benzine stations. – Opslagplaatsen van benzine. – Distributie van brandstoffen. Halogeenderivaten van alifatische of alicyclische koolwaterstoffen – Fabrieken of productieafdelingen van halogeenderivaten van alifatische of alicyclische koolwaterstoffen, of van producten die op basis van deze stoffen worden bereid. – Werkplaatsen voor het ontvetten, schoonmaken of afbijten van voorwerpen. Alcoholen en hun halogeenderivaten – Fabrieken of productieafdelingen van alcoholen en hun halogeenderivaten. – Fabrieken van verven, vernissen of lakken op basis van alcoholen. Glycolen en hun halogeenderivaten – Fabrieken of productieafdelingen van glycolen, polyglycolen of hun halogeenderivaten. – Fabrieken van verven, vernissen of lakken op basis van glycolderivaten (ethers). – Productie, gebruik en toepassing van verven, vernissen en lakken op basis van glycolderivaten (ethers). – Fabrieken van antivriesmiddelen en hydraulische remvloeistoffen. – Productie, gebruik en toepassing van antivriesmiddelen en hydraulische remvloeistoffen. – Fabrieken of productieafdelingen van synthetisch rubber. Ethers en hun halogeenderivaten – Fabrieken of productieafdelingen van ethers of hun halogeenderivaten. – Vervaardiging en aanwending van epoxyhars.
39
Wet 5.3/5
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Nr. code
1.118.07 1.118.08
1.118.09 1.118.10
1.118.11
1.119.01
1.119.02 1.119.03
1.119.021
Wet 5.3/6
– Sterilisatie van materiaal met ethyleenoxide. – Het lijmen van materiaal in polyvinylchloride (PVC). Ketonen en hun halogeenderivaten – Fabrieken of productieafdelingen van ketonen of hun halogeenderivaten. – Fabrieken of verven, vernissen of lakken op basis van ketonen. Organische esters en hun halogeen-derivaten – Fabrieken of productieafdelingen van organische esters of hun halogeen-derivaten. – Productie van verven, vernissen of lakken op basis van organische esters. – Productie, gebruik en toepassing van verven, vernissen en lakken op basis van organische esters. Organofosforhoudende esters – Fabrieken of productieafdelingen van organofosforhoudende esters. – Bedrijven waar pesticiden worden gesproeid. Organische zuren – Fabrieken of productieafdelingen van organische zuren of hun zouten. Aldehyden en hun amidische derivaten – Fabrieken of productieafdelingen van aldehyden of hun verbindingen. – Vervaardiging van kunstleer in polyurethaan gebruikmakend van N, N-dimethylformamide. Methanal (formaldehyde) – Fabrieken of productieafdelingen van methanal. – Laboratoria van anatomopathologie. – Fabrieken of productieafdelingen van vezelplaten. – Productieafdelingen waar gebruik wordt gemaakt van uremformol of melamineformol harsen. – Sterilisatie in ziekenhuizen en industrieel midden. – Balsemen van lijken.
40
10 04 2007
Kluwer Nr. code 1.121.01
1.121.02
1.121.03 1.121.04
1.123.01 1.123.02
1.123.05 1.123.06
1.123.09
1.124.01 1.124.02
10 04 2007
Lijst bedrijfstakken met risico blootstelling
Benzeen – Fabrieken of productieafdelingen van benzeen. – Activiteiten waarbij gebruik wordt gemaakt van benzeen of benzeenhoudende producten. – Productie van brandstoffen die benzeen bevatten; overheveling en/of manipulatie van deze brandstoffen. de homologen van benzeen (de homologen van benzeen worden bepaald door de formule: CnH(2n-6) – Fabrieken of productieafdelingen van homologen van benzeen. – Schilders. – Fabrieken of productieafdelingen van verf, vernis, dekmiddelen, lijm, oplosmiddelen, kleefmiddelen, inkt, pesticiden. – Gebruik en toepassing van verven, vernissen, dekmiddelen, lijmen, oplosmiddelen, kleefmiddelen, inkten, pesticiden. – Fabrieken of productieafdelingen van voorwerpen in rubber. – Ondernemingen en werkplaatsen voor het herstellen, het hergommen of de vulkanisatie van voorwerpen in rubber. Naftaleen en zijn homologen (de homologen van naftaleen worden bepaald door de Formule: CnH(2n-12) – Winning van naftaleen bij het destilleren van steenkoolteer. Fenolen of -homologen of hun halogeenderivaten – Fabrieken of productieafdelingen van fenolen of -homologen of hun halogeenderivaten. Naftolen of homologen en hun halogeenderivaten – Fabrieken of productieafdelingen van naftolen of hun homologen of hun halogeenderivaten. Benzochinon – Fabrieken of productieafdelingen van fotografische ontwikkelaars. – Werkplaatsen voor de ontwikkeling van fotografisch materiaal. Aromatische aminen of aromatische hydrazinen of hun halogeen-, fenol-, nitro-, nitroso-of sulfonderivaten – Fabrieken of productieafdelingen van aromatische aminen of aromatische hydrazinen of hun halogeen-, fenol-, nitro-, nitroso-of sulfonderivaat. – Productie van synthetische kleurstoffen.
41
Wet 5.3/7
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Nr. code
1.125.01 1.125.02
1.130
1.131 2.110.01
9.101 9.102
Wet 5.3/8
– Ondernemingen voor het verven van textielweefsels of leder. – Kapsalons. Nitroderivaten van aromatische koolwaterstoffen en Nitroderivaten van fenolen of van hun homologen – Fabrieken of productieafdelingen van de nitroderivaten van aromatische koolwaterstoffen en van de nitroderivaten van fenolen of van hun homologen. – Productie van synthetische kleurstoffen. – Productie van springstoffen en vuurwerk. – Ondernemingen die gebruik maken van pesticiden op basis van nitroderivaten van homologeen van fenolen. Zink en -verbindingen – Recuperatie en recyclage van zink. – Productie van “zinkwit”. – Verzinking van metalen. – Elektrolyse van zink. – Las- en soldeerwerken op verzinkte stukken of die met verven op zinkbasis zijn behandeld. – Productie en gebruik van verven die zinkchromaat bevatten. – Schilders in carrosseriebedrijven: schuren van koetswerk met grondlagen op basis van zinkchromaat. Platina en -verbindingen – Productie van halogeenzouten van platina. Vinylbenzeen (styreen) – Fabrieken of productieafdelingen van polystyreenharsen. – Aanwending van onverzadigde polyesterharsen Terpenen – Schilders. Kobalt of verbindingen van kobalt – Productie van verbindingen op basis van kobalt. – Productie van gereedschappen op basis van gesinterde metaalcarbiden. – Bewerkingen waarbij gebruik wordt gemaakt van gesinterde metaalcarbiden. – Vervaardiging van verfsoorten op basis van kobaltpigmenten (namelijk kobaltblauw). – Diamantslijpen met slijpschijven die kobalt bevatten. – Vervaardiging en bewerken van tandprotheses. 42
10 04 2007
Kluwer Nr. code 1.2 1.201 1.201.01 1.201.02 1.201.03 1.201.04 1.201.05 1.201.06 1.201.07 9.201.08 9.201.09
1202
10 04 2007
Lijst bedrijfstakken met risico blootstelling
Beroepshuidziekten veroorzaakt door stoffen en agentia die niet onder andere posten zijn opgenomen: Huidaandoeningen en huidkanker veroorzaakt door: Roet of Teer of Bitumen of Pek of Anthraceen of -verbindingen of Minerale oliën of Ruwe paraffine of de verbindingen van paraffine of Carbazol of verbinding of, Bijproducten van de steenkoolteerdistillatie – Teerdistilleerderijen. – Fabrieken van steenkoolagglomeraten. – Fabrieken en werkplaatsen waar steenslag en teer, bitumen of asfalt vermengd worden. – Ondernemingen voor het teren of het asfalteren van wegen. – Ondernemingen voor het fabriceren van asfaltpapier. Huidaandoeningen in het arbeidsmilieu veroorzaakt door stoffen welke niet onder andere posten werden opgenomen Wat de huidaandoeningen betreft veroorzaakt door bouwcement: – De metselaars en metselaarsknechten. – De tegelleggers. – De stukadoors en ermee gelijkgestelden. – De betonwerkers en ermee gelijkgestelden. – De voegers. – De betonbedrijven. – De fabrieken van bouwcement. – De fabrieken van materialen of voorwerpen die bouwcement of bouwcementmengsels bevatten. – De transportondernemingen van onverpakt cement. Wat de huidaandoeningen betreft veroorzaakt door streptomycine of streptomycinezouten: – Het medisch en paramedisch personeel tewerkgesteld in de doktersen tandartskabinetten, sanatoria, hospitalen, klinieken, hospitia en in andere verpleeg- en kuurinstellingen. – Fabrieken of productieafdelingen van streptomycine of streptomycine-zouten. 43
Wet 5.3/9
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Nr. code Wat de huidaandoeningen betreft veroorzaakt door tetramethylthiuramdisulfide: – Fabrieken of productieafdelingen van tetramethylthiuramdisulfide. 1.3 1301 1.301.11 1.301.12
Wet 5.3/10
Beroepsziekten welke ontstaan door het inademen van stoffen en agentia die niet onder andere posten zijn opgenomen: Pneumoconiosen Silicose Silicose met longtuberculose – Fabrieken of werkplaatsen van keramiektegels. – Fabrieken of werkplaatsen van keramieksteen samengesteld uit gelijkaardige en op eenzelfde wijze bewerkte grondstoffen als deze welke de fabrieken van keramiektegels gebruiken. – Faiencefabrieken of -werkplaatsen. – Porseleinfabrieken of -werkplaatsen. – Fabrieken of werkplaatsen van vuurvaste producten. – Fabrieken of werkplaatsen van smeltkroezen in vuurvaste aarde. – Bouwen, afbreken of herstellen in nijverheidsinrichtingen van ovens, haarden, rook- of gasafleidingen of andere werken in vuurvast materiaal. – Fabrieken of ondernemingen van sanitaire artikelen in zandsteen. – Openluchtgroeven van kwarts, arkose, zandsteen, vuursteen, kwartsiet, schiefersteen, leisteen, coticule en porfier. – Ondernemingen voor het bebouwen, het zagen, het bewerken of het polijsten van straat- of andere stenen van kwarts, arkose, zandsteen, vuursteen, kwartsiet, schiefersteen, leisteen, coticule en porfier. – Het behandelen van producten en materialen bevattend: kwarts, arkose, zandsteen, vuursteen, kwartsiet, schiefersteen, leisteen, coticule, porfier, afval of brokstukken van vuurvaste producten, faïence, porselein, sanitaire artikelen in zandsteen, keramiektegels of andere keramiekproducten van gelijkaardige fabricage en van materiaal of voorwerpen in zandsteen. – Het behandelen van steenkool in de koolmijnen, in de fabrieken van steenkoolagglomeraten en in de cokesbedrijven. – Ondernemingen voor het malen van zand. – Boren van tunnels of galerijen door kwarts-, arkose-, zandsteen-, vuursteen-, kwartsiet-, schiefersteen-, leisteen-, coticule- en porfierrotsen.
44
10 04 2007
Kluwer
Lijst bedrijfstakken met risico blootstelling
Nr. code –
1.301.21 9.307 9.301.20
1.301.24
1.302
10 04 2007
Gieterijen en gieterijwerk waarbij vormen in zand of zandkorrels worden gebruikt. – Wegruimen van de bekleding in vuurvaste baksteen of in vuurvaste aarde van de bakken, de gietvormen, schachtovens of andere smeltof giettoestellen voor metaal. – Herstellen van slijpstenen in zandsteen. – Betralen en mat maken van glas met zand. – Zandstralen van gebouwen. – Het leegmaken, schoonmaken en onderhouden van stofkamers en andere stofvrijmakende inrichtingen of toestellen waarin het stof, dat verwerkt wordt door de bewerkingen die in de onder deze rubriek beoogde bedrijven en vakken worden uitgevoerd, wordt vergaard. Asbestose Mesothelioom veroorzaakt door asbest en Goedaardige aandoeningen van het borstvlies en het pericard veroorzaakt – Ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld. – Fabrieken van materialen in vezelcement. – Asbestspinnerijen en -weverijen. – Thermische isolatie met materiaal op basis van asbest. – Het leegmaken, schoonmaken en onderhouden van stofkamers en andere stofvrijmakende inrichtingen of toestellen waarin het stof, dat verwekt wordt door de bewerkingen die in de onder deze rubriek beoogde bedrijven en vakken worden uitgevoerd, wordt vergaard. Pneumoconiosen veroorzaakt door stof van silicaten – Openluchtgroeven van gesteenten op basis van silicaten. – Verrichtingen voor het behouwen, het zagen, het bewerken van gesteenten op basis van silicaten. – Fabrieken van aardewerk. – Fabrieken van bouwcement. – Keramiekfabrieken en/of -werkplaatsen. – Faiencefabrieken of -werkplaatsen. – Fabrieken of productieafdelingen van rubber. Aandoeningen van de bronchiën veroorzaakt door stof of rook van Aluminium of -verbindingen – Ateliers voor het gieten van stukken in aluminiumlegeringen. – Ateliers voor het solderen van stukken in aluminiumlegeringen. – Smeltfabrieken van aluminium.
45
Wet 5.3/11
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Nr. code 1.303
Aandoeningen van de bronchiën veroorzaakt door stof van harde metalen – Fabrieken of productieafdelingen van gereedschappen of slijpstenen op basis van wolfraamcarbide, molybdeen-carbide of titaancarbide. – Het slijpen of zagen door middel van schijven op basis van wolfraamcarbide, molybdeencarbide of titaancarbide. 1.305.02 Farinose – Bloemmolens. – Fabrieken van veevoeders. – Groothandel in veevoeders en bloem. – Bakkerijen. – Banketbakkerijen. 1.305.03.01 Allergische ademhalingsstoornissen in het arbeidsmilieu veroorzaakt door hout en 2.306.01 Kankerachtige aandoeningen van de bovenste luchtwegen veroorzaakt door houtstof – Zagerijen en schaven. – Meubelindustrie. – Houtbewerking en schrijnwerk. – Vervaardiging en plaatsen van parket. 2.306.02 Longziekten veroorzaakt door het inademen van stof van katoen, vlas, hennep, jute, sisal en bagasse – Verrichtingen voor het zwingelen van vlas, hennep, jute, sisal of bagasse. – Verrichtingen voor het kaarden van vlas, hennep, jute, sisal of bagasse. – Spinnerijen van katoen, vlas, hennep, jute, sisal of bagasse. – Weverijen van katoen, vlas, hennep, jute, sisal of bagasse. 1.4 1.403.01
Wet 5.3/12
Infectieziekten en door parasieten verwekte ziekten die verband houden met de uitoefening van bepaalde beroepen: Infectieziekten of door parasieten veroorzaakte ziekten die op de mens worden overgezet door dieren of dierlijke overblijfselen Wat miltvuur betreft: – Looierijen. – Zeemtouwerijen waar ruwe vellen bewerkt worden. – Ondernemingen voor wolafscheiding. – Fabrieken voor de bewerking van gekruld nek- en staarthaar. – Fabrieken voor borstels uit nek- en staarthaar of uit varkenshaar.
46
10 04 2007
Kluwer
Lijst bedrijfstakken met risico blootstelling
Nr. code – –
1.403.02
1.403.03
10 04 2007
Spinnerijen van nek- en staarthaar. Ondernemingen waar onbewerkt nek- en staarthaar met het oog op de verkoop wordt behandeld. – Fabrieken van nek- en staarthaar voor matrassen. – Viltfabrieken waar dierenhaar wordt verwerkt. – Fabrieken van verschillende soorten garneersel uit nek- en staarthaar. – Lijm- en gelatinefabrieken en andere ondernemingen waar beenderen, looierijafval of andere dierlijke overblijfselen worden verwerkt. – Ondernemingen voor het opslaan van ruwe vellen. – Ondernemingen waar beenderen en horens worden opgeslagen, behandeld of bewerkt. – Vildersbedrijven. – Slachthuizen. – Werkzaamheden die een contact met zich meebrengen met door miltvuur besmette dieren. – Behandeling van dierlijke resten. – Laden, lossen en vervoer van materialen die bevuild kunnen zijn door besmette dieren of dierlijke resten. – Ondernemingen voor veeteelt. Wat de leptospirose betreft: – Slachthuizen. Wat de brucellose betreft: – Ondernemingen voor veeteelt en vervoer van vee. Tetanus – Rioolarbeiders. – Tuinbouwbedrijven. – Ondernemingen voor rattenbestrijding. Hepatitis A – Rioolarbeiders. – Personen belast met het ledigen van septische putten. – Onderhoudstechnici van sanitaire installaties. – Rattenverdelgers. – Personeel tewerkgesteld in de afvalwaterbehandeling en in de hierbij betrokken laboratoria. – Personeel van waterzuiveringsinstallaties dat in contact komt met afvalwater.
47
Wet 5.3/13
Arbeidsgeneeskundige diensten Nr. code 1.6 1.601
1.602
1.603
Wet 5.3/14
Kluwer
Door fysische agentia veroorzaakte beroepsziekten: Ziekten veroorzaakt door ioniserende stralingen – Centra voor nucleaire opzoekingen en toepassingen. – Fabrieken van radium en andere radioactieve stoffen of van producten die deze stoffen bevatten. – Ondernemingen voor het monteren van naalden, platen en andere toestellen die radium of andere radioactieve stoffen bevatten. – Ondernemingen voor het schilderen met licht geverfde producten die radioactieve stoffen bevatten. – Studie-, opzoekings- of controlelaboratoria waarin gebruik wordt gemaakt van radium, van andere radioactieve stoffen of van producten die deze stoffen bevatten. – Radiumtherapie. – Gammagrafie. – Laboratoria en ondernemingen waar versnellers voor elementaire deeltjes; kernreactoren of andere uitrustingen waardoor radioactieve stoffen ontstaan, worden gebruik. – Bewerkingen met meet- of controletoestellen die radioactieve stoffen inhouden (radioactieve eleminatoren van statische electriciteit, radioactieve meettoestellen voor het meten van dikte, enz.). – Medische radiografie en radioscopie, radiotherapie. – Radiografie en radioscopie met nijverheids- of handelsdoeleinden. – Beproeven van röntgenbuizen. – Studie-, opzoekings- of controlelaboratoria en om het even welke ondernemingen waar toestellen die röntgenstralen voortbrengen, worden gebezigd. Staar veroorzaakt door warmtestralen – Werken die regelmatig blootstellen aan thermische straling van glas of metaal die witheet geworden zijn. Hypoacousie of doofheid tengevolge van het lawaai – Ketel- en plaatsmederijen, carrosserieën. – Spijker, moeren- en schroevenfabrieken. – Werken met pneumatische hamer. – Winning in de mijnen en de ondergrondse groeven. – Verrichtingen voor het afbramen, slijpen, walsen en polijsten van metalen. – Verrichtingen voor het stansen, planeren, het stempelen of hameren van metalen platen of stukken.
48
10 04 2007
Kluwer
Lijst bedrijfstakken met risico blootstelling
Nr. code –
1.604
1.605.01 1.605.02
Verrichtingen voor het klinken door percussie van metalen platen of stukken. – Verrichtingen voor het verwijderen van ketelsteen uit ketels. – Hout- en steenzagerijen. – Verrichtingen voor het metalliseren met pistool. – Weverijen met getouwen met schietspoel. – Spinnerijen. – Machinekamers van schepen bewogen door middel van dieselmotoren. – Personeel werkzaam op de landingsbanen van de vliegvelden. – Afstellen op proefbank van explosiemotoren en reactoren. – Orkestmuzikanten. – Werken in een glasblazerij in de omgeving van ovens, fabricagemachines, breekmachine en -molen. – Bottelarijen en andere afvulinstallaties. – Activiteiten op rotatiepersen in de grafische industrie. – Discotheek. Aandoeningen tengevolge van compressie of decompressie van de omringende atmosfeer – Verrichten van arbeid of interventies onder hyperbare omstandigheden. Been- en gewrichtsaandoeningen van de bovenste ledematen veroorzaakt door mechanische trillingen of Angioneurotische aandoeningen van de bovenste ledematen veroorzaakt door mechanische trillingen – Opstapelen van producten door middel van vibratie. – Bewerkingen door middel van vibrerende machines zoals pneumatische hamers, zagen, drilboren of stampers. – Het gebruik van draagbare zagen, frezen, polijstmachines of boren. – Het kloppen van leder. – Het gebruik van pneumatische moeraandraaiers.
Artikel 2 Opheffingsbepaling Het Koninklijk Besluit van 11 juli 1969 tot vaststelling van de lijst van de bedrijfstakken, beroepen of categorieën van ondernemingen waarin de door een beroepsziekte getroffene vermoed wordt aan het risico van deze ziekte blootgesteld geweest te zijn, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 november 1974 en 26 november 1982, wordt opgeheven. 10 04 2007
49
Wet 5.3/15
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Artikel 3 Uitvoering Onze Minister van Sociale zaken en Onze Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Wet 5.3/16
50
10 04 2007
12. Rugaandoeningen door mechanische trillingen: rechten van de getroffenen
K.B. 25 februari 2007
Koninklijk Besluit betreffende de rechten van de getroffenen aangetast door rugaandoeningen te wijten aan de blootstelling aan mechanische trillingen (B.S. 8 maart 2007) Verslag aan de koning ѧ Wij hebben de eer aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 36 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970. Dit artikel bepaalt: – enerzijds het algemene principe dat wanneer een beroepsziekte uit de beroepsziektelijst wordt geschrapt of wanneer de benaming van een ziekte in deze lijst wordt gewijzigd, de door deze ziekte getroffen persoon zijn recht op schadeloosstelling behoudt. Dit recht omvat eveneens de verergering van de blijvende arbeidsongeschiktheid en de eventuele vergoeding bij overlijden, ten gunste van de rechthebbenden; – anderzijds wordt aan de Koning de bevoegdheid verleend om van dit principe af te wijken en Hem de mogelijkheid te bieden om te beslissen dat de verergering van de blijvende ongeschiktheid en het overlijden ingevolge een beroepsziekte waarvan de inschrijving op de lijst werd gewijzigd of geschrapt, geen aanleiding meer zou geven tot de toekenning van een vergoeding. De oplossing om in de gecoördineerde wetten de mogelijkheid te creëren dat een koninklijk besluit de vergoedingsmodaliteiten bepaalt wanneer een ziekte uit de lijst verdwijnt (of wordt gewijzigd), wordt gerechtvaardigd door het feit dat wanneer er niets zou worden bepaald, een grove onbillijkheid zou ontstaan tussen personen die een vergoeding ontvangen voor een ziekte die vroeger in de lijst stond en personen die, aangetast door dezelfde aandoening, geen aanspraak meer kunnen maken op enig recht, als ze er om vragen, wegens het feit dat de aandoening in kwestie niet meer in de lijst van beroepsziekten is ingeschreven. 10 04 2007
51
Wet 5.12/1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Inderdaad, indien algemeen wordt aangenomen dat bij een wijziging van de reglementering er een verschil kan ontstaan tussen verschillende categorieën van personen en dat degenen die, krachtens de vroegere bepalingen, een vergoeding hebben verkregen die ook moeten behouden, kan eveneens worden aanvaard dat deze vergoeding niet meer kan worden verhoogd als de ziekte waardoor zij zijn aangetast niet meer in de lijst staat. Door deze situatie verder te dulden, zou er nog een groter verschil ontstaan tussen de getroffenen van voor en na het schrappen van de ziekte uit de beroepsziektelijst. Onderhavig koninklijk besluit beoogt dus het zo goed mogelijke herstel van de billijkheid inzake rugaandoeningen te wijten aan de blootstelling aan mechanische trillingen, gelet op het feit dat in de loop der tijden de geneeskunde heeft moeten vaststellen dat deze aandoeningen als dusdanig niet als «vergoedbare beroepsziekte» in aanmerking kunnen worden genomen. Het bevestigt tevens de huidige praktijk van het Fonds dat de naleving van dit billijkheidsprincipe in de concrete gevallen beoogt. In 1974 werden bij koninklijk besluit van 10 juli 1973 de been- en gewrichtsaandoeningen veroorzaakt door vibrerende instrumenten in de beroepsziektelijst ingeschreven onder de code 1.605.01. Deze code omvatte de aandoeningen van zowel de bovenste ledematen als van de rug (met name de lendenwervelzuil). De aandoeningen van de lendenwervelzuil zijn echter zo aspecifiek (dus niet aan een bepaalde oorzaak gebonden) en dermate frequent bij de algemene bevolking, dat het niet mogelijk is een onderscheid te maken tussen de spontane aandoeningen en de ziekten die te wijten zijn aan het werk. Om die reden heeft de Koning in 2002, bij koninklijk besluit van 2 augustus 2002, de code 1.605.01 omgezet in de codes 1.605.11 en 1.605.12 waarbij enkel nog als «beroepsziekte» wordt beschouwd: – de been- en gewrichtsaandoeningen van de bovenste ledematen veroorzaakt door mechanische trillingen, en – de aandoeningen van de lendenwervelzuil met voortijdig optredende degeneratieve afwijkingen veroorzaakt door mechanische trillingen die via het zitvlak op het lichaam worden overgedragen. Na verloop van tijd werd vastgesteld dat deze wijziging nog steeds niet aan de realiteit beantwoordde, vermits het Fonds voor de Beroepsziekten nog steeds de artrose van de lendenwervelzuil als «beroepsziekte» schadeloos stelde, terwijl dit geen echte ziekte is, maar veeleer een verouderingsproces waarmee iedereen kan worden geconfronteerd. Op medisch gebied is men dus tot het besef gekomen dat een oorzakelijk verband enkel kan worden aangetoond voor het radiculair syndroom als gevolg van een discushernia of een beroepsmatige voortijdige artrose, veroorzaakt door mechanische trillingen of door het tillen van zware lasten (onder welbepaalde voorwaarden). Bijgevolg heeft de Koning in 2004, bij besluit van 27 december 2004, de lijst der erkende beroepsziekten in die zin aangepast. De codes 1.605.11 en 1.605.12 werden geschrapt en twee codes werden toegevoegd : 1.605.01 voor been- en gewrichtsWet 5.12/2
52
10 04 2007
Kluwer
Rugaandoeningen door trillingen
aandoeningen van de bovenste ledematen veroorzaakt door mechanische trillingen en 1.605.03 voor specifieke rugaandoeningen veroorzaakt door het tillen van zware lasten of door mechanische trillingen, die onder bepaalde voorwaarden als beroepsziekten kunnen worden beschouwd. Dit besluit beoogt dus de situatie te regelen van personen wier aandoening van de lendenwervelzuil krachtens de vroegere reglementering als een vergoedbare beroepsziekte werd beschouwd en die bijgevolg door het Fonds voor de beroepsziekten worden vergoed voor de schade die zij wegens deze ziekte hebben geleden en nog steeds lijden. ... Gelet op de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, inzonderheid op artikel 36, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 133 van 30 december 1982 en de wet van 13 juli 2006; Gelet op het advies van het Beheerscomité van het Fonds voor de beroepsziekten van 12 juli 2006; ѧ Artikel 1 Voorwaarden vergoeding op basis van 1.605.01* De vergoeding toegekend voor rugaandoeningen op basis van het codenummer 1.605.01 dat werd vermeld op de lijst van de beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling, voorzien bij koninklijk besluit van 28 maart 1969 houdende vaststelling van de lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling, tot het werd geschrapt op datum van 17 november 2002 bij koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1969 houdende vaststelling van de lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling en tot vaststelling van de criteria waaraan de blootstelling aan het beroepsrisico voor sommige van deze ziekten moet voldoen, kan bij verergering slechts worden herzien indien de aandoening en de blootstelling aan het risico die voor deze vergoeding in aanmerking komen, overeenstemmen met de ziekte bedoeld onder het codenummer 1.605.03, sinds 19 februari 2005 op de betreffende lijst ingeschreven bij koninklijk besluit van 27 december 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1969 houdende vaststelling van de lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling en tot vaststelling van de criteria waaraan de blootstelling aan het beroepsrisico voor sommige van deze ziekten moet voldoen.
10 04 2007
53
Wet 5.12/3
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Artikel 2 Voorwaarden vergoeding op basis van 1.605.12* De vergoeding toegekend voor rugaandoeningen op basis van het codenummer 1.605.12, dat bij voornoemd koninklijk besluit van 2 augustus 2002 werd ingeschreven op de lijst van de beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling, voorzien bij koninklijk besluit van 28 maart 1969, en werd geschrapt vanaf 19 februari 2005 bij voornoemd koninklijk besluit van 27 december 2004, kan bij verergering slechts worden herzien indien de aandoening en de blootstelling aan het risico die voor deze vergoeding in aanmerking komen, overeenstemmen met de ziekte bedoeld onder het codenummer 1.605.03, sinds 19 februari 2005 ingeschreven op de betreffende lijst bij koninklijk besluit van 27 december 2004. Artikel 3 Inwerkingtreding* Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007. Artikel 4 Uitvoering* Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
*
Titel toegevoegd
Wet 5.12/4
54
10 04 2007
Kluwer
Chemische Agentia
Afdeling II Risicobeoordeling Artikel 8 Verplichtingen werkgever* Bij de toepassing van de verplichtingen bedoeld in het koninklijk besluit betreffende het beleid inzake het welzijn en inzonderheid van de artikelen 8 en 9 van dat besluit, gaat de werkgever eerst na of er gevaarlijke chemische agentia op de arbeidsplaats aanwezig zijn of kunnen zijn. Is dat het geval, dan beoordeelt hij de eventuele risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers die het gevolg zijn van de aanwezigheid op de arbeidsplaats van die chemische agentia. Hij houdt daarbij rekening met het volgende: 1o hun gevaarlijke eigenschappen; 2o informatie betreffende veiligheid en gezondheid die hij bij de leverancier moet inwinnen zoals het desbetreffende veiligheidsinformatieblad overeenkomstig artikel 9 § 2 van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn milieu of artikel 12 van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan; 3o het niveau, de aard en de duur van de blootstelling via het ademhalingsstelsel, de huid en andere blootstellingswijzen; [4o de omstandigheden waarin en de belasting waaronder de werkzaamheden waarbij deze agentia betrokken zijn worden uitgevoerd, met inbegrip van hun hoeveelheid;] (1) 5o eventuele grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling, bedoeld in bijlage I of biologische grenswaarden; 6o de uitwerking van de genomen of te nemen preventiemaatregelen; 7o indien beschikbaar, de conclusies die uit reeds uitgeoefend gezondheidstoezicht moeten worden getrokken. De werkgever zorgt ervoor dat hij van de leverancier of uit andere makkelijk toegankelijke bronnen de aanvullende informatie verkrijgt die noodzakelijk is voor de risicoevaluatie. Indien de beoordeling van de risico’s dit vereist, behelst deze informatie ook de specifieke evaluatie van de risico’s voor de gebruikers, die op basis van de Europese wetgeving inzake chemische agentia is uitgevoerd. (1)
K.B. 29 januari 2007, art. 1: lid 3, punt 4° vervangen (B.S. 13 februari 2007).
10 04 2007
55
Wet 7.24/5
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Artikel 9 Risico-evaluatie* De werkgever is in het bezit van een [evaluatie van het risico vastgesteld in een geschreven document] (1), zoals bepaald in artikel 10, § 1, tweede lid, 1o en 2o van het koninklijk besluit betreffende het beleid inzake het welzijn en vermeldt hierin bovendien welke preventiemaatregelen zijn getroffen met toepassing van de artikelen 13 tot 22. De risico-evaluatie moet naar behoren gedocumenteerd zijn. Indien een verdere uitvoerige risico-evaluatie niet wordt uitgevoerd, geeft de werkgever hiervoor een schriftelijke verantwoording, waarin hij aantoont dat de aard en de omvang van de met chemische agentia verbonden risico’s dit overbodig maken. [Deze verantwoording wordt voorgelegd aan het voorafgaand advies van het comité.] (1) De risico-evaluatie wordt bijgewerkt, met name indien veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor zij verouderd kan zijn, of wanneer uit de resultaten van het gezondheidstoezicht blijkt dat bijwerking nodig is. (1)
K.B. 29 januari 2007, art. 2: artikel gewijzigd (B.S. 13 februari 2007).
Artikel 10 Opname van bijzondere werkzaamheden die potentieel gevaarlijk zijn in risicoevaluatie* Bepaalde bijzondere werkzaamheden binnen de onderneming of inrichting, zoals onderhoud, waarvan kan worden voorzien dat er een potentieel voor significante blootstelling bestaat of die om andere redenen schadelijke gevolgen voor de veiligheid en gezondheid kunnen hebben, zelfs nadat alle technische maatregelen zijn genomen, worden opgenomen in de risico-evaluatie. Artikel 11 Berekening risico bij blootstelling aan meerdere gevaarlijke chemische agentia* In het geval van werkzaamheden waarbij er blootstelling is aan verscheidene gevaarlijke chemische agentia, wordt het risico geëvalueerd op grond van het risico dat al die chemische agentia in combinatie opleveren. In dit geval wordt de inwerking van de agentia als cumulatief beschouwd en moet de volgende formule worden toegepast:
waarin: Ci de concentratie in de lucht is van agens «i», GWi de grenswaarde is voor agens «i».
Wet 7.24/6
56
10 04 2007
Kluwer
Chemische Agentia
Deze formule wordt niet toegepast indien de wetenschappelijke gegevens een betere beoordeling van de blootstelling mogelijk maken. Artikel 12 Risico-evaluatie en preventieve maatregelen bij nieuwe werkzaamheden* Alvorens begonnen wordt met nieuwe werkzaamheden waarbij gevaarlijke chemische agentia zijn betrokken, wordt een evaluatie van het betreffende risico uitgevoerd en worden de nodige preventieve maatregelen genomen. Afdeling III Algemene preventiemaatregelen Artikel 13 Preventiemaatregelen door werkgever* Om te voldoen aan zijn verplichting om, bij alle werkzaamheden waarbij gevaarlijke chemische agentia zijn betrokken de gezondheid en de veiligheid van de werknemers te waarborgen, neemt de werkgever de preventiemaatregelen bedoeld in het artikel 9 van het koninklijk besluit betreffende het beleid inzake het welzijn en past hij de algemene preventiebeginselen toe bedoeld in artikel 5, § 1 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, alsmede de maatregelen bedoeld in onderhavig besluit. Artikel 14 Algemene richtlijnen voor preventieve maatregelen* De risico’s voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers bij werkzaamheden waarbij gevaarlijke chemische agentia betrokken zijn, moeten worden opgeheven of tot een minimum verkleind: 1o door het ontwerp en de organisatie van de arbeidssystemen op de arbeidsplaats; 2o door te voorzien in de passende uitrusting voor werkzaamheden met chemische agentia en in onderhoudsmethodes die de gezondheid en de veiligheid van de werknemers op het werk verzekeren; 3o door het aantal werknemers die (kunnen) worden blootgesteld tot een minimum te beperken; 4o door de duur en intensiteit van de blootstelling tot een minimum te beperken; 5o door passende maatregelen op het gebied van hygiëne; 6o door de hoeveelheid chemische agentia op de arbeidsplaats te beperken tot het minimum dat voor de aard van het werk noodzakelijk is; 7o door passende werkmethoden in te voeren, met inbegrip van regelingen voor de veilige behandeling, opslaan en vervoeren op de arbeidsplaats van gevaarlijke chemische agentia en van afvalstoffen die dergelijke chemische agentia bevatten;
10 04 2007
57
Wet 7.24/7
Arbeidsgeneeskundige diensten 8o
Kluwer
door geen verpakkingen voor gevaarlijke stoffen en preparaten te gebruiken met een aanbiedingsvorm of benaming gebruikt voor levensmiddelen, diervoeders, geneesmiddelen en cosmetische producten.
Artikel 15 Specifieke beschermings-, preventie- en bewakingsmaatregelen* Wanneer uit de resultaten van de in artikel 8 bedoelde evaluatie blijkt dat er een risico voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers bestaat, worden de in de afdelingen IV, V en IX vastgestelde specifieke beschermings-, preventie- en bewakingsmaatregelen toegepast. [Deze specifieke maatregelen worden ingeschreven in het globaal preventieplan, bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit betreffende het beleid inzake het welzijn.] (1) (1)
K.B. 29 januari 2007, art. 3: artikel aangevuld (B.S. 13 februari 2007).
Artikel 16 Maatregelen bij geringe risico’s* Wanneer uit de resultaten van de in artikel 8 bedoelde risico-evaluatie blijkt dat er, gelet op de hoeveelheden van een gevaarlijk chemisch agens die op de arbeidsplaats aanwezig zijn, slechts een gering risico voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers bestaat en dat de overeenkomstig de artikelen 13 en 14 genomen maatregelen voldoende zijn om dit risico terug te dringen, zijn de maatregelen, opgesomd in de afdelingen IV, V en IX niet van toepassing. [In geval de resultaten van deze risico-evaluatie door de vertegenwoordigers van de werknemers in het comité worden betwist, dan worden de bepalingen bedoeld in artikel 20, derde en vierde lid, toegepast.] (1) (1)
K.B. 29 januari 2007, art. 4: artikel aangevuld (B.S. 13 februari 2007).
Afdeling IV Bijzondere preventiemaatregelen Artikel 17 Algemene verplichting werkgever* De werkgever zorgt ervoor dat het risico van een gevaarlijk chemisch agens voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk wordt weggenomen of tot een minimum wordt verkleind. Artikel 18 Subsistutie van gevaarlijke chemische agentia* Voor de toepassing van artikel 17 wordt substitutie toegepast, waarbij de werkgever het gebruik vermijdt van een gevaarlijk chemisch agens door het te vervangen door een chemisch agens of proces dat in de gegeven gebruiksomstandigheden al naargeWet 7.24/8
58
10 04 2007
Kluwer
Chemische Agentia
lang het geval niet of minder gevaarlijk is voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Wanneer het wegens de aard van de activiteit niet mogelijk is het risico door vervanging van het chemisch agens weg te nemen, rekening houdend met de werkzaamheid en de in artikel 8 tot 12 bedoelde risico-evaluatie, zorgt de werkgever ervoor dat het risico tot een minimum wordt verkleind door de toepassing van beschermings- en preventiemaatregelen, in overeenstemming met de risico-evaluatie die krachtens de artikelen 8 tot 12 is gemaakt. Deze maatregelen omvatten in orde van voorrang: 1o het ontwerpen van passende werkprocessen en technische maatregelen en het gebruiken van passende uitrusting en passend materiaal om het vrijkomen van gevaarlijke chemische agentia die een risico kunnen opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op de arbeidsplaats, te voorkomen of te beperken; 2o het toepassen van collectieve beschermingsmaatregelen bij de bron van het risico, zoals voldoende ventilatie en passende organisatorische maatregelen; 3o wanneer blootstelling niet met andere middelen kan worden voorkomen, de toepassing van individuele beschermingsmaatregelen, met inbegrip van persoonlijke beschermingsmiddelen. Artikel 19 Gezondheidstoezicht* [De in artikel 18 bedoelde maatregelen gaan, rekening houdend met de aard van het risico, vergezeld van gezondheidstoezicht overeenkomstig afdeling IX.] (1) (1)
K.B. 29 januari 2007, art. 5: artikel vervangen (B.S. 13 februari 2007).
Artikel 20 Wijziging in blootstelling en gevolgen* De werkgever voert regelmatig en steeds wanneer in de omstandigheden een wijziging optreedt die gevolgen kan hebben voor de blootstelling van de werknemers aan chemische agentia, de nodige metingen uit van de chemische agentia welke een risico kunnen opleveren voor de gezondheid van de werknemers op de arbeidsplaats, in het bijzonder in verband met de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling, tenzij hij middels andere evaluatiemethoden duidelijk kan aantonen dat een optimale preventie en bescherming van de werknemers zijn gewaarborgd overeenkomstig artikel 18. Rekening houdend met de aard en het niveau van de blootstelling bepaalt de werkgever de periodiciteit voor het uitvoeren van de metingen, bedoeld in het eerste lid. Hiertoe past hij de regels toe vermeld in de laatste editie van de norm NBN EN 689 «Werkplaatsatmosferen – Leidraad voor het evalueren van de blootstelling bij inademing aan chemische stoffen voor vergelijking met grenswaarden en meetstrategie» (*). 10 04 2007
59
Wet 7.24/9
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Tevens laat de werkgever metingen van de blootstelling of analyses van de gebruikte stoffen en preparaten verrichten op vraag van de bevoegde preventieadviseur of van de vertegenwoordigers van de werknemers in het Comité. In geval van betwisting of twijfels over de betrouwbaarheid van de verrichte metingen of de resultaten van de analyses, of op vraag van de met het toezicht belaste ambtenaar of wanneer de werkgever geen beschikking heeft over betrouwbare meet- en analytische faciliteiten is hij gehouden deze metingen of analyse te laten verrichten door een erkend laboratorium waarvan de erkenning betrekking heeft op de specifieke verrichting. (*) Deze norm kan worden geraadpleegd bij het Belgisch Instituut voor normalisatie (BIN) v.z.w., Brabançonnelaan 29, te 1040 Brussel. Artikel 21 Overschrijding grenswaarden* Bij het voldoen aan de verplichtingen die neergelegd zijn in of voortvloeien uit de artikelen 8 tot 12, dient de werkgever rekening te houden met de resultaten van de in artikel 20 genoemde procedures. Indien de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling, zoals vastgesteld is in bijlage 1 is overschreden, dient de werkgever in elk geval onmiddellijk stappen te ondernemen om de situatie te verhelpen door preventie- en beschermingsmaatregelen te nemen. Artikel 22 Technische en organisatorische maatregelen op de werkplek* Op basis van de algemene evaluatie van de risico’s in de artikelen 8 tot 12 en de algemene beginselen betreffende de preventie van risico’s in de artikelen 13 tot 16, neemt de werkgever technische of organisatorische maatregelen die zijn afgestemd op de aard van de activiteiten, waaronder begrepen opslag, behandeling en scheiding van onverenigbare chemische agentia die de werknemers beschermen tegen de gevaren van de fysisch-chemische eigenschappen van chemische agentia. Met name neemt hij maatregelen om, in orde van voorrang: 1o de aanwezigheid van gevaarlijke concentraties van ontvlambare stoffen of gevaarlijke hoeveelheden chemisch onstabiele stoffen op de arbeidsplaats te voorkomen of, wanneer dat gezien de aard van de werkzaamheden niet mogelijk is, 2o ervoor te zorgen dat er geen ontbrandingsbronnen aanwezig zijn die brand en explosies kunnen veroorzaken, of om ongunstige omstandigheden te vermijden die ertoe kunnen leiden dat chemisch onstabiele stoffen of mengsels van stoffen ongelukken met ernstige fysieke gevolgen veroorzaken, en 3o de schadelijke gevolgen voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers als gevolg van brand en explosies ten gevolge van het ontbranden van ontvlamWet 7.24/10
60
10 04 2007
Kluwer
Chemische Agentia
bare stoffen, of ernstige fysieke gevolgen ten gevolge van ongelukken veroorzaakt door chemisch onstabiele stoffen of mengsels van stoffen te verminderen. Door de werkgever voor de bescherming van de werknemers verstrekte werkuitrusting en beschermingssystemen moeten voldoen aan de relevante bepalingen betreffende ontwerp, vervaardiging en levering met betrekking tot gezondheid en veiligheid, bepaald in het koninklijk besluit van 31 december 1992 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke
(voor vervolg zie volgend blaadje) 10 04 2007
61
Wet 7.24/10.1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
(voorbehouden bladzijde)
Wet 7.24/10.2
62
10 04 2007
Kluwer 2o 3o
Chemische Agentia
voor werkzaamheden die gericht zijn op de verwijdering van de chemische agentia die aanwezig zijn in de vorm van bijproducten of afvalproducten; voor de productie van de in artikel 31 bedoelde chemische agentia voor gebruik als tussenproducten, en voor zodanig gebruik.
De blootstelling van werknemers aan de in artikel 31 bedoelde chemische agentia moet worden voorkomen, met name door de productie en het vroegst mogelijke gebruik van deze chemische agentia als tussenproducten in één gesloten systeem te laten plaatsvinden, waar deze chemische agentia slechts uitgenomen mogen worden voorzover dat nodig is voor de controle op het proces of voor het onderhoud van het systeem. De vergunningen tot afwijkingen van het verbod worden individueel verleend en zijn slechts overdraagbaar onder volgende voorwaarden: – de gebruiksomstandigheden blijven onveranderd; – de overdracht wordt gemeld aan de Minister die de tewerkstelling en arbeid tot zijn bevoegdheid heeft en gaat vergezeld van een afschrift van de notulen van de vergadering van het Comité waarin het advies omtrent deze overdracht werd ingewonnen en van een geschreven advies van de bevoegde preventieadviseur; – het gunstig advies van de met het toezicht belaste ambtenaar. Artikel 33 Informatieplicht in geval van afwijking van art. 31* Wanneer overeenkomstig artikel 32 afwijkingen worden gevraagd, dient de werkgever de volgende gegevens aan de Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde te bezorgen: – de reden voor het verzoek om afwijking; 2o de per jaar te gebruiken hoeveelheden van het chemische agens; 3o de betrokken werkzaamheden of reacties of processen; 4o het aantal werknemers dat waarschijnlijk betrokken is; 5o de geplande voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers; 6o de technische en organisatorische maatregelen die zijn genomen om blootstelling van de werknemers te voorkomen; 7o het advies van het Comité en van de bevoegde preventieadviseur. Artikel 34 Verbod witfosforhoudende lucifers* Het is verboden wittefosforhoudende lucifers te vervaardigen, te gebruiken en in voorraad te houden.
10 04 2007
63
Wet 7.24/15
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Artikel 35 Verbod oplosmiddelen met meer dan 1 volumepercent koolstofdisulfide in lijm* [Het is verboden in lijm oplosmiddelen te gebruiken die meer dan 1 volumeprocent koolstofdisulfide bevatten.] (1) (1)
K.B. 29 januari 2007, art. 6: artikel vervangen (B.S. 13 februari 2007).
Artikel 36 Verbod berylliumverbindingen* Het is verboden berylliumverbindingen te gebruiken bij de fabricage van verlichtingslampen, buislampen en fluorescerende schermen, alsmede bij elektronische buizen. Artikel 37 Verbod gebruik van zand of andere korrels met meer dan 1 % vrij siliciumdioxide bij straalbewerkings- en ontzandingswerkheden* § 1. Het is verboden bij straalbewerkings- en ontzandingswerkzaamheden zand of andere korrels te gebruiken die meer dan 1 % vrij siliciumdioxide bevatten. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt verstaan onder: 1o stralen: het met grote snelheid spuiten van korrels van één of andere stof op voorwerpen, met het doel het oppervlak ervan te reinigen of te bewerken, met uitzondering van bewerkingen die tot doel hebben er een laag materie op aan te brengen; 2o ontzanden: van aanhangend zand ontdoen door het stralen van voorwerpen. § 2. De straalbewerkings- en ontzandingswerkzaamheden waarbij zand of andere korrels worden gebruikt die meer dan 1 % vrij siliciumdioxide bevatten, zijn evenwel niet verboden wanneer ze plaatsvinden in hermetisch gesloten lokalen, cabines of installaties die bestemd zijn voor dit gebruik, voor zover: 1o ze zodanig zijn vervaardigd dat er gedurende de werking geen werknemer dient binnen te gaan of te verblijven; 2o ze enkel geopend worden na verwijdering van de stofdeeltjes die er in de lucht zweven; 3o de gebruikte ontstoffingssystemen voldoende doeltreffend zijn om verontreiniging van de werkplaatsatmosfeer te voorkomen; dit wordt nagegaan door aangepaste metingen van het stofgehalte. § 3. De Minister die de tewerkstelling en arbeid tot zijn bevoegdheid heeft kan aan een werkgever toestaan straalbewerkings- en ontzandingswerkzaamheden, in de open lucht uit te voeren, wanneer de behandeling aanzienlijke oppervlakten of vaste constructies betreft, zoals gevels, scheepsrompen, metalen geraamten of masten, en indien het technisch onmogelijk blijkt het product dat vrij siliciumdioxide bevat te vervangen door een minder schadelijk product.
Wet 7.24/16
64
10 04 2007
Kluwer
Chemische Agentia
De betreffende werkzaamheden moeten plaatshebben onder leiding van de werkgever zelf of van een aangestelde die hij bij naam aangewezen heeft. De vergunning wordt door de Minister die de tewerkstelling en arbeid tot zijn bevoegdheid heeft verleend voor een bepaalde duur na advies van de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde. De Minister die de tewerkstelling en arbeid tot zijn bevoegdheid heeft kan deze vergunning afhankelijk stellen van de naleving van alle bijzondere voorwaarden die nodig geacht worden om de gezondheid van de werknemers te beschermen. De vergunning wordt ingetrokken wanneer de werkgever de opgelegde voorwaarden niet naleeft. Afdeling VIII Productie en gebruik met verplichte kennisgeving Artikel 38 Productie en gebruik met verplichte kennisgeving: waterstofcyanide en zijn organische en anorganische cyaanverbindingen* Waterstofcyanide, zijn organische en anorganische cyaanverbindingen en de preparaten die deze stoffen bevatten, mogen, voor zover deze stoffen en preparaten als «zeer giftig» of «giftig» worden ingedeeld, slechts gebruikt worden nadat de gewestelijke directie van de Medische Arbeidsinspectie van het ambtsgebied hiervan schriftelijk in kennis werd gesteld. Deze kennisgeving bevat de volgende gegevens: 1o de naam van de stof; 2o de activiteit waarbij de stof wordt gebruikt, het adres waar de activiteit wordt verricht, en de naam van de werkgever; 3o het aantal werknemers dat bij deze activiteit is betrokken; 4o een beschrijving van de in artikel 23 van dit besluit bedoelde maatregelen bij ongevallen, incidenten en noodsituaties; 5o het resultaat van de risicobeoordeling bedoeld in de artikelen 8 tot 12; 6o de genomen preventiemaatregelen bedoeld in de artikelen 13 tot 22. Afdeling IX Gezondheidstoezicht Artikel 39 Gezondheidstoezicht bij werknemers* [De werkgever neemt de nodige maatregelen om de werknemers die blootgesteld worden aan gevaarlijke chemische agentia te onderwerpen aan een passend gezondheidstoezicht. Het gezondheidstoezicht is niet verplicht indien uit de resultaten van de risicoevaluatie, die werd uitgevoerd in samenwerking met de preventieadviseur10 04 2007
65
Wet 7.24/17
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
arbeidsgeneesheer en die werd voorgelegd aan het voorafgaand advies van het comité, blijkt dat dit zonder enig nut is.] (1) Wanneer een bindende biologische grenswaarde is vastgesteld zoals bepaald in bijlage II, is het gezondheidstoezicht verplicht voor het werken met het betrokken agens, overeenkomstig de in die bijlage bepaalde procedures. Werknemers moeten van die verplichting op de hoogte worden gebracht, alvorens hun de taak wordt opgedragen die een risico op blootstelling aan het vermelde gevaarlijke chemisch agens inhoudt. (1)
K.B. 29 januari 2007, art. 8: 1e lid vervangen en 2e ingevoegd (B.S. 13 februari 2007).
Artikel 40 Procedures gezondheidstoezicht* Het gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd volgens de bepalingen van [het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers.] (1) [Dit toezicht wordt aangevuld met de meest geschikte technieken voor het opsporen van aanwijzingen voor de ziekte of de aandoening. De bijlage IV bij dit besluit bevat een exemplatieve lijst van deze technieken evenals hun minimale uitvoeringstermijn.] (2) Onze Minister die de tewerkstelling en de arbeid onder zijn bevoegdheid heeft kan deze bijlage aanpassen aan de stand van de wetenschap. (1) (2)
K.B. 28 mei 2003, art. 146: artikel gewijzigd (B.S. 16 juni 2003) K.B. 29 januari 2007, art. 8: 2e lid vervangen (B.S. 13 februari 2007).
Artikel 41 Gevallen waarin gezondheidstoezicht passend is* Gezondheidstoezicht, waarvan de resultaten in aanmerking zullen worden genomen bij de toepassing van preventieve maatregelen op de specifieke arbeidsplaats, is passend wanneer: 1o het mogelijk is een verband te leggen tussen de blootstelling van de werknemer aan een gevaarlijk chemisch agens en een aantoonbare ziekte of aandoening; en 2o de ziekte of aandoening zich vermoedelijk zou voordoen in de specifieke werkomstandigheden van de werknemer; en 3o de onderzoeksmethode voor de werknemers slechts een verwaarloosbaar risico oplevert, dat niet opweegt tegen het gezondheidsrisico dat men loopt wanneer men de onderzoeksmethode niet zou toepassen; 4o er deugdelijke technieken voor het opsporen van de ziekte of de aandoening bestaan.
Wet 7.24/18
66
10 04 2007
Kluwer
Chemische Agentia
Artikel 42 Verplichting medisch dossier werknemers* Voor iedere werknemer die overeenkomstig artikel 39 gezondheidstoezicht ondergaat, wordt een [gezondheidsdossier bedoeld in afdeling 8 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers] (1), aangelegd en bijgehouden. (1)
K.B. 28 mei 2003, art. 147: artikel gewijzigd (B.S. 16 juni 2003).
10 04 2007
67
Wet 7.24/18.1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
(voorbehouden bladzijde)
Wet 7.24/18.2
68
10 04 2007
16.
Interne preventiedienst
Bijlagen bij K.B. 27 maart 1998 (B.S. 31 maart 1998) – Titel II, Hoofdstuk I van de Codex [BIJLAGE I Inhoud van de documentatie bedoeld in artikel 7, § 1, 1o h) 1.
2. 3.
4. 5. 6.
De wetten, besluiten en overeenkomsten betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, van toepassing in de onderneming of inrichting. De akten en documenten bij diezelfde wetten, besluiten en overeenkomsten opgelegd. Elk ander document in de onderneming of inrichting opgesteld om het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk evenals de interne en externe milieuzorg te verzekeren. De inventaris van de toestellen en machines die door de erkende organismen moeten gecontroleerd worden krachtens de reglementaire bepalingen. De lijst en de lokalisatie van de in de onderneming of inrichting gebruikte gevaarlijke stoffen en preparaten. De lijst en gegevens van de in de onderneming of inrichting aanwezige emissiepunten met betrekking tot lucht- en waterverontreiniging.] (1) (1)
K.B. 29 januari 2007, art. 1: bijlage I vervangen (B.S. 13 februari 2007), met ingang van 1 januari 2007. N.v.d.r.: deze vervanging is eigenlijk een herstelling, na de vernietiging van deze bijlage door Arrest nr. 158.604 van de Raad van State van 10 mei 2006.
10 04 2007
69
Wet 8.16/1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
[BIJLAGE II Inhoud van de maand- of driemaandelijkse verslagen bedoeld in artikel 7, § 1, 2o a) 1. Interne dienst voor preventie en bescherming op het werk: 1.1. overzicht van de activiteiten; 1.2. relaties met de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk: 1.2.1. voorstellen; 1.2.2. vragen; 1.2.3. opmerkingen. 2.
Opzoekingen in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
3.
Opgespoorde risico’s.
4. Synthese van de arbeidsongevallen: 4.1. analyse van de arbeidsongevallensteekkaarten en de verslagen; 4.2. plaats van de ongevallen; 4.3. oorzaken en preventiemaatregelen; 4.4. revolutie van de frequentie en de ernst van de ongevallen. (4.5. de plaats, de oorzaken en de preventiemaatregelen, voor de arbeidsongevallen overkomen aan werknemers die geen werknemer zijn van de werkgever, maar ten opzichte van wie deze laatste de hoedanigheid had van: 1o hetzij, werkgever in wiens inrichting deze werknemers als werknemer van ondernemingen van buitenaf werkzaamheden kwamen uitvoeren; 2o hetzij, gebruiker; 3o hetzij, bouwdirectie belast met de uitvoering voor wie deze werknemers als werknemer van aannemers of onderaannemers van deze bouwdirectie werkzaamheden uitvoerden.) (1) 5. 6.1. 6.2.
Getroffen preventiemaatregelen. Opties voor het verwezenlijken van het jaarlijks actieplan. Realisaties in het kader van het jaarlijks actieplan.
7. Commentaar over de wijzigingen aangebracht in de volgende documenten: 7.1. het organigram; 7.2. de exploitatievergunning en de opgelegde exploitatievoorwaarden; 7.3. de verslagen van de afvaardiging van het Comite´ belast met het opzoeken van de oorzaken van een ongeval, een incident of een ernstige vergiftiging; 7.4. de attesten, processen-verbaal en verslagen afgeleverd door de erkende organismen; 7.5. de suggesties van de bevoegde brandweerdienst.] (2) (1)
K.B. 24 februari 2005, art. 7: bijlage aangevuld (B.S. 14 maart 2005).
Wet 8.16/2
70
10 04 2007
Kluwer
Interne preventiedienst
(2)
K.B. 29 januari 2007, art. 2: bijlage II vervangen (B.S. 13 februari 2007), met ingang van 1 januari 2007. N.v.d.r.: deze vervanging is eigenlijk een herstelling, na de vernietiging van deze bijlage door Arrest nr. 158.604 van de Raad van State van 10 mei 2006.
10 04 2007
71
Wet 8.16/3
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
[BIJLAGE III Jaarverslag van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in artikel 7, § 1, 2o b) I. Inlichtingen betreffende de onderneming 1. Benaming en volledig adres van de onderneming (+ telefoonnummer). 2. Doel van de onderneming en nummer van het paritair comité waarvan het grootste deel van het personeel afhangt. 3. Gemiddelde getalsterkte van het personeel, onderverdeeld volgens leeftijdsgroep (– dan 21 jaar, 21 jaar en meer), categorie werknemers (arbeider-bediende) en geslacht. Het betreft het rekenkundig gemiddelde van het effectief op het einde van elk van de vier trimesters. 4. Samenstelling van de interne dienst en inzonderheid, naam en hoedanigheid van de preventieadviseurs. 5.1. Samenstelling van het Comite´ of van de Ondernemingsraad indien deze de bevoegdheden van het Comite´ waarneemt. Naam en hoedanigheid van de voorzitter en van de leden. 5.2. Aantal vergaderingen van het Comite´. 6.1. Naam en adres van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van het departement van de interne dienst of van het departement van de externe dienst belast is met het toezicht op de onderneming. 6.2. Naam van de geneesheer of van de hoofdgeneesheer aan de onderneming verbonden om de dringende zorgen te verzekeren aan de arbeidsslachtoffers. 6.3. Naam van de verpleger(s) en verpleegster(s) die aan de onderneming verbonden zijn. 6.4. Naam van de hulpverlener(s); benaming en adres van het erkend organisme dat het diploma of het certificaat heeft afgeleverd. 6.5. Benaming en adres van de kliniek of van de hospitaaldienst die overeenkomstig de bepalingen van de arbeidsongevallenwet is aangewezen. II. Inlichtingen betreffende de overkomen ongevallen op de plaats van het werk 1. Aantal uren blootstelling van het risico tijdens het dienstjaar, dit wil zeggen het totaal arbeidsuren gedurende het jaar gepresteerd, overuren inbegrepen. Onderverdeling volgens categorie werknemers (arbeider-bediende).
Wet 8.16/4
72
10 04 2007
Kluwer
Interne preventiedienst
2. Aantal ongevallen. Onderverdeling volgens categorie van ernst (dood, blijvende ongeschiktheid, tijdelijke ongeschiktheid), leeftijdsgroep (minder dan 21 jaar en meer dan 21 jaar), categorie werknemers en geslacht. 3. Jaarlijkse graden van frequentie van het beschouwde jaar en van de twee voorgaande jaren. De graden van frequentie Fg is de verhouding van het totaal aantal ongevallen die de dood of een volledige ongeschiktheid van ten minste een dag, de dag van het ongeval niet meegerekend, voor gevolg hadden, welke tijdens de beschouwde periode werden opgetekend, vermenigvuldigd met 1.000.000, tot het aantal uren blootstelling aan het risico, hetgeen uitgedrukt wordt door de formule: Fg = aantal ongevallen × 1.000.000/aantal uren blootstelling aan het risico 4. Duur van de werkelijke en forfaitaire ongeschiktheden ingevolge die ongevallen. 4.1. Werkelijke ongeschiktheden: 4.1.1. Aantal werkelijk verloren kalenderdagen (onderverdeling volgens tijdelijke ongeschiktheid, blijvende ongeschiktheid, door en categorie werknemers) op basis van het totaal der individuele ongevallensteekkaarten (of aangiften van ongevallen die ten minste één dag arbeidsongeschiktheid hebben veroorzaakt) (2). 4.1.2. Werkelijke graden van ernst van de ongevallen voor het beschouwde jaar en voor de twee voorgaande jaren. De werkelijke graad van ernst werkelijke Eg is de verhouding van het aantal werkelijk verloren kalenderdagen ingevolge arbeidsongevallen, vermenigvuldigd met 1.000, tot het aantal uren blootstelling aan het risico, hetgeen uitgedrukt wordt door de formule: Werkelijke Eg = aantal werkelijke verloren kalenderdagen × 1.000/aantal uren bloostelling aan het risico 4.2. Forfaitaire ongeschiktheden: 4.2.1. Aantal dagen forfaitaire ongeschiktheid (onderverdeling volgens blijvende ongeschiktheid, dood en categorie werknemers) vastgesteld volgens het totaal van de individuele ongevallensteekkaarten (of aangiften van ongevallen die ten minste één dag arbeidsongeschiktheid hebben veroorzaakt) (2). 4.2.2. Globale graden van ernst van de ongevallen voor het beschouwde jaar en voor de twee voorgaande jaren. De globale graad van ernst globale Eg is de verhouding van het aantal werkelijk verloren kalenderdagen, vermeerderd met het aantal dagen forfaitaire werkongeschiktheid, vermenigvuldigd met 1.000, tot het aantal uren blootstelling aan het risico, hetgeen uitgedrukt wordt door de formule:
10 04 2007
73
Wet 8.16/5
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
aantal werkelijke verloren kalenderdagen Globale Eg = + aantal dagen forfaitaire werkongeschiktheid x 1.000/aantal uren blootstelling aan het risico III.
Inlichtingen betreffende de ongevallen op de weg naar en van het werk
IV. Inlichtingen betreffende de veiligheid 1. Maatregelen genomen om de veiligheid te verzekeren. 2. Voorstellen om de veiligheid te verzekeren die aan het Comite werden voorgelegd, met de vermelding van de gevolgen die eraan gegeven werden. 3.1. Aantal verplichte bezoeken welke door het of de organismen die erkend werden voor de controles opgelegd bij de reglementering werden afgelegd, met de onderverdeling volgens de aard van de toestellen of installaties die onderzocht werden. 3.2. Naam en adres van de organismen. V. Inlichtingen betreffende de gezondheid van de werknemers Als bijlage het verslag van het departement van de interne dienst of de afdeling van de externe dienst belast met het medisch toezicht. Bij ontstentenis van dat verslag de volgende inlichtingen verschaffen: 1. Aantal verplichte onderzoekingen bij indienstneming. 2. Aantal periodieke onderzoekingen: 2.1. van personen minder dan 21 jaar oud - onderscheid tussen degenen van minder dan 18 jaar – en degenen van 18 tot 21 jaar; 2.2. tot opsporing van de beroepsziekten met onderscheid volgens de categorie van de schadelijke agentia opgenomen in bijlage II, van titel II, hoofdstuk III, afdeling I van het ARAB; 2.3. van personen met een veiligheidsfunctie; 2.4. van mindervaliden; 2.5. van personen die moeten worden ingee¨nt tegen tuberculose; 2.6. van personen die rechtstreeks in aanraking komen met voedingswaren of -stoffen. 3.
Aantal onderzoekingen bij werkhervatting.
4.
Aantal spontane raadplegingen.
5.
Aantal en aard van de inentingen.
Wet 8.16/6
74
10 04 2007
Kluwer
Interne preventiedienst
VI. Inlichtingen met betrekking tot de hygie¨ne van de arbeid en van de werkplaatsen 1. Maatregelen getroffen tot bevordering van de hygie¨ne van de arbeid en van de werkplaatsen. 1.1. Aaantal mededelingen gericht tot de werknemers met het doel hen in te lichten over de ernst van het gevaar dat de gevaarlijke stoffen en preparaten waarmee de betrokkenen in aanraking komen kunnen veroorzaken. 1.2. Aantal tot de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer gerichte vragen om onderzoek van arbeidsposten, in geval van ontstaan en wijziging van risico’s. 1.3. Aantal raadplegingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer door de werkgever gevraagd in verband met projecten die de gezondheid van het personeel kunnen beı¨nvloeden. 1.4. Aantal schriftelijke adviezen door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer gegeven in het raam van de maatregelen ter bestrijding van de arbeidshinder. 1.5. Aantal analyses of controlemaatregelen verricht met het oog op het bepalen van het belang van de factoren die de arbeid hinderen. 1.6. Aantal bezoeken aan de werkplaatsen verricht door de preventieadviseurarbeidsgeneesheer. 2. Suggesties op het stuk van arbeidssalubriteit en -hygie¨ne voorgelegd aan het Comite´ met opgave van het gevolg dat eraan werd gegeven naargelang zij uitgaan van: 2.1. de werkgever; 2.2. de vertegenwoordiger van de werknemers; 2.3. de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. 3. Aantal klachten geformuleerd door het personeel en onderzocht door het Comite´ betreffende: 3.1. de salubriteit van de arbeidslokalen; 3.2. de collectieve beschermingsmiddelen; 3.3. de individuele beschermingsmiddelen; 3.4. het in toepassing brengen van maatregelen ter bestrijding van de arbeidshinder; 3.5. de manier waarop het departement van de interne dienst of de afdeling van de externe dienst belast met het medisch toezicht werkt; 3.6. de manier waarop de in toepassing van de arbeidsongevallenwet opgerichte medische, verplegende of farmaceutische dienst werkt. 4.
Bestaan van de asbestinventaris.
VII. Inlichtingen betreffende de verfraaiing van de werkplaatsen 1. Maatregelen genomen met het oog op de verfraaiing der werkplaatsen.
10 04 2007
75
Wet 8.16/7
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
2. Voorstellen betreffende de verfraaiing die aan het Comite´ voorgelegd werden met de vermelding van de gevolgen die eraan gegeven werden. VIII.
Aangewende vormings-, voorlichtings- en propagandamiddelen
IX. Verspreiding van de documenten en inlichtingen voor het personeel [X.] (1) Een opsomming van de voornaamste thema’s van het jaarlijks actieplan voor het dienstjaar dat volgt op het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft en desgevallend de uitvoeringstermijnen wanneer dit dienstjaar wordt overschreden] (3) (1) (2) (3)
Erratum (B.S. 11 juni 1998). K.B. 24 februari 2005, art. 8: bijlage aangevuld (B.S. 14 maart 2005). K.B. 29 januari 2007, art. 3: bijlage III vervangen (B.S. 13 februari 2007), met ingang van 1 januari 2007. N.v.d.r.: deze vervanging is eigenlijk een herstelling, na de vernietiging van deze bijlage door Arrest nr. 158.604 van de Raad van State van 10 mei 2006.
Wet 8.16/8
76
10 04 2007
Kluwer
Interne preventiedienst
[BIJLAGE IV Inhoud van de arbeidsongevallensteekkaart bedoeld in artikel 7, § 1, 2o c) I. Inlichtingen betreffende de steekkaart 1. Jaar. 2. Chronologisch nummer van de steekkaart in het jaar. II. Inlichtingen betreffende de werkgever 1. Naam, voornamen, en volledig adres van de werkgever (postnummer, gemeente, straat en nummer) en inschrijvingsnummer bij de RSZ. 2. Doel van de onderneming. 3. Afdeling, bouwplaats en postnummer. 4. Aantal bedienden en aantal werklieden. 5. Arbeidsdagen gepresteerd door geheel het personeel sedert het begin van het jaar tot het einde van de maand die het ongeval voorafgaat. III. Inlichtingen betreffende het slachtoffer 1. Naam, voornamen en woonplaats van het slachtoffer (postnummer, gemeente, straat en nummer). 2. Nummer op het personeelsregister. 3. Beroepscategorie. 4. Geslacht. 5. Nationaliteit. 6. Geboortedatum. 7. Burgerlijke stand. 8. Ancie¨nniteit in de beroepscategorie. 9. Gewoon beroep in de onderneming. 10. Werkplaats, bouwplaats, afdeling, dienst, departement of afdeling waar het slachtoffer gewoonlijk zijn functie uitoefent. 11. Ancie¨nniteit in de onderneming en in de exploitatiezetel. 12. Ancie¨nniteit in het gewone beroep. IV. Inlichtingen betreffende het ongeval 1. Plaats van het ongeval – postcode 2. Datum, dag, uur. 3. Naam, adres van de getuigen. 4. Omstandig verslag van het ongeval. 5. Tewerkstelling van het slachtoffer op het ogenblik van het ongeval. Aanduiden of het om het gewone beroep gaat. Zoniet, het uitgeoefende beroep aanduiden.
10 04 2007
77
Wet 8.16/9
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
6. Aard van het ongeval. Arbeidsongeval of ongeval op de weg naar en van het werk. 7. Classificatie van het ongeval. 7.1. Vorm van het ongeval. 7.2. Materieel agens. 8. Getroffen preventiemaatregelen om de herhaling van een dergelijk ongeval te vermijden. V. Inlichtingen betreffende de verwondingen 1. Gevolgen van het ongeval. 1.1. Voorziene tijdelijke arbeidsongeschiktheid. 1.2. Voorziene bestendige arbeidsongeschiktheid. 2. Classificatie van de verwondingen. 2.1. Aard. 2.2. Plaats. De steekkaart wordt opgesteld rekening houdend met de aanduidingen die voorkomen op de tabellen A,B,C,D,E,F. De vermeldingen in die tabellen opgenomen moeten voluit op de steekkaart worden overgeschreven. [Tabel A – De afwijkende gebeurtenis De afwijkende gebeurtenis waarvan het letsel het directe gevolg is, vermelden. Van een hele reeks opeenvolgende oorzaken wordt alleen die aangegeven, welke onmiddellijk aan het ongeval vooraf ging die in de tijd het dichtst staat bij het contact en de verwonding. Ingeval verschillende oorzaken zich gelijktijdig hebben voorgedaan, zal enkel die oorzaak behouden blijven, die het meest doorslaggevend of het meest kenschetsend lijkt. Code
Omschrijving
00
Geen informatie
10
Afwijkende gebeurtenis als gevolg van een elektrische storing, explosie, brand – niet gespecificeerd Elektrische storing door een defect in de installatie – met indirect contact als gevolg Elektrische storing – met direct contact als gevolg Explosie
11 12 13
Wet 8.16/10
78
10 04 2007
Kluwer
Interne preventiedienst
Code
Omschrijving
14 19
Brand, vuurzee Overige afwijkende gebeurtenissen, behorend tot groep 10, hierboven niet vermeld
20
Afwijkende gebeurtenis door overlopen, kantelen, lekken, leeglopen, verdampen, vrijkomen – niet gespecificeerd In vaste toestand – overlopen, kantelen In vloeibare toestand – lekken, sijpelen, leeglopen, spatten, sproeien In gasvormige toestand – verdampen, aërosolvorming, gasvorming In poedervorm – rookontwikkeling, stof, deeltjes Overige afwijkende gebeurtenissen, behorend tot groep 20, hierboven niet vermeld
21 22 23 24 29 30 31 32 33 34 35 39 40
41 42 43
44
10 04 2007
Breken, barsten, glijden, vallen, instorten van het betrokken voorwerp – niet gespecificeerd Breken van materiaal, op de voegen of verbindingen Breken, barsten, waarbij scherven/spanen ontstaan (hout, glas, metaal, steen, kunststof, overige) Glijden, vallen, instorten van het betrokken voorwerp – hoger gelegen (op het slachtoffer vallend) Glijden, vallen, instorten van het betrokken voorwerp – lager gelegen (het slachtoffer meeslepend) Glijden, vallen, instorten van het betrokken voorwerp – op gelijke hoogte gelegen Overige afwijkende gebeurtenissen, behorend tot groep 30, hierboven niet vermeld Verlies van controle (geheel of gedeeltelijk) over een machine, vervoer- of transportmiddel, handgereedschap, voorwerp, dier – niet gespecificeerd Verlies van controle (geheel of gedeeltelijk) – over een machine (inclusief onbedoeld starten) en over het met de machine bewerkte materiaal Verlies van controle (geheel of gedeeltelijk) – over een vervoer- of transportmiddel (al dan niet gemotoriseerd) Verlies van controle (geheel of gedeeltelijk) – over een handgereedschap (al dan niet gemotoriseerd) en over het met het gereedschap bewerkte materiaal Verlies van controle (geheel of gedeeltelijk) – over een voorwerp (dat wordt gedragen, verplaatst, gehanteerd enz.) 79
Wet 8.16/10.1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
(voorbehouden bladzijde)
Wet 8.16/10.2
80
10 04 2007
Kluwer 18 19 20 21 29 30 31 39 40 41 42 43 48 49 50 51 52 53 54 55 58 59 60 61 62 63 64 65 68 69 70 71 78 99
Interne preventiedienst Hoofd, diverse plaatsen gewond Hoofd, andere hierboven niet genoemde delen Hals, inclusief ruggengraat en halswervels Hals, inclusief ruggengraat en halswervels Hals, andere hierboven niet genoemde delen Rug, inclusief ruggengraat en rugwervels Rug, inclusief ruggengraat en rugwervels Rug, andere hierboven niet genoemde delen Romp en organen, niet nader gespecificeerd Borstkas, ribben met gewrichten en schouderbladen Borststreek met organen Bekken en buik met organen Romp, diverse plaatsen gewond Romp, andere hierboven niet genoemde delen Bovenste ledematen, niet nader gespecificeerd Schouder en schoudergewrichten Arm, inclusief elleboog Hand Vinger(s) Pols Bovenste ledematen, diverse plaatsen gewond Bovenste ledematen, andere hierboven niet genoemde delen Onderste ledematen, niet nader gespecificeerd Heup en heupgewricht Been, inclusief knie Enkel Voet Teen/tenen Onderste ledematen, diverse plaatsen gewond Onderste ledematen, andere hierboven niet genoemde delen Gehele lichaam en diverse plaatsen, niet nader gespecificeerd Gehele lichaam (systemische gevolgen) Diverse plaatsen van het lichaam gewond Andere hierboven niet genoemde delen van het lichaam verwond] (1)] (3)
(1) K.B. 24 februari 2005, art. 9 en 10: tabellen E en F vervangen (B.S. 14 maart 2005). (2) K.B. 30 september 2005, art. 2: tabel E aangevuld (B.S. 25 oktober 2005). N.v.d.r.: deze aanvulling treedt in werking vanaf 1 januari 2006. (3) K.B. 29 januari 2007, art. 4: bijlage IV vervangen (B.S. 13 februari 2007), met ingang van 1 januari 2007.
10 04 2007
81
Wet 8.16/21
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
N.v.d.r.: deze vervanging is eigenlijk een herstelling, na de vernietiging van deze bijlage door Arrest nr. 158.604 van de Raad van State van 10 mei 2006.
Wet 8.16/22
82
10 04 2007
Kluwer 3.7.3. 3.7.4. 3.7.5. 3.7.6. 3.8. 3.8.1. 3.8.2. 3.8.3. 3.8.4. 3.8.5. 3.8.6. 3.8.7. 3.9.
Inhoudsopgave Bedrijfsgerichte gebruiksinstructies De indienststelling Het PBM-preventiedossier De herhalingsbestelling Opvolging PBM’s zijn een recht Inspraak, informatie, opleiding Doelmatig gebruik van het PBM Ook de werknemer heeft verplichtingen Controle en onderhoud zijn van levensbelang Keuringsplichtige PBM’s De vervanging van PBM’s Sturing
Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro.
2.8/62 2.8/62 2.8/63 2.8/63 2.8/64 2.8/64 2.8/64 2.8/66 2.8/66 2.8/67 2.8/69 2.8/70 2.8/71
AFDELING 9 Huisvesting van de werknemers
X.9/1
I.
Achtergrond
X.9/1
II.
Toepassingsgebied
X.9/1
III. A. B. C. D. E. F. G. H. I. J. K. L. M.
Bepalingen Ligging Materialen Afmetingen Meubilair Verwarming Verlichting Waterleiding Sanitair Keuken, eet- en rustkamer Logement van gezinnen Brandstof Onderhoud en herstellingen Fatsoen
X.9/2 X.9/2 X.9/2 X.9/3 X.9/3 X.9/4 X.9/4 X.9/4 X.9/4 X.9/5 X.9/5 X.9/6 X.9/6 X.9/6
HOOFDSTUK 10 Voorbehouden HOOFDSTUK 11 Lawaai
Pro. 2.11/1
1.
Pro. 2.11/2
Lawaai, lawaaihinder, beroepsdoofheid
10 04 2007
83
Pro. 2 – Inhoud/9
Arbeidsgeneeskundige diensten 1.1. 1.1.1. 1.1.2. 1.1.3. 1.1.4. 1.1.5. 1.2. 1.2.1. 1.2.2. 1.2.3. 1.2.4. 1.3. 1.3.1. 1.3.2. 1.3.3. 1.3.4. 1.4. 1.4.1.
Kluwer
1.4.7.
Het gehoororgaan Anatomie van het gehoororgaan Fysiologie van het gehoororgaan Pathologie van het gehoormechanisme Slechthorendheid – Het audiogram Voorbeelden van audiogrammen Luidheid en spectrale samenstelling Phon – dB(A) Noise Rating Curves Subjectieve luidheid – sone – kritieke banden Luidheidsberekening Tijdsfactoren in verband met het gehoormechanisme Luidheid en signaalduur Adaptatie Vermoeidheid Lawaaibelasting Evaluatie van fluctuerende geluiden Tijdconstanten traag of S(low), snel of F(ast), impuls of I(mpulse) en piek of P(eak) Energetisch lineair gemiddelde waarde of equivalent geluidsdrukniveau Leq Fractiel geluidsdrukniveau LAE Sound Exposure Level (LAX,SEL) Geluidsdosis De grootheid LEX,8h (vroeger LEP,d) volgens de EGRichtlijn en het overeenstemmende K.B. Taktmaximalpegel
2. 2.1. 2.1.1. 2.1.2. 2.1.3. 2.2.
Lawaaibestrijding aan de bron Ontstaansmechanismen, reductiemogelijkheden Indirect veroorzaakt geluid Direct veroorzaakt geluid Omkastingen Inventarisatie van de geluidsbronnen
Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro.
3.
Geluidsvoortplanting binnen
Pro. 2.11/42
4. 4.1. 4.2.
Passieve gehoorbescherming Persoonlijke gehoorbescherming Cabines
Pro. 2.11/44 Pro. 2.11/44 Pro. 2.11/46
5.
Effect van lawaai op de mens – grenswaarden voor de lawaaibelasting
Pro. 2.11/47
1.4.2. 1.4.3. 1.4.4. 1.4.5. 1.4.6.
Pro. 2 – Inhoud/10
84
Pro. 2.11/2 Pro. 2.11/2 Pro. 2.11/5 Pro. 2.11/6 Pro. 2.11/7 Pro. 2.11/10 Pro. 2.11/12 Pro. 2.11/12 Pro. 2.11/16 Pro. 2.11/17 Pro. 2.11/22 Pro. 2.11/22 Pro. 2.11/22 Pro. 2.11/22 Pro. 2.11/23 Pro. 2.11/23 Pro. 2.11/24 Pro. 2.11/25 Pro. Pro. Pro. Pro.
2.11/25 2.11/26 2.11/27 2.11/27
Pro. 2.11/28 Pro. 2.11/29 2.11/29 2.11/29 2.11/30 2.11/31 2.11/38 2.11/41
10 04 2007
Kluwer 5.1. 5.2. 5.2.1.
Inhoudsopgave Pro. 2.11/47 Pro. 2.11/48
5.2.2. 5.2.3. 5.2.4.
Inleiding Geluidsklimaat binnen de omsloten ruimte Verstoring van de spraakverstaanbaarheid – Hinder door galm Verstoring van de slaap Gehoorbeschadiging Hinder in bredere zin
6.
Voetnoten
Pro. 2.11/57
HOOFDSTUK 12 Klimaat
Pro. 2.12/1
1.
Inleiding
Pro. 2.12/1
2. 2.1. 2.2. 2.2.1. 2.2.2. 2.2.3. 2.2.4. 2.3. 2.3.1. 2.3.2. 2.3.3. 2.3.4. 2.3.5. 2.4. 2.5.
Klimaatfactoren Inleiding Basisgrootheden Temperatuur Vochtigheid Luchtsnelheid Straling Afgeleide grootheden De natuurlijke natte temperatuur De referentietemperatuur van de zwarte bol De witte boltemperatuur De WBGT De natte referentietemperatuur van de zwarte bol Kledij Activiteitsniveau
Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro. Pro.
3. 3.1.
Fysiologische veranderingen bij de mens Inleiding
Pro. 2.12/9 Pro. 2.12/9
10 04 2007
85
Pro. Pro. Pro. Pro.
2.11/48 2.11/49 2.11/51 2.11/54
2.12/3 2.12/3 2.12/3 2.12/3 2.12/4 2.12/5 2.12/5 2.12/5 2.12/6 2.12/6 2.12/6 2.12/6 2.12/7 2.12/7 2.12/8
Pro. 2 – Inhoud/11
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
(voorbehouden bladzijde)
Pro. 2 – Inhoud/12
86
10 04 2007
Hoofdstuk 11 Lawaai Deel 1: Prof. Dr. Ir. Gerrit Vermeir Gewoon Hoogleraar K.U.Leuven Laboratorium Akoestiek
Deel 2: (toekomstig) Dr. Geertrui Dumoulin Arbeidsgeneesheer AristA
Woord vooraf Deel 1: algemene karakteristieken van het gehoor, geluid, lawaai, collectieve en individuele bescherming De wetgeving betreffende het lawaai op de arbeidsplaats is sinds 2005 behoorlijk aangescherpt op het vlak van de actiewaarden. Dat was meteen de aanzet voor het uitwerken van een grondige, brede tekst daarover. Het oogmerk is meteen afdoende informatie te bezorgen rond een aantal thema’s uit de lawaaibeheersing. Wij doen dat met het oog op de correcte interpretatie van lawaai- of aanverwante problemen in de context van het werk maar enigszins ook in de context van de leefomgeving. In het eerste deel wordt de gehoorwaarneming behandeld en worden de talrijke beschrijvende grootheden in de context toegelicht. Wanneer de achtergrond eenmaal bekend is, kan men beter begrijpen wat het hoe en waarom is van de diverse grootheden. In het tweede deel komt het ontstaan van lawaai aan de bron aan de orde. Er wordt een grove opdeling gemaakt in directe en indirecte geluidsopwekking en de technieken voor beheersing en inventarisatie komen kort aan bod. Het derde deel handelt over de effecten van de lawaaivoortplanting binnen en over de mogelijkheid om daar met geluidsabsorberende voorzieningen op in te werken. Het vierde tekstdeel behandelt passieve beschermingsvoorzieningen: gehoorbescherming, cabines. Het laatste deel is gewijd aan de beoordeling van het effect op een persoon die zich binnen een gebouw bevindt. De tekst gaat daar over wat meer dan alleen de arbeidsplaats omdat lawaaierige activiteiten soms ook problemen met omwonenden kunnen opleveren. De omstandige behandeling van verkeers- en omgevingslawaai maakt echter geen onderwerp uit van deze tekst. G. Vermeir N.v.d.r.: het tweede deel van G. Dumoulin (verschijnt najaar 2007) zal de arbeidsgeneeskundige praktijk behandelen.
10 04 2007
87
Pro. 2.11/1
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
1. LAWAAI, LAWAAIHINDER, BEROEPSDOOFHEID 1.1. Het gehoororgaan 1.1.1. Anatomie van het gehoororgaan Het gehoororgaan is geschetst in de volgende figuur en wordt beschreven in drie delen: het uitwendige gehoororgaan, het middenoor en het binnenoor. Het uitwendige gehoororgaan bestaat uit de gehoorgang en het trommelvlies. Het middenoor omvat hamer, aambeeld en stijgbeugel. Het binnenoor bestaat uit de cochlea. Overzicht van de onderdelen van het oor
Oorschelp
Ovale venster Half cirkelvormige kanalen Hamer Cochleaire en vestibulaire tak van de gehoorzenuw Aambeeld Slakkenhuis Trommelvlies
Middenoor Gehoorgang Ronde venster Buis van Eustachius
Stijgbeugel
De gehoorbeentjes in het middenoor hebben de taak om de relatief grote bewegingen van het trommelvlies om te zetten in kleine, krachtige bewegingen van het ovale venster. Die bewegingen zijn beter aangepast aan de vloeistof waarmee het slakkenhuis gevuld is. Verder zijn in het middenoor twee minuscule spiertjes aanwezig: de musculus stapedius en de musculus tensor tympani (zie figuur).
Pro. 2.11/2
88
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
De gehoorbeentjes
1. hamer (malleus) 2. aambeeld (incus) 3. stijgbeugel (stapes) 4. ligamentum mallei laterale 5. membraan van Schrapnell 6. trommelvlies 7/8. ligamenten 9. koepelholte (recessus epitympanicus) 10. kanaal van de nervus facialis 11. trommelholte (cavum tympani)
Bij een hoge geluidintensiteit trekt de musculus tensor tympani het trommelvlies in de richting van de trommelholte. De musculus stapedius zorgt dan voor een kanteling van de stapes of stijgbeugel. Het resultaat daarvan is een geluiddemping van 10 tot 20 dB. Die treedt aan beide oren gelijktijdig op, ook als men slechts een van beide oren exciteert. Die reflex wordt de stapediusreflex genoemd; die treedt op vanaf 85 dB HL (Hearing Level) en voor frequenties van 250 tot 4 000 Hz. Er is een latentietijd van 45 tot 75 ms. De reflex ontstaat sneller dan hij verdwijnt. Een gedeeltelijke afname (decay van de reflex) wordt gevonden voor tonen van 2 000 en 4 000 Hz. De trommelholte van het binnenoor staat in verbinding met de mondholte door de buis van Eustachius. Het binnenoor of de cochlea omvat een in het rotsbeen uitgespaarde slakkenhuisvormige holte met 2,5 windingen. De ontwikkelde lengte bedraagt 10 04 2007
89
Pro. 2.11/3
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
ongeveer 3 cm. Het is over bijna de volledige lengte in twee halfcirkelvormige kanalen verdeeld door het cochleaire tussenschot. De twee kanalen staan met elkaar in verbinding door het helicotrema (zie figuur hieronder). Schematische voorstelling van de cochlea
Dat is een gaatje in het tussenschot dat zich bevindt aan het einde van het slakkenhuis. Aan het begin van het slakkenhuis zijn er twee vliesvormige vensters: het ovale venster dat aangedreven wordt door de voetplaat van de stijgbeugel en dat in verbinding staat met de scala vestibuli (opgaande weg) en het ronde venster dat in verbinding staat met de scala tympani (neergaande weg). Tussen beide is er de scala media of ductus cochlearis. Het orgaan van Corti bevindt zich in de ductus cochlearis. Het basilaire membraan is een onderdeel van het cochleaire tussenschot (figuur I.4). Op het basilaire membraan zijn de haarcellen ingeplant in vier rijen. Ze worden afgedekt door het tectoriële membraan. In de binnenbocht liggen 3 000 binnenste haarcellen. De buitenste haarcellen liggen in drie rijen. De binnenste haarcellen staan ieder in verbinding met afzonderlijke elementen van de gehoorzenuw. De buitenste haarcellen – er zijn er 10 000 – vormen groepen die samen aangesloten zijn op slechts één element uit de gehoorzenuw. De gehoorzenuw of het retrocochleaire gedeelte van de geluidswaarneming bevindt zich onmiddellijk achter het orgaan. Zoals voor het gezichtsorgaan gebeurt daar een kruising van linker en rechter zenuwbaan. De gehoorprikkels komen tot bewustzijn in de auditieve cortex. Die is gelegen in de buurt van de slapen.
Pro. 2.11/4
90
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Dwarsdoorsnede door een kanaal van de cochlea
1. 2. 3. 4. 5. 6.
binnenste haarcel drie rijen buitenste haarcellen membrana tectoria stereocilia gehoorzenuw basiliaire membraan
1.1.2. Fysiologie van het gehoororgaan De gevoeligheid van het gehoor is fantastisch. Indien het nog 20 dB beter geweest was, dan zouden wij in staat zijn om de drukfluctuaties te horen die de Brownse beweging van de luchtmoleculen veroorzaakt. Voor een juist hoorbare toon van 1 kHz beweegt het trommelvlies met 10-6 mm! Dat zijn afstanden kleiner dan de golflengte van het zichtbare licht: 0,5 µm. Daardoor zijn experimenten bijzonder moeilijk. Ofwel maakt men gebruik van zeer hoge niveaus, ofwel gebruikt men het Mössbauereffect. Het gaat om proeven op dieren. Het fysiologische principe steunt op de voortplanting van lopende golven op het basilaire membraan (zie figuur). Bij lage frequenties situeert het maximum van de beweging zich verder in de cochlea. Bij hoge frequenties treedt het maximum op vlakbij het ovale venster. Die bewegingen worden afgetast door de haarcellen. Die ontwikkelen door de beweging een elektrische spanning die aan de gehoorzenuw doorgeseind wordt. Tot ongeveer 4 000 Hz blijkt er echter ook synchronisatie te gebeuren tussen de impulsen in de zenuw en de
10 04 2007
91
Pro. 2.11/5
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
geluidsgolven in de lucht. Dat schept verwarring over het mechanisme van de toonhoogteherkenning! De plaats met maximale resposie op het basilair membraan is een functie van de frequentie
3000 4000 500 120
2000
700
5000
300 1000
7000
1500
10 000 1
1.1.3. Pathologie van het gehoormechanisme Bij de gehoorafwijkingen onderscheidt men geleidingsslechthorendheid en perceptieslechthorendheid. Geleidingsslechthorendheid betreft alle defecten die de mechanische geleiding van trillingen naar het ovale venster bemoeilijken. Zo b.v.: verstopping van de gehoorgang, verstijving van het trommelvlies, vergroeiing van de gehoorbeentjes, vastgroeien van de gehoorbeentjes aan de wand van het slakkenhuis, enz. Otosclerose is een algemeen voorkomende afwijking waarbij de beengroei de beweging van de gehoorbeentjes verhindert, in het bijzonder de stijgbeugel. De operatie waardoor de stijgbeugel verwijderd wordt (stapedectomie) en vervangen door een prothese, biedt goede kans op volledig herstel van het gehoor.
Pro. 2.11/6
92
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Perceptieslechthorendheid betreft alle fouten in de cochlea, zoals: slijtage van haarcellen, tinnitus of oorsuizingen, aantasting van de zenuwbanen. Voor tinnitus is er momenteel geen genezing. Toestelletjes die eruitzien als een hoorapparaat worden soms gebruikt om maskeerruis te leveren en zo de afwijking draaglijker te maken. Sommige geneesmiddelen kunnen ook oorzaak zijn van tinnitus. Cochleaire implantaten maken gebruik van elektrostimulatie van de cochlea op het ronde venster of in de cochlea zelf. Het elektronische signaal is afkomstig van een spraakprocessor en wordt geïnduceerd door een zendspoel buiten het lichaam, op een ingeplante ontvangspoel. Dat is een hulpmiddel voor ernstig of geheel dove mensen, maar is slechts te beschouwen als het opwekken van een geluidsgewaarwording die nog ver staat van het normale horen. 1.1.4. Slechthorendheid – Het audiogram Het gehoorverlies uitgezet in een audiogram dB – 20 fysiologische hoordrempel
gehoorverlies
0 20
gehoorverlies
40 60 pathologische hoordrempel 80 100 125
250
500
1000 2000 4000 8000 Hz
Een audiogram is een grafische voorstelling van het gehoorverlies ten opzichte van de referentie. Het wordt bepaald met een audiometer. In dat verband spreekt men van de Békésy-audiometrie (1). Dat is een vorm van automatische toonaudiometrie (zie volgende figuur).
10 04 2007
93
Pro. 2.11/7
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Automatisch audiogram
In de Békésy-audiometrie wordt gebruikgemaakt van een apparaat dat automatisch zeven testtonen laat horen (500, 1 000, 2 000, 3 000, 4 000, 6 000 en 8 000 Hz) en wel voor beide oren afzonderlijk. De proefpersoon drukt op een knop als hij de toon hoort, hij laat de knop los als hij niets meer hoort. Terwijl hij drukt, daalt de intensiteit; wanneer hij loslaat, stijgt de intensiteit. Dat levert zaagtandvormige curven op. Voor de referentie moet het toestel geijkt worden met een zogenaamd kunstoor. Audiogrammen volgens de automatische methode kunnen worden opgenomen met pulserend geluid of met continu geluid. Het pulserende geluid is dan typisch 260 ms aan en 260 ms uit. Het audiogram is een objectieve maat voor slechthorendheid of doofheid. Het is gebleken dat het gemiddelde van de waarden van het gehoorverlies bij 500, 1 000 en 2 000 Hz het best correleert met tekortkomingen in het spraakverstaan. Die maat is het «gemiddelde gehoorverlies». Wanneer dat 25 dB bedraagt, dan is de grens voor slechthorendheid bereikt. Vanaf 35 tot 40 dB beveelt men het gebruik van een hoorapparaat aan. Bij 90 dB is de grens voor doofheid bereikt.
Pro. 2.11/8
94
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Spraakaudiometrische curve van een normaal oor
1. verstaanbaarheid 2. intensiteit in dB Er bestaat ook spraakaudiometrie. Daarbij doet men testen van spraakverstaanbaarheid van eenlettergrepige woorden, de zogenaamde PB-lijsten (phonetically balanced). Verder wordt ook gebruikgemaakt van spondeeën, zinnen of nonsenswoorden. De vorige figuur illustreert de werkwijze. Bij een sterkte van 25 dB worden monosyllaben normaal voor 50 % juist nagezegd. Men kiest dat als nulpunt. Het gehoorverlies wordt zoals in de toonaudiometrie bepaald door een drempelverschuiving. Stelt men echter vast dat vanaf een zekere intensiteit de spraakverstaanbaarheid niet verder toeneemt met een verdere toename van de sterkte en daarom dus nooit 100 % bereikt, dan is er sprake van retrocochleair gehoorverlies. Toonaudiometrie leert veel over de aard van de slechthorendheid. Audiometrisch wordt vaak ook een beengeleidingsaudiogram als aanvullende diagnose gebruikt. In de plaats van een koptelefoon wordt een trilplaat direct op het hoofd aangebracht. De trilling plant zich voort door het hoofd en bereikt zo de cochlea.
10 04 2007
95
Pro. 2.11/9
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
1.1.5. Voorbeelden van audiogrammen Voorbeeld 1 (zie verder) toont een audiogram waarin de beengeleidingscurve normaal is en de luchtgeleidingscurve wijst op een belangrijk verlies. De conclusie die de audioloog eruit trekt is dat de cochlea normaal functioneert en dat het probleem zich situeert in de gehoorgang of in het middenoor. Met een dergelijk audiogram zou de patiënt b.v. aan otitis (oorontsteking) kunnen lijden. Het tweede voorbeeld toont een uitsluitend laagfrequent verlies. Dat wijst op een slecht functioneren van de gehoorbeentjes. Dat kan een gevolg zijn van otosclerose. Het derde voorbeeld toont een «dip» in het audiogram. Het is het beginstadium van perceptieslechthorendheid en dat is meestal een gevolg van blootstelling aan lawaai. Voorbeeld 4 toont een perceptieverlies met recruitment of regressie. Dat is een verhoogde gevoeligheid voor intensiteitsvariaties. Het is een typisch cochleaire aandoening. Voorbeeld 5 toont een audiogram dat wijst op presbyacusis (ouderdomsgehoorverlies). Dat is een cochleaire aandoening. Voorbeeld 6 vergelijkt het audiogram verkregen met pulserende tonen met het audiogram verkregen met continue tonen. De gevoeligheid voor pulserende tonen blijkt hoger dan voor continue tonen. Men noemt dat pathologische adaptatie. Dat is een soort vermoeiing. Men spreekt van toondecay: een toon die men aan het begin hoort, verdwijnt. Wanneer het onderlinge verschil tussen beide audiogrammen groter gemeten wordt dan 20 dB, dan wordt aangenomen dat de aandoening mede van retrocochleaire aard is. In de audiometrie zijn er tal van testen om de diagnose te stellen voor de lokalisatie van gehoorstoornissen. Men kan echter ook geveinsde doofheid ontdekken. Het audiogram verloopt abnormaal vlak en het continue audiogram ligt boven het pulserende audiogram (voorbeeld 7). Dat komt doordat de simulant probeert te reageren op constante luidheid. Die van een continue toon wordt dan hoger geschat.
Pro. 2.11/10
96
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Voorbeelden van audiogrammen
1. pulserend 2. continu
10 04 2007
97
Pro. 2.11/11
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
1.2. Luidheid en spectrale samenstelling 1.2.1. Phon – dB(A) Hoewel een hoger geluidsdrukniveau meestal ook luider klinkt, is dat niet altijd het geval. Al vele jaren geleden bepaalden Fletcher en Munson (1933) curven van gelijke luidheid voor zuivere tonen. De International Standardisation Organisation beveelt het gebruik aan van de reeks curven van gelijke luidheid. Die zijn voorgesteld in de volgende figuur. Zij zijn van toepassing wanneer de bron recht voor de toehoorder staat en het golffront kan worden verondersteld vlak te zijn. De toehoorder luistert met beide oren. De geluidsdruk wordt gemeten op de plaats waar de toehoorder zich bevindt, echter zonder diens aanwezigheid. De curven gelden voor otologisch normale personen in de leeftijdscategorie van 18 tot 25 jaar. Boven 1 000 Hz zijn de curven vrijwel equidistant, beneden 1 000 Hz is dat niet het geval. De curven tonen aan dat het gehoormechanisme relatief ongevoelig is voor lage tonen van lage intensiteit. De maximale gevoeligheid situeert zich rond 4 kHz. Dat is de resonantiefrequentie van het uitwendige gehoorkanaal. Een tweede gevoeligheidspiek situeert zich bij 13 kHz. Dat is de frequentie van de tweede resonantie. Contouren van gelijke luidheid voor zuivere tonen. De onderste lijn stelt het normale minimumniveau voor dat met een gehoorgevoel overeenstemt (normal binaural minimum audible field, MAF). Het MAF bedraagt 4,2 dB bij 1 000 Hz en dus niet 0 dB!
Pro. 2.11/12
98
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Aan een zuivere toon kent men een phonwaarde toe. Dat is de sterkte in dB van een 1 000 Hz-toon die even luid klinkt als de aangeboden toon. Praktisch is het gebruik van de dB(A) ingeburgerd. Daarbij wordt de geluidsmeting uitgevoerd met een sonometer die voorzien is van een zogenaamd A-filter. Het A-filter is een elektronisch filter toegevoegd aan de sonometer die een weging uitvoert die de contour van de 40-phoncurve benadert. Vanwege het niet equidistant zijn van de lijnen van gelijke luidheid is dat uiteraard niet de ideale manier om de relatie aan te duiden tussen de fysische eigenschappen van een geluid en de subjectief ervaren hinder. Verder wordt trouwens opgegeven welke mogelijkheden er zijn om dat beter te doen. Een tussenoplossing is een tijdlang geweest om de sonometer niet alleen van A-wegingscurven te voorzien, maar ook van B-, C-, D- en E-wegingscurven (onderstaande figuur). De frequentieresponsie van de verschillende wegingsfilters
Het B-filter benadert de lijn van 70 phon, het C-filter de lijn van 100 phon. De D-curve benadert een contour van perceived noisiness. Die houdt verband met de bepaling van de hinder veroorzaakt door één enkele vliegtuigbeweging (2). Er is ook een E- of Ear-weging volgens Stevens en een SI-weging (Speech Interference). De laatstgenoemde legt de nadruk op de overwegende frequentiecomponenten in de spraak. Praktisch is het A-filter een aanvaardbare, zij het niet ideale wijze gebleken om in geluidsmetingen te verwerken dat bij een gelijk geluidsdrukniveau hoge fre-
10 04 2007
99
Pro. 2.11/13
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
quenties luider ervaren worden dan lage frequenties. Het belang van het A-filter is ook versterkt doordat men vastgesteld heeft dat een hoogfrequente lawaaibelasting ook grotere schade toebrengt aan het gehoormechanisme. Praktisch vindt men op vele sonometers nog slechts die wegingscurve terug. Ook de C-curve ziet men veel verschijnen: het C-filter verzwakt alleen aan de uiteinden. Dat is meettechnisch interessant in vergelijking met lineair meten omdat het laagfrequente variaties uitfiltert en zo stabielere uitlezingen oplevert. Bovendien vindt de meting plaats wanneer een «lineaire» benadering wenselijk is: impulsgeluid van vuurwapens, impactgeluid enz. Verder is ook de vergelijking van de instelling op A of op C interessant. Levert C een hoger getal op dan A, dan is er veel laagfrequent geluid, levert C een lager getal op dan A, dan overwegen de hoogfrequente componenten. Is het verschil tussen beide klein, dan speelt het gebied rond 1 000 Hz een dominerende rol. Omrekening naar de globale waarden dB(A/B/C/D) Hieronder geven we de correctiewaarden die bij de omzetting van een gegeven dB(Lineair)-spectrum naar een dB(A, B, C, D)-waarde moeten worden gebruikt. Het globale dB(A, B, C, D)-cijfer wordt dan verkregen door de logaritmische optelling van de gecorrigeerde spectrale waarden.
Pro. 2.11/14
100
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Frequentie [Hz]
A-correctie
B-correctie
C-correctie
D-correctie
10 12,5 16 20 25 31,5 40 50 63 80 100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1 000 1 250 1 600 2 000 2 500 3 150 4 000 5 000 6 300 8 000 10 000 12 500 16 000 20 000
-70,4 -63,4 -56,7 -50,5 -44,7 -39,4 -34,6 -30,2 -26,2 -22,5 -19,1 -16,1 -13,3 -10,9 - 8,6 - 6,6 - 4,8 - 3,2 - 1,9 - 0,8 0 0,6 1,0 1,2 1,3 1,2 1,0 0,5 - 0,1 - 1,1 - 2,5 - 4,3 - 6,6 - 9,3
-38,2 -33,2 -28,5 -24,2 -20,4 -17,1 -14,2 -11,6 - 9,3 - 7,4 - 5,6 - 4,2 - 3,0 - 2,0 - 1,3 - 0,8 - 0,5 - 0,3 - 0,1 0 0 0 0 - 0,1 - 0,2 - 0,4 - 0,7 - 1,2 - 1,9 - 2,9 - 4,3 - 6,1 - 8,5 -11,2
-14,3 -11,2 - 8,5 - 6,2 - 4,4 - 3,0 - 2,0 - 1,3 - 0,8 - 0,5 - 0,3 - 0,2 - 0,1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 - 0,1 - 0,2 - 0,3 - 0,5 - 0,8 - 1,3 - 2,0 - 3,0 - 4,4 - 6,2 - 8,5 - 11,2
-14 -12 -11 -9 -7 -6 -5 -3 -2 -1 0 0 0 0 0 2 6 8 10 11 11 10 9 6 3 0 -
10 04 2007
101
Pro. 2.11/15
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
1.2.2. Noise Rating Curves Dat de frequentieafhankelijkheid van de oorgevoeligheid mee bepaald is door de intensiteit van het geluid, is verwerkt in de Noise Rating Curves (3) of de geluidsramingscurven (onderstaande figuur). De procedure is bruikbaar voor een continu geluid met een breed spectrum. Geluidsramingscurven
Pro. 2.11/16
102
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
De interpretatie steunt op een schare van NR-geluidsramingscurven. Voor elke octaafwaarde zoekt men de NR-curve die door het meetpunt gaat. De globale geluidsramingsindex NR is de hoogste van die octaafwaarden. De bepaling kan ook rekenkundig gebeuren. Men gebruikt dan de volgende formulering voor het geluidsdrukniveau dat overeenkomt met een bepaalde NR-waarde en met een bepaalde frequentieband (4): Lp⫽a⫹b NR; Lp⫺a . NR⫽ b
[I.1]
De waarden voor a en b zijn gegeven in dB volgens onderstaande tabel. Middenfrequentie van de octaafband
a
b
31,5 63 125 250 500 1 000 2 000 4 000 8 000
55,4 35,5 22,0 12,0 4,8 0,0 -3,5 -6,1 -8,0
0,681 0,790 0,870 0,930 0,974 1,000 1,015 1,025 1,030
Die procedure is erg gebruikelijk voor de beoordeling van lawaai van verluchtingsinstallaties. Die heeft overwegend laagfrequente componenten en een uiteraard vrij laag niveau. Het onderscheid tussen een dB(A)-wegingscurve en de NR-curven wordt dan erg belangrijk. 1.2.3. Subjectieve luidheid – sone – kritieke banden Subjectief lijkt de luidheidstoename van 40 naar 50 phon veel geringer dan de toename van 90 naar 100 phon. De subjectieve luidheid wordt dus slecht weergegeven door een dB-schaal. De sone geeft dat beter weer. De soneschaal heeft de volgende relatie met de dB-phon-schaal: S⫽2
10 04 2007
P⫺40 10
.
103
[I.2]
Pro. 2.11/17
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
P is het luidheidsniveau (loudness level) in phon [dB], S is de luidheid (loudness) in sone. De toename van 10 dB levert dus een verdubbeling op. Een toename van 40 naar 50 phon betekent een toename met 1 sone, van 90 naar 100 phon is dat echter een toename met 32 eenheden op de soneschaal. Wanneer twee tonen elkaar niet beïnvloeden, dan zijn sones optelbaar. Veronderstellen we b.v. toon 1 met een frequentie van 50 Hz en met een luidheidsniveau van 40 phon en toon 2 met een frequentie van 1 000 Hz en een luidheidsniveau van 40 phon. Beide hebben dan afzonderlijk een luidheid van 1 sone en samen is de luidheid 2 sone. Twee zuivere tonen van gelijke luidheid waarvan de frequenties f en g slechts weinig van elkaar verschillen, geven aanleiding tot een toon tussen beide in, die in amplitudo oscilleert met een frequentie 1/2(f-g). Voor het oor is er dan geen sprake van twee tonen, maar van één toon die de luidheid bepaalt. De luidheid stemt overeen met de energetische som van beide signalen. Veronderstellen we b.v. 2 tonen: toon I: 1 000 Hz, 50 phon en toon II: 1 005 Hz, 50 phon. Beide hebben een sonewaarde 2. Het geluidsdrukniveau van beide samen bedraagt 53 phon. De overeenstemmende luidheid is: S⫽2
53(phon)⫺40 10 ⫽2.46
sone .
De grens tussen beide werkwijzen wordt bepaald door de kritieke bandbreedte. De kritieke bandbreedte is dan ook de bandbreedte waarvoor het oor een fasegetrouwe optelling uitvoert. Voor ruissignalen is het ook de bandbreedte waarover het oor de geluidsenergie integreert. Dat is merkbaar bij experimenten waarbij men de maskering van een zuivere toon door ruis bepaalt. De maskering wordt bepaald door de band rond de zuivere toon. De aanwezigheid van ruissignalen buiten die band heeft geen invloed op de maskering. Fletcher (1940) stelde dat vast: vermindert men de bandbreedte van een breedbandig ruissignaal, dan neemt het maskeereffect aan het begin niet af en bij de kritische bandbreedte geldt dat een ruisband met die breedte een zuivere toon met hetzelfde vermogen juist maskeert. De kritische bandbreedte bedraagt ongeveer 100 Hz beneden 500 Hz. Voor hoge tonen bedraagt zij 12 tot 19 % (twee tot drie muzikale halve tonen) of ongeveer een terts. De globale luidheid wordt bepaald door de optelling van de luidheden die overeenstemmen met energetische sommatie binnen de kritieke banden. Zo zal een ruissignaal met constante vermogensdichtheid (een zogenaamde witte ruis) een luidheid hebben die afhangt van de bandbreedte. Bij een grotere bandbreedte worden meer banden aangesproken en worden de luidheden gewoon opgeteld. De gehoordrempel in aanwezigheid van ruis is eveneens een mooie illustratie. Bij maskering door witte ruis stelt men vast dat de gehoordrempel vanaf ongeveer 500 Hz begint op te lopen met 3 dB/octaaf. De integratie van het witteruissignaal bin Pro. 2.11/18
104
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
nen de kritieke bandbreedte bepaalt de maskering en dat vermogen neemt daarom toe met 3 dB/octaaf.Dat betekent echter niet dat de cochlea functioneert als een parallelle filterbank. Er is een continue werking: rond elke middenfrequentie van een hoorbare toon is een kritieke band aan te wijzen. Maskeercurven voor een smalbandige ruis met een middenfrequentie van 1 200 Hz en een als parameter aangegeven niveau
10 04 2007
105
Pro. 2.11/19
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
De plaatstheorie (Békésy) biedt een interessante verklaring. Zij kent de herkenning van de toonhoogte toe aan de plaats waar de maximale excitatie van het cochleaire tussenschot optreedt. Voor hoge frequenties is dat in de buurt van het ovale venster. Het gehoormechanisme functioneert volgens die theorie als een mechanische spectrumanalysator met beperkte resolutie. Naburige zones worden mee geëxciteerd en dragen dan ook bij tot de luidheid die men ervaart. Het fenomeen is ook van belang voor het verloop van de gehoordrempel in aanwezigheid van een maskeertoon van een gegeven toonhoogte en een gegeven sterkte. Dat levert een zogenaamde maskeercurve op (vorige figuur). Die zijn uitgesproken asymmetrisch. De plaatstheorie verklaart dat door de niet-symmetrische excitatie van het basilaire membraan. De onderstaande figuur geeft in dat verband een principeschets weer voor verschillende excitaties met tonen A en B. In geval 1 is er geen overlapping, de tonen liggen voldoende ver uit elkaar; in geval 2 is er meer overlapping en de lagere toon maskeert de hogere toon gedeeltelijk; in geval 3 maskeert de intense lage toon B de toon A volledig en in geval 4 maskeert de intense hoge toon de lage toon slechts gedeeltelijk. Bij perceptieslechthorendheid blijken de maskeerhellingen hoogfrequent (d.i. voor tonen met een frequentie hoger dan die van de testtoon) veel lager. Principeschets voor de plaatstheorie wat betreft de onderlinge maskering van 2 tonen A en B
Pro. 2.11/20
106
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Het belangrijkste gevolg voor de lawaaibestrijding is het verband tussen het fysisch meetbare spectrum en de luidheid die de waarnemer eraan toekent. De excitatie van een band brengt een maskeerspectrum teweeg in de naburige banden en brengt dus ook een luidheidsbijdrage in de naburige banden teweeg. De complexiteit van die fenomenen maakt duidelijk dat de bepaling van de luidheid op basis van het dB(A)niveau een veel te sterke vereenvoudiging inhoudt. Zo stelt men bijvoorbeeld duidelijk vast dat de luidheid beneden 40 dB(A) veel sneller varieert dan in overeenstemming met het eerder gegeven verband phon/sone (volgende figuur). Tevens blijkt dat geluiden met een subjectief gelijke luidheid tot 15 dB(A) van elkaar kunnen verschillen. Verwacht verband dB(A)-luidheid in sone
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 50
50
20
20
10
10
5
5
1
2 1
100 100
2
1
1
0.5
0.5 2
0.2
0.2
0.1
0.1
0.05
0.05
0.02
0.02
0.01
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
0.01 100
2 1. luidheid in sone 2. geluidsniveau in dB(A)
10 04 2007
107
Pro. 2.11/21
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
1.2.4. Luidheidsberekening In de praktijk wordt de dB(A) veelal als de kenmerkende grootheid beschouwd. Dat heeft te maken met de eenvoud van het meetprincipe en de rekenmogelijkheden. Het benadrukken van de hoge frequenties is tevens in overeenstemming met het grotere risico op gehoorbeschadiging bij blootstelling aan die frequenties. Een meer verfijnde aanpak die rekening houdt met de voorgaande beschouwingen betreffende luidheid, kritieke banden en maskering, is terug te vinden in de ISO-norm 532. Die omvat twee methoden: de methode A, ook methode volgens Stevens genaamd, en de methode B, de methode volgens Zwicker, die ook als DIN-norm 45631 uitgebracht werd. Daarbij wordt geprobeerd een preciezer verband te leggen tussen de spectrale samenstelling van het geluid en de ervaren luidheid in sone (5). 1.3. Tijdsfactoren in verband met het gehoormechanisme 1.3.1. Luidheid en signaalduur Het gehoormechanisme reageert op tijdsfluctuaties met een zekere traagheid. Men stelt vast dat de luidheid van een ruissignaal stijgt met de duur ervan, tot een grens van ongeveer 100 ms voor zuivere tonen en 200 ms voor een ruissignaal. Het luidheidsniveau stijgt met 10 dB bij een vertienvoudiging van de duur van het signaal. 1.3.2. Adaptatie Indien aan een oor langdurig een toon wordt aangeboden, zal na enige tijd een vermindering van de luidheidsappreciatie optreden. Dat verschijnsel dat men adaptatie noemt, kan op de volgende manier worden gemeten. Men biedt aan een oor een continue toon aan met vaste frequentie en constante geluidssterkte. Aan het andere oor biedt men kortdurende testtonen van dezelfde frequentie aan. Men vraagt de proefpersoon de luidheid van de kortdurende testtonen zodanig in te stellen dat de luidheid gelijk is aan de luidheid in het andere oor. Op die wijze wordt vastgesteld dat de luidheidsappreciatie als functie van de expositieduur afneemt. De volgende figuur geeft de mate aan van de luidheidsvermindering voor een toon van 80 dB en 40 dB als functie van de expositieduur. Adaptatie is een algemeen verschijnsel dat bij alle zintuigen optreedt.
Pro. 2.11/22
108
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Verzwakking van de luidheidsindruk door adaptatie. Als parameter de sterkte van de aangehouden toon in dB boven de gehoordrempel
1. relatieve sterkte 2. expositieduur 1.3.3. Vermoeidheid Indien het gehoor gedurende langere tijd (> adaptatieperiode) blootgesteld wordt aan een hoger niveau, dan treedt er een tijdelijke drempelverhoging op: TTS = Temporary Treshold Shift. Dat fenomeen is van groot belang voor de audiometrie. Zo moet bij de beoordeling van mogelijk nadelige effecten van luide moderne muziek worden nagegaan of het gehoorverlies dat men meet, niet veeleer moet worden toegewezen aan TTS. Men vermoedt wel dat de omvang van de TTS kan worden in verband gebracht met het individueel te verwachten gehoorverlies. De muziekblootstelling blijkt hoe dan ook minder schadelijk dan impulsvormig mechanisch lawaai. De scherpere pieken bij mechanisch lawaai zouden daarvan de oorzaak zijn. 1.3.4. Lawaaibelasting Langdurige blootstelling aan «lawaai» verhoogt de kans op gehoorbeschadiging. Bij constante blootstelling aan 80 dB(A) gedurende de arbeidsperiode blijkt 10 % van de blootgestelden na 10 expositiejaren bij 4 000 Hz een verlies te hebben van meer dan 25 of zelfs 40 dB. ISO 1999 (6) laat toe om op een afgesproken statistisch verantwoorde manier te bepalen wat het effect is van ouderdom en lawaai op de gehoorkwaliteit. Zo kan men bijvoorbeeld bepalen wat statistisch de kans is op een «gestoord gehoor». Wij gaan ervan uit dat daarvan sprake is bij een gemiddeld verlies van 25 dB bij de frequenties van 1, 2 en 4 kHz. 10 04 2007
109
Pro. 2.11/23
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
De volgende tabel toont ter illustratie de resultaten van dergelijke voorspellingen. (7) Leeftijd [jaar] 20 30 30 30 30 50 50 50 50 80 80 80 80
Equivalent blootstellingsniveau over de 8 u werkdag (zie verder LEP,d in dB(A))
Blootstellingsjaren
80 85 90 80 85 90 80 85 90
10 10 10 20 20 20 30 30 30
Kans op gestoord gehoor [%] (< 2) (< 2) (< 2) (< 2) (< 2) 9 9 12 20 71 71 73 78
Het is dus vooral op middelbare leeftijd dat men de prijs betaalt voor langdurige lawaaiblootstelling. Bovendien moet men wel beseffen dat het gaat om een gehoorverlies waarbij het gebruik van een hoorapparaat aangewezen is. In dat verband hanteert men het zogenaamde equal energy-principe: gelijke hoeveelheden A-gewogen geluidsenergie zouden evenveel kans op beschadiging van het gehoor meebrengen. Bij zeer grote maar zeer kortstondige geluidsemissies boet dat principe zeker aan geldigheid in. Dat heeft te maken met de vermelde stapediusreflex. De gebruikelijke grootheden LAeq en de lawaaidosis worden hierna behandeld. 1.4. Evaluatie van fluctuerende geluiden Vele problemen in de lawaaibestrijding hebben betrekking op geluiden met al dan niet sterke fluctuaties van het geluidsdrukniveau. Typische voorbeelden zijn: verkeerslawaai, vliegtuiglawaai, lawaai van werktuigen en machines, discolawaai enz. De evaluatie van dergelijke fluctuerende geluidsniveaus moet zodanig gebeuren dat zij een waarde oplevert die representatief is voor de ondervonden hinder of voor de blootstelling van het gehoor. We geven hierna een opsomming van gebruikelijke manieren om fluctuerende niveaus te evalueren. Daarbij wordt iedere keer verwezen naar het toepassingsgebied. Pro. 2.11/24
110
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
1.4.1. Tijdconstanten traag of S(low), snel of F(ast), impuls of I(mpulse) en piek of P(eak) De detectieschakelingen van sonometers moeten aan duidelijke eisen voldoen. De uitlezing van het apparaat stemt altijd overeen met het resultaat van een exponentiële middeling met in te stellen tijdconstante . Eigenlijk komt dat neer op het beïnvloeden van responsie van de «naald» bij een analoog meettoestel. Hoe trager de responsie of hoe groter de tijdconstante, des te meer houdt men bij het lopende gemiddelde rekening met het «verleden». Bij een snelle responsie zal de meter meer de actuele waarde aangeven. De tijdconstante bedraagt respectievelijk 1 s voor de stand S en 0,125 s voor de stand F. Voor snel variërende niveaus met een redelijk stabiel gemiddelde (b.v. discolawaai) laat de stand S een betrouwbare aflezing toe. Die stand wordt in de Belgische wetgeving voorgeschreven voor de beoordeling van de lawaaiblootstelling in dancings (8). De stand F is geschikt als benadering van de responsie van het gehoormechanisme ( ⬇ 30 tot 50 ms). Die stand wordt bijvoorbeeld voorgeschreven voor de beoordeling van lawaaistoring in gebouwen door kortstondig werkende bronnen zoals sanitaire uitrusting, liften, enz. (9) De stand I(mpuls) stemt overeen met = 35 ms. De registratie gebeurt echter met een peakdetectieschakeling die een afvaltijd heeft gelijk aan 1,5 s. Dat maakt het mogelijk om de peakwaarden correct af te lezen. De stand impuls wordt aangewend bij de beoordeling van impulsvormige signalen zoals beschreven in de EG-Richtlijn betreffende lawaaiblootstelling op het werk in de versie van 2003 (10) en overgenomen in een Belgisch K.B. (11) De stand P(eak) is de kortst mogelijke tijdconstante van de sonometer. Een peaksonometer voldoet aan zekere eisen voor de detectie van de peakwaarden: impulsen van 10 ms moeten, wanneer zij ingekort worden tot 50 - 100 µs, waarden weergeven die binnen 2 dB van de eerste uitlezing blijven. 1.4.2. Energetisch lineair gemiddelde waarde of equivalent geluidsdrukniveau Leq Het equivalente niveau Leq van een fluctuerend geluid tijdens een periode T is gelijk aan het niveau van het geluid dat wanneer men het constant zou aanhouden over de periode T, dezelfde gemiddelde waarde van de gekwadrateerde geluidsdruk oplevert als het gemeten geluid. Het is gebruikelijk om bij gebruik van de A-weging de volgende notatie te gebruiken: LAeq, eventueel met de vermelding van de meetperiode T in de vorm LAeq,T. 10 04 2007
111
Pro. 2.11/25
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Men gebruikt LAeq voor verkeerslawaai, lawaai binnenin gebouwen, blootstelling op de arbeidsplaats enz. 1.4.3. Fractiel geluidsdrukniveau Bij fluctuerend geluid worden dikwijls ook de resultaten van een statistische analyse aangewend om het geluidsklimaat te beschrijven. Het fractiele geluidsdrukniveau LAN is dan het geluidsdrukniveau dat gedurende N % van de tijd overschreden wordt. Eventueel kan men ook de waarnemingsduur aangeven: LAN,T. Zo vormt b.v. LA95,1h de basis voor het vergunningsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap (12). Dat is duidelijk de waarde voor het vrijwel constant aanwezige achtergrondniveau: slechts gedurende 3’ over de meetduur van 1 u is het niveau lager dan LA95,1h. De onderstaande figuur geeft een voorbeeld van de distributie van de geluidsdrukniveaus bij een verkeerslawaaimeting. Verdeling van het verkeerslawaainiveau op 20 m van een autosnelweg (LAeq = 78,2 dB(A)). 2. Idem aan de rand van een lokale weg (LAeq = 72,4 dB(A))
Pro. 2.11/26
112
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
1.4.4. LAE Sound Exposure Level (LAX,SEL) Dat is het constante niveau dat, wanneer men het aanhoudt gedurende 1 s, dezelfde gemiddelde gekwadrateerde waarde van de geluidsdruk heeft als het lawaaigebeuren zelf. Het overvliegen van een vliegtuig, de doorrit van een trein, het voorbijrijden van een bromfiets kunnen op die manier worden behandeld. Wanneer in een periode T verscheidene «events» optreden met LAE-waarde LAEi, dan kan men LAeq,T berekenen. 1.4.5. Geluidsdosis De persoonlijke geluidsdosismeters worden gebruikt voor de controle van de lawaaiblootstelling op de arbeidsplaats (zie volgende figuur). Het geluid wordt daarbij geregistreerd in de buurt van het oor, met een microfoon die op de kledij of op de persoonlijke gelaats- en/of gehoorbescherming bevestigd wordt aan de zijde van het meest blootgestelde oor. In wezen wordt in die apparaten de gekwadrateerde geluidsdruk geïntegreerd over de verlopen meetduur: dat is de al ontvangen dosis. Daar tegenover staat de toegestane dosis. Meestal is uitlezing van de verhouding tussen beide mogelijk. De geregistreerde lawaaidosis [Pa2s, soms Pasques genoemd] is dus: T
兰p2 10LA(t)/10dt. 0
[I.3]
0
De toegestane dosis is afhankelijk van het toegestane niveau LpT en dat is afhankelijk van de blootstellingsduur volgens: LpT⫽Lpr⫹q log2
Tr T
[I.4]
.
Daarin is Tr de gebruikelijke referentieperiode, bijvoorbeeld 8 u, T de werkelijke blootstellingtermijn, Lpr is de gebruikelijke referentiewaarde b.v. 80 dB(A). De overeenstemmende toelaatbare dosis is dan: p210LpT/10T. 0
[I.5]
Bij een geluidsdosismeter zijn daarom de instelwaarden voor Lpr, Tr en q van belang (q noemt men ook de uitwisselwaarde of exchange rate).
10 04 2007
113
Pro. 2.11/27
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Persoonlijke geluidsdosismeters [bron: links Brüel and Kjaer, rechts draadloos, met infraroodinstelling en uitlezing, CEL]
De Europese Richtlijn gebruikt het principe van gelijke energie, dus q = 3, en daarom een toelaatbare dosis die alleen van Tr afhangt. In de Amerikaanse wetgeving wordt q ⫽ 5 gehanteerd. Voor een halvering van de blootstellingsduur staat men dus een toename van 5 dB(A) toe in de plaats van 3 dB(A) in Europa. 1.4.6. De grootheid LEX,8h (vroeger LEP,d) volgens de EG-Richtlijn en het overeenstemmende K.B. Volgens de betreffende EG-Richtlijn en het overeenstemmende K.B. wordt de persoonlijke blootstelling van de werknemer LEX,8huitgedrukt als:
Pro. 2.11/28
114
10 04 2007
Kluwer
Lawaai LEX,8h⫽LA,eq,Te⫹10 log
Te
[I.6]
T0
Teis de blootstellingsduur, T0 is de referentiearbeidsduur gelijk genomen aan 8 u. De meting gebeurt op de hoogte van het oor, echter zonder aanwezigheid van de persoon. Indien alleen een meting op de persoon mogelijk is, dan zal men ervoor zorgen dat het veld zo min mogelijk verstoord wordt. De blootstelling houdt dus geen rekening met welke gehoorbescherming dan ook. De weekgemiddelde waarde van de blootstelling LEX,8h(,week) (13) (vroeger LEP,w) is: LEX,8h,week⫽10 log
再兺 冎 1 k⫽m 0.1(LEX,d) k 10 5
[I.7]
k⫽1
共LEX,d)kzijn de LEX,d-waarden voor elk van de m gewerkte dagen.
1.4.7. Taktmaximalpegel In de context van de Duitse normalisatie wordt gesproken van een Taktmaximalpegel. Dat is het maximale niveau dat in een interval van x seconden gevonden wordt op de stand F(ast). Een continu verlopend geluid wordt zo vervangen door een trapvormig tijdsverloop. Dat doet de logaritmisch gemiddelde waarde toenemen. Men beschouwt dat echter als een weging voor het impulsieve of fluctuerende karakter van het geluid. In industriële omgevingen gebruikt men een Takt van 3 seconden (Ltm3), voor omgevingslawaai 5 s (Ltm5). Dat is een restant van een manuele meettechniek maar is nog altijd gebruikelijk. 2. LAWAAIBESTRIJDING AAN DE BRON 2.1. Ontstaansmechanismen, reductiemogelijkheden De ontstaansmechanismen van lawaai aan de bron zijn het onderwerp van het fundamentele onderzoek wat betreft lawaaibestrijding. Een omstandige behandeling zou een introductie vereisen in de vele betrokken vakgebieden: energieconversie, werktuigbouw, aerodynamica, elektrische machines, ontploffingsmotoren, turbines, enz. Daarom is besloten om in de uiteenzetting te werken met een reeks illustraties van principiële mogelijkheden om aan lawaaibeheersing te doen. Die zijn samengevat in het algemene overzicht hieronder.
10 04 2007
115
Pro. 2.11/29
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Men kan in de eerste plaats onderscheid maken tussen het directe en indirecte veroorzaken van luchtgeluid. Met direct veroorzaakt luchtgeluid wordt de voortplanting bedoeld van drukverstoringen die in de omgevingslucht gecreëerd worden, bijvoorbeeld door draaiende ventilatoren of in- en uitlaat van motoren. Met indirect veroorzaakt geluid bedoelen wij de afstraling door structuren, die aan het trillen gezet zijn door veranderlijke krachten. Bijvoorbeeld pompen, verbrandingsmotoren. 2.1.1. Indirect veroorzaakt geluid Bij indirect veroorzaakt geluid kan men schematisch uitgaan van de krachtexcitatie die een bepaalde frequentiesamenstelling heeft: het zogenaamde krachtspectrum. Bij impact zal dat spectrum meer hoogfrequent zijn naarmate het contact korter duurt (vergelijk het geluid van het botsen van een basketbal met het geluid van een pingpongballetje). Tikt men op een glasplaat, dan zal die feller bewegen dan de betonplaat waar men hetzelfde op doet: men zegt dat het verzet tegen de beweging – de impedantie – groter is voor de zware dan voor de lichte plaat. Verder zullen de opgewekte trillingen zich minder of meer voortplanten over het in trilling gebrachte object of wat eraan vastzit. Demping en trillingsisolatie zijn dan bepalend. Naarmate het uitstralende oppervlak groter wordt, zal er ook meer geluid worden uitgestraald. Maar de geluidsuitstraling wordt ook nog bepaald door de aard van de geluidsuitstralende trillende panelen. Zo zullen geperforeerde platen veel minder geluid uitstralen dan gesloten metalen panelen. Geluidsreductie kan door in te spelen op die punten. Krachtspectrum Het verkleinen van de kracht-tijdintegraal 兰Fdt heeft een lager niveau tot gevolg. Een geleidelijker krachtverloop betekent minder lawaai in de hoge frequenties. Verzet tegen beweging Dat kan opgedreven worden door de demping van resonanties, door het toevoegen van extra massa op de plaatsen waar de krachten aangrijpen, door verstijving van de constructie, enz. Voortplanting De overdrachtsfunctie wordt beïnvloed door elastische koppelingen, trillingsvrije opstelling, spermassa’s, hogere inwendige demping enz.
Pro. 2.11/30
116
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Aard van de panelen De afstraalgraad kan worden beïnvloed door de keuze van de materialen (buigslapper – dunner, geringere elastische modulus – is beter), door te werken op het kortsluitprincipe (geperforeerde plaat), door voorzetwandconstructies enz. 2.1.2. Direct veroorzaakt geluid De reductiemogelijkheden van direct veroorzaakt geluid hangen af van het ontstaansmechanisme. Is het ontstaansmechanisme dat van pulserende lucht (verbrandingsmotoren, pneumatische gereedschappen, ventilatoren enz.), dan is reductie mogelijk door te voorzien in expansiemogelijkheid. Zo beperkt men grote drukgradiënten ⌬p/⌬t. Men kan ook proberen om de compressie van de lucht te vermijden en/of het verdrongen luchtvolume klein te houden (denk aan loopgeluid autoband op wegdek). Gaat het om stromingsgeluid, dan kan wervelloslating een belangrijke geluidsbron worden. De remedies zijn dan: hindernissen vermijden, verminderen van de stroomsnelheid, vermijden van plotse sectieveranderingen. Geluiddempers kunnen het probleem helpen oplossen. De turbulentie bij vrije uitstroming levert een lawaaivermogen dat evenredig is met v8 (d.i.-24 dB voor een snelheidshalvering). Een lagere uitstroomsnelheid, de verdeling over meer uitstroomopeningen, smoren en uitstroom met bypass zijn hier efficiënt. Thermodynamisch geluid bij exotherme processen (elektrische ontladingen, lasbranden, ketelbranders enz.) kan worden beïnvloed door de controle van de verbrandingshoeveelheden, door het kiezen van meer dan één brander, door het vermijden van resonantie in de verbrandingskamers enz. Geluiddempers aanbrengen is in wezen een passieve maatregel maar omdat zij meestal een plaats krijgen vlakbij de bron, kunnen wij ze als bronmaatregelen beschouwen. Men onderscheidt dissipatieve dempers (absorptie, smoren) en reactieve dempers (resonantie, interferentie). Bij dempers spelen vele technische eisen een rol: werkingsgebied, bandbreedte, onderhoud, corrosiebestendigheid, stromingsverlies enz. Dissipatieve dempers werken op absorptie in coulissen of op de wanden van de demper, smoringsdempers zorgen voor demping door gebruik van een medium met hoge stromingsweerstand. Reflectie- of reactieve demping wordt toegepast in uitlaatdempers. Maar er wordt ook gewerkt met absorptie in resonantieholten (Helmholtzresonatoren), met 1/4 -resonatoren, met interferentiedempers en met combinaties zoals absorptie + 1/4 -werking, absorptie + Helmholtzresonator.
10 04 2007
117
Pro. 2.11/31
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Enkele illustraties. Reactieve dempers voor uitlaatsystemen
Reactieve dempers worden toegepast voor de reductie van laagfrequent uitlaatgeluid in een beperkte frequentieband. Wanneer men, doorgaans binnen dezelfde behuizing, kamers van verschillende diameter koppelt, dan is een breder werkingsgebied mogelijk. Het voordeel op absorptiedempers is de geringere gevoeligheid aan bevuiling en corrosie. Het getoonde voorbeeld wordt geïnstalleerd op een groot zuigeraangedreven aggregaat. Wanneer het toerental slechts over een beperkte zone varieert, is dat een zeer efficiënte oplossing.
Pro. 2.11/32
118
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Toepassing van het interferentieprincipe
Interferentiedemping wordt toegepast wanneer slechts een zuivere toon met constante frequentie aanwezig is. Gebruikt men een systeem met de bochtkanalen, dan kan de werkingszone wat worden verbreed (figuur hierboven). De maximale reductie daalt dan wel. De aandrijfgroepen moeten uiteraard op een vrij constante snelheid werken b.v. ventilatoren.
10 04 2007
119
Pro. 2.11/33
Arbeidsgeneeskundige diensten
Pro. 2.11/34
Kluwer
120
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Coulissen en kwartlambdacoulissen
1
2 1. stromingsrichting 2. poreus absorptiemateriaal
10 04 2007
121
Pro. 2.11/35
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
De figuur geeft het schema van twee types dissipatieve dempers: een absorptiedemper (coulissedemper) en een selectieve coulissedemper. De overeenkomstige invoegdempingswaarden zijn voor beide types gegeven. De selectieve demper wordt ook een /4-demper (kwartlambdademper) genoemd omdat het werkingsprincipe steunt op de 1/4--resonantie in de diepterichting van evenwijdige lamellen. De demping wordt gerealiseerd door de absorberende bekleding van de stroomopwaartse binnenzijde van de holtes. Door een variatie in de dimensionering wordt een breder werkingsgebied bereikt. De werkelijke afmetingen zijn functie van het te dempen bronlawaai. Bij de lawaaireductie aan de uitlaat van grote industriële trekventilatoren met stoormaxima typisch rond 200 Hz, spreekt men dan uiteraard van indrukwekkende afmetingen en meestal ook van een hoge thermische en/of chemische belasting (b.v. voor SIDMAR Sinterplant koelventilatoren: coulissebreedte 0,5 m, tussenafstand 0,5 m, schouwdiameter 8 m, stroomsnelheid 20 m/s, temperatuur van de gassen: 270 °C, informatie GERBER Belgium). Voor het voorbeeld hierboven blijkt de invoegdemping bij de ontwerpfrequentie van de selectieve laagfrequentdemper (250 Hz) vrijwel 17 dB hoger dan voor een absorptiedemper van ongeveer dezelfde omvang. Men geeft de voorkeur aan een /4-demper wanneer het stoorgeluid tonale componenten heeft en wanneer men de invloed van vervuiling door de doorstromende gassen wil beperken. Desnoods moet het ontwerp gerealiseerd worden met materialen die speciaal aangepast zijn aan de chemische eigenschappen en aan de temperatuur van de doorstromende gassen. Omgeeft men het lichaam van de pneumatische hamer met een expansiekamer, dan worden de laagfrequente drukpulsaties vereffend (volgende figuur). Bovendien is er een afschermende werking tegen het hoogfrequente uitstromingslawaai.
Pro. 2.11/36
122
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Pneumatische hamer met expansiekamer
Lawaaireductie door beperking van de turbulentie.
10 04 2007
123
Pro. 2.11/37
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
2.1.3. Omkastingen Een omkasting rond een lawaaibron kunnen we beschouwen als een maatregel van passieve lawaaibeheersing bij de bron. Daarbij veronderstellen wij dat de afmetingen van de omkasting van de grootteorde zijn van de omsloten machine(groep) en dat de waarnemer zich buiten de omkasting in een al dan niet omsloten ruimte bevindt. Het principe is een geluidsreductie door de geluidsisolatie van de omkasting en door de geluidsabsorptie binnen de omkasting. De laatste is onontbeerlijk (toon aan). Pro. 2.11/38
124
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
De mogelijkheden zijn talrijk, maar in de industrie maakt men dikwijls gebruik van modulaire sandwichwandelementen opgebouwd uit dubbelwandige metaalplaatelementen. De buitenplaat bestaat uit 1 tot 2 mm staal al dan niet met een ontdreuningslaag. De spouw is gevuld met 5 tot 10 cm minerale wol, aan de binnenzijde afgedekt met een glasvlies- of PE-beschermfolie. De binnenplaat is dan veelal een 1 mm dikke geperforeerde afdekplaat. Uiteraard kunnen ook houten constructies, metselwerkwanden of betonwanden worden aangewend. Praktisch moeten ook oplossingen worden gevonden voor de aan- en afvoer van materialen, de eventuele noodzaak van ventilatie en/of koeling, de noodzaak van zichtbaarheid, demonteerbaarheid, enz. Die beperken meestal de haalbaarheid van de dempingwaarden. De volgende tabel geeft een raming van de tussenschakeldemping (insertion damping) die men praktisch kan realiseren. Uitvoering
Demping
grote openingen, geluidsabsorberende bekleding
10 tot 15 dB(A)
idem, maar openingen afgesloten met rubberslabben
15 tot 25 dB(A)
idem, maar openingen met geluiddempers, goede afdichting van deuren en speciale beglazing
20 tot 30 dB(A)
geen openingen, dubbele wanden, trillingsisolatie, geluidsabsorptie, kierafdichting, speciale beglazing
25 tot 40 dB(A)
10 04 2007
125
Pro. 2.11/39
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Invoegdempingscurve met twee verschillende omkastingswanden. Beeld op een industriële omkasting (bron: Merford)
1. dubbelwandig (1,5/80/1 met minerale wol 8 cm), geperforeerde binnenplaat (28 kg/m2) 2. idem met bijkomend ontdreunende en verzwarende laag op de buitenplaat (40 kg/m2)
Pro. 2.11/40
126
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
De gegevens betreffende het geluidsvermogen van bronnen zijn essentieel om enig prognosewerk te kunnen uitvoeren. Die gegevens kan men putten uit metingen aan gelijksoortige bronnen, uit gegevens van fabrikant of leverancier of uit empirische formules. Optimaal bevatten de brongegevens het geluidsvermogensspectrum en de spectrale richtingsfactor. Dikwijls zijn echter slechts geluidsdrukniveaus bekend op diverse punten rond de bron. 2.2. Inventarisatie van de geluidsbronnen De gegevens betreffende het geluidsvermogen van bronnen zijn essentieel om enig prognosewerk te kunnen uitvoeren. Die gegevens kan men putten uit metingen aan gelijksoortige bronnen, uit gegevens van fabrikant of leverancier of uit empirische formules. Optimaal bevatten de brongegevens het geluidsvermogensspectrum en de spectrale richtingsfactor. Dikwijls zijn echter slechts geluidsdrukniveaus bekend op diverse punten rond de bron. Voor het bepalen van het geluidsvermogen [dB, ref. -12 10 W] bestaan geëigende technieken die gebruikmaken van geluidsdrukmetingen in diverse te kalibreren voorwaarden zoals beschreven in de betreffende ISOvoorschriften 3741 tot 3746. Men maakt ook gebruik van «geluidsintensiteitsbepaling» volgens de ISO-voorschriften in de reeks 9614. De keuze voor de ene of andere techniek wordt bepaald door de aard van de bron (verplaatsbaar of niet), door de vereiste nauwkeurigheid, door de beschikbaarheid van apparatuur en meetlokalen (microfoon of intensiteitssonde, nagalmkamer of anechoïsche ruimte) of door de vraag of ook deelvermogens van onderdelen moeten worden bepaald. Geluidsbronnen worden echter ook dikwijls gekarakteriseerd door een emissierelevant vermogen. Dat is het denkbeeldige vermogen dat men voor een omnidirectionele bron moet aannemen om op een gegeven immissiepunt het gemeten geluidsdrukniveau te berekenen. Het effect van de bodem wordt niet bij de bron maar bij de overdracht in rekening gebracht. De omnidirectionele bron neemt dan in de berekening de plaats in van de werkelijke bron. Voor de emissie buiten volstaat het immers meestal de uitstraling te kennen onder een hoek van 20° ten opzichte van het horizontale vlak. Een duidelijk voorbeeld van een immissierelevante bronsterkte is die welke gebruikt wordt in de toepassingen betreffende verkeerslawaai. De verschillende bronnen worden in die toepassing gekenmerkt door een maximaal niveau bij doorrit. Een voorbeeld daarvan zijn voertuigen die voorbijrijden op een harde bodem zoals beschreven in de ISO-aanbeveling 362 voor motorvoertuigen en ISO 3095 voor spoorvoertuigen. In beide gevallen karakteriseert men de bron door de meting van het maximale A-gewogen niveau in de stand F(ast) op 7,5 m van de rijas bij doorrit onder welomschreven voorwaarden. Die praktische vermogens zijn uiteraard afhankelijk van de rijomstandigheden zoals de staat van het wegdek, de helling van het wegdek, de
10 04 2007
127
Pro. 2.11/41
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
rijvoorwaarden. De volgende benadering is gangbaar voor het immissierelevante vermogen van personenwagens op vlak glad asfalt bij droog weer: LWAR ⫽ 84,2 ⫹ 0,21 V [dB(A)] (35 ⱕ V ⱕ 130 km/h) .
[II.10]
Voor zware voertuigen: LWAR ⫽ 109,2 ⫹ 0,03 V [dB(A)] (35 ⱕ V ⱕ 130 km/h) .
[II.11]
Een andere benaderende aanpak geeft het antwoord op de vraag welke LWR men moet inrekenen om een groep bronnen te vervangen. Wanneer verschillende bedrijven in eenzelfde buurt functioneren of voor open installaties (b.v. in de petrochemie) is het voor de berekening van de impact op grote afstand aangewezen om die te vervangen door één enkele bron met een globaal vermogen LWR. Het besluit uit dat alles is dat vermogens en richtingskarakteristieken in overeenstemming met de praktische mogelijkheden en doelstellingen bepaald worden. Het fysische vermogen wordt daarbij dikwijls vervangen door een rekenvermogen wanneer het om geluidsvoortplanting buiten gaat. De meet- en rekenmethodes beantwoorden dan aan duidelijk afgesproken richtlijnen (Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai, Nederland; VDI-Richtlinien, Duitsland). 3. GELUIDSVOORTPLANTING BINNEN In specifiek akoestische ruimten speelt de zaalomhulling een bijzondere rol in de kwaliteit van de signaaloverdracht. Zo zal in een theater of auditorium de zaal zodanig ontworpen worden dat het signaal van de spreker in de beste voorwaarden bij de toehoorder aankomt. Tal van andere ruimten moeten aan dergelijke eisen voldoen: concertzalen, opnamestudio’s, enz. In akoestisch niet-specifieke ruimten wil men vooral de overdracht van lawaai binnen de ruimte beperken. Typische voorbeelden zijn foyers, cafetaria, grootkeukens, industriële halls. De zaalakoestische aspecten worden in deze tekst beperkt tot lawaaibestrijding. Behalve dat men de geluidsdrukniveaus tot toelaatbare grenzen wil reduceren, speelt er dat de subjectieve ervaring van lawaaierigheid ook grotendeels geassocieerd wordt met hinderlijke galm; verder speelt ook het verlies van de spraakverstaanbaarheid een belangrijke rol. De lawaaierigheid van een ruimte wordt subjectief grotendeels gecorreleerd aan het lang naklinken van korte impulsachtige signalen. Dat effect wordt, zoals bekend, fysisch weergegeven door de nagalmtijd T [s].
Pro. 2.11/42
128
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
In ruimten waar het lawaai ontstaat door grotere groepen pratende personen of waar spelende kinderen naar elkaar roepen, speelt bovendien het zogenaamde cocktailpartyeffect. Bij toenemend achtergrondniveau gaat men automatisch de stem verheffen. Zo konden wij in een beperkt onderzoek in zwembaden vaststellen dat het gemiddelde geproduceerde geluidsvermogen geen constante is maar in een zelfde zwembad duidelijk samenhangt met het aantal aanwezige recreanten. Tussen zwembaden onderling hangt dat vermogen bij een gelijk aantal bezoekers samen met de respectievelijke galmstralen. Bij een grotere galmstraal daalt de gemiddelde geluidsproductie van de zwemmers. De beperkte hoeveelheid meetresultaten liet echter niet toe om die vaststellingen cijfermatig uit te drukken. De reductie van de galmtijd betekent in dat verband dan ook meer dan een niveaureductie door de toename van de absorptie, ook het bronvermogen wordt gereduceerd. Voor benaderende berekeningen van de galmtijd wordt de formule van Sabine gehanteerd. Die geeft een verband tussen de nagalmtijd, het volume van het lokaal V[m3] en de totale absorptie in het lokaal A [m2], namelijk T = 0,16 V/A. Die formulering is slechts correct in vrij eenvoudige omstandigheden waarin men een mooie exponentiële afname van de geluidsenergie kan verwachten. In ruimten die sterk afwijken van de kubusvorm en waarin de geluidsabsorptie vrij onregelmatig verdeeld is, b.v. in sportzalen met alleen absorptie op het plafond, is de nagalmtijd soms korter op korte afstand van de bron dan verder in de ruimte. Afgezien daarvan is het inrekenen van de totale absorptie ook geen sinecure: welke absorptiewaarden zal men hanteren, wat is de invloed van de densiteit en van de afmetingen van de machines enz.? Dat de grootheid nagalmtijd echter vrij eenvoudig te bepalen lijkt, maakt het wel aantrekkelijk om ze als prestatie-eis in voorschriften te hanteren en veel onderzoek wordt gewijd aan de mogelijkheid om die grootheid op een betrouwbare manier te voorspellen. Veelal loopt dat uit op empirische formuleringen waarin meestal nog heel wat arbitraire elementen aanwezig blijven. In industriële ruimten zal akoestische behandeling van het plafond echter ook een dubbel voordeel opleveren. Ten eerste wordt de nagalmtijd gereduceerd met de hierboven beschreven voordelen, maar verder zorgt het geluidsabsorberende plafond ervoor dat de afname van het geluidsniveau met de afstand tot een bron in de ruimte aanzienlijk toeneemt. Bronnen die verder af liggen worden dus zwakker waargenomen: dat is een goede zaak in industriële ruimten waarin tegelijkertijd meer lawaaibronnen in werking zijn.
10 04 2007
129
Pro. 2.11/43
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Geluidsabsorberende plafondbehandeling in de ketelmakerij bij Van Hool (bron: Rockfon, België)
4. PASSIEVE GEHOORBESCHERMING 4.1. Persoonlijke gehoorbescherming De producten lopen uiteen van eenvoudige oorpropjes tot gesofistikeerde elektroakoestische gehoorkappen. De volgende figuur geeft reductiewaarden weer voor enkele producten. De meer gesofistikeerde gehoorkappen bevatten een microfoonversterker-luidsprekersysteem. Dat kan aangewend worden voor spraakversterking in rustige momenten. Op het ogenblik van hoge lawaainiveaus wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en wordt de passieve bescherming benut. Dat systeem kan eventueel voorzien worden van een sturing die zorgt voor het uitzenden van een antigeluid in de gehoorkap. Dat zorgt voor extra demping.
Pro. 2.11/44
130
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Reductiewaarden van enkele persoonlijke gehoorbeschermingsmiddelen
A: verzwakking in dB B: frequentie in Hz 1. voorgevormde wegwerpoorpropjes 2. herbruikbare siliconeoordopjes 3. oorkappen 4. individueel aangepaste gehoordopjes (geperforeerde prothese in de gehoorgang) Tegen het lawaai van schietwapens wordt ook gebruikgemaakt van niet-lineaire oordopjes. Het oordopje bevat dan een geluiddempertje (diameter 3 mm, perforaties met 0,3 mm doormeter) dat niet-lineair gedrag vertoont. Bij hoge geluidsdrukniveaus ontstaan er luchtwervelingen in het transmissiekanaal en die geven aanleiding tot extra demping. De werkzaamheid van het oordopje hangt dus samen met de sterkte van het geluid dat erop invalt.
10 04 2007
131
Pro. 2.11/45
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
Reductiewaarden van een ISL Niet-Lineair Oordopje (ISL staat voor Institut FrancoAllemand de Recherches de Saint-Louis)
De akoestische kwaliteit van gehoorbeschermingsmiddelen wordt getest volgens DIN 45611 / ISO 4869. 4.2. Cabines De niveaus kunnen bij de waarnemer uiteraard ook beperkt worden door een omsluiting te bouwen waarbinnen bij een gereduceerd stoorniveau kan worden gewerkt. Algemeen vervult een gebouw die functie ten opzichte van het buitenlawaai. In industriële halls gaat het om zogenaamde cabines. De mogelijkheden zijn uitgebreid: van lichte metalen cabines tot zware dubbelwandige doos-in-de-doosconstructies met zeer hoge geluidisolatie. Het laatste uiteraard met een groot aantal beperkingen van praktische aard.
Pro. 2.11/46
132
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Omkastingscabine in een werkruimte
5. EFFECT VAN LAWAAI OP DE MENS – GRENSWAARDEN VOOR DE LAWAAIBELASTING 5.1. Inleiding De Wereldgezondheidsorganisatie definieert gezondheid als een toestand van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden. Geluidsblootstelling heeft negatieve invloed zodra een van die factoren eronder lijdt. De hinder die men ondervindt van verkeerslawaai is daar een duidelijk voorbeeld van. Het uitgebreid studiemateriaal dat daarover voorhanden is, wijst op het brede spectrum van aspecten die mee de hinder bepalen. Nachtelijk lawaai wordt als storender ervaren en in vergelijking met de dagwaarden is er een 10 dB(A) lagere drempel. Het gedrag van de bewoners is ook grotendeels door lawaaibelasting beïnvloed. Met een equivalent dagniveau boven 65 dB(A) gaan 2/3 van de bewoners ramen gesloten houden en geen gebruik meer maken van balkon en tuin. De neiging tot huishoudelijke gezelligheid en sociaal contact neemt af. Lawaai is echter slechts zelden de hoofdreden voor verhuis, maar is een belangrijke factor van sociale ontmenging. Van de talrijke gevolgen op de gezondheid onthouden wij de invloed op de slaapdiepte. Niveaus van 40 tot 45 dB(A) bij het voorbijrijden van voertuigen veranderen de slaapdiepte en vergroten de kans op ontwaken. Algemeen stelt men dat equivalente niveaus van 30 dB(A) veroorzaakt door verkeerslawaai geen slaapverstoring meebrengen. De analyse van die complexe interactie in de verschillende omstandigheden van wonen en werken valt buiten het thema van deze cursus. Het lijkt ons praktisch echter essentieel om enkele gangbare criteria door te nemen. De onderverdeling binnenbuiten wordt daarbij aangehouden. 10 04 2007
133
Pro. 2.11/47
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
5.2. Geluidsklimaat binnen de omsloten ruimte 5.2.1. Verstoring van de spraakverstaanbaarheid – Hinder door galm Verstoring van de spraakcommunicatie door geluid is soms gewenst in omstandigheden waarin het de privacy bevordert: landschapskantoren, restaurants enz. In vele andere omstandigheden wordt het een factor van sociaal isolement of van onveiligheid, wanneer bijvoorbeeld waarschuwingen onvoldoende gehoord worden. Het arbeidsrendement kan door fout begrepen boodschappen eveneens omlaag gaan. Behalve hoge achtergrondniveaus kunnen ook te lange galmtijden een gebrekkige spraakverstaanbaarheid veroorzaken. De amplitudovariaties in het uitgezonden spraaksignaal nemen dan immers af en het achtergrondniveau neemt toe. Het berekeningsschema voor de STI of Speech Transmission Index steunt precies op het verband tussen de kwaliteit van de modulatieoverdracht, weergegeven door de modulatietransfertfunctie, en de grootheden nagalmtijd en signaal-lawaaiverhouding. De STI-index varieert tussen 0 en 1. Een STI gelijk aan 0 betekent dat het uitgezonden signaal totaal onverstaanbaar wordt. Indien STI gelijk is aan 1, dan is de overdracht perfect. De volgende figuur geeft de relatie weer tussen T en STI. Die geldt voor de veronderstelling van frequentieonafhankelijke waarden van T en van een zuiver exponentieel verloop van de impulsresponsie. De figuur geeft eveneens de relatie weer tussen STI en de signaal-ruisverhouding bij een verstoring van de signaaloverdracht door een ruissignaal met constante intensiteit afhankelijk van de frequentie (roze ruis). STI als functie van de nagalmtijd T bij verstoring door frequentieonafhankelijke galm. (rechts) STI als functie van een frequentieonafhankelijke waarde van S/N (dB)
Om een redelijke waarde van de spraakverstaanbaarheid (STI > 0,40) te realiseren zonder spraakversterking (b.v. in sportzalen), blijkt een nagalmtijd van 2,5 s maxiPro. 2.11/48
134
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
maal toelaatbaar. Een goede spraakverstaanbaarheid vereist STI > 0,6, wat nagalmtijden vraagt in de buurt van 1 s. Een ander aspect is de wens om in sommige omstandigheden spraakonverstaanbaarheid te creëren. Daarvoor moet STI < 0,3 zijn. De bovenstaande figuur leert dat dat kan bij een S/N-waarde kleiner dan -6 dB. In kantoortuinen is dat een bruikbaar uitgangspunt. Voor industriële doeleinden is het gebruikelijk om te steunen op de PSIL-waarde (Preferred Speech Interference Level). Het gemiddelde van de niveaus in de octaafbanden van 500, 1 000 en 2 000 Hz wordt daarbij gebruikt als beoordelingsgrootheid. Dat houdt verband met het overwicht van die banden in het spraaksignaal. Bij verschillende stemvolumes is de afstand waarover men zich verstaanbaar kan maken, aangegeven in de onderstaande figuur. Maximale afstand spreker-toehoorder op grond van PSIL en in verhouding tot de inspanning van de spreker
5.2.2. Verstoring van de slaap Slaapverstoring heeft een grote invloed op de slaapdiepte en de kwaliteit van de slaap. Het prestatievermogen en de algemene gezondheidstoestand worden bij frequente slaapverstoring sterk benadeeld. Men is daarbij gevoeliger voor intermitterend dan voor stationair geluid: een gevoeligheidsverschil van 10 dB(A) wordt algemeen 10 04 2007
135
Pro. 2.11/49
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
aanvaard. Het lawaai van een doorlopende verkeersstroom mag dan ook 10 dB(A) hoger zijn dan een tijdelijke verstoring door b.v. voorbijrijdende vrachtwagens om hetzelfde effect op de slaap teweeg te brengen. Voor korte verstoringen hanteert men het maximale niveau LA,fast, voor continu aanwezig geluid LAeq. Voor continu lawaai blijkt de kritische belasting 37 - 40 dB(A) binnen de slaapvertrekken. De bovengrens voor ontwakingsreacties varieert tussen 45 en 68 dB(A). De dosis-responsrelatie is in de onderstaande figuur weergegeven. Dosis-responsrelatie bij slaapverstoring door een beperkt (<32) aantal korte (<40 s) stimuli [B. Griefahn, «Noise control during the night», Acoust. Austral. 20, 43-47 (1992)].
Voor een event is de grens van 60,7 dB(A) voorgesteld. Die grens houdt rekening met de grotere gevoeligheid voor slaapverstoring in de periode van de REM-slaap en met de grotere gevoeligheid van oudere personen. Bij meervoudige verstoring worden de grenscurven van de grafiek gehanteerd. Die grafiek betreft korte stimuli (< 40 s) in een beperkt aantal (< 32). De ontwakingsgrens geldt voor 10 % van de proefpersonen. De 0-reactiegrens is te beschouwen als streefdoel, de hogere curve geeft de toelaatbare grens die niet mag worden overschreden indien men invloed op de gezondheid op lange termijn wil vermijden. Verstoringen worden beter getolereerd wanneer zij in het begin van de slaap optreden. In de ontwaakfase wordt het echter moeilijk om opnieuw de slaap te vatten. Dat zijn belangrijke vaststellingen voor de hinderbeperking van het nachtelijke vliegverkeer rond luchthavens. Pro. 2.11/50
136
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
5.2.3. Gehoorbeschadiging Lawaaidoofheid is bekend als een belangrijke vorm van beroepsziekte. Het blijkt medisch vast te staan dat een blootstelling aan geluidsdrukniveaus van minder dan 80 dB(A) geen gehoorschade tot gevolg heeft. Langdurige blootstelling aan zeer hoge niveaus heeft echter duidelijke gevolgen (figuur IV.4). Gehoorverlies bij wevers door langdurige blootstelling aan een lawaainiveau van ongeveer 98 dB(A). Die waarden moeten bij het normale ouderdomsgehoorverlies worden gevoegd
1. verschuiving van de gehoordrempel door lawaaiblootstelling [dB] 2. blootstellingsduur (werkjaren) In België was de wetgeving tot 1990 gebaseerd op het ARAB (Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming). Dat schreef 90 dB(A) voor als actiedrempel en een
10 04 2007
137
Pro. 2.11/51
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
exchange rate gelijk aan 5 dB(A). Het laatste betekende dus maximaal 95 dB(A) gedurende 20 uur per week, 100 dB(A) gedurende 10 uur per week. Als beperking ten aanzien van de peakniveaus hanteerde men een maximum van 100 maal per dag een peakgeluidsniveau van 140 dB. Boven die grenzen was een periodisch audiometrisch onderzoek van de blootgestelde persoon verplicht. De wettelijke bescherming van de werknemer steunt tot grofweg 2005 op de EG-Richtlijn 89/391/EEG van 12 juni 1989 en het daarop aansluitende A.R.A.B. Die komt neer op de verplichting om vanaf equivalente niveaus gelijk aan 85 dB(A) gedurende een 8-urige werkdag (LEP,d, zie hoger) of vanaf peakniveaus hoger dan 140 dB(L) (14), beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen van de werknemer. Bovendien heeft de werknemer dan recht op een regelmatige controle van de gehoorfunctie, moet het gevaar duidelijk worden gesignaleerd en moet er worden onderzocht of reductie tot 85 dB(A) haalbaar is. Vanaf 90 dB(A) of vanaf peakniveaus hoger dan 140 dB(L), zijn de werknemers verplicht om gehoorbeschermingsmiddelen te dragen en moet de zone waarin dat optreedt, duidelijk worden afgebakend. Wanneer reductie beneden 90 dB(A) en het dragen van gehoorbescherming niet mogelijk blijken, dan kan een lidstaat ontslag van die verplichting toekennen voor een beperkte periode. De Europese wetgeving betekende dus een ernstige verstrenging van de voorafgaande Belgische A.R.A.B.-grenzen. Maar anderzijds willen we toch vermelden dat in Nederland wat geluid op de arbeidsplaats betreft sinds 1987 80 dB(A) als eerste drempel vermeld wordt. Vanaf 80 dB(A) moeten gehoorbeschermingsmiddelen worden ter beschikking gesteld; vanaf 90 dB(A) moeten zij ook worden gedragen. Boven 85 dB(A) moet lawaai worden bestreden, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd. De Europese Richtlijn 2003/10/EG van 6 februari 2003 legt nieuwe verplichtingen op met ingang van 2006. Ze zijn hieronder kort weergegeven. • Indien 80 dB(A) blootstellingswaarde of een piekdruk (15) van 112 Pa (of 135 dB(C)) (onderste actiewaarden) overschreden wordt, dan moeten beschermingsmaatregelen, informatie en vorming worden aangeboden en is preventief gehooronderzoek nodig; als organisatorische maatregel mag de werknemer zich tijdelijk in lawaailuwe zones terugtrekken. • Indien 85 dB(A) blootstellingswaarde of een piekdruk van 140 Pa (of 137 dB(C)) (bovenste actiewaarden) overschreden wordt, dan moeten maatregelen worden genomen, moet de zone worden aangeduid, moet gehoorbescherming worden gebruikt, moet gehooronderzoek worden aangeboden. • Indien 87 dB(A) blootstellingswaarde of een piekdruk van 200 Pa (of 140 dB(C)) (grenswaarden) overschreden wordt, dan moet alles worden in het werk gesteld: verplichte maatregelen en verbod op onbeschermde blootstelling.
Pro. 2.11/52
138
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
• In gemotiveerde omstandigheden kan de blootstelling op weekbasis worden bekeken. Ook dan geldt de grenswaarde van 87 dB(A) en moet het risico worden geminimaliseerd. • Indien gehoorverlies vastgesteld wordt, dan zijn onderzoek en advies van een specialist verplicht, ook wat het risico voor andere werknemers betreft; de werknemer heeft recht op informatie, systematische controle en advies van een specialist. Die richtlijn is ingegaan als K.B. van 16 januari 2006 betreffende de bescherming tegen het risico van lawaai op het werk. Enerzijds is er een verstrenging: de actiedrempels worden met 5 dB(A) verlaagd en het maximaal toelaatbare niveau of de grenswaarde van de blootstelling wordt verlaagd van 90 naar 87 dB(A). Maar bij het toepassen van de laatstgenoemde grenswaarden voor blootstelling wordt ter bepaling van de daadwerkelijke blootstelling van de werknemer wel rekening gehouden met de dempende werking van door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers. Dat is toegeeflijker dan vroeger. Daarover bestaat verwarring. Voor de details en de algemene taken en maatregelen verwijzen wij naar het betreffende document. De volgende illustraties geven enerzijds een overzicht van de Richtlijn (16) en het K.B. (17) Overzicht voorschriften K.B. 2006 (bovenaan), overzicht wijzigingen met het voorgaande reglement (onderaan) Ppeak [Pa] LEX, 8h Peakniveau [dB(A)] [db(C)] Blootstelling met gehoorbescherming beperken tot grenswaarden blootstelling 87 200 140 Grenswaarden blootstelling Dragen gehoorbescherming verplicht 85 140 137 Bovenste actiewaarden (bepaald zonder gehoorbescherming) Voorzorgen verplicht 80 112 135 Onderste actiewaarden (bepaald zonder gehoorbescherming) Geen bijzondere voorzorgen 10 04 2007
139
Pro. 2.11/53
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
5.2.4. Hinder in bredere zin De geluiden in de binnen- en buitenomgeving hoeven geen gehoorbeschadiging of verstoring van de spraakverstaanbaarheid te veroorzaken om toch voor psychologische storing zorgen. Die storing kan een invloed hebben op de gezondheid, de sociale gedragingen, het rendement van de arbeid enz. Om die reden worden verschillende grenzen voorgesteld. Voor diverse werk-, verblijfs- en groepsruimten worden grenzen voorgesteld voor het toelaatbare achtergrondniveau. We citeren kort de eisen die in België gehanteerd worden (18). Type lokaal
grenswaarde LAeq
Woonvertrekken Slaapvertrekken Les- en studielokalen Muzieklokaal in schoolgebouw Turnzaal Laboratorium in een schoolgebouw Directielokaal in een schoolgebouw Lokaal voor kader in kantoorgebouw Gewone kantoren Dactylografie Computerzaal
Concertzaal Opnamestudio Theater Voordrachtzaal Vergaderzaal - Bioscoop Eetzaal
Pro. 2.11/54
140
cat 1
cat 2
cat 3
cat 4
30 30 30 30 35 55 30 35 40 45 55
35 30 35 30 40 55 35 40 45 45 55
40 35 40 35 45 60 40 45 50 50 60
45 40 45 40 50 60 45 50 55 55 65
LAeq
NR
25 20 30 35 40 45
20 15 25 30 35 40
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
Type lokaal
grenswaarde LAeq NR regime*
Ketelhuizen ( ⱕ 250 kW) Ketelhuizen (>250 kW) Klima-ruimten ( ⱕ 100 000 m3/h) Klima-ruimten (> 100 000 m3/h) Koelcentrales ( ⱕ 350 kW) Koelcentrales (> 350 kW) Machinekamers van liften (1 kooi in werking, draagverm. ⱕ 8 pers., v ⱕ 3 m/s) WC Luchtextractie in badkamers Sanitaire apparaten in badkamers Luchtextractie in keukens Huishoudtoestellen in keukens
70 80 70 80 75 85 70 65** 35 60 35 60
* Bij het in werking stellen of het tot stilstand brengen mag het niveau hoger liggen, het is echter beperkt tot 5 dB ten opzichte van de opgegeven waarden. Bij gebrek aan meting van de NR-index mag men in eerste benadering een meting van het globale niveau in dB(A) vergelijken met de aangegeven NR-cijfers verhoogd met 5 dB(A). ** NR wordt bepaald uit het maximum voor iedere frequentie, tijdens het vulproces. Samenvattende tabel naar NBN S01-401 Die grenzen zijn vastgelegd rekening houdend met het heersende buitenlawaai. Daarmee stemmen vier categorieën overeen: LAeq ⱕ 55 dB(A)
categorie 1 (landelijk, voorstedelijk residentieel) categorie 2 (stedelijk residentieel)
55 < LAeq ⱕ 65 dB(A)
categorie 3 (lichte industrie, resid. en commercieel)
65 < LAeq ⱕ 75 dB(A) LAeq > 75 dB(A)
categorie 4 (stadscentra, zware industrie, druk verkeer)
10 04 2007
141
Pro. 2.11/55
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
De grenzen voor de werking van sanitaire en technische uitrusting zijn vooral bepaald volgens de mogelijkheden. Het akoestische comfort wordt ook geëvalueerd op basis van de overschrijding van het heersende equivalente niveau als gevolg van de werking van bronnen die zich in het gebouw bevinden maar buiten het lokaal waarin gemeten wordt. Voor die meting wordt het maximale niveau bepaald op de stand F van de sonometer. Voor woon- en slaapvertrekken beperkt men de toegestane overschrijding tot respectievelijk 6 en 3 dB(A). Er wordt echter geen rekening gehouden met overschrijdingen die het globale niveau niet boven 30 dB(A) doen uitstijgen. Voor de installatie van een nieuwe geluidsbron is dat 27 dB(A). In school- en kantooromstandigheden beperkt men de overschrijding tot 6 dB(A), maar beschouwt men niveaus beneden 33 dB(A) niet als hinderlijk. In zalen is dat respectievelijk 3 dB(A) en 30 dB(A). In keukens en badkamers 9 dB(A) en 40 dB(A). De Brusselse Executieve formuleerde een wetgeving in die zin. In de Ordonnantie betreffende de strijd tegen de geluidhinder in rust- en woonruimten in Brussel (16 mei 1991, B.S. 29 juni 1991) worden grenzen vastgelegd voor de toelaatbare overschrijdingen door geluidsbronnen (elke geluidsbron, binnen of buiten en muzikale geluidsbronnen) in lokalen waar menselijke activiteit plaatsheeft. De overschrijdingen worden uitgedrukt als het verschil LA,fast - LA90. De meetperiode is minimaal 10’. De maximale overschrijdingen bedragen: 3 dB(A) voor rustbehoevende ruimten (slaapkamers, hotelkamers, enz.) en 6 dB(A) in woonkamers, bureaus, klaslokalen. Overschrijdingen die het niveau niet boven 30 dB(A) brengen, worden niet meegerekend. Muzikale bronnen mogen het LAeq niveau met niet meer dan 5 dB(A) doen toenemen indien dat beneden 30 dB(A) ligt. Het LAeq moet lager zijn dan 35 indien het achtergrondniveau tussen 30 en 35 dB(A) ligt. Het moet lager zijn dan het achtergrondniveau indien dat hoger is dan 35 dB(A). In geval van impulsvormige of zuivere geluiden mag de ambtenaar (sic) 5 dB(A) aan het gemeten niveau toevoegen. Die ordonnantie laat veel interpretatieruimte toe, vooral wat de aard van de bronnen betreft. Men kan zich bijvoorbeeld afvragen welke woongeluiden als normaal beschouwd worden. Denken we maar aan de hond van de bovenburen, aan luidruchtige leefgewoonten enz. De toekomst zal uitwijzen in hoeverre die wetgeving op dat punt moet worden aangevuld. Wat dat betreft, bestaan er ook diverse gemeentelijke reglementeringen. De materie van de bestrijding van de geluidhinder behoort immers tot de gemeentelijke bevoegdheden. De Stad Leuven heeft b.v. in de gemeenteraad van 5 juni 1989 een reglementering goedgekeurd, waarin diverse vormen van lawaai aan begrenzingen onderworpen worpen. Zo wordt burenlawaai als overdreven beschouwd wanneer het achtergrondniveau met meer dan 5 dB(A) overschreden wordt, met een maximum van 45 dB(A) tussen 8.00 en 20.00 u, 40 dB(A) tussen 20 en 23 u en 35 dB(A) tussen 23 en 8 u. Voor drankgelegenheden waar elektronisch versterkte muziek gespeeld wordt, gelden
Pro. 2.11/56
142
10 04 2007
Kluwer
Lawaai
andere regels. Het uitgangspunt is daar een vergunningsbeleid. De vergunning legt het maximaal toelaatbare niveau vast, rekening houdend met mogelijke hinder voor aanpalenden of omwonenden. 6. VOETNOTEN (1)
(2) (3)
(4) (5) (6) (7) (8) (9) (10)
(11)
(12) (13) (14)
Genoemd naar Georg von Békésy (geb. Boedapest, 1899, overl. Hawaï, 1972), winnaar van de Nobelprijs fysiologie in 1961. Zijn werk op het vlak van de telefooncommunicatie op lange afstand lag aan de basis van zijn onderzoek in verband met de fysiologie van het menselijke gehoormechanisme. Zijn naam wordt meestal verbonden aan de zogenaamde plaatstheorie (zie verder). ISO 3891 - 1978 Procedure for describing aircraft noise heard on the ground. Er bestaat een Amerikaanse variant, de Noise Criterion Curves volgens ASHRAE. Daarmee in overeenstemming wordt gesproken van het NC-cijfer. De NR-curven bieden echter het voordeel dat zij ook in formulevorm gedefinieerd zijn. Dat laat een rekenkundige bepaling toe. NBN 576-11, Geluidsramingscurven, BIN, 1970. Zie ook G. VERMEIR, Lawaaibeheersing, ACCO, Leuven, 2006. ISO 1999:1990 Acoustics – Determination of occupational noise exposure and estimation of noise-induced hearing impairment Berekeningsmodule op http://www.measure.demon.co.uk/Acoustics_Software/ h_loss.html Koninklijk Besluit van 24 februari 1977 houdende vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen. NBN S01-401, Grenswaarden voor de geluidsniveaus om het gebrek aan comfort in gebouwen te vermijden, BIN, 1987. Richtlijn 2003/10/EG van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (lawaai) (Zeventiende Bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, 1e lid van Richtlijn 89/391/EEG). Koninklijk Besluit van 16 januari 2006 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van lawaai op het werk (B.S. februari 2006). VLAREM II, Besluit van de Vlaamse Executieve van 7 januari 1992. In de richtlijn is daarvoor geen nieuwe benaming ingevoerd, wellicht om taaloverwegingen. Er wordt gesteld dat voor de bepaling van het peakniveau ook de sonometer op de stand IA (Impuls, A-weging) kan aangewend worden. In dat geval mag het niveau 130 dB(A) niet overschrijden.
10 04 2007
143
Pro. 2.11/57
Arbeidsgeneeskundige diensten
Kluwer
(15) Piekgeluidsdruk is hier de maximale ogenblikkelijke waarde van de C-gewogen «lawaaidruk». (16) Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (lawaai) (Zeventiende Bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, 1e lid van Richtlijn 89/391/EEG). (17) Koninklijk Besluit van 16 januari 2006 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van lawaai op het werk, B.S. 15 februari 2006. (18) NBN S01-401, Grenswaarden voor de geluidsniveaus om het gebrek aan comfort in gebouwen te vermijden, BIN, 1987.
Pro. 2.11/58
144
10 04 2007