Sex in Nederland J.D. Noordhoff
bron J.D. Noordhoff, Sex in Nederland. Het Spectrum, Utrecht / Antwerpen 1969 (tweede druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/noor042sexi01_01/colofon.htm
© 2007 dbnl / J.D. Noordhoff
7
Voorwoord In opdracht van de redactie van het vrouwenblad ‘Margriet’ is een breed opgezet onderzoek ingesteld naar de houding van mensen tegenover seksualiteit en naar het seksuele gedragspatroon. Dit onderzoek, het derde in deze reeks Margrietonderzoeken, was voorafgegaan door de publikaties Liefde en huwelijk en God in Nederland. De Margrietredactie streeft ernaar menselijke problemen van deze tijd in de publiciteit te brengen, om vooral ook de vrouw van nu te confronteren met de spanningsvelden van ons leven. Geen onderzoek raakt meer de taboes van het verleden dan dit onderzoek in het veld van de seksualiteit. Het is niet alleen een onderwerp dat de meest intieme tussenmenselijke relatie betreft, het dringt, zodra gedragsvragen worden gesteld in de sfeer van het meestal verborgen leven van de ondervraagde. Het al dan niet slagen van dit onderzoek was geheel afhankelijk van de bereidheid van ondervraagden om mee te werken. Deze bereidheid was uitzonderlijk groot en in dit voorwoord past in de eerste plaats een woord van dank aan al die naamlozen, die dit onderzoek mogelijk hebben gemaakt. Het geslachtsleven van de mens grijpt diep in in zijn leven. Het bepaalt mede een goed deel van zijn houdingen. Het terrein dat het onderzoek zou moeten omvatten was dan ook zeer breed. In deze overvloed van vragen; die het onderzoek zou hebben moeten raken, moest worden geselecteerd. In vele opzichten is het daardoor een basisonderzoek geworden, dat het mogelijk maakt mede te bepalen op welke deelgebieden verder onderzoek mogelijk en nodig is. Anderzijds geeft het informatie over vele problemen, die in Nederland niet eerder zijn onderzocht. Een adviescommissie van deskundigen op verschillend gebied stond de leiders van het project terzijde. De vraaggesprekken werden gevoerd door enquêteurs en enquêtrices van Attwood Statistics (Nederland) N.V. Vooronderzoek werd mede gedaan door het Instituut voor Psychologisch Markten Motievenonderzoek, terwijl het Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
8 bij opzet en uitwerking nauw betrokken was. De adviescommissie bestond uit: mevr. H. van der Horst-de Both; mevr. G. Kersten-Stellweg; mevr. H. de Lange-Wibaut; mevr. dr. M. Zeldenrust-Noordanus; prof. dr. G.A. Kooy; prof. dr. G.J. Kloosterman; prof. G.H.L. Zeegers; dr. H.A. Bartels; P.J.F. Dupuis; ds. A. Klamer; dr. B.S. Witte; dr. mr. C.J. Straver; dr. J.A. van Kemenade; drs. J Frenken; drs. A.M. Hutjes. Van het onderzoekbureau Attwood Statistics (Nederland) N.V. werkten mede: drs. C.C.J. de Koning en drs. N. Schelvis. Het onderzoek werd gecoördineerd door drs. J.D. Noordhoff en zijn medewerkers, J. Bosman en J.A.A. van Unen, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Marktonderzoek N.V., de researchafdeling van de Verenigde Nederlandse Uitgeversbedrijven N.V. Het Nederlands Instituut voor Marktonderzoek draagt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het onderzoek. Door het weekblad Margriet werd een deel van de resultaten van het onderzoek gepubliceerd. Om andere markante uitkomsten voor een breder publiek toegankelijk te maken besloot de N.V. Uitgeverij Het Spectrum tot een uitgave in boekvorm. Een aantal leden van de adviescommissie was bereid afzonderlijke segmenten van het onderzoek nader toe te lichten. Schrijvers en uitgever hopen dat deze publikatie zal bijdragen tot meer inzicht over het seksuele leven van brede lagen van het Nederlandse volk en dat het voor allen die bij deze problematiek betrokken zijn een waardevolle informatiebron zal zijn. De lezer dient bij het interpreteren van de cijfers wel te bedenken dat deze door middel van mondelinge en schriftelijke enquêtering verkregen gegevens vergaard zijn door middel van een steekproef. Deze steekproef, goed representatief voor de Nederlandse populatie van 21 tot 65 jaar garandeert geen absolute betrouwbaarheid van antwoorden. Weliswaar is in bepaalde mate controle op de betrouwbaarheid van antwoorden mogelijk, het zijn en blijven ondervraagden. Vooral in vragen over het gedragspatroon is de kans aanwezig, dat de ondervraagde bewust of onbewust onjuiste mededelingen doet. Bij het onderzoek is zowel door een tevoren goed geteste vraagstelling als door een goede
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
9 training van de ondervragers en ondervraagsters getracht de vertekeningen die in het onderzoek kunnen optreden zo veel mogelijk te ondervangen. DRS. J.D. NOORDHOFF
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
11
Inleiding Wanneer men zich afvraagt wat het hier weergegeven onderzoek naar ‘Seksualiteit in Nederland’ beoogt, dan is het in de eerste plaats duidelijk dat het niet alleen gaat om te bestuderen hoe de verschillende Nederlanders zich op het terrein van het geslachtsleven gedragen, maar ook hoe zij zich zouden willen gedragen. Het onderzoek is niet alleen gericht op feitelijk gedrag, zoals de beide Kinsey-rapporten dit op magistrale wijze in de Verenigde Staten van Noord-Amerika hebben vastgelegd, maar ook gericht op de wijze waarop men zich zou willen gedragen of denkt zich te zullen gaan gedragen. Wat is nu het nut van een dergelijk onderzoek en waarom hebben een aantal wetenschappelijke onderzoekers hun medewerking gegeven aan dit project? Sommigen zullen er op wijzen, dat onze hedendaagse cultuur al overmatig met seksuele aspecten doortrokken is; dat er een blijkbaar onverzadelijke behoefte bestaat aan geschriften die zich met dit aspect bezig houden en dat er commerciële overwegingen ten grondslag liggen aan de publikatie van een onderzoek als hier is verricht. Anderen zullen wellicht als kritiek naar voren brengen dat seksualiteit dusdanig gecompliceerde en subtiele verschijnselen omvat dat een onderzoek hiernaar, ook al is er veel tijd, energie en geld in gestoken, toch nooit de werkelijkheid van deze verschijnselen kan blootleggen en er noodgedwongen een onwaarachtig beeld van zal moeten geven dat de toets van de wetenschappelijke kritiek niet zal kunnen doorstaan. Zonder dergelijke kritische opmerkingen als geheel ongegrond af te wijzen, kunnen wij er anderzijds op wijzen dat juist op het gebied van de geslachtsbetrekkingen dikwijls uitlatingen in de openbaarheid worden gebracht die afkomstig zijn van kleine groeperingen die tamelijk ongenuanceerd en sterk emotioneel hun eigen standpunt in deze zaken naar buiten uitdragen en dat daardoor de opvattingen van de grote meerderheid van onze landgenoten dikwijls onbekend blijven. Is er werkelijk sprake van een seksuele revolutie? Staan jonge volwassenen thans totaal anders tegenover de seksuali-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
12 teit dan een vorige generatie dit heeft gedaan? Is er sprake van het op grote schaal loslaten van traditionele gedragspatronen? Neemt losbandigheid, promiscuïteit, echtelijke ontrouw, ongeloof in het huwelijk als waardevol sociaal instituut toe, of is dit alles slechts schijn, doordat er tegenwoordig meer in de openbaarheid wordt gebracht wat vroeger werd verzwegen? Heeft seksuele voorlichting aan de opgroeiende jeugd zin of leidt toenemende openheid hierover tot grotere experimenteerlust en afbraak van gevestigde en traditionele opvattingen? Al deze vragen worden telkens weer gesteld en dikwijls ook beantwoord zonder dat degenen die deze antwoorden formuleren over voldoende feitenkennis beschikken. Te dikwijls is de feitenkennis namelijk ontleend aan bestudering van kleine groepen van mensen die op de een of andere wijze zijn geselecteerd op grond van een bepaalde bijzonderheid. Psychiaters zullen vooral in aanraking komen met mensen die via aanpassingsstoornissen ook op het zo gevoelige terrein van de geslachtsbetrekkingen ernstige problemen hebben ondervonden of geschapen. Gynaecologen zullen dikwijls juist vrouwen op hun spreekuur krijgen die met seksuele moeilijkheden te kampen hebben. Wanneer grotere openheid t.a.v. deze problemen meer dan vroeger patiënten er toe beweegt deze moeilijkheden met hun arts te bespreken, zullen zij allicht de indruk krijgen dat deze problemen in frequentie toenemen terwijl in werkelijkheid alleen maar vaker dan vroeger deze problemen aan hen worden voorgelegd. Hetzelfde kan gelden voor publikaties over het aantal echtscheidingen, ongehuwd moederschap en aanvragen tot abortus provocatus. Telkens weer staan wij voor het probleem of de reële toename van dit soort uitingen van onbevredigende seksuele relaties gevolgen zijn van een steeds toenemende instabiliteit of uitingen zijn van een grotere openheid waardoor veel, dat vroeger in stilte werd gedragen en geleden, nu in de openbaarheid wordt gebracht. Wil men op dergelijke vragen een antwoord krijgen dan is het noodzakelijk onderzoekingen te doen bij de bevolking in haar geheel en te trachten antwoorden te krijgen van mensen die zich niet vrijwillig tot een of andere instantie hebben gewend om hulp maar die aselect en in een verhou-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
13 ding die enigszins representatief is voor de bevolking in haar geheel om hun opvattingen en gedragingen worden gevraagd. Ook al is dan een dergelijk onderzoek oppervlakkiger dan andere meer persoonlijk gerichte onderzoekingen op dit gebied, dan toch biedt het door zijn opzet informatie die langs andere weg niet verkregen kan worden. Het verlangen naar deze informatie ligt ten grondslag aan de medewerking die een aantal onderzoekers aan het hier besproken project gegeven heeft. Naar mijn mening is het een gelukkige gedachte geweest niet alleen een onderzoek in te stellen naar seksuele gedragingen maar ook naar seksuele opvattingen en idealen, dus naar attitudes. Uit gedragingen alleen zullen wij nimmer normen, gedragsregels kunnen opstellen. Wel is te verwachten dat grote verschillen tussen feitelijk gedrag en opgegeven idealen spanningen aan het licht brengen die waarschijnlijk op de duur tot wijziging van een van beide aanleiding zullen geven, maar hoe dit zal uitpakken is niet altijd te voorspellen. Dat vele weggebruikers vroeg of laat bij een verkeersongeval betrokken zullen raken, is statistisch exact vast te stellen. Toch zou het dwaasheid zijn te menen dat deze weggebruikers ook de wens daartoe koesteren. Evenmin is het logisch te veronderstellen dat degenen die een mislukte partnerkeuze te betreuren hebben daarmee bewijzen dat zij een andere vorm van regulatie der geslachtsbetrekkingen zouden voorstaan. Het algemene patroon in onze samenleving is nog steeds, dat een man en een vrouw samen een huwelijk sluiten dat hen levenslang tezamen bindt en waarbinnen zij een gelukkige, ook seksuele verhouding trachten te bewerkstelligen. Hierbij komt dan tevens nog de gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid voor het vormen van een gezin met de, in die gemeenschap verwekte kinderen (Van Emde Boas). Dat het hier geschetste ideaal door de meerderheid van onze landgenoten wordt onderschreven blijkt uit het hoofdstuk over buitenechtelijk geslachtsverkeer. Nog belangrijker is dat de jongste leeftijdsgroepen dit ideaal zeker zo duidelijk voor ogen hebben staan als de oudere generaties. Ook van een revolutie in de huwelijksvormen blijkt niets, hoezeer ook de mogelijkheden tot buitenechtelijk verkeer zijn toegenomen. Dat mannen tussen de 20 en 25 zelfs meer aanhangers
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
14 van de strikte monogamie tellen dan de oudere mannen past bij de opvatting dat het ‘ideale’ huwelijk de jongste generatie zeker zo sterk voor ogen staat als dit de vorige generaties heeft gedaan. Hoezeer volledig geslachtelijk verkeer (de coïtus) in verband gebracht wordt met een duurzame echtelijke verhouding blijkt ook uit het feit, dat voorechtelijk verkeer (dus met de mogelijk toekomstige partner) veel vaker wordt getolereerd dan buiten het huwelijk (dus in de vorm van echtelijke ontrouw). Ook de onderzoekingen naar de opvattingen over abortus provocatus wijzen er niet op dat de jongere leeftijdsgroepen duidelijk ‘libertijnser’ zouden zijn dan de oudere. Dat meer openheid in seksuele aangelegenheden, met name betere seksuele voorlichting door de ouders, zou leiden tot frequenter seksuele contacten voor het huwelijk, blijkt niet uit deze enquête. Er is zelfs een aanwijzing dat, althans bij de mannen, het tegendeel het geval is. Dat in jongere gezinnen meer openheid over seksuele problemen bestaat dan in oudere gezinnen zal weinigen verbazen. Dat jongeren vaker zeggen dat hun ouders gelukkig gehuwd waren dan oudere bevolkingsgroepen is ook al geen argument om in grotere openheid in seksuele aangelegenheden gevaren voor de gezinsvorming en voor de hechtheid van het gezin te zien. Overigens blijkt de zogenoemde openheid t.a.v. seksuele problemen nog niet zo ver te gaan als velen menen. Hoewel geboortenregeling door de meerderheid van het Nederlandse volk wordt aanvaard als in principe toelaatbaar of zelfs wenselijk blijkt de kennis van de bestaande methoden om tot dit doel te geraken nog veel te wensen over te laten. Dit is een uiterst belangrijk gegeven, omdat hieruit blijkt dat de, volgens sommigen te ver gaande openheid over seksuele aangelegenheden, nog steeds niet geleid heeft tot de noodzakelijke feitenkennis om de ongewenste zwangerschap met alle, soms dramatische gevolgen daarvan, te voorkomen. Hierin ligt een aansporing om met alle kracht de zakelijke voorlichting en de praktische hulpverlening uit te breiden; vooral omdat vastgesteld is dat betere kennis van preventieve maatregelen de kans op een hoogst ongewenste zwangerschap en daarmee op abortus provocatus, doet verminderen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
15 Juist in een tijdsbestel waarin zo velen pleiten voor uitbreiding van de mogelijkheid tot abortus provocatus is het van groot belang hierop te wijzen, temeer omdat de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk sterk gekant blijkt te zijn tegen het afbreken van een eenmaal bestaande zwangerschap. Door enerzijds gebruik te maken van verbetering der nog onvoldoende toegepaste mogelijkheden tot preventie, en anderzijds van de in grote kring bestaande afkeer van de abortus provocatus als middel tot regeling van de gezinsgrootte en het scheiden van seksuele verlangens en het verlangen naar kinderen zou ons volk gespaard kunnen blijven voor de verschrikkelijke epidemie van zwangerschapsonderbrekingen die in Oost-Europa en Japan zulk een buitensporige vorm heeft aangenomen. Dat het vrijgeven van zwangerschapsafbreking thans in West-Europa niet tot dergelijke excessen zou leiden als in Oost-Europa is vaak gesuggereerd, maar de recente ontwikkeling in Engeland waar ieder kwartaal het aantal zwangerschapsafbrekingen met sprongen stijgt spreekt andere taal. Hoezeer een onderzoek als in dit boek neergelegd, informatie biedt die, ondanks alle onvolkomenheden ervan, toch een andere en waarschijnlijk betere kijk geeft op de werkelijkheid dan de talrijke aprioristische meningsuitingen die wij in de pers in de vorm van ingezonden stukken en artikelen tegenkomen, blijkt uit het feit dat dikwijls als vanzelfsprekend wordt aangenomen dat de vrouw, die uiteraard meer dan de man lijdt onder de ongewenste zwangerschap - ook vaker dan de man de mogelijkheid tot het laten afbreken van een ongewenste zwangerschap zou voorstaan. Uit deze enquête blijkt het tegendeel het geval te zijn. Ten dele is dit terug te voeren op het feit dat vrouwen over de hele linie wat conservatiever zijn, trouwer aan overgeleverde normen en waarden. Maar is het zo boud te veronderstellen dat de gemiddelde vrouw de haar gegeven mogelijkheid om een kind ter wereld te brengen niet in de eerste plaats als een belasting maar veeleer als een creatieve mogelijkheid, als een voorrecht, ziet? En dat zij er zich, meer nog dan de gemiddelde man, tegen verzet dat deze wezenlijke creatieve functie, ook wanneer deze eenmaal in gang is gezet, naar de willekeur van het ogenblik kan worden voortgezet of afgebroken? Dat er verschillen zijn in de wijze waarop mannen en vrou-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
16 wen zich gedragen en waarop zij over een groot aantal problemen denken, is bekend. Dat dit vooral ook zal gelden op het terrein van het geslachtsleven ligt voor de hand. Toch zijn veel onderzoekers, psychologen, sociologen en etnologen bij uitstek, ervan overtuigd, dat veel van deze verschillen tussen man en vrouw niet zozeer biologisch als wel voornamelijk cultureel bepaald zijn. Zij wijzen erop, dat vele verschillen tussen man en vrouw die door het grote publiek als onveranderlijk en aangeboren worden opgevat, in werkelijkheid tijdens de opvoeding worden aangeleerd en verworven. Ongetwijfeld is het juist, dat in onze cultuur talrijke sexverschillen als vanzelfsprekend en onveranderlijk zijn beschouwd die nu geleidelijk beginnen te verdwijnen. Hierbij is vooral duidelijk dat het mannelijke superioriteitsgevoel samenhangt met een eenzijdige (mannelijke) kijk op de wereld en geleidelijk plaats gaat maken voor een mensbeschouwing waarin man en vrouw als volkomen gelijkberechtigd en gelijkwaardig naast elkaar geplaatst worden. Sommigen gaan zo ver, dat zij alle karakter- en geestesverschillen tussen man en vrouw als kunstmatig en als tijdens en door de opvoeding verworven willen zien. Als reactie op de situatie in de 19e eeuw, toen sommige auteurs er in alle ernst aan twijfelden of een vrouw tot logisch denken in staat was (getuige een ‘wetenschappelijk’ werk geheten Ueber den physiologische Schwachsinn des Weibes), toen velen van mening waren dat een fatsoenlijke vrouw geen vreugde mocht beleven aan de geslachtelijke vereniging, als reactie dus op het Victoriaanse tijdperk, is dit alles begrijpelijk en ook nuttig. De vraag is echter, of men nu niet evenzeer gaat overdrijven en zelfs fundamentele biologische verschillen wil verdoezelen en wegpraten. Het leidt toch immers geen twijfel dat er, juist en misschien wel uitsluitend op seksueel terrein verschillen bestaan tussen man en vrouw die niet weg te redeneren zijn. Dat deze verschillen kunstmatig, door culturele invloeden, kunnen worden versterkt (of tegengegaan) staat vast. Dat deze verschillen in de lichamelijke sfeer zonder enige invloed zouden blijven op de wijze waarop een menselijk wezen zich ontplooit lijkt onwaarschijnlijk. Niettemin past ons grote voorzichtigheid om verschillen die wij om ons heen in ‘man-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
17 nelijk’ en ‘vrouwelijk’ gedrag menen op te merken zonder meer als biologisch veroorzaakt op te vatten en men is gerechtigd zich de vraag te stellen of er wel biologisch gefundeerde gedragsverschillen tussen man en vrouw bestaan. Welnu, ook in dit opzicht biedt de hier gehouden enquête wel een aantal feiten die het overdenken waard zijn. Dat jongens aanzienlijk vaker dan meisjes tot zelfbevrediging komen, en er ook op jeugdiger leeftijd kennis mee maken, is moeilijk aan culturele invloeden toe te schrijven en zal ongedwongen kunnen worden toegeschreven aan verschillen in lichaamsbouw, m.a.w. aan biologische factoren. Dat ongeveer tweederde van alle ondervraagden van mening is, dat de behoefte aan geslachtsgemeenschap bij de man groter is dan bij de vrouw, terwijl slechts 1% van mening is dat de behoefte bij de vrouw groter zou zijn, zou cultureel bepaald kunnen zijn, maar in Nederland met zijn grote verscheidenheid van opvattingen en subculturen is een dergelijke eenstemmigheid van oordeel toch wel zeer merkwaardig. Wanneer wij er dan bij in beschouwing nemen dat deze mening over de hele wereld verbreid voorkomt, dan wordt het toch heel wat voor de hand liggender om hier aan biologische verschillen de grootste betekenis toe te kennen. Vooral ook, omdat juist op dit terrein een grote overeenstemming bestaat tussen wat men denkt en wat men doet. Degenen die uit eigen ervaring spreken, komen tot dezelfde conclusies als degenen die het voornamelijk van horen zeggen hebben. Dat er fundamentele geslachtsverschillen bestaan tussen man en vrouw die tot verschillen in gedrag en denkbeelden aanleiding geven komt duidelijk naar voren. Dat deze verschillen door misverstanden en wanbegrip overdreven kunnen worden en daardoor tot onnodig verdriet aanleiding kunnen geven, is evident. Anderzijds houdt het tevens een waarschuwing in, om de fundamentele, biologische verschillen niet te veronachtzamen. Vooral ook dan niet, wanneer men er naar wil streven deze verschillen door culturele invloeden zoveel mogelijk op te heffen. Dat er uitgaande van fundamentele verschillen tussen man en vrouw vergaande beïnvloeding van deze verschillen mogelijk is door milieu, welstand, ontwikkelingsniveau, levensbeschouwing, godsdienst, en woonplaats, om maar enkele factoren te noemen, treedt duidelijk aan het licht en opent een uitgebreid arbeidsveld voor verdere studie.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
18 Samenvattend is te zeggen dat een enquête als hier beschreven, ondanks alle onvolkomenheden en onmiskenbare onbetrouwbaarheid, een uiterst waardevol hulpmiddel betekent voor al degenen die hun eigen ideeën en opvattingen omtrent seksuele gedragingen en attitudes willen toetsen aan de thans om hen heen bestaande werkelijkheid. Verder roept dit onderzoek, zoals trouwens ieder wetenschappelijk onderzoek, een groot aantal nieuwe vragen op die tot verdere arbeid op dit nog zo weinig ontgonnen terrein kunnen stimuleren. En tenslotte is er, alleen al door het feit, dat dit onderzoek mogelijk is gebleken een bewijs geleverd dat men zelfs op het moeilijk toegankelijk gebied van de intiemste tussenmenselijke betrekkingen samenhangen kan opsporen en bestuderen. Hierdoor kunnen op den duur wetmatigheden aan het licht gebracht worden, die voor opvoeders, zowel ouders als onderwijzers, tot de voor hen verplichte kennis zullen gaan behoren. Dat langs deze wetenschappelijke weg ooit een patroon geweven zou kunnen worden voor de wijze waarop men zich behoort te gedragen is vanzelfsprekend een illusie. De wetenschap zal altijd onvolledig en onaf blijven en het, om met Wiersma te spreken, ‘hoogstens als een kenmerk van geestelijke volwassenheid kunnen beschouwen dat iemand, om der waarheid wille, bereid is in twijfel en onzekerheid te leven.’ Nooit zal, juist op het gebied van het streven, de ideaalvorming en het behoren, de wetenschap die volledigheid en de innerlijke zekerheid kunnen schenken die een wereldbeschouwing biedt. Maar wel mag geëist worden dat men in zijn wereldbeschouwing met de feiten van de wetenschap rekening houdt. Het hier aangeboden onderzoek zal het de lezers wat dat betreft, overigens niet erg moeilijk maken doordat vrijwel nergens van vaststaande feiten sprake is, hoogstens van waarschijnlijkheden en mogelijkheden. PROF. DR. G.J. KLOOSTERMAN
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
19
P.J.F. Dupuis 1. Zelfbevrediging Onder zelfbevrediging verstaan wij de opzettelijke en zelfstandige prikkeling van de eigen seksuele lustgevoelens. Dit gaat niet altijd met orgasme gepaard, de hand behoeft er niet altijd aan te pas te komen, soms ook de geslachtsorganen zelf niet. En in enkele gevallen zijn de lustgevoelens uitsluitend met behulp van de fantasie op te wekken. Er is waarschijnlijk géén aspect van het geslachtsleven, waarbij wij sterker de gevolgen ondervinden van de zogenaamd wetenschappelijke waandenkbeelden, die er tot voor enkele tientallen jaren over zijn verkondigd, dan bij de zelfbevrediging. Het is ook het terrein waarop de burgerlijke antiseksuele houding (Van Ussel) zijn hoogtepunt heeft gevonden. Er zijn ter bestrijding van dit ‘euvel’ campagnes gevoerd met een heftigheid, die alleen verblinde fanatici kunnen opbrengen. En als men zelfs nog uit de jaren '20-'30 enkele, ook Nederlandse, voorlichters mocht geloven, zou er vrijwel geen ziekte bestaan die men niet als gevolg van zelfbevrediging zou kunnen oplopen. In de meest afschrikwekkende kleuren werd het geestelijk en lichamelijk verval getekend, van wie zich aan zelfbevrediging overgaf. Het is medisch-wetenschappelijk gezien een heel zwarte bladzijde in de geneeskunde; er is immers niets van waar. Het is hier niet de plaats, ons te verdiepen in de vraag naar de oorzaken van deze fundamenteel foute inzichten; slechts wil ik opmerken dat naar mijn mening, een verkeerde kijk op de betekenis van het Bijbelverhaal over Onan in Genesis 38 zeker een rol heeft gespeeld. Maar meer nog misschien een apert onjuist inzicht in de betekenis van de seksualiteit ‘op zich zelf een vieze en zondige aangelegenheid’, die slechts vanuit de voortplanting en uitsluitend in direct verband daarmee positief te waarderen was. Wat zijn nu de feiten? Volgens Kinsey hebben 92% van alle mannen en 58% van alle vrouwen wel ééns aan zelfbevrediging gedaan. Oorza-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
20 ken van het achterwege blijven ervan kunnen zijn: een minder sterke libido, een tragere ontwikkeling, een vroegtijdig seksueel contact met een partner of een combinatie daarvan. Het verschijnsel treedt niet alleen bij veel meer jongens dan meisjes op, maar bij jongens ook eerder: op 15-jarige leeftijd hebben al 82% van de jongens, doch nog slechts 20% van de meisjes er kennis mee gemaakt. Tenslotte is ook de frequentie bij de jongen groter, gemiddeld acht keer per maand, tegen twee keer per maand bij het meisje. Meer dan 50% van alle ongehuwde vrouwen doet er kortere of langere tijd aan en nog bijna 40% van de gehuwde vrouwen. In het totaal van de seksuele bevrediging staat zelfbevrediging op de eerste plaats bij de ongehuwde man en vrouw en op de tweede plaats bij de gehuwde man en vrouw, met één uitzondering, dat in lagere sociale milieus de buitenechtelijke omgang van mannen groter omvang heeft dan de zelfbevrediging. Tevens heeft Kinsey aangetoond dat masturbatie meer voorkomt naarmate het ontwikkelingspeil hoger is. Gezien de omvang waarin zelfbevrediging voorkomt is het duidelijk dat zij onmogelijk de kwade gevolgen kan hebben die men er vroeger aan verbond. Heden ten dage mag dan ook als algemeen wetenschappelijke opvatting worden gesteld dat zelfbevrediging als zodanig niet schadelijk is voor lichaam en geest, ook niet bij grotere frequentie. Zelfs is in vele opzichten de zelfbevrediging positief te waarderen. 1. Het is een goed oefenmiddel voor de zelfbeheersing. 2. Het levert geen risico voor een partner op, met name geeft het geen kans op zwangerschap. 3. Het is een nuttige verkenning van het eigen lichaam en zijn mogelijkheden: zo zouden vrouwen die vóór het huwelijk gemasturbeerd hebben, in het huwelijk gemakkelijker tot orgasme komen. 4. Het is in het begin van de puberteit een ‘fysiologisch verschijnsel’ te noemen: bij gebrek aan echte relatie is het dan de meest voor de hand liggende en ook aangewezen mogelijkheid om seksuele spanningen af te reageren.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
21 Wat echter wel schadelijk is, en ik heb de ellendige gevolgen er meermalen van waargenomen, is verkeerde voorlichting, een onjuiste voorstelling van zaken. De verkeerde voorlichting had ongetwijfeld ten doel, de zelfbevrediging als afschrikwekkend te doen ervaren, maar bereikte vaak precies het omgekeerde. Vooral als het door de ouders gebeurde, kwam de veroordeling zwaar aan, al leidde het er niet toe, dat de handeling achterwege bleef. Juist dientengevolge ontstonden schuldgevoelens. De schuldgevoelens belemmeren de normale afloop van de handeling. De spanningen bleven daardoor bestaan, hetgeen tot snelle herhaling van de handeling leidde, waardoor de schuldgevoelens weer toenamen enz. Echt een vicieuze cirkel... Allerwegen wordt dan ook nu een nuchter accepteren als de beste houding er tegenover aanvaard. In verreweg de meeste gevallen is het een fase, die vanzelf voorbij gaat, althans in belangrijkheid aanzienlijk afneemt. Het is niet zo, dat het huwelijk het absolute einde van de zelfbevrediging behoeft te betekenen. Er is zeker plaats voor in bijzondere omstandigheden, langdurige scheiding, langdurige ziekte van de vrouw, in de laatste periode van de zwangerschap en tijdens het kraambed, maar daarnaast ook wel bij sterk uiteenlopende behoefte aan de coïtus van man en vrouw. Mijn persoonlijke voorkeur gaat in deze gevallen echter sterk uit naar de situatie, waarbij man en vrouw dit in volkomen openhartigheid bespreken: dan kan het de vrouw zijn, die haar man met liefde met haar hand of mond tot bevredigende ontspanning of zelfs ontspannende bevrediging brengt. Ook in de gevangenissen en dergelijke is zelfbevrediging een normaal verschijnsel, als vervangings- of hulpmiddel dus weer. Slechts als de voorkeur naar zelfbevrediging uitgaat terwijl er reële mogelijkheden voor de coïtus aanwezig zijn, is er sprake van een ziekelijke toestand, een geestelijke afwijking. De medisch-wetenschappelijke opvattingen op dit punt zijn dus in enkele tientallen jaren wel grondig veranderd, maar is het publiek ook zo ver? In hoeverre werken daarbij nog de opvattingen na, vooral bij de oudere volwassenen, die ze in hun jeugd meegekregen hebben? Cijfers van enige betekenis hierover waren - voor zover mij bekend - in Nederland nog niet gepubliceerd. Het is daarom interessant na te gaan, of de enquête over seksualiteit in dit
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
22 verband enig uitsluitsel vermag te geven. 7% van de mannen en 15% van de vrouwen geven aan, nooit van zelfbevrediging gehoord te hebben. Vooral voor de man is dit een hoog getal. In Amerika heeft 92% het weleens gedaan. Het lijkt aannemelijk dat het percentage voor Nederland tussen de 90 of 95 zal moeten liggen. In de vele speculaties, die in verband met deze cijfers mogelijk zijn, wil ik mij niet begeven; ik volsta ermee te constateren, dat het in ieder geval klopt dat het aantal vrouwen, dat er nooit van gehoord heeft, aanzienlijk groter is dan het aantal mannen. Bekijken wij vervolgens het oordeel van degenen, die zelfbevrediging als verschijnsel kennen, dan blijken nog altijd 27% van de mannen en 31% van de vrouwen van mening dat het ‘nooit goed te praten is’, wat dus een morele veroordeling inhoudt. 21% van mannen en vrouwen beide acht het min of meer schadelijk voor de gezondheid en 30% van de mannen en 38% van de vrouwen (1/3 deel dus) vindt het een abnormaal verschijnsel. Een klein percentage vindt dit verschijnsel abnormaal, maar toch nog goed te praten. Meer dan de helft van de mannen - 54% - doch slechts een derde deel van de vrouwen - 33% - vindt het in het algemeen een normaal verschijnsel. Bij de vrouwen overheerst dus de gedachte dat het een abnormaal verschijnsel is, bij de mannen vindt een ruime meerderheid het normaal. Dit zal zeker samenhangen met het gememoreerde feit dat het voorkomen bij mannen veel frequenter is, Inzake de vraag of het voor tieners gezonder is, het wel dan
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
23
Tabel 1. Mondelinge vraag 22-23: Hebt U weleens gehoord van zelfbevrediging? Dan heb ik hier enkele uitspraken die te maken hebben met zelfbevrediging. Wilt U mij voor elke uitspraak zeggen in hoeverre U het er wel of niet mee eens bent? positieve beoordeling van zelfbevrediging 1 2 sterk zwak
weet niet
totaal in procenten
zelfbevrediging is nooit goed te praten mannen 33 vrouwen 18 zelfbevrediging is schadelijk voor de gezondheid mannen 32 vrouwen 20 zelfbevrediging is een normaal verschijnsel mannen 32 vrouwen 16 zelfbevrediging kan ook bij gehuwden een normale zaak zijn mannen 14 vrouwen 9 een getrouwd iemand die aan zelfbevrediging doet is meestal abnormaal mannen 15 vrouwen 11 het is gezonder wanneer een tiener aan zelfbevrediging doet, dan wanneer dit niet gebeurt mannen 17 vrouwen 5
21 23
54 41
12 13
18 15
50 35
22 29
22 17
54 33
9 14
13 12
27 21
13 15
18 14
33 25
8 8
21 14
38 19
19 21
negatieve beoordeling van zelfbevrediging
2 1 5
5
totaal
‘In grote lijnen mee eens’ met positieve uitspraak of ‘eigenlijk niet mee eens’ met negatieve uitspraak. ‘Volkomen mee eens’ met positieve uitspraak of ‘helemaal niet mee eens’ met negatieve uitspraak. 7% van de mannen en 15% van de vrouwen had nooit van zelfbevrediging gehoord.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
3
sterk zelfbevrediging is nooit goed te praten mannen 13 vrouwen 17 zelfbevrediging is schadelijk voor de gezondheid mannen 10 vrouwen 10 zelfbevrediging is een normaal verschijnsel mannen 14 vrouwen 17 zelfbevrediging kan ook bij gehuwden een normale zaak zijn mannen 38 vrouwen 35 een getrouwd iemand die aan zelfbevrediging doet is meestal abnormaal mannen 37 vrouwen 38 het is gezonder wanneer een tiener aan zelfbevrediging doet, dan wanneer dit niet gebeurt mannen 20 vrouwen 29
4 3
zwak
totaal
14 14
27 31
93 85
11 11
21 21
93 85
16 21
30 38
93 85
15 14
53 49
93 85
15 14
52 52
93 85
16 16
36 45
93 85
4
‘Eigenlijk niet mee eens’ met positieve uitspraak of ‘in grote lijnen mee eens’ met negatieve uitspraak. ‘Helemaal niet mee eens’ met positieve uitspraak of ‘volkomen mee eens’ met negatieve uitspraak.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
24 niet te doen, houden bij de mannen de positieven en negatieven elkaar in evenwicht, 38% resp. 36%, maar bij de vrouwen overheerst weer de mening dat het gezonder is, het niet te doen 45% tegen 19%. Opnieuw een verklaarbaar onderscheid: het al of niet hebben van eigen ervaring schijnt bij het oordeel een hoogst belangrijke rol te spelen. Betreffende zelfbevrediging bij gehuwden, zijn op enige afstand van elkaar twee vragen gesteld, één in positieve en één in negatieve zin. 27% van de mannen en 21% van de vrouwen meent dat het normaal kan zijn, 33% resp. 25% ontkent dat het meestal abnormaal is. Deze cijfers kloppen dus aardig, evenals trouwens die van de afwijzend ingestelden: 53% van de mannen en 49% van de vrouwen meent niet dat het voor gehuwden normaal kan zijn, terwijl 52% van mannen én vrouwen stellen dat het meestal abnormaal is. Kennelijk wordt zelfbevrediging binnen huwelijksverband door de helft van de enquêtepopulatie als bijna steeds abnormaal beschouwd. Hiermee stemt ook mijn ervaring overeen dat in de seksuologische praktijk weinig wordt aangegeven ook bij navragen, dat men zijn toevlucht ertoe neemt. Uit de cijfers mogen wij afleiden dat het standpunt van de deskundigen nog geen gemeengoed van de hele bevolking is geworden en dat hier dus nog een voorlichtende taak ligt. Alleen is het in dit verband dan nog wel van belang om na te gaan, of het soms een zaak is, die vanzelf in orde komt. Is er bijv. een duidelijk verschil in opvatting tussen jongere en oudere volwassenen, in die zin, dat de jongeren het steeds gewoner gaan vinden? Vergelijken wij daartoe de 21-24 - jarigen en 50-60 - jarigen dan vinden wij: 1. Met betrekking tot schadelijkheid voor gezondheid zijn van de 21-24 - jarigen 14% mannen en 18% vrouwen van mening dat dit zo is, terwijl van de 50-60 jarigen 28% van de mannen en 23% van de vrouwen het zegt. 2. Met betrekking tot het normaal - zijn van het verschijnsel zijn van de 21-24 jarigen 64% mannen en 35% vrouwen van mening dat dit zo is, terwijl van de 50-60 - jarigen 45% van de mannen en 21% van de vrouwen het zegt. 3. Betreffende ‘het is nooit goed te praten’ zijn van de 21-24 -
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
25 jarigen 25% mannen en 26% vrouwen van mening dat dit het geval is, terwijl van de 50-60 - jarigen 33% mannen en 36% vrouwen het zegt. Hier is dus een duidelijke verschuiving van opvatting afhankelijk van de leeftijd aantoonbaar, maar toch niet in die mate dat aan voorlichting niets meer gedaan zou behoeven te worden. Tenslotte komt nog de kwestie aan de orde, dat zelfbevrediging een grotere plaats zou innemen, naarmate de betrokken persoon hoger ontwikkeld is. In het algemeen neemt men aan dat zelfbevrediging meer voorkomt naarmate de ontwikkeling hoger is. Waar de opvattingen plegen samen te hangen met het eigen gedrag is dus een sterker positieve houding, een grotere tolerantie t.o.v. zelfbevrediging te verwachten, naarmate de ontwikkeling hoger is. Ontwikkeling en welstand hangen nauw met elkaar samen en uit het beschikbare materiaal bekijken wij dan ook de welstandsklassen (AB is de hoogste, D2 de laagste). Uit de cijfers blijkt dat steeds weer de hoogste welstandsklasse er het meest positief tegenover staat. De overige welstandsgroepen tonen een aflopende tendens, die echter niet altijd significant is. Dit geldt zowel voor de man als de vrouw. Zelfbevrediging is een mannen normaal verschijnsel vrouwen Zelfbevrediging kan ookmannen bij gehuwden een normale zaak zijn vrouwen
Totaal 54%
AB 71
C 53
D1 52
D2 47
33% 27%
42 33
38 27
31 26
20 22
21%
30
27
19
12
Al met al kan de slotsom zijn dat de resultaten van deze enquête over seksualiteit voor Nederland een bevestiging opleveren t.a.v. reeds uit andere landen bekende cijfers. Ook de gevonden verschillen tussen mannen en vrouwen passen in het beeld dat wij van beider zelfbevrediging hebben. Het doorgeven van wat wetenschap en religie op dit punt heden ten dage te zeggen hebben, kan nog geïntensiveerd worden.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
26
Prof. dr. G.A. Kooy 2. Voorechtelijk geslachtsverkeer Inleidende opmerkingen Ons dagelijks spraakgebruik getuigt niet altijd van een behoefte aan uiterste nauwkeurigheid van uitdrukken. Tal van termen blijken, nader beschouwd, een meerzinnige en/of niet duidelijk afgegrensde betekenis te hebben. Dat geldt met name ook voor het tegenwoordig frequent gebruikte voorechtelijk geslachtsverkeer. De wetenschapsbeoefenaar, die dit verkeer tot onderwerp van zijn analyse maakt, doet er dan ook goed aan, allereerst exact te omschrijven, wat hij er onder zal verstaan. Daarom wordt dit hoofdstuk over het voorechtelijk geslachtsverkeer begonnen met een begripsdefinitie. Hierna zal deze categorie van seksueel verkeer dan steeds betekenen enigerlei graad of vorm van intiem-lichamelijk contact tussen een ongehuwde man (jongen) en een ongehuwde vrouw (meisje). In het midden blijft hierbij dus, of in dit contact al of niet ‘gepreludeerd’ wordt op het huwelijk. Ook evenwel is in deze opvatting de kus evenzeer een element van het verkeer in kwestie als de coïtus. Over het voorechtelijk geslachtsverkeer in de vroegere Nederlandse samenleving is zeer veel geschreven, ook al viel het onderwerp doorgaans geheel buiten de belangstellingssfeer van de vakhistoricus. De kennelijke geboeidheid van tal van schrijvers en lezers door het onderwerp heeft er echter niet toe geleid, dat wij een redelijk duidelijk zicht kunnen verkrijgen op de situatie(s) van het verleden. Voorzover de beschrijvingen individualiserend zijn - op een bepaald geval betrekking hebben -, wordt doorgaans niet duidelijk, of het beschrevene typisch is geweest voor een heel tijdperk of een hele sociale laag. Voorzover de beschrijvingen generaliserend zijn - het algemeen-geldende trachten te schetsen -, gaan zij zonder uitzondering mank aan enerzijds onnauwkeurige observatie en anderzijds te snelle generalisatie. Vol te houden is daarom, dat wij omtrent het voorechtelijk geslachtsverkeer in Nederland in de eeuwen, ja
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
27 zelfs de laatste decenniën achter ons nauwelijks iets sociologisch relevants met zekerheid weten. VAN USSEL, van wiens hand een heel belangrijk boek verscheen over de geschiedenis van het seksuele probleem, heeft ons wel meer zicht verschaft op in de laatste eeuwen plaatsvindende verschuivingen in waarden en normen, 1 maar niet op frequenties van bepaalde feitelijke gedragingen in die eeuwen. Onze historische onwetendheid maakt, dat het weinig nuttig is, de bevindingen van het in 1968 verrichte onderzoek te willen spiegelen aan gegevens uit het vaderlandse verleden. Om die bevindingen in breder perspectief te plaatsen, is het nuttiger, hen te spiegelen aan het buitenlandse eigentijdse onderzoek, dat op overeenkomstige wijze werd opgezet als het Nederlandse onderzoek van 1968 (KINSEY, CHESSER, 2 e.a.). Voor het voorechtelijk geslachtsverkeer geldt hetzelfde als voor de seksualiteit in andere uitingsvormen: het is enerzijds onderwerp van sociaal-ethische ordening, anderzijds feitelijke gedraging. In het onderzoek, waarvan de resultaten hierna aan de orde komen, is aan dit verkeer in zowel het eerste als het laatste opzicht verhoudingsgewijs veel aandacht gegeven. De gestelde vragen, uit wier beantwoording de normering van het voorechtelijk geslachtsverkeer afleidbaar is, waren de volgende: ‘Sommige mensen zijn van mening, dat het goed is als jonge mensen die nog niet getrouwd zijn over voorbehoedsmiddelen zouden kunnen beschikken, anderen zijn daar tegen. Hoe denkt U hierover?’ ‘Vanaf welke leeftijd zou het goed zijn als jongens over voorbehoedsmiddelen zouden kunnen beschikken?’ ‘En vanaf welke leeftijd zouden meisjes hierover moeten kunnen beschikken?’ ‘In hoeverre bent U het met deze uitspraken eens?’ Volgde: ‘Ik vind dat
1 2
Geschiedenis van het sexuele probleem, Meppel 1968, 438 blz. Een zeer lange titellijst zou kunnen worden gegeven. Er wordt echter volstaan met het noemen van twee recente studies. De bekende publicist Vance Packard schreef een derde bestseller, die in het Nederlands op de markt werd gebracht (Amsterdam 1969). In De sexuele wildernis gaat Packard uitvoerig in op het voorechtelijk geslachtsverkeer. De meer diepgaand wetenschappelijk geïnteresseerde zij echter verwezen naar IRA L. REISS, The social context of sexual permissiveness, New York, 256 blz. In het boek van Reiss is een uitvoerige lijst van titels opgenomen. DR. J.M.W. VAN USSEL,
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
28 een meisje een jongen mag zoenen... intiem mag vrijen met een jongen... volledige geslachtsgemeenschap met een jongen mag hebben... als ze van plan is binnenkort met hem te trouwen; als ze op hem verliefd is; als ze veel voor hem voelt; ook al voelt ze weinig voor hem.’ ‘In hoeverre bent U het met deze uitspraken eens?’ Volgde: ‘Ik vind dat een jongen een meisje mag zoenen... intiem mag vrijen met een meisje.. volledige geslachtsgemeenschap met een meisje mag hebben... als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen; als hij op haar verliefd is; als hij veel voor haar voelt; ook al voelt hij weinig voor haar.’ ‘Wilt U aangeven met welke van de vijf uitspraken op deze kaart U het het meest eens bent?’ Volgde het tonen van een kaart met deze uitspraken: ‘Ik vind dat jongens veel meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan meisjes... iets meer vrijheid moeten hebben... precies evenveel vrijheid moeten hebben... meisjes iets meer vrijheid moeten hebben dan jongens... meisjes veel meer vrijheid moeten hebben dan jongens...’ ‘Vindt U geslachtsverkeer tussen mensen die met elkaar willen trouwen in alle opzichten ontoelaatbaar, hebt U er bezwaar tegen maar kunt U het onder bepaalde omstandigheden begrijpen of ziet U geen principiële bezwaren?’ De vragen betrekking hebbend op het feitelijke voorechtelijke verkeer van de respondenten, waren deze: ‘Hieronder ziet U een aantal mogelijkheden van seksueel contact tussen man en vrouw. Wilt U nu bij elke mogelijkheid met een kruisje in het hokje achter “ja” of “neen” aangeven, of dit is voorgekomen, toen U nog niet getrouwd was? Is het antwoord “ja”, wilt U dan opschrijven, hoe oud U zelf was, toen dit voor het eerst plaatsvond?’ Werden 8 mogelijkheden met name genoemd: ‘Elkaars hand vasthouden; elkaar oppervlakkig zoenen; elkaar flink zoenen; aanraken van bedekte borsten; aanraken van borsten onder de kleren; betasten van elkanders geslachtsdelen; geslachtsdelen onbedekt tegen elkaar maar geen volledige gemeenschap; volledige geslachtsgemeenschap.’ ‘Hoe oud was degene, met wie U voor het eerst volledige geslachtsgemeenschap had, toen U nog niet getrouwd was?’ ‘Hoe goed kende U deze toen?’ Werden als antwoordalternatieven gegeven: ‘Heel goed (waren verloofd, hadden vaste verkering); niet zo goed (geen vaste verkering); niet of nauwelijks.’ ‘Wist U, hoe U zwangerschap kon voorkomen, toen U voor het eerst gemeenschap had?’ ‘Wist degene, met wie U voor het eerst gemeenschap had, hoe deze zwangerschap kon voorkomen?’ ‘Hebt U, toen U de eerste keer gemeenschap had, een middel of methode ter voorkoming van zwangerschap toegepast? Zo j a , welk middel of welke methode?’
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
29 Er kan geen twijfel over bestaan dat de antwoorden, verkregen op het eerste stel vragen, in het algemeen veel betrouwbaarder zijn dan die, verkregen op het tweede stel. De gedragsvragen stelden de respondenten nl. voor tweeërlei moeilijkheid. Niet alleen werd van hen een zich blootgeven gevergd, maar ook retrospectie. Ook de meest eerlijke respondenten kunnen de werkelijkheid geweld hebben aangedaan, doordat zij zich eenvoudigweg t.a.v. hun vroeger doen en laten vergisten.
De normen inzake voorechtelijk geslachtsverkeer In een ander verband noemde ik toegefelijkheid bij diepere affectie als een 3 aannemelijke, nieuwe voorechtelijke code. Ik wilde daar - inmiddels een aantal jaren geleden - mee zeggen dat in brede, ook Nederlandse kring, de opvatting ingang leek te gaan vinden van de oirbaarheid van de coïtus tussen ongehuwden, die elkander een diepere genegenheid toedragen. Voor alle volledigheid: deze nieuwe code zou - nog steeds volgens mij toentertijd - in de plaats aan het treden zijn van enerzijds een uitdrukkelijke voorechtelijke onthoudings-moraal en anderzijds een half-gelegaliseerde dubbele moraal. Volgens de eerste was (is) de voorechtelijke coïtus zedelijk onaanvaardbaar, volgens de tweede was (is) dat alleen het geval met betrekking tot de vrouw. De ‘stelling’ over de toegefelijkheid bij diepere affectie werd afgeleid uit de bevindingen van onderzoekers in het buitenland, in het bijzonder in de Verenigde Staten van Amerika. Door het onderzoek van 1968 is het mogelijk geworden, het deductief afgeleide te toetsen aan het inductief (door ondervraging van vele respondenten) gevondene. Vanzelfsprekend gaat mijn eigen belangstelling bij de beschouwing van de data uit het onderzoek sterk uit naar de vraag, of mijn afleiding van een aantal jaren geleden voldoende empirische steun vindt. Met de vraag naar de juistheid of onjuistheid van het ter be-
3
Vgl. G.A. KOOY, Tendenties t.a.v. het voorechtelijk geslachtsverkeer in het huidige Westen. (Opgenomen in het verslag van het NVSH-congres 1963.)
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
30 schikking stellen van voorbehoedsmiddelen aan jeugdige ongehuwden wordt een respondent reeds in belangrijke mate uitgedaagd tot het belijden van zijn voorechtelijke moraal. Een antwoord op die vraag werd niet verkregen van 12% der mannelijke en 14% der vrouwelijke geënquêteerden, hetgeen neerkomt op een vrij hoge non-respons. De oorzaak of oorzaken van deze tamelijk omvangrijke non-respons kunnen achteraf niet meer worden achterhaald. Het zou echter niet verbazen, wanneer de non-respondenten vooral het antwoord schuldig bleven wegens een authentieke onzekerheid. Dit vermoeden vindt steun in het optreden van de hoogste non-respons onder de 35-49 jarige mannen (15%) en onder de 25-34 jarige vrouwen (17%). De mannen en vrouwen in deze leeftijdscategorieën zijn doorgaans de ouders van juist tot lichamelijke seksuele rijpheid gekomen kinderen! In dit verband mag worden gewezen op een Amerikaans onderzoek, waarbij bleek dat meisjes die geen bezwaren hadden tegen maximale voorechtelijke vrijheid, later, eenmaal moeder zijnde van geslachtsrijpe jonge dochters, daarentegen 4 niet zelden wel bezwaren waren gaan koesteren. Hoe het zij, van degenen, die de vraag wel beantwoordden, was een krappe meerderheid voorstander van het ter beschikking stellen van middelen. De verhouding vóór: tegen was ongeveer 52:48. Enig zicht op de factoren, die bijval en tegenstand bepaalden wordt verkregen uit de optredende vóór: tegen-verdeling bij differentiatie der respondenten (met een uitgesproken mening) naar sekse, leeftijd, welstandsklasse, kerkgenootschap, burgerlijke staat en woonmilieu. De mannelijke respondenten dan stonden aanmerkelijk aanvaardender tegenover het ter beschikking stellen van anticonceptionalia dan de vrouwelijke. De vóór: tegen-verhouding was onder de mannen 60:40, onder de vrouwen 45:55. Deze uitkomsten stroken overigens met de verwachting van de schrijver, dat vrouwen conservatiever in hun seksuele opvattingen zouden blijken te zijn dan mannen. Intussen is er een krachtige
4
Niet wordt hiermee gesuggereerd dat, naarmate de mens ouder wordt, hij ook in sexualibus conservatiever wordt. Het lijkt trouwens wat tegenwoordig Nederland betreft zo te zijn, dat tal van mensen uit de middengeneratie ‘libertijnser’ denken dan zij eerder deden.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
31 aanwijzing, dat sekse als zodanig sterk bepalend was voor het ingenomen standpunt. De lezer kan dat zelf afleiden uit de hiernavolgende gegevens. Zowel onder de mannen als onder de vrouwen was het aantal voorstanders van het verstrekken van voorbehoedsmiddelen relatief het grootst in de jongste leeftijdscategorie (21-24 jaar). Onderstaand staatje geeft de vóór: tegen-verhouding in ieder der vier onderscheiden leeftijdsklassen: mannen vrouwen
21-24 jarigen 80 : 20 60 : 40
25-34 jarigen 65 : 35 54 : 46
35-49 jarigen 55 : 45 43 : 57
50-64 jarigen 55 : 45 33 : 67
Het beeld maakt aannemelijk dat, terwijl sekse als zodanig een differentiërende factor was, leeftijd eveneens zulk een factor was. Ouderen waren verhoudingsgewijs meer tegen de verstrekking van anticonceptionele middelen gekant dan jongeren. Ook deze uitkomst strookt met een verwachting van de schrijver, de verwachting nl. dat ouderen conservatiever zouden blijken te zijn dan jongeren. De differentiatie van de mannelijke en vrouwelijke respondenten naar welstandsklasse leverde geen uitkomsten op, waar de schrijver als socioloog raad mee weet. Het volgende beeld werd verkregen: mannen vrouwen
AB 48 : 52 36 : 64
C 57 : 43 53 : 47
D1 65 : 35 46 : 54
D2 62 : 38 28 : 72
In ieder geval blijkt niets van een nauwe samenhang tussen het antwoord op de vraag in kwestie en de welstandspositie der respondenten. Er kan althans niet gezegd worden, dat de houding van de respondenten aanvaardender werd, naarmate de welstand hunner groter was (D2 →AB) of - omgekeerd -, naarmate deze kleiner was. Gewezen dient terloops nog te worden op de verhoudingen binnen de categorie der laagste welstand (D2). Mede in het licht van het door RAINWATER in Amerika verrichte onderzoek zou men groter aanvaarding verwachten onder de vrouwen dan onder de
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
32 5
mannen uit deze categorie. De situatie is echter, dat verhoudingsgewijs veel meer mannen dan vrouwen uit de D2 - groep zich voor het ter beschikking stellen van voorbehoedsmiddelen aan ongehuwde jongeren uitspraken. Nog altijd bestaat in Nederland een nauw verband tussen kerkelijke affiliatie en houding tegenover de seksualiteit. Het liet zich dan ook verwachten dat van dit verband ook iets naar voren zou komen met betrekking tot de beantwoording van het punt in kwestie. Wat t.a.v. de vóór: tegen-verhouding naar kerkgenootschap bleek, was dit: mannen vrouwen
r.-k. 46 : 54 28 : 72
n.-h. 59 : 41 45 : 55
geref. 28 : 72 25 : 75
anders-kerkelijk buiten-kerkelijk 43 : 57 84 : 16 31 : 69 75 : 25
De rangorde in het percentage voorstanders van middelenverstrekking loopt voor de beide seksen wel iets, maar niet veel uiteen. Zowel onder de mannen als onder de vrouwen was het percentage voorstanders het grootst onder de buitenkerkelijken en het geringst onder de gereformeerden. Het is een beeld, dat geheel in overeenstemming is met het door schrijver verwachte. Nadere aandacht verdient zeker de vóór: tegen-verhouding onder gereformeerden en rooms-katholieken. Procentueel zijn de voorstanders onder de gereformeerde mannen en de gereformeerde vrouwen nauwelijks verschillend. Daarentegen zijn onder de katholieke mannen relatief beduidend meer voorstanders op te merken dan onder de katholieke vrouwen. Het is niet onmogelijk dat de snelle kentering in de zedelijke beoordeling van voorechtelijke seksuele vrijheid onder de Nederlandse rooms-katholieken zich het meest geprononceerd heeft voorgedaan onder de mannen uit deze kerkelijke groep en, dat dit het geconstateerde verschil verklaart. De antwoordverdeling naar burgerlijke staat wordt hier volledigheidshalve weergegeven, maar de lezer dient te bedenken, dat uit deze verdeling zonder meer weinig of niets
5
Vgl. LEE RAINWATER, And the poor get children, Chicago 1960, 202 blz.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
33 valt af te leiden omtrent de mogelijke invloed van de burgerlijke staat op seksuele opvattingen. Zo bij de lezer al enige verwachting leefde omtrent de aard van die invloed, bij de schrijver was dat niet het geval. Uit het materiaal kwamen deze vóór: tegen-verhoudingen naar voren: mannen vrouwen
Gehuwd (geweest) 59 : 41 46 : 54
Ongehuwd 71 : 29 42 : 58
Zonder uitschakeling van interveniërende variabelen, zoals bijv. leeftijd, is inderdaad niet veel met de bovenstaande cijfers en cijferverhoudingen aan te vangen. De vóór: tegen-verhouding naar sociaal-ruimtelijk milieu is daarentegen sociologisch wel (weer) interessant. Wordt Nederland als direct hieronder in vijf ruimtelijke milieus verdeeld, dan ‘scoorden’ de respondenten als volgt:
mannen vrouwen
De drie grote steden 78 : 22 64 : 36
Het overig westen 63 : 37 47 : 53
Het noorden Het oosten
Het zuiden
53 : 47 43 : 57
48 : 52 33 : 67
55 : 45 43 : 57
Ook voor de lezer zal het beeld weinig bevreemdends hebben. Toch is het op zichzelve de moeite waard, te zien, dat, terwijl in de drie grote steden (Amsterdam, Rotterdam en Den Haag) op elke drie vrouwen er twee vóór ter beschikkingstelling van anticonceptionalia aan jeugdigen waren, dat er in de zuidelijke provinciën slechts één op drie was. Misschien is het goed te waarschuwen tegen een snelle causale interpretatie van de cijfers. Uit die cijfers is zonder meer niet af te leiden dat in de antwoordverdeling het sociaal-ruimtelijk milieu als zodanig influencerende factor is geweest. Dat dit wèl zo zou zijn geweest, is niet onmogelijk, maar bedacht moet worden, dat bijv. de drie grote steden ook het milieu zijn met de sterkste vertegenwoordiging van de buitenkerkelijkheid. Wordt een indeling van de respondenten volgens andere sociaal-ruimtelijke criteria gevolgd, dan wordt de onzekerheid over de invloed van het sociaal-ruimtelijk milieu als zodanig niet opgeheven.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
34 Toch verschaft een indeling naar urbanisatiegraad, naar het lijkt, wel meer zicht op de betekenis van de sociaal-ruimtelijke factor. De lezer beschouwe de direct onderstaande vóór: tegen-verhoudingen. mannen vrouwen
Agglomeraties 77 : 23 64 : 36
Overige steden 60 : 40 46 : 54
Platteland 43 : 57 29 : 71
Bij de beschouwing van deze cijfers dient in aanmerking te worden genomen, dat de overige steden waarschijnlijk meer dan het platteland en de agglomeraties waarschijnlijk meer dan de overige steden zowel een relatief groter aantal buitenkerkelijke als jeugdige respondenten opleverden. Eén en ander wist toch vermoedelijk de invloed van de urbanisatie als differentiërende factor niet geheel uit. Het materiaal zou nader bewerkt moeten worden om zekerheid te verkrijgen omtrent de reële betekenis van de factor ‘sociaal-ruimtelijk milieu’ (alsook van de overige, eerder beschouwde factoren). Voorlopig is echter aan te nemen, dat deze factoren realiter een bepalende factor waren t.a.v. het tegenover de verstrekking van voorbehoedsmiddelen aan jeugdigen ingenomen standpunt. Die respondenten die de verstrekking van anticonceptionalia niet afwezen, gaven ook aan op welke leeftijd aan de jongen, resp. het meisje deze middelen ter beschikking zouden moeten (mogen) worden gesteld. Bij de uitkomst van deze peiling wordt hier slechts kort stilgestaan. Het lijkt te ver te gaan, de uitkomst te differentiëren naar al die gezichtspunten, welke met betrekking tot de voorgaande vraag wel in het geding werden gebracht. Wat de jongen betreft liepen onder de respondenten de meningen omtrent de leeftijd, waarop hem voorbehoedsmiddelen ter beschikking zouden moeten (mogen) staan, sterk uiteen. Een zeer kleine minderheid opteerde voor de heel jeugdige leeftijd van 15 jaar of jonger, eveneens een zeer kleine minderheid voor die van 20 jaar of ouder. Van de mannelijke respondenten hield bijna 37% het op 18 jaar (het meest door hen gekozen jaar), van de vrouwelijke respondenten hield goed 30% het op die leeftijd (ook de door hen het meest gekozen leeftijd). Wat het meisje aangaat, liepen de meningen van de respondenten
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
35 eveneens sterk uiteen. De verdeling ligt echter anders dan t.a.v. de jongen. Meer respondenten - mannen zowel als vrouwen - opteerden voor de ter beschikkingstelling van anticonceptionalia aan het zeer jeugdige meisje (15 jaar of jonger) dan voor die aan de zeer jeugdige jongen! De meest geprefereerde leeftijd was ook voor het meisje 18 jaar. Van de mannelijke respondenten noemde ruim 26% die leeftijd. Over de antwoorden, gegeven op de vragen inzake oirbare seksuele vrijheden voor jongen en meisje, zou bijna een geheel boek te schrijven zijn. De lezer zal het daarom voor lief willen nemen, dat op hen eigenlijk veel te oppervlakkig wordt ingegaan. Vooropgesteld moet worden bij een behandeling van deze antwoorden, dat zij logisch zullen corresponderen met de antwoorden op de vraag naar de beschikbaarstelling van voorbehoedsmiddelen aan jeugdige ongehuwden. Wie tegen die beschikking is, zal moeite hebben met het aanvaarden van de voorechtelijke coïtus. Wie vóór het beschikken over anticonceptionalia is, laat zich mogelijk slechts door de ‘prudentie’ leiden, maar normaliter zal hij of zij aanvaardend tegenover de voorechtelijke coïtus staan. Komen wij nu tot de feiten. Het blijkt dan dat 41% van de mannen en 44% van de vrouwen de meerdelige vraag omtrent oirbare voorechtelijke vrijheid van het meisje beantwoordden. Hierna gaat het steeds om percentages van deze beide aantallen. De percentages volledige instemmers (‘volkomen mee eens’) met de zeer onthullende vraag laten zich voor de lezer het meest overzichtelijk weergeven in een drietal tabellen, waarvan de eerste onmiddellijk volgt: Een meisje mag een jongen zoenen, Mannen a) ook al voelt ze weinig voor hem 34 b) als ze veel voor hem voelt 86 c) als ze op hem verliefd is 96 d) als ze van plan is binnenkort met hem te trouwen98
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
Vrouwen 26 77 89 93
36 De tweede tabel behelst: Een meisje mag intiem vrijen met een jongen, Mannen a) ook al voelt ze weinig voor hem 8 b) als ze veel voor hem voelt 49 c) als ze op hem verliefd is 64 d) als ze van plan is binnenkort met hem te trouwen91
Vrouwen 3 35 44 77
De derde en laatste tabel doet omtrent het percentage volledige instemmingen dit blijken: Een meisje mag geslachtsgemeenschap hebben metMannen een jongen, a) ook al voelt ze weinig voor hem 1 b) als ze veel voor hem voelt 8 c) als ze op hem verliefd is 15 d) als ze van plan is binnenkort met hem te trouwen 48
Vrouwen 0 6 8 6 35
Een eerste conclusie mag zijn, dat de verkregen antwoorden volledige consistentie vertonen. Naarmate de intimiteit - en daarmee deels het risico - groter wordt, wordt voor zowel de mannen als de vrouwen het percentage volledige instemming kleiner. Een tweede conclusie mag zijn, dat de uitkomsten in die zin volledig met die t.a.v. de beschikbaarstelling van anticonceptionalia stroken, dat de mannen over de hele linie minder bedenkingen hebben dan de vrouwen. Een derde conclusie mag zijn, dat binnen de groep van respondenten seksuele vrijheid nauw verbonden werd met de affectiviteitsgraad van de relatie. Een coïtus werd door de grote meerderheid van de respondenten niet volledig of in het geheel niet aanvaardbaar geacht, wanneer het trouwperspectief niet aanwezig was. Menige respondent dacht er anders over, wanneer dat perspectief wel aanwezig was. Gezien deze uitkomsten t.a.v. de oirbare voorechtelijke
6
De ‘permissiveness test’, waaraan de respondenten in en door de meerdelige vraag werden onderworpen, is een Amerikaans importprodukt. Ira Reiss is de ontwerper van de toets. Voor nadere bijzonderheden, zie men zijn in noot 2 genoemde boek.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
37 vrijheid van het meisje zijn de uitkomsten t.a.v. de aan de jongen toegekende vrijheid te interessanter. Tot recht begrip moet dan wel worden opgemerkt dat de respondenten, die zich over de vrijheid van de jongen uitspraken, anderen waren 7 dan die, welke zich over de vrijheid van het meisje uitspraken. Dit maal was het 59% van de mannen en 56% van de vrouwen. Weer worden de percentages volledige instemmers in drie tabellen weergegeven. De lezer beschouwe dan allereerst deze tabel: Een jongen mag een meisje zoenen, Mannen a) ook al voelt hij weinig voor haar 36 b) als hij veel voor haar voelt 86 c) als hij op haar verliefd is 93 d) als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen97
Vrouwen 29 80 89 95
De tweede tabel zegt: Een jongen mag intiem vrijen met met een meisje, Mannen a) ook al voelt hij weinig voor haar 9 b) als hij veel voor haar voelt 59 c) als hij verliefd op haar is 72 d) als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen90
Vrouwen 5 46 60 81
De respondenten vonden tenslotte nog: Een jongen mag geslachtsgemeenschap hebben metMannen een meisje, a) ook al voelt hij weinig voor haar 2 b) als hij veel voor haar voelt 16 c) als hij verliefd op haar is 22 d) als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen 54
Vrouwen 1 8 12 44
De conclusies die uit dit overzicht zijn te trekken, zijn gelijkluidend aan die welke getrokken werden, waar het het meisje betrof. De lezer late zich door vergelijking van de
7
De lezer vergelijke de methodische verantwoording.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
38 drie direct voorgaande tabellen en de drie daaraan voorafgaande intussen niet verleiden tot nog een conclusie. De vergelijking maakt nl. niet verantwoord, iets af te leiden over het bestaan van een dubbele moraal onder de respondenten. Zoals gezegd, in het ene geval waren de respondenten anderen dan in het andere. Nog iets moet worden opgemerkt over het verband tussen leeftijd en volstrekte instemming t.a.v de twee meerledige vragen. Laat alleen worden ingegaan op volledige instemming met de coïtus, gepleegd door de jongen, in verband met de leeftijd van de respondenten. Onder de mannen lag de volledige instemming dan aldus in percentages verdeeld: Een jongen mag 21-24 geslachtsgemeenschap hebben metjarigen een meisje, a) ook al voelt hij weinig voor haar b) als hij veel voor haar voelt 11 c) als hij verliefd op haar is 13 d) als hij van plan is binnenkort met77 haar te trouwen
Mannen 25-34 jarigen35-49 jarigen
50-64 jarigen
4 14 22 52
2 18 22 46
3 17 26 54
Voor de vrouwen was dit de verdeling: Een jongen mag 21-24 geslachtsgemeenschap hebben metjarigen een meisje, a) ook al voelt hij weinig voor haar b) als hij veel voor haar voelt 12 c) als hij verliefd op haar is 25 d) als hij van plan is binnenkort met61 haar te trouwen
Vrouwen 25-34 jarigen 35-49 jarigen
50-64 jarigen
1 10 13 52
4 7 28
1 8 11 44
Bij de weergegeven verdelingen valt allereerst aan te tekenen dat deze wat de mannelijke respondenten aangaat weinig en wat de vrouwelijke betreft geheel in overeenstemming met de verwachting van de schrijver zijn. Naarmate
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
39 vrouwen ouder waren, neigden zij tot groter reserve tegenover de coïtus (op ieder ‘bindingsniveau’). Van de mannen kan dit echter niet worden gezegd. Naar de oorzaak of oorzaken van deze mannelijke ‘anomalie’ kan intussen slechts worden gegist. Waar voorts op moet worden gewezen, is de strijdigheid van de uitkomsten met een wijdverbreid populair (voor)oordeel. Het blijkt niet waar te zijn, dat voor de tegenwoordige jongeren de geslachtsgemeenschap zoiets als eten en drinken is. Ieder der ondervraagde mannelijke en vrouwelijke jongeren wees premaritale geslachtsgemeenschap af bij het ontbreken van affectie voor de partner. Bovendien was de aanwezigheid van louter affectie voor ongeveer negen op iedere tien jongeren een ontoereikende conditie voor een oirbare voorechtelijke coïtus. Onmiskenbaar was onder de geïnterviewde populatie nog wel iets aanwezig van de zgn. dubbele moraal, wanneer althans de antwoorden op de vraag naar de oirbare seksuele vrijheid van jongen en meisje als indicatief mag worden genomen. De antwoordverdelingen in procenten met betrekking tot deze vraag waren voor resp. de mannelijke en de vrouwelijke respondenten als volgt: jongens moeten veel meer (seksuele) vrijheid hebben jongens moeten iets meer (seksuele) vrijheid hebben jongens moeten evenveel vrijheid hebben als meisjes meisjes moeten iets meer (seksuele) vrijheid hebben meisjes moeten veel meer (seksuele) vrijheid hebben
Mannen 3 12 82 2 1
Vrouwen 1 12 86 1 -
De antwoordverdelingen van de beide seksen lopen weinig uiteen in feite. De overgrote meerderheid van zowel mannen als vrouwen wilde aan jongen en meisje een even grote seksuele vrijheid toekennen. Echter was onder beide seksen het percentage voorstanders van meer vrijheid voor de jongen dan voor het meisje enige malen groter dan het percentage voorstanders van meer vrijheid voor het meisje dan voor de jongen. Het is uit dit laatste, waaruit
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
40 het nog immer aanwezig zijn van de dubbele moraal mag worden afgeleid. Wordt nagegaan, onder welke categorieën of groepen zich de aanhangers van de dubbele moraal - zij dus, volgens wie de jongen meer geoorloofd moet zijn - zich speciaal bevinden, dan blijkt het onmogelijk, dit zonder meer te onderkennen. Bij de schrijver leefde althans t.a.v. de leeftijden een duidelijke verwachting en wel deze, dat met het stijgen van de leeftijd het aantal aanhangers van de dubbele moraal relatief groter zou blijken. De cijfers logenstraffen die verwachting evenwel. Noch voor de mannen, noch voor de vrouwen blijkt bedoelde trend in de cijfers te zitten. Weliswaar wilde onder de mannen de categorie van 50-64 jarigen 18% de jongen meer vrijheid zien toegekend, maar die der 21-24-jarigen scoorde hoger dan die der beide tussencategorieën (15% tegenover 14 en 12%). Onder de vrouwen scoorden voorstanders van meer vrijheid voor de jongen het hoogst onder de 21-24-jarigen (7%), maar de hoogste score van voorstanders daarvan werd gehaald door de vrouwen van 25-34 jaar (19%). Gesignaleerd moet hier worden dat tussen dubbele moraal en welstandsklasse een merkwaardig verband naar voren kwam. Naarmate de welstandsklasse hoger was, was onder de mannen het percentage voorstanders van meer vrijheid voor de jongen lager (AB 11%, C 14%, D1 16% en D2 18%). Voor de vrouwen gold hetzelfde, wanneer van de laagste welstandsklasse wordt afgezien (AB 10%, C 13%, D1 14%). De vrouwen uit de laagste welstandscategorie telden evenwel veruit de minste (7%) voorstanders van meer vrijheid voor de jongen. Tussen de mannen en de vrouwen uit de laagste welstandscategorie is daarmee het percentuele verschil tussen de voorstanders zeer groot, in elk geval zeer veel groter dan tussen de beide seksen der andere drie categorieën. Het is niet zeker, dat het gesignaleerde door welstand en sekse wordt bepaald. Eén of meer andere factoren kunnen het geheel of goeddeels bepaald hebben. Toch zou het niet verbazen, wanneer bij nadere analyse zou blijken, dat de welstandsvariatie (als ook en vooral een variatie in ontwikkeling) hoofdzakelijk bepalend bleef voor de gevonden trends en verschillen. Zou dit zo zijn, dan blijft ook de puzzel, waarom mannen en vrouwen uit de laagste welstandsgroep zo verschillend dachten. Is er in deze categorie bij uitstek een mannelijke ‘tirannie’ blijven voort-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
41 bestaan, welke onder de vrouwen uit die categorie als zodanig wordt beleefd? Voorstander van veel of iets meer vrijheid voor de jongen dan voor het meisje bleken de volgende percentages respondenten binnen de diverse levensbeschouwelijke groepen: r.k. n.-h. geref. anders-kerkelijk buitenkerkelijk
Mannen 16 13 8 15 17
Vrouwen 12 10 11 14 16
Het trekken van conclusies over de invloed van de levensbeschouwing op het oordeel over de voor ieder der seksen oirbare vrijheid is zonder verdere verwerking van het materiaal te gewaagd. Wel verdient het de aandacht dat de gereformeerden opnieuw nogal ‘afwijkend’ zijn. De invloed van de burgerlijke staat op de mening over de oirbare vrijheid van de jongen tegenover die van het meisje laat zich evenmin zonder nadere bewerking van de gegevens schatten. Interessant zijn niettemin deze percentages ‘dubbele moraal-aanhangers’: gehuwde mannen 14, gehuwde vrouwen 14, nimmer gehuwde mannen 18 en nimmer gehuwde vrouwen 4. Kan niet worden gezegd, wat precies uit de beide laatste percentages mag of moet worden afgeleid, hun onderling verschil duidt toch waarschijnlijk op een seksegebonden appreciatie van de mannelijke en de vrouwelijke vrijheid onder de groep van ongehuwd geblevenen. Zou de ongehuwd gebleven man er toe tenderen een ‘jager’ te zijn, terwijl de ongehuwd gebleven vrouw er toe zou neigen, zich als ‘prooi’ te ervaren? De differentiatie der respondenten naar woonmilieu levert zo weinig op, dat volstaan wordt met het weergeven van alleen de verdeling der ‘man mag meer’ - percentages volgens onderstaand gezichtspunt:
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
42
agglomeraties overige steden platteland
Mannen 12 18 11
Vrouwen 13 14 10
Enig commentaar lijkt volmaakt overbodig. De laatste vraag, gericht op het verkrijgen van zicht op ‘voorechtelijke’ normen of houdingen, betrof de toelaatbaarheid van de coïtus tussen mensen, die met elkaar willen trouwen. Het ging hier om drie antwoordmogelijkheden: in alle opzichten ontoelaatbaar; in bepaalde gevallen wel begrijpelijk; geen principiële bezwaren. De vraag ontmoette vrijwel geen non-responsie, wat mag doen aannemen, dat de geïnterviewden er weinig moeite mee hadden. In percentage werden onderstaande uitkomsten verkregen: in alle opzichten ontoelaatbaar in bepaalde gevallen wel begrijpelijk geen principiële bezwaren geen antwoord
Mannen 12 44 43 1
Vrouwen 15 55 29 1
Wat al eerder bleek, blijkt ook nu. De mannen stonden in een groter aantal gevallen aanvaardend tegenover de voorechtelijke coïtus dan de vrouwen. Daarbij dient wel voor ogen te blijven, dat verhoudingsgewijs het aantal vrouwen met een eigenlijk afwijzende, maar begrijpende houding groter was. Het volstrekt afwijzen van de voorechtelijke coïtus, genomen naar de leeftijd van de respondenten, maakt aannemelijk, dat leeftijd als zodanig causaal inwerkte op de houding of norm. Noch onder de mannen, noch onder de vrouwen is er een doorlopende trend van sterker neiging tot afwijzing naar gelang stijging in leeftijd, maar een dergelijke trend is niet helemaal afwezig. De lezer beschouwe onderstaande percentages van volstrekte afwijzing:
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
43
21-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar
Mannen 10 5 12 18
Vrouwen 8 7 14 26
Ook deze cijfers behoeven geen commentaar. Wel moge met zoveel woorden worden opgemerkt dat binnen iedere leeftijdscategorie onder de mannen, behoudens onder de 21-24-jarigen, het percentage totale afwijzingen geringer was dan onder de vrouwen. De verwerping van de premaritale coïtus, genomen naar welstandsklasse, levert geen duidelijke suggestie op over de eventuele betekenis van de welstandsklasse als causale factor. Niettemin worden de gevonden percentages weergegeven. Tegen de voorechtelijke geslachtsgemeenschap dan waren absoluut gekant van de mannen uit de AB-groep 20%, uit de C-groep 14, uit de D1-groep 8 en uit de D2-groep 10%. De corresponderende percentages voor de vrouwen waren 12, 13, 14 en 22. De situatie kwam dus hierop neer, dat er onder de mannen de tendens optrad van zwakker neiging tot principiële afwijzing bij dalende welstand, maar onder de vrouwen een omgekeerde tendens. De percentages absolute afwijzingen lagen als volgt binnen de verschillende onderscheiden levensbeschouwelijke categorieën: r.-k. n.-h. geref. anders-kerkelijk buiten-kerkelijk
Mannen 18 12 22 23 2
Vrouwen 19 14 28 26 4
Globaal genomen, stroken ook deze verhoudingen volledig met de verwachtingen van de schrijver. Zonder enige twijfel was (is) de levensbeschouwing causale factor t.a.v. de voorechtelijke seksuele moraal, zo bleek reeds uit de houding tegenover de beschikbaarstelling van anticonceptionalia aan ongehuwde jongeren. Door bovenstaande cijfers blijkt het opnieuw.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
44 Van de gehuwde mannen achtte 12%, van de ongehuwd gebleven mannen eveneens 12% de voorechtelijke coïtus in alle opzichten ontoelaatbaar. Voor de vrouwen waren de corresponderende percentages 14 en 16. Daarom is aannemelijk dat de burgerlijke staat als zodanig geen of nauwelijks enige invloed op het bewuste oordeel had. Wordt het oordeel in kwestie gerelateerd aan het woonmilieu der respondenten, dan blijkt allereerst de duidelijk grotere tolerantie van de grote-stadsbewoners (respondenten uit Amsterdam, Rotterdam en Den Haag) tegenover de geringere tolerantie van de bewoners van ‘overig Nederland.’ De milieu-differentiatie naar resp. agglomeraties, overige steden en platteland levert onderstaande (procentuele) verhoudingen op: agglomeraties overige steden platteland
Mannen 6 13 16
Vrouwen 9 14 20
De verdeling geeft precies dezelfde tendens te zien als in het geval van verzet tegen voorbehoedsmiddelen voor jeugdigen. Het is de tendens van afnemend verzet of toenemende liberaliteit bij hogere urbanisatiegraad. Ofschoon zeer zeker de factor ‘levensbeschouwing’ zich mede uitdrukt in het gevonden verband, lijkt het toch waarschijnlijk, dat urbanisatie als zodanig een liberaliserend effect had op de voorechtelijke seksuele moraal. De vrij uitvoerige analyse van de oordeelsverscheidenheid onder de respondenten t.a.v. het voorechtelijk geslachtsverkeer lijkt een afsluiting te moeten krijgen in een samenvatting van de voornaamste resultaten. Als eerste belangrijk resultaat van de analyse is dan te noemen, dat binnen een voor de Nederlandse volwassenen van 21-24 jaar redelijk representatief sample voor de oirbaarheid van de voorechtelijke coïtus zeer overwegend als rechtvaardiging werd gezocht de verbindendheid van de relatie. Voorechtelijke geslachtsgemeenschap werd kennelijk in de overgrote meerderheid der gevallen beoordeeld vanuit het trouwperspectief (in zowel de zin van gaan trouwen als die van el-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
45 kander trouw blijven). Een tweede belangrijk resultaat van de analyse is te achten de massale tolerantie van de premaritale coïtus bij de aanwezigheid van dit trouwperspectief. Weliswaar was het slechts eenderde deel der respondenten, dat in het geheel geen principiële bezwaren tegen de voorechtelijke coïtus bij wederzijds huwelijksvoornemen had, maar de ‘begrijpenden’ vormden een belangrijk groter deel, nl. ongeveer de helft van alle ondervraagden. Het laatste wijst er overigens wel op, dat een groot deel der respondenten in een normatieve onzekerheid verkeerde op het punt van voorechtelijk geslachtsverkeer. Een derde belangrijke uitkomst was het (althans verbaal) in zeer grote meerderheid afwijzen van seksuele discriminatie; veruit de meeste respondenten bleken het meisje evenveel vrijheid toe te staan als de jongen. Deze resultaten lijken, tezamen genomen, inderdaad een bevestiging te vormen van de juistheid van de door schrijver een aantal jaren geleden gemaakte deductie over de evolutie der voorechtelijke moraal. Op grond van deze uitkomsten kan vrijwel met zekerheid worden gezegd dat in Nederland de absolute onthoudingsmoraal en de daaraan gekoppelde dubbele moraal bezig zijn te tenderen, of liever: reeds ver getendeerd zijn naar een moraal van toegefelijkheid bij diepere affectie. De analyse is voor mij niet minder onbevredigend geweest dan voor de naar inzicht dorstende lezer. Even goed als de laatste besef ik, dat voor een goed zicht op de werkzaamheid van de moraal-bepalende factoren een verdergaande verwerking van de basisgegevens plaats had moeten vinden dan werd uitgevoerd. Niettemin, er is op deze factoren wel enig zicht verkregen. Toegefelijkheid bij diepere affectie - en dit is dan een vierde en laatste belangrijke uitkomst van de analyse was duidelijk meer aan te treffen onder mannen dan onder vrouwen, onder jongeren dan onder ouderen, onder buitenkerkelijken dan kerkelijken, onder stedelingen dan plattelanders. Het is waarschijnlijk dat sekse, leeftijd, (on)kerkelijkheid en urbanisatie elk als zodanig inwerkten op het morele oordeel over voorechtelijke relaties. Welke dezer factoren de voornaamste invloed uitoefende, zal alleen door nadere analyse der gegevens aan het licht gebracht kunnen worden. Tenslotte moge nog worden gewezen in dit verband op een door schrijver tezamen met KEULS verricht onderzoek naar de gedwongen huwelijken in Neder-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
46 8
land. Het is voor de meer geïnteresseerde in de problematiek van het voorechtelijk geslachtsverkeer lonend de resultaten van dit onderzoek en die van het huidige aan elkander te spiegelen.
De ‘feiten’ inzake voorechtelijk geslachtsverkeer De lezer zal kunnen billijken dat hierna niet ingegaan wordt op de door de respondenten gerapporteerde minder intieme vormen van toenadering voor het huwelijk. Omdat het aannemelijk is, dat het voor het eerst aanraken van de borsten onder de kleren - zo het althans plaatsvond - een indruk moet hebben nagelaten bij de meesten, wordt deze toenaderingsvorm nog wel bezien. De vraag, of het (laten) aanraken van de borsten onder de kleren vóór het huwelijk was voorgekomen, werd door 13% der gehuwde mannelijke en 19% der gehuwde vrouwelijke respondenten niet beantwoord. De ja: neen-verhouding is voor de mannen die de vraag wel beantwoordden 78 : 22, voor de vrouwen 59 : 41. Op de vraag naar het betasten van elkanders geslachtsdelen werd door eveneens 13% van de mannen en 19% van de vrouwen niet geantwoord. T.a.v. deze vraag blijkt voor de mannen de ja: neen-verhouding 76 : 24, voor de vrouwen 57 : 43. Onder de mannelijke respondenten bleef 14% het antwoord schuldig op het al of niet plaatsgevonden hebben van wederzijdse aanraking der onbedekte genitaliën zonder coïtus. Onder de vrouwen was dit 19%. Hier deed zich onder de mannen een ja: neen-verhouding van 65 : 35, onder de vrouwen één van 48 : 52 voor. De vertegenwoordigers van de sterke kunne lieten in 11% van de gevallen de vraag naar het al of niet gecoïteerd hebben vóór het huwelijk onbeantwoord. Het corresponderende percentage voor de zwakke kunne was 16. De ja: neen-verhouding bleek onder de mannen te zijn 69 : 31, onder de vrouwen 55 : 45. Op het eerste gezicht zou het kunnen lijken dat een deel der respondenten zichzelf tegengesproken moet hebben. Gevonden werd immers dat zowel onder de mannen
8
Enforced marriage in the Netherlands; a statistical analysis in order to test some sociological hypotheses, Bulletin nr. 28, Afdelingen voor sociale wetenschappen, Wageningen, 1967, 53 blz. G.A. KOOY/M. KEULS,
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
47 als de vrouwen er meer waren, die zeiden geslachtsgemeenschap te hebben gepleegd, dan er waren, die zeiden, iets minder ver te zijn gegaan. Nader overwegend, moet men echter concluderen, dat dit niet in strijd behoeft te zijn geweest met de werkelijkheid. Hoe het zij, van de gehuwde respondenten had meer dan de helft eens of meermaals voorechtelijke geslachtsgemeenschap gehad. Volgens hun opgave was onder de gehuwde respondenten het aantal vrouwen, dat voorechtelijk had gecoïteerd, niet zo veel kleiner dan het aantal mannen, dat dit had gedaan. Het is daarom hoogst interessant te ontdekken dat onder de ongehuwde respondenten de verhouding een totaal andere was. Op de vraag naar de voorechtelijke coïtus werd van 13% der ongehuwde mannen en van 28% der ongehuwde vrouwen geen antwoord verkregen. De ja: neen-verhouding was echter onder mannen 55 : 45, onder de vrouwen uit de categorie van ongehuwden daarentegen 19 : 81! De nog ongehuwde mannen waren dus niet zoveel ‘voorechtelijk onervarener’ dan de gehuwde of gehuwd geweest zijnde, terwijl de nog ongehuwde vrouwen dat veel en veel meer waren dan hun gehuwde seks-genoten. Als deze verhoudingen juist zijn, dan lijken zij 'n probleem te indiceren. Die gehuwden die rapporteerden voorechtelijke geslachtsgemeenschap te hebben gepleegd, lieten voor het overgrote deel ook weten, op welke leeftijd deze voor het eerst plaatsvond. Onder de mannen was dat in 7% van de gevallen op een leeftijd van 17 jaar of jonger, terwijl dat onder de vrouwen vóór het bereiken van het 18e levensjaar ook het geval was in 7% van de gevallen. Vóór het bereiken van het 21e jaar pleegden, volgens hun eigen opgave, 41% van de mannen en 43% van de vrouwen in kwestie hun eerste coïtus. De gehuwden die voorechtelijke geslachtsgemeenschap meldden en die tevens lieten weten, wat de relatie was tot de eerste partner, waarmee de gemeenschap plaats had, verschaften onderstaand beeld: Mannen 71
kende haar/hem heel goed (vaste verkering, verloofd) kende haar/hem niet zo goed (geen vaste verkering)21 kende haar/hem niet of nauwelijks 8
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
Vrouwen 90 5 5
48 Indien deze verhoudingen overeenkomen met de realiteit, dan namen de mannen het iets minder ‘nauw’ dan de vrouwen. Het komt overeen met mijn verwachting. Vermeld moet zeker worden dat een niet geheel onbetekenend aantal onder de gehuwde respondenten die voorechtelijke geslachtsgemeenschap rapporteerden, toegaf, bij de eerste coïtus over doeltreffende anticonceptionele techniek niets te hebben geweten. Onder de bedoelde mannelijke respondenten was - uiteraard weer volgens hun eigen opgave - de ‘know how’: onwetendheid-verhouding 82 : 18, onder de vrouwelijke 64 : 36. Het lijkt er op dat er onder de vrouwen nogal eens een neiging moet zijn geweest, zich te verlaten op de betrouwbaarheid van de mannelijke kennis. Of het vertrouwen daarop gerechtvaardigd was, is een andere zaak. Intussen hadden ook nogal wat respondenten, naar zij meldden, nog steeds geen zekerheid over de anticonceptionele kennis van hun eerste coïtuspartner. Uit de gegevens wordt de indruk verkregen dat de respondenten, die voorechtelijk gemeenschap zegden te hebben gehad, zich bijna steeds meenden weten te herinneren, of de eerste maal voorbehoedsmiddelen werden gebruikt. Voor de gehuwde, op dit punt duidelijke respondenten was de wel: niet-verhouding, die kon worden berekend, onder de mannen 38 : 62, onder de vrouwen 29 : 71. Deze vondsten geven wel aanleiding tot de opmerking dat niet weinigen onder de respondenten succesvol meegedaan hebben in een nogal riskant kansspel. Het middelengebruik tijdens de eerste coïtus rechtvaardigt deze opmerking mede. Inzoverre enig middel als gebruikt werd gemeld, was dit, ofwel het condoom, ofwel de coïtus interruptus, dan wel de periodieke onthouding. Het condoom werd weliswaar het meest genoemd, maar de beide andere middelen niet veel minder. De verhouding tussen de meldingen van condoomgebruik en die van de beide andere middelen was - om precies te zijn - 56 : 44. Eerder werd de mogelijke invloed van leeftijd, (on)kerkelijkheid e.d. op de voorechtelijke moraal afgetast. Direct hierna wordt getracht, zicht te verkrijgen op de eventuele invloed van deze variabelen op het voorechtelijk gedrag. Omdat de lezer reeds is overstroomd met cijfers en commentaren op cijfers, zal het de schrijver niet euvel worden geduid,
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
49 dat slechts wordt ingegaan op het verband tussen het gepleegd hebben van de voorechtelijke coïtus (zonder meer) en bedoelde variabelen. Dat het geslacht als zodanig invloed had op de voorechtelijke coïtus, lijkt (de lezer zie voren) onmiskenbaar. Wat echter van leeftijd, welstand, (on)kerkelijkheid en sociaal-ruimtelijk milieu? Worden de gehuwde non-respondenten t.a.v. de vraag naar voorechtelijke geslachtsgemeenschap gedifferentieerd naar leeftijd, dan blijkt, dat de non-respons van leeftijdscategorie tot leeftijdscategorie uiteenliep. De percentages waren: mannen 21-24 jaar 6, 25-34 jaar 9, 35-49 jaar 12, 50-64 jaar 14; vrouwen 21-24 jaar 14, 25-34 jaar 9, 35-49 jaar 15, 50-64 jaar 24. Ervan uitgaande dat een uitzondering de regel bevestigt, is de conclusie te trekken, dat de neiging tot nonrespons toenam met de leeftijd. Door schrijver was verwacht dat dit het geval zou zijn. Onderwijl betekent het verschijnsel, dat de gezochte samenhang tussen voorechtelijke coïtus en leeftijd niet geheel en al ‘uit de verf komen’ kan, afgezien nog van mogelijke andere ‘versluierende’ invloeden. Maar laat ons nu zien naar de ja: neen-verhouding (wel coïtus tegenover geen coïtus) onder de gehuwden, die wel antwoordden. Deze was dan als volgt: 21-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar
Mannen 90 : 10 69 : 31 69 : 31 66 : 34
Vrouwen 81 : 19 63 : 37 52 : 48 42 : 58
Het beeld komt met het door schrijver verwachte tamelijk wel overeen. Inderdaad trad de tendens op van toename van het voorechtelijk geslachtsverkeer, naarmate de respondenten (mannen zowel als vrouwen) jonger waren. Inderdaad ook trad daarnaast de tendens op onder de vrouwen, die als inhaaltendens zou kunnen worden aangemerkt. (Volgens de gegevens gingen mannen en vrouwen beiden mettertijd meer deelnemen in de voorechtelijke coïtus, maar was de toename onder de vrouwen sterker.) De gegevens suggereren overigens dat de voorechtelijke coïtus in de jaren zestig plotseling veel wijder verbreid raakte. De lezer beschouwe nog eens nader de ja: neen-verhoudingen onder
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
50 de 21-24-jarigen en onder de 25-34-jarigen! Bij alle voorzichtigheid van interpretatie, die moet blijven betracht worden, is het in ieder geval aannemelijk dat leeftijd als zodanig, of liever: jong zijn geweest in een bepaalde tijd een invloed uitoefende op het zich voorechtelijk laten gaan. Bij differentiatie van de gehuwde respondenten naar welstand blijkt, dat een antwoord op de vraag naar de voorechtelijke coïtus het meest uitbleef onder de vertegenwoordiging van de categorie met de laagste welstand (D2). Binnen deze categorie bleef 19% der mannen en 22% der vrouwen het antwoord op de bewuste vraag schuldig. Echter was het niet zo, dat in het algemeen toenemende welstand neerkwam op toenemende responsie. Onder hen die de vraag beantwoordden, lagen de ja: neen-verhoudingen als onderstaand: AB C D1 D2
Mannen 50 : 50 64 : 36 75 : 25 88 : 12
Vrouwen 55 : 45 55 : 45 59 : 41 45 : 55
Deze cijfers suggereren niet, dat welstand als zodanig een invloed van belang vormde t.a.v. de premaritale geslachtsgemeenschap. Wel nam onder de mannen het aantal gevallen van voorechtelijke coïtus toe, naarmate de welstand daalde, maar niet onder de vrouwen. (Onder de laatsten ging de trend eer in omgekeerde richting.) Belangwekkend is intussen de voor resp. mannen en vrouwen naar voren gekomen verhouding binnen de D2-categorie in vergelijking met die binnen de overige categorieën. Binnen die categorie waren de mannen verhoudingsgewijs het meest ‘actief’, maar de vrouwen het minst, terwijl het ‘activiteitsverschil’ tussen de seksen binnen D2 zeer groot was (88 : 45). In deze verhoudingen komt toch misschien iets van een bijzondere sub-cultuur van de minst welgestelden naar voren. Bij differentiatie van de gehuwde respondenten naar (on)kerkelijkheid laat zich vaststellen, dat de non-respons naar (niet)kerkgenootschap aldus in procenten verdeeld lag:
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
51 Mannen 17 9 6 5 10
r.-k. n.-h. geref. anders-kerkelijk buiten-kerkelijk
Vrouwen 14 16 26 9 17
Over de achtergrond van de verschillen in non-respons van groep tot groep laten zich slechts gissingen maken. Het valt op, dat doorgaans de mannen meer antwoordden dan de vrouwen, doch, waarom dit juist onder de katholieken andersom lag, is een open vraag. In zoverre wel werd geantwoord, kwamen deze ja: neen-verhoudingen t.a.v. de vraag over de premaritale coïtus naar voren: r.-k. n.-h. geref. anders-kerkelijk buiten-kerkelijk
Mannen 52 : 48 67 : 33 55 : 45 75 : 25 87 : 13
Vrouwen 40 : 60 62 : 38 43 : 57 45 : 55 75 : 25
Het lijkt voor geen twijfel vatbaar dat affiliatie of niet-affiliatie met een kerk een factor was inzake het premaritale gedrag. Gezegd mag wel worden dat, naarmate de opvatting over voorechtelijke vrijheid binnen de levensbeschouwelijke groep, waartoe men hoorde, toleranter was, men eerder tot voorechtelijke gemeenschap kwam. Dit is overigens geheel in overeenstemming met mijn verwachting. Open blijft natuurlijk, wat de non-respondenten deden of lieten. Wanneer de gehuwde geïnterviewden tenslotte worden gedifferentieerd naar sociaal-ruimtelijk milieu, blijkt allereerst dat de non-respons in procenten als volgt lag: agglomeraties overige steden platteland
Mannen 10 12 11
Vrouwen 10 16 19
Deze cijfers lopen niet zozeer uiteen, in ieder geval te weinig om er verdere aandacht aan te wijden. Onder die geïnter-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
52 viewden die de vraag naar het gepleegd hebben van voorechtelijke geslachtsgemeenschap wel beantwoordden, was de ja: neen-verhouding naar urbanisatiegraad deze: agglomeraties overige steden platteland
Mannen 76 : 24 72 : 28 57 : 43
Vrouwen 63 : 37 58 : 42 42 : 58
De weergegeven cijferverhoudingen geven grond aan het vermoeden dat, naarmate het urbanisatieniveau hoger was, verhoudingsgewijs meer respondenten kwamen tot het plegen van de voorechtelijke geslachtsgemeenschap. Er is echter tegelijkertijd, gezien deze cijferverhoudingen, onvoldoende grond om in een factor ‘urbanisatie’ een gewichtige differentiërende factor te zien. Het is niet uitgesloten dat bij een constant houden van de godsdienstvariabele het sociaal-ruimtelijk milieu als zodanig een factor van nauwelijks of geen invloed zou blijken te zijn geweest. De analyse van het voorechtelijk gedrag wordt niet verder doorgevoerd, ofschoon over een vrij groot aantal andere facetten dan de tot dusverre beschouwde aan de hand van het materiaal opheldering zou zijn te verschaffen. De verrichte analyse van de ‘feiten’ inzake het voorechtelijk geslachtsverkeer heeft minder paginaruimte gevergd dan die van de voorechtelijke normen. Dit wil echter niet zeggen dat zij wat de schrijver betreft van minder belang was dan deze. Wanneer nu de voornaamste bevindingen worden samengevat, dan lijkt allereerst te moeten worden teruggekomen op het ‘eenvoudige feit’ van het al of niet gepleegd hebben van de voorechtelijke coïtus. De non-respons te dien aanzien is één der belemmeringen voor het verkrijgen van een juist beeld. Van de gehuwde mannen gaf immers 11, van de ongehuwde mannen 13, van de gehuwde vrouwen 16 en van de ongehuwde vrouwen 28% geen antwoord op deze vraag. Dit komt voor de groep van geënquêteerden als geheel neer op 14% van non-respons. Een andere belemmering voor het verkrijgen van een juist beeld van de voorechtelijke coïtus wordt gevormd door de waarschijnlijke onbetrouwbaarheid van een deel der verkregen antwoorden. Hierbij moet wel worden aangetekend,
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
53 dat vermoedelijk niemand der respondenten gesteld heeft, een voorechtelijke coïtus te hebben gepleegd, terwijl hij of zij dat in feite niet deed. Bewuste vervalsing van de werkelijkheid zal, indien zij plaatsvond, hebben betekend, dat geen coïtus werd vermeld, terwijl deze wel plaatsvond. De (aard van de) belemmeringen voor het verkrijgen van zuiver zicht in aanmerking genomen, mag worden geponeerd dat voorechtelijke geslachtsgemeenschap in minstens 60% van alle gevallen uit de steekproef was voorgekomen. Het percentage is mogelijk hoger geweest, maar, indien dat zo was, dan blijft toch onduidelijk, hoeveel hoger. Naast het aantal respondenten, dat voorechtelijke geslachtsgemeenschap rapporteerde, lijkt hier van belang, dat de antwoorden slechts de eerste voorechtelijke geslachtsgemeenschap betroffen. (De respondenten hebben niets bericht over eventuele daarop gevolgde geslachtsgemeenschappen, voorafgaand aan hun huwelijk.) Die eerste premaritale coïtus dan zou door de overgrote meerderheid der respondenten zijn gepleegd met een partner, die men dacht te trouwen. Of deze bevinding geheel en al strookt met de werkelijkheid, is oncontroleerbaar. De derde belangrijke uitkomst van de analyse is, dat sekse, leeftijd en (on)kerkelijke affiliatie invloed uitoefenden op de premaritale coïtus. (Of ook het sociaal-ruimtelijk milieu zulks deed, blijft onzeker tot een diepergaande analyse zal zijn verricht. Van welstand kan reeds nu worden gezegd dat deze geen, althans geen noemenswaardige invloed op het al of niet plaatsvinden van voorechtelijke geslachtsgemeenschap uitoefende.) De laatste uitkomst van meer belang is het naar voren komen van een ‘inhaaltendens’ onder de vrouwen.
Leer en leven Specifiek menselijk is het zich in zijn gedrag oriënteren aan waarden (voorstellingen van het wenselijke) en normen (richtlijnen voor het zich gedragen i.v.m. het wenselijke onder deze of gene omstandigheid). De kracht die van de waarden en normen kan uitgaan in het dagelijks leven, moet niet worden onderschat. In de zgn. sociale controle, die de groepen op hun individuele leden uitoefenen, doen zich de door deze leden herkende en erkende waarden en normen
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
54 gelden. Daarnaast echter werken zij ook op het individuele niveau, omdat het individu hen normaliter geïnterioriseerd heeft. Daarom is spreken of schrijven over voorechtelijk geslachtsverkeer als louter een doen en laten een benadering, die geen recht doet aan de menselijke situatie. Anderzijds, waarden en normen zijn niet almachtig. Aan het door hen gevergde wordt door de mensen doorgaans tot op beperkte (soms zeer beperkte) hoogte voldaan. Zo kan de premaritale seksuele norm een zich onthouden van de geslachtsgemeenschap eisen, maar degene die deze norm huldigt, onthoudt zich daarmee nog niet altijd van de premaritale coïtus. Het leven kan sterker blijken dan de leer. Uit de gegevens van het verrichte onderzoek laat zich - mede door de non-respons - niet afleiden, hoe groot precies de discrepantie tussen leer en leven was inzake het voorechtelijk geslachtsverkeer. Toch zijn de gegevens van dien aard, dat een vrij duidelijk zicht op bedoelde discrepantie kan worden verkregen. Op het moment dat dit wordt geschreven, moet echter genoegen worden genomen met een zeer beperkt aantal gegevens. Goeddeels zijn zij reeds naar voren gekomen in beide voorgaande paragrafen. Er zij dan allereerst aan herinnerd, dat van de mannelijke respondenten 43 en van de vrouwelijke 29% geen principeiel bezwaar had tegen de premaritale coïtus. Vervolgens zij er aan herinnerd, dat 60% of meer der respondenten voorechtelijke geslachtsgemeenschap had gepleegd. Tussen leer en leven gaapte dus een brede kloof, niettegenstaande, dat 44% van de mannelijke en 55% van de vrouwelijke respondenten voorechtelijke geslachtsgemeenschap in bepaalde gevallen begrijpelijk achtten. Wanneer wij echter tot het bestaan van zulk een kloof besluiten, dan hebben wij de steekproef als geheel op het oog. Het loont de moeite daarom, nog in te gaan op een paar subcategoriale gegevens, die reeds beschikbaar zijn gekomen. Het al of niet gepleegd hebben van een voorechtelijke coïtus werd uitgedraaid tegen de houding betreffende de premaritale geslachtsgemeenschap. Het volgende bleek dan voor de gehuwde mannen:
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
55 absoluut ontoelaatbaar geen coïtus gepleegd 73% wel coïtus gepleegd 12% niet geantwoord 15%
in bepaalde gevallen wel begrijpelijk 32% 54% 14%
geen principiële bezwaren 9% 84% 7%
En dit voor de gehuwde vrouwen: absoluut ontoelaatbaar geen coïtus gepleegd 57% wel coïtus gepleegd 17% niet geantwoord 26%
in bepaalde gevallen geen principiële welbegrijpelijk bezwaren 45% 16% 40% 73% 15% 11%
Bij deze cijfers moet om der wille van de volledigheid worden aangetekend dat er onder de vrouwen een aantal waren, die niet in de crossing zijn opgenomen wegens non-respons t.a.v. de oirbaarheid van de voorechtelijke geslachtsgemeenschap. De cijfers zijn ongetwijfeld interessant. Om te beginnen al, omdat de principiële voorstanders van de voorechtelijke abstinentie verhoudingsgewijs veel minder bereid waren om over hun feitelijke gedrag te rapporteren dan zij, die tegen voorechtelijke gemeenschap geen principieel bezwaar hadden. Voorts zijn deze cijfers belangwekkend, omdat de verwachte relatie tussen norm en feit er door bevestigd wordt. (Naarmate de coïtus oirbaarder werd geacht, werd deze ook meer gepleegd, althans volgens de eigen opgave van de respondenten.) Tenslotte mogen de cijfers ook daarom interessant genoemd worden, omdat zij normoverschrijding zichtbaar maken binnen de sub-categorie van voorstanders der voorechtelijke abstinentie. Dat het percentage normoverschrijders in deze subcategorie verhoudingsgewijs groter was dan uit voorgaande cijfers uitdrukkelijk naar voren komt, lijkt geen al te gewaagde hypothese. Ook echter, wanneer de hypothese onjuist zou zijn, dan nog blijft dat t.a.v. de voorechtelijke geslachtsgemeenschap het leven onder de ‘preciezen’ duidelijk sterker was dan de leer.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
56
Naschrift Zoals reeds in het inleidende gedeelte van het hoofdstuk opgemerkt, is vergelijking van de bevindingen met bevindingen uit buitenlands onderzoek met overeenkomstig karakter aan te bevelen. Het zou echter te ver voeren, zulks hier nog te doen. Bij de vergelijking is nl. voortdurende toelichting en relativering nodig, waarmee zeer veel ruimte gemoeid is. De meer geïnteresseerde lezer wordt daarom slechts aanbevolen, kennis te nemen van de in noot 2 (blz. 27) vermelde literatuur, zo hij deze althans niet reeds zou kennen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
57
P.J.F. Dupuis 3. Potentie en behoefte aan geslachtsgemeenschap Bij de bewerking van dit onderwerp is gebruik gemaakt van de antwoorden op de volgende vragen uit de mondelinge en schriftelijke enquête:
a. Mondeling. acht vragen naar de gebruikelijke opvattingen ‘Sommige mensen zijn van mening, dat mannen in het algemeen gesproken meer behoefte hebben aan geslachtsgemeenschap dan vrouwen, anderen daartegen vinden dat de behoefte aan gemeenschap bij vrouwen juist groter is dan bij mannen. Kunt U mij zeggen wat uw mening hierover is, ook al is het maar een algemene indruk?’ ‘Denkt U dat er in het algemeen bij de meeste mannen een leeftijd komt, waarop de mogelijkheid om geslachtsgemeenschap te hebben sterk afneemt?’ ‘Op welke leeftijd zal dit volgens U veelal het geval zijn?’ ‘En hebt U het idee, dat er in het algemeen bij de meeste mannen een leeftijd komt, waarop de behoefte aan geslachtsgemeenschap sterk afneemt?’ ‘Op welke leeftijd zal dit volgens U veelal het geval zijn?’ ‘Hebt U het idee, dat er in het algemeen bij de meeste vrouwen een leeftijd komt, waarop de behoefte aan geslachtsgemeenschap sterk afneemt?’ ‘Op welke leeftijd zal dit volgens U veelal het geval zijn?’ ‘Denkt U, dat een vrouw die geen kinderen meer kan krijgen, dus die niet meer ongesteld wordt, volledig bevredigd kan worden bij geslachtsverkeer of is dit volgens U niet meer mogelijk?’
b. Schriftelijk. drie vragen naar de feitelijke gedragingen ‘Het aantal keren, dat man en vrouw geslachtsgemeenschap met elkaar hebben, loopt van huwelijk tot huwelijk sterk uiteen. Zoudt U hieronder willen aangeven, hoe vaak U de laatste tijd, in het algemeen gesproken, gemeenschap hebt (of had, als U nu niet meer getrouwd bent)?’ Vervolgens worden zeven verschillende mogelijkheden onderscheiden (zie tabel 7). ‘In hoeverre was U bevredigd, toen U de laatste keer met Uw man resp. vrouw gemeenschap had?’
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
58 Drie mogelijkheden worden genoemd, volledig, niet volledig en helemaal niet bevredigd. ‘En in hoeverre denkt U, dat hij resp. zij toen bevredigd was?’ Er worden vier mogelijkheden genoemd, volledig, niet volledig, helemaal niet bevredigd of ik weet het niet. Hoe dikwijls kan of mag - uit gezondheidsoogpunt gezien - geslachtsgemeenschap plaats vinden? Hierover zijn geen vaste regels te geven, aangezien de individuele behoefte en mogelijkheden zeer verschillen, afhankelijk o.a. van leeftijd, werkkring, klimaat, lichamelijke en geestelijke gezondheid. Ver doorgevoerde onthouding kan evenzeer schaden als bijzonder veelvuldig cohabiteren, en men doet er het best aan zich naar eigen behoeften en mogelijkheden te richten. Daarnaast is het verschil in behoefte tussen de beide partners van belang, maar bij een goede instelling t.o.v. elkaar, levert de aanpassing in de regel niet al te veel moeilijkheden op. Het moeilijkst is het, als de behoeften van de vrouw die van de man overtreffen; in het omgekeerde geval kan de vrouw de coïtus min of meer passief ondergaan, aan zich laten plaats vinden, maar van de man wordt steeds actieve deelname gevergd: zonder het tot stand komen van een erectie is de coïtus nu eenmaal niet werkelijk mogelijk. Vandaar ook, dat in de enquête van mannen én vrouwen de behoefte is gepeild, maar alleen bij de man naar de vermogens, dat is de potentie, is gevraagd. Trouwens in dit verband is het tekenend dat het begrip potentie alleen bij de man bestaat. Om de lezer enigszins een idee te geven over hoe men in de loop der eeuwen over de meest gewenste frequentie heeft gedacht - het is niet de bedoeling dat deze gegevens als een advies worden opgevat - volgen hier enkele bekende uitspraken: Mohammed schreef een interval van telkens acht dagen voor, Zaratoestra van negen, Socrates van tien. Luther gaf als normaal twee keer per week aan. In de Joodse wet van Mozes was de coïtus verboden tijdens de menstruatie en de week erna. Naar moderne opvattingen is al datgene aanvaardbaar, wat beide partners, dan wel op z'n minst één van beiden - met
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
59 welwillende instemming en eventueel medewerking van de ander - vreugde verschaft. Een bestaand verschil in behoefte kan naar twee kanten worden opgevangen en behoort dat ook te worden. Het is onjuist hetzij de behoefte van de meest vragende, hetzij die van de minst vragende als norm te hanteren. De vrouw die bemerkt dat haar man bereid is z'n verlangens in te tomen als zij overeenkomstige behoeften niet heeft en deze behoeften ook niet bij een voorzichtig lokkend voorspel krijgt, zal het omgekeerd haar man ook wel eens echt gunnen. Al zal dit niet de bevrediging en geluksbeleving schenvan een zelfde intensiteit als bij gemeenschappelijke beleving (zo al niet tegelijk dan toch niet te lang na elkaar) mogelijk is, toch kan het wel degelijk als geluk worden ervaren door beide partners. Juist als men van elkaar houdt, mag men zich iets laten schenken door de partner, dat behoeft noch in strijd met een meestal mannelijk eergevoel noch fnuikend voor de trots te zijn: als het maar een kwestie is van liefhebbend geven en liefhebbend ontvangen en de richting van het geven en ontvangen niet steeds dezelfde is, maar voortdurend wisselt. Het kwam al ter sprake dat van potentie alleen gesproken wordt bij de man en dat dan met name het vermogen tot erectie wordt bedoeld. Het begrip bevrediging geldt voor beiden en heeft met opzet de voorkeur gekregen boven dat van orgasme, omdat het orgasme wel bij de man een scherp omlijnd begrip is, maar bij de vrouw allerminst. Na afloop van het tijdvak waarin aan de bevrediging van de vrouw weinig of geen aandacht werd geschonken - het gold integendeel tijden lang als strijdig met de eer en waardigheid van de vrouw, seksuele gevoelens te hebben - is de vrouw ten onrechte veel leed berokkend door haar te suggereren dat ze een bevrediging behoorde te beleven van het zelfde karakter als de man. De waarheid is dat het orgasme van de vrouw, zoals ten onzent o.a. Van Westerman Holstijn uitvoerig uiteengezet heeft, in zeer verschillende vormen tot uitdrukking kan komen, waaronder in een in hoofdzaak geestelijk gevoel van algeheel gelukzalig welbevinden gepaard met een lome blijmakende ontspanning. Er is geen enkele reden deze uitdrukkingswijze inferieur te achten aan het typisch aan de
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
60 geslachtsorganen gebonden orgastisch beleven van de man, een vorm intussen, die óók bij de vrouw voorkomt, en niet eens zo zelden. Vandaar dus dat in de enquête gevraagd is naar bevrediging, een begrip dat de diverse mogelijkheden in zich bergt en samenvat. Bekijken we nu de resultaten van de mondelinge enquête, dan is het eerste wat in het verband met ons onderwerp opvalt, dat 57% van de mannen en zelfs 64% van alle vrouwen van oordeel zijn, dat gemiddeld de behoefte aan geslachtsgemeenschap bij de man groter is; 35% resp. 29% meent dat er geen wezenlijk verschil is en slechts 1% van mannen en vrouwen beide houden het er op dat de behoefte van de vrouw groter is (de rest weet het niet). Dit klopt met het beeld dat men al placht te hebben en als het zo zou zijn, is dat, zoals we zagen, in ieder geval veel eenvoudiger op te lossen, dan wanneer de behoefte van de vrouw die van de man overtreffen. Waar meestal het oordeel op eigen ervaring berust, is het zeer wel aannemelijk dat de 1% uitzonderingshuwelijken betreft van mannen met een geringere en vrouwen met een sterke behoefte; het algemene beeld is intussen al duidelijk genoeg. Men zou zich nog kunnen afvragen of deze 1% soms voornamelijk voorkomt in de groep van 50-64-jarigen: afnemende mogelijkheden van de man, terwijl de vrouw, bevrijd o.a. van de angst voor zwangerschap, relatief opbloeit. De beschikbare gegevens wijzen echter volstrekt niet in die richting, maar naar de groep van de 21-24-jarigen: zou hier de pil achter zitten? De steekproefaantallen laten evenwel geen vaste conclusies toe. Relatief minder mannen tussen 50 en 64 jaar zijn van mening, dat de behoefte van de man groter is. Een grote groep 50-64 jarigen meent dat er dan geen verschil is. Nivellering dus op latere leeftijd? De overeenkomstige vrouwengroep denkt er evenwel helemaal niet zo over, maar volgt het gemiddelde van alle vrouwen. Misschien hangt dit hiermee samen, dat de mannen het nog wel opbrengen en dat is wat de vrouwen merken, maar dat het voor hun eigen besef allemaal wat moeizaam gaat, wat meer inspanning kost.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
61
Vragen aangaande de potentie Dit brengt er ons toe, de vragen aangaande de potentie nader te bekijken. Allereerst de vraag: Komt er in het algemeen bij de meeste mannen een leeftijd, waarop de potentie sterk afneemt? Neen, antwoordt 16% van de mannen en 20% van de vrouwen, ja, 65% van de mannen, doch slechts 48% van de vrouwen. Inderdaad zien de mannen zelf de situatie somberder in dan de vrouwen, hetgeen voor de hand ligt. Waar het voor de vrouw nog gewoon lijkt, bespeuren de mannen zelf al een achteruitgang. Begrijpelijk is ook dat 19% van de mannen, doch 32% van de vrouwen, het niet weet. Een grote meerderheid van de mannen en relatief de meeste vrouwen zijn van mening dat er een duidelijke achteruitgang van de potentie optreedt. Maar in welke leeftijdsperiode plaatst men die dan? Slechts één op de dertien mannen die vinden dat de potentie achteruit gaat plaatst deze al tussen 40 en 50 jaar, twee van de drie tussen 50 en 65 jaar en één op de vier daar boven. Van de 48% vrouwen, die het op een achteruitgang houden, ziet één op de twaalf dat vóór het 50e jaar gebeuren, zeven op de twaalf, ruim de helft dus, tussen het 50e en 65e jaar en één op de drie, één derde deel, boven de 65 jaar. Van alle mannen van 50-65 jaar, de leeftijdsperiode dus waarin de achteruitgang het meest gedacht wordt, meent 52% dat de teruggang juist in deze tijd optreedt. Van alle vrouwen van 50-65 jaar is slechts 31% van deze mening; terwijl zelfs 13% oordeelt dat de potentievermindering pas na de 70e verjaardag duidelijk wordt. Steeds dus dezelfde tendens: de vrouwen zijn als het ware eerder tevreden met de prestaties van de man dan de man zelf.
Potentie en behoefte bij de man De gestelde vragen maken een vergelijking tussen potentie en behoefte bij de man en een vergelijking tussen de daarover heersende opvattingen bij mannen en vrouwen mogelijk. Bij al deze vragen gaat het niet om feiten, maar om meningen, om de met betrekking daartoe bestaande ideeën.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
62
Tabel 2. Mondelinge vraag 30-31: Denkt u dat er in het algemeen bij de meeste mannen een leeftijd komt, waarop de mogelijkheid om geslachtsgemeenschap te hebben sterk afneemt? Op welke leeftijd zal dit volgens u veelal het geval zijn?
Mannen totaal in procenten denkt niet dat de 16 mogelijkheid bij de meeste mannen sterk afneemt geen mening 19 denkt dat de 65 mogelijkheid sterk zal afnemen bij de meeste mannen t/m 44 jaar 2 45 t/m 49 jaar 3 50 t/m 54 jaar 15 55 t/m 59 jaar 10 60 t/m 64 jaar 18 65 jaar of ouder 16 niet ingevuld 1 totaal
100
65
Vrouwen totaal in procenten denkt niet dat de 20 mogelijkheid bij de meeste mannen sterk afneemt geen mening 32 denkt dat de 48 mogelijkheid sterk zal afnemen bij de meeste mannen t/m 44 jaar 2 45 t/m 49 jaar 2 50 t/m 54 jaar 12 55 t/m 59 jaar 6
Mannen naar leeftijd 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
8
18
20
13
23 69
23 59
20 60
13 74
3 7 10 16 21 12 100
69
4 2 18 7 15 12 1 100
59
2 2 14 7 16 18 1 100
60
1 3 16 15 21 17 1 100
Vrouwen naar leeftijd 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
9
20
22
21
42 49
30 50
34 44
26 53
1 5 9 8
5 4 14 4
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
2 2 10 7
74
1 1 14 5
60 t/m 64 jaar 65 jaar of ouder niet ingevuld totaal
10 15 1 100
48
15 11 100
49
10 12 1 100
50
9 13 1 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
44
12 19 1 100
53
63 Uit de tabellen komt het volgende naar voren: neemt niet af zegt: geen mening heeft: neemt wel af zegt:
Potentie man 16% mannen, 20% vrouwen 19% mannen, 32% vrouwen 65% mannen, 48% vrouwen
neemt wel af zegt de leeftijdsgroep van 50-6474% mannen, j. 53% vrouwen neemt tussen de 50-65 j. af43% mannen, zegt: 28% vrouwen neemt boven de 64 j. af 16% mannen, zegt: 15% vrouwen
Behoefte man 20% mannen, 20% vrouwen 21% mannen, 31% vrouwen 59% mannen, 49% vrouwen 66% mannen, 52% vrouwen 37% mannen, 29% vrouwen 15% mannen, 15% vrouwen
Uit de weergegeven meningen der mannen is af te leiden - vooral ook gelet op die van 50 jaar en ouder - dat de potentie in een aantal gevallen zou achterblijven bij de behoefte: ze voelen dan wel het verlangen naar de coïtus, maar zijn niet altijd in staat die tot stand te brengen. Bekijken we nog even tabel 5 dan valt op, dat tegenover de 62% van de gehuwde mannen, die zegt dat de behoefte afneemt, van de ongehuwden slechts 48% die mening is toegedaan. Men zou zich kunnen afvragen in hoeverre eigen ervaring hier een rol speelt. De oudere ongehuwde is gemiddeld veel minder vaak in de gelegenheid die behoefte te bevredigen, maar merkt dan ook niet op dat het langer gaat duren voor de behoefte zich opnieuw openbaart. Een aanzienlijk groter percentage gehuwde dan ongehuwde vrouwen is de opvatting toegedaan, dat de behoefte van de man niet afneemt, 20% tegen 11%. Ik kan dit niet verklaren, ook niet als ik constateer dat de ongehuwde vrouw de afneming vooral na de 65 jaar acht plaats te vinden; 24%, tegen 14% van de gehuwden.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
64
Tabel 3. Mondelinge vraag 32-33: Hebt u het idee, dat er in het algemeen bij de meeste mannen een leeftijd komt, waarop de behoefte aan geslachtsgemeenschap sterk afneemt? Op welke leeftijd zal dit volgens u veelal het geval zijn?
Mannen totaal in procenten denkt niet dat de 20 behoefte bij de meeste mannen sterk afneemt geen mening 21 denkt dat de 59 behoefte sterk zal afnemen bij de meeste mannen t/m 44 jaar 2 45 t/m 49 jaar 4 50 t/m 54 jaar 12 55 t/m 59 jaar 10 60 t/m 64 jaar 15 65 jaar of ouder 15 niet ingevuld 1 totaal
100
59
Vrouwen totaal in procenten denkt niet dat de 20 behoefte bij de meeste mannen sterk afneemt geen mening 31 denkt dat de 49 behoefte sterk zal afnemen bij de meeste mannen t/m 44 jaar 2 45 t/m 49 jaar 2 50 t/m 54 jaar 9 55 t/m 59 jaar 7
Mannen naar leeftijd 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
18
18
24
18
31 51
26 56
18 58
16 66
1 9 8 11 11 11 100
51
4 4 12 7 14 14 1 100
56
3 3 14 10 12 14 2 100
58
2 1 10 13 21 18 1 100
Vrouwen naar leeftijd 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
11
22
21
19
36 53
28 50
32 47
29 52
3 1 13 7
3 2 11 8
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
2 4 8 6
66
1 1 8 8
60 t/m 64 jaar 65 jaar of ouder niet ingevuld totaal
13 15 1 100
49
10 18 1 100
53
13 12 1 100
50
12 14 1 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
47
16 18 0 100
52
65
Tabel 4. Mondelinge vraag 34-35: Hebt u het idee, dat er in het algemeen bij de meeste vrouwen een leeftijd komt, waarop de behoefte aan geslachtsgemeenschap sterk afneemt? Op welke leeftijd zal dit volgens u veelal het geval zijn? Mannen naar leeftijd Mannen 21-24 25-34 totaal jaar jaar in procenten denkt niet dat de 7 7 4 behoefte bij de meeste vrouwen sterk afneemt geen mening 17 23 19 denkt dat de 76 70 77 behoefte sterk afneemt bij de meeste vrouwen t/m 44 jaar 8 6 45 t/m 49 jaar 15 18 50 t/m 54 jaar 34 28 55 t/m 59 jaar 9 9 60 t/m 64 jaar 7 7 65 jaar of ouder 2 2 niet ingevuld 1 totaal
100
76
Vrouwen totaal in procenten denkt niet dat de 5 behoefte bij de meeste vrouwen sterk afneemt geen mening 22 denkt dat de 73 behoefte sterk afneemt bij de meeste vrouwen t/m 44 jaar 8 45 t/m 49 jaar 15 50 t/m 54 jaar 32 55 t/m 59 jaar 10
100
70
35-49 jaar
50-64 jaar
8
7
14 78
17 76
12 15 38 5 5 2 0
9 16 33 11 4 3 2
4 13 33 10 12 3 1
100 77
100 78
100 76
Vrouwen naar leeftijd 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
6
6
5
4
30 64
21 73
24 71
15 81
5 16 22 8
11 16 31 6
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
9 15 31 9
5 12 38 14
60 t/m 64 jaar 65 jaar of ouder niet ingevuld totaal
6 1 1 100
73
8 2 3 100
64
5 3 1 100
73
5 1 1 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
71
8 2 2 100
81
66
Behoefte aan geslachtsgemeenschap van man en vrouw Als volgende punt vergelijken we de gegevens van de behoefte aan geslachtsgemeenschap van man en vrouw: neemt niet af zegt: geen mening heeft: neemt wel af zegt:
Behoefte man 20% mannen, 20% vrouwen 21% mannen, 31% vrouwen 59% mannen, 49% vrouwen
neemt wel af zegt de leeftijdsgroep van 50-64 66% mannen, j.: 52% vrouwen neemt tussen de 45-49 jaar 4% mannen, af zegt: 2% vrouwen neemt tussen de 50-64 jaar 37% mannen, af zegt: 29% vrouwen neemt boven de 64 jaar af 15% mannen, zegt: 15% vrouwen
Behoefte vrouw 7% mannen, 5% vrouwen 17% mannen, 22% vrouwen 76% mannen, 73% vrouwen 76% mannen, 81% vrouwen 15% mannen, 15% vrouwen 50% mannen, 48% vrouwen 2% mannen, 1% vrouwen
Typerend is allereerst, dat volgens 34% van de mannen en 32% van de vrouwen, de behoefte van de vrouw tussen de 50 en 55 jaar zou afnemen, precies de periode waarin gemiddeld het einde van de menstruatie valt: 51 jaar en 8 maanden. Geen enkele andere vijf-jaar groep, noch bij de vrouwen, noch bij de mannen vertoont zo'n uitschieter (vergelijk de tabellen). Neemt men de periode tussen 45 en 55 jaar dan zijn de cijfers 49% resp. 47% dus nagenoeg de helft van alle ondervraagde mannen en vrouwen en twee derde van allen die geantwoord hebben. Ook zijn maar weinig mannen en vrouwen van mening dat de behoefte van de vrouw niet achteruit gaat, terwijl degenen die menen dat wel van achteruitgang sprake is, die
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
67 achteruitgang toch situeren beneden de 65 jaar. Bij de mannen situeert men de achteruitgang toch altijd nog voor 15% boven de 65 jaar, bij de vrouwen ongeveer slechts 1½%. Over het tijdvak, waarin de behoefte bij de vrouw afneemt, zijn mannen en vrouwen het bijzonder eens, zoals de weergegeven cijfers aantonen. Men beseffe goed dat het hier om de mening gaat over een bepaalde situatie, niet over die feitelijke situatie zelf. Maar van de 50-64-jarige vrouwen zegt 81% dat de behoefte van de vrouw afneemt, een mening die toch wel in belangrijke mate op ervaring zal stoelen. Het is een interessante vraag, in hoeverre een apart bejaardenonderzoek feiten aan de dag zal brengen, die met deze meningen overeenstemmen. Intussen is het wel zaak, de hele kwestie van de behoefte van man en vrouw nader te overwegen. De cijfers zouden nl. kunnen doen veronderstellen dat de verschillende inzichten van man en vrouw, indien ze met de werkelijkheid overeenkomen, tot aanzienlijke spanningen, speciaal in het gevorderde huwelijk, zouden leiden; bij vrouwen zou al bij 15% verminderde behoefte optreden tussen 45-50 jaar, bij mannen nog slechts bij 2 à 4%; bij 15% van de mannen treedt pas vermindering op boven de 65 jaar, bij vrouwen nog maar bij 1 à 2%. De gewichtigste kwestie in dezen is, of deze behoeftevermindering - zo ze een feit is - fysiologisch is, dan wel aangeleerd: of het zou zo horen. Te vaak vragen vrouwen de arts of het nog wel hoort, dat ze eenmaal onvruchtbaar geworden, vreugde blijven beleven aan de coïtus. Hierin ligt kennelijk nog iets van de naar ik hoopte grotendeels overwonnen idee, dat de coïtus alleen wordt gerechtvaardigd door de mogelijkheid tot voortplanting. Alle uitgebreide maatregelen ter voorkoming van zwangerschap ten spijt, lijkt dit nog een hardnekkig en ingeworteld taboe te zijn. Niet genoeg kan er daarom de nadruk op gelegd worden, dat in alle levensjaren de coïtus een eigen betekenis heeft als uitdrukking en bevestiging van wezenlijke liefdesverbondenheid. En vooral ook moeten jongere mensen ophouden het gek te vinden, als oudere mensen nog seksuele verlangens blijken te kennen. Niet zelden wordt er door kinderen hevig spektakel gemaakt, als de alleen overgebleven ouder de wens te kennen geeft, resp. meedeelt, te gaan hertrouwen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
68
Tabel 5. Mondelinge vraag 32 en 34: Hebt u het idee, dat er in het algemeen bij de meeste mannen een leeftijd komt, waarop de behoefte aan geslachtsgemeenschap sterk afneemt? Hebt u het idee, dat er in het algemeen bij de meeste vrouwen een leeftijd komt, waarop de behoefte aan geslachtsgemeenschap sterk afneemt? Mannen naar Vrouwen naar burgerlijke staat burgerlijke staat Mannengehuwd(geweest)ongehuwdVrouwen gehuwd(geweest)ongehuwd totaal totaal in procenten 20 19 25 20 20 11
denkt niet dat de behoefte bij de meeste mannen sterk afneemt geen 21 mening denkt 59 dat de behoefte bij de meeste mannen sterk afneemt totaal 100 denkt 7 niet dat de behoefte bij de meeste vrouwen sterk afneemt geen 17 mening denkt 76 dat de behoefte bij de meeste vrouwen
19
27
31
31
34
62
48
49
49
55
100
100
100
100
100
6
9
5
6
1
16
22
22
21
24
78
69
73
73
75
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
sterk afneemt totaal 100
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
100
69 Er is geen aanwijsbaar of ‘moreel verplicht’ einde van de geslachtelijke behoeften. Overigens berust op hoge leeftijd de wens te hertrouwen nog al eens voornamelijk op behoefte aan wat gezelligheid en wederzijdse verzorging. Vergelijking tussen gehuwden en ongehuwden laat zien, dat bij de vrouwen slechts 1% van de ongehuwden van mening is, dat de behoefte bij de vrouw niet afneemt tegen 6% van de gehuwden, maar dit hangt voor een deel samen met een, begrijpelijk, geen mening hebben, 24% tegen 21%. Verder zijn de cijfers verrassend gelijk met één uitzondering: 18% van de ongehuwde vrouwen meent dat de behoefte tussen de 55 en 60 jaar afneemt tegen slechts 9% van de gehuwde vrouwen: is het mogelijk dat het gestimuleerd worden door de man hierbij een rol zou spelen, juist in deze jaren, waarin de vrouw van zichzelf geneigd is te denken, dat het afgelopen is. Want ook dat is een feit: veel vrouwen zijn bang, dat het einde van de menses ook het einde van de verlangens zal betekenen of ook dat ze dan zullen ophouden, aantrekkelijk te zijn voor hun echtgenoten. Tegenover de 78% gehuwde mannen die van mening zijn dat de behoefte van de vrouw niet afneemt, staat een getal van 69% ongehuwde mannen, maar aangezien 6% méér ongehuwden geen mening heeft, is interpretatie van deze cijfers moeilijk. In dit verband is van belang, hoe men denkt over de mogelijkheid voor een vrouw, die geen kinderen meer kan krijgen, om nog bevredigd te worden. (tabel 6). Mannen en vrouwen blijken daarover gelijkluidend te denken, of nu hun oordeel positief dan wel negatief is. Het is in zekere zin een verheugend teken, dat twee derde van alle ondervraagden positief antwoordt, maar dit percentage is altijd nog te laag. Te signaleren is nog, dat het antwoord minder vaak positief is naarmate de welstand afneemt, bij mannen en vrouwen beide. Toch nog een kwestie van voorlichting? Samenvattend vertoont de publieke opinie enkele duidelijke trekken: ze houdt het erop dat vrouwen minder seksuele behoefte hebben dan mannen en dat haar behoefte vaker en eerder afneemt en dan met name omstreeks (in samenhang met?) het aflopen van de menstruaties.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
70
Tabel 6. Mondelinge vraag 36: Denkt u, dat een vrouw die geen kinderen meer kan krijgen, dus niet meer ongesteld wordt, volledig bevredigd kan worden bij geslachtsverkeer of is dit volgens u niet meer mogelijk? Mannen
Mannen naar welstandsklasse AB C
totaal in procenten een vrouw die geen kinderen66 78 meer kan krijgen, kan wel volledig bevredigd worden een vrouw die geen kinderen8 2 meer kan krijgen, kan niet volledig bevredigd worden geen mening 26 20 totaal
D2
70
61
59
6
9
20
24
30
21
100
100
100
D1
D2
63
65
61
6
9
11
31
26
28
100
100
100
100
100
Vrouwen
Vrouwen naar welstandsklasse AB C
totaal in procenten een vrouw die geen kinderen65 76 meer kan krijgen, kan wel volledig bevredigd worden een vrouw die geen kinderen7 3 meer kan krijgen, kan niet volledig bevredigd worden geen mening 28 21 totaal
D1
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
71
Tabel 7. Schriftelijke vraag 15: Het aantal keren, dat man en vrouw geslachtsgemeenschap met elkaar hebben, loopt van huwelijk tot huwelijk sterk uiteen (dat mannen/vrouwen geslachtsgemeenschap hebben, loopt van man tot man/vrouw tot vrouw sterk uiteen). Zoudt u hieronder willen aangeven, hoe vaak u de laatste tijd in het algemeen gesproken, gemeenschap hebt (of had, als u nu niet meer getrouwd bent)? Mannen Vrouwen gehuwd ongehuwd gehuwd ongehuwd (geweest) (geweest) in procenten a) wilt u de schriftelijke vragenlijst beantwoorden ja neen totaal b) indien a) ja: heeft u geslachtsgemeenschap gehad? ja neen vraag niet beantwoord totaal c) indien b) ja (ongehuwd) of a) ja (gehuwd geweest) hoe vaak geslachtsgemeenschap? minder dan 1 keer per twee maanden ongeveer 1 keer per maand ongeveer 2 à 3 keer per maand ongeveer 1 keer per week ongeveer 2 keer per week ongeveer 3 à 4 keer per week 5 keer of vaker per week vraag niet beantwoord totaal
93 7 100
99 1 100
93 7 100
48 39 12 99
79 21 100
14 58 7 79
5
12
5
4
6 15 23 30 9 0 5
5 9 11 8 2 1 -
9 10 21 29 9 1 9
4 4 2 -
93
48
93
41
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
72
Het feitelijke gedrag van man en vrouw Na kennis genomen te hebben van al deze meningen en opvattingen is het interessant na te gaan, in hoeverre het aangegeven feitelijke gedrag met deze opvattingen overeenkomt resp. er van afwijkt. Allereerst bekijken we daartoe tabel 9 van de schriftelijke enquête, gedetailleerd naar burgerlijke staat, gehuwd (geweest) of ongehuwd en van hen die gehuwd (geweest) zijn ook nog gedetailleerd naar leeftijd. Van de gehuwden beantwoordt 7% van mannen en vrouwen de hele vragenlijst niet, terwijl 5% resp. 9% deze speciale vraag onbeantwoord laat; van de ongehuwden heeft 1% van de mannen, maar 21% van de vrouwen de hele vragenlijst onbeantwoord gelaten. Aan de hand van de overige gegevens willen we nagaan, of er aanwijzingen te vinden zijn, in welke richting de reden van het niet antwoorden moet worden gezocht: gebrek aan seksuele ervaring of weigering er voor uit te komen dat ze het wel hebben. 12% van de ongehuwde mannen en 7% van de ongehuwde vrouwen laat de vraag onbeantwoord of ze volledige geslachtsgemeenschap gehad hebben. Van alle gehuwden geeft 68% van de mannen en 60% van de vrouwen aan van 2 keer per week te cohabiteren tot 2 à 3 keer per maand met een top van 30 resp. 29% bij ongeveer 2 maal per week. Een hogere frequentie wordt gevonden bij 37% van de 21-24-jarige mannen, doch slechts bij 2% van de 50-64-jarige mannen: eveneens nog bij 2% van de 50-64-jarige vrouwen, van welke overigens 20% deze vraag onbeantwoord laat. Opmerkelijk is dat bij 82% van de 21-24-jarige mannen en 78% van de 21-24-jarige vrouwen de frequentie tussen 1 en 4 maal per week ligt, waarbij de mannen het vaker op 3 à 4 maal houden, 37%, en de vrouwen op 2 maal nl. 40%. Dit zal gedeeltelijk verklaard kunnen worden doordat vele 21-24-jarige vrouwen getrouwd zullen zijn met 25-34-jarige mannen. De hoogste frequentie van de 25-34-jarige mannen ligt ook bij 2 keer per week, nl. 46%. Enig uitsluitsel kan mogelijk de schriftelijke vraag geven, waarin geïnformeerd is naar het al dan niet bevredigd zijn bij de laatste coïtus. 80% van de gehuwde mannen gaven aan, de laatste maal volledig bevredigd te zijn, tegen 62% van de vrouwen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
73
Tabel 8. Schriftelijke vraag 16: In hoeverre was u bevredigd, toen u de laatste keer met uw partner gemeenschap had? Mannen gehuwd (geweest) totaal
in procenten was volledig bevredigd 80 was niet volledig 7 bevredigd was helemaal niet 1 bevredigd vraag niet beantwoord 5 schriftelijke vragenlijst niet beantwoord 7 totaal 100 Vrouwen gehuwd (geweest) totaal
in procenten was volledig bevredigd 62 was niet volledig 15 bevredigd was helemaal niet 7 bevredigd vraag niet beantwoord 9 schriftelijke vragenlijst niet beantwoord 7 totaal 100
Mannen naar leeftijd gehuwd (geweest) 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
85 9
84 7
83 4
73 10
-
0
1
1
-
1
5
8
6 100
8 100
7 100
8 100
21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
69 15
74 15
62 16
48 14
4
3
9
9
5
2
6
21
7 100
6 100
7 100
8 100
Vrouwen naar leeftijd gehuwd (geweest)
Mannen Mannen naar gehuwd welstandsklasse (geweest) totaalgehuwd (geweest) AB C in procenten was volledig bevredigd 80 84 82 was niet volledig 7 4 8 bevredigd was helemaal niet 1 0 bevredigd vraag niet beantwoord 5 4 3 schriftelijke vragenlijst niet beantwoord 7 8 7
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
D1
D2
77 8
79 3
2
-
5
10
8
8
totaal
100
100
100
Vrouwen Vrouwen naar gehuwd welstandsklasse (geweest) totaalgehuwd (geweest) AB C in procenten was volledig bevredigd 62 59 66 was niet volledig 15 19 13 bevredigd was helemaal niet 7 11 8 bevredigd vraag niet beantwoord 9 5 7 schriftelijke vragenlijst niet beantwoord 7 6 6 totaal 100 100 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
100
100
D1
D2
63 16
46 15
7
8
7
23
7 100
8 100
74
Tabel 9. Schriftelijke vraag 16: In hoeverre was u bevredigd, toen u de laatste keer (met uw man/vrouw) gemeenschap had?
a)
b)
c)
Mannen Vrouwen gehuwd ongehuwd gehuwd ongehuwd (geweest) (geweest) in procenten wilt u de schriftelijke vragenlijst beantwoorden? ja 93 99 93 79 neen 7 1 7 21 totaal 100 100 100 100 indien a) ja: heeft u geslachtsgemeenschap gehad? ja 48 14 neen 39 58 vraag niet beantwoord 12 7 totaal 99 79 indien b) ja: (ongehuwd) of a) ja (gehuwd/geweest): in hoeverre was u de laatste keer bevredigd? was volledig bevredigd 80 32 62 10 was niet volledig bevredigd 7 12 15 3 was helemaal niet bevrèdigd 1 4 7 1 vraag niet beantwoord 5 9 totaal 93 48 93 14
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
75 Naar de leeftijd genomen is er alleen duidelijk minder volledige bevrediging in de groep van de 50-64-jarigen, namelijk nog wel bij 73% van de mannen wat niet zo veel zegt, maar slechts bij 48% van de vrouwen. In de groep van 21-24-jarigen is eveneens duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen, waarmee de boven geuite hypothese enige steun krijgt: 24% van de 21-24-jarige vrouwen (inclusief 5% die niet antwoorden) ontkennen volledige bevrediging tegen slechts 9% van de mannen. Ik kom nog even terug op de groep van 50-64-jarige vrouwen: dit is een groep, waarin zeker nog iets ter verbetering van de situatie te doen is. Te groot is - we zagen het reeds - de groep vrouwen in deze leeftijd, die méént niets meer te kunnen of zelfs te mogen voelen, als de vruchtbare periode achter de rug is. Daarnaast kan bevrediging in deze groep uitblijven doordat de schedewand dunner, droger en daardoor gevoeliger wordt tot pijnlijk toe. Een simpele plaatselijke behandeling door de huisarts is voldoende om deze belemmeringen op te heffen. Bekijken we ook nog even de welstandstabel, dan valt eigenlijk in hoofdzaak op, dat bij de laagste welstandsgroep het percentage volledig bevredigde vrouwen aanzienlijk lager is dan het gemiddelde. Zeer velen van de vrouwen uit deze groep beantwoordden de vraag niet: wilden ze niet weten wel of niet bevredigd te zijn? In het laatste geval zou de gesignaleerde tendens versterkt worden en lijkt mij de voorzichtige conclusie mogelijk, dat de juiste voorbereiding van de vrouw door de man een zeker bezit van cultuur vraagt. Van alle geënqueteerde (de non-respondenten inbegrepen) ongehuwden (ook niet gehuwd geweest dus) geeft 39% van de mannen en 58% van de vrouwen aan, geen geslachtsgemeenschap gehad te hebben; 48% van de mannen, maar slechts 14% van de vrouwen erkent van wel. De mannen vooral in een frequentie van minder dan 1 keer per 2 maanden tot 2 keer per week, de vrouwen van minder dan 1 keer per 2 maanden tot ongeveer 1 keer per week. Vergelijken we ook nog de bevrediging van de ongehuwden met die van de gehuwden dan blijkt volledige bevrediging bij de ongehuwde man relatief veel minder voor te komen dan bij de gehuwde; bij de vrouw komt er helemaal geen verschil uit. Zocht de ongehuwde man eerder geslachtsgemeenschap om zijn spanningen kwijt te raken, terwijl de
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
76
Tabel 10 Schriftelijke vraag 17: In hoeverre denkt u dat uw partner bevredigd was toen u de laatste keer gemeenschap had? Mannen gehuwd (geweest) totaal
Mannen naar leeftijd gehuwd (geweest) 21-24 jaar 25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
67
67
72
54
15
14
10
13
-
3
2
6
12
7
5
10
6
1 8
4 7
9 8
100
100
100
100
100
Vrouwen gehuwd (geweest) totaal
Vrouwen naar leeftijd gehuwd (geweest) 21-24 jaar 25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
85
76
55
3
6
5
-
0
2
4
6
10
2 6
5 7
20 8
100
100
100
in procenten denkt dat partner volledig 65 bevredigd was denkt dat partner niet 12 volledig bevredigd was denkt dat partner helemaal 4 niet bevredigd was weet niet of partner 7 bevredigd was vraag niet beantwoord 5 schriftelijke vragenlijst niet 7 beantwoord totaal
in procenten denkt dat partner volledig 72 70 bevredigd was denkt dat partner niet 4 3 volledig bevredigd was denkt dat partner helemaal 1 niet bevredigd was weet niet of partner 7 9 bevredigd was vraag niet beantwoord 9 5 schriftelijke vragenlijst niet 7 7 beantwoord totaal
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
77 Mannen gehuwd (geweest) totaal
D1
D2
70
64
50
14
14
11
8
-
1
5
8
7
6
7
16
6 8
2 7
5 8
10 8
100
100
100
100
100
Vrouwen gehuwd (geweest) totaal
Vrouwen naar welstandsklasse gehuwd (geweest) AB C
D1
D2
in procenten 65 65
denkt dat partner volledig bevredigd was denkt dat partner niet volledig12 bevredigd was denkt dat partner helemaal 4 niet bevredigd was weet niet of partner 7 bevredigd was vraag niet beantwoord 5 schriftelijke vragenlijst niet 7 beantwoord totaal
denkt dat partner volledig bevredigd was denkt dat partner niet volledig bevredigd was denkt dat partner helemaal niet bevredigd was weet niet of partner bevredigd was vraag niet beantwoord schriftelijke vragenlijst niet beantwoord totaal
Mannen naar welstandklasse gehuwd (geweest) AB C
in procenten 72 77
78
72
56
4
6
5
5
3
1
-
-
1
1
7
6
4
8
10
9 7
5 6
7 6
7 7
22 8
100
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
78
Tabel 11. Schriftelijke vraag 17: In hoeverre denkt u dat uw partner bevredigd was toen u de laatste keer gemeenschap had? Mannen Vrouwen gehuwd ongehuwd ongehuwd (geweest) gehuwd(geweest) in procenten a) wilt u de schriftelijke vragenlijst beantwoorden? ja 93 99 93 79 neen 7 1 7 21 totaal 100 100 100 100 b) indien a) ja:heeft u geslachtsgemeenschap gehad? ja 48 14 neen 39 58 vraag niet beantwoord 12 7 totaal 99 79 c) indien b) ja (ongehuwd) of a) ja65 25 72 12 (gehuwd geweest): in hoeverre was partner bevredigd denkt dat partner volledig bevredigd was denkt dat partner niet volledig 12 6 4 bevredigd was denkt dat partner helemaal niet 4 4 1 bevredigd was weet niet of partner bevredigd was7 13 7 2 vraag niet beantwoord 5 9 totaal 93 48 93 14
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
79 ongehuwde vrouw eerder uit liefde gemeenschap zocht? Bekijken we in dit verband, wat men dacht over de bevrediging van de partner. 65% van de gehuwde mannen was van mening dat hun vrouw volledig bevredigd was en 80% was het zelf; 72% van de vrouwen meende dat hun man volledig bevredigd was, 62% was het zelf. Er is dus een duidelijke aanwijzing, dat in een niet onbelangrijk aantal gevallen de man wel, maar de vrouw geen bevrediging vindt, voor zover dit mogelijk te achten is, d.w.z. op z'n minst in lichamelijk opzicht. Van de ongehuwden dacht slechts 25% van de mannen, dat hun partner bevredigd was, tegen 12% van de vrouwen. Een hoog percentage van deze ongehuwden had dan wel geen geslachtsgemeenschap gehad of de vraag niet beantwoord. (mannen 51%, vrouwen 65%). Dit verschil kan op twee wijzen verklaard worden: 1. de bevrediging van de man is gemakkelijker vast te stellen; 2. de vrouw heeft meer interesse voor de bevrediging van de partner. Er zijn ook vele promiscuë, professionele vrouwelijke partners te vinden tegenover slechts weinig dito mannen en als een veel groter percentage van de ongehuwde mannen dan van de ongehuwde vrouwen geslachtsverkeer erkent, dan lijkt dit deze venronderstelling te bevestigen, te meer omdat relatief veel ongehuwde vrouwen nog een relatie met gehuwde mannen hebben.
Conclusie Vergelijking van wat men als opvatting te kennen geeft, met wat er aan feitelijke gedragingen naar voren komt, maakt de veronderstelling mogelijk dat minder behoefte van de vrouw samenhangt met minder vaak bevredigd te worden. Dit treedt inderdaad het sterkst op tussen de 50- en 64-jarige leeftijd, soms stellig op fysiologische gronden, maar waarschijnlijk niet zelden ten gevolge van onjuiste denkbeelden. Hier is zeer beslist nog werk aan de winkel. De vrouw moet weten dat het einde van de menstruatie allerminst afbreuk behoeft te doen aan haar behoefte, aan een mogelijkheid tot
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
80 bevrediging en evenmin haar aantrekkingskracht op de man behoeft te verminderen. En dat de coïtus onder deze omstandigheden in strijd zou zijn met fatsoen of moraal, is helemaal een opvatting die uitgeroeid dient te worden. Overigens breng ik nogmaals in herinnering dat met opzet het begrip bevrediging als criterium gekozen is en dat als het criterium ‘orgasme’ gebruikt was, de cijfers zo goed als zeker veel ongunstiger voor de vrouw zouden zijn uitgevallen, echter voor een groot deel zeker ten onrechte zoals reeds eerder in dit hoofdstuk is uiteengezet. Al met al is gelukkig de uiterst belangrijke conclusie gewettigd dat het uitblijven van bevrediging bij het geslachtelijk samenkomen voor de vrouw lang niet zo'n alarmerende zaak is als vroegere cijfers van elders - maar met het ondeugdelijk criterium van alleen de mannelijke orgasmevorm - hebben doen vóórkomen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
81
Mevr. dr. M. Zeldenrust - Noordanus 4. Geboortenregeling Geboortenregeling heet een aanvaarde zaak te zijn. De vraag rijst dan natuurlijk toch nog wel wat die aanvaarding inhoudt. Men kan iets aanvaarden zonder zelf met de ideeën enige verwantschap te voelen; men kan iets aanvaarden op grond van goede informatie of zonder enige kennis van zaken; men kan ideeën aanvaarden zonder deze op enigerlei wijze in daden om te zetten. Hoe gaat dat? Geboortenregeling is een aanvaarde zaak in die zin dat slechts 1% van de mannen en 4% van de vrouwen in Nederland geboortenregeling absoluut ontoelaatbaar vindt. Maar aanvaarding en aanvaarding is twee: 30% van de mannen vindt geboortenregeling wel begrijpelijk in bepaalde gevallen, en bij de vrouwen is dat 35%. Blijkbaar verbinden zij er bepaalde voorwaarden aan, naar gelang van de situatie of naar gelang van de gebruikte methoden (want over de aanvaardbaarheid, moreel en medisch, van de verschillende methoden lopen de meningen zeer uiteen). Geen principiële bezwaren tegen geboorteregeling heeft 67% van de mannen en 60% van de vrouwen. Betekent deze aanvaarding nu ook dat men op de hoogte is van de diverse mogelijkheden voor geboortenregeling? Men heeft immers de nodige kennis nodig om een in velerlei opzicht verantwoorde keuze te kunnen maken. Dan blijkt de kennis toch wel weer tegen te vallen.
Welke middelen bekend? Voor mannen zowel als voor vrouwen is de pil het meest bekende voorbehoedsmiddel. Praktisch alle vrouwen weten van de pil, en slechts 1% van de mannen heeft er nooit van gehoord. Uit de rij van middelen ter voorkoming van zwangerschap komt dus dat middel naar voren waarvan de toepassing het meest recent is, een gevolg waarschijnlijk van de grote hoeveelheid publiciteit die de pil gekregen heeft. Dat wil overigens niet
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
82
Tabel 12. Mondelinge vraag 12-13-14: Op deze kaart worden verschillende middelen en methoden genoemd ter voorkoming van zwangerschap. Wilt u mij nu voor elk hiervan zeggen, of u daar wel eens van hebt gehoord, dus of u weet wat het is? Vindt u dit volgens uw levensovertuiging wel of niet aanvaardbaar? Denkt u dat dit middel of deze methode op één of andere wijze schadelijk zou kunnen zijn voor de lichamelijke gezondheid? Mannen totaal wel eens van gehoord
periodieke onthouding coïtus interruptus de pil condoom pessarium of ring spiraaltje irrigatie schuimtabletten zaaddodende pasta
in procenten 92 91 99 96 81 41 66 44 56 Vrouwen totaal wel eens van gehoord
periodieke onthouding coïtus interruptus de pil condoom pessarium of ring spiraaltje irrigatie schuimtabletten zaaddodende pasta
in procenten 94 87 100 90 78 36 60 31 45
aanvaardbaar niet schadelijk voor lichamelijke gezondheid 75 60 77 77 60 29 46 29 38
69 57 28 82 47 19 40 18 25
aanvaardbaar niet schadelijk voor lichamelijke gezondheid 76 57 70 64 56 23 42 17 26
72 51 21 70 47 18 37 13 21
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
83 zeggen dat de pil meer dan andere methoden werd toegepast, noch dat de pil vaker dan andere methoden moreel aanvaardbaar wordt gevonden. Enkele andere methoden blijken ook bekend te zijn: het condoom, periodieke onthouding en coïtus interruptus (terugtrekken, voor het zingen de kerk uitgaan, oppassen) zijn bekend bij meer dan 90% van de mannen, terwijl bij vrouwen de bekendheid iets lager ligt (behalve bij periodieke onthouding). We zien trouwens in het algemeen dat de bekendheid met voorbehoedsmiddelen bij mannen wat groter is dan bij vrouwen. Het pessarium (vrouwenring) is dan nog goed bekend (resp. bij 81% van de mannen en 78% van de vrouwen), maar de overige middelen blijken veel minder doorgedrongen te zijn. Een vrij primitieve methode als irrigatie wint het in dat opzicht nog van pasta, schuimtabletten en spiraaltje. Degenen die een bepaalde methode tot geboortenregeling niet kennen, kunnen zich uiteraard ook niet uitspreken over de morele aanvaardbaarheid van een methode en over het al dan niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Vandaar dat de cijfers voor deze gegevens steeds lager liggen dan de cijfers voor de bekendheid. Merkwaardig is echter dat de zeer bekende pil, die door 70% van de vrouwen moreel aanvaardbaar wordt geacht, daarom kennelijk nog niet zo'n acceptabel middel is want 22% van de vrouwen heeft ooit de pil gebruikt en 21% meent dat de pil niet schadelijk voor de gezondheid is. Door vrouwen en mannen worden vooral periodieke onthouding, de pil, het condoom, het pessarium en coïtus interruptus moraal aanvaardbaar geacht. Dit is overigens geen gevolg van een hogere waardering van deze middelen, maar van de mate van bekendheid. We zien nl. dat van degenen die met een bepaald middel bekend zijn in ongeveer gelijke mate die middelen aanvaardbaar achten, variërend tussen 80 en 55%.
Welke middelen acht men schadelijk Op dezelfde wijze moeten de gegevens bekeken worden die betrekking hebben op de antwoorden op de vraag of men een bepaald middel al dan niet schadelijk voor de gezondheid
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
84 acht. Vrouwen achten periodieke onthouding, condoom, coïtus interruptus en pessarium het minst vaak schadelijk voor de gezondheid; mannen resp. condoom, periodieke onthouding, coïtus interruptus en pessarium. Van de andere middelen denken veel minder mensen dat ze niet schadelijk zijn. Gezien de geringere bekendheid is dat ook niet zo verwonderlijk, maar er blijken toch enkele uitschieters te zijn: bij degene die een methode toepast blijkt het condoom het meest frequent gezien te worden als een onschadelijk middel, en de pil het minst vaak. Het aantal mensen dat van een middel gehoord heeft, maar de vraag over het al dan niet schadelijk zijn voor de gezondheid niet weet te beantwoorden ligt ook vrij hoog. Met het oordeel over de morele aanvaardbaarheid is men eerder klaar dan met het oordeel over het al dan niet schadelijk zijn. De informatie schiet, gezien de antwoorden op kennisvragen en beantwoordingsvragen, kennelijk nog te kort wanneer men zich als ideaal stelt dat een keuze gemaakt wordt op grond van ruime kennis over beschikbaarheid, betrouwbaarheid en al dan niet schadelijk zijn.
Welke middelen gebruikt En wat wordt nu in feite op het gebied van geboortenregeling gedaan? Bij de ondervraging werd nagegaan welke methode tot geboorteregeling men ooit gebruikt had. De cijfers geven ons geen indicatie over het huidige gebruik omdat de historie erin betrokken is. Dan blijkt dat de onbetrouwbare methode van coïtus interruptus het meest is toegepast, dit gebruik wordt nl. genoemd door 65% van de mannen en 55% van de vrouwen. Opmerkelijk is niet alleen dat een onbetrouwbare methode het meest werd toegepast, maar ook dat het percentage toepassers hoger ligt dan het percentage dergenen die menen dat deze methode niet schadelijk is voor de gezondheid. De eenvoud van de methode en het feit dat er geen medisch advies voor ingewonnen hoeft te worden, spelen hier waarschijnlijk een grote rol. Want de daarna meest gebruikte methode is het condoom (48% van de mannen gebruikte condooms), ook een eenvoudig en zonder medisch advies toe te passen middel. Het feit dat
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
85
Tabel 13a. Mondelinge vraag 11: Vindt u een doelbewuste beperking van het aantal kinderen in alle opzichten ontoelaatbaar, hebt u er bezwaren tegen, maar vindt u het in bepaalde gevallen wel begrijpelijk of ziet u geen principiële bezwaren? Schriftelijke vraag 14: Hieronder worden enkele middelen en methoden ter voorkoming van zwangerschap genoemd. Wilt u nu bij elk hiervan door middel van een kruisje aangegeven, of u daarvan wel eens of nooit gebruik hebt gemaakt vóór of tijdens uw huwelijk? Mannen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar
Mannen totaal in procenten Geen principiële bezwaren tegen 67 69 doelbewuste beperking aantal kinderen heeft gebruik gemaakt van 43 52 periodieke onthouding heeft gebruik gemaakt van coïtus 65 73 interruptus heeft gebruik gemaakt van de pil heeft gebruik gemaakt van 48 79 condoom heeft gebruik gemaakt van pessarium of ring heeft gebruik gemaakt van spiraaltje heeft gebruik gemaakt van irrigatie heeft gebruik gemaakt van schuimtabletten heeft gebruik gemaakt van 10 12 zaaddodende pasta
Vrouwen naar leeftijd Vrouwen 21-24 totaal jaar in procenten Geen principiële bezwaren tegen 60 63 doelbewuste beperking aantal kinderen heeft gebruik gemaakt van 38 26 periodieke onthouding heeft gebruik gemaakt van coïtus 55 55 interruptus heeft gebruik gemaakt van de pil 22 41 heeft gebruik gemaakt van condoom heeft gebruik gemaakt van 10 4 pessarium of ring
35-49 jaar
50-64 jaar
74
65
61
43
45
39
66
65
61
56
49
36
13
10
6
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
73
62
46
45
41
32
63
57
45
37
22
2
9
13
6
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
heeft gebruik gemaakt van 1 spiraaltje heeft gebruik gemaakt van irrigatie12 heeft gebruik gemaakt van 2 schuimtabletten heeft gebruik gemaakt van 8 zaaddodende pasta
3
1
1
-
6 6
7 2
11 2
20 -
6
7
9
6
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
86 Mannen Mannen naar district totaal 3 grote steden in procenten Geen principiële bezwaren tegen67 75 doelbewuste beperking aantal kinderen heeft gebruik gemaakt van 43 41 periodieke ontding heeft gebruik gemaakt van coïtus65 61 interruptus heeft gebruik gemaakt van de pil heeft gebruik gemaakt van 48 66 condoom heeft gebruik gemaakt van pessarium of ring heeft gebruik gemaakt van spiraaltje heeft gebruik gemaakt van irrigatie heeft gebruik gemaakt van schuimtabletten heeft gebruik gemaakt van 10 18 zaaddodende pasta
Geen principiële bezwaren tegen doelbewuste beperking aantal kinderen heeft gebruik gemaakt van periodieke ontding heeft gebruik gemaakt van coïtus interruptus heeft gebruik gemaakt van de pil heeft gebruik gemaakt van condoom heeft gebruik gemaakt van pessarium of ring heeft gebruik gemaakt van spiraaltje heeft gebruik gemaakt van irrigatie
rest noord oost westen
zuid
68
50
67
68
45
26
49
46
65
61
83
52
55
23
53
30
11
5
8
3
Vrouwen Vrouwen naar district totaal 3 grote rest noord oost steden westen in procenten 60 74 55 56 62
zuid
57
38
35
43
34
38
38
55
63
61
46
62
42
22
29
24
11
23
19
10
14
10
6
11
7
1
1
2
-
-
1
12
28
12
3
12
5
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
heeft gebruik gemaakt van schuimtabletten heeft gebruik gemaakt van zaaddodende pasta
2
3
2
2
2
2
8
12
10
6
6
4
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
87 Mannen naar urbanisatiegraad Mannen agglomeraties overige platteland totaal steden in procenten 67 76 67 58
Geen principiële bezwaren tegen doelbewuste beperking aantal kinderen heeft gebruik gemaakt van 43 periodieke onthouding heeft gebruik gemaakt van coïtus 65 interruptus heeft gebruik gemaakt van de pil heeft gebruik gemaakt van condoom48 heeft gebruik gemaakt van pessarium of ring heeft gebruik gemaakt van spiraaltje heeft gebruik gemaakt van irrigatie heeft gebruik gemaakt van schuimtabletten heeft gebruik gemaakt van 10 zaaddodende pasta
45
41
45
64
67
59
64
48
33
17
8
7
Vrouwen naar urbanisatiegraad agglomeraties overige steden
Vrouwen totaal in procenten Geen principiële bezwaren tegen 60 76 doelbewuste beperking aantal kinderen heeft gebruik gemaakt van 38 38 periodieke onthouding heeft gebruik gemaakt van coïtus 55 65 interruptus heeft gebruik gemaakt van de pil 22 28 heeft gebruik gemaakt van condoom heeft gebruik gemaakt van 10 14 pessarium of ring heeft gebruik gemaakt van 1 1 spiraaltje heeft gebruik gemaakt van irrigatie12 28 heeft gebruik gemaakt van 2 4 schuimtabletten heeft gebruik gemaakt van 8 12 zaaddodende pasta
platteland
63
43
39
37
56
46
25
11
10
5
1
0
10 1
4 1
8
3
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
88 dit percentage toch lager is dan het percentage voor toepassing van coïtus interruptus, terwijl toch 82% van de ondervraagde mannen meent dat het condoom niet schadelijk is voor de gezondheid, vraagt wel om een verklaring. Zuinigheid zal wel niet het enige zijn dat een rol speelt - misschien wordt het condoom in het gebruik toch niet zo gewaardeerd, maar het kan ook een rol spelen dat het gebruik van condooms een vrijere houding tegenover seksualiteit en geboortenregeling vergt dan de toepassing van coïtus interruptus. Opmerkelijk is ook dat het percentage mannen dat van gebruik van condooms spreekt duidelijk hoger ligt dan het percentage vrouwen. In meerdere of mindere mate vinden we dit verschijnsel steeds terug: bij alle middelen is het percentage mannelijke gebruikers wat hoger dan het percentage vrouwelijke, en mannen kennen ook meer middelen tot geboortenregeling. Het lijkt waarschijnlijk dat deze verschillen verklaard moeten worden uit een verschillende instelling tegenover seksualiteit bij mannen en bij vrouwen, want in diverse onderzoeken blijken de antwoorden van mannen en vrouwen uiteen te lopen, niet alleen wat meningen betreft maar ook in de opgave van feitelijke zaken. Dit vormt op zichzelf een groot onderzoekprobleem, want wanneer inderdaad de antwoorden of feitelijke vragen zo gekleurd kunnen zijn door de houding van de ondervraagde, hoe zou men de feiten kunnen achterhalen? Toch gaan we nog maar door met de gegevens over het gebruik van methode tot geboortenregeling. Periodieke onthouding, een zeer bekende methode, werd door 43% van de mannen en door 38% van de vrouwen toegepast, het wordt ook over het algemeen een moreel aanvaardbare en niet schadelijke methode gevonden. De cijfers voor de pil zien er heel anders uit, het meest bekende middel dat door 77% van de mannen en door 70% van de vrouwen moreel aanvaardbaar wordt geacht, maar waaraan men kennelijk twijfelt wanneer het al dan niet schadelijk zijn voor de gezondheid in het geding is, werd ooit door 22% van de ondervraagde vrouwen gebruikt. In vergelijking met de bekendheidscijfers lijkt dit percentage laag, anderzijds is het bepaald hoog te noemen wanneer men zich realiseert hoe nieuw dit middel is in vergelijking met andere, veel oudere middelen en methoden die een veel geringere gebruiksfre-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
89 quentie hebben: irrigatie werd door 12% van de vrouwen toegepast, het pessarium door 10%, zaaddodende pasta door 8%, schuimtabletten door 2% en het spiraaltje door 1%.
Verschillen De tot nu toe behandelde gegevens hadden steeds betrekking op de totale volwassen bevolking, of alle gehuwde volwassenen. Er blijkt echter wel verschil te bestaan tussen verschillende bevolkingsgroepen. Allereerst is het boeiend om te zien dat er kennelijk in de loop der jaren op het terrein van geboortenregeling een en ander veranderd is. Ook al zijn er weinig mogelijkheden om de huidige gegevens te vergelijken met de gegevens van vroeger onderzoek, toch is een verandering duidelijk, wanneer we zien dat de aanvaarding van geboortenregeling lager ligt bij degenen die ouder dan 50 jaar zijn dan bij de andere leeftijdsgroepen. En zeker zo duidelijk is dat wanneer we kijken naar het gebruik van geboortenregelingsmethoden. Dat de pil en het spiraaltje als nieuwe middelen niet of nauwelijks door de boven 50-jarigen gebruikt werden is vanzelfsprekend. Maar we zien ook dat alle andere methoden met uitzondering van irrigatie door deze groep minder gebruikt werden dan door de totale bevolking. Met de meest bekende methoden is de ervaring van de mannen tussen 21 en 25 jaar hoger dan in enige andere groep. De vrouwen uit deze leeftijdsgroep hebben alleen met de pil meer ervaring dan anderen. De indruk lijkt gewettigd dat meer dan vroeger van methoden tot geboorteregeling gebruik gemaakt wordt, maar dat de voorlichting over deze methoden nog niet van dien aard is dat een uitgesproken keuze kon worden gemaakt, want velen hebben veel verschillende methoden naast of na elkaar gebruikt. Ook naar woongebied bekeken blijken beduidende verschillen tussen verschillende groepen te bestaan. De aanvaarding van geboortenregeling is in de stedelijke agglomeratie groter dan in de steden, en daar weer groter dan op het platteland. Een zelfde tendens zien we ten aanzien van het gebruik van methoden, die steeds op het platteland minder
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
90 gebruikt worden dan elders, met uitzondering van periodieke onthouding. Minstens zo opmerkelijk zijn de verschillen tussen de diverse regionale gebieden in Nederland. In het Noorden blijkt de aanvaarding van geboortenregeling veel minder groot te zijn dan elders, en alle middelen worden er in mindere mate gebruikt. Voor het Zuiden geldt dat merkwaardigerwijs in mindere mate. In het Noorden benadert coïtus interruptus het meest het landelijk gemiddelde, wat in het Zuiden met periodieke onthouding het geval is. In het Westen - waar met name in de drie grote steden de acceptatie van geboortenregeling het grootst is, en de diverse methoden het meest worden toegepast - blijken vooral de mechanische middelen en de pil vaker dan elders te worden gebruikt. Een grotere acceptatie van geboortenregeling lijkt samen te gaan met een andere toepassing ook.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
91
Prof. dr. G.J. Kloosterman 5. Abortus Inleiding Bij het onderzoek hadden slechts twee vragen betrekking op ‘abortus’, nader toegelicht als ‘opzettelijke onderbreking van de zwangerschap’. De eerste vraag was: Zijn er volgens u omstandigheden waaronder abortus zou moeten worden toegestaan? De tweede vraag was: Welke omstandigheden zouden dat dan kunnen zijn? Wij zouden dus ook kunnen zeggen dat er maar één vraag gesteld werd die, indien zij positief beantwoord werd, nog gevolgd werd door een nadere uitwerking van dit antwoord. Het blijkt dat 32% der mannen en 44% der vrouwen het afbreken van de zwangerschap onder alle omstandigheden afwijst. Dit is een hoog percentage wanneer wij het vergelijken met het resultaat van een onderzoek dat in 1967, in opdracht van de VARA door het Bureau Intomart, werd verricht onder de Nederlandse huisartsen. Bij dit laatste onderzoek bleek dat 91% van de artsen redenen aanwezig achtten om tot afbreken van de zwangerschap over te gaan, wanneer het leven van de vrouw in gevaar werd gebracht door haar zwangerschap. Hieruit valt te besluiten dat van de huisartsen slechts 9% abortus provocatus onder alle omstandigheden afwijst. Onder de niet-artsen zou dit percentage ruim 4 × zo hoog zijn en wel ± 38% (wanneer wij het gemiddelde nemen van het door mannen en vrouwen gegeven afwijzende antwoord). Toch zou het voorbarig zijn hieruit de gevolgtrekking te maken dat de artsenwereld ten aanzien van de abortus provocatus een liberaler standpunt in zou nemen dan het publiek. De werkelijkheid leert ons immers dat het omgekeerde het geval is. Telkenmale komen de artsen in Nederland in aanraking met patiënten die hemel en aarde bewe-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
92 gen om een zwangerschapsonderbreking tot stand te laten brengen en er tenslotte, buiten de medische wereld om, in slagen om hun voornemen ook ten uitvoer te brengen. Het vermoeden ligt dan ook voor de hand dat het afwijzende antwoord dat door ruim een derde der ondervraagden werd gegeven, voor een deel samenhangt met het feit dat zij met het probleem van de ongewenste zwangerschap minder intens geconfronteerd werden dan de huisartsen. Het afwijzen van zwangerschapsonderbreking onder alle omstandigheden zou dan eerder opgevat moeten worden als een zedelijke veroordeling van de abortus zonder dat men voldoende feitenkennis bezit om zich uitzonderingen op die regel te kunnen voorstellen. Voor deze opvatting pleit dat onder de artsen 78% abortus provocatus als zedelijk ontoelaatbaar beschouwde. Blijkbaar is dus onder de artsen de opvatting, dat het afbreken van een zwangerschap een zedelijk kwaad is dat nochtans bij uitzondering toelaatbaar is om een nog groter kwaad af te wenden, uiting van een genuanceerder oordeel dan bij het niet-medisch geschoolde publiek wordt aangetroffen. Het is belangwekkend dat vrouwen de abortus provocatus vaker onder alle omstandigheden afwijzen dan mannen (44% tegenover 32%). Dit geldt bovendien voor alle leeftijdsgroepen van 25 jaar en ouder. Er is maar één leeftijdsgroep waarin de vrouwen iets toleranter staan tegenover abortus dan de mannen en dat is de groep van 21 tot 24 jaar. Terwijl vrouwen, naarmate zij tot hogere leeftijdsgroepen behoren steeds afwijzender blijken te staan t.o.v. abortus, is dit bij mannen veel minder duidelijk. Het percentage der ondervraagden dat abortus onder alle omstandigheden afwijst: mannen vrouwen
21-24 jarigen 36 34
25-34 jarigen 25 39
35-49 jarigen 30 46
50-64 jarigen 40 51
Soortgelijke verschillen komen aan 't licht wanneer wij nagaan welke omstandigheden door de ondervraagde personen wel als excuus voor een afbreken van de zwangerschap
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
93 werden aanvaard. Bijna twee derde (64%) van alle mannen is van mening dat er zulke situaties bestaan, terwijl slechts iets meer dan de helft (52%) van alle vrouwen dergelijke situaties erkent.
Redenen tot het verrichten van zwangerschapsafbreking In het geheel werden een achttal redenen tot het verrichten van zwangerschapsafbreking genoemd. Bovenaan staat de situatie, waarbij voortgang van de zwangerschap gevaren voor de moeder met zich mee zou brengen (de zogenoemde medische indicatie). Van de mannen erkent 40% dit als een indicatie tot abortus, van de vrouwen 32%. Daarna komt aanranding of verkrachting, waarin 14% der mannen en 10% der vrouwen een aanleiding ziet tot abortus provocatus. Op de derde plaats komt de groep van sociale indicaties, die door 12% der mannen en 10% der vrouwen wordt erkend. De vierde plaats wordt ingenomen door situaties, waarin de (ongehuwde) moeder door haar vriend in de steek wordt gelaten of om andere redenen niet met hem kan trouwen. Van de mannen ziet 10% hierin een reden tot abortus, van de vrouwen 9%. De eugenetische indicatie (erfelijke belasting, kans op gehandicapped kind) werd door 7% der mannen en 5% der vrouwen als een reden opgegeven en komt hierdoor op de vijfde plaats. Prille jeugd van de a.s. moeder wordt door 5% der mannen en vrouwen als argument aanvaard (zesde plaats). Op de zevende plaats komt het niet kunnen of willen aanvaarden van de zwangerschap door de a.s. moeder. Terwijl 4% der mannen geneigd is dit als een argument te aanvaarden is dit slechts bij 1% der vrouwen het geval. Financiële redenen komen op de laatste plaats. Terwijl 3% van alle mannen hierin nog een argument kan zien, is dit slechts bij 1 op de 100 vrouwen het geval. Alles bijeen komt uit deze antwoorden toch wel een groot respect voor de zwangerschap, c.q. het ongeboren kind, naar voren. Immers, ook de voorstanders van ‘abortus onder speciale omstandigheden’ geven er blijk van dat zij over het algemeen ernstige en vrij uitzonderlijke omstandig-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
94 heden pas als motief wensen te erkennen. Het afbreken van een zwangerschap om economische redenen of omdat de zwangere vrouw haar graviditeit niet wenst te aanvaarden wordt slechts door een zeer kleine minderheid als deugdelijk argument aanvaard (7% der mannen, 2% der vrouwen). Verder blijkt telkens weer dat dit respect voor de zwangerschap bij de vrouwen groter is dan bij de mannen. Dit is vooral daarom zo interessant omdat dikwijls in openbare debatten wordt gesuggereerd dat een liberalisatie van de abortuswetgeving vooral een zaak zou zijn die de positie van de vrouw zou versterken en haar emancipatie zou bevorderen. Het is toch immers in de eerste plaats de vrouw, die met de gevolgen van de ongewenste zwangerschap wordt geconfronteerd? Niettemin blijkt de man duidelijk meer geneigd om een eenmaal tot stand gebrachte zwangerschap weer af te breken dan de vrouw. Zelfs indien de zwangerschap de vrouw met geweld is opgedrongen, zoals bij verkrachting, is zij duidelijk minder geneigd om dit als argument voor provocatio abortus te aanvaarden dan de man. De differentiatie naar welstandsklasse leert ons dat er over het algemeen een tendens tot grotere liberalisatie optreedt bij toenemende welvaart. Het percentage vrouwen dat abortus onder alle omstandigheden afwijst daalt van 49 tot 32 bij toenemende welstandsklasse; voor de mannen zijn die cijfers resp. 35 en 22. Anders gezegd; bij toenemende welvaart aanvaarden zowel mannen als vrouwen steeds meer redenen om een zwangerschap als dusdanig ongewenst te beschouwen dat zij tot afbreking ervan zouden willen overgaan. Deze tendens is in bijna alle ondergroepen van indicaties tot abortus terug te vinden; steeds weer blijkt dat de toenemende welvaart, zowel bij mannen als bij vrouwen tot grotere liberalisatie leidt. Het heeft dan ook weinig zin deze groepen van indicaties hier afzonderlijk te gaan bespreken. Er zijn slechts enkele uitzonderingen, die daarom de moeite van het vermelden waard zijn. Financiële redenen worden in de groep van de laagste welstand (D2) nimmer als argument tot abortus beschouwd. Dit is volledig in overeenstemming met datgene wat wij op mondiale schaal kunnen waarnemen. Armoede vormt nimmer een argument tot geboortenbeperking. In de armste
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
95 landen treft men de hoogste geboortencijfers aan. Pas stijgende welvaart vormt een prikkel tot geboortenbeperking. Bij vrouwen gaat in onze enquête die tendens door tot de hoogste welvaartsgroep; bij mannen vinden we daarentegen dat in de hoogste welvaartsgroep dit argument vrijwel verdwenen is. Het accepteren van abortus om financiële redenen in de verschillende welvaartsklassen; mannen vrouwen
AB 1 5
C 5 2
D1 3 2
D2 -
Ook al zijn de getallen klein, zij suggereren toch dat in de hoogste welvaartsgroep de inzichten van man en vrouw uiteen gaan lopen. De man accepteert financiële overwegingen vrijwel niet meer als argument voor abortus wanneer zijn financiële positie zeer gunstig is geworden; de vrouw daarentegen wordt voor dit argument juist gevoeliger naarmate haar financiële positie gunstiger wordt. De tweede uitzondering op de algemene tendens treffen wij aan bij de houding t.o.v. de in de steek gelaten, ongehuwde vrouw. Terwijl de mannen hierbij de algemene tendens (toenemende liberalisatie bij stijgende welvaart) blijven volgen, gedragen de vrouwen zich juist omgekeerd. Naarmate hun welvaartsgraad stijgt, komen zij afwijzender te staan tegenover het afbreken van de zwangerschap bij deze categorie. Ongehuwde, in de steek gelaten vrouw als argument voor abortus provocatus, gedifferentieerd naar welvaartsklasse: mannen vrouwen
AB 9 3
C 6 5
D 5 4
D2 4 8
Het probleem van de in de steek gelaten ongehuwde zwangere vrouw schijnt de mannen meer aan te spreken naarmate zij tot een hogere welvaartsklasse behoren, terwijl het bij de vrouwen juist andersom is. Bij hen wordt het mededogen met de in de steek gelaten seksegenoot juist geringer naarmate hun welvaart stijgt.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
96
Invloed van kerkgenootschap Het ligt voor de hand de betekenis van het kerkgenootschap hoog aan te slaan bij een probleem dat zo sterk verweven is met wereldbeschouwelijke aspecten. Van te voren was te verwachten dat zeker het r.-k. volksdeel een sterker afwijzend standpunt in zou nemen dan de andere groeperingen van de Nederlandse bevolking. Inderdaad komt dit verschil ook uit de getallen naar voren, zij het minder sterk dan althans ik gedacht had. Afwijzing van abortus onder alle omstandigheden, gerangschikt naar kerkgenootschap; mannen vrouwen
r.-k. 43 53
n.-h. 31 41
geref. 24 46
andere 34 47
geen 25 34
Hieruit blijkt dat het verschil tussen r.-k. en geen godsdienst, mannen en vrouwen tezamen genomen, 19% bedraagt ter wijl het verschil tussen mannen en vrouwen ruim 10% bedraagt. Nog opvallender is dat in de gereformeerde bevolkingsgroep het verschil tussen mannen en vrouwen 22% bedraagt, dus nog groter is dan het verschil tussen r.-k. en geen godsdienst. Anders gezegd: binnen het gereformeerde volksdeel beïnvloedt het sekseverschil het oordeel over de toelaatbaarheid van abortus sterker dan het meest extreme verschil in godsdienst (r.-k. tegenover geen godsdienst) dit doet voor de Nederlandse bevolking in haar geheel. Vermelding verdient dat bij het r.-k. bevolkingsdeel het percentage twijfelaars, zowel bij mannen als bij vrouwen, duidelijk het grootst is (7%). De minste twijfel over het in te nemen standpunt vinden wij bij gereformeerde vrouwen (1%). Wanneer wij dan de rubrieken beschouwen die door de geënquêteerde als redenen werden erkend om wel tot zwangerschapsonderbreking over te gaan, dan vinden wij steeds weer dezelfde tendens terug: vrouwen zijn terughoudender dan mannen met het aanvaarden van abortus, r.-k. zijn terughoudender dan leden van andere kerkgenootschappen of personen die geen deel uitmaken van enig kerkgenootschap.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
97 Er zijn slechts enkele kanttekeningen te maken. Gereformeerde mannen zijn duidelijk liberaler in hun standpunt t.o.v. abortus dan leden van andere godsdiensten en nemen zelfs nog iets minder vaak een strikt afwijzend standpunt in dan mannen zonder een kerkgenootschap (24 tegenover 25%). De neiging om abortus gerechtvaardigd te achten treedt bij gereformeerde mannen vooral duidelijk aan het licht bij de volgende situaties: indien de zwangerschap medische risico's voor de vrouw met zich meebrengt en bij aanranding of verkrachting. Zij zijn daarentegen extreem weinig geneigd abortus toe te staan wanneer: a. de vrouw het kind niet wenst te accepteren; b. bij erfelijke belasting; c. om financiële redenen (hierin zien gereformeerde mannen, evenals geref. vrouwen zelfs nimmer een reden); d. wanneer de (ongehuwde) vrouw niet kan trouwen. Misschien is het toelaatbaar deze gegevens alsvolgt te interpreteren: wanneer de zwangerschap de vrouw persoonlijk bedreigt en tot stand is gekomen zonder dat haar daar enig verwijt van gemaakt kan worden, dan is de gereformeerde man bij uitstek geneigd haar van deze zwangerschap te bevrijden. Hij staat onder die omstandigheden zelfs liberaler tegenover het tot stand brengen van abortus dan de mannen die tot geen kerkgenootschap behoren. Ten aanzien van de levensbedreigende zwangerschap wordt deze houding ook bij de gereformeerde vrouw aangetroffen. Ook zij is, vaker nog dan de vrouw zonder kerkgenootschap geneigd hierin een indicatie tot abortus te zien. Ten aanzien van de aanranding deelt zij de opvattingen van haar echtgenoot niet. Zij ziet in aanranding zelfs minder vaak een indicatie dan haar seksegenoten van alle andere groeperingen. Tegenover het probleem van de aanranding staat de gereformeerde man naïever, de gereformeerde vrouw argwanender dan alle andere bevolkingsgroepen.
Invloed van burgerlijke staat Ook deze tabellen leren ons wederom dat de man in alle ondergroepen toegeeflijker staat tegenover het probleem van de abortus dan de vrouw. Verder dat het huwelijk op man en vrouw over het algemeen een tegengesteld effect
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
98 uitoefent (beter gezegd: met een tegengesteld effect gepaard gaat). De gehuwde man staat namelijk over het geheel genomen wat toegeeflijker tegenover abortus dan de ongehuwde man (64% tegenover 59%), terwijl bij de vrouw in nog wat sterkere mate het omgekeerde het geval is. Het zijn juist de gehuwde vrouwen die veel vaker dan de ongehuwde vrouwen abortus afwijzen (45% tegen 33%). Dat het huwelijk zowel mannen als vrouwen dwingt tot stellingname blijkt uit het feit dat het percentage mannen dat hierover geen mening had voor de gehuwden 4% en voor de ongehuwden 6% bedroeg. Bij de vrouwen was dit verschil nog sterker (4% tegen 10%). De hierboven reeds gesignaleerde tendens dat gehuwde mannen toegeeflijker en gehuwde vrouwen juist terughoudender zijn tegenover abortus provocatus blijkt ook telkens weer naar voren te komen in de subgroepen. Veelal ligt het oordeel van de gehuwde man en van de ongehuwde vrouw én van de ongehuwde man en de gehuwde vrouw dicht bij elkaar. Er zijn slechts enkele uitzonderingen op deze regel; uitzonderingen, waarbij plotseling de gehuwde mannen en vrouwen wel een saamhorigheid tonen, die hen van de ongehuwden onderscheidt. Dat zij vaker dan de ongehuwden een oordeel hebben, noemden wij hierboven al. Verder blijken zij ook vaker een open oog te hebben voor de belasting die een kind met mogelijke erfelijke afwijkingen kan vormen; en voor de problemen waarmee de ongehuwde vrouw wordt geconfronteerd door een zwangerschap. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat eigen levenservaring, confrontatie met zelf doorleefde zorgen en angsten het oordeel in deze richting heeft beïnvloed. Als deze interpretatie juist is, dan is het tevens een waarschuwing om de betekenis van de gegeven antwoorden niet al te hoog aan te slaan. Zij gelden als richtlijnen die gemakkelijk gehandhaafd kunnen worden wanneer er geen crisissituatie ontstaat. Of zij ook stand zullen houden wanneer zich een dergelijke crisissituatie voordoet, is veel moeilijker er uit af te leiden. Wat mij uit deze getallenreeks het meest getroffen heeft is, dat de bevolkingsgroep die het meeste kans loopt op zwangerschap, de gehuwde vrouw, abortus het sterkst afwijst en over het algemeen ook de minste redenen ziet van
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
99 alle vier categorieën om de zwangerschap af te breken bij dreigend levensgevaar van de moeder, bij armoede en andere sociale problematiek. En toch blijkt uit alle statistieken dat het juist de gehuwde vrouw is, die het vaakst tot abortus provocatus komt (al moet toegegeven worden dat er zich de laatste jaren, waarschijnlijk onder invloed van de betere anticonceptiemogelijkheden een verschuiving naar de jonge, ongehuwde vrouw begint af te tekenen). Duidelijk is dat de gehuwde vrouw, de bevolkingsgroep die het meest bij het probleem betrokken is, er het beste over oordelen kan, er het meeste over zal hebben nagedacht (en er het vaakst toe overgaat) juist de meeste reserves heeft t.o.v. de provocatio abortus. Wanneer wij dan zien dat de gehuwde man juist het meest liberale standpunt inneemt van alle 4 groepen, dan pleit dit er sterk voor - en dit is mij als gynaecoloog al vaak opgevallen - dat de drang tot volledig vrijgeven van abortus veel vaker van de man dan van de vrouw uitgaat.
Invloed van sociaal-ruimtelijk milieu De invloed van de woonplaats, van het sociaal-ruimtelijk milieu, vertoont weinig bijzonderheden die niet vrijwel iedere lezer had kunnen voorspellen. Dat in de grote steden de meest liberale instelling wordt aangetoffen, en op het platteland de meest behoudende, had iedereen verwacht. Abortus onder geen omstandigheden: mannen vrouwen
agglomeraties 23 32
overige steden 34 47
platteland 37 49
Dit is ook in overeenstemming met de cijfers over illegale abortus provocatus zoals die door het Ned. Huisartsen Genootschap in de drie noordelijke provincies zijn verzameld en waar men in de steden 2% en op 't platteland 0,3% abortus provocatus vond (berekend op 't totale aantal bevallingen). Tevens vormen deze cijfers een sterk argument om de in Amsterdam gevonden cijfers voor abortus provocatus niet representatief te achten voor heel Nederland. De auteurs die dit wel doen (De Winter) komen daardoor
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
100 ongetwijfeld tot veel te hoge cijfers voor Nederland. Een nadere beschouwing van de ondergroepen waarin de situaties zijn samengevat waarin men wel tot zwangerschapsonderbreking meent te moeten besluiten, levert weinig bijzonderheden op. Steeds worden de reeds bekende tendensen weer bevestigd: vrouwen zijn terughoudender dan mannen; op het platteland is men het behoudendst, in de grote steden het meest liberaal. Op deze algemene regel zijn vrijwel geen uitzonderingen, of het moet zijn dat men aanranding in de kleinere steden iets vaker een indicatie acht dan in de grote steden of op 't platteland. Opvallend is dat plattelandsvrouwen in de prille jeugd van de a.s. moeder vrijwel nooit een indicatie tot abortus zien (1%), terwijl hun zusters uit de grote steden dit relatief vaak als argument beschouwen (11%).
Samenvatting Samenvattend komt uit de hier bijeengebrachte gegevens naar voren, dat bij de overgrote meerderheid van de ondervraagden - dus mogen wij ook schrijven: bij de meerderheid van het Nederlandse volk - respect voor de zwangerschap bestaat. De opvatting dat de zwangerschap een toestand is die de vrouw naar eigen goedvinden kan laten voortbestaan of kan laten beëindigen vindt vrijwel geen verdedigers en nog veel minder verdedigsters. De opvatting daarentegen dat de vrouw de zwangerschap onder alle omstandigheden moet aanvaarden vindt vrij veel verdedigers (32%) en nog meer verdedigsters (44%). Opvallend is ook dat dit verschijnsel (het in principe sterk afwijzend staan tegen abortus) wel enigszins wordt beïnvloed door leeftijd, sekse, godsdienst, welstandsniveau en leefmilieu, maar dat deze invloed toch nergens tot extreme wijzigingen in de algemene, afwijzende tendens aanleiding geven. In geen enkele subgroep komt het tot een aanvaarding van abortus ‘op verzoek van de vrouw zonder meer’ bij meer dan 10% van de ondervraagden. Het volledig afwijzende standpunt van abortus komt in de meest liberale groep (mannen, woonachtig in een der drie grote steden) toch altijd nog in 21% voor, terwijl het hoogste percentage (59%) bij de vrouwen uit Noord en Zuid-Nederland wordt gevonden.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
101 De vraag is echter hoeveel waarde nu gehecht mag worden aan deze uitspraken. Zeer vele ondervraagden hebben de situatie waarin de drang tot abortus het sterkst opkomt, nl. de situatie waarin een hoogst ongewenste zwangerschap zich aankondigt, niet zelf beleefd. Het risico dat hierbij antwoorden worden gegeven die eerder ontleend zijn aan algemene gedragsregels dan aan persoonlijke stellingname is bij abortus natuurlijk veel groter dan bij de andere vragen. Hoeveel mensen, die nu gezegd hebben abortus onder alle omstandigheden af te wijzen, ook nimmer tot abortus zullen besluiten wanneer zij een zeer benarde situatie doormaken of van zeer nabij zien doormaken, valt uiteraard niet te voorspellen. De verschillen die er bestaan tussen de hier gegeven antwoorden en de antwoorden die naar voren kwamen bij een aantal enquêtes onder medici, doen vermoeden dat de grote terughoudendheid t.o.v. abortus provocatus voor een deel voortkomen uit het feit dat vele der ondervraagden de hier ter sprake gebrachte problematiek niet uit eigen levenservaring kennen. Anderzijds is het toch minstens even opmerkelijk dat in alle geënquêteerde groeperingen alleen maar gepleit wordt voor een genuanceerde benadering. Voorstanders van liberalisering zullen er op kunnen wijzen dat het, bij een grotere bereidheid van de medische wereld om tot zwangerschapsonderbreking over te gaan, in Nederland niet tot dergelijke excessen zal komen als bijv. in Hongarije, waar het aantal zwangerschapsonderbrekingen het aantal pasgeborenen thans verre overtreft. Tegenstanders van liberalisering zullen uit deze enquêteresultaten het argument kunnen putten dat zij in hun afwijzen van zwangerschapsonderbreking een gevoelen vertolken dat bij het Nederlandse volk in al zijn geledingen door de meerderheid wordt aangehangen. Literatuur bij dit hoofdstuk: Ongewenste zwangerschap. Een onderzoek onder Amsterdamse huisartsen door H.O. SIGLING, huisarts te Amstelveen. Enquêtebureau Intomart in Hilversum, in opdracht van de VARA, uitzending 30-6-1967. Enquête Ned. Huisartsen Genootschap in Friesland, Groningen en Drente; oktober 1968. P.E. TREFFERS, Abortus provocatus en anticonceptie, Diss. A'dam 1965. E.R. DE WINTER. Abortus Provocatus, Deventer 1966.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
102
Prof. dr. G.A. Kooy 6. Buitenechtelijk geslachtsverkeer Inleiding Elders heb ik me uitvoerig met het karakter van het huwelijk (de echt) 9 beziggehouden. Hier wil ik volstaan met een paar opmerkingen er over, die terzake zijn als inleiding in het raam van een beschouwing van het buitenechtelijk geslachtsverkeer, zoals dat uit het onderzoek naar voren is gekomen. Kenmerkend voor het Westerse huwelijk is dan altijd geweest, dat de eenmaal getrouwden zich hebben te onthouden van intiem-lichamelijke toenadering tot seksegenoten van hun 10 (enige) wettige partner. Vermoedelijk, omdat een intiem-geestelijke toenadering tot een seksegenoot of seksegenoten van de wettige partner steeds sterk beleefd is als een prelude tot de fysieke echtelijke ontrouw, is zulk een toenadering in het Westen eveneens steeds als ongewenst beoordeeld. In dit verband mag nog worden opgemerkt dat buitenechtelijke geestelijke geboeidheid overigens niet zelden als in wezen gevaarlijker voor het huwelijk werd en wordt beoordeeld dan buitenechtelijke fysieke intimiteit. Daar, waar sterk de notie leeft, dat het huwelijk de bezegeling is van het meest intense erotische verlangen, is er immers geen wezenlijker bedreiging voor de monogamie dan het vermoedelijk of klaarblijkelijk meer houden van een ander dan van de eigen wettige partner. Het zgn. slippertje kan daar wellicht enig begrip vinden, want het wordt als een zeer tijdelijke overmeestering van het geestelijk leven door het puur driftmatige ervaren, maar t.a.v. de buiten-
9 10
Zie bijv.: G.A. KOOY: Het modern-Westers gezin, Hilversum 1967. De kritische lezer merkt misschien op dat polygamie in het Westen voorkwam tot in de 19e eeuw. Dat wordt door de schrijver ook niet weersproken. Hem zijn bijv. de leringen van het vroege mormonisme niet ontgaan. Echter, de leer der grote kerken, zoals voor het roomskatholicisme ‘gecodificeerd’ tijdens het Concilie van Trente en voor het protestantisme door Calvijn en Luther, laat er geen enkele twijfel over dat het christendom in het algemeen huwelijk steeds zag als monogaam huwelijk en als enig oirbare seksuele relatie.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
103 echtelijke verliefdheid ligt het anders. De ‘derde’ beneemt de wettige partner voor een langere, soms eindeloos lijkende duur zijn of haar ‘eerste’ plaats. Het lijdt dan ook weinig twijfel, dat juist in onze dagen - de dagen van het romantische huwelijk als norm - het monogame, nog altijd als duurzame levensgemeenschap opgevatte 11 huwelijk ernstiger wordt belaagd dan ooit. Veel meer dan vroeger hebben de echtgenoten elk contacten met vertegenwoordigers van de andere sekse buiten een voor beiden overzichtelijk sociaal veld met een rigoureuze sociale controle, zoals bijv. de oude, relatief gesloten dorpssamenleving. De wat vermoeiende grapjes over de melkboer en over de secretaresse van mijnheer wijzen er op, dat in de samenleving het toegenomen gevaar voor het huwelijk door de meesten onzer vrij goed begrepen wordt. Het is, gezien dit alles, jammer, dat in het onderzoek niet of nauwelijks kon worden ingegaan op het complex van belevingen en ervaringen, gekoppeld aan de ‘jalousie amoureuse’, die zozeer integraal bestanddeel is van het moderne huwelijk. Wat het onderzoek slechts heeft getracht aan het licht te brengen, was enerzijds, hoe door de respondenten de buitenechtelijke coïtus normatief werd beoordeeld, anderzijds, hoe ver zij - indien getrouwd - buitenechtelijk waren gegaan in de lichamelijke zin. (Buiten beschouwing bleef dus zelfs, of buitenechtelijke verliefdheden waren voorgekomen.) Wat het buitenechtelijk geslachtsverkeer naar beoordeling door de respondenten betreft, werd alleen deze vraag gesteld:
11
Wanneer vroeger overspel (in lichamelijke en/of geestelijke zin) onduldbaar was, dan was dit primair het geval, omdat het neerkwam op een aanranding van een goddelijke ordonnantie. Wanneer het nu onduldbaar is, is dat (althans in vele gevallen) niet zozeer, omdat Gods wil niet wordt nagekomen, maar, omdat de wettelijke partner in zijn/haar gevoelens wordt aangerand. In die vroegere milieus, waarin met de kerkelijke opvatting de hand werd gelicht, kon het huwelijk als institutie en als tussenpersoonlijke relatie door buitenechtelijk verkeer vrijwel of zelfs geheel onaangetast blijven. Hoewel niet kerkelijk gesanctioneerd, had de man buitenechtelijke vrijheden, die soms trouwens ook de vrouw werden toegekend. Het genieten dezer vrijheden tastte niet noodzakelijk de relatie tussen de wettige partners aan, omdat deze in hun huwelijk geen of weinig erotische verwachtingen hadden geinvesteerd.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
104 ‘Hoe staat U in het algemeen tegenover geslachtsverkeer van getrouwde mensen buiten hun huwelijk, vindt U het absoluut ontoelaatbaar, hebt U er bezwaar tegen, maar kunt U het onder bepaalde omstandigheden begrijpen, of ziet U geen principiële bezwaren?’ De lezer zal zich herinneren dat veel meer gevraagd werd inzake het voorechtelijke geslachtsverkeer. Terwijl inzake het buitenechtelijk verkeer louter de coïtus aan de orde werd gesteld, werd, waar het om het voorechtelijk verkeerging, een heel scala van intiem-fysieke toenadering ter beoordeling voorgelegd. De vragenlijst zou echter veel te lang zijn geworden wanneer zulks ten tweede male was gedaan. Wat het buitenechtelijk gedrag van de (gehuwde) respondenten aangaat zijn twee vragen in het onderzoek opgenomen. Het waren deze: Zoals U weet, komt het nogal eens voor, dat een getrouwde man/vrouw geslachtsgemeenschap heeft bijv. met een vriend(in) of met een vrouw/man, die hij/zij zo maar ergens ontmoet heeft. Is dit bij U ook wel voorgekomen? Volgden als antwoordmogelijkheden: ‘Ja, dat is vaak voorgekomen’; ‘Ja, dat is een enkele maal voorgekomen’; ‘Neen, dat is nooit voorgekomen’. ‘Hebt U tijdens Uw huwelijk wel eens seksuele omgang gehad met een andere vrouw/man, waarbij het niet tot geslachtsgemeenschap kwam?’ (Volgden als antwoordmogelijkheden het zelfde drietal antwoorden als opgesomd bij de voorgaande vraag.). Niettegenstaande, dat met betrekking tot het buitenechtelijk geslachtsverkeer werd volstaan met één enkele vraag ter verkrijging van normatieve duidelijkheid en met de twee direct bovenstaande vragen ter verkrijging van ‘feitelijke’ duidelijkheid, wordt het hoofdstuk hetzelfde stramien gegeven als dat over het voorechtelijk verkeer. Daarom nu allereerst de reacties van de respondenten op het punt van oirbaarheid van buitenechtelijk seksueel verkeer.
De normen inzake buitenechtelijk verkeer Van de 1284 ondervraagden (585 mannen en 699 vrouwen) gaven nagenoeg allen een mening over de toelaatbaarheid van de extramaritale coïtus. In slechts 1% van de gevallen
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
105 werd geen mening verkregen. De antwoordverdeling wordt interessanter, wanneer zij direct naast en tegenover de antwoordverdeling wordt geplaatst, welke het resultaat was van één der ‘voorechtelijke vragen’. De lezer zal zich nl. herinneren, dat de respondenten ook hun oordeel werd gevraagd over de oirbaarheid van de voorechtelijke coïtus in geval van huwelijksvoornemen der betrokkenen. Dit werd aan procentuele verdelingen gevonden: Mannelijke respondenten premaritale coïtus extramaritale coïtus in alle opzichten ontoelaatbaar 12 52 in bepaalde gevallen wel begrijpelijk 44 44 geen principiële bezwaren 43 3 geen mening 1 1 Vrouwelijke respondenten premaritale coïtus extramaritale coïtus in alle opzichten ontoelaatbaar 15 65 in bepaalde gevallen wel begrijpelijk 55 32 geen principiële bezwaren 29 2 geen mening 1 1 Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat onder de respondenten de tolerantie t.a.v. de voorechtelijke geslachtsgemeenschap aanzienlijk veel groter was dan t.a.v. de buitenechtelijke. Het is een bevinding, die geheel overeenkomt met de verwachting van de schrijver. Uit het hoofdstuk over het voorechtelijk geslachtsverkeer bleek immers, dat de premaritale coïtus door veel respondenten weliswaar werd geaccepteerd, hetzij wel, hetzij niet principieel, maar, dat de aanvaarding ervan zeer overwegend een aanvaarding bij trouwperspectief
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
106 was. Het zou daarom zeer bevreemdend zijn geweest, wanneer diezelfde respondenten tegenover de extramaritale coïtus - een coïtus in ontrouw jegens de huwelijkspartner - een even tolerante ‘opstelling’ zouden hebben ‘gekozen’. Bekijken wij de cijfers inzake de extramaritale coïtus nu wat nader, dan blijkt, dat van zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten meer dan 50% deze vorm van seksueel verkeer in alle opzichten ontoelaatbaar achtte. Degenen onder de respondenten, die er geen principiële bezwaren tegen hadden, vallen bij de categorie van principiële tegenstanders geheel in het niet (2 à 3%). Het zou interessant zijn, te vernemen, wat de ‘begrijpenden’ precies hebben willen zeggen met hun ‘begripvolle’ stellingname. Aan welke situaties refereerden zij? Het slippertje na veel drankgebruik op het feestje? De buitenechtelijke verhouding, ontstaan in ‘antwoord’ op laakbaar gedrag van de echtgenoot? Of, waaraan precies? Helaas kan slechts door een nieuw project iets van de eigenlijke betekenis van de ‘begrijpende’ reactie aan het licht komen. Niet anders dan inzake de voorechtelijke geslachtsgemeenschap was - het liet zich ook verwachten - de vrouwelijke tegenstand tegen extramaritaal verkeer groter dan de mannelijke. Het is aannemelijk, dat sekse als zodanig een niet geheel onbelangrijke invloed uitoefende op de echtelijke moraal. De beschikbaar gekomen gegevens maken het ook mogelijk, te schatten, of dit tevens gold voor leeftijd, welstand, (on)kerkelijkheid, burgerlijke staat en urbanisatieniveau. Eén en ander wordt direct hierna beproefd. Naar leeftijd gedifferentieerd, lagen de percentages volstrekte afwijzers binnen ieder der leeftijdsgroepen aldus: 21-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar
Mannen 59 50 55 48
Vrouwen 60 64 67 68
Omdat tussen leeftijd enerzijds en zowel non-respons als principiële aanvaarding anderzijds in het geheel geen verband naar voren komt, lijkt de afleiding uit de bovenstaande cijfers te mogen zijn, dat leeftijd hoogstwaarschijn-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
107 lijk geen invloed van betekenis op de echtelijke moraal uitoefende. Merkwaardig is intussen de positie van de 21-24-jarige mannen. Deze telden verhoudingsgewijs meer aanhangers van de strikte monogamie dan de overige mannen. Het is een wat onverwachte bevinding. Hoogstwaarschijnlijk had ook welstand nauwelijks of geen invloed t.a.v. de echtelijke moraal. Gaande van de hoogste naar de laagste welstandscategorie was het 49, 49, 55 en 55% der mannen en 67, 59, 69 en 67% der vrouwen, die de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap in alle opzichten ontoelaatbaar achtten. De lezer zie nu naar de resultaten van een differentiatie volgens (on)kerkelijkheid: Mannelijke respondenten r.-k. n.-h. 57 57
in alle opzichten ontoelaatbaar in bepaalde gevallen 41 wel bebegrijpelijk geen principiële 2 bezwaren geen mening -
geref. 68
anderskerkelijkbuitenkerkelijk 61 40
41
30
35
53
1
1
4
5
1
1
-
2
geref. 79
anderskerkelijkbuitenkerkelijk 77 51
29
20
23
45
1
-
-
3
1
1
-
1
Vrouwelijke respondenten r.-k. n.-h. 70 69
in alle opzichten ontoelaatbaar in bepaalde gevallen 28 wel begrijpelijk geen principiële 2 bezwaren geen mening -
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
108 Blijkens bovenstaande cijfers werd het ‘in alle opzichten ontoelaatbaar’ relatief het meest uitgesproken door zowel de gereformeerde mannen als de gereformeerde vrouwen. De volledige afwijzing van de extramaritale coïtus was onder de zogenoemde anders-kerkelijken, ongeacht sekse, op één na het sterkst. Onder de mannen namen de katholieken en de hervormden qua absolute afwijzing een gelijke positie in (de derde plaats). Onder de vrouwen namen in dat opzicht de katholieken de derde en de hervormden de vierde positie in, maar het verschil tussen beiden categorieën is verwaarloosbaar. Markant het geringst was de volkomen afwijzing van de buiten-echtelijke geslachtsgemeenschap onder de buitenkerkelijken van beide seksen. Er is daarom weinig reden, te betwijfelen, dat de levensbeschouwing een invloed van betekenis was t.a.v. de oordeelsvorming. Dit laatste is stellig ook voor de lezer geen verrassende uitkomst. Het verkregen beeld boet daarmee echter geenszins aan belangrijkheid in. Onderwijl verdient het de bijzondere aandacht, dat toch het principieel accepteren van de extramaritale coïtus ook onder de ontkerstenden hoogst uitzonderlijk nog was. De stellingname tegenover buitenechtelijke geslachtsgemeenschap naar burgerlijke staat is weergegeven in de volgende tabel: Mannelijke Vrouwelijke respondenten respondenten gehuwd (geweest)ongehuwd gehuwd (geweest)ongehuwd 51 60 66 61
in alle opzichten ontoelaatbaar in bepaalde gevallen wel 45 begrijpelijk geen principiële bezwaren3 geen mening 1
36
32
37
1 3
2 0
2
De absolute afwijzers van de extramaritale coïtus waren wat
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
109 de mannen betreft het meest vertegenwoordigd onder de ongehuwden, doch wat de vrouwen betreft juist onder de gehuwden. Dit is evenwel nog niet het meest belangwekkende. Interessanter is, dat de absolute afwijzers een bijna gelijke procentuele vertegenwoordiging onder de mannelijke en de vrouwelijke ongehuwde respondenten vonden, maar, dat zij zeer verschillend procentueel vertegenwoordigd waren onder mannen en vrouwen uit de groep van gehuwden of gehuwd geweest zijnden. De schrijver moet erkennen, geen verklaring bij de hand te hebben voor dit voor hem geheel onverwachte beeld. Toch vindt hij in dit beeld geen aanleiding om burgerlijke staat als zodanig aan te merken als een waarschijnlijk min of meer gewichtige invloed op de echtelijke moraal, die de respondenten huldigden. Aanzienlijk was het verschil in houding tegenover de buitenechtelijke coïtus tussen de respondenten, woonachtig in de drie grote steden, en die, gevestigd in overig Nederland. Terwijl het ‘in alle opzichten ontoelaatbaar’ in die steden werd uitgesproken door 46% van de mannelijke respondenten en ook door 46% van de vrouwelijke, was het percentage absolute afwijzers in overige onderscheiden stukken Nederland van 5 tot 31 punten hoger! Liever dan hier nader bij stil te staan, gaan wij in op de betekenis van het urbanisatieniveau. Wat dan het verband tussen urbanisatieniveau en de morele aanvaardbaarheid van de extramaritale coïtus betreft werden deze percentages gevonden: Mannelijke respondenten absolute afwijzers ‘begrijpenden’ principieel niet-bezwaarden geen mening Vrouwelijke respondenten abolute afwijzers ‘begrijpenden’ principieel niet-bezwaarden geen mening
agglomeraties 45 48 5 2 46 49 4 1
overige steden 49 47 3 1 67 32 1 -
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
platteland 65 34 1 0 78 20 1 1
110 Het verband is zeer fraai. Naarmate het urbanisatieniveau hoger was, was, zowel onder de mannen als onder de vrouwen, het percentage absolute afwijzers van de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap lager. Voorts was er een duidelijk procentueel verschil in niet-bezwaardheid tussen de bewoners van de agglomeraties en de plattelanders. Het is vrijwel uitgesloten, dat godsdienstige verschillen per saldo alleen of zeer overwegend het gevonden verband in feite zullen blijken te hebben veroorzaakt. Al spreekt uit het verband ongetwijfeld mede de invloed van kerkelijkheid en niet-kerkelijkheid, het is nagenoeg zeker, dat urbanisatieniveau als zodanig een significante invloed t.a.v. de echtelijke moraal was. De resultaten van de uitgevoerde ‘normanalyse’ kunnen in een paar zinnen worden samengevat. In de korte samenvatting ervan dient dan allereerst te worden gewezen op het onder de respondenten zeer sterk overheersen van de traditionele gedachte, dat huwelijk dient in te houden een verregaande beperking van de seksuele vrijheid. In beginsel is de coïtus aan de gehuwde slechts vergund als coïtus met de eigen (wettige) huwelijkspartner. De aanhangers van deze christelijk geïnspireerde opvatting zijn echter - op grove wijze - te onderscheiden in rigouristen of preciezen en toleranten of rekkelijken. De preciezen zijn zij, die - geconfronteerd met het overspel in abstracto - extramaritale gemeenschap onder alle omstandigheden afwezen. Deze respondenten vormden omstreeks 60% van alle respondenten. Vrouwen neigden meer dan mannen tot ‘preciesheid’ (65 versus 52%). Kerkelijken, in het bijzonder calvinisten, neigden veel meer dan niet-kerkelijken ertoe. Ook waren plattelanders belangrijk meer dan stedelingen tot ‘preciesheid’ geneigd. Het is zeker, of althans aannemelijk, dat daarmee drie voorname oorzaken van de ‘preciesheid’ zijn blootgelegd. Interessant genoeg bleken burgerlijke staat, welstandsniveau en leeftijd als zodanig geen invloeden van betekenis op het innemen van de rigouristische positie. In dit verband mag nog worden opgemerkt dat ik had gerekend op een significante invloed van de leeftijd op de echtelijke moraal en wel zodanig, dat de jongere respondenten meer ‘libertijns’ zouden blijken dan de oudere. De gegevens wijzen echter geenszins op het zich afspelen van een seksuele revolutie onder de jeugd.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
111
De ‘feiten’ inzake buitenechtelijk verkeer Van de mannelijke respondenten gaf 11 en van de vrouwelijke 12% geen antwoord op de vraag naar het gepleegd hebben van de extramaritale coïtus. Wat deze respondenten ook mag hebben bewogen tot non-respons, zij hebben daarmee het verkrijgen van een juist zicht op de frequentie van de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap binnen de steekproef niet onbelangrijk beperkt. Doch zien wij eerst nu naar de percentuele antwoordverdeling in het algemeen: Buitenechtelijke geslachtsgem vaak een enkele maal nooit geen antwoord
(Gehuwde) mannen 1 10 78 11
(Gehuwde) vrouwen 0 2 86 12
Voor de verdedigers van de strikte monogamie is het beeld zeer gerustellend. Zelfs, wanneer de non-respons zou mogen worden opgevat als een ‘bekentenis’, dan nog zou 78% van de mannen en 86% van de vrouwen uit de steekproef nooit een buitenechtelijke geslachtsgemeenschap hebben gepleegd. Mag echter worden aangenomen dat de verschafte informatie im groszen und ganzen betrouwbaar is? Helaas werd nimmer tevoren in Nederland een betrouwbaar onderzoek verricht, waarvan de resultaten ons in staat stellen, de betrouwbaarheid van het verkregen beeld enigermate te toetsen. Er werd te onzent überhaupt nooit een onderzoek 12 ingesteld naar de ‘feiten’ inzake de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap. Er is evenwel buitenlands onderzoek, verricht zowel in Europa als in de Verenigde Staten. Uit laatstbedoeld onderzoek moge het één en ander worden aangehaald, dat zou kunnen bijdragen tot meer gefundeerde oordeelsvorming over de betrouwbaarheid van de verschafte informatie. Van 1938-1947 werden door Alfred Kinsey en zijn medewerkers 12.214 Amerikaanse mannen in variërende leeftijden intensief en uitvoerig ondervraagd over
12
Zelfs werd geen onderzoek in Nederland gedaan om het verkrijgen van zicht op de normen inzake de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
112 hun seksuele geschiedenissen. Het streven van de uitvoerders dezer gigantische onderneming was, een zo veel mogelijk representatief beeld te verkrijgen van de seksuele gedragingen van de Amerikaanse man. De publikatie van de resultaten van het onderzoek bracht een grote beroering teweeg, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook ver daarbuiten, o.m. in Nederland. Sexual behavior in the human male (1948) verstrekt, bijna vanzelfsprekend, ook gegevens over de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap binnen de groep der ondervraagde mannen. In het hoofdstuk over buitenechtelijk verkeer wijzen de onderzoekers op de bij velen bestaande vrees, dat hun buitenechtelijke ervaringen bekend zullen raken. In dat verband zeggen zij: ‘Dientengevolge hebben wij bij dit onderzoek grote moeilijkheden gehad bij het verzamelen van min of meer betrouwbare gegevens betreffende dit aspect der seksuele gedragingen. Als oudere gehuwde mannen van het hogere maatschappelijke en ontwikkelingsniveau hun medewerking aan dit onderzoek weigerden, was dit, naar wij vermoeden, meestal in verband met deze kwestie. Velen van degenen, die pas maanden of jaren na hun oorspronkelijke weigering gegevens verstrekten, bleken in hun leven geen ervaringen te hebben gehad, die hun aarzeling verklaarden, behalve het buitenechtelijk verkeer. Zelfs degenen die minder moeilijk tot medewerking waren over te halen, hebben waarschijnlijk op dit punt meer verzwegen dan op enig ander. Wij hebben reden om aan te nemen dat degenen, die op dit onderzoek kritiek hebben uitgeoefend, omdat zij hun ervaringen konden vertellen “zonder alles te zeggen”, personen waren, die zich niet hebben uitgelaten over hun eigen buitenechtelijke ervaringen.’ Toch was het percentage, dat het aantal ‘bekenners’ vormde van het totaal aantal respondenten, aanzienlijk hoger dan bij het Nederlandse onderzoek. ‘Bij ons onderzoek gaf iets meer dan een derde (27% tot 37%) van de gehuwde proefpersonen toe, enige ervaringen te hebben gehad met buitenechtelijk verkeer (coïtus).’ De groep van Kinsey meent te mogen concluderen: ‘Uitgaande dus van de actieve percentagecijfers, en rekening houdend met wat verzwegen moet zijn, kunnen wij waarschijnlijk veilig zeggen, dat ongeveer de helft van alle gehuwde mannen wel eens buitenechtelijk 13 verkeer heeft gehad.’
13
Geciteerd werd uit de Nederlandse uitgave, getiteld Sexuele gedragingen van de man en de vrouw, welke in de jaren vijftig bij Bigot en Van Rossum N.V. (Blaricum) uitkwam. De vindplaatsen van de twee citaten zijn de pagina's 619 en 620 van bedoeld werk. Het nog volgende citaat (over de vrouwen) is ontleend aan pagina 357 van het tweede deel.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
113 In Sexual behavior in the human female, verschenen in 1953 en de aanvulling vormend van het in 1948 uitgebrachte werk, wordt over de vrouwelijke respondenten o.a. gezegd: ‘Van de vrouwen in de steekproef had ongeveer een kwart (26%) op veertigjarige leeftijd de buitenechtelijke coïtus uitgeoefend.’ Deze opmerking wordt nog op dezelfde bladzijde aangevuld en tevens gerelativeerd met: ‘Daar bij alle sociaal niet-aanvaarde activiteiten de neiging bestaat, de feiten iets te verbloemen, wat niet het geval is bij de gewettigde seksuele handelingen, is het mogelijk, dat het voorkomen en de frequenties van de buitenechtelijke coïtus in de steekproef hoger waren dan uit de gesprekken viel af te leiden.’ Hoe het zij, het Amerikaanse percentage (26) gaat ver boven het Nederlandse (2) uit. Wanneer Kinsey en de zijnen goede redenen meenden te hebben, de juistheid van de door hen verkregen percentages buitenechtelijke coïtus ernstig te moeten betwijfelen, dan heb ik nog meer reden, de in het Nederlandse onderzoek verkregen percentages niet als juist te aanvaarden. Dat is daarom het geval, omdat bij de uitvoering van het Nederlandse onderzoek, anders dan bij die van het Amerikaanse, de storende derde menig maal een rol heeft gespeeld. Die storende derde was de bij het interview aanwezige echtgeno(o)t(e), andere huisgenoot of bezoeker. De respondenten werden, wat hun seksueel gedrag betreft, weliswaar schriftelijk ondervraagd, maar niet bij uitzondering deed de mogelijkheid zich voor, dat hun notities tijdens het interview onder ogen zouden komen van hun vrouw of anderen. Die mogelijkheid moet een belangrijke extra belemmering zijn geweest, altijd dat aan te geven, wat zich werkelijk had voorgedaan. (T.a.v. eventuele buitenechtelijke geslachtsgemeenschap was dat stellig veel meer het geval dan t.a.v. bijv. voorechtelijke geslachtsgemeenschap, welke immers de bestaande echtelijke relatie niet bedreigde.) Het is aannemelijk dat de verkregen percentages buitenechtelijke
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
114 coitus niet overeenkomen met de werkelijkheid. Het lijkt allerminst onmogelijk, dat ook ongeveer 50% van de mannen en 25% van de vrouwen uit de Nederlandse steekproef ooit buitenechtelijk de seksuele gemeenschap pleegden. Er is nl. geen reden om aan te nemen, dat de Nederlanders anno 1968, én sterker in hun schoenen stonden, én minder aan extramaritale risico's waren blootgesteld dan de Amerikanen uit de jaren rond de tweede Wereldoorlog. Echter, ieder ‘gecorrigeerd’ percentage blijft een gissing. Wat het onderzoek - althans voor mij - heeft duidelijk gemaakt, is, dat de verstrekte opgaven over buitenechtelijke geslachtsgemeenschap belangrijk te laag moeten zijn. Het onderzoek heeft anderzijds evenwel volkomen opengelaten, of het 20, 30 of meer % der respondenten was, dat ooit de extramaritale coïtus had gepleegd. Nog een paar opmerkingen dienen over de extramaritale coïtus te worden gemaakt. Ik had mij dan afgevraagd of ik, ondanks mijn ongeloof t.a.v. de verkregen percentages, de lezer toch diende te confronteren met de percentages naar welstandsklasse, kerkgenootschap en sociaal-ruimtelijk milieu. Mijn conclusie was, dat ik de lezer er nauwelijks een dienst mee zou doen. Het tabellenmateriaal vertoont saillante verschillen - zo meldden bijv. in verhouding driemaal zoveel mannen uit de AB-groep dan uit de D2-groep extramaritaal verkeer -, maar wat zijn zulke verschillen waard? De cijfers te vermelden brengt het risico met zich mee, dat zij, hoezeer ook tegen mijn bedoeling, worden uitgedragen door deze of gene lezer als aanwijzing van de ‘losbandigheid’ van categorie A of de ‘verheven levenswandel’ van categorie B. Maar nog afgezien van dit risico, het is beter, gegevens achterwege te laten, waarvan de betekenis mij zelf geheel onklaar is. Ter afsluiting van deze paragraaf zij nog ingegaan op de antwoorden op de tweede vraag, gericht op het verkrijgen van informatie over de ‘feiten’ inzake het buitenechtelijk geslachtsverkeer. Bij mij dan leefde de verwachting, dat onder de respondenten aanmerkelijk meer dan de buitenechtelijke coïtus ander, minder ‘verregaand’ extramaritaal geslachtsverkeer zou blijken te zijn voorgekomen. Zo dit nog opmerking behoeft: deze verwachting was gebaseerd op
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
115 vooral de overweging, dat menige ‘overspelige’ het zwangerschapsrisico geheel zocht uit te sluiten. Daarom is het verrassend, dat de volgende opgaven werden verkregen: Buitenechtelijke intimiteit (geen coïtus)(Gehuwde) mannen vaak 2 een enkele maal 6 nooit 81 geen antwoord 11
(Gehuwde) vrouwen 0 3 84 13
Vergelijking van de bovenstaande percentages met de percentages buitenechtelijke coïtus (zie: voren) geeft de zekerheid, dat de informatie over de buitenechtelijke intimiteit zeer onbetrouwbaar moet zijn. Het is overigens niet uitgesloten, dat relatief vele respondenten de gestelde vraag onjuist hebben geïnterpreteerd.
Norm en handeling Het wil mij voorkomen, dat het onderzoek een vrij duidelijk licht geworpen heeft op de huwelijksopvatting van de respondenten. Voor de overgrote meerderheid der geïnterviewden impliceerde gehuwd zijn kennelijk de morele verplichting, zich te onthouden van seksuele intimiteit met anderen dan de wettige partner. Dat de jongere respondenten zich in dit opzicht niet als ‘libertijnen’ onderscheidden van de oudere, is een bevinding, die nogmaals mag worden vermeld. Ondanks de keer op keer gehoorde mededeling van revolutionaire veranderingen, die zich in de seksuele moraal zouden voordoen, waren de in 1968 geïnterviewde mannen en vrouwen, ongeacht hun leeftijd, zeer overwegend behoudend inzake huwelijk en huwelijkstrouw. Het lijkt dat de massa niet in die mate op drift is als menigmaal door zeer verontrusten en andere cultuurpessimisten wordt gemeend. Openheid is blijkbaar niet identiek met normloosheid. Heeft het onderzoek, althans naar mijn mening, waardevolle informatie opgeleverd over de huwelijksnormen in modern Nederland, t.a.v. de overschrijding dezer normen is het een nagenoeg onbruikbare informatiebron. Wij mogen
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
116 blijven aannemen dat er zich te onzent een discrepantie voordoet tussen huwelijksleven en huwelijksleer. Zgn. overspel vindt, om welke reden dan ook, plaats. Op een aantal, op precisering gerichte vragen kan echter nog steeds geen gefundeerd antwoord worden gegeven. Zo laat zich bijv. geen enigermate nauwkeurig antwoord geven op de vraag naar het percentage gehuwden, dat ooit overspelig was. Daarmee is eigenlijk al een beantwoording van vragen naar de situatie in huidig Nederland in vergelijking met die in het buitenland of naar de huidige Nederlandse situatie in vergelijking met de vroegere hier te lande geblokkeerd. De uitkomsten van het onderzoek weerspreken, dat zich een revolutie zou voltrekken in de huwelijksnormen. Echter, het onderzoek heeft geen antwoord gegeven op de vraag naar het zich al of niet voltrekken van een revolutie in de huwelijksgedragingen. Zonder twijfel begunstigen de veranderende omstandigheden (pendel, zakenreizen, beschikbaarheid van eigen auto e.d.) het voorkomen van extramaritaal verkeer onder de bevolking als geheel. Speciaal vrouwen worden kansen tot escapades geboden, die vroeger geheel of vrijwel afwezig waren. Maar hoe sterk is het leven? En hoe sterk de leer? Wij kunnen er slechts naar gissen, zolang niet een nader onderzoek is verricht, dat door zijn opzet een hoge mate van betrouwbaarheid in de informatieverschaffing over het extramaritale verkeer garandeert.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
117
Prof. dr. G.A. Kooy 7. Seksualiteit tegen betaling Inleiding Het onderzoek van 1968 heeft enige informatie opgeleverd over de rol van de prostitutie in het leven van de geïnterviewde mannen. Hun werd ‘boudweg’ deze vraag ter beantwoording voorgelegd: ‘Hoe vaak bent u bij een publieke vrouw geweest?’ (Antwoordmogelijkheden: ‘Nooit’; ‘Een enkele keer’; ‘Meermalen’.) Dit was al, wat over de prostitutie werd gevraagd bij het onderzoek. Het behoeft geen betoog, dat aan de hand van de beantwoording van deze ene vraag zich geen hoofdstuk van zelfs maar zeer bescheiden omvang laat schrijven. De informatie kan niet meer dan een paar notities opleveren. Wanneer hier over seksualiteit tegen betaling toch een hoofdstuk, zij het één van heel beperkte omvang, geschreven wordt, dan is dit mogelijk dankzij enige additionele informatie uit andere bron. Over de prostitutie wordt menigmaal gesproken als het oudste beroep. Ofschoon twijfelachtig is, dat prostitutie inderdaad het oudste beroep zou zijn, laat zich niet betwijfelen, dat het een heel oud beroep is. Waar een stadsbeschaving bestond, deed zich altijd prostitutie voor. Wat de Westerse wereld betreft, vinden wij door een wetenschappelijke berichtgever vermeld, dat het Rome uit de keizertijd 35.000 prostituées zou hebben geteld. Deze berichtgever, Bassermann, vermeldt, dat op het (15e eeuwse) Concilie van Konstanz voor de 50.000 geestelijken 1500 prostituées ter beschikking waren, terwijl bij de belegering van de stad Neusz door Karel de Stoute door iedere vier van zijn soldaten over één prostituée beschikt kon worden. Londen zou in de 18e eeuw 50.000 publieke vrouwen hebben geteld, Parijs 30.000. In de 19e eeuw had Parijs er nog meer (1840: 900.000 inwoners en 42.700 14 prostituées). Natuurlijk zijn
14
zie: LUJO BASSERMANN, Betaalde liefde; van staatsbordeel tot tippelverbod, Den Haag 1966, 392 blz.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
118 al de hiervoor genoemde aantallen ramingen, maar het zijn wel zorgvuldige ramingen. De cijfers maken wel voldoende duidelijk, dat, zo er al aanleiding zou zijn tot verontrusting over de huidige seksuele moraliteit, de prostitutie als massaverschijnsel geen uitvloeisel van de moderne sociaal-culturele ontwikkeling is. Er is trouwens goede grond voor de hypothese, dat de relatieve omvang van de prostitutie in het Westerse heden geringer is dan deze was in het Westers verleden. Schelsky heeft nl. waarschijnlijk gelijk, wanneer hij zegt: ‘Die Prostitution ist nun zweifellos eine solche auf die absolute patriarchalische Monogamie aufgerichtete institutionelle Ventilsitte, welche die durch die rigoröse Sexualmonopolisierung dieser Eheform angehäuften 15 Spannungen neutralisieren soll.’ Welnu, het is aan te nemen, dat de Westerse monogamie in de 20e eeuw minder patriarchaal en rigoureus is geworden. Intussen weten wij, althans wat Nederland aangaat, over de huidige verbreiding van het ‘oudste’ beroep zeer weinig. Wat bekend is over de verbreiding van de prostitutie in hedendaags Nederland zal hierna worden aangegeven. Dat wordt daarom gedaan, omdat veel meer dan waar het gaat om voor- en buitenechtelijke geslachtsgemeenschap bij een min of meer affectief-persoonlijk contact bij het contact met de prostituée de factor ‘geografische afstand’ telt. De zakenman uit het Noorden of het Zuiden, die om zijn werk Amsterdam frequenteert, zal, zo hij behoefte heeft aan seksuele ontlading bij een prostituée, wel een gelegenheid vinden om met een publieke vrouw in contact te treden. De arbeider, boer of ambtenaar in een kleine plattelandsgemeente, ver van de grote stad, zal het daarentegen bij eenzelfde behoefte niet gemakkelijk vallen haar gehonoreerd te krijgen. (Zou hij al een prostituée weten in zijn naaste omgeving, dan durft hij het bezoek waarschijnlijk slecht aan vanwege het risico, te zullen worden herkend.)
15
zie: HELMUT SCHELSKY, Soziologie der Sexualität, Hamburg 1956, 148 blz.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
119
Beschikbaarheid van prostituées In 1956 verscheen een nog altijd zeer lezenswaardig boek van de hand van Dr. A. Hijmans, getiteld: Vrouw en man in de prostitutie: een sociologisch-psychologische studie' (Den Haag, 1956). Hoewel blijk gevend van een grote literatuurkennis, noemt Hijmans in dit boek geen enkele empirische studie over de prositutie in Nederland. De reden is eenvoudigweg deze, dat vóór het midden der jaren vijftig in Nederland nog nimmer een sociologisch of sociaal-psychologisch onderzoek naar de prostitutie was uitgevoerd. Bij mijn weten is het eerste Nederlandse ‘veldonderzoek’ naar de prostitutie uitgevoerd door de Rotterdamse huisarts dr. F.J.H. Wong Lun Hing. In zijn boek Prostitutie (1961) brengt Wong verslag uit van zijn bevindingen, opgedaan met het onderzoeken van ongeveer 400 van zijn patiënten: 220 zgn. normale vrouwen, 78 prostituées, 80 zgn. normale mannen en 20 souteneurs. In dit kader is het interessant, dat het eerste ‘veldonderzoek’ naar de prostitutie te onzent nagenoeg niet rept van aantallen vrouwen, die zich zouden prostitueren. Alleen deze vermelding wordt gegeven: ‘Volgens opgave van de Rotterdamse politie kan worden aangenomen, dat de prostitutie te Rotterdam (met als maatstaf het aantal prostituées) vrijwel stationair blijft. Het aantal prostituées bedraagt naar schatting van de politie slechts tussen 300 en 400 personen. Hierin zijn niet 16 meegerekend de zgn. “uitgaande of mondaine vrouwen”.’ Als de Rotterdamse politie met haar schatting de plank niet ver mis heeft geslagen, dan was Nederlands grootste havenstad aan het begin der jaren zestig gekenmerkt door een weinig omvangrijk prostitutioneel aanbod. (De lezer vergelijke de aantallen prostituées, die in de vorige paragraaf zijn genoemd). Ernstige schattingen van het aantal prosituées in andere Nederlandse centra zijn van recenter datum. Over Den Haag bericht de eind 1965 ingestelde Werkgroep Prostitutie het volgende: ‘Er is een ruwe schatting van het aantal full-time prostituées in Den
16
Zie: pag. 147 in DR. F.J.H. WONG LUN HING, Prostitutie; een fenomenologische studie uit een huisartsenpraktijk, Utrecht 1962, 168 blz.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
120 Haag, n.l. ± 1000, te weten 600 raam- en straatprostituées, 300 bar- en caféprostituées en 100 prostituées in het massageberoep. Daarnaast bestaat er een veel grotere groep zgn. part-time prostituées, die meestal werk- en woongebied gescheiden houden. Voorts zijn er call girls en 17 gelegenheidsprostituées’. Eenzelfde werkgroep voor Amsterdam zegt met betrekking tot Nederlands hoofdstad, dat er, volgens politiële schattingen, ca. 2500 beroepsprostituées zouden zijn (1968). Daarvan zouden er - nog steeds volgens de politie - ongeveer 900 huiszittenden zijn en 300 tippelaarsters. Tegenover de 900 huiszittenden, die de politie noemt, noemen de Amsterdamse maatschappelijk werk-instellingen echter 2000 huiszittende prostituées. De Amsterdamse Werkgroep Prostitutie geeft er blijk van, de laatste schatting aannemelijker te achten dan de eerste. Over Arnhem zegt een derde werkgroep: ‘Begin 1966 - het moment van de verkenning - waren aan de politie ± 100 vrouwen, die zich prostitueren, bekend. Wat de aard van de prostitutie betreft blijkt, dat de verschillende vormen - raam-, straat-, lift-, café- en hotelprostitutie - nagenoeg steeds in combinatie voorkomen. Hoewel de omgeving met verschillende toegangswegen Arnhem zeer aantrekkelijk heeft gemaakt voor lift- en bermprostitutie, vormen lift/ bermprostituées geen duidelijk te onderscheiden groep. Deze vrouwen houden zich overdag op de buitenwegen op en trekken tegen de avond vaak naar de stad om hun klanten op straat of in de cafés te zoeken. De combinatie straat/liftprostitutie komt het meest voor. Raam- en hotelprostitutie spelen geen grote rol.’ In dit verband zij nog vermeld, dat voor Rotterdam in 1968 opnieuw een schatting werd gemaakt door de politie, welke hoger uitviel dan de door Wong vermelde. Genoemd worden 500 beroeps- en 400 gelegenheidsprostituées. Het is aannemelijk, dat via de politie voor alle Nederlandse gemeenten informatie te verkrijgen zou zijn over de omvang van de prostitutie. Het onderzoek zou vrij tijdrovend zijn, maar dat is met veel sociaal onderzoek het geval. Wat
17
Geciteerd wordt hier uit een kort gestencild verslag van genoemde Haagse werkgroep. De groep is één der in een aantal grote steden gevormde werkgroepen, welke zich onder auspiciën van het Nationaal Comité van Instellingen voor Zedelijke Volksgezondheid met het prostitutievraagstuk bezighouden.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
121 de resultaten ervan aangaat, deze zouden zeker groot voorbehoud vergen. Waarschijnlijk een zo groot voorbehoud, dat het twijfelachtig is, dat het project verantwoord zou zijn. Hoe het zij, voorlopig tasten wij inzake de omvang van het prostitutie-aanbod in Nederland in feite nagenoeg in het duister. Die schaarse gegevens, die hierboven konden worden vermeld, zijn op zichzelve interessant, maar er is noch voor Rotterdam, noch voor Den Haag, Amsterdam of Arnhem een antwoord mee verkregen aangaande de werkelijke omvang van de daar voorkomende prostitutie.
De gang naar de prostitutie Bij de beschouwing van de door het onderzoek verkregen gegevens over het bezoek aan prostituées wordt het oog getroffen door een aanzienlijk verdelingsverschil tussen de gedragingen van gehuwde mannen en die van niet gehuwde mannen. De lezer neme nota van het volgende: is nooit bij publieke vrouw geweest is een enkele keer daar geweest is er meermalen geweest vraag niet beantwoord
Gehuwde mannen 76% 10% 2% 12%
Niet-gehuwde mannen 36% 7% 5% 52%
Er is reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verkregen antwoorden. In waarschijnlijk even sterke mate als bij het vermelden van buitenechtelijk geslachtsverkeer (‘op niet-contractuele basis’) het geval was deed zich bij het vermelden van prostitutionele contacten de angst gelden, te worden betrapt. Aannemelijk is, dat het aantal bezoekers van prostituées hoger is geweest dan uit de opgaven blijkt. Hoeveel hoger blijft echter geheel open. Intussen is het verschil in non-respons tussen de gehuwde en de ongehuwde mannen bijzonder groot. Waarom bleven verhoudingsgewijs ruim viermaal meer ongehuwden dan gehuwden enig antwoord op de vraag schuldig? Betekent het, dat in feite de ongehuwde mannen veelvuldiger cliënt van de
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
122 prostituée waren geweest dan de gehuwde? De gegevens op zichzelve rechtvaardigen niet, deze vraag bevestigend te beantwoorden. Het zou mij evenwel niet verbazen, wanneer de ongehuwden inderdaad significant meer soelaas zouden hebben gezocht bij de publieke vrouw. Ook jonge mannen bezoeken prostituées, hetgeen inhoudt, dat er door de gehuwde mannen contacten met prostituées zullen zijn opgeheven, die vóór hun huwelijk plaatsvonden. Onder de oudere mannen, die publieke vrouwen bezoeken, ontbreken de gehuwden niet. Voorlopig lijkt echter de hypothese, dat ongehuwde oudere mannen bij uitstek de klanten van de publieke vrouw zouden zijn, niet al te dwaas. Daarom niet, omdat in de eerste plaats deze mannen een minder ‘gecontroleerd’ leven lijken te leiden en in de tweede plaats onder deze categorie van mannen het aantal, dat niet tot affectieve seksuele bindingen bekwaam is, verhoudingsgewijs groot moet zijn. Nogmaals: de weergegeven cijfers tonen niets aan. Wel daarentegen wekken of versterken zij bij ons bepaalde verwachtingen omtrent de werkelijkheid. (Misschien zullen latere onderzoekers die verwachtingen interessant genoeg vinden om hen te toetsen.) Al moeten voortdurend vraagtekens worden gezet achter de verstrekte opgaven, zij worden hier toch in extenso doorgegeven. Een volgend punt is dan het verband tussen prostitutioneel gedrag en leeftijd van de ondervraagde gehuwde mannen. Deze cijfers werden verkregen: is nooit bij publieke vrouw geweest is een enkele keer daar geweest is er meermalen geweest vraag niet beantwoord
21-24 jaar 70%
25-34 jaar 75%
34-49 jaar 80%
50-64 jaar 72%
24%
12%
9%
9%
6%
4% 9%
1% 10%
2% 17%
Interessant is, dat, naarmate de leeftijd hoger is, het percen-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
123 tage non-respons eveneens hoger is. Hoe dit moet worden geïnterpreteerd, is niet duidelijk, maar het verband lijkt significant. Wat de responsverdelingen betreft, deze maken een hoogst onbetrouwbare indruk. Het is onwaarschijnlijk nl., dat de mannen, jonger dan 25 jaar, zo veevluldiger prostituées zouden hebben bezocht dan die in de oudere leeftijdsgroepen. Immers, naarmate men ouder is, is de kans, dat men ook prostitutioneel contact heeft gehad, groter. Tegen deze opmerking zou kunnen worden ingebracht, dat wellicht de prostitutée meer ‘en vogue’ is geraakt. Deze idee is echter volkomen in strijd met zowel het historisch-sociologisch inzicht (vgl. Schelsky) als de resultaten van ander empirisch onderzoek. Als de cijferverdelingen enigermate zouden stroken met de realiteit, dan is de voornaamste oorzaak daarvan waarschijnlijk, dat onder de jonge gehuwden (de respondenten, jonger dan 25 jaar) de seksuele ‘libertijnen’ sterk oververtegenwoordigd waren. (Het is niet onmogelijk dat onder de vroeg trouwende mannen - en 21-24-jarigen waren voor Nederland vroeg getrouwd - degenen met een verhoudingsgewijs sterk gevarieerde seksuele ervaring groot in aantal zijn. In ieder geval is onder deze categorie het aantal gedwongen gehuwden groot). Twijfels en onderling sterk uiteenlopende verklaringshypothesen - het is al, waar de cijfers de schrijver aanleiding toe geven. Welstandsklasse en prostitutioneel gedrag leverden met elkander in verband gebracht voor de gehuwde mannen volgende verdeling op: is nooit bij publieke vrouw geweest is een enkele keer daar gegeweest is er meermalen geweest vraag niet beantwoord
AB 69%
C 79%
D1 77%
D2 66%
19%
9%
8%
16%
12%
2% 10%
3% 12%
18%
De mannen uit de hoogste welstandsgroep zouden het meest publieke vrouwen hebben bezocht? Het valt niet moeilijk om enige plausibele stellingen aan te voeren, waaruit af moet worden geleid, dat het inderdaad het geval is geweest.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
124 Eén dier stellingen is, dat prostitutie in laatste instantie moet worden begrepen uit ‘Überschichtung’ of maatschappelijke overheersing. Het is een stelling, waartoe niet alleen marxistische denkers neigen. Het gaat echter, gezien de ‘scoreverdeling’, wat ver, het prostitutioneel genot te duiden als vooral een ‘prerogatief’ van de meest welvarenden (en daarmee meest machtigen). Weliswaar is het percentage contacten met prostituées in de AB-groep hoger dan in één der overige groepen, maar anderzijds is de non-respons in deze groep niet onbelangrijk lager dan in de D2-groep. Het onderzoek heeft t.a.v. de invloed van de leeftijd op het prostitutioneel gedrag weinig of niets verduidelijkt. Hetzelfde geldt voor de invloed van de welstand op dat gedrag. Kerkelijkheid en bezoek aan prostituées laten, met elkander in verband gebracht, voor de gehuwde mannen de direct volgende cijferverdeling zien: r.-k.
n.-h.
geref. 85%
anders kerkelijk 90%
buiten kerkelijk 69%
is nooit bij publieke vrouw74% geweest is een enkele keer daar 12% geweest is er meermalen geweestvraag niet beantwoord 14%
82% 4%
7%
5%
14%
3% 11%
1% 7%
5%
5% 12%
Het blijkt niet zo te zijn, dat de buitenkerkelijken het minst ‘zwijgzaam’ bleven inzake het prostitutioneel gedrag. Dat bleven de anderskerkelijken, overigens qua ‘zwijgzaamheid’ de gereformeerden niet veel ontlopend. Zouden de verkregen opgaven een redelijke mate van betrouwbaarheid hebben, dan zouden verhoudingsgewijs de meeste bezoekers van prostituées zijn voorgekomen onder de buitenkerkelijken en de minste onder de anderskerkelijken. Zoals gezegd, de opgaven zullen niet betrouwbaar zijn. Daarmee is dan echter niet aangetoond, dat de buitenkerke-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
125 lijken niet de meeste bezoekers van prostituées telden. Het is zeer wel mogelijk, dat buitenkerkelijkheid meer dan kerkelijkheid tot de gang naar de prostituée disponeerde. De schrijver zou het evenwel verbazen, wanneer zou kunnen worden aangetoond, dat het het geval was geweest. Als ‘Ventilsitte’ van een monogaam systeem is nl. het bezoeken van prostituées iets, waartoe de kerkelijk gebondene en speciaal de orthodox-kerkelijk gebondene, eerder moet komen dan degeen, die geheel los van de kerk staat. Tenslotte was voor de gehuwde mannen het beeld van met elkander in relatie gebrachte urbanisatie en prostitutioneel contact dit: agglomeraties is nooit bij publieke vrouw 71% geweest is een enkele keer daar geweest 13% is er meermalen geweest 5% vraag niet beantwoord 11%
overige steden platteland 77% 79% 9% 2% 12%
9% 1% 11%
Bij de cijfers valt allereerst op te merken, dat de non-respons vrijwel gelijk verdeeld lag over de drie urbanisatieklassen. Wanneer nu zou mogen worden aangenomen, dat de waarheidstrouw binnen ieder dier klassen even groot was als in de beide andere, dan gold, dat, naarmate het urbanisatieniveau van de woonplaats hoger was, het contact met prostituées frequenter was. Het zou niet bevreemden, wanneer inderdaad relatief meer stedelingen dan plattelanders en meer grootstedelingen dan stedelingen publieke vrouwen zouden hebben bezocht. Waarom dit niet zou bevreemden, is in de vorige paragraaf kort aangeduid.
Slotopmerkingen De lezer, die de uiteenzetting tot hier gevolgd heeft, zal hogelijk onbevredigd zijn door de inhoud van dit hoofdstuk. Ik kan hem verzekeren, er zelf niet minder onbevre-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
126 digd door te zijn. Nog steeds weten wij omtrent de prostitutie in Nederland vrijwel niets. Overigens is het misschien nuttig, dat dit met het voorgaande is aangetoond. Was er van het hoofdstuk niet meer te maken geweest? Deze vraag kan slechts volmondig bevestigend beantwoord worden. Daarmee zou de beschouwing over seksualiteit tegen betaling evenwel belangrijk buiten het bestek gegaan zijn, dat voor dit boek werd uitgezet, nl. weergave van eerste resultaten van het zgn. project over sex in Nederland, benevens wetenschappelijke interpretatie van die resultaten. Over prostitutie zijn heel wat boeken verschenen, die belangwekkende gezichtspunten en hypothesen behelzen, maar deze hypothesen en gezichtspunten zijn zelden getoetst. Het zou mij niet moeilijk gevallen zijn, gebruik makend van de bestaande literatuur en eigen sociologische fantasie, een pakkend hoofdstuk te schrijven. Er nog vanaf gezien, dat ik daarmee buiten het bestek, dat voor het boek werd uitgezet, zou zijn gegaan, de werkelijke kennis van de prostitutie bij de lezer zou er niet door zijn verrijkt.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
127
Dr. B.S. Witte 8. Homoseksualiteit Inleiding In dit hoofdstuk wordt niet ingegaan op het ontstaan van de homoseksuele gerichtheid. De aandacht richt zich op het vóórkomen ervan en op de houding van de samenleving hiertegenover. Uit de thans beschikbare cijfers blijkt dat de homoseksuele gerichtheid een zeer veel voorkomend verschijnsel is - ook onder vele gehuwden. De uitkomsten over de houding tegenover de homoseksuele gedragsvorm tonen een veelal tolerante houding. Omtrent de aard van deze tolerantie blijven we evenwel nog onzeker. Belangrijk is ook de toch nog grote groep die zich negatief opstelt. In dit hoofdstuk wordt gesteld dat een emotionele negatieve houding tegenover homoseksualiteit een stukje geestelijke ongezondheid impliceert. In het onderzoek werden drie vragen opgenomen die betrekking hadden op homoseksualiteit, d.i. het zich seksueel aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. Er is gevraagd naar de eigen seksuele gerichtheid; - naar de mening over homoseksualiteit en of c.q. de mate waarin men homoseksuelen kende. We zouden graag meer vragen aan het onderzoek hebben toegevoegd. Dit zou evenwel een geheel aparte vragenlijst hebben gevergd. En dat gaf tal van praktische en financiële bezwaren. De geselecteerde vragen hebben toch reeds een aantal belangrijke gegevens opgeleverd. We zullen die gegevens hier vermelden en ze tevens als aanknopingspunten gebruiken voor een aantal opmerkingen. Voor zover mogelijk zullen we enkele resultaten van andere onderzoekingen uit binnen - en buitenland erbij betrekken. Vooraf dient duidelijk te worden gesteld dat de lezer in dit hoofdstuk geen antwoord zal vinden op de vraag hoe de homoseksuele gerichtheid ontstaat. In de wetenschappelijke wereld tast men daarover nog in het duister, hoewel er mogelijke verklaringsgronden worden genoemd. We zullen die later nog kort aanduiden.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
128 Wij zullen ons vooral richten op het vóórkomen van de homoseksuele gerichtheid, op de houding van de samenleving tegenover dit fenomeen en op de gevolgen van deze houding voor de homoseksueel. Ten aanzien van deze punten ontstaat langzamerhand meer inzicht. Niet in het minst dank zij het feit dat ook de gedragswetenschappen zich met de seksualiteit zijn gaan bezig houden. Seksuologie is geen uitsluitend medische aangelegenheid meer. Naast de klinische onderzoekingen naar de oorsprong en de eventuele verandering van de homoseksuele gerichtheid is er thans in Nederland ook onderzoek gaande naar de houding van de samenleving tegenover homoseksualiteit en de levensgeschiedenis van homoseksuelen (Stichting Onderzoek Minderheden), het aanvaardingsproces van jongere homoseksuelen (Sociaal Psychologisch Instituut te Groningen) en de beroepsgeschiedenis van een aantal homoseksuelen (Sociaal Psychologisch Instituut te Groningen.) en het functioneren van jongerensociëteiten voor homoseksuelen (Nederlands Instituut voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek). De resultaten van deze onderzoekingen komen over enige tijd ter beschikking. Het onderhavige onderzoek was ook een gedragwetenschappelijk project. Hier volgen de resultaten voor wat betreft de vragen over homoseksualitiet.
Het vóórkomen van homoseksualiteit Bij het onderzoek is gevraagd of men zich in de puberteit lichamelijk voelde aangetrokken tot iemand van hetzelfde geslacht. De uitkomsten waren als volgt (zie ook tabel 14): 18% Van de gehuwde mannen voelde zich in de puberteit vaak of soms (respectievelijk 5% en 13%) lichamelijk aangetrokken tot iemand van hetzelfde geslacht. 13% Van de gehuwde vrouwen voelde zich in de puberteit vaak of soms (respectievelijk 3% en 10%) lichamelijk aangetrokken tot iemand van hetzelfde geslacht. 22% Van de ongehuwde mannen voelde zich in de puberteit vaak of soms (respectievelijk 9% en 13%) lichamelijk aangetrokken tot hetzelfde geslacht.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
129 12% Van de ongehuwde vrouwen voelde zich in de puberteit vaak of soms (respectievelijk 2% en 10%) lichamelijk aangetrokken tot iemand van hetzelfde geslacht. N.B.a. 3% Van de gehuwde vrouwen heeft deze vraag niet willen beantwoorden. b. Vooral de jongere leeftijdsgroep schijnt zich dergelijke gevoelens te kunnen herinneren. Als men deze percentages omrekent dan blijkt dat meer dan één miljoen van de huidige Nederlanders tussen 20 en 65 jaar zich in hun puberteit vaak of soms lichamelijk aangetrokken hebben gevoeld tot iemand van hetzelfde geslacht. Men mag hieruit afleiden dat dergelijke gevoelens niet zo uitzonderlijk zijn. (Als we het percentage omrekenen voor de huidige Nederlandse bevolking van 10 tot 19 jaar dan zullen op dit ogenblik ongeveer 300.000 van deze jongeren zich
Tabel 14. Schriftelijke vraag 5: Jongens/meisjes in de tienerleeftijd (dus zo van 13 tot en met 18 jaar) maken vaak een tijd mee, waarin zij zich lichamelijk voelen aangetrokken tot andere jongens/meisjes. Is dit bij u ook het geval geweest? Mannen gehuwd (geweest) ja, dat was vaak het geval ja, dat was een enkele keer het geval neen, dat is nooit het geval geweest vraag niet beantwoord schriftelijke vragenlijst niet ingevuld totaal
1
ongehuwd
Vrouwen gehuwd (geweest)
ongehuwd
5 13
in procenten 9 3 13 10
2 10
75
77
77
67
7
1
3 7
1 21
100
100
100
100
Dit is een hoog percentage dat dwingt tot voorzichtig hanteren van de cijfers
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
130 vaak of soms lichamelijk voelen aangetrokken tot hetzelfde geslacht). In buitenlandse onderzoekingen is gevraagd of men ooit homoseksuele contacten 18 heeft gehad. Volgens Kinsey heeft iedere derde man (37%) en iedere achtste vrouw (13%) minstens éénmaal homoseksueel contact gehad. Voor ongehuwde mannen meldt Kinsey 51% en voor ongehuwde vrouwen 25%. Volgens Giese en 19 Schmidt heeft 19% van de Duitse mannelijke studenten en 4% van de Duitse vrouwelijke studenten minstens één homoseksuele ervaring gehad vóór hun 20e jaar. Deze uitkomsten zijn niet helemaal te vergelijken met de thans voor Nederland vergaarde gegevens. Er werd hier gevraagd naar een zich lichamelijk aangetrokken voelen, - dat hoeft nog geen lichamelijk contact te impliceren. Omgekeerd behoeft lichamelijk contact nog niet per se een zich lichamelijk aangetrokken voelen te betekenen. De Nederlandse vraag was weinig bedreigend. Er werd gevraagd naar gevoelens in een voorbije periode; bovendien betrof het een periode - de puberteit - waarin men ‘gekke dingen’ gedaan mag hebben. Dit zal de betrouwbaarheid van de antwoorden gunstig beïnvloed hebben. De vraag of de cijfers in werkelijkheid niet nog hoger zullen liggen, heeft overigens niet zo veel zin. De thans gevonden cijfers zijn voldoende om aan te tonen dat althans in de puberteit de homoseksuele gerichtheid zeer veel voorkomt. Er is ook gevraagd naar de actuele gerichtheid (zie tabel 15): 2 à 3% Van de gehuwde mannen zegt zich uitsluitend, overwegend of enigszins (respectievelijk 0,3% 1% en 1%) lichamelijk aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht. (Elke 1% staat voor ongeveer 26.000 mannen). 4% Van de gehuwde vrouwen zegt zich uitsluitend, overwegend of enigszins (respectievelijk 1%, 1% en 2%) lichamelijk aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht. (Elke 1% staat voor ongeveer 28.000 vrouwen.)
18 19
en C.E. MARTIN - Sexual behaviour in the human male, 1948; Sexual behaviour in the human female, Philadelphia, Londen, 1953. H. GIESE en G. SCHMIDT, Student und Sexualität, Hamburg, 1968. A. KINSEY, W.B. POMEROY
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
131
Tabel 15. Schriftelijke vraag 6: Het komt voor dat mannen/vrouwen zich lichamelijk voelen aangetrokken tot andere mannen/vrouwen. Hieronder staan 4 mogelijkheden. Zoudt u willen aangeven wat op het ogenblik voor u geldt? Mannen Vrouwen gehuwd ongehuwd gehuwd (geweest) (geweest) in procenten 1 ik voel mij lichamelijk uitsluitend 5 1 0 aangetrokken tot andere mannen c.q. vrouwen ik voel mij lichamelijk overwegend 1 3 1 aangetrokken tot andere mannen c.q vrouwen ik voel mij lichamelijk enigszins 1 6 2 aangetrokken tot andere mannen c.q. vrouwen ik voel mij helemaal niet 91 85 86 aangetrokken tot andere mannen c.q. vrouwen vraag niet beantwoord 3 schriftelijke vragenlijst niet ingevuld 7 1 7 totaal
1
2
100
100
100
ongehuwd
-
2
5
72
2 21 100
Ook dit percentage is afgerond. In de groep gehuwde mannen van 50-60 jaar, bleek 1% uitsluitend homoseksueel gericht. In de groep gehuwde mannen ten plattelande bleek 2% uitsluitend homoseksueel gericht. In de groep gehuwde mannen verdeeld naar districten bleek in de noordelijke groep 3% uitsluitend homoseksueel gericht. Dit is een hoog percentage dat dwingt tot voorzichtig hanteren van de cijfers.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
132 14% Van de ongehuwde mannen zegt zich uitsluitend, overwegend of enigszins (respectievelijk 5%, 3% en 6%) lichamelijk aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht. (Elke 1% staat voor ongeveer 8000 mannen.) 7% Van de ongehuwde vrouwen zegt zich overwegend of enigszins lichamelijk aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht. (Respectievelijk 2% en 5%). (Elke 1% staat voor ongeveer 6000 vrouwen.) Omgerekend betekenen deze percentages dat de Nederlandse bevolking van 20 tot 65 jaar ongeveer 326.000 personen zich uitsluitend (76.000) overwegend (90.000) of enigszins (160.000) voelen aangetrokken tot hetzelfde geslacht. Dat is iets minder dan 5% van de betreffende leeftijdsgroep. Er is ons inziens reden de categorie ‘enigszins’ erbij te betrekken of sterker nog: er is alle reden om aan te nemen dat we hier met minimumcijfers te maken hebben en dat de werkelijke aantallen hoger liggen. Het sociale klimaat rond de homoseksualiteit is immers zodanig dat men niet zo gemakkelijk zal erkennen dat men gericht is op het eigen geslacht. Het ligt voor de hand dat men de neiging zal hebben een dergelijke gerichtheid te ontkennen of althans af te zwakken. In hoeverre men aan deze neiging heeft toegegeven weten we niet. Evenmin weten we in hoeverre de interviewsituatie de antwoorden kan hebben beïnvloed en wat de invloed op de cijfers is geweest van het toch nog grote aantal personen dat geweigerd heeft aan het interview mee te werken. Ook de cijfers zelf manen op bepaalde punten tot voorzichtigheid. Zo zouden volgens de tabellen gehuwden met een uitsluitend of overwegend homoseksuele gerichtheid alleen op het platteland voorkomen. Dit is zeer onwaarschijnlijk ondanks het feit dat de sociale druk om te trouwen op het platteland meestal dwingender zal zijn dan in de stad. Ook valt het op dat met name in de minder welgestelde milieus de homoseksuele gerichtheid volgens de onderzoeksgegevens minder bij de mannen zou voorkomen. Het is de vraag of dit zo is of dat de eigen houding (of de houding van anderen) tegenover de homoseksualiteit de antwoorden heeft beïnvloed. In de volgende paragraaf zullen we nog zien dat juist deze groepen nogal behoudend staan tegenover homoseksualiteit.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
133 Deze onderzoekstechnische problemen en de daarmee samenhangende onzekerheid over de betrouwbaarheid van de antwoorden, deren ons in dit hoofdstuk over homoseksualiteit overigens niet zo veel. Het betekent hier hoogstens dat de cijfers wel eens hóger zouden kunnen liggen. Voor het signaleren van een sociaal probleem - en daar gaat het ons hier om - zijn de thans verkregen minimumcijfers al meer dan voldoende. Wel gaat de onzekerheid ons parten spelen als we onderverdelingen zouden willen maken naar leeftijdsgroepen, regio, religie, welstand etc. We zullen ons daarom bij de grote lijnen houden. Wat het meeste opvalt bij de cijfers over de actuele gerichtheid is het grote aantal gehuwden met een homoseksuele gerichtheid. Omgerekend komen we op 170.000 gehuwden (respectievelijk 60.000 mannen en 110.000 vrouwen) die zich uitsluitend, overwegend, of enigszins lichamelijk voelen aangetrokken tot hetzelfde geslacht. Als we alleen de categorieën uitsluitend en overwegend in aanmerking nemen dan komen we toch altijd nog op afgerond 90.000 gehuwden (respectievelijk 34.000 mannen en 56.000 vrouwen). Hier wordt een ontstellende situatie onthuld waarin een grote groep gehuwde mannen en vrouwen zich bevindt. Zij zijn getrouwd met iemand van de andere sekse, terwijl ze zich voelen aangetrokken tot het eigen geslacht. Men kan zich zonder veel moeite voorstellen dat zoiets in veel gevallen een negatieve invloed zal hebben op de huwelijksrelatie. We zullen nog moeten onderzoeken waarom dergelijke mensen trouwen, maar de veronderstelling ligt voor de hand dat de sociale druk hier een belangrijke rol speelt. Een dergelijke factor zou ook - afgezien van invloeden op de betrouwbaarheid van de antwoorden - kunnen verklaren waarom er meer gehuwde homoseksuele vrouwen dan mannen zijn. De sociale druk geldt voor de vrouw op het punt van trouwen nog sterker dan voor de man. Ook in seksueel opzicht is het gehuwd zijn voor haar in zekere zin gemakkelijker dan voor de man. Op de sociale druk komen we in de laatste paragraaf terug.
Wat is homoseksualiteit eigenlijk? Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat een grote meerder-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
134 heid (meer dan twee derde van de geïnterviewden) homoseksualiteit ziet als een aangeboren afwijking, een ziekte, iets onnatuurlijks. Het betreft hier antwoorden op een zogenaamde ‘open vraag’ dat wil zeggen dat men werd verzocht te antwoorden op de vraag ‘kunt u mij zeggen wat homoseksualiteit volgens u is, dus hoe u het ziet?’ Er werden geen mogelijke antwoorden voorgelegd waaruit men zou kunnen kiezen. In het algemeen zijn de antwoorden op dergelijke open vragen vaak moeilijk te waarderen. In dit geval geven de bovengenoemde reacties van een grote meerderheid toch wel aan in welke richting men denkt. Men zou kunnen stellen dat de vraag niet helemaal eerlijk is. Er is immers niemand die het antwoord weet. Vele wetenschappelijke onderzoekers hebben zich ingespannen om het verschijnsel homoseksualiteit te verklaren. Er zijn onderzoekers die menen dat er sprake is van erfelijke aanleg c.q. van een bepaalde chromosomenstructuur van de bevruchte eicel. Psychoanalytici leggen het accent meer op ontwikkelingsstoringen - men ziet de oorzaak in een sterk dominerende moeder en/of de emotionele afwezigheid van de vader; men wijst op narcistische en neurotische trekken, - op moederbinding, broederrivaliteit, sadisme, orale fixeringen, etc. Het is niet de bedoeling op al deze theorieën in te gaan. Dat gaat ver buiten de bedoeling van dit hoofdstuk. Wel moeten we hier vaststellen dat er tot op heden geen theorie bestaat die is bewezen of die algemeen wordt aanvaard. Integendeel: de bewijsvoering is meestal zeer zwak of zelfs helemaal afwezig. Opvallend is ook de vaak emotionele wijze waarop - ook onder wetenschapsbeoefenaars - vele uiteenlopende theorieën worden verdedigd. Op die emoties komen we in de laatste paragraaf nog terug. Dr. C. van Emde Boas maakt onderscheid tussen kernhomoseksualiteit en perifere homoseksualiteit. De eerste vorm is diepgeworteld en - volgens dr. C. van Emde Boas - waarschijnlijk ontstaan onder invloed van een specifieke combinatie van aanleg - en milieufactoren. De tweede vorm ontstaat onder invloed van bepaalde situaties (bijvoorbeeld in gevangenissen) of karaktertrekken (bijv. homoseksuele prostitutie). Het betreft mensen die eigenlijk heteroseksueel gericht zijn. Vooral deze perifere groep heeft bezorgde belangstelling.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
135 De homoseksuele relatie wordt in onze samenleving - zacht gezegd - minder gewaardeerd dan de heteroseksuele relatie. Het is dan ook begrijpelijk dat men tracht te voorkomen dat iemand die heteroseksueel is, zou vervallen tot de homoseksuele gedragsvorm. Rond deze zorg zijn weer een aantal theorieën gebouwd die tot nu toe niet door wetenschappelijk feitenmateriaal zijn gestaafd. Eén van de naar het schijnt wijd verbreide ideeën is: éénmaal een homoseksuele ervaring (vooral op jonge leeftijd) leidt tot een blijvend homoseksuele gerichtheid. Men zou kunnen stellen dat dit dan toch wel een overweldigende en lustvolle ervaring moet zijn, zodanig dat men daarna tegen alle sociale druk in zich moeizaam partners zoekt om nogmaals die ervaring te beleven. Homoseksuelen verzekeren ons dat dit toch wel een wat overtrokken voorstelling van zaken is. De onderzoekingen van Sanders en De Koning onder minderjarige homoseksuelen wijzen ook eerder op het tegendeel: het is een moeizaam proces voor men de homoseksuele gerichtheid 20 bij zichzelf herkent en erkent. Dat neemt niet weg, zo menen sommigen, dat jongeren nog labiel zijn en dat een homoseksuele ervaring voor hen de doorslag kan geven zodat ze zich verder in homoseksuele richting ontwikkelen. Met betrekking tot die labiliteit worden zij gesteund door het huidige onderzoek: meer dan één miljoen van de onderzochte bevolkingsgroep voelde zich in de puberteit vaak of soms lichamelijk aangetrokken tot hetzelfde geslacht. Het is niet onmogelijk dat iemand zich door een homoseksueel contact verder in deze richting ontwikkelt. Tenslotte wijzen de cijfers van Giese en Schmidt uit dat één op de zeven van de door hun onderzochte studenten die homoseksuele ervaringen hebben gehad zich op het moment van onderzoek nog homoseksueel gedroegen. Men kan echter ook zeggen dat slechts een zevende deel zich zo heeft ontwikkeld. Ook bij voorbeeld Kinsey schat dat van de 37% mannen met homoseksuele ervaring er slechts
20
Een kwalitatieve analyse van de levensgeschiedenis van een aantal homosexuelen, Intern rapport Universiteit van Groningen, 1967. P. DE KONING en MEVR. TH. BLOM-VAN RENS, Een kwalitatieve analyse van de keuze van een homosexueel gedragspatroon door een aantal minderjarige jongens, Intern rapport Universiteit van Groningen, 1968. G. SANDERS, De zelfbeleving als uitdagingssituatie, Intern rapport Universiteit van Groningen, 1968. P. DE KONING,
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
136 1 op de 4 à 5 de homoseksuele gedragsvorm bleef volgen. In ieder geval blijkt uit deze cijfers dat homoseksueel contact allerminst noodzakelijkerwijs tot blijvende homoseksualiteit leidt. Het is niet onmogelijk dat een latente homoseksualiteit door een dergelijke ervaring gewekt wordt. Het is echter dubieus of een homoseksuele ervaring de homoseksuele 21 gerichtheid veroorzaakt. Wat dit laatste betreft: uit een Duits onderzoek blijkt dat jongeren die door ouderen tot homoseksueel contact worden verleid, veelal voordien reeds homoseksuele contacten hadden met leeftijdgenoten, zoals ook jongeren die tot heteroseksuele contacten werden verleid veelal voordien reeds blijk hadden gegeven van een heteroseksuele gerichtheid. Meer onderzoek is op dit punt noodzakelijk, want ook al weten we nu dat een homoseksuele ervaring meestal niet tot een blijvende homoseksuele gerichtheid leidt, er is nog geen zekerheid dat dit in incidentele gevallen niet zou kunnen gebeuren. Er zijn er die hier zeggen ‘So what’? - wat zou dat dan nog? We komen daarop nog terug. Tenslotte iets over de mening dat homoseksualiteit abnormaal en onnatuurlijk zou zijn. Statistisch gezien is homoseksualiteit abnormaal. De meeste mensen zijn heteroseksueel gericht. De homoseksuelen vormen een - overigens niet geringe minderheid. Er zijn er die ook hier een vraagteken zetten. Alle mensen, zo zeggen zij, zijn biseksueel. Men is zowel homo- als heteroseksueel, alleen de heteroseksuele gerichtheid is in onze cultuur het meest ontwikkeld. Hoe het zij, het valt niet te ontkennen dat de heteroseksuele gedragsvorm veruit meer voorkomt dan de homoseksuele. ‘Onnatuurlijk’ zeggen anderen. Als men seksualiteit ziet als uitsluitend ten dienste van de voortplanting dan hebben zij waarschijnlijk gelijk. En dan kan men ook de 22 homoseksualiteit in de dierenwereld - die vrij veel voorkomt - als onnatuurlijk beschouwen. Nu de visie op de seksualiteit zich wijzigt, wordt echter ook het onnatuurlijke van homoseksualiteit minder zeker. Meer en meer immers wordt de seksualiteit losgekoppeld
21 22
Ontleend aan G. SCHMIDT, Empirisch-psychologische Ergebnisse zur Sexualforschung in Die Sexualität des Menschen, Stuttgart, 1968. Zie C.S. FOREL en F.A. BEACH, Formen der Sexualität, Hamburg, 1968.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
137 van de voortplanting en gezien als een lustgevend instrument dat een belangrijke constructieve functie kan vervullen in menselijke relaties. Zo gezien doet het er minder toe of die relatie een homo- of een heteroseksueel karakter draagt.
De houding tegenover homoseksuelen Uit het onderzoek blijkt dat iets meer dan de helft van de Nederlanders tussen 20 en 65 jaar meent dat men homoseksuelen zoveel mogelijk vrij moet laten om te leven op hun eigen manier. Bijna een derde van de onderzochte groep evenwel zou dit zoveel mogelijk willen tegengaan. De rest weet het niet (men zie tabel 16). Het zijn duidelijk meer de jongere leeftijdscategorieën die zich minder keren tegen de homoseksuele levenswijze dan de oudere leeftijdsgroepen. Hetzelfde geldt voor hogere welstandsgroepen, niet-kerkelijken, ongehuwden en mensen uit de stad en uit het westen des lands vergeleken met respectievelijk lagere welstandsgroepen, degenen die wel tot een kerkgenootschap behoren, gehuwden, mensen die op het platteland wonen en de andere provincies. Uit het onderzoek blijkt ook dat de meer tolerante groepen vaker bevestigend antwoorden op de vraag of men persoonlijk één of meer personen kent die homoseksueel zijn. In eerste instantie is hier belangrijk de grote groep die zich negatief opstelt tegenover de homoseksualiteit. Dat zijn enkele miljoenen Nederlanders! Maar, kan men zeggen, daar staan dan toch maar liefst bijna tweemaal zoveel Nederlanders tegenover die zich niet negatief opstellen. Dat is zo. We weten evenwel weinig omtrent de aard van deze tolerantie en omtrent de werkelijke houding als men daadwerkelijk met homoseksualiteit of liever nog met een homoseksueel, wordt geconfronteerd. Het is gemakkelijk - en veelal ook in overeenstemming met datgene wat men meent dat behoort - om zichzelf een tolerante houding toe te kennen. Hoe vaak is die tolerantie slechts oppervlakkig? Wij zouden willen weten wat ervan overblijft als blijkt dat het eigen kind homoseksueel gericht is, of als blijkt dat een naaste medewerker homoseksueel is, of als op een feestje twee mannen met elkaar dansen, enzovoort.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
138
Tabel 16. Mondelinge vraag 39: Vindt u dat men mensen die homoseksueel zijn, zoveel mogelijk moet vrijlaten om te leven op hun eigen manier of bent u van mening, dat dit zoveel mogelijk moet worden tegengegaan? Mannen totaal
Mannen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar
in procenten homoseksuelen moeten 58 64 zoveel mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven van 32 28 homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 10 8 totaal 100 100 Vrouwen totaal
35-49 jaar
50-64 jaar
61
56
55
29
31
37
10 100
13 100
8 100
35-49 jaar
50-64 jaar
68
53
43
24
32
33
8 100
15 100
24 100
Vrouwen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar
in procenten homoseksuelen moeten 55 60 zoveel mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven van 30 32 homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 15 8 totaal 100 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
139 Mannen totaal
Mannen naar welstandsklasse AB C
in procenten homoseksuelen moeten 58 63 zoveel mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven van 32 29 homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 10 8 totaal 100 100 Vrouwen totaal
D1
D2
61
54
55
26
36
37
13 100
10 100
8 100
D1
D2
Vrouwen naar welstandsklasse AB C
in procenten 55 62
67
47
47
26
21
36
35
12 100
12 100
17 100
18 100
homoseksuelen moeten zoveel mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven van 30 homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 15 totaal 100
Mannen totaal
in procenten homoseksuelen moeten zoveel58 mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven van 32 homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 10 totaal 100 Vrouwen totaal
Mannen naar urbanisatiegraad agglomeraties overige steden
platteland
65
63
39
25
28
46
10 100
9 100
15 100
Vrouwen naar urbanisatiegraad agglomeraties overige steden
in procenten homoseksuelen moeten zoveel55 66 mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven
58
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
platteland
40
eigen manier van leven van 30 homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 15 totaal 100
18
28
44
16 100
14 100
16 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
140 Mannen totaal
in procenten homoseksuelen moeten 58 zoveel mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven 32 van homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 10 totaal 100 Vrouwen totaal
in procenten homoseksuelen moeten 55 zoveel mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven 30 van homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 15 totaal 100
Mannen naar district 3 grote rest noord oost steden westen
zuid
65
64
45
57
49
25
28
34
33
43
10 100
8 100
21 100
10 100
8 100
Vrouwen naar district 3 grote rest noord oost steden westen
zuid
64
62
40
56
45
20
26
41
31
38
16 100
12 100
19 100
13 100
17 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
141 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten 58 55 52
homoseksuelen moeten zoveel mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven van 32 homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 10 totaal 100
geref.
geen
50
68
34
36
35
24
11 100
12 100
15 100
8 100
geref.
geen
43
73
Vrouwen 1 totaal
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten 55 51 45
homoseksuelen moeten zoveel mogelijk vrijgelaten worden om op hun eigen manier te leven eigen manier van leven van 30 homoseksuelen moet zoveel mogelijk tegengegaan worden geen mening 15 totaal 100
1
1
31
38
38
17
18 100
17 100
19 100
10 100
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
142 Wij zouden willen weten hoeveel vooroordelen er over homoseksuelen bestaan ook bij onze bovengenoemde tolerante groep. Als ook zij - ondanks hun tolerantie - toch menen dat homoseksuelen eigenlijk maar griezelige mensen zijn en als zij allerlei bevooroordeelde ideeën hebben over homoseksuelen, dan heeft de homoseksueel niet zo erg veel aan die tolerante houding, - dan is het klimaat waarin hij moet leven toch nog zodanig dat hem een vreugdevol en menswaardig bestaan wel moeilijk wordt gemaakt. (Met de bewering die elders in de vragenlijst was opgenomen: ‘Homoseksualiteit kan nooit goed zijn’ was meer dan de helft van de respondenten het eens!) Op die vooroordelen willen we iets nader ingaan. Het betreft hier oordelen/meningen over homoseksuelen, die niet zijn gebaseerd op ervaringsfeiten. Vooroordelen hebben vaak een hardnekking bestaan. Men heeft de neiging ze te handhaven zelfs als men evident ervaart dat ze onjuist zijn. En dit hangt weer samen met de emotionele behoeften waarin ze voorzien: men wíl dan gewoon de werkelijkheid niet zien. Kenmerkend is ook dat men een hele groep mensen over één kam scheert. Als men een homoseksueel ontmoet die niet aan het vooroordeel beantwoordt, heeft men de neiging hem te zien als een uitzondering op de regel. Op een studiedag over pastorale zorg voor homoseksuelen in 1968 heeft prof. dr. C.J.B.J. Trimbos een aantal vooroordelen ten aanzien van homoseksuelen aan 23 de orde gesteld homoseksualiteit zou alleen bij mannen voorkomen; homoseksuelen zouden verwijfde typen zijn, die zich vooral richten op minderjarigen, en die veelal een criminele aanleg hebben; als jongeren tot homoseksueel contact worden verleid, zouden ze daarmee homoseksueel worden voor de rest van hun leven. Dit zijn sprookjes! Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat homoseksualiteit zowel bij mannen als bij vrouwen voorkomt. Als homoseksuelen verwijfde typen zouden zijn, dan zou men ze gemakkelijk kunnen herkennen. Bij een onderzoek van Westwood in Engeland bleek evenwel dat 87% van de door hem onderzochte homoseksuelen door
23
Zie het verslag van de studiedag Pastorale Zorg voor Homofielen, Uitgegeven door het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1968.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
143 het grote publiek niet als zodanig werd herkend. Er is geen wetenschappelijk feitenmateriaal beschikbaar waaruit blijkt dat homoseksuelen méér op minderjarigen gericht zouden zijn dan heteroseksuelen. (In dit verband is het interessant om te constateren dat in absolute aantallen onze kinderen waarschijnlijk meer te duchten hebben van heteroseksuele onderwijzers dan van homoseksuele onderwijzers. Er bestaat evenwel de neiging om onderwijzers met een homoseksuele gerichtheid buiten het onderwijs te houden). Wat die criminele aanleg van homoseksuelen betreft: de justitiële statistiek verleent dit vooroordeel geen enkele grond. Hierbij moet worden opgemerkt dat bepaalde dagbladen dit vooroordeel voeden door bij hun berichtgeving over misdrijven volkomen irrelevant de eventuele homoseksuele gerichtheid van de daders te vermelden. Dat tenslotte jongeren door een enkele homoseksuele ervaring voor altijd homoseksueel gericht zouden blijven is niet waar. We zagen reeds dat dit althans voor het overgrote deel van de gevallen niet opgaat. Er zijn zo nog veel meer vooroordelen die langzamerhand vrijwel alle ontzenuwd zijn. Brautigam stelt: Homoseksualiteit zegt alleen iets over de seksuele gerichtheid 24 en verder niets over de persoon. Alle vooroordelen ten spijt is er geen enkele aanwijzing dat homoseksuelen afgezien van hun seksuele gerichtheid anders zijn dan heteroseksuelen.
Slotbeschouwing We weten niet wat homoseksualiteit veroorzaakt. Misschien is het gewoon een veel voorkomende variant. Misschien is het een ontwikkelingsstoring. De wetenschap zoekt naar het antwoord. Zij zal deze ongetwijfeld ook wel vinden. Zolang de homoseksueel de samenleving geen nadeel berokkent en zolang op geen enkele manier is aangetoond dat het homoseksueel-zijn op zichzelf een belemmering vormt voor de individuele ontplooiing, zolang is deze vraag niet anders dan een interessant klinisch probleem. Daarnaast echter vormt de houding van de samenleving
24
W. BRAUTIGAM,
Formen der Homosexualität, Stuttgart, 1967.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
144 tegenover de homoseksuele minderheidsgroep een ernstig sociaal-psychologisch probleem. De vaak emotioneel afwijzende houding van veel heteroseksuelen oefent een zware druk uit op de homoseksueel. Deze druk is zodanig dat het niet hoeft te verwonderen dat er homoseksuelen zijn die zich neurotisch gedragen. Het is duidelijk dat in dit laatste geval de samenleving de homoseksueel ziek máákt! Het is goed en begrijpelijk dat een dergelijke homoseksueel zich dan tot een psychiater wendt. Er zijn psychiaters die proberen de seksuele gerichtheid te veranderen. Er zijn er ook - steeds meer - die de homoseksueel helpen zijn gerichtheid te aanvaarden én die hem leren die afwijzende houding van de samenleving te verwerken. Ook wanneer zou blijken dat de homoseksualiteit moet worden beschouwd als een ontwikkelingsstoring, dan nog is de houding van de samenleving ongerechtvaardigd en in ieder geval inadequaat. Immers door die houding maakt men alles veel erger dan het is en veroorzaakt men tal van ongezonde bijverschijnselen. Vanwaar die emotionele weerstand? Vanwaar die vele vooroordelen? Hoe komt het dat discussies over homoseksualiteit - ook tussen wetenschapsbeoefenaars - vaak door emotionaliteit worden vertroebeld? Er zijn twee factoren die hier een belangrijke - zo niet bepalende - rol spelen. Ten eerste de neiging om zich te verzetten tegen datgene wat afwijkt van wat men als normaal beschouwt en ten tweede de in onze cultuur gefrustreerde houding tegenover de seksualiteit. Homoseksuelen vormen een minderheidsgroep met een afwijkend gedragspatroon op het terrein van de seksualiteit. Het is een bekend sociaal-psychologisch verschijnsel dat mensen zich te weer stellen tegen iets dat anders is, - tegen iets wat hun niet vertrouwd is. In een vreemde omgeving voelen we ons niet thuis. Linkshandigen en roodharigen vinden we maar vreemd. Dit zijn meer curieuze varianten die ons emotioneel weinig raken. Iets anders wordt het wanneer dit anders zijn betrekking heeft op een terrein waar we ons zelf onzeker voelen. We hebben de neiging ons dan vast te klampen aan rigide zekerheden en we worden zeer emotioneel als iets of iemand die zekerheden aantast. Eén van die terreinen is dat van de seksualiteit. Onze Westerse cultuur heeft getracht de seksualiteit uit de werkelijkheid weg te dringen. Dat is nooit helemaal gelukt. Ondanks
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
145 de sfeer van taboe en zonde bleven de mensen seksuele lustgevoelens ervaren. Het excuus dat de seksuele handelingen gericht waren op de voortplanting is nooit helemaal voldoende geweest om aan een ondergrond besef van schuld en zondigheid te ontkomen. Zeker seksuele handelingen die zelfs het rationele excuus van de voortplanting missen, tenderen in dit klimaat als pervers te worden beschouwd. Zo is de seksuele relatie tussen bejaarden op z'n minst verdacht. Zo zijn variaties in het seksuele spel al gauw pervers. En zo is homoseksualiteit volstrekt uit den boze. Kortom de afwijzende houding tegenover de afwijkende minderheidsgroep van homoseksuelen wordt extra emotioneel gekleurd door een geremde houding tegenover de seksualiteit in het algemeen. Men zou kunnen stellen dat de houding van onze samenleving tegenover de homoseksueel een aardige graadmeter vormt voor de houding die in deze samenleving tegenover de seksualiteit in het algemeen wordt ingenomen. Waartoe de emotioneel afwijzende houding van de samenleving kan leiden willen we hier slechts summier aanduiden. In het voorgaande is al gebleken dat een groot aantal mensen met homoseksuele gerichtheid gehuwd is. Vele artsen en geestelijke raadslieden kennen de immense tragiek van veel van deze gehuwden. Maar waarom trouwen die mensen dan? Ligt het niet voor de hand om hier te veronderstellen dat men trouwt omdat het in onze samenleving vanzelf spreekt dat men trouwt en kinderen krijgt? Men wil gewoon zijn als anderen en men zal ook zeker niet aan een homoseksuele neiging willen toegeven als men deze neiging als pervers en zondig beschouwt. Anderen trouwen niet. Veelal hoeden zij zich ervoor om hun homoseksuele geaardheid naar buiten te laten blijken. Partners zijn voor hen moeilijk te vinden. En als zij ze vinden, houden ze hun relatie voor de buitenwereld veelal verborgen. Dat een dergelijk dubbelleven en de voortdurende angst om ontdekt te worden een negatieve invloed heeft op de levensvreugde, laat zich denken. Een homoseksueel moet wel een zeer sterk karakter hebben om te ontkomen aan de fnuikende druk van de samenleving die hem of haar voortdurend duidelijk maakt dat hij of zij bijzonder vies, zondig, ziek en niet acceptabel is.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
146 Een film als The detective (Frank Sinatra), die rond de jaarwisseling 1968/69 in Nederland rouleerde en die volle zalen trok, legt hier nog eens een schepje boven op. Alle vooroordelen rond de homoseksualiteit worden in deze film in een emotionele context nog eens extra geaccentueerd. Men kan na het zien van een dergelijk produkt moeilijk anders dan overtuigd zijn dat homoseksuelen vunzige viezerikken zijn die aan de rand van de samenleving leven en die allemaal verkrampt door het leven gaan. De jouwende, emotionele bijval van het publiek moet elke homoseksueel die ook in de zaal zat ineen hebben doen krimpen. Dergelijke films achten wij een aanslag op de geestelijke gezondheid van het Nederlandse volk. Of somberder: dergelijke films bestendigen of verergeren de reeds aanwezige geestelijke ongezondheid. Wij willen deze wat sombere beschouwing besluiten met een meer optimistisch geluid. Onze samenleving is in beweging. De geijkte denkkaders en instituties bevinden zich in een proces van verandering. Ook op het terrein van de seksualiteit. Er is een tendens deze seksualiteit meer te zien als een gegeven dat als zodanig neutraal is. Wat wij met dat gegeven doen, wordt bepaald door een veelheid van psychologische en sociale factoren. Het kan een belangrijk instrument zijn in tussenmenselijke relaties; of dit instrument daarbij nu gericht is op het eigen- of op het andere geslacht is in wezen niet zo belangrijk. Neemt men naast deze ontwikkeling de tendens om tolerantie als een goed te zien en om discriminatie aan de kaak te stellen, dan ontstaat een klimaat waarin de visie op de homoseksualiteit en de houding tegenover de homoseksueel zich wijzigt. Het is niet toevallig dat er juist de laatste jaren veel initiatieven voor en door homoseksuelen worden ontwikkeld. Er verschijnen publikaties over homoseksualiteit die zich richten op een breed publiek (Pastoraal Cahier, Bijbel en homoseksualiteit, 25 De homoseksuele naaste, Gewoon hetzelfde?, e.a. Er wordt onderzoek opgezet - we hebben dit in de eerste paragraaf al gemeld. Protestantse en katholieke zielzorgers vormen gezamenlijke werkgroepen die zich met homoseksualiteit bezig houden. Enzovoort.
25
Pastoraal Cahier over Homosexualiteit. Pastorale cahiers nr. 3, Hilversum. DRS. S.J. RIDDERBOS, Bijbel en homosexualiteit, artikel in Bezinning 1959, MEVR. A.L. JANSE-DE JONGE, DRS. S.J. RIDDERBOS, e.a. De homosexuele naaste, 1961. W. SENGERS, Gewoon hetzelfde? Hilversum, 1968.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
147 Ook in homoseksuele kring zelf ontplooit men zich. De in 1946 opgerichte vereniging van homofielen het COC heeft sociëteiten in 8 steden van Nederland. Zij heeft in 1964 de stichting Dialoog opgericht die zich vooral ten doel stelt de relatie tussen homoseksuelen en heteroseksuelen te verbeteren. In 1968 is een speciaal consultatiebureau voor homoseksuelen met zijn werkzaamheden begonnen (de Jhr. Schorerstichting te Amsterdam). In de studentenwereld kent vrijwel elke universiteit en hogeschool thans een homofiel studentendispuut. Er zijn verscheidene sociëteiten voor minderjarige homoseksuelen opgericht. Wij hebben hier slechts enkele van de belangrijkste activiteiten genoemd. Na de hier voor genoemde cijfers zal waarschijnlijk niemand deze activiteiten nog verwerpen of onrustbarend noemen. Wij menen zelfs dat er meer zal moeten gebeuren. Het zal de lezer na het voorgaande duidelijk zijn dat wij daarbij in de eerste plaats denken aan activiteiten gericht op de bevordering van de geestelijke gezondheid van de heteroseksuelen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
148
Dr. mr. C.J. Straver 9. Stedelijkheid, een symbool van seksuele vrijheid Inleiding In dit en de beide volgende hoofdstukken laten we de gegevens uit dit onderzoek nog eens de revu passeren, maar nu geordend naar de indeling stad-platteland, leeftijden, en welstandsklassen. Op elk van deze drie indelingen kan men als het ware een doorsnee maken door alle gegevens heen en dan lijnen zien opdoemen: Is er een samenhang tussen de antwoorden als men de mensen groepeert naar stedelijkheid of naar leeftijd of naar sociale welstand? Anders gezegd: reageren plattelanders over de hele linie anders dan stedelingen, jongeren anders dan ouderen, minder welgestelden anders dan meer welgestelden? Met deze vragen is het thema én de indeling van dit en de twee volgende hoofdstukken aangegeven. Vooraf echter nog enkele opmerkingen. Ten eerste: Als men zulke lijnen trekt op grond van relatieve verschillen moet men wel bedenken dat de overeenkomsten tussen de verschillende categorieën meestal groter, soms zelfs veel groter zijn dan de verschillen. Er is meestal meer gemeenschappelijk dan verschillend, maar de accenten liggen soms duidelijk anders. En dat is toch wel interessant. Ten tweede: In veel gevallen zullen de vergelijkingen tussen welstandsklassen aanleiding geven tot een aantal veronderstellingen. En hierbij willen we met nadruk stellen dat dit dan inderdaad veronderstellingen zijn die men voor een volgend onderzoek kan benutten als hypothesen. Met de gegevens van dit onderzoek kunnen we meestal niet uitmaken of de veronderstellingen juist zijn. Weglaten zou echter tevens een kans op inzicht weg nemen. Ten derde: Doordat er - helaas - geen statistische toetsen zijn toegepast op de cijferreeksen weten we niet welke hiervan eenvoudig binnen de toevalskans liggen. Het is zeker niet uitgesloten dat een aantal verschillen, die nu erg opmerkelijk lijken, bij nadere statistische analyse wegvallen omdat ze op toeval kunnen berusten. Hierdoor worden de beschouwingen dubbel hypothetisch.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
149
Stedelijkheid, een teken van seksuele vrijheid? De stad geldt al sinds lang, in tegenstelling tot het platteland, als vluchtplaats voor wie aan de traditionele ban wil ontsnappen, zeker de grote stad. De kleine steden hangen er tussen in: enerzijds hebben ze wel een vleugje mee van het stedelijke, anderzijds heten ze vaak provinciaal, en, op een andere wijze, toch weer traditioneel. Voor wat de gegevens van dit onderzoek betreft, zijn we gehouden aan een driedeling, waarin aan de ene kant de grote stedenagglomeraties staan en aan de andere uiterste het uitgesproken platteland, terwijl de provincie-steden het middenstuk voor hun rekening nemen. Deze indeling heeft voor ons thema zeker allerlei beperkingen, omdat het heel moeilijk is af te grenzen waar de stedelijke mentaliteit bijvoorbeeld ophoudt en de plattelandsmentaliteit zou beginnen. Men kan zich ook afvragen of er sinds het tijdperk van de televisie en het gemotoriseerde verkeer nog wel ‘platteland’ en ‘provinciesteden’ bestaan. De verschillen zullen dus niet anders dan betrekkelijk zijn. Desondanks blijken ze aanwijsbaar en dat is interessant genoeg. Binnen de plattelandssamenleving blijken er aanmerkelijke verschillen te bestaan in de mate waarin men reeds tendeert naar een modern cultuurpatroon dan wel nog vasthoudt aan de traditionele levensvormen en structuren. Verschillende criteria worden gehanteerd om deze verschillen te kunnen registreren. Zo werd door Bergsma het verschil tussen de aanhangers van het oude cultuurpatroon en die van het moderne cultuurpatroon afgelezen aan: a. de sterkere mate van communicatie met de buitenwereld bij de laatstgenoemde groep; b. een grotere geneigdheid tot veranderen. De sterkere communicatie met de buitenwereld wordt dan o.a. afgeleid uit de deelname via organisaties en massamedia aan wat zich thans in de wereld voordoet en uit de mate van kennis die men heeft opgedaan van recente gebeurtenissen, nieuwe ontwikkelingen etc. De bereidheid tot veranderen betreft dan enerzijds de feitelijke veranderingen in het gedrag (bijvoorbeeld de kinderen een hogere opleiding laten volgen, het huishouden anders inrichten etc.) en anderzijds de bereidheid om andere normen en gezichtspunten tot uit-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
150 gangspunt voor het handelen te nemen. Door anderen is gewezen op de gevoelsmatige beleving en de gevoeligheid voor verhoudingen en relaties, die duidelijk toeneemt als een meer stedelijke mentaliteit gaat overheersen. We kunnen - veronderstellenderwijs - aannemen dat eenzelfde ontwikkelingstrend zich voordoet als we gaan van het platteland naar de kleinere steden en vervolgens naar de grote steden. We zouden dan dezelfde criteria kunnen gebruiken om de verschillen tussen deze drie categorieën te beschrijven. Van de genoemde criteria zullen we in dit hoofdstuk de mate van kennis, de mate van het relativeren van traditionele normen, de nieuwe vormen van gedrag en de gevoeligheid voor relationele aspecten als uitgangspunt nemen voor onze beschrijving. De gevoeligheid voor relaties zien we dan als onderdeel van een complex van aanwijzingen voor een meer traditionele of meer moderne structuur van samenleven. We nemen overigens aan dat er graduele en glijdende overgangen zullen zijn van de ene naar de andere kant van deze lijn van stedelijkheid: de agglomeraties zullen het sterkste de elementen van kennis, rationaliteit, en ontraditionaliteit vertonen, het platteland het minste.
Traditionele structuren Uit het materiaal van dit onderzoek kunnen we op enkele punten aanwijzingen vinden voor een grotere traditionaliteit op het platteland: hiertoe rekenen we de rol van geloof en kerk, de gezinsstructuur, de vrijagepatronen, en de sensibiliteit in de onderlinge verhoudingen. Speelt het geloof een belangrijke rol? Op dit punt zijn er al duidelijke verschillen: er is een opklimmende reeks in de mate waarin het geloof belangrijk wordt gevonden als men van agglomeratie gaat naar kleine stad en vervolgens naar platteland: Het geloof speelt een belangrijke rol voor 20%-34%-46% van de mannen, en voor 31%-43%-61% van de vrouwen. Geen belangrijke rol speelt het voor 49%-36%-18% van de mannen, en 44%-27%-17% van de vrouwen. Ook het behoren tot een kerkgenootschap loopt volgens dezelfde lijn op. Wel toebehoren 45%-67%-84% van de mannen, en 54%-73%-84% van de vrouwen. Niet toebehoren: 55%-33%-16% van de mannen, en 46%-27%-16% van
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
151 de vrouwen. Het al of niet geregeld naar de kerk gaan sluit bij deze rij aan: Geregeld gaan: 15%-35%-57% van de mannen, en 22%-41%-62% van de vrouwen. Het beeld dat deze cijfers geven spreekt vrij duidelijk van een grotere kerkelijke gebondenheid naarmate de stedelijkheid afneemt en het plattelandskarakter toeneemt. Over de gezinsverhoudingen hebben we minder duidelijke gegevens. Enkele aanduidingen voor een grotere traditionaliteit hebben we echter toch wel. Het gaat hier om de vragen naar de eigen jeugd, naar de verhouding met de ouders, naar het huwelijk van de ouders. Bij de vraag naar de eigen jeugd blijken vooral bij de vrouwen enkele verschillen: op het platteland zegt men vaker dat men een bijzonder prettige jeugd heeft gehad (37%-45%-52%) en minder vaak dat men niet zo'n prettige of helemaal geen prettige jeugd heeft gehad (24%-14%-6%), hetgeen wij - hypothetisch - zouden willen verstaan als een groter besef van veiligheid en ongestoordheid in het plattelandsgezin. Dat dit vooral schuilt in traditionele elementen zoals geborgenheid en zekerheid en niet in een grotere persoonlijke vertrouwelijkheid, wordt aannemelijk als we het antwoord zien op de vraag met wie men beter overweg kon, met vader of met moeder of met allebei. Hier blijkt dat men in de steden een beter contact had met de anders geslachtelijke ouder (jongen met moeder, meisje met vader) hetgeen zou kunnen wijzen op een grotere inspanning tot persoonlijk contact en meer genuanceerde verhoudingen in het stedelijke gezin. Hierbij sluit aan dat men op het platteland vaker zegt met beide ouders even goed overweg te hebben gekund. Men kan dit aldus verstaan, dat men op het platteland de verhoudingen minder gedifferentieerd ziet, respectievelijk er minder specifieke eisen aan stelt: men accepteert de situatie meer volgens een schema van hoe het hoort te zijn. Typerend zou in dit verband dan ook kunnen zijn dat men op het platteland vaker meent dat het huwelijk van de ouders zeer gelukkig was. De geringere gevoeligheid op het land voor persoonlijke verhoudingen en een andere structuur van die verhoudingen wordt tenslotte nog aannemelijk uit enkele uitlatingen over het vrijen. Terwijl - zoals nog zal blijken - het platteland over de hele linie een stuk strenger oordeelt dan de stad over wat mag en niet mag ten aanzien
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
152 van de voorhuwelijkse geslachtsgemeenschap en de bevolking daar over het algemeen strenger is voor het meisje dan voor de jongen, treedt er op het platteland een bepaalde ommekeer aan de dag als het gaat om het zoenen en het intiem vrijen van een meisje. Volgens de lijn der verwachtingen zou men zeker strenger moeten zijn wanneer in een traditioneel milieu het meisje wil vrijen zonder dat ze verkering heeft of grote affectie voelt. Dit blijkt echter sterker een stads idee te zijn, want op het platteland oordeelt men juist wat ruimer over zoenen en vrijen voor een meisje ook als ze maar weinig of nauwelijks voor de jongen voelt. Vanuit de oude gedachtengang dat het er meer om gaat een ‘goede partij’ te vinden dan een uiterst persoonlijke relatie op te bouwen, is dit wel begrijpelijk. Overigens zijn de verschillen en de ommekeer niet hemelsbreed, maar het frappeert voldoende om hier te worden gesignaleerd, vooral omdat de ‘inconsequentie’ zo opvalt t.o.v. de overigens strengere lijn. Een ander punt is de grotere vanzelfsprekendheid van de seksuele drift. Dit zullen we ook later nog ontmoeten. Men zou deze vanzelfsprekendheid o.a. kunnen afleiden uit het feit dat men op het platteland iets vaker meent dat een goed huwelijk bij weinig of geen geslachtsgemeenschap nauwelijks mogelijk is terwijl men in de stad meent dat dit wél het geval is: mannen: 68%-68%-55%; vrouwen 73%-63%-67%. Overigens zijn de getallenverschillen hier te klein om er conclusies aan te verbinden. We opperen hier alleen een mogelijkheid omdat er ook elders in het materiaal aanwijzingen voor zijn: Op het platteland bijvoorbeeld blijkt de dubbele moraal ten gunste van de jongen aanmerkelijk vaker voor te komen dan in de steden; als men de jongen toestaat wat men het meisje niet toestaat dan is dit meestal omdat men aanneemt dat de jongen zich niet zozeer hoeft of kan beheersen. Zo zijn er méér aanwijzingen, zoals nog zal blijken, voor een meer driftmatige opvatting over de seksualiteit op het platteland. We leggen er echter nogmaals de nadruk op dat het hier om ‘aanwijzingen’ gaat waarop men veronderstellingen kan bouwen, niet om bewezen feiten.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
153
Verschillen in kennis De kennis over verschillende aspecten van de seksualiteit is op het platteland op tal van punten geringer, de behoefte aan kennis is er groter. Dit is de voornaamste conclusie van dit gedeelte. Als men op een vraag die een stellingname vereist, antwoordt met ‘geen mening’ kan dit in sommige gevallen een aanduiding zijn van een ontbrekende kennis op dat terrein. Daarnaast zijn er de duidelijke uitlatingen zoals ‘weet niet’ en ‘nooit van gehoord’. Zo'n verhoogde onwetendheid van het platteland t.o.v. kleine en grote steden treedt aan de dag bij de volgende punten: - Is de situatie beter in Nederland of in Denemarken, gezien de daar toegestane vrije verkoop van pornografie? - Is periodieke onthouding schadelijk voor de gezondheid? - Hebt u ooit gehoord van coïtus interruptus, condoom, pessarium, spiraaltje, irrigatie, schuimtabletten, zaaddodende pasta? - Hebt u weleens gehoord van zelfbevrediging? (alleen bij mannen) - Hoe ziet u homoseksualiteit? Een aantal andere vragen en uitspraken waar een relatief grotere onwetendheid aan de dag trad zijn de volgende: - Denkt u dat er bij mannen een leeftijd komt waarop de mogelijkheid sterk afneemt om geslachtsgemeenschap te hebben? - Denkt u dat een vrouw, die geen kinderen meer kan krijgen, seksueel volledig bevredigd kan worden? - Ligt kinderloosheid meestal aan de vrouw? - Is geslachtsgemeenschap pas goed als man en vrouw gelijktijdig tot bevrediging komen? - Is meer dan drie keer per week geslachtsgemeenschap slecht voor de gezondheid? De behoefte aan meer kennis wordt duidelijker uitgesproken op het platteland dan in de stad. Zo vindt men in de agglomeraties en andere steden vaker dat er voldoende of zelfs teveel aandacht aan sex wordt besteed in de massamedia en op het land vaker dat er te weinig aandacht aan wordt besteed. Dit is echter typisch een mannenoordeel, want de vrouwen op het platteland sluiten zich aan bij de mannen in de steden en vinden het zo wel voldoende. De mannen op het land zouden vooral de televisie gebruikt wil-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
154 len zien voor meer informatie op dit terrein. Toch hoeft dit nog niet te betekenen dat de vrouwen op het platteland érg afwerend staan t.o.v. deze informatie, want haar oordeel over het liever in deze tijd leven is gunstiger dan in de stad. Misschien kan men ook een aanwijzing putten uit het feit dat het invullen van de vragenlijst (ook het gedeelte over het sex-gedrag) door mannen en vrouwen op het land prettiger werd gevonden dan in de stad (mannen: 27%-23%-38%; vrouwen: 28%-31%-44%). In de steden zegt men vaker dat men dit invullen heeft ervaren als ‘gewoon’. De behoefte over sex te praten e.d. lijkt dus op het platteland groter te zijn. Uiteraard en dit verdient veel nadruk - zijn al deze verschillen slechts relatief en staan de groepen beslist niet diametraal tegenover elkaar, integendeel, ze hebben meer gemeenschappelijk dan dat ze verschillen.
Houding tegenover de seksualiteit De afweer van de seksualiteit als een lustvolle en eventueel uitdagende beleving is op het platteland groter dan in de steden. Er zijn hierop enkele schijnbare uitzonderingen en ‘inconsequenties’, die echter uit de speciale aard van de stedelijke en landelijke situatie verklaard kunnen worden. De volgende onderwerpen worden in de grote en kleine steden positiever beoordeeld dan op het platteland: - het dragen van minirokken; - naakt rondlopen op een afgeschut terrein; - samen douchen van ouders en kinderen; - tv-shows met veel bloot (gering verschil!); - vrije verkoop van pornografie zoals in Denemarken; - meer dan drie keer per week geslachtsgemeenschap. Schijnbaar inconsequent is dat de mannen op het platteland juist positiever reageren op: - het tappen van schuine moppen; - vrijen waar anderen bij zijn. De schuine mop hoort dermate in het wat grovere mannenpatroon, dat vermoedelijk op het platteland nog wat sterker vertegenwoordigd is dan in de stad, dat het niet verbaast dat de hogere positieve waardering ervan op het platteland alleen bij mannen voorkomt. Het vrijen wordt, zoals reeds hiervoor als hypothese werd gesteld, op het platteland an-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
155 ders beoordeeld dan in de stad: meer als een inleiding op het sociaal (en misschien natuur-) noodzakelijk gebeuren en minder als expressie van een hoogst persoonlijke relatie. De beleving van de seksualiteit lijkt dus op het platteland wat anders te zijn dan in de stad. Er zijn verschillende aanwijzingen dat de seksualiteit er in sommige opzichten juist vrijer geaccepteerd wordt, ondanks de meer traditionele opvattingen over onderwerpen als het samen douchen, naakt rondlopen, prikkellectuur lezen etc. Kennelijk hebben de stad en het land hun eigen vrijheden, die elk vanuit een heel eigen achtergrond stammen. Zo blijkt een grotere vrijheid op het platteland ten aanzien van de volgende punten: - De vrouw blijkt op het platteland vaker door de ouders te zijn voorgelicht (18%-23%-34%). Bij de mannen is er een gering verschil in dezelfde richting. - Op het platteland horen we iets vaker - maar het is slechts een gering verschil - dat de houding van de ouders t.o.v. de seksualiteit open en vrij was. Dit geringe verschil is echter belangrijk omdat het tegen de verwachting ingaat: in meer traditionele sectoren van de samenleving zou men juist een grotere geslotenheid t.a.v. de seksualiteit verwachten. - Op het platteland heerst er tussen het oordeel van de mannen en dat van de vrouwen veel meer overeenstemming over de stelling dat de man meer behoefte heeft aan geslachtsgemeenschap dan de vrouw; in de steden en met name in de agglomeraties is er veel meer discrepantie tussen het oordeel van beide groepen. Men kan hierin een aanwijzing zien dat de grotere driftmatigheid van de man op het platteland meer als vanzelfsprekend wordt gezien. De grotere vrijheid op het platteland zou voor een belangrijk deel een grotere vrijheid kunnen betekenen ten opzichte van sex als voortplanting, in de steden meer t.o.v. sex als spel. Vandaar de vaker voorkomende voorlichting aan meisjes en het weten dat ‘de natuur nu eenmaal zo is’. De nu volgende gegevens bevestigen dit. Dat de seksualiteit op het platteland sterker als ‘natuur’ beleefd wordt, blijkt o.a. uit de mate van instemming met een aantal uitspraken over de seksualiteit als natuur-fenomeen, die waren voorgelegd en waarover men zijn oordeel moest geven. Op het platteland is de instemming met zulke uit-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
156 spraken soms tot ruim 30% hoger dan in de grote stad, resp. lager als het een uitspraak betreft die het omgekeerde zegt en de vrijheid t.o.v. de seksualiteit benadrukt. Enkele van deze uitspraken zijn: - Kinderen krijgen is het doel van het huwelijk (mannen: 63%-73%-84%; vrouwen: 61%-76%-82%). - De seksuele moraal mag niet door de mensen veranderd worden; zij ligt vast in de natuur besloten (mannen: 62%-65%-81%; vrouwen: 68%-76%-80%). - Seksualiteit is iets natuurlijks en plezierigs dat niet alleen in het huwelijk hoort (mannen: 59%-48%-37%; vrouwen 46%-31%-27%). - Het is goed als mensen zich aan strakke regels houden in het seksuele leven, want waar blijf je als iedereen alles voor zichzelf uitmaakt (mannen: 39%-52%-59%; vrouwen: 50%-52%-66%). - Homoseksualiteit kan nooit goed zijn, want het gaat duidelijk in tegen de natuur (mannen: 44%-56%-78%; vrouwen: 41%-59%-64%). - Het gebruik van voorbehoedsmiddelen druist in tegen de natuur (mannen: 30%-45%-52%; vrouwen: 30%-41%-62%). Het is interessant dat er soms geen of slechts kleine verschillen optreden, terwijl men ze wel zou verwachten. Bijvoorbeeld t.a.v. de uitspraak: ‘de traditionele gezichtspunten over het seksuele leven zijn zo slecht nog niet’. Kennelijk wil men niet voor expliciet traditioneel doorgaan. En enigszins inconsequent meent men ook op het platteland dat de geboortenbeperking de verhouding tussen man en vrouw ten goede komt. Men zal hierbij wel enigszins in conflict raken met de opvatting dat de ‘natuur’ de norm aangeeft voor de seksualiteit. Uit deze antwoorden krijgen we - voor zover mogelijk - wel een overtuigend beeld van de veel hogere waardering van de seksualiteit als ‘natuur’, als men gaat van de stedelijke agglomeratie naar de kleine stad en vervolgens naar het platteland. Uit de gegevens blijkt echter ook dat het beschouwen van sex als ‘natuur’ niet alleen iets is van de agrarische samenleving: het komt relatief ook nog erg veel voor in de kleinere steden en óók in de agglomeraties; het heeft waarschijnlijk dan ook meer te maken met een bepaalde traditionele instelling die in tal van kringen heerst; maar de grote steden zijn hier duidelijk de
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
157 koplopers in een nieuwe ontwikkeling naar een andere opvatting van de seksualiteit. Bij het voorafgaande sluit aan dat het oordeel over zelfbevrediging op het platteland wat negatiever is dan in de steden, zoals blijkt uit de mate van instemming met een aantal uitspraken over zelfbevrediging. Ook worden over homoseksualiteit op het platteland vaak meningen gegeven in de trant van tegennatuurlijk verschijnsel, ziekte, zonde etc., terwijl in de stad meer neutrale meningen voorkomen waarbij men homoseksualiteit ziet als een afwijkende gedraging die een erfelijke, psychische of sociale reden moet hebben. Door deze laatste aanduidingen wordt de homofiel als persoon minder gedegradeerd. Aanduidingen van de eerste opinie zijn: homoseksualiteit is een ziekte, het is een onnatuurlijk verschijnsel, het is vies, het is een niet aanvaardbare vorm van gedrag (mannen: 52%-55%-65%; vrouwen: 43%-69%-67%). Aanduidingen van de tweede, meer neutrale opinie zijn: het is een aangeboren afwijking, het is veroorzaakt door omstandigheden of opvoeding, het is een aanvaardbare vorm van seksueel gedrag: (mannen: 57%-41%-25%; vrouwen: 62%-36%-19%). Het vaker beschreven verschil tussen stad en platteland wordt dus door de antwoorden in dit onderzoek bevestigd.
Normen met betrekking tot de seksualiteit Dat het platteland over het geheel genomen ‘conservatiever’ is dan de steden wordt verder bevestigd als men nagaat wat in hun ogen mag en niet-mag. Dit ‘mogen’ heeft dan betrekking op geboortenbeperking, geslachtsgemeenschap voor het huwelijk, geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk, gebruik van voorbehoedsmiddelen, idem door jongeren, homoseksueel verkeer, en abortus. Op al deze punten zijn de kleinere steden minder toeschietelijk dan de grote agglomeraties en het platteland weer minder toeschietelijk dan de kleinere steden. Er zijn echter interessante ‘inconsequenties’. Nemen we bijvoorbeeld de mening over geslachtsverkeer vóór het huwelijk. Op dit punt verloopt de lijn consequent als men moet aangeven of men het principieel aanvaardbaar of onaanvaardbaar vindt: het platteland is duidelijk behoudender: geen principiële bezwaren bij de mannen: 56%-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
158 43%-31% en bij de vrouwen 41%-30%-19%. Maar er was een mogelijkheid gelaten om te zeggen: ‘ik heb er wel bezwaar tegen maar ik kan het in bepaalde omstandigheden wel begrijpen’. Dan zijn de plattelanders ineens veel pragmatischer en minder principieel dan de stedelingen, en zeggen zij in grote getale ‘ja’ (mannen 37%-44%-52%; vrouwen: 48%-56%-59%), zodat het eind-resultaat op het platteland en in de grote steden niet zo heel veel verschilt. Wij veronderstellen dat dit niet alleen veroorzaakt wordt door een vergoelijkende praktische houding, die op het platteland groter zou zijn, maar ook en vermoedelijk vooral door het accepteren van vóórhuwelijks verkeer om andere doeleinden en in andere situaties. Geslachtsverkeer voor het huwelijk heeft op het platteland van ouds de betekenis gehad van eerst onderzoeken of het meisje wel vruchtbaar is. Dit zou ten dele nog zo kunnen zijn. Ook zijn er aanwijzingen, zoals we zagen, dat de seksualiteit op het platteland toch wel wat ‘directer’ en ‘driftmatiger’ gezien wordt dan in de stedelijke milieus, waardoor het seksuele gedrag op het platteland minder wordt afgeremd door de eis van een zeer persoonlijke verhouding, zoals in de steden meer voorkomt. Deze veronderstelling is ten dele wel juist, zoals aanstonds zal blijken: de persoonlijk beleefde relatie is niet zozeer een eis voor seksueel contact als dat in de steden het geval is. Maar toch is dit niet de enige reden voor het relatief sterkere accepteren van de voorhuwelijkse seksualiteit op het platteland. Immers, op het platteland blijkt men even vaak als in de steden de partner, met wie men het eerste seksuele verkeer had, persoonlijk te kennen. Dat men de geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk accepteert komt dus vermoedelijk niet zozeer, of niet alleen, voort uit de grotere ‘driftmatigheid’, maar omdat men het om andere redenen toelaat. Hiervoor hebben we nog enkele andere aanwijzingen op grond van enkele andere vragen. De kwestie van de geslachtsgemeenschap voor het huwelijk is nl. twee keer aan de orde gesteld in het interview, waarvan één keer met een bepaalde omweg. Gevraagd werd bij deze gelegenheid wat ze vonden van intiem vrijen en van geslachtsgemeenschap in vier verschillende situaties: van plan binnenkort te trouwen, verliefd zijn, genegenheid hebben voor elkaar, géén genegenheid voor elkaar hebben (dus elkaar alleen lichamelijk aantrekkelijk vinden).
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
159 Volgens de verwachting zouden de plattelanders op al deze punten behoudender moeten zijn dan de stedelingen. Ten aanzien van het meisje is dit zeker zo: haar wordt op het platteland aanmerkelijk minder toegestaan dan in de grote steden. Er is op alle punten een dalende lijn in hetgeen haar in de diverse situaties wordt toegestaan als we gaan van de grote steden naar het platteland. Voor de jongen is deze dalende lijn er ook wel, althans in het oordeel van de vrouwen. Het oordeel van de mannen over de jongen die geslachtsgemeenschap wil is wat ‘inconsequent’. Weliswaar staan ze hem, ook als hij trouwplannen heeft, veel minder vaak geslachtsgemeenschap toe dan in de grote steden, maar in situaties van verliefdheid, genegenheid of zelfs zonder genegenheid zijn de mannen op het platteland niet strenger of ‘conservatiever’ dan de mannen in de steden. Kennelijk is bij de mannen op het platteland de ideologie over de man die zich niet kan beheersen of zich moet bewijzen relatief sterker dan in de stad, ofwel men ziet het streven naar geslachtsgemeenschap anders: minder als een uiting van verliefdheid of genegenheid dan als het uitproberen en veroveren van een bruid. Een ander opmerkelijk punt, dat hierbij aansluit, is dat de relatief grotere strengheid van het platteland niet wordt doorgezet waar het intiem vrijen betreft. Ten aanzien van dit punt is men op het platteland even tolerant en vaak zelfs toleranter dan de stedelingen, met name als het gaat om intiem vrijen zonder dat er genegenheid aan te pas komt. Kennelijk wordt vrijen er minder persoonlijk-affectief opgevat dan in de steden. In tabel 17 kan men deze omkering nagaan. Een interessante bijzonderheid is de kwestie van de dubbele moraal. Het blijkt dat bij de mannen op het platteland de dubbele moraal ten gunste van de jongen nogal voorkomt, in tegenstelling tot de steden. Als men vergelijkt wat de mannen aan de jongen en het meisje toestaan met betrekking tot geslachtsgemeenschap zijn er op het platteland duidelijke verschillen in de percentages, in de steden niet. Dit bevestigt weer de veronderstelling van een groter conservatisme op het platteland: de dubbele moraal geldt immers als een overblijfsel van een voorbije tijd met grote verschillen tussen man en vrouw. Kijkt men echter naar de antwoorden op de vraag t.a.v. intiem vrijen, dan blijkt er - bij de man-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
160
Tabel 17. Mondelinge vraag 18: Ik geef u een lijst waarop verschillende beweringen staan over contact tussen jongens en meisjes. Wilt u mij voor de twee uitspraken zeggen, of u het er mee eens bent? (Als eerste wordt in de vragenlijst gevraagd of een jongen een meisje mag zoenen... of dat een meisje een jongen mag zoenen...) Mannen Mannen naar totaal urbanisatiegraad agglomeraties
ik vind dat een jongen intiem mag96 vrijen met een meisje... - als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen - als hij op haar verliefd is 84 - als hij veel voor haar voelt 72 - ook al voelt hij weinig voor haar15 ik vind dat een meisje intiem mag98 vrijen met een jongen... - als zij van plan is binnenkort met hem te trouwen - als zij op hem verliefd is 87 - als zij veel voor hem voelt 74 - ook al voelt zij weinig voor hem14
overige steden degenen die het met de bewering volkomen of in grote lijnen eens zijn in 1 procenten 99 95
platteland
84 96 8 96
85 68 16 97
83 79 16 100
87 68 11
84 71 11
94 83 24
Vrouwen Vrouwen naar totaal urbanisatiegraad agglomeraties
ik vind dat een jongen intiem mag92 vrijen met een meisje... - als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen - als hij op haar verliefd is 78 1
1
93
overige steden degenen die het met de bewering volkomen of in grote lijnen eens zijn in 1 procenten 91 91
platteland
78
82
77
95
59% van het totale aantal ondervraagde mannen en 56% van het totale aantal ondervraagde vrouwen is gevraagd naar wat een jongen ‘mag’; 41% van het totale aantal ondervraagde mannen en 44% van het totale aantal ondervraagde vrouwen is gevraagd naar wat een meisje ‘mag’. 59% van het totale aantal ondervraagde mannen en 56% van het totale aantal ondervraagde vrouwen is gevraagd naar wat een jongen ‘mag’; 41% van het totale aantal ondervraagde mannen en 44% van het totale aantal ondervraagde vrouwen is gevraagd naar wat een meisje ‘mag’.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
- als hij veel voor haar voelt 67 - ook al voelt hij weinig voor haar10 ik vind dat een meisje intiem mag89 vrijen met een jongen... - als zij van plan is binnenkort met hem te trouwen - als zij op hem verliefd is 70 - als zij veel voor hem voelt 61 - ook al voelt zij weinig voor hem7
60 8 92
66 12 91
76 8 84
78 52 2
73 64 9
64 61 6
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
161 Mannen Mannen naar totaal urbanisatiegraad agglomeraties
ik vind dat een jongen volledige 64 geslachtsgemeenschap met een meisje mag hebben... - als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen - als hij op haar verliefd is 37 - als hij veel voor haar voelt 26 - ook al voelt hij weinig voor haar 4 ik vind dat een meisje volledige 63 geslachtsgemeenschap met een jongen mag hebben... - als zij van plan is binnenkort met hem te trouwen - als zij op hem verliefd is 32 - als zij veel voor hem voelt 24 - ook al voelt zij weinig voor hem 3
degenen die het met de bewering volkomen of in grote lijnen eens zijn in 1 procenten 75 65
54
42 26 1 80
34 25 5 63
35 26 3 46
46 33 9
31 25 2
18 15 -
Vrouwen Vrouwen naar totaal urbanisatiegraad agglomeraties
ik vind dat een jongen volledige 57 geslachtsgemeenschap met een meisje mag hebben... - als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen - als hij op haar verliefd is 20 - als hij veel voor haar voelt 17 - ook al voelt hij weinig voor haar 2 1
1
overige platteland steden
overige platteland steden
degenen die het met de bewering volkomen of in grote lijnen eens zijn in 1 procenten 63 58
47
27 16 -
11 10 -
21 20 2
59% van het totale aantal ondervraagde mannen en 56% van het totale aantal ondervraagde vrouwen is gevraagd naar wat een jongen ‘mag’; 41% van het totale aantal ondervraagde mannen en 44% van het totale aantal ondervraagde vrouwen is gevraagd naar wat een meisje ‘mag’. 59% van het totale aantal ondervraagde mannen en 56% van het totale aantal ondervraagde vrouwen is gevraagd naar wat een jongen ‘mag’; 41% van het totale aantal ondervraagde mannen en 44% van het totale aantal ondervraagde vrouwen is gevraagd naar wat een meisje ‘mag’.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
ik vind dat een meisje volledige 49 geslachtsgemeenschap met een jongen mag hebben... - als zij van plan is binnenkort met hem te trouwen - als zij op hem verliefd is 16 - als zij veel voor hem voelt 11 - ook al voelt zij weinig voor hem 0
75
53
28
28 17 2
16 12 1
10 8 -
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
162 nen op het platteland, niet in de steden - ook hier een dubbele moraal, maar nu ten gunste van het meisje: het meisje mag veel meer, met name als ze geen genegenheid voelt voor de jongen. En wat dit laatste betreft: als ze geen genegenheid voelt voor de jongen mag ze zelfs geslachtsgemeenschap met hem hebben. Men zou dit als volgt kunnen uitleggen dat door de mannen op het platteland meer onomwonden wordt toegekeken dat het meisje best mag proberen de jongen te binden. Misschien ook is hier een restant van het vroegere ‘eerst uitproberen of ze vruchtbaar is’. Hiertegenover tonen de vrouwen op het platteland een flink stukje dubbele moraal ten gunste van de jongen bij het intiem vrijen. Zij zijn kennelijk wat gereserveerder dan de man waar het de meisjes betreft, maar delen met de man het oordeel van de grotere driftmatigheid en vrijheid van de jongen. Men krijgt de indruk dat er op het platteland een samenstel van normen heerst dat in zijn totaliteit anders is dan dat van de steden. Van de jongen wordt eerder aangenomen dat zijn seksualiteit driftmatiger is; van het meisje wordt duidelijker aangenomen dat ze een huwelijk probeert te organiseren. Op deze wijze sluiten de gegevens met betrekking tot de jongen en met betrekking tot het meisje op elkaar aan. ‘Vrijheid’ zou op het platteland wel eens iets anders kunnen betekenen dan in de stad. Verder onderzoek lijkt echter noodzakelijk. Ter afsluiting van deze paragraaf nog één interessant puntje: Over de hele lijn kent men op het platteland minder voorbehoedsmiddelen, en als men ze kent, oordeelt men er relatief ook negatiever over in moreel opzicht. Maar er zijn twee uitzonderingen: niet negatiever maar relatief positiever wordt op het platteland geoordeeld over de ‘natuurlijke’ methode (de periodieke onthouding) en over de op het platteland veel gebruikte methode (de coïtus interruptus) - beide methodes die niet zo erg ‘relationeel’ zijn vanuit de gezichtshoek van de stedeling!
Seksueel gedrag Ten aanzien van de seksuele verkenningsactiviteiten is er een relatieve achterstand van het platteland vergeleken bij de
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
163 stad: in de stad doet men meer en doet men het relatief ook vroeger. Binnen deze achterstand is de achterstand van de man op het platteland relatief kleiner dan die van de vrouw, die een flink stuk achterblijft op haar collega in de stad. Dit klopt wel met de strengere normen die op het platteland heersen, zoals we in de vorige paragraaf zagen, en met de dubbele moraal. Toch verwondert het wel even dat de vrouw relatief zoveel meer achterblijft, terwijl we in het voorafgaande zagen dat het meisje relatief tamelijk veel werd toegestaan t.a.v. intiem vrijen zonder genegenheid. Een dergelijke norm of standaard hoeft kennelijk niet direct te worden omgezet in de praktijk; soms zijn normen alleen ‘idealen’ die naar voren worden gehaald om een gewenst verschil te onderstrepen. Misschien ook speelt het tijdsverschil een rol: deze gehuwden vertellen over wat zij deden vóór zij huwden, maar zij geven hun normen zoals zij thans vinden dat het zou mogen. De verschillen t.a.v. andere aspecten van sexgedrag tussen stad en platteland zijn overigens tamelijk gering. Er is een klein verschil in de frequentie van de geslachtsgemeenschap bij de gehuwden, wordt de man in de stad door de geslachtsgemeenschap vaker bevredigd dan zijn collega op het land, en horen we in de stad vaker dat ook de partner bevredigd was dan op het land. Het gebruik der diverse soorten voorbehoedsmiddelen en methoden tot geboortenbeperking is lager op het platteland, behalve ten aanzien van periodieke onthouding en de coïtus interruptus. In de stad is er een hogere frequentie van prostitutiebezoek, van buitenechtelijk seksueel verkeer en van buitenechtelijk erotisch contact, maar deze aantallen zijn ook in de stad klein, zodat ook de relatieve verschillen niet zo'n grote betekenis hebben. Wel opmerkelijk is het verschil in homoseksueel contact tussen de steden en het platteland, dit te meer omdat hier het platteland veel actiever naar voren komt en dit tegen alle gebruikelijke verwachtingen en opvattingen ingaat. Twee vragen zijn hier van belang. De eerste betrof het zich lichamelijk aangetrokken voelen tot andere jongens (resp. meisjes) in de tienerleeftijd. Op deze vraag wordt op het platteland vaker gezegd dat dit vaak of een enkele keer het geval was: mannen 19%-15%-24%, vrouwen 11%-9%-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
164 21%. Dit zou kunnen betekenen dat de vraag tamelijk ‘onschuldig’ is verstaan en vooral begrepen is in verband met seksuele initiatiespelletjes, die op het platteland vermoedelijk meer voorkomen en waarover men - en dat is dan toch wel opmerkelijk - weinig schuldgevoelens of remmingen heeft. Het is echter de vraag of dit de enig mogelijke en meest waarschijnlijke verklaring van de verschillen is. De antwoorden op de tweede vraag in dit verband suggereren een andere uitleg. Deze vraag betrof het zich ook thans nog lichamelijk aangetrokken voelen tot andere mannen (resp. vrouwen). Hierop komen in de steden enigszins onwaarschijnlijke antwoorden, nl. nul! Van de mannen voelen zich thans uitsluitend of overwegend aangetrokken tot andere mannen: 0%-0%-4%. Van de vrouwen voelen zich uitsluitend of overwegend aangetrokken tot andere vrouwen: 1%-1%-3%. Men kan op verschillende manieren proberen deze wel zeer onverwachte gegevens te verklaren. Men kan bijvoorbeeld veronderstellen dat het onder sociale dwang gehuwd zijn op het platteland veel meer voorkomt. Dan zouden in de steden - ook in de kleinere steden - de homofielen praktisch allemaal ongehuwd zijn gebleven. Dit is wel zeer onwaarschijnlijk. Een andere mogelijkheid is dat men er op het platteland makkelijker voor uitkomt en minder taboes zou hebben t.a.v. homoseksualiteit. Erg waarschijnlijk is dit niet, maar men kan het niet uitsluiten, mede gezien de hierboven gegeven antwoorden m.b.t. homoseksuele contacten in de puberteit. Een derde mogelijkheid is dat men in de steden eerder begreep dat dit een sexenquête zou zijn en dat daarom de gehuwde homofielen eerder weigerden. In dat geval zou men het totale percentage gehuwden dat nu uit dit onderzoek komt, moeten verdubbelen of zelfs verdrievoudigen. In plaats van een aantal van 90.000 komt men dan op een veel hoger aantal gehuwde homofielen. Dit is niet onwaarschijnlijk als men bedenkt dat men relatief zo weinig merkt in de maatschappij van het grote aantal homofielen dat er toch blijkens dit onderzoek moet zijn (zie verder hoofdstuk 8.) Wij sluiten hiermee dit hoofdstuk af, waarin we de verschillen tussen stad en platteland vooral hebben behandeld vanuit het gezichtspunt van de ontwikkeling, die het platteland doormaakt op weg naar verstedelijking. Uiteraard zou men ook kunnen proberen de verschil-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
165 lende gegevens te interpreteren vanuit het karakteristieke van de stedeling en het achterblijven van andere categorieën hierbij. Dit beeld is echter minder vast omlijnd. Ten slotte zijn het niet anders dan keerzijden van eenzelfde zaak.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
166
Dr. mr. C.J. Straver 10. Jeugdigheid, een teken van progressiviteit? Zoals de stad van ouds geldt als symbool van een grotere vrijheid ten opzichte van de ban der tradities, zo geldt de jeugd van ouds als symbool van de progressiviteit. Deze associatie van ‘progressief’ met nieuwe generatie hangt misschien samen met de koppeling tussen het jeugdige en het nieuwe. Inmiddels is wel gebleken dat dit in veel gevallen zeker niet opgaat: de jeugd kan soms juist met verhevigd elan de traditionele waarden weer hoog houden of in ere herstellen. Van Hessen heeft hier o.a. op gewezen in zijn beschrijving van het jeugdbestel: de jeugdbeweging die in de eerste helft van deze eeuw zo'n grote rol speelde, was zeker evenvaak revival van voorbije maatschappijstructuren als voorloper in het spelen met nieuwe. Dit moet men in het oog houden als men de hiernavolgende beschouwingen leest, waarin de meeste gegevens pleiten voor een vernieuwingsdrang bij de jongere leeftijdsgroepen: een voortdurende relativering blijkt ook telkens weer nodig. Voor zover er een scheiding is tussen de leeftijdsgroepen naar meer progressief of meer behoudend ligt deze veelal niet tussen de jongste en de andere leeftijdsgroepen (dus bij 25 jaar) maar vaak tussen de twee jongste categorieën en de twee oudere (dus bij 35 jaar). In het algemeen treedt er ten aanzien van de meeste onderwerpen een zeer geleidelijke verschuiving aan de dag tussen de verschillende leeftijdscategorieën. Soms zijn de verschillen daarbij tamelijk groot, soms tamelijk klein of zelfs afwezig, maar het beeld dat er uit naar voren komt is minder dat van een revolutie of breuk tussen generaties, dan wel van een maatschappelijke en culturele evolutie waaraan allen deel hebben. Men zou wel kunnen zeggen: hoe jonger, hoe meer alreeds verwant aan een nieuw patroon van gedragingen en houdingen op het terrein van de seksualiteit; hoe ouder, hoe sterker nog verwant aan het traditionele patroon. Dat de jongeren meer deel hebben aan het nieuwe cultuurpatroon komt zeker ook doordat zij jongere ouders
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
167 hebben, die in hun tijd ook reeds een stuk van de geleidelijke ontvictorianisering hebben meegemaakt en dat hebben doorgegeven. Uit een studie van Reiss over de houding bij jongeren en volwassenen in Amerika ten opzichte van de voorhuwelijkse seksualiteit bleek dat één der voornaamste verklaringsfactoren voor het al of niet tolerant zijn van jongeren op dit gebied het meer progressieve of meer conservatieve opvoedingsklimaat thuis was. Niet de jeugd als zodanig is per se een teken van progressiviteit, maar wel hebben zij meer kans te delen in een nieuw cultuurpatroon dat zich algemeen verbreidt. Zo gezien is het ook verklaarbaar waarom op sommige vragen de jongeren helemaal niet zo'n ‘progressieve indruk’ maken. Op bepaalde punten kunnen zij een selectie maken uit het cultuuraanbod en behoeven ze niet automatisch de trend te volgen. Een ander interessant punt is dat bij een aantal vragen de verschillen tussen jong en oud zich vooral voordoen bij de vrouw en minder bij de man. Dit is begrijpelijk: de culturele ontwikkeling zal zich in een aantal gevallen juist bij de vrouw doen voelen omdat daar de emancipatie nog een actueel punt is, en daar nog een beweging mogelijk en te verwachten is. Ook in de reeds genoemde studie van Reiss bleek dat de grootste verschillen optraden bij die groepen die minder een traditie van vrijheid op seksueel gebied hadden en waar dus verandering nog reëel mogelijk is. Een derde punt dat de aandacht verdient is de vergelijking met de gegevens van Kinsey. Aan de hand van een vergelijking van diverse leeftijdscategorieën meende Kinsey te kunnen constateren dat het seksueel gedrag sinds 1920 niet zo veel gewijzigd was maar wel de houdingen, opvattingen en normen. Het is de vraag of dit voor ons materiaal ook geldt. Wat we in onze vergelijking van de verschillende leeftijdscategorieën vooral missen is de leeftijdsgroep beneden de 21 jaar. Doordat het onderzoek bij de jongeren apart plaats vond, mede omdat een eigen benadering vereist was, weten we op het ogenlijk niet in hoeverre de jongeren de nu aan de dag tredende tendensen verder doorzetten dan wel op sommige punten juist een ommekeer tonen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
168
Opvoedingsklimaat en vrijheid Er zijn enige aanwijzingen dat de gezinsstructuur en het gezinsklimaat zich wijzigen, hetgeen vermoedelijk ook zijn invloed heeft op de normen en gedragingen op seksueel gebied. Zo blijkt dat jongere mannen vaker zeggen dat zij beter met hun vader overweg konden en de jongere vrouwen dat zij met beide ouders goed overweg konden. Gevoegd bij het feit dat jongeren minder vaak zeggen dat zij niet zo'n prettige jeugd hebben gehad en vaker zeggen dat de ouders gelukkig gehuwd waren, zou dit er op kunnen wijzen dat de gezinsverhoudingen harmonischer ervaren worden. Dit zou weer kunnen samenhangen met de grotere rol die de vader speelt in de gezinsrelaties en opvoeding, en met het feit dat de gezinsverhoudingen wat minder onder de druk van het werk staan - dingen die wij ook uit de literatuur in het algemeen weten. Het is duidelijk dat de vrijheid ten opzichte van de seksualiteit, in de ogen van de respondenten, aanzienlijk is toegenomen. De verschillen per leeftijdscategorie in de mate waarin er thuis over sex werd gesproken zijn aanzienlijk. Gaande van de jongste naar de oudste leeftijdsgroep zeggen respectievelijk 51-67-82-83% van de mannen en 51-66-86-90% van de vrouwen dat er thuis nooit over sex werd gesproken; hiermee corresponderend zeggen 49-33-18-17% van de mannen en 49-34-14-10% van de vrouwen dat er wel over sex gesproken werd thuis. De sfeer in de jongere gezinnen is kennelijk anders dan in de oudere. De scheidslijn ligt na de tweede groep, dus bij de lijn beneden of boven 35 jaar. Personen boven 35 jaar hebben ouders (gehad), die vermoedelijk geboren zijn vóór of uiterlijk rond de eeuwwisseling; personen jonger dan 35 jaar hebben ouders die vermoedelijk nà 1900 of zelfs na 1910 of na 1920 geboren werden. Ook Kinsey vond een duidelijk verschil in sexgedrag tussen personen die vóór 1900 en die nà 1910 geboren waren. Zelf hebben deze oudere respondenten hun jeugdtijd beleefd rond de eerste Wereldoorlog en de jongeren in de dertiger en veertiger jaren toen er al veel veranderd was na de eerste seksuele doorbraak in de 20er jaren. Het is interessant deze lijn nog even te vervolgen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
169 Op de vraag hoe in het algemeen de houding van de ouders was ten opzichte van de seksualiteit, komt hetzelfde verschil naar voren. ‘Niet open en vrij’ zeggen respectievelijk 68-68-84-84% van de mannen en 51-67-81-84% van de vrouwen. Een eventuele vreugde over de ‘omslag’ bij de jongere leeftijden wordt door deze cijfers overigens tegelijk weer gedempt: het percentage bij de jongste groepen over het ontbreken van openheid thuis t.a.v. de seksualiteit is nog zo hoog dat men zich kan afvragen hoeveel er nog moet veranderen vóór er een goed opvoedingsklimaat bereikt is. Het zou daarom van groot belang zijn om door middel van onderzoek na te gaan of deze jongste leeftijdsgroepen het zelf op het ogenblik in hun gezinnen beter doen en of de trend zich doorzet. Het zijn ook de oudere leeftijdscategorieën die vooral vinden dat de opvattingen over gedrag en zeden in Nederland achteruit gaan (mannen 21-31-39-49%, vrouwen 28-32-36-57%), maar de percentages jongeren die kennelijk schrikken van de veranderingen in opvattingen mag men niet onderschatten. Hierbij sluit aan dat een bepaald percentage van de jongeren vindt dat er teveel aandacht wordt besteed aan sex in de massamedia, ook al is dit een afnemend percentage als men de verschillende leeftijdsgroepen vergelijkt (mannen 16-21-32-38%, vrouwen 29-29-44-53%). Omgekeerd schrikken kennelijk de ouderen toch ook weer niet in zo grote getale van de toegenomen informatie via de massamedia, hetgeen de indruk versterkt dat het nieuwe cultuurpatroon iets is wat mede door alle leeftijdscategorieen gedragen wordt. Ook op andere terreinen treffen we zulke-relatieve-verschillen tussen jong en oud aan. Het is in dit verband interessant te constateren hoe jongeren en ouderen overwegend gelijkelijk reageren op sexprikkels en vrijheid ten opzichte van het lichamelijke. Zo wordt het tappen van schuine moppen vaker aanvaard door de jongere generatie (een verschil van ongeveer 10%), hetgeen er op wijst dat de fatsoensnormen in een minder hoog aanzien staan. Er is ook ten aanzien van onderwerpen als het dragen van minirokken, een tv-show met veel bloot en het lezen van prikkellectuur een aanwijsbaar verschil tussen de oudste en de jongste groepen (verschillen van 10
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
170 tot 28%), maar op andere punten is er nauwelijks enig verschil (naakt rondlopen op afgeschut terrein, en vrijen waar anderen bij zijn). Wat betekent dit nu? Wil dit zeggen dat de ontwikkeling maar heel geleidelijk gaat en dat ook de jongere leeftijdscategorieën meer gemeenschappelijk hebben met de ouderen dan dat ze er van verschillen? Dit is zeker ook waar. Maar er is nog een andere uitleg mogelijk. De cijfers kunnen er ook op wijzen dat men weliswaar naar grotere vrijheid streeft, maar dat men daar iets anders onder verstaat. Bijvoorbeeld dat men onder vrijheid ten opzichte van het seksuele verstaat: meer mogelijkheden tot gesprek over sex, meer en betere voorlichting, meer ruimte ook tot sexbeleving in serieuze relaties, maar dat men eigenlijk niet verder gaat, en zeker niet sex zomaar als plezierige prikkel of als vrije uiting zonder meer wil zien. Verschillende aanwijzingen kunnen deze hypothese bevestigen: enerzijds de afweer van de vrijere opvattingen zoals we hierboven zagen, en anderzijds de tendens naar sexbeleving in het kader van liefde of genegenheid maar niet als consumptie-artikel. Op dit laatste komen we hierna nog uitvoerig terug. De tendens lijkt te gaan in de richting van een grotere vrijheid van relationele of affectiegebonden sexbeleving, niet van promiscuïteit. In elk geval is het opmerkelijk dat de verschillen tussen de leeftijdsgroepen vooral betrekking hebben op onderwerpen die geleidelijk aan sociaal geaccepteerd raken, maar als er patronen doorbroken moeten worden zijn de jongeren kennelijk weinig geneigd revolutionair op te treden. Samenvattend zouden we willen stellen dat de jongere leeftijdscategorieën kennelijk thuis al een grotere openheid t.o.v. sex ervaren hebben en zelf ook een grotere vrijheid ten toon spreiden, maar dat de verschuivingen slechts geleidelijk verlopen.
Normen met betrekking tot de seksualiteit Zoals we in het vorige hoofdstuk een aantal verschillen aantroffen tussen stad en platteland met betrekking tot de vóórhuwelijkse seksualiteit, zo ook hier tussen de leeftijdsgroepen. En ook treffen we hier op een gegeven moment een ‘omgekeerde dubbele moraal’ aan. Maar de verschillen zijn misschien iets minder scherp en de omkering
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
171 iets minder sprekend. Wat we in tabel 18 aantreffen is het volgende: 1. Ten aanzien van het intiem vrijen zien we dat er bij de mannen slechts zeer geringe (en vaak helemaal geen) verschillen zijn tussen de leeftijdsgroepen in hetgeen getolereerd wordt, met uitzondering van het vrijen zonder genegenheid. Dit wordt de ouderen toch vaker wat te bar! Bij de vrouwen daarentegen zien we wel verschillen, zij het niet in alle situaties even duidelijk. Over het algemeen echter zijn de oudere vrouwen vaker wat conservatiever dan haar jongere collega's. Met nadruk wordt echter gewezen op het betrekkelijke van de verschillen. 2. Wat de geslachtsgemeenschap betreft zijn er ook bij de mannen wel verschillen tussen de leeftijdsgroepen. Bij de vrouwen uiteraard ook. Ook hier zijn de verschillen lang niet altijd erg sprekend. Maar zowel voor mannen als voor vrouwen is er een zeer groot verschil in de acceptatie van geslachtsgemeenschap bij trouwplannen: hier accepteert de jongere generatie het als een algemeen verschijnsel, terwijl de oudere generatie het zeer sterk afwijst. Beneden deze eerste grens worden de verschillen dan minder sprekend. Ook bij de jongeren is er over het algemeen een zeer grote afstand tussen het accepteren van geslachtsgemeenschap bij trouwplannen en het accepteren hiervan in andere situaties (verliefdheid, genegenheid etc). Die veel kleinere groep ‘progressieven’ vindt dan naast zich de ‘progressieve’ groepen uit de oudere leeftijdsgroepen. Dan vindt men elkaar. Dit verschijnsel bevestigt dat de algemene acceptatie van voorhuwelijks seksueel verkeer bij jongeren duidelijk in het teken staat van het huwelijk. Dit wordt nog aangevuld door het feit dat er ook weer een grote afstand is tussen degenen die geslachtsgemeenschap accepteren bij verliefdheid of genegenheid (de verschillen hiertussen zijn niet zo groot) en degenen die het ook accepteren als er alleen sprake is van lichamelijke aantrekkelijkheid. Deze laatste groep is bij alle categorieën heel gering. Dit betekent dat de groepen die geslachtsgemeenschap accepteren bij verliefdheid of genegenheid dit toch duidelijk doen in het licht van een persoonlijke relatie, ook al stellen zij niet de formele eis van een huwelijks perspectief. Deze groepen zijn misschien anti-institutioneel, maar niet minder relationeel gericht dan de trouwplannen-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
172
Tabel 18. Mondelinge vraag 18: Ik geef u een lijst waarop verschillende beweringen staan over contact tussen jongens en meisjes. Wilt u mij voor de twee uitspraken zeggen of u het er mee eens bent? (Als eerste wordt in de vragenlijst gevraagd of een jongen een meisje mag zoenen... of dat een meisje een jongen mag zoenen...) Mannen totaal Mannen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar degenen die het met de bewering volkomen of in grote lijnen eens zijn in 1 procenten ik vind dat een jongen intiem 96 100 96 mag vrijen met een meisje... - als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen - als hij op haar verliefd is 84 85 85 - als hij veel voor haar voelt 72 69 74 - ook al voelt hij weinig voor 15 19 19 haar ik vind dat een meisje intiem 98 100 100 mag vrijen met een jongen... - als zij van plan is binnenkort met hem te trouwen - als zij op hem verliefd is 87 89 90 - als zij veel voor hem voelt 74 79 72 - ook al voelt zij weinig voor 14 11 25 hem Vrouwen totaal Vrouwen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar degenen die het met de bewering volkomen of in grote lijnen eens 1 zijn in procenten ik vind dat een jongen intiem 92 96 95 mag vrijen met een meisje... 1
1
35-49 jaar
50-65 jaar
94
95
82 70 13
85 71 10
99
94
83 68 9
88 77 11
35-49 jaar
40-65 jaar
94
85
59% van het totale aantal mannen en 56% van het totale aantal vrouwen is gevraagd naar wat een jongen ‘mag’; 41% van het totale aantal mannen en 44% van het totale aantal vrouwen is gevraagd naar wat een meisje ‘mag’. 59% van het totale aantal mannen en 56% van het totale aantal vrouwen is gevraagd naar wat een jongen ‘mag’; 41% van het totale aantal mannen en 44% van het totale aantal vrouwen is gevraagd naar wat een meisje ‘mag’.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
- als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen - als hij op haar verliefd is 78 - als hij veel voor haar voelt 67 - ook al voelt hij weinig voor 10 haar ik vind dat een meisje intiem 89 mag vrijen met een jongen... - als zij van plan is binnenkort met hem te trouwen - als zij op hem verliefd is 70 - als zij veel voor hem voelt 61 - ook al voelt zij weinig voor 7 hem
86 65 14
78 65 13
80 71 8
73 65 8
94
93
90
83
82 69 10
68 63 10
72 62 4
67 54 9
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
173 Mannen totaal Mannen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar degenen die het met de bewering volkomen of in grote lijnen eens zijn in 1 procenten ik vind dat een jongen volledige64 83 63 geslachtsgemeenschap met een meisje mag hebben... - als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen - als hij op haar verliefd is 37 42 35 - als hij veel voor haar voelt 26 33 20 - ook al voelt hij weinig voor haar4 2 8 ik vind dat een meisje volledige 63 94 81 geslachtsgemeenschap met een jongen mag hebben... - als zij van plan is binnenkort met hem te trouwen - als zij op hem verliefd is 32 59 47 - als zij veel voor hem voelt 24 43 32 - ook al voelt zij weinig voor hem3 10 Vrouwen totaal Vrouwen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar degenen die het met de bewering volkomen of in grote lijnen eens zijn in 1 procenten ik vind dat een jongen volledige 57 71 67 geslachtsgemeenschap met een meisje mag hebben... - als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen - als hij op haar verliefd is 20 40 21 - als hij veel voor haar voelt 17 33 17 1
1
35-49 50-65 jaar jaar
66
54
38 26 4 56
33 26 2 50
24 21 -
22 17 1
35-49 40-65 jaar jaar
56
41
17 15
14 10
59% van het totale aantal mannen en 56% van het totale aantal vrouwen is gevraagd naar wat een jongen ‘mag’; 41% van het totale aantal mannen en 44% van het totale aantal vrouwen is gevraagd naar wat een meisje ‘mag’. 59% van het totale aantal mannen en 56% van het totale aantal vrouwen is gevraagd naar wat een jongen ‘mag’; 41% van het totale aantal mannen en 44% van het totale aantal vrouwen is gevraagd naar wat een meisje ‘mag’.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
- ook al voelt hij weinig voor haar2 ik vind dat een meisje volledige 49 geslachtsgemeenschap met een jongen mag hebben... - als zij van plan is binnenkort met hem te trouwen - als zij op hem verliefd is 16 - als zij veel voor hem voelt 11 - ook al voelt zij weinig voor hem0
2 77
1 58
2 47
1 34
21 10 -
19 13 1
16 13 -
14 8 1
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
174 eisers. Interessant is het in dit verband te vermelden dat de jongere leeftijdsgroepen niet toleranter blijken t.a.v. buitenechtelijke seksuele relaties, eerder het tegendeel (vooral bij de jongere mannen). 3. Een derde punt is de vraag t.a.v. de dubbele moraal en de omgekeerde dubbele moraal. Ten aanzien van intiem vrijen is er wel sprake van dubbele moraal bij de vrouwen - kennelijk geen voorvechters van de vrouwenemancipatie! - maar niet bij de mannen. Bij hen treedt soms zelfs iets van een omgekeerde dubbele moraal op, dus ten gunste van het meisje - althans bij de jongere leeftijdsgroepen. Ten aanzien van de geslachtsgemeenschap ligt het iets anders, in die zin dat er hier eerder bij de oudere mannen sprake is van een dubbele moraal (ten gunste van de jongen dus), maar tegelijkertijd treedt er bij de twee jongere jaargangen van de mannen een duidelijke omkering aan de dag in de richting van een dubbele moraal ten gunste van het meisje. Dat is zeer interessant, en heeft waarschijnlijk heel andere achtergronden dan bij een soortgelijke omkering op het platteland, die overigens alleen optrad bij het intensief vrijen. Men kan hier spreken van een generatieverschil en een cultuurverschil, waarvan de grens bij 35 jaar ligt. Dat de jongere mannen extra voordelen voor het meisje eisen kan dan verstaan worden als een sympathieke contrareactie op wat waarschijnlijk gezien wordt als een traditioneel onrecht. Dat de jongste categorie vrouwen dit voordeel of voorrecht niet wil accepteren, kan misschien samenhangen met een heel ander feit. Zij zijn nog niet lang gehuwd en nog vrij jong. In deze situatie hebben zij waarschijnlijk enigszins onverwacht ervaren dat de sexbehoefte van de man veel hoger is op die leeftijd dan bij haar zelf. Vanuit deze ervaring generaliserend komen zij dan tot hun opvallende dubbele moraal ten gunste van de jongen. Er zijn enkele aanwijzingen in het materiaal die deze hypothese versterken. Zo vindt tweederde van de vrouwen van alle leeftijden dat de mannen meer behoefte hebben aan geslachtsgemeenschap dan de vrouwen, en vinden vooral de mannen onder de 50 jaar dat zij meer behoefte hebben dan vrouwen (bij oudere mannen is deze overtuiging veel minder sterk vertegenwoordigd). Hun pleidooi voor een dubbele moraal ten gunste van de vrouwen zou dan ook kunnen betekenen dat ze hopen dat de vrouwen steeds meer zich zullen leren aanpas-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
175 sen aan het mannelijk patroon in dit opzicht, als ze maar eerst eens bevrijd zijn van de traditionele belemmeringen. Bij de jonge vrouwen kan dan het omgekeerde effect optreden: het gevoel hier niet aan te kunnen beantwoorden. Zij schrikken misschien enigszins van de nieuwe rol die haar als vrouw nu wordt aangeboden en waar zij helemaal niet op is voorbereid. Ze vlucht dan terug in een benadrukken van de traditionele verschillen tussen man en vrouw. Wat de andere punten betreft zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen van verschillende leeftijden veelal niet zo erg groot. Zo zijn er wel verschillen - maar zeker geen duidelijke tegenstellingen tussen jong en oud ten aanzien van de volgende punten: - aanvaarding van zelfbevrediging; - aanvaarding van abortus (vooral bij vrouwen); - aanvaarding van homoseksualiteit. Kennelijk volgen de leeftijdsgroepen echter eenzelfde cultuurpatroon, met slechts relatieve verschillen in de mate waarin. We hebben enkele malen gesuggereerd dat het platteland in verschillend opzicht nog resten heeft van een eigen cultuurpatroon. Tussen de leeftijdsgroepen is daar echter geen sprake van. Duidelijke verschillen zijn er wel in de mate waarin jongeren geslachtsgemeenschap voor het huwelijk aanvaarden (bij trouwplannen, verliefdheid of genegenheid) en de mate waarin jongere leeftijdsgroepen menen dat voorbehoedsmiddelen voor jongeren beschikbaar moeten zijn. Voor dit punt ligt naar 't oordeel van alle leeftijdsgroepen de top van de curve voor jongens en voor meisjes bij 18 jaar (voor meisjes tevens op 16 jaar in het oordeel der mannen). Dat wil zeggen dat de meeste van deze respondenten voorbehoedsmiddelen willen geven aan jongens en meisjes van 18 jaar.
Kennis en houding met betrekking tot de seksualiteit Terwijl de kennis in de vergelijking tussen stad en platteland een belangrijk punt was, waar duidelijke verschillen aan de dag traden, levert dit in de vergelijking van leeftijdsgroepen nauwelijks iets op. Verschillen in kennis bijvoorbeeld van minder bekende voorbehoedsmiddelen zijn er wel, maar
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
176 lopen op grillige wijze door de leeftijdscategorieën heen, zodat bijvoorbeeld het pessarium minder bekend is bij de jongste groep en het spiraaltje minder bij de oudere groepen, enz. Ook ten aanzien van andere punten blijken nauwelijks verschillen, zodat ook hier de stelling opgaat dat er van een generatiebreuk nauwelijks sprake is. Een soortgelijke conclusie moet gelden waar het de houding met betrekking tot de seksualiteit betreft. Op de uitspraken met betrekking tot seksualiteit als natuurgegeven leverden stad en platteland duidelijke verschillen op; het onderscheid tussen de leeftijden levert slechts bij enkele uitspraken enige verschillen op. Zo stemmen mannen naar mate zij ouder zijn meer in met de uitspraken: ‘het is gezonder zich te houden aan wat de natuur ons leert op seksueel gebied dan een eigen weg te gaan’ (56-56-65-72%) en ‘homoseksualiteit kan nooit goed zijn want het gaat duidelijk in tegen de natuur’ (47-53-59-66%). De vrouwen verschillen ook op dit laatste punt (49-48-57-66%), alsmede op de twee volgende uitspraken: ‘geboortenbeperking komt de verhouding tussen man en vrouw ten goede’ (81-86-77-68%) en ‘het gebruik van voorbehoedsmiddelen druist in tegen de natuur’ (40-37-45-52%). De leeftijdsvergelijking is hier dus maar ten dele relevant. Wel verdient het de aandacht dat ook van de jongere leeftijdsgroepen zovelen de natuur nog als norm hanteren voor de seksualiteit, hetgeen erop wijst dat de verschuiving in het cultuurpatroon maar zeer geleidelijk in zijn werk gaat. Een tweede interessant punt, waardoor onze zoëven gegeven veronderstelling bevestigd wordt, is dat op diverse uitspraken de jongste leeftijdsgroep (21-24 jaar) vaak wat strenger oordeelt dan de groep van 25-34 jaar. Ditzelfde verschijnsel zagen we ook al bij de reacties op de sexprikkels (naakt lopen, enz.) Een deel van de jongeren heeft kennelijk de neiging om met nadruk traditionele waarden vast te houden en zich te weren tegen al te snelle veranderingen. Er zijn tal van verklaringen mogelijk voor dit verschijnsel: ten eerste kan men wijzen op de psychische onzekerheid die van een toenemende normverandering kan uitgaan, en die in het bijzonder bedreigend kan zijn voor een leeftijdsgroep die zijn sociale verankering nog niet zo duidelijk heeft gevonden. Zo'n groep zoekt dan wellicht psychisch houvast in vaste denkkaders. Een tweede verklaring kan gevonden worden in het relatieve isolement van de jongerengroep
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
177 ten opzichte van de ‘volwassen’ maatschappij waarop zij zich desalniettemin oriënteert: men ziet de oudere leeftijdsgroepen als referentiepunt en ziet de dichterbij gelegen en meer verwante groepen over het hoofd omdat die te weinig sociale prestige hebben. Zo hebben bepaalde studentengroeperingen zich bij voorkeur gericht op de gevestigde elite als richtsnoer.
Seksueel gedrag Ook ten aanzien van het seksueel gedrag zijn er - net als bij de normen - duidelijke verschillen tussen de oude en de jonge generatie. We moeten hier echter voorzichtig zijn. De herinnering speelt de oudere mensen parten. Als de ouderen ongeveer 10% lager scoren op de vraag of ze wel eens hevig verliefd zijn geweest, dan kunnen ze het gewoon vergeten zijn. Dit is niet onaannemelijk als men ziet dat juist de ouderen meer extreem stelling nemen op vragen die de romantische inslag moeten meten: zij verschillen alleen van de jongeren hierin dat zij vaker zeggen ‘volkomen mee eens’ en de jongeren vaker wat relativerender opmerken ‘in grote lijnen mee eens’. Dat de ouderen vroeger minder vaak verliefd geweest zouden zijn dan de jongeren nu is dus aan twijfel onderhevig. Iets dergelijks geldt ten aanzien van erotische contacten voor het huwelijk. Handje vast houden, zoenen, etc. kwam naar het lijkt - minder voor bij de ouderen (zoenen bij vrouwen 87-86-80-68%), maar de antwoordcategorie ‘vraag niet beantwoord’ is in dit geval bij de oudste leeftijdsgroep 15% (tegenover 6 à 7 bij de andere leeftijdsgroepen). Wel duidelijker worden de verschillen als het gaat om diverse vormen van vrijen en dan met name de oudere vrouwen categorisch ‘neen’ zeggen. In tabel 19 kan men dit verloop volgen. Men moet hierbij bedenken dat er 6 à 8% van de respondenten (gemiddeld 7%) deze schriftelijke vragenlijst niet heeft beantwoord, zodat alle percentages beneden de 100 zijn. Interessant in dit overzicht is ten eerste dat de curve duidelijk daalt als men over gaat van zoenen naar betasten van het lichaam. Ten tweede dat er bij de vrouwen duidelijk een generatieverschil aanwijsbaar is, waarvan de grens bij 35 jaar ligt, bij de mannen echter niet zo duidelijk.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
178
Tabel 19. Schriftelijke vraag 8: Hieronder ziet u een aantal mogelijkheden van seksueel contact tussen man en vrouw. Wilt u nu bij elke mogelijkheid aangeven, of dit is voorgekomen, toen u nog niet getrouwd was? Mannen Mannen (gehuwd gehuwd (geweest)) naar (geweest) leeftijd totaal 21-24 jaar 25-34 jaar degenen bij wie het is voorgekomen in procenten elkaars hand vasthouden 82 88 85 elkaar oppervlakkig zoenen83 94 88 elkaar flink zoenen 81 88 85 (laten) aanraken van 73 88 85 bedekte borsten (laten) aanraken van 69 88 83 borsten onder de kleren betasten van elkaars 66 88 80 geslachtsdelen geslachtsdelen onbedekt 56 88 69 tegen elkaar maar geen volledige geslachtsgemeenschap volledige 61 85 63 geslachtsgemeenschap Vrouwen gehuwd (geweest) totaal
elkaars hand vasthouden 79 elkaar oppervlakkig zoenen79 elkaar flink zoenen 76 (laten) aanraken van 55 bedekte borsten (laten) aanraken van 48 borsten onder de kleren betasten van elkaars 46 geslachtsdelen geslachtsdelen onbedekt 39 tegen elkaar maar geen
Vrouwen (gehuwd (geweest)) naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar degenen bij wie het is voorgekomen in procenten 86 88 87 86 81 89 66 75
35-49 jaar
50-65 jaar
85 83 83 68
73 77 75 69
67
58
62
57
52
45
61
57
35-49 jaar
50-65 jaar
81 80 75 53
69 68 61 37
65
67
47
26
60
62
45
28
52
57
37
21
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
volledige geslachtsgemeenschap volledige geslachtsgemeenschap
46
70
57
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
44
32
179 Ten derde dat een aantal vrouwen volledige geslachtsgemeenschap voor het huwelijk hebben ervaren zonder bepaalde vormen van intiem vrijen gepraktiseerd te hebben. Andere punten die van belang zijn - en niet uit dit overzicht blijken zijn: 1. De oudere leeftijdscategorieën deden niet alleen minder, maar wat ze deden, deden ze ook op latere leeftijd. Globaal gesproken kan men zeggen dat de ouderen handje vasthouden, zoenen etc. in veel gevallen pas deden toen ze 18 jaar waren, dat de middelste leeftijdsgroepen 't in veel gevallen deden toen ze 16 waren, en de jongste leeftijdsgroep vaak al bij 12 jaar en zeker bij 15. Bij de oudere vrouwen liggen de leeftijden gemiddeld wat hoger dan bij de oudere mannen. (Dit betekent niet dat niet velen het zowel nu als vroeger eerder of later deden. We nemen hier alleen de leeftijden waar het grootste percentage zich concentreert en wat meestal ook het centrum is van een oplopende en aflopende reeks eromheen). 2. Wat het intiem vrijen betreft is er ongeveer een zelfde soort verloop, met dit verschil dat de leeftijden gemiddeld hoger komen te liggen naar mate de intimiteitsgraad toeneemt. En vervolgens dat de mannen van de jongste leeftijdsgroep twee subgroepjes te zien geven: een groepje van hele vroege beginners en een groepje dat gelijktijdig begint met de meisjes. Dit stemt overeen met de gegevens van een Engels jeugdonderzoek, waar ook een duidelijk verschil werd geconstateerd tussen ‘vroege beginners’ die meer op de kameradengroep waren georiënteerd, en de ‘late beginners’ die meer op het ouderlijk gezin waren georiënteerd. Het is van belang voor verder onderzoek om na te gaan of een dergelijk verschil zich ook bij de Nederlandse jongeren doorzet. Een belangrijk punt voor onze beschouwingen is dat de jonge generatie niet meer promiscu blijkt te zijn dan de oudere, maar eerder minder. Als men de antwoorden nagaat op de vraag ‘hoe goed kende u degene met wie u voor het eerst geslachtsgemeenschap had?’, dan blijkt het percentage dat de partner reeds goed kende relatief niet te zijn gedaald. Voor de vergelijking plaatsen we onder elkaar de percentages mannen die geslachtsgemeenschap hadden voor het huwelijk en op de vraag hoe goed ze hun partner kenden
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
180 antwoordden en de percentages van de mannen die hun partner goed kenden (oplopend volgens leeftijdscategorieën): 82-58-56-51 64-38-41-38 Dit bevestigt onze reeds naar aanleiding van de normen getrokken conclusie dat de ontwikkeling wel gaat in de richting van grotere seksuele vrijheid, maar dat vrijheid niet betekent promiscuïteit. Dit stemt ook overeen met de onderzoekingen van Christensen en Carpenter en van Giese en Schmidt. Eerstgenoemden vergeleken studentengroepen in twee Amerikaanse en een Deense universiteit. Het bleek dat naarmate de seksuele vrijheid in norm en gedrag toenam (gaande van een ‘strenge’ Amerikaanse universiteit via een ‘doorsnee’ naar de meer vrije Deense situatie) niet alleen de spanningen en ongustige bijverschijnselen afnamen, maar vooral ook de seksualiteit persoonlijker en relationeler werd: Deense studenten hebben hun eerste geslachtsgemeenschap meestal met iemand met wie ze een relatie hebben, de Amerikaanse niet; Deense studenten accepteren bijna allen voorhuwelijkse gemeenschap maar hadden het zelf op de leeftijd van 20-22 pas in 60% van de gevallen gedaan, de Amerikanen overschrijden voortdurend hun eigen normen met alle psychische spanningen die daar bij horen; bij de Deense studenten zijn de jongen en het meisje nagenoeg even vrij, bij de Amerikanen heerst veelal nog een duidelijke dubbele standaard. Giese en Schmidt ontdekten bij hun onderzoek onder Westduitse studenten dat deze in hoge mate het Deense patroon volgen van vrije, maar persoonlijke seksuele relaties. Wat de overige aspecten van het seksuele gedrag betreft, zijn nog enkele punten te noemen, waarbij de gegevens de gangbare verwachtingen wel dekken: 1. Bij de jongeren wisten meer respondenten reeds bij de eerste geslachtsgemeenschap hoe zwangerschap te voorkomen. De percentages die expliciet zeggen dat ze het niet wisten - ook bij de jongeren - zijn echter nog een probleem (± 12%). Het aantal van degenen die het in feite niet of niet voldoende exact wisten, is vermoedelijk nog hoger. 2. Bij de jongeren zijn er meer die de eerste keer ook in feite voorbehoedsmiddelen hebben gebruikt, vooral bij de jongens. Maar de percentages die het niet deden ook bij de
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
181 jongeren - zijn erg hoog (ruim 30%). Ondanks de toenemende ‘vrijheid’ lijken er onvoldoende mogelijkheden te zijn om met de nieuwe vrijheid ook zo om te gaan dat men niet raakt opgescheept met onverwachte en ongewenste gevolgen. Er is niet gevraagd of men bij de eerste geslachtsgemeenschap reeds een kind wenste. We kunnen dus niet met zekerheid zeggen of die ruim 30% niet met opzet het gebruik van voorbehoedsmiddelen heeft nagelaten. Het is echter waarschijnlijker dat ze het hebben nagelaten uit andere overwegingen, bijvoorbeeld dat het dan niet meer ‘spontaan’ zou zijn of omdat er ethische bezwaren zouden zijn. Het zou interessant zijn na te gaan of deze ongeveer 30% voornamelijk wordt aangetroffen bij degenen die zo sterk het natuuraspect in de seksualiteit beamen, danwel vooral wordt aangetroffen bij mensen van een bepaalde ontwikkelingslaag. De geslachtsgemeenschap wordt vaker uitgeoefend bij jongere groepen, hetgeen niet verwondert, maar bij de jongeren zijn ook minder klachten over onbevredigdheid. Zij zeggen ook aanmerkelijk minder vaak dat de partner niet volledig of helemaal niet bevredigd was. Door de jongeren wordt vaker gezegd dat zij zich in de puberteit lichamelijk voelden aangetrokken tot personen van het eigen geslacht. De leeftijdsgrens ligt bij 35 jaar voor de mannen en bij 25 jaar voor de vrouwen. Ook hier dus een symptoom van de grotere vrijheid in de huidige generatie om de seksuele gevoelens die men heeft te erkennen. Maar het betreft hier toch betrekkelijk kleine groepen, kleiner althans dan men op grond van de gegevens van Kinsey zou verwachten (mannen 21-27-13-16%; vrouwen 26-10-12-12%). Verschil in buitenechtelijk seksueel of erotisch contact is er niet tussen de leeftijdsgroepen. Ook hier dus geen symptomen van een toenemende promiscuïteit. Dit stemt overeen met de gegevens van Giese en Schmidt: dezelfde studenten die in overgrote meerderheid voorhuwelijkse gemeenschap beamen, accepteren slechts in een zeer gering percentage buitenhuwelijkse gemeenschap. Wel is de jongste groep mannen vaker bij een prostituée geweest, hetgeen enigszins verwondert omdat de mogelijkheden tot relationele sex buiten het huwelijk voor de jongeren groter is dan ze voor de ouderen was, maar misschien moet dit percentage op reke-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
182 ning geschoven worden van een kleine ondernemende subgroep binnen deze leeftijdscategorie, misschien ook van een grotere ‘eerlijkheid’ bij hen. Bovendien kan hier makkelijk een vertekend beeld optreden door het kleine aantal gehuwde jongere mannen van 21-24 jaar (totaal 33 personen).
Samenvatting Samenvattend kunnen we zeggen dat de toenemende vrijheid op seksueel gebied een zeer geleidelijk verlopend proces is, zodat er nauwelijks reden is om van ‘seksuele revolutie’ of iets dergelijks te spreken, en dat elke leeftijdsgroep zowel extreme opvattingen kent als een brede middenmoot: bij de ouderen treffen we overal ‘progressieve’ groepjes aan, bij de jongeren treffen we zowel een groep aan die schrikt van de veranderingen als een groepje dat vrij wil experimenteren; de grote meerderheid beweegt zich echter mee in de algemene stroom.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
183
Dr. mr. C.J. Straver 11. Welstand en vooruitstrevendheid Inleiding In het materiaal van dit onderzoek zijn er nogal wat aanduidingen te vinden voor een andere instelling tegenover de seksualiteit naarmate men een andere opleiding heeft gehad en een andere sociale positie heeft bereikt. Wie méér heeft kunnen profiteren van de mogelijkheden aan opleiding en informatie zal over het algemeen ook meer aandeel hebben aan nieuwere inzichten en opvattingen die zich thans voordoen; hij zal ook meer op de hoogte zijn van wat nu gemeengoed begint te worden op dit gebied, en minder traditionele opvattingen huldigen. Uit de gegevens van dit hoofdstuk zal eens te meer blijken dat het al of niet huldigen van een traditioneel standpunt vaak niet zozeer een kwestie is van een persoonlijke keuze maar van de kans die men gekregen heeft om aan de ontwikkeling van de cultuur deel te hebben. In zoverre sluiten deze gegevens aan bij die van de twee vorige hoofdstukken, waar o.a. bleek dat ook het leeftijdsverschil een verschil betekende in deelname aan de culturele ontwikkeling, en waar iets soortgelijks naar voren kwam bij het verschil tussen stad en platteland.
Kennis van de seksualiteit Dat lagere welstandsklassen soms enigszins buiten de culturele ontwikkeling staan, menen we te mogen afleiden uit het feit dat mensen uit de laagste welstandsgroep vaker zeggen liever niet in deze tijd te leven; zij waarderen de vroegere tijd relatief meer. Wanneer we de vier welstandsklassen achtereenvolgens vergelijken (leidinggevende groep - middenkader - geschoolden - ongeschoolden) blijkt dat met name de minst bedeelden vaker een negatieve houding hebben t.o.v. deze tijd, terwijl de andere drie groepen ongeveer gelijkelijk de moderne tijd waarderen. (Bij de mannen hebben 78%-74%-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
184 76%-59% en bij de vrouwen 81%-84%-77%-64% waardering voor deze tijd.) Dit is des te merkwaardiger omdat juist door deze laatste groep ook vaker gezegd wordt dat zij niet zo'n prettige jeugd hebben gehad. Kennelijk weet men niet goed raad met de nieuwe ontwikkelingen. Het is echter slechts een symptoom, en men mag er op zich nog niet zoveel waarde aan hechten. Bovendien is het verschil slechts relatief: de meesten sluiten zich aan bij de algemene trend, en ook bij de meer welvarende groepen is er een aantal dat de huidige tijd negatief waardeert. Maar er zijn veel duidelijker aanwijzingen. En dat is aan de ene kant de duidelijk geringere kennis van allerlei aspecten van de seksualiteit bij de lagere groepen, en anderzijds het minder spreken over seksualiteit thuis, minder voorlichting gehad hebben etc. Om te beginnen met de geringere kennis: 1. Zowel mannen als vrouwen hebben een geringere kennis van voorbehoedsmiddelen. Zo zeggen de geschoolden en vooral de ongeschoolden vaker nooit gehoord te hebben van: periodieke onthouding, onderbreking van de geslachtsgemeenschap (coïtus interruptus), de ring of pessarium, het spiraaltje, de spoeling of irrigatie, schuimtabletten en pasta. Geen verschil is er t.a.v. de pil waarover praktisch iedereen heeft gehoord, en slechts een zeer gering verschil t.a.v. het kapotje of condoom. Ook het weten wat ‘zelfbevrediging’ inhoudt, is geringer bij mannen en vrouwen van de laagste twee groepen. 2. Mannen uit de lagere welstandsgroepen zeggen vaker niet te weten of de mogelijkheid tot geslachtsgemeenschap bij het vorderen der leeftijd afneemt voor mannen en vrouwen. Mannen én vrouwen uit de laagste groepen menen vaker dat een vrouw die geen kinderen meer kan krijgen, niet volledig bevredigd kan worden in seksueel opzicht (mannen: 2%-6%-9%-20%; vrouwen: 3%-6%-9%-11%). Mannen uit de laagste welstandsgroep menen vaker dat de oorzaak van een kinderloos huwelijk bij de vrouw ligt. 3. Personen uit de lagere welstandsgroepen hebben vaker opvattingen die tegenwoordig als ‘mythen’ worden beschouwd of onjuist worden geacht. Zo menen de mannen uit de laagste groep en de vrouwen uit de twee laagste groepen dat méér dan 3 maal per week geslachtsgemeenschap
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
185 ongezond is (mannen: 14%-19%-18%-28%; vrouwen: 9%-15%-28%-25%). 4. De kennis van homoseksualiteit is geringer en blijft ook inhoudelijk vaker achter bij de nieuwere ontwikkeling in het denken. Naarmate de welstand afneemt, zegt men minder vaak homofielen te kennen. (mannen: 47%-51%-66%-67%; vrouwen: 55%-67%-72%-71%), en ziet men homoseksualiteit ook meer in categorieën van ‘ziekte, onnatuurlijk iets, vies, niet aanvaardbare vorm van gedrag’ (mannen: 47%-45%-67%-71%; vrouwen: 58%-60%-66%-66%) en minder in meer moderne categorieën die minder discrimineren zoals ‘aangeboren afwijking, door opvoeding of omstandigheden veroorzaakte afwijking in de ontwikkeling, neutraal verschijnsel, aanvaardbare vorm van gedrag’ (mannen: 68%-70%-49%-49%; vrouwen: 73%-56%-46%-45%). Tegenover deze geringere kennis staat - gelukkig - ook een sterker besef bij de minder welvarende klassen dat zij minder kennis hebben en daarom behoefte hebben aan meer informatie. Terwijl de hogere klassen vinden dat er tegenwoordig reeds te veel over sex gepraat en geschreven wordt in radio, tv, kranten, andere bladen etc. (mannen: 40%-36%-23%-26%; vrouwen: 57%-41%-37%-44%) vinden de lagere welstandsklassen dat er nog te weinig over gesproken en geschreven wordt (mannen: 17%-20%-34%-43%; vrouwen: 6%-14%-17%-12%). Hier ligt een duidelijk aanknopingspunt voor de voorlichting. Deze groepen blijken vooral meer informatie via de tv te verwachten. De keerzijde van deze geringere kennis en de behoefte aan meer informatie is de klacht over de gebrekkige voorlichting thuis. Deze komt vaker voor bij de lagere strata (Niet voorgelicht: mannen 66%-78%-82%-80%; vrouwen: 67%-73%-75%-86%). Dat er thuis nooit over sex werd gesproken, hoort men ook vaker bij de lagere strata (mannen: 62%-75%-77%-80%; vrouwen: 67%-73%-79%-93%).
De houding tegenover de seksualiteit Met het spreken thuis over sekualiteit gaat ook vaker een
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
186 wat betere opvoeding inzake de seksualiteit samen. Vrouwen uit hogere milieus zeggen vaker dat bij haar thuis de houding t.o.v. de seksualiteit open en vrij was (wat zij daaronder dan ook mogen verstaan!). Het zal daarom niet verwonderen dat met name de laagste milieus wat restrictiever en afwerender staan t.o.v. de seksualiteit. Met name de vrouwen uit die groepen vinden dat het met de opvattingen en zeden achteruit gaat (29%-34%-43%-46%). Zij vinden ook het naakt rondlopen op afgeschut terrein minder aanvaardbaar (23%-13%-9%-9%), evenals het samen douchen van ouders en kinderen (44%-45%-34%-19%). Zij vinden tv-shows met veel bloot vaker onaanvaardbaar (39%-44%-50%-67%), hebben minder waardering voor prikkellectuur (20%-14%-11%-7%) en vinden de vrije verkoop van pornografie zoals in Denemarken gebeurt minder vaak iets positiefs (28%-25%-23%-19%). Opvallend is dat op al deze punten alleen bij de vrouwen verschillen aan de dag treden. Vermoedelijk heeft de man, door zijn werksituatie, al meer contact met de andere sociale groepen en de daar heersende opvattingen óf hij is als man meer gesteld op seksuele prikkels, hetgeen dan zijn negatieve oordeel compenseert. In elk geval krijgt het verschil in opvatting tussen man en vrouw een extra accent bij de lagere milieus. Ook later zullen we nog enkele aanwijzingen vinden voor dit gemis aan overeenstemming en communicatie. Slechts op één punt delen de mannen de opvattingen der vrouwen, nl. in hun sterkere afkeuring van de minirok (mannen: 5%-12%-12%-26%; vrouwen 15%-14%-23%-26%). Ten aanzien van het tappen van schuine moppen is er zelfs een uitgesproken discrepantie tussen de mannen en vrouwen in de lagere milieus: terwijl de positieve waardering bij de mannen stijgt, daalt ze bij de vrouwen als we naar de lagere welstandsklassen toegaan (mànnen 13%-22%-29%-24%; vrouwen: 25%-18%-20%-10%). Kennelijk ligt hier een twistpunt, waar de vrouw wellicht de man steeds weer vermaant maar zonder succes. Een waarschuwing die we reeds in de twee voorafgaande hoofdstukken maakten, is echter ook hier wel op zijn plaats. Uit de cijfers blijkt overduidelijk hoe relatief de verschillen zijn: de hogere en lagere klassen van de bevolking hebben veel meer gemeenschappelijk dan ze verschillen, en de verschillen zijn slechts bij een deel der groepen aanwijsbaar.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
187 Niet alleen is de afweer van een vrijere en directere uiting van de seksualiteit bij de lagere strata groter, er heerst bij hen ook vaker de opvatting dat de seksualiteit gebonden is aan de natuur en aan de ‘wetten’ die de natuur zou stellen. Zo zijn er een aantal uitspraken over de gebondenheid van de seksualiteit aan de natuur waar de lagere strata vaker mee instemmen. We noemen hier bij wijze van voorbeeld: - Kinderen krijgen is het doel van het huwelijk (mannen: 48%-65%-85%-82%; vrouwen 53%-69%-83%-76%). - De seksuele moraal mag niet door de mensen veranderd worden; zij ligt vast in de natuur besloten (mannen: 48%-64%-76%-68%). - Het is gezonder zich te houden aan wat de natuur ons leert op seksueel gebied dan een eigen weg te gaan (mannen: 45%-59%-70%-72%; vrouwen 53%-59%-69%-80%). - Het is goed als mensen zich aan strakke regels houden in het seksuele leven, want waar blijf je als iedereen alles voor zichzelf uitmaakt (mannen: 42%-42%-56%-66%). Opmerkelijk is dat de mannen vaker een strak standpunt innemen dan de vrouwen, die misschien geneigd zijn iets genuanceerder te denken. Tevens blijkt dat op sommige uitspraken de groep der geschoolden strenger oordeelt dan de laagste, de ongeschoolden. Wat men uit deze gegevens kan afleiden is dat er bij de lagere groepen waarschijnlijk een grotere onzekerheid bestaat ten opzichte van de huidige veranderingen in opvatting en moraal. Zij hebben minder de gelegenheid gekregen dan de hoger ontwikkelden om enige greep te krijgen op die ontwikkeling; ze hebben minder de nieuwe, meer geraffineerde hulpmiddelen van psychische en sociale aard geleerd waarmee de moderne mens zich een weg weet te vinden in de zogenaamde onzekerheid: Terwijl de hoger ontwikkelden wellicht al ontdekt hebben dat de veranderingen in opvattingen en moraal geen chaos betekenen, maar alleen een verandering, zullen de lager ontwikkelden, die ook minder toegang hebben tot de stroom van informatie, deze ontdekking veel minder makkelijk doen. Er is echter nog een heel ander aspect dat hier op de achtergrond meespeelt. Het is nl. niet alleen een kwestie van een grotere afweer tegenover de seksualiteit en een grotere vlucht naar de duidelijke wetten van de natuur. Er is ook een wat sterkere tendens naar romanticisme bij de lagere
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
188 welstandsgroepen. En dat is in dubbel opzicht interessant. Enerzijds kan dit voor hen een hulpmiddel zijn om in de wirwar van nieuwe ontwikkelingen een steunpunt te vinden. op een meer moderne en aangepaste wijze dan het houvast in de ‘natuur’. Anderzijds echter zou het ook een symptoom van een gespleten houding kunnen zijn welke onherroepelijk leidt tot innerlijk conflict en teleurstelling. Het blijkt dat op een aantal zeer romantische uitspraken (‘Er is maar één ware liefde in je leven mogelijk’, ‘Als je van iemand houdt wordt die het enige doel in je leven’, ‘Ware liefde voel je allebei direct aan’) de lagere welstandsklassen hoger scoren dan de hogere. Dit is in strijd met het beeld wat ‘men’ meestal van de meer prozaïsch geachte relaties in het ‘arbeidersmilieu’ heeft. De vraag is echter: hoe past deze romantische neiging bij de wat sterkere afweer van de seksualiteit en de sterkere nadruk op strenge regels, ‘natuurwetten’ etc? Uit ander onderzoek weten we dat dit vaker samengaat: afweer van de seksualiteit en sterkere idealisering. Maar het blijft een vraag van belang voor de geestelijke volksgezondheid waar deze spanning door veroorzaakt of bevorderd wordt en hoe ze wordt opgelost. Dat er een zekere spanning is, is duidelijk. Juist bij de lagere welstandsgroepen wordt tegelijkertijd het belang van de seksualiteit vaker beaamd: Zij menen vaker dat een huwelijk met weinig of geen geslachtsgemeenschap géén goed huwelijk kan zijn. Zij menen ook vaker dat geslachtsgemeenschap pas goed is als man en vrouw tegelijkertijd tot bevrediging komen, hetgeen een enigszins overspannen verwachting kan zijn. De vrouwen tenslotte menen dat de man meer behoefte heeft aan geslachtsgemeenschap dan zijzelf, hetgeen op een erkennen van een zekere driftmatigheid én discrepantie wijst. In een onderzoek naar de uitwerking van 26 radiohoorspelen toonden Warner en Henry aan dat juist in de lagere milieus een vrij grote spanning bestaat tussen enerzijds de romantische verwachtingen die vóór het huwelijk gekoesterd worden, en de beperkte mogelijkheden die men heeft in die milieus om na de huwelijksdatum iets van die romantische droom te realiseren. Men gaat dan op in de dagdromen die de romantische hoorspelen bieden, om daarin de niet gerealiseerde ver-
26
en W.E. HENRY, The radio day-time serial; a symbolic analysis, In: ‘Genetic Psychology Monographs’, 1948, no. 1. W.L. WARNER
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
189 wachting althans in de droom nog eens te kunnen beleven. Het is een hulpmiddel om zich staande te houden in het ‘harde’ leven. Het is echter ook duidelijk dat men daarmee zijn eigen frustratie in stand houdt en de wonde telkens opnieuw open maakt door hem in schijn te bedekken. De parallel met de inwerking van de romantische en glamourachtige verhalen, reportages e.d. uit sommige damesbladen en sex-magazines ligt voor de hand. Het glinsterende van vorstenhuizen, modesterren en romantische verhalen heeft vermoedelijk dezelfde werking als Warner en Henry constateerden t.o.v. de hoorspelen. Het lijkt daarom gewenst dat dit punt in de openbare discussie nog eens aan de orde komt.
Normen met betrekking tot de seksualiteit Op verschillende gebieden blijken de lagere welstandsklassen strenger te oordelen met betrekking tot hetgeen toelaatbaar is aan seksuele gedragingen die niet binnen het huwelijkskader plaats vinden. We denken hierbij aan voorhuwelijkse seksualiteit, zelfbevrediging, homoseksualiteit etc. Na het voorafgaande verwondert deze strengere houding niet meer: De nadruk op de ‘natuur’ en haar ‘wetten’ is te zien als de geestelijke bovenbouw van dieperliggende normen of instituties waarin men de seksualiteit verankerd ziet: het huwelijk en de voorplanting als de vanzelfsprekende en uitsluitende kaders voor de seksualiteit. We geven hier enkele van deze punten met de erbij behorende percentages: 1. Geen principiële bezwaren tegen geboortenregeling (mannen: 71%-67%-68%-51%; vrouwen 73%-66%-56%-54%). 2. Geslachtsverkeer tussen mensen die willen trouwen is ontoelaatbaar (mannen 20%-14%-8%-10%; vrouwen 12% -13%-14%-22%). Hier treedt een duidelijk verschil in opinie aan de dag tussen mannen-en vrouwen in de lagere strata! 3. Ter beschikking stellen van voorbehoedsmiddelen voor jongeren is goed (mannen 41%-49%-58%-57%; vrouwen 33%-47%-39%-23%). Ook hier een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen in de lagere strata! 4. Zelfbevrediging is een normaal verschijnsel, en kan ook
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
190 bij gehuwden normaal zijn, (wat het eerste betreft: mannen 71%-53%-52%-47%; vrouwen 42%-38%-31%-20%). 5. Homofielen moet men zoveel mogelijk vrijlaten om hun leven op eigen wijze te leven. (mannen: 63%-61%-54%-55%; vrouwen 62%-67%-47%-47%). 6. Abortus is onder geen enkele omstandigheid goed te keuren. (mannen: 22%-24%-40%-35%; vrouwen 32%-41%-48-49%. Ten aanzien van de meeste punten oordelen de lagere groepen dus strenger. Opmerkelijk is de tegenstelling op twee belangrijke punten tussen het oordeel van de mannen en de vrouwen: de toelaatbaarheid van voorhuwelijks seksueel verkeer en het ter beschikking stellen van voorbehoedsmiddelen. Ook hier is het niet duidelijk in hoeverre dit oordeel van de mannen wordt ingegeven door hun visie op de driftmatigheid in de seksualiteit dan wel door een sterkere deelname aan het algemene cultuurpatroon. Bij de meer gedetailleerde vraagstelling naar situaties waarin seksuele activiteit voor jongeren is toegestaan (trouwplannen, alleen verliefdheid, alleen genegenheid, alleen lichamelijke aantrekkelijkheid) blijken nog enkele interessante bijzonderheden naar voren te komen. Meningsverschil tussen mannen en vrouwen in de lagere klassen is er praktisch alleen met betrekking tot geslachtsverkeer voor meisjes, niet bij de vraag t.a.v. geslachtsverkeer voor jongens. Een andere bijzonderheid is dat - met name voor jongens - de weerstanden het hoogste zijn bij het middenkader en de geschoolden (bij de vrouwen) of bij de geschoolden (bij de mannen), niet bij de ongeschoolden. Dit geldt voor alle situaties (trouwplannen, alleen verliefd-zijn, alleen genegenheid, alleen lichamelijke aantrekkelijkheid). Ook bij enkele andere punten, die in dit hoofdstuk aan de orde kwamen, bleek een verhoogde afweer of strengheid bij de vrouwen van geschoolden t.o.v. de ongeschoolden. Omdat we er echter geen duidelijke trend in hebben kunnen ontdekken, zijn we er niet verder op ingegaan. Voor later onderzoek is het echter de moeite waard dit te signaleren. Een derde punt dat de aandacht verdient is dat de verschillende sociale lagen nauwelijks verschillen in hun afkeuring of waardering van de buitenechtelijke seksualiteit.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
191 Alleen de vrouwen uit het middenkader accepteren vaker een ‘slippertje’. Mannen in alle opzichten ontoelaatbaar 49-49-55-55 in bepaalde gevallen wel begrijpelijk48-47-41-41 geen principiële bezwaren 2-3-3-2 geen mening 1-1-1-2
Vrouwen 67-59-69-67 30-40-29-31 3-1-2------2
Kennelijk is de oriëntatie op het huwelijk bij alle groepen ongeveer gelijkelijk aanwezig. Het toestaan van voorhuwelijkse seksualiteit moet wellicht dan ook gezien worden als het toelaten van iets wat op het huwelijk is gericht.
Seksueel gedrag Wanneer men de verschillende gegevens over het seksueel gedrag nagaat, komen er twee punten naar voren: aan de ene kant blijkt er een verschil in gedragspatroon te bestaan tussen de verschillende sociale klassen, dat begrepen kan worden als een variatie in cultuurpatronen; aan de andere kant komen er enkele meer problematische kanten naar voren bij de lagere welstandsgroepen, hetgeen wellicht samenhangt met de genoemde ‘achterstand’. Het eerste komt meer naar voren als we de jeugdontwikkeling nagaan bij de verschillende groepen, het tweede treedt aan de dag bij het bezien van het huidige seksuele gedragspatroon. Wat de jeugdontwikkeling betreft zijn de meest opvallende punten: 1. In de groep der ongeschoolden zeggen de gehuwde mannen vaker dat ze zich in de puberteit nooit aangetrokken hebben gevoeld tot andere jongens. Dit verrassende antwoord hoeft geen verzwijging van de waarheid te zijn: het is zeer goed denkbaar dat de ideologie van het man-zijn in die milieus zo sterk was en is dat een andersoortige beleving niet eens tot het bewustzijn doordringt. Hierbij sluit aan dat ook op het huidige moment niemand van de geschoolden en van de ongeschoolden zich voelt aangetrokken tot hetzelfde geslacht, hetgeen eveneens onwaarschijn-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
192 lijk is, mede omdat het percentage bij de vrouwen van deze sociale groep niet geringer is dan bij de vrouwen van hogere sociale lagen (3%). 2. Wat de verschillende seksuele ervaringen betreft tijdens de eerste contacten met het andere geslacht vallen de volgende punten op: a. De verschillende vormen van lichamelijke aanraking en vrijen etc. komen bij de laagste welstandsgroep minder voor dan bij de drie andere groepen: terwijl de geschoolden hetzelfde patroon volgen als de leidinggevende groep en de midden-kadergroep hebben de jongens op enkele en de meisjes op alle punten van het vrijen en aanraken minder ervaring opgedaan dan die uit de hogere lagen: minder jongens en meisjes uit deze laag hebben dus aan ‘petting’ gedaan zoals het op zijn Amerikaans heet; het intensief vrijen als vervanging van het directe seksuele contact komt bij deze sociale laag aanmerkelijk minder voor (vooral bij de meisjes). b. Niet minder maar juist meer ervaring hebben de jongens uit de laagste groep (en ook uit de groep der geschoolden) opgedaan met geslachtsgemeenschap voor het huwelijk; bij de meisjes is dit niet zo extreem hoog, maar ook hier valt op dat er door haar relatief veel meer geslachtsgemeenschap is gedaan dan intensief vrijen (geslachtsgemeenschap mannen: 44-58-66-71%; vrouwen 45-46-51-35%). Het patroon bij de laagste sociale groep wijst dus op een grotere directheid in het seksuele contact en het sterker afwijzen van spelvormen. Wellicht hangt hiermee samen dat men in deze groep de ‘natuur’ sterk benadrukt, homoseksuele spelvormen sterker afwijst etc. Men weet wellicht minder raad met de seksualiteit als deze minder functioneel beleefd zou moeten worden. Een moeilijkheid bij deze gegevens, en dat geldt ook voor een groot deel der hiernavolgende punten is, dat zo'n hoog percentage de vraag niet beantwoord heeft. Dit niet-antwoordpercentage varieert bovendien per groep (mannen: 4-2-4-11%; vrouwen: 12-10-6-14%). Men weet absoluut niet in welke richting de niet-beantwoorders gescoord zouden hebben, zodat uiterste voorzichtigheid geboden is met de antwoorden. Wat nu op verschillen tussen groepen lijkt te berusten, zou weleens weg kunnen vallen als we ook de antwoorden der niet-beantwoorders zouden kennen. Het
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
193 hypothetische en voorlopige karakter van hetgeen we hier aan tendenties en verschillen naar voren brengen wordt daarmee nog eens onderstreept. Bij de mannen lijken de respondenten uit de laagste welstandsklasse wat minder vaak hun eerste volledige seksuele contact te hebben gehad met iemand die zij goed kenden, zodat de ‘promiscuïteit’ er iets groter lijkt. In de laagste klasse wist men ook relatief wat minder vaak hoe zwangerschap te voorkomen, en heeft men ook minder vaak een bepaald voorbehoedsmiddel of methode gebruikt. Nu wat betreft het huidige seksuele gedragspatroon. Opvallend zijn de volgende punten: 1. In de huwelijken van de laagste sociale groepen wordt minder over sekualiteit gesproken dan bij de hogere groepen. Er wordt zelden of nooit over seksualiteit gesproken bij 31-29-31-56% van de mannen en bij 23-21-33-45% van de vrouwen. 2. Wat de feitelijke omvang van het geslachtsverkeer op dit moment betreft, blijkt dat de lage frequenties (minder dan een keer per week) het meeste voorkomen bij de laagste groepen, en dat de ‘gemiddelde’ frequenties (1 à 2 keer per week) het meeste voorkomen bij de hogere sociale lagen (mannen: 67-49-53-39%; vrouwen 53-49-53-40%). Bij de hogere frequenties (3 of meer keren per week) is er een variabele spreiding te zien. Hinderlijk is ook hier het grote aantal niet-beantwoorders, vooral bij de laagste sociale groep, hetgeen ons betoog wat op losse schroeven zet. 3. Bij de vrouwen van de laagste groep wordt vaker de klacht gehoord dat ze bij de laatste geslachtsgemeenschap niet bevredigd was (zeer hoog aantal niet-beantwoorders!). Van de mannen uit deze groep kunnen er minder met zekerheid zeggen dat hun partner bevredigd was - hetgeen de zoëven gehoorde klacht van de vrouwen wel bevestigt. 4. Bij de laagste sociale groep is er tijdens de laatste geslachtsgemeenschap in veel mindere mate een voorbehoedsmiddel gebruikt. Hierin stemmen de mannen en vrouwen overeen (hetgeen het percentage niet-beantwoorders bij de vrouwen weer corrigeert). 5. Bezoek aan een prostituée lijkt evenzeer bij mannen uit de leidinggevende groep als uit de laagste klasse voor te komen, minder bij de middenkaders en de geschoolden
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
194 (19-9-8-16%, met 6% hogere niet-beantwoording in laatste groep). Buitenechtelijk verkeer lijkt hoger te zijn bij de hogere sociale klassen (mannen: 17-12-10-5%; vrouwen 2-5-2-1%). Wanneer we deze reeks gegevens overzien, dringt zich zeker de indruk van een bepaalde ‘problematiek’ bij de laagste sociale groep op. Althans wanneer we de gegevens bekijken met de bril van de hogere sociale klasse, waarin communicatie over sex, op elkaar afstemmen van beleving en bevrediging etc. als norm geldt. Toch menen we dat het niet alleen aan die bril ligt wanneer we hier een zekere problematiek menen waar te nemen. We hadden reeds gelegenheid om te wijzen op de soms tegenstrijdige opvattingen van mannen en vrouwen in de laagste welstandsgroepen t.a.v. onderwerpen die in de opvoeding van hun kinderen zeker een rol gaan spelen (bijv. voorhuwelijks geslachtsverkeer van meisjes etc.). Hier troffen we ook aan dat in de lagere strata de vrouw vaker onbevredigd blijft bij het geslachtsverkeer. Dat hier een zekere problematiek ligt wordt duidelijk als elders in het interview juist de mannen én vrouwen uit deze sociale laag in veel hogere mate dan bij de andere groepen te kennen geven dat de geslachtsgemeenschap pas goed is als man en vrouw gelijktijdig tot bevrediging komen. Ligt hier niet een duidelijke klacht en besef van eigen onvermogen? En is trouwens het zo sterk willen vasthouden aan strakke regels en aan de ‘natuur’ en haar ‘wetten’ niet een uiting van hetzelfde onvermogen? Dat hogere welstand ook psychisch en geestelijk een voordeel is, lijkt door deze gegevens wel te worden bevestigd - tegen de soms romantische opvattingen over de ‘eenvoudige maar gelukkige’ lagere klassen in. Indien dit waar is, dan eist dit een bezinning op de vraag in hoeverre we ook de laagste sociale klassen méér in de welvaart (en ontwikkeling) kunnen laten delen. Het is dan van belang te weten: 1. in hoeverre het achterblijven van de laagste categorie een gevolg is van gemis aan welvaart, van gemis aan ontwikkeling, of van beide; 2. op welke wijze informatie en voorbeeld met betrekking tot een bevredigend seksueel leven met name onder de laagste sociale categorie kan worden verbreid.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
195
Drs. J.D. Noordhoff en mej. drs. E. Deggeller 12. Relaties tussen religieuze gebondenheid en seksualiteit Inleiding Van oudsher is in Nederland het behoren tot een religieuze groep van grote invloed geweest op het cultuurpatroon en heeft in hoge mate de houding t.o.v. seksualiteit bepaald. Dit wil zeker niet zeggen dat het gedragspatroon altijd in overeenstemming is geweest met de normen die golden in de religieuze gemeenschap waartoe men behoorde. Ook zijn deze normen in de verschillende geloofsgemeenschappen zo niet tegengesteld, dan toch wel genuanceerd geweest en ze zijn en worden niet altijd ervaren als menselijk. Een typerend voorbeeld hiervan is een antwoord dat in de half-gestructureerde vraaggesprekken die voorafgingen aan het eigenlijke onderzoek, werd gegeven door een katholieke man van 38 jaar op de vraag over het geoorloofd zijn van voorbehoedsmiddelen voor ongehuwden: als katholiek ben ik er tegen, het is tegen de geloofsregels van de kerk, maar als mens ben ik er voor, omdat daardoor vaak gedwongen huwelijken worden voorkomen. In de nu volgende beschouwing zullen aan de hand van de cijfers van het onderzoek enkele beschouwingen worden gegeven over de kennis van de ondervraagden, over hun houding t.o.v. seksualiteit, over de normen welke zij menen dat geldig zijn voor de religieuze groep waartoe zij behoren en ten slotte over het eigen gedragspatroon. Daarbij zullen enkele hoofdgroepen tegenover elkaar worden gesteld, nl. de personen die aangaven te behoren tot de rooms-katholieke kerkgemeenschap en die ongeveer een derde van de ondervraagden uitmaken; degenen die zich beschouwden als behorende tot de nederlands-hervormde groep; die ruim een vijfde vormen van de ondervraagden, de personen behorende tot de gereformeerde kerken (7%) en degenen die opgaven niet tot een kerkgemeenschap te behoren en die ruim 30% van de ondervraagden vormen. Gezien de grootte van de steekproef is geen nadere differentiatie mogelijk binnen de groep ‘ander kerkgenootschap’ (± 5%). In deze
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
196 categorie zijn allen ondergebracht die niet behoren tot de vier bovengenoemde. Gezien het gemengde karakter van deze groep wordt zij niet verder in de beschouwingen betrokken. In hoofdstuk 9 heeft dr. Straver gewezen op het 27 onderscheid dat Bergsma maakt tussen aanhangers van het oude cultuurpatroon en die van het moderne cultuurpatroon, hetgeen ondermeer bepaald kan worden door een sterkere mate van communicatie met de buitenwereld bij de laatstgenoemde groep en uit een grotere geneigdheid tot veranderen. Personen die zich tot een kerkgenootschap rekenen zouden consequent in meerdere of mindere mate het moderne cultuurpatroon volgen. Een van de criteria die door Bergsma worden gebruikt om de communicatie te meten, is de bereidheid van groepen om zich te mengen met andere groepen. Deze bereidheid tot communicatie van aanhangers van kerkgenootschappen, zou kunnen zijn de bereidheid om huwelijken met aanhangers van andere kerkgenootschappen te accepteren. In een onderzoek dat in opdracht van het vrouwenblad ‘Margriet’ werd ingesteld naar Liefde en Huwelijk in Nederland (1965) werd de vraag gesteld: ‘Stel dat u een dochter had die zou willen trouwen met iemand van een ander geloof. Zou u daar dan geen enkel bezwaar tegen hebben, zou U het accepteren, maar het minder prettig vinden of zou u zich ertegen verzetten.’ Uit de gegevens van tabel 20 blijkt dat van de rooms-katholieke mannen 27% geen enkel bezwaar zou hebben, van de nederlands-hervormde mannen 33% geen enkel bezwaar en van de gereformeerden 20%, terwijl van degenen die niet tot een kerkgenootschap behoren 57% geen enkel bezwaar zou hebben. Van de katholieke mannen zou 20% zich ertegen verzetten, van de nederlands-hervormden 11%, van de gereformeerden 24% en van de niet-kerkelijken 3%. De vrouwen zijn minder tolerant dan de mannen. Uit het onderzoek naar mens en seksualiteit blijkt verder bij de vraag naar de gebondenheid aan een politieke partij dat de groep gereformeerden duidelijk sterker gebonden is aan een politieke groepering, nl. de Anti-Revolutionairen, dan
27
DR. R. BERGSMA,
Op weg naar een nieuw cultuurpatroon, Assen 1963.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
197
Tabel 20. Vraag 51 van het onderzoek ‘Liefde en Huwelijk’: Stel dat u een dochter had die zou willen trouwen met iemand van een ander geloof. Zou u daar dan geen enkel bezwaar tegen hebben, zou u het accepteren maar het minder prettig vinden of zou u zich er tegen verzetten? Mannen totaal Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten geen enkel bezwaar 36 27 33 minder prettig 46 49 52 tegen verzetten 13 20 11 hangt er van af 4 3 4 geen oordeel 1 1 totaal 100 100 100 1
Vrouwen 1 totaal in procenten geen enkel bezwaar 28 minder prettig 52 tegen verzetten 15 hangt er van af 4 geen oordeel 1 totaal 100
1
1
geref.
geen
20 45 24 11 100
57 37 3 2 1 100
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
21 55 21 3 0 100
3 61 23 11 2 100
55 39 2 4 100
25 56 15 4 0 100
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
198 de rooms-katholieken zich gebonden voelen aan de KVP. Nederlands hervormden zijn minder gebonden aan de CHU dan aan de PVDA en vooral onder de rooms-katholieken wordt een hoog percentage aangetroffen van personen die geen voorkeur hebben. Uitgedrukt in termen van mate van communicatie komt uit het bovenstaande het beeld naar voren van een sterke mate van communicatie bij de nietkerkelijk gebondenen, van een wat mindere, ongeveer gelijke mate van communicatie bij de personen, behorende tot de katholieke en de nederlands-hervormde kerk en een duidelijk geringere mate van communicatie bij personen behorende tot de gereformeerde kerken. Een tweede belangrijke factor is de mate waarin men geneigd is veranderingen te accepteren. Enige indicaties in deze materie zijn te vinden in het onderzoek ‘God in Nederland’ dat in 1967 in opdracht van Margriet werd ingesteld en ook in boekvorm 28 verscheen. Op pagina 199 zijn de cijfers afgedrukt van de antwoorden op de vraag: ‘Bent u van mening dat de kerken zich moeten bezighouden met een vraagstuk als geboortenregeling? Mogen de kerken volgens u op dit terrein bindende voorschriften aan haar leden geven? Wat dient volgens u het standpunt te zijn van de kerken t.o.v. de pil als middel tot geboortenbeperking?’ De gegevens zijn als tabel 21 opgenomen. Ongeveer de helft van de nederlands-hervormde en de gereformeerde mannen is van mening dat de kerk zich niet moet bezighouden met vraagstukken als geboortenregeling, bij de katholieken is het aandeel ongeveer ⅓. Ten aanzien van het bindende voorschrift is 24% van de katholieken van oordeel dat de kerken wel bindende voorschriften mogen geven en 37% dat dit niet mag. Bij de nederlands-hervormden zijn deze percentages resp. 8 en 37 en bij de gereformeerden 5 en 41. Bovendien blijkt dat slechts een gering percentage van allen, behorende tot een kerkgemeenschap, menen dat de kerk een negatief standpunt t.o.v. de pil moet innemen.
28
God in Nederland, met een inleiding van PROF. G.H.L. ZEEGERS en commentaren van DR. G. DEKKER en DRS. J.W.M. PETERS, Amsterdam 1967.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
199
Tabel 21. Vraag 22-23-24 van het onderzoek ‘God in Nederland’: Bent u van mening dat de kerken zich moeten bezighouden met een vraagstuk als geboortenregeling? Mogen de kerken volgens u op dit terrein bindende voorschriften aan haar leden geven? Wat dient volgens u het standpunt te zijn van de kerken ten opzichte van de pil als middel tot geboortenbeperking. De uitsplitsingen hebben alleen betrekking op diegenen, die van oordeel zijn, dat de kerken zich wel met vraagstukken als geboortenregeling hebben bezig te houden. Mannen totaalMannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten kerken moeten zich 43 bezighouden met vraagstukken als geboortenregeling: niet weet niet 4 wel 53 kerken mogen op dit terrein 15 bindende voorschriften geven: wel niet 36 weet niet 2 standpunt van de kerk t.o.v. de17 pil moet zijn: voor tegen 5 neutraal 28 weet niet 3
geref.
33
48
49
4 63 24
6 46 8
5 46 5
37 2 20
37 1 10
41 10
7 30 6
3 31 2
9 21 6
geen niet
wel
40
56
44
4 56 4
3 41 11
1 55 15
52
29
38
Mannen naar kerkgenootschap humanist ander in procenten kerken moeten zich bezighouden34 met vraagstukken als geboortenregeling: niet weet niet 5 wel 61 kerken mogen op dit terrein 10 bindende voorschriften geven: wel niet 48
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
weet niet standpunt van de kerk t.o.v. de pil moet zijn: voor tegen neutraal weet niet
3 27
8
1 19
2 21
5 21 8
8 36 4
22 -
6 28 -
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
200 Vrouwen totaal
in procenten kerken moeten zich 48 bezighouden met vraagstukken als geboortenregeling: niet weet niet 5 wel 47 kerken mogen op dit terrein 12 bindende voorschriften geven: wel niet 32 weet niet 3 standpunt van de kerk t.o.v. de16 pil moet zijn: voor tegen 5 neutraal 23 weet niet 3
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
43
56
47
4 53 15
7 37 6
5 48 10
33 5 15
31 9
37 1 16
7 27 4
4 22 2
6 23 3
geen niet
wel
68
46
47
3 29 5
7 47 13
3 50 15
24 5
33 1 21
32 3 24
5 17 2
1 23 2
3 21 2
Vrouwen naar kerkgenootschap humanist ander in procenten kerken moeten zich bezighouden22 met vraagstukken als geboortenregeling: niet weet niet 3 wel 75 kerken mogen op dit terrein 14 bindende voorschriften geven: wel niet 60 weet niet 1 standpunt van de kerk t.o.v. de 40 pil moet zijn: voor tegen neutraal 33 weet niet 2
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
201 Uit het bovenstaande blijkt dat ondanks een geringere geneigdheid tot communicatie zeker niet gesteld kan worden dat in de groep van de gereformeerden een overheersende neiging aanwezig is om alleen het oude te behouden, en dat eerder in de katholieke kerk dan in de gereformeerde de gelovige van mening is dat de kerken bindende voorschriften moeten geven. In de navolgende analyse zal getracht worden het cijfermateriaal van het onderzoek gesplitst naar religieuze groeperingen nader te bezien tegen de achtergrond van de bovenstaande algemene beschouwing.
Binding met religieuze gemeenschap In het onderzoek is de vraag gesteld in welke mate het geloof een belangrijke rol speelt in het leven van de ondervraagde. Deze cijfers geven ons een indicatie van de mate van binding van de ondervraagde met de religieuze gemeenschap waartoe hij behoort. Uit de cijfers in tabel 22 blijkt een duidelijk onderscheid tussen de verschillende kerkgenootschappen en anderzijds een duidelijk verschil bij mannen en vrouwen. Van de rooms-katholieke mannen gaf 49% aan dat het geloof een belangrijke rol speelt in hun leven, van de nederlands-hervormden 36%, van de gereformeerden 85% en van de niet tot een kerkelijke groepering behorenden 4%. Bij de vrouwen zijn deze cijfers duidelijk hoger, nl. 60% voor de rooms-katholieken, 55% voor de nederlands-hervormden en 91% voor de gereformeerden. Enige verdere, hoewel duidelijk zwakkere indicaties over de binding tussen de ondervraagde en zijn kerkgenootschap komen naar voren in tabel 23, waarin de gegevens zijn opgenomen over de mate waarin men naar de kerk gaat. Van de katholieke mannen en vrouwen gaat 69% geregeld, van de gereformeerden bijna 90%; duidelijk lager zijn de cijfers bij de nederlands-hervormden, waar geen kerkelijk voorschrift bestaat over verplichte kerkgang. Opvallend is wel dat van de nederlands-hervormde mannen bijna de helft praktisch nooit gaat, terwijl ruim ¼ van de nederlands-hervormde vrouwen eenzelfde opgave doet.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
202
Tabel 22. Mondelinge vraag 45: Speelt het geloof in uw leven een belangrijke rol, een niet zo belangrijke rol of speelt het eigenlijk geen rol? Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
36
85
4
44
44
13
15
7
20
2
81
100
100
100
100
in procenten 34 49
geloof speelt belangrijke rol geloof speelt niet zo'n 32 belangrijke rol geloof speelt eigenlijk 34 geen rol totaal 100
Tabel 22. Mondelinge vraag 45: Speelt het geloof in uw leven een belangrijke rol, een niet zo belangrijke rol of speelt het eigenlijk geen rol? Vrouwen 1 totaal
geloof speelt belangrijke rol geloof speelt niet zo'n belangrijke rol geloof speelt eigenlijk geen rol totaal
1
1
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
in procenten 45 60
55
91
3
27
32
32
8
20
28
8
13
1
77
100
100
100
100
100
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
203
Tabel 23. Mondelinge vraag 46 en 49: Beschouwt u zich als behorend tot een bepaald kerkgenootschap of godsdienstige groep? Gaat u geregeld, zo nu en dan of praktisch nooit naar de kerk of naar een godsdienstige samenkomst? Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
in procenten 34 -
-
-
66
100
100
100
gaat geregeld naar de kerk36 gaat zo nu en dan naar de15 kerk gaat (praktisch) nooit naar15 de kerk
69 20
25 30
87 5
11
45
8
totaal
100
100
100
100
Vrouwen 1 totaal
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
behoort niet tot een kerkgenootschap behoort wel tot een kerkgenootschap
geref.
in procenten 28 -
-
-
72
100
100
100
gaat geregeld naar de kerk43 gaat zo nu en dan naar de17 kerk gaat (praktisch) nooit naar12 de kerk
69 19
34 36
89 9
12
30
2
totaal
100
100
100
behoort niet tot een kerkgenootschap behoort wel tot een kerkgenootschap
1
1
100
geen
geen
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
204 In het algemeen kan worden opgemerkt dat deze gegevens over seksualiteit en kerkgenootschap, hoe interessant zij op zichzelf ook zouden mogen zijn, toch wel enigszins gerelativeerd moeten worden. Immers door de verdeling van de ondervraagde groep naar kerkgenootschap heen loopt de verdeling naar leeftijdsklasse. Het beeld dus bijv. van de rooms-katholieken of van de gereformeerden is het gemiddelde beeld, dat uit het onderzoek blijkt, maar jonge rooms-katholieken en jonge gereformeerden kunnen een duidelijk andere mening hebben dan hun oudere geloofsgenoten. De grootte van de steekproef van het onderzoek laat echter een differentiëring naar geloof en leeftijd helaas niet toe.
De kerken en de seksualiteit De officiële standpunten van de kerkgenootschappen ten aanzien van een aantal problemen rondom de seksualiteit zijn bekend. Het rooms-katholieke standpunt is duidelijk neergelegd in de encycliek Humanae Vitae van 25 juli 1968. Van veel oudere datum nl. van 1952 is het herderlijk schrijven van de Generale Synode der nederlands-hervormde kerk betreffende het huwelijk, terwijl het gereformeerde standpunt omlijnd is in de Generale Synode van de gereformeerde kerken in Nederland, die in 1963 te Groningen werd gehouden. In de pauselijke encycliek wordt duidelijk gesteld dat er twee gezichtspunten zijn aan de seksualiteit die niet te scheiden zijn nl. eenwording en voortplanting. De encycliek zegt: terwijl de huwelijksdaad de echtgenoten op de innigste wijze met elkaar verenigt, maakt zij het hun krachtens haar innerlijke structuur tevens mogelijk, nieuw leven te verwekken overeenkomstig de wetten, die in het wezen zelf van man en vrouw zijn neergelegd. Door het bewaren van deze beide wezenlijke gezichtspunten, de eenwording en de voortplanting, behoudt de huwelijksdaad volledig haar betekenis, uitdrukking te zijn van waarachtige wederzijdse liefde, en haar gerichtheid op de verheven roeping van de mens tot het ouderschap. Uit deze stelling vloeit dan verder voort dat de rooms-katholieke kerk de rechtstreekse onderbreking van het reeds begonnen voortplantingsproces en vooral de rechtstreekse gewilde en veroor-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
205 zaakte abortus, ook als deze om therapeutische redenen geschiedt, volstrekt onaanvaardbaar acht als geoorloofde methode van geboortenregeling. Zo ook wordt het als een dwaling beschouwd dat een huwelijksdaad, die opzettelijk onvruchtbaar gemaakt en daardoor in zichzelf zedelijk ongeoorloofd is, zedelijk geoorloofd kan worden door het geheel van een op vruchtbaarheid gericht huwelijksleven. Blijft ten aanzien van de geboortenbeperking voor de katholiek volgens de voorschriften van de kerk dus geen ander middel over dan zich te richten naar de onvruchtbare perioden. Ten aanzien van geslachtsverkeer tussen niet gehuwden en ten aanzien van buitenechtelijk geslachtsverkeer neemt de roomskatholieke kerk eveneens een duidelijk afwijzende houding in. De nederlands-hervormde kerk stelt in haar herderlijk schrijven dat het huwelijksformulier onder de oorzaken, waarom God het huwelijk heeft ingesteld, allereerst noemt: dat man en vrouw elkaar ‘trouwelijk helpen en bijstaan in alle dingen, die tot het tijdelijke en eeuwige leven behoren’. ‘Deze huwelijksopvatting komt geheel overeen met de bedoeling van Genesis 2. In dit opzicht staat de formulering van ons formulier boven andere, waarin de procreatie vooropgesteld wordt. Want het vooropstellen van de procreatie leidt onvermijdelijk tot de gedachte, dat de seksuele daad alleen aanvaard mag worden en geoorloofd is in verband met het doel kinderen voort te brengen. Wij zagen echter reeds, dat de geslachtsdaad een betekenis heeft voor de samenleving van man en vrouw, afgezien van het feit of kinderen al dan niet daarvan het gevolg kunnen zijn’. Ten aanzien van de geboortenbeperking komt het standpunt van de nederlandshervormde synode tot uitdrukking in de volgende zin: ‘Staat het vast, dat wij t.o.v. de wording van het gezin mede verantwoordelijk zijn, en deze verantwoordelijkheid ook geboortenbeperking kan insluiten, dan wordt de vraag op welke wijze dit zou geschieden een zaak, die de gehuwden met elkaar en met de arts op de meest verantwoorde wijze moeten regelen. Wij zeiden immers reeds, dat hier niet de middelen, maar de motieven beslissend zijn. Wat nu de gebruikelijke methoden betreft, kan soms de periodieke onthouding aanbevolen worden. Vaker zal alleen het gebruik van anticonceptionele middelen een oplossing geven. In de meeste gevallen zal een combinatie van beide methoden aanbeveling verdienen’.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
206 Het standpunt van de nederlands-hervormde kerk is dus duidelijk ruimer dan dat van de rooms-katholieke. Ten aanzien van geslachtsverkeer vóór het huwelijk waarschuwt de synode dat weliswaar tot de goede voorbereiding op het huwelijk de verlovingstijd behoort, dat deze in de verhouding tussen man en vrouw een tussenstadium is waarin de mogelijkheid gegeven wordt elkaar beter te leren kennen, maar dat een verloving niet mag ontaarden in een proefhuwelijk, maar ook niet in een blijvende proefneming. Hoewel de lichamelijke toenadering vanzelfsprekend is voor verloofden, moet toch de geslachtelijke gemeenschap vóór het aangaan van een huwelijk, als ingaande tegen de orde, die God voor het huwelijk gesteld heeft ten sterkste afgewezen worden. Ten aanzien van de echtelijke ontrouw wordt opgemerkt dat een zeer ernstige crisis ontstaat, wanneer één der echtgenoten ontrouw wordt. Het huwelijk wordt daardoor in de kern aangetast, want het kan, als een heilige door God gewilde band, die tot wederzijdse trouw verplicht, geen ontrouw verdragen. Het standpunt van de Generale Synode van de gereformeerde kerken ligt vrij dicht bij het standpunt van de nederlands-hervormde kerk. Zij zegt: ‘de zin van de geslachtsgemeenschap is dan gelegen in levensontplooiing en levensverrijking, in symbool, expressie van wederzijdse liefde en trouw; het doel van de geslachtelijke ontmoeting beoogt de procreatie, het verwekken van kinderen.’ In hoeverre zin en doel gescheiden mogen worden, wordt als volgt geformuleerd: ‘het is dan ook aan geen twijfel onderhevig dat met Genesis 1 : 28a in de hand niet het bewijs geleverd is dat de geslachtelijke omgang en de voortplanting onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en derhalve deze twee niet van elkaar gescheiden mogen worden. Het huwelijk is niet uitsluitend gericht op de voortplanting, maar wel is het huwelijk naar zijn bestemming op het gezinsverband aangelegd. Zo is dan de geslachtsgemeenschap niet alleen een toegeven aan de drang naar seksuele ontspanning, niet alleen een gevolg van een diep gewortelde voortplantingsdrift, maar ook een uiting van een vurig verlangen om met de geliefde één te worden.’ De geboortenregeling wordt in principe aanvaard, waarbij aan de periodieke onthouding de voorkeur wordt gegeven boven het gebruik van anticonceptionele middelen, maar deze worden niet afgewezen. Ten aanzien van voorechtelijk
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
207 geslachtsverkeer wordt gesteld dat in de periode van kennismaking en verloving er mogelijkheden genoeg zijn om elkaar ook in dit opzicht te leren kennen met eerbiediging van de grenzen. Tussen de beide uitersten van totale onthouding van ieder contact en geslachtsgemeenschap ligt immers nog heel wat. De geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk wordt niet aanvaard en ook het standpunt ten aanzien van buitenechtelijk geslachtsverkeer is uiteraard negatief. Tenslotte: de encycliek Humanae Vitae heeft een meer imperatief karakter dan de richtlijnen van de nederlands-hervormde en de gereformeerde kerken.
Verschillen in kennis en houding tegenover seksualiteit Er blijken weinig relevante verschillen te zijn inzake de kennis over seksualiteit tussen de ondervraagden, behorende tot de verschillende kerkgenootschappen. Alleen ten aanzien van de schadelijkheid voor de gezondheid van het gebruik van voorbehoedsmiddelen en de toepassing van periodieke onthouding blijkt dat de gereformeerden een hoger percentage opleveren dat geen mening heeft, terwijl rooms-katholieken in grotere mate blijken niet op de hoogte te zijn met andere geboortenbeperkingsmiddelen dan periodieke onthouding en coïtus interruptus. De voorlichting, wat deze voorlichting dan ook geweest moge zijn, blijkt in de verschillende kerkgenootschapscategorieën bij de mannen geen verschillen op te leveren, wel valt op dat gereformeerde vrouwen menen meer voorgelicht te zijn dan de andere categorieën. Tabel 24 wijst er echter op dat alle leeftijdscategorieën bij elkaar gerekend altijd nog ongeveer ⅘ van de mannelijke en ¾ van de vrouwelijke ondervraagden niet door de ouders zijn voorgelicht. Uit de analyse naar leeftijdscategorieën blijkt echter dat jongeren in duidelijk betere mate voorgelicht zijn dan ouderen, tabel 24 is dus wel een duidelijk voorbeeld van een min of meer ‘vertekend beeld’, omdat de cijfers van jongeren, ook naar kerkgenootschap, duidelijk hoger zullen moeten liggen dan van ouderen. Als maatstaf voor de toelaatbaarheid van min of meer in
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
208
Tabel 24. Mondelinge vraag 9: Bent u door uw ouders seksueel voorgelicht? 1 Mannen totaal Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten is wel door ouders 21 18 21 voorgelicht is niet door ouders 79 82 79 voorgelicht totaal 100 100 100
geref.
geen
22
23
78
77
100
100
Tabel 24. Mondelinge vraag 9: Bent u door uw ouders seksueel voorgelicht? Vrouwen totaal Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten is wel door ouders 25 26 26 voorgelicht is niet door ouders 75 74 74 voorgelicht totaal 100 100 100 1
1
1
geref.
geen
35
24
65
76
100
100
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
209 het seksuele vlak liggende uitingen is een aantal vragen gesteld over de houding die men heeft ten aanzien van: het tappen van schuine moppen, het naakt rondlopen op afgeschut terrein, het dragen van minirokken, een tv-show met veel bloot, het vrijen waar anderen bij zijn, het lezen van prikkellectuur en het samen douchen van ouders en kinderen. Hoewel deze gegevens door middel van een puntenwaardering in een schaal zouden kunnen worden verwerkt is het zeker minstens even interessant om elk van deze criteria op zich te bekijken binnen de religieuze groeperingen. In tabel 25 zijn de gegevens in extenso opgenomen. Het tappen van schuine moppen wordt door 24% van de Nederlandse mannen zonder meer aanvaardbaar, of meestal wel aanvaardbaar geacht, 42% acht het soms aanvaardbaar. De waardering van de vrouwen ligt iets lager. Opvallend is dan verder dat in dit opzicht de gereformeerden duidelijk het minst tolerant zijn, dat bij de nederlands-hervormde mannen een wat bredere waardering bestaat en dat de katholieke mannen en de niet kerkelijk gebonden mannen geen relevant verschil vertonen en het meest tolerant zijn. Het naakt rondlopen op een afgeschut terrein is voor meer dan de helft van de Nederlandse bevolking volstrekt niet aanvaardbaar, terwijl de niet kerkelijk gebondenen het meest tolerant zijn. Hoge scores van volstrekt niet aanvaardbaar worden geboekt bij de rooms-katholieke en gereformeerde vrouwen. Het dragen van minirokken is voor de meerderheid van de Nederlandse bevolking wel aanvaardbaar. Opvallend is daarbij echter dat de rooms-katholieken het meest tolerant en de nederlands-hervormden het minst tolerant zijn. De tv-show met veel bloot wordt door de verschillende godsdienstgroepen in vrijwel gelijke mate geapprecieerd, waarbij de vrouwen in het algemeen weer wat minder tolerant zijn dan de mannen en zeker niet gezegd kan worden dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking er zonder meer positief tegenover staat. Het vrijen waar anderen bij zijn oogst weinig waardering. Volstrekt afwijzend staat niet minder dan 42% van de mannen en 51% van de vrouwen, terwijl 30% van de mannen en 28% van de vrouwen het meestal niet aanvaardbaar achten. De cijfers binnen de verschillende godsdienstgroepen vertonen slechts enkele nuanceverschillen, waarbij
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
210
Tabel 25. Mondelinge vraag 5: Op de kaartjes die ik u geef komen verschillende dingen voor die op één of andere wijze met seksualiteit hebben te maken. Wilt u mij nu voor elk hiervan zeggen aan de hand van de kaart die ik u erbij geef, in hoeverre u dit aanvaardbaar vindt? Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
8 20 46 17 9 100
4 14 37 25 20 100
4 5 32 31 28 100
10 20 44 16 10 100
12 9 14 15 50 100
12 9 15 13 51 100
13 4 15 19 49 100
21 12 15 13 39 100
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
5 16 38 20 21 100
13 37 21 29 100
1 9 32 30 28 100
6 17 41 21 15 100
3 4 7 16
6 4 9 19
3 4 4 6
9 10 10 23
in procenten het tappen van schuine moppen: zonder meer aanvaardbaar7 meestal wel aanvaardbaar 17 soms aanvaardbaar 42 meestal niet aanvaardbaar20 volstrekt niet aanvaardbaar14 totaal 100 naakt rondlopen op afgeschut terrein: zonder meer aanvaardbaar15 meestal wel aanvaardbaar 9 soms aanvaardbaar 15 meestal niet aanvaardbaar14 volstrekt niet aanvaardbaar47 totaal 100 Vrouwen 1 totaal in procenten het tappen van schuine moppen: zonder meer aanvaardbaar4 meestal wel aanvaardbaar 14 soms aanvaardbaar 38 meestal niet aanvaardbaar 21 volstrekt niet aanvaardbaar23 totaal 100 naakt rondlopen op afgeschut terrein: zonder meer aanvaardbaar6 meestal wel aanvaardbaar 6 soms aanvaardbaar 8 meestal niet aanvaardbaar 18 1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
volstrekt niet aanvaardbaar62 totaal 100
70 100
62 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
83 100
48 100
211 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
40 31 22 6 1 100
32 24 25 10 9 100
30 27 28 6 9 100
43 25 21 6 5 100
13 28 22 25 12 100
14 20 19 24 23 100
10 16 32 24 18 100
27 27 20 18 8 100
5 11 16 34 34 100
4 9 13 26 48 100
5 6 14 36 39 100
4 9 14 29 44 100
geref.
geen
16 27 37 7 13 100
18 41 21 13 7 100
3 14 22 34 27 100
15 24 19 27 15 100
in procenten het dragen van minirokken: zonder meer aanvaardbaar37 meestal wel aanvaardbaar 27 soms aanvaardbaar 23 meestal niet aanvaardbaar 7 volstrekt niet aanvaardbaar6 totaal 100 een tv-show met veel ‘bloot’: zonder meer aanvaardbaar18 meestal wel aanvaardbaar 25 soms aanvaardbaar 21 meestal niet aanvaardbaar 22 volstrekt niet aanvaardbaar14 totaal 100 vrijen waar anderen bij zijn: zonder meer aanvaardbaar4 meestal wel aanvaardbaar 9 soms aanvaardbaar 15 meestal niet aanvaardbaar 30 volstrekt niet aanvaardbaar42 totaal 100
Vrouwen Vrouwen naar 1 kerkgenootschap totaal r.-k. n.-h. in procenten het dragen van minirokken: zonder meer aanvaardbaar23 29 23 meestal wel aanvaardbaar 34 37 29 soms aanvaardbaar 23 20 26 meestal niet aanvaardbaar 11 6 15 volstrekt niet aanvaardbaar9 8 7 totaal 100 100 100 een tv-show met veel ‘bloot’: zonder meer aanvaardbaar10 8 8 meestal wel aanvaardbaar 17 17 13 soms aanvaardbaar 24 28 25 meestal niet aanvaardbaar 25 22 24 volstrekt niet aanvaardbaar24 25 30 totaal 100 100 100 1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
vrijen waar anderen bij zijn: zonder meer aanvaardbaar3 meestal wel aanvaardbaar 7 soms aanvaardbaar 11 meestal niet aanvaardbaar 28 volstrekt niet aanvaardbaar51 totaal 100
5 7 14 26 48 100
1 10 7 30 52 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
2 6 17 30 45 100
8 8 29 55 100
212 Mannen 1 totaal in procenten het lezen van prikkellektuur: zonder meer aanvaardbaar8 meestal wel aanvaardbaar 13 soms aanvaardbaar 22 meestal niet aanvaardbaar27 volstrekt niet aanvaardbaar30 totaal 100 samen douchen van ouders en kinderen: zonder meer aanvaardbaar28 meestal wel aanvaardbaar 16 soms aanvaardbaar 11 meestal niet aanvaardbaar14 volstrekt niet aanvaardbaar31 totaal 100 Vrouwen 1 totaal in procenten het lezen van prikkellektuur: zonder meer aanvaardbaar3 meestal wel aanvaardbaar 9 soms aanvaardbaar 22 meestal niet aanvaardbaar28 volstrekt niet aanvaardbaar38 totaal 100 samen douchen van ouders en kinderen: zonder meer aanvaardbaar21 meestal wel aanvaardbaar 16 soms aanvaardbaar 12 meestal niet aanvaardbaar16 volstrekt niet aanvaardbaar35 totaal 100
1
1
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
8 13 23 35 21 100
5 9 23 21 42 100
4 9 19 30 38 100
11 16 22 23 28 100
27 12 14 15 32 100
20 20 10 14 36 100
23 15 14 9 39 100
37 17 8 13 25 100
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
3 8 23 29 37 100
2 8 19 25 46 100
1 25 24 50 100
5 16 22 31 26 100
13 13 16 17 41 100
23 14 11 15 37 100
17 16 16 11 40 100
30 21 8 16 25 100
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
213 opvalt dat de nederlands-hervormde groep iets sterker negatief oordeelt dan de rooms-katholieken. Bij de mening over het lezen van prikkellectuur tonen de niet kerkelijk gebondenen zich het meest en de gereformeerden zich het minst tolerant, maar een overgrote meerderheid van de totale populatie staat er geheel of grotendeels afwijzend tegenover. In een wat ander vlak ligt het samen douchen van ouders en kinderen, omdat dit zich geheel afspeelt binnen de intimiteit van het gezin. Het minst tolerant zijn de katholieke vrouwen en de gereformeerde vrouwen, en in het algemeen kan gezegd worden dat de niet kerkelijk gebondenen in duidelijk sterkere mate het samen douchen van ouders en kinderen aanvaardbaar vinden dan andere categorieën. In vraag 42 van het onderzoek is getracht de houding van de ondervraagden te meten door middel van een aantal uitspraken over het doel van het huwelijk en de functie van seksualiteit. In tabel 26 zijn gegevens over deze uitspraken opgenomen. Omwille van een wat compactere publikatie zijn de percentages van de uitspraken ‘volkomen mee eens’ en in ‘grote lijnen mee eens’ samengevoegd evenals de uitspraken ‘eigenlijk niet mee eens’ en ‘helemaal niet mee eens’. Een derde categorie wordt gevormd door de personen die hebben geantwoord: ‘weet niet’. Voorzover de optelling niet sluit op 100% bestaat het restant uit personen die de vraag niet hebben beantwoord. De uitkomsten van deze vragen kunnen in een schaal worden verwerkt, maar gezien de duidelijke verschillen in standpunt welke ten aanzien van verschillende vragen optreden, is in het kader van deze publikatie overgegaan tot het afzonderlijk vermelden van de uitkomsten per vraag. ‘Kinderen krijgen is het doel van het huwelijk’ wordt door de overgrote meerderheid van de nederlandse mannen en vrouwen als stelling aanvaard. Waarbij het standpunt van de gereformeerde mannen wel wat minder uitgesproken is dan dat van de rooms-katholieken en nederlands-hervormden. Dat seksualiteit gezien moet worden als iets op zichzelf is eveneens een algemeen aanvaarde stelling waarbij tussen de religieuze groeperingen geen merkbare verschillen zijn
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
214
Tabel 26. Mondelinge vraag 42: Dan heb ik tenslotte nog een kaart met verschillende uitspraken die door allerlei mensen zijn gedaan. Wilt u nu bij elk van deze uitspraken aangeven, in hoeverre U het er mee eens bent? Mannen 1 totaal in procenten kinderen krijgen is het doel74 van het huwelijk mee eens weet niet 2 niet mee eens 24 vraag niet beantwoord 0 totaal 100 de seksualiteit moet gezien84 worden als iets op zichzelf en niet terwille van het kinderen krijgen mee eens weet niet 3 niet mee eens 13 vraag niet beantwoord 0 totaal 100
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
79
81
61
69
2 19 100 82
2 17 100 85
1 38 100 77
2 29 100 88
3 15 100
4 11 100
5 18 100
2 10 100
geref.
geen
70
67
1 29 100 88
1 32 100 89
4 7 1 100
2 9 100
Vrouwen 1 totaal
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten kinderen krijgen is het doel 75 80 75 van het huwelijk mee eens weet niet 0 niet mee eens 25 20 25 vraag niet beantwoord 0 0 totaal 100 100 100 de seksualiteit moet gezien87 84 90 worden als iets op zichzelf en niet terwille van het kinderen krijgen mee eens weet niet 2 2 2 niet mee eens 11 14 8 vraag niet beantwoord 0 totaal 100 100 100 1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
215 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
in procenten de seksuele moraal mag niet68 77 door de mensen veranderd worden; zij ligt vast in de natuur besloten mee eens weet niet 9 5 niet mee eens 21 16 vraag niet beantwoord 2 2 totaal 100 100 gemeenschap is pas goed 81 81 als man en vrouw gelijktijdig tot bevrediging komen mee eens weet niet 6 6 niet mee eens 13 13 vraag niet beantwoord 0 totaal 100 100 kinderloze huwelijken zijn 78 77 even goede huwelijken als die met kinderen mee eens weet niet 5 6 niet mee eens 17 17 vraag niet beantwoord 0 totaal 100 100
geref.
geen
67
52
63
11 22 100 83
9 35 4 100 81
12 22 3 100 82
9 7 1 100 74
6 13 100 92
4 14 100 77
6 19 1 100
8 100
7 16 100
geref.
geen
74
69
12 11 3 100
8 20 3 100
Vrouwen Vrouwen naar 1 kerkgenootschap totaal r.-k. n.-h. in procenten de seksuele moraal mag niet75 81 78 door de mensen veranderd worden; zij ligt vast in de natuur besloten mee eens weet niet 7 7 6 niet mee eens 14 10 11 vraag niet beantwoord 4 2 5 totaal 100 100 100 1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
gemeenschap is pas goed als72 man en vrouw gelijktijdig tot bevrediging komen mee eens weet niet 9 niet mee eens 19 vraag niet beantwoord 0 totaal 100 kinderloze huwelijken zijn 88 even goede huwelijken als die met kinderen mee eens weet niet 4 niet mee eens 8 vraag niet beantwoord 0 totaal 100
68
74
77
72
9 23 0 100 86
9 17 100 92
10 13 100 91
8 20 100 88
4 10 0 100
1 7 100
5 4 100
5 7 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
216 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
in procenten seksualiteit is iets natuurlijks48 40 en plezierigs dat niet alleen in het huwelijk hoort mee eens weet niet 6 4 niet mee eens 45 55 vraag niet beantwoord 1 1 totaal 100 100 het is gezonder zich te 64 73 houden aan wat de natuur ons leert op seksueel gebied dan een eigen weg te gaan mee eens weet niet 13 8 niet mee eens 19 16 vraag niet beantwoord 4 3 totaal 100 100 de mensen mogen ingrijpen 56 51 in de natuur, ook waar het 't seksuele leven betreft mee eens weet niet 10 9 niet mee eens 31 38 vraag niet beantwoord 3 2 totaal 100 100
geref.
geen
41
28
66
8 47 4 100 63
5 67 100 45
5 29 100 59
15 18 4 100 59
20 27 8 100 67
14 21 6 100 58
8 30 3 100
7 26 100
13 25 4 100
geref.
geen
19
45
8 72 1 100 60
11 44 100 56
Vrouwen Vrouwen naar 1 kerkgenootschap totaal r.-k. n.-h. in procenten seksualiteit is iets natuurlijks34 26 38 en plezierigs dat niet alleen in het huwelijk hoort mee eens weet niet 7 5 6 niet mee eens 59 68 56 vraag niet beantwoord 0 1 totaal 100 100 100 het is gezonder zich te 66 74 68 houden aan wat de natuur 1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
ons leert op seksueel gebied dan een eigen weg te gaan mee eens weet niet 14 niet mee eens 16 vraag niet beantwoord 4 totaal 100 de mensen mogen ingrijpen 48 in de natuur, ook waar het 't seksuele leven betreft mee eens weet niet 14 niet mee eens 33 vraag niet beantwoord 5 totaal 100
11 13 2 100 38
13 15 4 100 50
22 15 3 100 50
20 19 5 100 59
13 44 5 100
12 31 7 100
9 37 4 100
18 19 4 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
217 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
in procenten het is goed als mensen zich 51 60 aan strakke regels houden in het seksuele leven, want waar blijf je als iedereen alles voor zichzelf uitmaakt mee eens weet niet 8 8 niet mee eens 38 31 vraag niet beantwoord 3 1 totaal 100 100 homoseksualiteit kan nooit 59 60 goed zijn want het gaat duidelijk in tegen de natuur mee eens weet niet 11 9 niet mee eens 30 31 vraag niet beantwoord 0 totaal 100 100 geboortenbeperking komt 77 69 verhouding tussen man en vrouw ten goede mee eens weet niet 9 13 niet mee eens 14 18 vraag niet beantwoord 0 totaal 100 100
geref.
geen
48
45
43
11 38 3 100 63
11 40 4 100 63
6 46 5 100 52
16 20 1 100 83
12 25 100 67
11 37 100 84
7 9 1 100
13 20 100
4 12 100
geref.
geen
60
42
16 24 -
10 44 4
Vrouwen Vrouwen naar 1 kerkgenootschap totaal r.-k. n.-h. in procenten het is goed als mensen zich 55 64 55 aan strakke regels houden in het seksuele leven, want waar blijf je als iedereen alles voor zichzelf uitmaakt mee eens weet niet 9 6 11 niet mee eens 32 28 26 vraag niet beantwoord 4 2 8 1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
totaal homoseksualiteit kan nooit goed zijn want het gaat duidelijk in tegen de natuur mee eens weet niet niet mee eens vraag niet beantwoord totaal geboortenbeperking komt verhouding tussen man en vrouw ten goede mee eens weet niet niet mee eens vraag niet beantwoord totaal
100 57
100 59
100 57
100 65
100 45
12 31 0 100 77
11 30 100 73
13 29 1 100 79
11 24 100 70
17 38 100 86
10 13 0 100
10 17 100
9 12 100
18 12 100
8 5 1 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
218 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
58 14 25 3 100
66 12 21 1 100
57 15 27 1 100
49 14 31 6 100
55 14 27 4 100
44 5 51 0 100
53 5 42 100
42 8 48 2 100
43 1 56 100
36 4 60 100
Vrouwen 1 totaal
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
62 15 20 3 100
66 15 15 4 100
63 12 20 5 100
67 16 15 2 100
54 17 27 2 100
44 5 50 1 100
57 4 39 0 100
38 6 55 1 100
47 9 44 100
29 3 67 1 100
in procenten de traditionele gezichtspunten over het seksuele leven zijn zo slecht nog niet mee eens weet niet niet mee eens vraag niet beantwoord totaal het gebruik van voorbehoedsmiddelen druist in tegen de natuur mee eens weet niet niet mee eens vraag niet beantwoord totaal
in procenten de traditionele gezichtspunten over het seksuele leven zijn zo slecht nog niet mee eens weet niet niet mee eens vraag niet beantwoord totaal het gebruik van voorbehoedsmiddelen druist in tegen de natuur mee eens weet niet niet mee eens vraag niet beantwoord totaal 1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
219 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
21 26 52 1 100
18 28 53 1 100
11 22 67 100
16 20 64 100
30 9 61 100
32 13 54 1 100
28 9 63 100
38 5 57 100
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
27 29 44 100
21 25 54 100
21 35 44 100
14 26 60 100
36 6 58 100
28 4 68 100
18 15 67 100
34 7 59 100
in procenten meer dan drie keer per week geslachtsgemeenschap is slecht voor de gezondheid mee eens 19 weet niet 24 niet mee eens 57 vraag niet bantwoord 0 totaal 100 de meeste huwelijken worden op den duur een sleur mee eens 34 weet niet 8 niet mee eens 58 vraag niet beantwoord 0 totaal 100 Vrouwen 1 totaal in procenten meer dan drie keer per week geslachtsgemeenschap is slecht voor de gezondheid mee eens 22 weet niet 28 niet mee eens 50 vraag niet bantwoord totaal 100 de meeste huwelijken worden op den duur een sleur mee eens 32 weet niet 7 niet mee eens 61 vraag niet beantwoord totaal 100 1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
220 aan te wijzen, maar waarbij de mening van de niet-kerkelijken duidelijk nog positiever is dan die van de kerkelijk geengageerden. ‘Seksuele moraal mag niet door de mensen veranderd worden, ze ligt vast in de natuur besloten’, is een stelling die het sterkst aanspreekt bij de rooms-katholieken en in wat mindere mate bij de nederlands-hervormden en de onkerkelijken. Merkwaardig is dat het standpunt van de gereformeerde mannen nogal afwijkend is. Hoewel kinderen krijgen in alle geledingen gezien wordt als het doel van het huwelijk, is geen discriminatie merkbaar t.o.v. kinderloze huwelijken. Ze worden als even goed ervaren. Opvallend hierbij is opnieuw dat er weinig relevante verschillen zijn tussen het standpunt van de katholieken en de nederlands-hervormden maar dat zowel de gereformeerde mannen als de gereformeerde vrouwen in duidelijk sterkere mate deze stelling ondersteunen. Dat seksualiteit iets natuurlijks en plezierigs zou zijn dat niet alleen in het huwelijk hoort, wordt weliswaar door 45% van de mannen en 59% van de vrouwen ontkend, maar het blijken vooral de niet-kerkelijk geëngageerde mannen, die deze stelling onderschrijven, terwijl in de kerkelijke groeperingen toch wel een duidelijke aarzeling bestaat ten aanzien van deze stelling. En het zijn vooral de gereformeerden waarbij de negatieve antwoorden duidelijk naar voren springen. De gebondenheid van vooral rooms-katholieken en nederlands-hervormden aan de ‘natuur’ springt duidelijk naar voren bij de stelling: ‘het is gezonder zich te houden aan wat de natuur ons leert op seksueel gebied dan een eigen weg te gaan’. Veel gereformeerden beantwoordden daarentegen deze vraag met ‘weet niet’. De neerslag van deze gebondenheid aan de ‘natuur’ komt opnieuw tot uiting in de stelling: ‘de mensen mogen ingrijpen in de natuur, ook waar het het seksuele leven betreft’. Een vrij hoog percentage katholieken en nederlands-hervormden is het niet met de stelling eens, terwijl daarentegen bij de gereformeerde mannen 67% het volkomen eens of in grote lijnen eens is met deze stelling. Homoseksualiteit blijkt nog steeds een duidelijk negatief image te hebben. Op de stelling: ‘homoseksualiteit kan nooit goed zijn’, antwoordde 59% van de mannen en 57%
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
221 van de vrouwen bevestigend, waarbij de kerkelijk-geëngageerden een duidelijk hogere score bereiken dan de niet-kerkelijken. Het standpunt dat geboortenbeperking aan de verhouding tussen man en vrouw ten goede komt wordt algemeen aanvaard, met de kanttekening dat de aanvaarding bij de gereformeerden wat minder uitgesproken is dan bij de beide andere kerkgenootschappen, terwijl de aanvaarding bij de niet-kerkelijken bijna algemeen is. Van de katholieke mannen is 53% en van de katholieke vrouwen 57% van oordeel dat het gebruik van voorbehoedsmiddelen tegen de natuur is, een standpunt wat in veel mindere mate gedeeld wordt door de nederlands-hervormden en de gereformeerden. Het zijn vooral de onkerkelijken die deze stelling niet onderschrijven. De invloed van het kerkgenootschap, waartoe men behoort, op de al dan niet aanvaardbaarheid van de geponeerde stellingen is duidelijk. De religieuze bindingen bepalen voor een niet onbelangrijk gedeelte de attitude.
Normen met betrekking tot seksualiteit Normen zijn lange tijd beschouwd als onveranderlijke grootheden maar in de waardering voor de absoluutheid van normen is in de laatste jaren een duidelijke kentering gekomen. In de analyses van seksualiteit in relatie tot leeftijd, welstand en urbanisatiegraad is eveneens nagegaan in welke mate de waardering voor de normen in de verschillende categorieën anders is. In tabel 27 (vraag 19) zijn de uitkomsten verwerkt van een vijftal uitspraken over de vrijheid op seksueel gebied. Hier komt iets van de beruchte ‘dubbele moraal’ om de hoek kijken, de dubbele moraal, die in het verleden aan de man meer toestond dan aan de vrouw. Geprojecteerd op jongens en meisjes blijkt nu, dat de overgrote meerderheid van oordeel is dat jongens en meisjes recht hebben op precies evenveel vrijheid op seksueel gebied. Er zijn echter enkele kleine nuanceverschillen, zo blijken de katholieken en de onkerkelijken een wat hoger percentage op te leveren van ondervraagden die menen dat jongens
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
222
Tabel 27. Mondelinge vraag 19: Wilt u mij nu aangeven met welke van de vijf uitspraken u het 't meest eens bent?
ik vind dat jongens veel meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan meisjes ik vind dat jongens iets meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan meisjes ik vind dat jongens en meisjes precies evenveel vrijheid moeten hebben op seksueel gebied ik vind dat meisjes iets meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan jongens ik vind dat meisjes veel meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan jongens totaal
ik vind dat jongens veel meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan meisjes ik vind dat jongens iets meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan meisjes ik vind dat jongens en meisjes precies evenveel vrijheid moeten hebben op seksueel gebied ik vind dat meisjes iets meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan jongens ik vind dat meisjes veel meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan jongens 1
1
Mannen Mannen naar 1 kerkgenootschap totaal r.-k. n.-h. geref. geen in procenten 3 3 4 3
12
13
9
8
14
82
79
84
90
81
2
4
2
1
2
1
1
1
1
0
100
100
100
100
100
Vrouwen Vrouwen naar 1 kerkgenootschap totaal r.-k. n.-h. geref. geen in procenten 1 1 2 1 1
12
11
8
10
15
86
85
90
89
83
1
3
-
-
-
0
0
-
-
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
totaal
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
100
100
223 iets meer vrijheid moeten hebben op seksueel gebied dan meisjes, maar meer dan een vage aanduiding van een normverschil is het zeker niet. In vraag 18 van het onderzoek is nagegaan welke mate van seksuele vrijheid toelaatbaar wordt geacht binnen de relatie van de jongen en het meisje vóór het huwelijk. De drie ingangen waren: 1. ik vind dat een meisje een jongen mag zoenen; 2. ik vind dat een meisje intiem mag vrijen met een jongen; 3. ik vind dat een meisje volledige geslachtsgemeenschap met een jongen mag hebben. Met als subcriteria: a. als ze van plan is binnenkort met hem te trouwen; b. als ze op hem verliefd is; c. als ze veel voor hem voelt; d. ook al voelt zij weinig voor hem. Deze vraag vanuit het standpunt van het meisje is voorgelegd aan de helft van de geënquêteerden, de andere helft van de geënquêteerden zijn identieke vragen gesteld over de verhouding tussen de jongen en het meisje vanuit het standpunt van de jongen. In het algemeen kan gesteld worden dat zoenen en zelfs intiem vrijen in vrij ruime mate toelaatbaar wordt geacht, de restricties komen ten aanzien van de volledige geslachtsgemeenschap. Het is vooral de gereformeerde groep die nogal afwijzend staat ten opzichte van de volledige geslachtsgemeenschap van jonge mensen, ook indien zij van plan zijn met elkaar te gaan trouwen. Evidente verschillen tussen wat een jongen mag en wat een meisje mag zijn niet aantoonbaar. Zeker is dat de normen hier minder bepaald worden door het kerkgenootschap dan door andere sociaal-economische criteria. In tabel 28 zijn gegevens opgenomen over het wel en niet moreel aanvaardbaar vinden van verschillende voorbehoedsmiddelen. In de vraagstelling in het onderzoek is eerst nagegaan in hoeverre men wel of nooit van het middel tot geboortenbeperking had gehoord en daarna is gevraagd in hoeverre men het wel of niet aanvaardbaar vond. In kerkelijk geëngageerde kringen, dus zowel onder de rooms-katholieken, de gereformeerden als de nederlands-hervormden, wordt door een overgrote meerderheid periodieke onthouding moreel aanvaardbaar geacht. Een wat lager
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
224
Tabel 28. Mondelinge vraag 12-13: Op deze kaart worden verschillende middelen en methoden genoemd ter voorkoming van zwangerschap. Wilt u mij nu voor elk hiervan zeggen, of u daar wel eens van hebt gehoord, dus of u weet wat het is? Voor ieder middel/methode waarvan gehoord: Vindt u dit volgens uw levensovertuiging wel of niet aanvaardbaar? Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k.
in procenten Voorbehoedsmiddelen: nooit van periodieke 8 5 onthouding gehoord wel van periodieke 92 95 onthouding gehoord wel moreel 75 aanvaardbaar niet moreel 16 aanvaardbaar niet beantwoord 1 totaal nooit van coïtus interruptus gehoord wel van coïtus interruptus gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
100 9
totaal
100
92 100 9
91
geen
12
3
10
88
97
90
73
87
68
13
15
10
22
2
-
-
-
95 100 88 100 97 100 90 14 3 8 86
97
92
60
58
61
68
58
30
31
25
29
33
1
2
-
-
1
91 100
91 100 86 100 97 100 92
in procenten Voorbehoedsmiddelen: nooit van periodieke 6 onthouding gehoord wel van periodieke 94 onthouding gehoord
1
geref.
80
91
Vrouwen 1 totaal
1
n.-h.
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k.
n.-h.
geref.
geen
3
8
7
9
97
92
93
91
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord totaal nooit van coïtus interruptus gehoord wel van coïtus interruptus gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
100 13
totaal
100
76
83
71
78
69
17
14
19
13
21
1
0
2
2
1
94 100 15
97 100 92 100 93 100 91 14 11 11
87
85
86
89
89
57
51
61
56
60
29
34
23
31
27
1
0
2
2
2
87 100
85 100 86 100 89 100 89
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
225 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k.
in procenten nooit van de pil 1 gehoord wel van de pil 99 100 gehoord wel moreel 77 aanvaardbaar niet moreel 21 aanvaardbaar niet beantwoord 1 totaal 100 nooit van 4 condoom gehoord wel van 96 condoom gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
99 100 3
n.-h.
geref.
geen
4
1
-
96
99
100
72
73
79
85
26
23
20
15
2
-
-
0
100 100 96 100 99 100 100 7 4 3
97
93
96
97
77
66
81
77
84
18
28
12
19
12
1
3
-
-
1
totaal 100 nooit van 19 pessarium gehoord wel van 81 pessarium gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
96 100 22
97 100 93 100 96 100 97 26 22 13
totaal nooit van spiraaltje gehoord wel van spiraaltje gehoord 1
100 59
41
78
74
78
87
60
46
62
64
70
20
30
11
14
16
1
2
1
-
1
81 100 66
78 100 74 100 78 100 87 59 56 54
34
41
44
46
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
29
20
34
36
35
11
13
6
8
11
1
1
1
-
0
totaal
41 100
34 100 41 100 44 100 46
100 Vrouwen 1 totaal
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k.
in procenten nooit van de pil 0 gehoord wel van de pil 100 100 gehoord wel moreel 70 aanvaardbaar niet moreel 29 aanvaardbaar niet beantwoord 1 totaal 100 nooit van 10 condoom gehoord wel van 90 condoom gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
100 100 12
n.-h.
geref.
geen
1
1
1
99
99
99
65
65
66
80
34
32
31
18
1
2
2
1
100 100 99 100 99 100 99 10 16 5
88
90
84
95
64
46
74
58
82
24
41
14
23
12
2
1
2
3
1
totaal 100 nooit van 22 pessarium gehoord wel van 78 pessarium gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
90 100 27
88 100 90 100 84 100 95 19 29 15
totaal 1
100
73
81
71
85
56
43
63
48
70
21
30
15
20
13
1
0
3
3
2
78 100
73 100 81 100 71 100 85
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
nooit van 64 spiraaltje gehoord wel van 36 spiraaltje gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord totaal
100
69
66
60
57
31
34
40
43
23
15
22
26
34
12
16
10
12
8
1
0
2
2
1
36 100
31 100 34 100 40 100 43
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
226 Mannen 1 totaal
Mannen naar kerkgenootschap r.-k.
in procenten nooit van 34 42 irrigatie gehoord wel van irrigatie 66 58 gehoord wel moreel 46 aanvaardbaar niet moreel 19 aanvaardbaar niet beantwoord 1 totaal 100 nooit van 56 schuimtabletten gehoord wel van 44 schuimtabletten gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
66 100 62
totaal 100 nooit van 44 zaaddodende pasta gehoord wel van 56 zaaddodende pasta gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord totaal 100 Vrouwen 1 totaal
1
1
n.-h.
geref.
geen
40
40
21
60
60
79
33
44
45
60
23
15
15
19
2
1
-
0
58 100 60 100 60 100 79 59 55 48
38
41
45
52
29
21
30
27
39
13
15
11
17
12
2
2
-
1
1
44 100 51
38 100 41 100 45 100 52 48 44 34
49
52
56
66
38
29
35
41
51
17
19
16
14
14
1 56 100
1 1 1 1 49 100 52 100 56 100 66
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k.
n.-h.
geref.
geen
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
in procenten nooit van 40 53 irrigatie gehoord wel van irrigatie 60 47 gehoord wel moreel 42 aanvaardbaar niet moreel 17 aanvaardbaar niet beantwoord 1 totaal 100 nooit van 69 schuimtabletten gehoord wel van 31 schuimtabletten gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord
60 100 76
totaal 100 nooit van 55 zaaddodende pasta gehoord wel van 45 zaaddodende pasta gehoord wel moreel aanvaardbaar niet moreel aanvaardbaar niet beantwoord totaal 100
36
47
26
64
53
74
26
50
36
63
21
11
17
10
0
3
-
1
47 100 64 100 53 100 74 69 70 59
24
31
30
41
17
7
21
16
31
13
17
8
12
9
1
0
2
2
1
31 100 65
24 100 31 100 30 100 41 55 54 43
35
45
46
57
26
11
30
27
43
18
23
13
18
13
1 45 100
1 2 1 1 35 100 45 100 46 100 57
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
227 percentage van de niet-kerkelijke mannen, nl. 68% acht periodieke onthouding moreel wel aanvaardbaar, maar 22% niet. Dit resultaat kan beïnvloed zijn door het feit dan men in deze groep een afkeer heeft van de toepassing van periodieke onthouding, omdat andere middelen in deze groep duidelijk zijn geaccepteerd, waardoor aan het woord ‘niet moreel aanvaardbaar’ verschillende inhoud is gegeven. De coïtus interruptus wordt door 58% van de katholieke mannen, 61% van de nederlands-hervormde mannen en 68% van de gereformeerde mannen wel moreel aanvaardbaar geacht, de cijfers bij de vrouwen liggen duidelijk lager. Opvallend is hier dat een kwart tot een derde van de ondervraagden de coïtus interruptus moreel niet aanvaardbaar acht. Bij andere middelen, bijv. de pil blijken zeer grote groepen van de bevolking het middel moreel wel aanvaardbaar te achten, ook van de rooms-katholieke mannen (72%) en de rooms-katholieke vrouwen (65%). Meer markante verschillen komen naar voren bij de beoordeling van het gebruik van het condoom waar 66% van de katholieke mannen, 81% van de nederlands-hervormde mannen en 77% van de gereformeerde mannen het condoom wel aanvaardbaar acht, terwijl de cijfers bij de vrouwen resp. 46, 74 en 58 zijn. Andere middelen, zoals pessarium, spiraaltje e.d. hebben een vrij grote groep van antwoorden in de categorie ‘nooit van gehoord’. Samenvattend kan worden gezegd, dat hoewel ook de kerkelijk-geëngageerde groepen ‘niet-natuurlijke’ middelen tot geboortenbeperking accepteerden, er bij de rooms-katholieken een tendens waarneembaar is in de richting van een iets strakkere norm dan bij de nederlands-hervormden en de gereformeerden. De invloed van de voorschriften van de rooms-katholieke kerk doet zich hier wel gevoelen, maar uit de cijfers blijkt toch wel duidelijk dat een zeer belangrijk gedeelte van de katholieken voor zich zelf een andere norm aanlegt dan de kerk voorschrijft. Sterk normatief ingesteld is de houding t.o.v. abortus. In de vragen 20 en 21 van het onderzoek is getracht vast te stellen in hoeverre er volgens de ondervraagden omstandigheden zijn waaronder abortus zou moeten worden toegestaan. In een open vraag is het daarna aan de geënquêteerde overgelaten om vast te stellen onder welke omstandigheden men abortus wel toelaatbaar zou achten.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
228
Tabel 29. Mondelinge vraag 20: Dan wil ik het nu met u hebben over abortus, dus over opzettelijke onderbreking van de zwangerschap. Zijn er volgens u omstandigheden, waaronder abortus zou moeten worden toegestaan? Mannen totaal Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten 32 43 31 1
abortus onder geen omstandigheden geen mening 4 wel omstandigheden 64 voor abortus totaal 100
Vrouwen 1 totaal
abortus onder geen omstandigheden geen mening wel omstandigheden voor abortus totaal
1
1
geref.
geen
24
25
7 50
3 66
4 72
2 73
100
100
100
100
geref.
geen
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
in procenten 44 53
41
46
34
4 52
7 40
2 57
1 53
3 63
100
100
100
100
100
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
229 In tabel 29 is een deel van deze gegevens verwerkt, waaruit blijkt dat van de rooms-katholieke mannen 43% en van de rooms-katholieke vrouwen 53% abortus onder geen omstandigheden toelaatbaar acht, percentages die voor de niet-kerkelijken resp. 25% en 34% bedragen. Nederlands-hervormden en gereformeerden achten in veel sterkere mate dan katholieken abortus onder bepaalde omstandigheden wel toelaatbaar. Voor zover abortus wel aanvaard wordt, komt de uitspraak: op medisch advies - gevaar voor moeder - duidelijk op de eerste plaats. In de enquête is ook nog betrokken de vraag in hoeverre men het toelaatbaar achtte voorbehoedsmiddelen ter beschikking te stellen aan jonge mensen, waarbij indicaties zijn gevraagd over de leeftijd. Duidelijk komt naar voren, dat vooral in gereformeerde kringen er een sterke weerstand is tegen het ter beschikking stellen van deze voorbehoedsmiddelen en dat vooral in de kringen van de onkerkelijken, gevolgd door de nederlands-hervormden weinig of minder weerstand aanwezig is. Voorzover men wel akkoord is met het ter beschikking stellen van voorbehoedsmiddelen wordt de leeftijd van 18 jaar het meest genoemd.
Het seksuele gedragspatroon Meningen over en normen ten aanzien van het seksuele gedragspatroon kunnen geheel in tegenstelling zijn met het werkelijke gedrag. In het onderzoek is door middel van een schriftelijke aanvullende vraagstelling getracht iets te weten te komen over het werkelijke gedragspatroon van de ondervraagde. Vooral het gedrag vóór het huwelijk geeft sterke indicaties over de verschillen tussen theorie en werkelijkheid. De mate van seksueel contact is gemeten door vragen die liepen van ‘elkaars hand vasthouden’ tot en met ‘volledige geslachtsgemeenschap’. Gezien de stellingname van de personen behorende tot verschillende kerkgenootschappen ten aanzien van geslachtsverkeer vóór het huwelijk is het vooral de vraag 8h, dus de vraag naar de volledige geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk, die interessante feiten oplevert. In tabel 30 zijn de gegevens opgenomen van de gehuwde respondenten, waaruit blijkt dat 61% van de ondervraagde
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
230
Tabel 30. Schriftelijke vraag 8h: Heeft u volledige geslachtsgemeenschap gehad, toen u nog niet getrouwd was? Is het antwoord ‘ja’, wilt u dan opschrijven, hoe oud u zelf was, toen dit voor het eerst plaats vond? (Bij vraag 8a t/m 8g werd naar andere seksuele contacten gevraagd.) Mannen 1 totaal in procenten geen volledige 28 geslachtsgemeenschap vraag niet beantwoord 4 wel volledige 61 geslachtsgemeenschap tot 17 jaar 4 18 jaar 8 19 jaar 7 20 jaar 6 21 jaar 5 22 jaar 7 23 jaar 5 24 jaar 4 25 jaar of ouder 8 niet ingevuld 7 vraag niet beantwoord vragenlijst niet 7 beantwoord totaal
100 Vrouwen 1 totaal
Mannen gehuwd (geweest) naar kerkgenootschap r.-k.
n.-h.
geref.
geen
40
30
42
12
7 43
1 61
1 52
4 78
4 4 5 2 8 2 3 8 7 10
61 100
1
1
8
10 1 3 6 3 8 4 11 6 5
10 11 10 7 9 6 6 2 11 6 6
43 100 61 100 52 100 78
Vrouwen gehuwd (geweest) naar kerkgenootschap r.-k.
in procenten geen volledige 38 52 geslachtsgemeenschap vraag niet beantwoord 9 10 wel volledige 46 34 geslachtsgemeenschap tot 17 jaar 3 18 jaar 4 19 jaar 5
3 9 6 8 5 6 5 7 5 7 -
2 3 3
n.-h.
geref.
geen
32
42
21
6 52
13 32
10 62
3 5 5
1 4 6
4 5 6
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
20 jaar 21 jaar 22 jaar 23 jaar 24 jaar 25 jaar of ouder niet ingevuld vraag niet beantwoord vragenlijst niet 7 beantwoord
8 6 5 3 3 4 5 -
totaal
46 100
100
9 3 3 1 3 3 4 4
6 6 6 6 6 4 5 10
6 2 4 4 3 1 1 13
12 9 6 3 2 7 8 7
34 100 52 100 32 100 62
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
231 mannen en 46% van de ondervraagde vrouwen aangaf geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk te hebben gehad. Het percentage bij de rooms-katholieke mannen bedroeg 43, bij de gereformeerde mannen 52, bij de nederlands-hervormde mannen 61 en bij de niet-kerkelijk geëngageerde mannen 78. Bij de vrouwen waren deze percentages resp. 34 voor de rooms-katholieke vrouwen, 32 voor de gereformeerde vrouwen, 52 voor de nederlands-hervormde vrouwen en 62 voor de niet-kerkelijkgebondenen. Wanneer deze cijfers vergeleken worden met het standpunt dat men heeft ingenomen t.o.v. van geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk, met de beperking dat de betrokkene voornemens was te gaan trouwen (tabel 31) dan blijkt dat bij de rooms-katholieke mannen 52% het volkomen of in grote lijnen eens was met de stelling dat geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk bij huwelijksintentie voor de jongen toegestaan is, terwijl 43% aangeeft zelf geslachtsgemeenschap te hebben gehad. Bij de nederlands-hervormden staat tegenover 63% positief oordeel 61% van de ondervraagde mannen die toegeeft geslachtsgemeenschap te hebben gehad. Bij de gereformeerden staat tegenover 40% van de ondervraagde mannen, die geslachtsgemeenschap voor het huwelijk toelaatbaar acht, 52% die aangeeft daadwerkelijk gemeenschap te hebben gehad en bij de niet-kerkelijken blijkt tegenover 86% van de mannen, dat geslachtsgemeenschap geoorloofd achtte 78% te staan dat aangeeft in werkelijkheid geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk te hebben gehad. De gereformeerde mannen geven derhalve als enige meer aan geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk gehad te hebben, dan ze toelaatbaar achten. Bij de vrouwen blijkt dat iets meer vrouwen geslachtsgemeenschap voor het meisje toelaatbaar achten, dan zelf aangeven geslachtsgemeenschap te hebben gehad. In het onderzoek kon verder worden nagegaan in hoeverre het gebruik van voorbehoedsmiddelen correleert met de mate waarin men ze toelaatbaar acht. In het algemeen blijken meer personen een voorbehoedsmiddel moreel aanvaardbaar te achten dan het toegepast te hebben. De categorie die een middel of methode het meest toelaatbaar acht - meestal de niet-kerkelijken - heeft het ook het meest toegepast en het omgekeerde geldt ook: de categorie die een middel of methode het minst toelaatbaar acht - meestal de rooms-katholieke - heeft het het minst toegepast. Een
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
232
Tabel 31. Mondelinge vraag 18: Wilt u mij zeggen in hoeverre u het met de volgende uitspraak eens bent? Ik vind dat een jongen volledige geslachtsgemeenschap met een meisje mag hebben als hij van plan is binnenkort met haar te trouwen (of ik vind dat een meisje volledige geslachtsgemeenschap met een jongen mag hebben als ze van plan is binnenkort met hem te trouwen). (Bij de vraag werd eerst gevraagd naar de mening over zoenen en intiem vrijen). Mannen Mannen naar 1 kerkgenootschap totaal r.-k. n.-h.
geref.
jongen mag geslachtsgemeenschap hebben bij trouwplannen weet niet jongen mag geen geslachtsgemeenschap hebben bij trouwplannen totaal meisje mag geslachtsgemeenschap hebben bij trouwplannen weet niet meisje mag geen geslachtsgemeenschap hebben bij trouwplannen
64
52
63
40
geen in procenten 86
3 33
2 46
2 35
2 58
3 11
100 63
100 49
100 63
100 40
100 82
2 35
4 47
37
60
3 15
totaal
100
100
100
100
100
Vrouwen 1 totaal
jongen mag geslachtsgemeenschap hebben bij trouwplannen weet niet jongen mag geen geslachtsgemeenschap hebben bij trouwplannen totaal
1
1
Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h.
geref.
geen
68
31
74
1 62
1 31
2 67
5 21
100
100
100
100
in procenten 57 37
2 41
100
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
meisje mag geslachtsgemeenschap hebben bij trouwplannen weet niet meisje mag geen geslachtsgemeenschap hebben bij trouwplannen
49
35
54
36
83
1 50
3 62
46
64
17
totaal
100
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
233 uitzondering hierop geven de cijfers over de coïtus interruptus te zien. De onkerkelijke mannen en de nederlands-hervormde vrouwen hebben deze methode meer toegepast dan dat ze het moreel aanvaardbaar achten en hetzelfde geldt in mindere mate ook voor de onkerkelijke vrouwen en de nederlands-hervormde mannen. Het is niet zeker of dit een spanningssituatie inhoudt. Theoretisch is het mogelijk dat de onkerkelijken de methode vroeger toegepast hebben, terwijl ze het nu moreel onaanvaardbaar vinden; opvallend is dan alleen dat een zelfde situatie zich niet bij de periodieke onthouding voordoet.
Conclusies De invloed van de scherpere kerkelijke normen leidt wel tot significante verschillen in houding en gedrag. Daar waar geen duidelijke normen gesteld zijn, zijn nauwelijks verschillen in tolerantie en gedragspatroon aantoonbaar, of zij volgen niet de in de inleiding aangegeven patronen. Het is dus niet juist dat de leden van kerkgenootschappen consequent in meerdere of mindere mate het moderne cultuurpatroon volgen, wat in het begin van dit hoofdstuk als stelling is aangegeven. De criteria waarnaar de kerkgenootschappen met betrekking tot communicatie en vooral met betrekking tot de neiging tot veranderen, beoordeeld zijn, zijn twijfelachtig, maar ook zonder deze achtergrond zijn er geen consequente houdingen van de in religieuze groepen geëngageerden ten aanzien van de seksualiteit aanwijsbaar.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
234
Drs. J.D. Noordhoff 13. Openheid en voorlichting Inleiding Dit boek waarin de houding van de Nederlandse mens van nu tegenover de seksualiteit behandeld wordt en zijn seksuele gedragspatroon is op zich reeds het bewijs dat er rondom de seksualiteit de muren zijn afgebroken. M.a.w. meningen over seksualiteit en seksueel gedragspatroon zijn discutabel geworden. Het is niet langer zo dat alles wat met deze vorm van menselijke intimiteit te maken heeft noch in gesprek, noch in geschrift kan worden aangeroerd. Er is openheid gekomen. Een openheid die in een kort aantal jaren is bereikt. Het gefluister in een kleine kring van vertrouwden heeft plaats gemaakt voor de discussie voor het forum van het Nederlandse volk. Het kan hier buiten beschouwing blijven of dit altijd op een even gelukkige wijze is geschied, maar een vaststaand feit is dat als dat niet was gebeurd een onderzoek naar mens en seksualiteit in Nederland in de vorm en in de indringendheid waarmee dit thans heeft plaatsgevonden onmogelijk zou zijn geweest. De tijd is voorbij dat onderzoeken van soortgelijke aard gepubliceerd in het buitenland in Nederland als een soort prikkellectuur golden en waarvan de rapporten zorgvuldig achter slot en grendel werden gehouden. De moderne massacommunicatiemiddelen, vooral weekbladen en televisie hebben er aandacht aan gewijd. Congressen worden erover gehouden en zowel in de kringen van de kerkelijken als de onkerkelijken in Nederland is de discussie in volle gang. Deze discussies vinden echter in hoofdzaak plaats tussen mensen, die beroepshalve met de seksuele problemen van andere mensen worden geconfronteerd. Heel weinig was bekend over de mening van de volwassen Nederlandse bevolking. De vraag kan dus worden gesteld hoe deze volwassen Nederlandse mens van nu staat tegenover deze openheid rondom het seksuele leven, hoe hij reageert op de discussie rondom dat deel van zijn leven dat zich afspeelt in de volstrekte intimiteit tussen vrouw en man.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
235
Hoe staat de mens van nu tegenover deze tijd? Het breed opgezette onderzoek waarvan een deel van de resultaten in dit boek zijn opgenomen, begon met de simpele vraag: Als u nu eens alles in aanmerking neemt, vindt u het dan prettig in deze tijd te leven of had u liever in vroegere tijd geleefd? Uit de antwoorden blijkt dat rond driekwart van de ondervraagden de voorkeur geeft aan het leven in deze tijd en alleen bij enkele categorieën ouderen enig heimwee bestaat naar het leven in een vroegere periode. Op zich is deze vraag natuurlijk niet zoveel zeggend, jongeren immers hebben nauwelijks enige voorstelling over het werkelijke leven van voor hun tijd. De vraag moet dan ook min of meer beschouwd worden als het aanloopje tot de volgende, waarin getracht wordt vast te stellen in hoeverre men van mening is dat de opvattingen over gedrag en zeden in Nederland vooruit danwel achteruit gaan of ongeveer gelijk blijven. Tabel 32 geeft een inzicht in de uitkomsten, uitgesplitst naar leeftijdsgroepen. Rond twee vijfde van alle ondervraagden vindt dat de opvattingen over gedrag en zeden achteruit gaan, ongeveer een kwart meent dat ze ongeveer gelijk blijven, een kwart van de mannen en een vijfde van de vrouwen ziet daarentegen een positieve ontwikkeling. De verschillen van opvattingen van mensen in verschillende leeftijdsgroepen komen zeer duidelijk naar voren. Het zijn vooral de ouderen, die menen dat er een negatieve ontwikkeling is, het zijn vooral de jongeren, die een positieve ontwikkeling zien en in het algemeen zijn de vrouwen wat minder tolerant.
Aandacht van publiciteitsmedia voor onderwerpen op het gebied van seksualiteit Na deze algemene houdingsvraag wordt ingegaan op de mate waarin in publiciteitsmiddelen aandacht wordt besteed aan onderwerpen op het gebied van seksualiteit. De twee hoofdcriteria zijn: Wordt er te weinig aandacht aan besteed
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
236
Tabel 32. Mondelinge vraag 2: Sommige mensen zijn van mening dat de opvattingen over gedrag en zeden in ons land steeds meer achteruit gaan, anderen vinden juist dat het er beter op wordt. Wat is uw mening hierover? Mannen totaal
in procenten de opvattingen over gedrag en24 zeden gaan vooruit de opvattingen over gedrag en38 zeden gaan achteruit de opvattingen over gedrag en22 zeden blijven ongeveer gelijk de opvattingen over gedrag en14 zeden gaan gedeeltelijk vooruit, gedeeltelijk achteruit geen mening 2 totaal 100
Mannen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
32
26
23
20
21
31
39
49
28
28
19
19
17
13
18
10
2 100
2 100
1 100
2 100
35-49 jaar
50-60 jaar
16
10
36
57
29
18
16
12
3 100
3 100
Vrouwen totaal
Vrouwen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar in procenten de opvattingen over gedrag en18 32 24 zeden gaan vooruit de opvattingen over gedrag en40 28 32 zeden gaan achteruit de opvattingen over gedrag en25 26 25 zeden blijven ongeveer gelijk de opvattingen over gedrag en14 9 16 zeden gaan gedeeltelijk vooruit, gedeeltelijk achteruit geen mening 3 5 3 totaal 100 100 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
237 of wordt er teveel aandacht aan besteed. Ook hier valt een duidelijk verschil op in de waardering van mannen en vrouwen en binnen deze categorieën, naar leeftijd, zie tabel 33. Ongeveer twee vijfde van alle ondervraagden vindt dat er voldoende aandacht aan seksualiteit wordt besteed. Bij de mannen kan globaal gezegd worden dat de verschillen tussen de leeftijdscategorieën zeer gering zijn, maar bij de vrouwen treden duidelijke verschillen van inzichten op. Van de jongere vrouwen tot 35 jaar is ongeveer de helft tevreden met de aandacht, die aan de seksualiteit in publiciteitsmedia wordt besteed, maar van de vrouwen boven de 35 jaar vindt iets minder dan ⅖ dat er voldoende aandacht aan wordt geschonken. Zij zijn duidelijk van mening dat er teveel aandacht aan wordt besteed en slechts een zeer gering percentage van de vrouwen van 50 jaar en ouder stemt voor: ‘te weinig’. Bij de mannen daarentegen wordt een duidelijk hoger percentage aangetroffen dat van mening is dat te weinig aandacht aan de seksualiteit wordt geschonken en het zijn vooral de jongere mannen, die deze mening naar voren brengen. Opmerkelijk is dat bij de keuze van het publiciteitsmedium de televisie duidelijk voorop gaat. Zowel bij degenen, die menen dat er te weinig aandacht aan de seksualiteit wordt geschonken, als bij degenen, die van oordeel zijn dat er teveel aandacht aan wordt besteed, worden televisieprogramma's door ongeveer de helft van de ondervraagden genoemd. Bij deze vraagstelling is de gelegenheid gegeven om voor elk van de publiciteitsmedia aan te geven in hoeverre men daarin voldoende, teveel of te weinig aandacht voor de seksualiteit meende te constateren, uit de publiciteitsmedia konden er meerdere worden gekozen. De televisieprogramma's zijn op dit terrein als voorlichtingsmiddel zowel in positieve als in negatieve zin duidelijk favoriet. Leeftijd van de ondervraagde is in hoofdzaak bepalend voor het ingenomen standpunt, maar er is tevens een significant verschil tussen de middenklasse en de welgestelden enerzijds en de minder en minstwelgestelden anderzijds
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
238
Tabel 33. Mondelinge vraag 3-4: Zoals u weet, wordt er de laatste tijd in het openbaar nogal wat aandacht besteed aan onderwerpen op het gebied van seksualiteit. Bent u van mening, dat hieraan in het algemeen teveel aandacht wordt besteed of vindt u dat er juist te weinig aandacht aan seksualiteit wordt besteed? Kunt u mij ook zeggen of er volgens u te veel (te weinig) aandacht wordt besteed aan seksualiteit in radioprogramma's; in televisieprogramma's; in 1 krantenartikelen; in artikelen in vrouwenbladen of in boeken.? Mannen Mannen totaal naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 35-49 50-64 jaar jaar jaar in procenten 40 44 41 35 43
wordt voldoende aandacht aan seksualiteit besteed weet niet 3 wordt te weinig 28 aandacht aan seksualiteit besteed in radioprogramma's 5 televisieprogramma's13 krantenartikelen 4 artikelen in 3 vrouwenbladen boeken 2 allemaal evenveel 7 weet niet 3
wordt voldoende aandacht aan seksualiteit besteed weet niet wordt te weinig aandacht aan 1
2 38
2 36
3 30
3 16
3 12 5 5
3 17 6 3
8 14 5 3
2 9 2 2
7 15 4
3 9 4
2 6 3
1 3 2
Vrouwen Vrouwen totaal naar leeftijd 21-24 jaar25-34 35-49 50-64 jaar jaar jaar in procenten 43 53 53 37 38
2 14
18
2 16
Er kunnen zich hierbij dubbeltellingen voordoen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
2 17
3 6
seksualiteit besteed in radioprogramma's 2 televisieprogramma's6 krantenartikelen 2 artikelen in 2 vrouwenbladen boeken 1 allemaal evenveel 2 weet niet 1
2 11 4
3 9 2 2
3 6 4 3
2 1
1 2
1 3 -
3 2 1
1 1
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
239 Mannen totaal
wordt teveel aandacht aan seksualiteit besteed
totaal
wordt teveel aandacht aan seksualiteit besteed
totaal
Mannen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
29
44
53
11 1 11
2 14 2 6
2 23 4 8
4 33 7 10
4 5 2 100
3 6 2 100
6 11 2 100
5 11 3 100
in procenten 41 29
in radioprogramma's 3 televisieprogramma's22 krantenartikelen 4 artikelen in 8 vrouwenbladen boeken 5 allemaal evenveel 9 weet niet 3 100
Vrouwen Vrouwen totaal naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar in procenten 29 16 21
in radioprogramma's 2 televisieprogramma's18 krantenartikelen 3 artikelen in 5 vrouwenbladen boeken 5 allemaal evenveel 6 weet niet 1 100
35-49 jaar
50-64 jaar
32
38
7 2 3
1 10 3 2
3 20 2 4
3 26 5 7
2 3 100
2 7 100
6 5 1 100
8 8 1 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
240
Houding t.o.v. een aantal ‘seksuele uitingen’ Er zijn een groot aantal dingen in het dagelijkse leven, die iets met seksualiteit te maken hebben. Enkele, overigens zeer uiteenlopende facetten hiervan zijn in een vraag samengevat om de houding ten opzichte van een aantal ‘seksuele uitingen’ vast te stellen. Aan de ondervraagde is daarbij de keuze gelaten in de mate van toelaatbaarheid. Men kon aangeven in hoeverre men het ‘verschijnsel’ zonder meer aanvaardbaar achtte, meestal wel aanvaardbaar of soms aanvaardbaar, terwijl daarnaast de categorieën bestonden: meestal niet aanvaardbaar en volstrekt niet aanvaardbaar. In tabel 34 zijn de gegevens opgenomen. Slechts een zeer gering percentage acht het tappen van schuine moppen zonder meer aanvaardbaar, een duidelijk hoger aantal vindt het meestal wel aanvaardbaar, terwijl rond ⅖ van de mannen en vrouwen het soms aanvaardbaar vindt. Ook hier tenderen de vrouwen naar een wat minder tolerante houding dan de mannen in een duidelijk hoger percentage ‘volstrekt niet aanvaardbaar’. Nudisme is in Nederland zeker nog geen algemeen aanvaardbaar verschijnsel. Bijna de helft van de mannen en bijna ⅔ van de vrouwen vindt het naakt rondlopen op een afgeschut terrein absoluut ontoelaatbaar, maar duidelijk meer mannen dan vrouwen achten het zonder meer toelaatbaar. Het dragen van minirokken wordt door ⅔ van alle mannen zonder meer of meestal wel aanvaardbaar gezien en ook meer dan de helft van de vrouwen neemt dit standpunt in. De tegenstemmers zijn gering in aantal. Ook hier blijken vrouwen, wat minder tolerant te zijn dan mannen. Een tv-show met veel bloot wordt nogal genuanceerd gewaardeerd. Ook hier zijn er duidelijk meer mannen dan vrouwen die zo'n voorstelling aanvaardbaar vinden, maar ook bij de mannen tendeert de houding toch wel in de richting van de middenposities op de schaal. Het vrijen waar anderen bij zijn, vindt nog weinig genade in de ogen van de Nederlander. Driekwart van de Nederlandse mannen en vrouwen acht het meestal niet of volstrekt niet aanvaardbaar en ook hier neigen de vrouwen wat sterker naar een negatieve beoordeling.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
241
Tabel 34. Mondelinge vraag 5: Op de kaartjes die ik u nu geef, komen verschillende dingen voor die op één of andere wijze met seksualiteit hebben te maken. Wilt u mij nu voor elk hiervan zeggen aan de hand van de kaart die ik u erbij geef, in hoeverre u dit aanvaardbaar vindt? Mannen zonder meer meestal wel soms meestal niet volstrekt niet totaal aanvaardbaaraanvaardbaaraanvaardbaaraanvaardbaaraanvaardbaar onderwerpen:in procenten het tappen 7 17 42 20 14 100 van schuine moppen naakt 15 9 15 14 47 100 rondlopen op afgeschut terrein het dragen 37 27 23 7 6 100 van minirokken een tv-show 18 25 21 22 14 100 met veel ‘bloot’ vrijen waar 4 9 15 30 42 100 anderen bij zijn het lezen van 8 13 22 27 30 100 prikkellectuur samen 28 16 11 14 31 100 douchen van ouders en kinderen Vrouwen zonder meer meestal wel soms meestal niet volstrekt niet totaal aanvaardbaaraanvaardbaaraanvaardbaaraanvaardbaaraanvaardbaar onderwerpen:in procenten het tappen 4 14 38 21 23 100 van schuine moppen naakt 6 6 8 18 62 100 rondlopen op afgeschut terrein het dragen 23 34 23 11 9 100 van minirokken een tv-show 10 17 24 25 24 100 met veel ‘bloot’
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
vrijen waar 3 anderen bij zijn het lezen van 3 prikkellectuur samen 21 douchen van ouders en kinderen
7
11
28
51
100
9
22
28
38
100
16
12
16
35
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
242 Het lezen van prikkellectuur wordt ook door een duidelijke meerderheid als niet aanvaardbaar beschouwd. Ongeveer een kwart van de ondervraagden acht het soms aanvaardbaar, maar zelfs bij de mannen is slechts 8% die het zonder meer aanvaardbaar vindt. Tenslotte het samen douchen van ouders en kinderen. Iets meer dan twee vijfde van de mannen en iets minder dan ⅖ van de vrouwen ziet er geen of weinig bezwaar in. De groep tegenstemmers is bij de mannen ongeveer even groot als de voorstemmers, maar bij de vrouwen is ongeveer de helft negatief in haar oordeel. Globaal kan gesteld worden dat een meerderheid van de ondervraagden op de meerderheid van de vragen negatief reageerde. Wanneer alle meningen, die in tabel 34 naar voren zijn gebracht worden verwerkt in een ‘toelaatbaarheidsschaal’, krijgt men een inzicht in welke mate de ondervraagden meer of minder ‘tolerant’ zijn.
Houding t.o.v. gedragingen op geslachtelijk gebied buiten het huwelijk In tabel 35 is nagegaan in hoeverre dit tolerant zijn t.o.v. de ‘seksualiteit in het openbaar’ zich ook voortzet in tolerant zijn t.o.v. gedragingen op geslachtelijk gebied buiten het huwelijk. De toelaatbaarheidsschaal is geconstrueerd door toekenning van een puntenwaardering per ondervraagde, waarbij het ‘zonder meer aanvaardbaar’ met de laagste puntenwaardering werd toebedeeld en het ‘volstrekt niet aanvaardbaar’ met de hoogste. De groep t/m 18 punten is dus de meest tolerante, de groep met 25 of meer punten de minst tolerante. Als aan deze ondervraagden de vraag wordt voorgelegd hoe zij in het algemeen staan tegenover geslachtsverkeer van getrouwde mensen buiten het huwelijk, dan blijkt dat rond de helft van de mannen dit absoluut ontoelaatbaar acht en rond twee vijfde onder bepaalde omstandigheden begrijpelijk. De vrouwen zijn voor bijna twee derde van mening dat dit absoluut ontoelaatbaar is en een derde acht het onder bepaalde omstandigheden begrijpelijk. Degenen die in de toelaatbaarheidsschaal een hoge score bereikten, dus weinig tolerant
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
243
Tabel 35. Mondelinge vraag 28: Hoe staat u in het algemeen tegenover geslachtsverkeer van getrouwde mensen buiten hun huwelijk; vindt u het absoluut ontoelaatbaar, hebt u er bezwaar tegen maar kunt u het onder bepaalde omstandigheden begrijpen of ziet u geen principiële bezwaren? Deze vraag is gedetailleerd naar ‘toelaatbaar’ schaal, welke is samengesteld uit mondelinge vraag 5: Op de kaartjes die ik u nu geef, komen verschillende dingen voor die op één of andere wijze met seksualiteit te maken hebben. Wilt u mij nu voor elk hiervan zeggen aan de hand van de kaart die ik u erbij gaf, in hoeverre u dit aanvaardbaar vindt? Mannen totaal Mannen aantal punten t/m 18 in procenten absoluut ontoelaatbaar 52 34 onder bepaalde 44 59 omstandigheden begrijpelijk geen principiële bezwaren 3 5 geen mening 1 2 totaal
100
100
Vrouwen totaal Vrouwen aantal punten t/m 18 in procenten absoluut ontoelaatbaar 65 46 onder bepaalde 33 53 omstandigheden begrijpelijk geen principiële bezwaren 2 1 geen mening 0 totaal
100
100
19 t/m 24
25+
52 45
65 32
2 1
2 1
100
100
19 t/m 24
25+
57 40
75 24
2 1
1 0
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
244 zijn, wijzen in veel sterkere mate geslachtsverkeer van getrouwde mensen buiten het huwelijk af, dan personen die in de toelaatbaarheidsschaal laag scoorden. Maar ook dan blijkt dat de vrouwen die in de toelaatbaarheidsschaal veel dingen acceptabel vinden, minder toegevend zijn dan de tolerante mannen tegenover geslachtsverkeer van getrouwde mensen buiten hun huwelijk.
Houding t.o.v. pornografie Een van de vele twistpunten in discussies rondom seksualiteit is de pornografie. In de vraagstelling is pornografie aangeduid als: ‘boeken en tijdschriften waarin seksuele handelingen worden beschreven met de bedoeling om te prikkelen’. Ook deze omschrijving kan natuurlijk aanleiding zijn tot discussie, maar zij geeft in grote lijnen wel aan, wat onder pornografie verstaan kan worden. In Nederland geldt een, zij het niet altijd gehandhaafd verbod, in Denemarken is publikatie vrij. Bijna 60% van alle mannen acht de regeling in Nederland beter dan in Denemarken, van de vrouwen 70% (tabel 36). Mannen, vooral jongere mannen zijn duidelijk toleranter dan vrouwen en voor beide geslachten komt een duidelijk verschil naar voren tussen diegenen, die tot een kerkgenootschap behoren en de niet-kerkelijken. Van de gereformeerde vrouwen bijv. acht 84% de situatie in Nederland beter, van de mannen, die niet tot een kerkgenootschap behoren, vindt 44% dat de Deense regeling de voorkeur verdient.
Seksualiteit als gesprekthema in het gezin Seksualiteit als gesprekthema in het gezin, waarin ondervraagden opgroeiden is in veel sterkere mate voorgekomen bij jongeren dan bij ouderen. Samenhang met leeftijd is duidelijk. In het ouderlijk gezin van ondervraagden die nu 35 jaar en ouder zijn werd in minder dan een vijfde wel eens over seksualiteit gesproken. In de gezinnen van diegenen die nu 21-24 jaar zijn, wordt in de helft van de gezinnen wel eens openlijk over dit onderwerp gepraat (tabel 37). De frequen-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
245
Tabel 36. Mondelinge vraag 6: In ons land mogen boeken en tijdschriften waarin seksuele handelingen worden beschreven met de bedoeling om te prikkelen (pornografie dus) niet worden uitgegeven; in een land als Denemarken mag dat wel. Wat lijkt u nu beter: zoals het in ons land is of zoals het in Denemarken is? Mannen totaal Mannen naar leeftijd 21-24 jaar in procenten het is in ons land 59 49 beter het is in 35 44 Denemarken beter weet niet 6 7
25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 52
61
66
45
33
24
3
6
10
100 100 100 1 Mannen totaal Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten het is in ons land 59 65 60 beter het is in 35 25 36 Denemarken beter weet niet 6 10 4
100
100
geref.
geen
63
50
32
44
5
6
totaal
100
100
totaal
100
100
Vrouwen totaalVrouwen naar leeftijd 21-24 jaar in procenten het is in ons land 70 71 beter het is in 24 27 Denemarken beter weet niet 6 2 totaal
100 Vrouwen 1 totaal
1
25-34 jaar35-49 jaar 50-64 jaar 62
69
78
33
23
16
5
8
6
100
100
geref.
geen
84
57
100 100 Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.h.
in procenten het is in ons land 70 74 beter 1
100
73
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
het is in 24 Denemarken beter weet niet 6
19
21
12
36
7
6
4
7
totaal
100
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
246
Tabel 37. Mondelinge vraag 7-8: Werd (wordt) er in het gezin waar u opgroeide wel eens openlijk gesproken over onderwerpen op het gebied van seksualiteit? Was (is) dat vaak, zo nu en dan of alleen een hoogst enkele keer? Mannen totaal
in procenten werd (wordt) nooit75 over seksualiteit gesproken werd (wordt) wel 25 eens over seksualiteit gesproken vaak 1 zo nu en dan 15 hoogst enkele 9 keer totaal 100 25 Vrouwen totaal
in procenten werd (wordt) nooit78 over seksualiteit gesproken werd (wordt) wel 22 eens over seksualiteit gesproken vaak 2 zo nu en dan 13 hoogst enkele 7 keer totaal 100 22
Mannen naar leeftijd 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
51
67
82
83
49
33
18
17
5 34 10 100
49
1 19 13 100
33
100
10 8
1 9 7
18 100
17
Vrouwen naar leeftijd 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
51
66
86
90
49
34
14
10
6 33 10 100
49
4 19 11 100
34
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
1 7 6
6 4
14 100
10
247 Mannen totaal in procenten 75
werd (wordt) nooit over seksualiteit gesproken werd (wordt) wel25 eens over seksualiteit gesproken vaak zo nu en dan hoogst enkele keer totaal 100
C
D1
D2
62
75
77
80
38
25
23
20
1 15 9
21 17
25 100
38 100 25 100 23 100 20
Vrouwen totaal in procenten 78
werd (wordt) nooit over seksualiteit gesproken werd (wordt) wel 22 eens over seksualiteit gesproken vaak zo nu en dan hoogst enkele keer totaal 100
Mannen naar welstandsklasse AB
2 14 9
2 14 7
10 10
Vrouwen naar welstandsklasse AB
C
D1
D2
67
73
79
93
33
27
21
7
2 13 7
3 22 8
2 15 10
22 100
33 100 27
2 11 8
6 1
100 21 100 7
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
248 tie wordt door de meeste ondervraagden gekwalificeerd als: zo nu en dan. In het algemeen kan daarbij gesteld worden dat in de gezinnen met een hogere welstand seksualiteit meer als onderwerp van een gesprek voorkwam, dan in gezinnen behorende tot de laagste welstandscategorieën. Tabel 38 toont aan, dat naarmate in het gezin waarin ondervraagde opgroeide meer over seksualiteit werd gesproken, deze meer in het eigen gezin openlijk deze onderwerpen bespreekt. Samenvattend blijkt uit het onderzoek, dat ondanks alle publiciteit nog vele Nederlandse gezinnen weinig open staan tegenover seksualiteit. Uit het cijfermateriaal blijkt echter ook dat de openheid bij jongeren mag doen verwachten dat de discussie, nu nog ten dele het domein van beroepshalve geïnteresseerden, bredere groepen van de bevolking zal bereiken.
Voorlichting die ouders hun kinderen geven Een van de vormen van openheid over seksualiteit is de voorlichting die ouders hun kinderen geven. In het onderzoek is de vraag gesteld: Bent u door uw ouders voorgelicht? Deze vraag is ongenuanceerd. Zij gaat niet in op de mate van voorlichting of op de aard daarvan. Het antwoord dat respondenten geven, mag dan ook alleen gezien worden als de registratie van wat zij als ‘voorlichting’ hebben ervaren. Nog afgezien van het probleem, dat het voor oudere ondervraagden zeer moeilijk zal zijn om nu weer te geven van welke aard de voorlichting was en in welke mate zij werd gegeven, heeft de algemene vraag het voordeel dat zij vrij duidelijk degenen, die menen voorgelicht te zijn, scheidt van degenen, die dat wat zij van ouders hebben gehoord, niet als voorlichting ervaren hebben. Tabel 39 geeft een voor alle ouders toch wel schokkend beeld. Indien al de stelling, dat voorlichting in de eerste plaats een taak is van de ouders, in brede lagen van de bevolking zou zijn aanvaard, dan is de praktijk toch nog anders. Slechts rond een vijfde van alle mannen is door de ouders voorgelicht, en begrijpelijk is, dat speciaal bij de cate-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
249
Tabel 38. Mondelinge vraag 7/8: Werd (wordt) er in het gezin waar u opgroeide wel eens openlijk gesproken over onderwerpen op het gebied van seksualiteit? Was (is) dat vaak, zo nu en dan of alleen een hoogst enkele keer? Deze vraag is gedetailleerd naar schriftelijke vraag 4: Wordt er in uw eigen gezin regelmatig, van tijd tot tijd, een hoogst enkele keer of nooit over seksuele aangelegenheden gesproken? Mannen gehuwd totaalwordt wordt van wordt wordt niet schriftelijkevraag niet regelmatigtijd tot tijd hoogst over vragenlijst beantwoord over over enkele gesprokenniet gesprokengesprokenkeer over ingevuld gesproken in procenten 1 3 1 -
werd (wordt) vaak over gesproken werd 11 (wordt) zo nu en dan over gesproken werd 9 (wordt) hoogst enkele keer over gesproken werd 79 (wordt) nooit over gesproken totaal 100
13
14
7
2
14
-
12
9
12
2
4
-
72
76
81
96
82
-
100
100
100
100
100
-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
250 Vrouwen gehuwd totaalwordt wordt van wordt wordt niet schriftelijkevraag niet regelmatigtijd tot tijd hoogst over vragenlijst beantwoord over over enkele gesprokenniet gesprokengesprokenkeer over ingevuld gesproken in procenten 2 7 1 -
werd (wordt) vaak over gesproken werd 11 (wordt) zo nu en dan over gesproken werd 7 (wordt) hoogst enkele keer over gesproken werd 80 (wordt) nooit over gesproken totaal 100
16
17
2
1
7
-
11
7
4
4
6
(21)
66
75
94
95
87
(79)
100
100
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
251
Tabel 39. Mondelinge vraag 9: Bent u door uw ouders seksueel voorgelicht? Mannen totaal Mannen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar in procenten is wel door ouders 21 34 27 20 14 voorgelicht is niet door ouders 79 66 73 80 86 voorgelicht totaal 100 100 100 100 100
Tabel 39. Mondelinge vraag 9: Bent u door uw ouders seksueel voorgelicht? Vrouwen totaalVrouwen naar leeftijd 21-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar in procenten is wel door ouders 25 46 38 19 13 voorgelicht is niet door ouders 75 54 62 81 87 voorgelicht totaal 100 100 100 100 100
is wel door ouders voorgelicht is niet door ouders voorgelicht totaal
is wel door ouders voorgelicht is niet door ouders voorgelicht totaal
Mannen totaal Mannen naar welstandsklasse AB C in procenten 21 34 22
D1
D2
18
20
79
66
78
82
80
100
100
100
100
100
Vrouwen totaal Vrouwen naar welstandsklasse AB C in procenten 25 33 27
D1
D2
25
14
75
67
73
75
86
100
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
252 1 Mannen totaal Mannen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten is wel door ouders 21 18 21 voorgelicht is niet door ouders 79 82 79 voorgelicht totaal 100 100 100
Vrouwen totaal Vrouwen naar kerkgenootschap r.-k. n.-h. in procenten is wel door ouders 25 26 26 voorgelicht is niet door ouders 75 74 74 voorgelicht totaal 100 100 100
geref.
geen
22
23
78
77
100
100
geref.
geen
35
24
65
76
100
100
1
1
1
Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft. Bij mannentotaal en vrouwentotaal zijn ook de antwoorden opgenomen van degenen die zich tot een ander kerkgenootschap beschouwen. Bij de uitsplitsing wordt deze categorie niet apart gegeven, omdat het een heterogene groep betreft.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
253 gorie ouderen deze voorlichting heeft gefaald. Dat echter van de categorie mannen van 21 tot en met 24 jaar slechts een derde door de ouders is voorgelicht en zelfs minder dan de helft van de meisjes van deze categorie thuis voorgelicht is, is wel een teken aan de wand. Er is verder een duidelijke samenhang tussen welstand en voorlichting door de ouders. In de hogere sociaal-economische groepen komt voorlichting door de ouders meer voor dan in de lagere. Kerkgenootschap oefent daarentegen weinig invloed uit op de houding van de ouders. De overgrote meerderheid van onze jeugd blijkt nog steeds de voorlichting elders te moeten krijgen. Of dit juist is, is een open vraag.
Voorhuwelijkse seksuele contacten In het schriftelijke gedeelte van de vraagstelling van het onderzoek is getracht na te gaan welke seksuele contacten de ondervraagde vóór het huwelijk heeft gehad en hoever deze seksuele contacten zijn gegaan. In deze schaal die via verschillende graden van seksueel contact uiteindelijk uitloopt op volledige geslachtsgemeenschap, komen de volgende criteria voor die wijzen op een duidelijk ‘geslachtelijke benadering’ van de andere partner. Deze criteria zijn: het aanraken van borsten onder de kleren; het betasten van elkaars geslachtsdelen; het plaatsen van geslachtsdelen onbedekt tegen elkaar; en tenslotte volledige gemeenschap. Van degenen die tenminste één van deze vier criteria noemden als plaats gehad hebbend vóór het huwelijk is nagegaan in hoeverre zij wel seksuele voorlichting van de ouders hebben gehad en in hoeverre niet. De uitkomsten kunnen mogelijk dienen om enig inzicht te krijgen in hoeverre seksuele voorlichting door de ouders leidt tot een sterkere mate van seksuele contacten vóór het huwelijk. Van alle mannen (tabel 40) die zijn ondervraagd, had 77% tenminste één van de genoemde seksuele contacten gehad voordat men getrouwd was. 23% ontkende deze seksuele contacten te hebben gehad of heeft de vraag niet beantwoord. Van degenen die wel seksueel door de ouders waren voorgelicht, had 71% één van de genoemde seksuele con-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
254
Tabel 40. Schriftelijke vraag 8: Hieronder ziet u een aantal mogelijkheden van seksueel contact tussen man en vrouw. Wilt u nu bij elke mogelijkheid (aanraken van borsten onder de kleren; betasten van elkaars geslachtsdelen; geslachtsdelen onbedekt tegen elkaar maar geen volledige gemeenschap; volledige gemeenschap) met een kruisje in het hokje achter ‘ja’ of ‘neen’ aangeven, of dit is voorgekomen, toen u nog niet getrouwd was? De vraag is gedetailleerd naar vraag 9 mondeling: Bent u door uw ouders seksueel voorgelicht? Mannen totaal seksuele voorlichting wel niet
minstens één van deze 77 seksuele contacten is, toen men nog niet getrouwd was, voorgekomen geen van deze seksuele23 contacten is, toen men nog niet getrouwd was, voorgekomen + niet beantwoord totaal 100
Vrouwen totaal seksuele voorlichting wel niet in procenten 59 60
71
79
29
21
41
40
41
100
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
59
255 tacten gehad vóór het huwelijk, van degenen die niet door de ouders waren voorgelicht 79%. Van de vrouwen had in het totaal 59% wel seksuele contacten gehad. De percentages van degenen die wel en niet seksuele voorlichting van de ouders hadden gekregen bedragen respectievelijk 60 en 59. Uit deze bovenstaande cijfers blijkt, dat er zeker geen aanwijzingen zijn dat seksuele voorlichting door de ouders zou leiden tot het in sterkere mate voorkomen van seksuele contacten vóór het huwelijk. Integendeel, althans bij de mannen is de tendens aanwezig dat degenen die geen seksuele voorlichting hebben ontvangen, in wat sterkere mate voorechtelijke seksuele contacten hebben gehad. Deze cijfers zijn niet meer dan een globale aanduiding, een gedetailleerd onderzoek naar de samenhang tussen voorlichting in het algemeen en voorechtelijk seksueel contact zou nodig zijn. Van de ondervraagde gehuwde mannen had 61% volledige geslachtsgemeenschap gehad vóór het huwelijk, van de ondervraagde gehuwde vrouwen 46%. Ook hier is dezelfde tendens aanwezig. Degenen die wel seksuele voorlichting van de ouders hebben gehad hebben in iets mindere mate volledige geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk gehad dan degenen die door hun ouders niet waren voorgelicht.
Houding ouders van ondervraagden t.o.v. seksualiteit In het mondelinge onderzoek is verder nagegaan hoe de ouders van de ondervraagden naar hun mening stonden of staan t.o.v. dingen die met seksualiteit te maken hebben. Namelijk of zij er vrij en open tegenover stonden of dat dit niet het geval was. Slechts 16% van de mannen en 18% van de vrouwen gaf aan dat naar hun mening hun ouders open en vrij tegenover de dingen die met seksualiteit te maken hebben, stonden of staan. Niet minder dan 78% van de mannen en 75% van de vrouwen was van oordeel dat de ouders er niet vrij en open tegenover stonden of staan. Hoewel er een duidelijke samenhang is met de leeftijd, d.w.z. naarmate de ondervraagde jonger is, stonden de ouders wat openlijker tegenover de dingen die met seksualiteit te ma-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
256
Tabel 41. Mondelinge vraag 10: Hoe was (is), in het algemeen gesproken, de houding van uw ouders ten opzichte van dingen die met seksualiteit hebben te maken; stonden (staan) ze er open en vrij tegenover of was (is) dat niet het geval. MannenMannen VrouwenVrouwen totaal naar totaal naar leeftijd leeftijd 21-24 25-3435-4950-64 jaar 21-24 25-3435-4950-64 jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar in procenten 16 28 25 12 9 18 44 27 10 9
ouders stonden (staan) er open en vrij tegenover ouders 78 stonden (staan) er niet open en vrij tegenover ander 1 antwoord niet van 5 toepassing totaal 100
68
68
84
83
75
51
67
81
84
-
-
1
1
0
1
-
0
-
4
7
3
7
7
4
6
9
7
100
100 100 100
100
100
100 100 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
257
Tabel 42. Schriftelijke vraag 3: Hoe is uw oordeel over het huwelijk van uw ouders: is het een zeer gelukkig huwelijk; een tamelijk gelukkig huwelijk; een niet zo gelukkig huwelijk; een ongelukkig huwelijk of heeft u er geen oordeel over? Deze vraag is gedetailleerd naar vraag 10 mondeling: Hoe was (is), in het algemeen gesproken, de houding van uw ouders ten opzichte van dingen die met seksualiteit hebben te maken: stonden (staan) ze er open en vrij tegenover of was (is) dat niet het geval. Mannen-gehuwd Vrouwen-gehuwd Totaal openniet ander Totaal openniet ander en openantwoord + en openantwoord + vrij en niet van vrij en niet van vrij toepassing vrij toepassing in procenten 36 43 35 33 43 61 41 21
een zeer gelukkig huwelijk een tamelijk37 gelukkig huwelijk een niet zo 9 gelukkig huwelijk een 4 ongelukkig huwelijk ik heb er 7 geen oordeel over schriftelijke 7 vragenlijst niet beantwoord totaal 100
30
38
30
33
25
35
30
6
10
9
6
4
6
11
3
4
3
3
3
3
8
6
7
19
8
2
8
22
12
6
6
7
5
7
8
100
100 100 100
100 100 100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
258
Tabel 43. Mondelinge vraag 42: Dan heb ik hier een kaart met verschillende uitspraken die door allerlei mensen zijn gedaan. Wilt u nu bij elk van deze uitspraken aangeven, in hoeverre u het er mee eens bent? Mannen volkomenin weeteigenlijk helemaalvraag niet totaal mee eensgrote niet niet mee niet mee beantwoord lijnen eens eens mee eens in procenten 47 27 2 12 12 0 100
kinderen krijgen is het doel van het huwelijk de seksualiteit moet 57 gezien worden als iets op zichzelf en niet terwille van het kinderen krijgen de seksuele moraal mag48 niet door de mensen veranderd worden; zij ligt vast in de natuur besloten gemeenschap is pas 59 goed als man en vrouw gelijktijdig tot bevrediging komen kinderloze huwelijken zijn51 even goede huwelijken als die met kinderen seksualiteit is iets 22 natuurlijks en plezierigs dat niet alleen in het huwelijk hoort het is gezonder zich te 40 houden aan wat de natuur ons leert op seksueel gebied dan een eigen weg te gaan de mensen mogen 30 ingrijpen in de natuur, ook waar het 't seksuele leven betreft
27
3
8
5
0
100
20
9
11
10
2
100
22
6
8
5
0
100
27
5
13
4
0
100
26
6
24
21
1
100
24
13 13
6
4
100
26
10 17
14
3
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
259 Mannen volkomenin weet eigenlijk helemaalvraag niet totaal mee eensgrote niet niet mee niet mee beantwoord lijnen eens eens mee eens in procenten het is goed als mensen 24 27 8 20 18 3 100 zich aan strakke regels houden in het seksuele leven, want waar blijf je als iedereen alles voor zichzelf uitmaakt homoseksualiteit kan 46 13 11 14 16 0 100 nooit goed zijn want het gaat duidelijk in tegen de natuur geboortenbeperking 50 27 9 8 6 0 100 komt de verhouding tussen man en vrouw ten goede de traditionele 23 35 14 15 10 3 100 gezichtspunten over het seksuele leven zijn zo slecht nog niet het gebruik van 25 19 5 22 29 0 100 voorbehoedsmiddelen druist in tegen de natuur meer dan drie keer per 10 9 24 18 39 0 100 week geslachtsgemeenschap is slecht voor de gezondheid de meeste huwelijken 11 23 8 27 31 0 100 worden op den duur een sleur
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
260 Vrouwen volkomenin weeteigenlijk helemaalvraag niet totaal mee eensgrote niet niet mee niet mee beantwoord lijnen eens eens mee eens in procenten 46 29 0 14 11 0 100
kinderen krijgen is het doel van het huwelijk de seksualiteit moet 61 gezien worden als iets op zichzelf en niet terwille van het kinderen krijgen de seksuele moraal mag51 niet door de mensen veranderd worden; zij ligt vast in de natuur besloten gemeenschap is pas 45 goed als man en vrouw gelijktijdig tot bevrediging komen kinderloze huwelijken zijn61 even goede huwelijken als die met kinderen seksualiteit is iets 12 natuurlijks en plezierigs dat niet alleen in het huwelijk hoort het is gezonder zich te 40 houden aan wat de natuur ons leert op seksueel gebied dan een eigen weg te gaan de mensen mogen 22 ingrijpen in de natuur, ook waar het 't seksuele leven betreft
26
2
6
5
0
100
24
7
7
7
4
100
27
9
14
5
0
100
27
4
7
1
0
100
22
7
26
33
0
100
26
14 9
7
4
100
26
14 19
14
5
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
261 Vrouwen volkomenin weet eigenlijk helemaalvraag niet totaal mee eensgrote niet niet mee niet mee beantwoord lijnen eens eens mee eens in procenten het is goed als mensen 32 23 9 18 14 4 100 zich aan strakke regels houden in het seksuele leven, want waar blijf je als iedereen alles voor zichzelf uitmaakt homoseksualiteit kan 44 13 12 19 12 0 100 nooit goed zijn want het gaat duidelijk in tegen de natuur geboortenbeperking 45 32 10 8 5 0 100 komt de verhouding tussen man en vrouw ten goede de traditionele 26 36 15 11 9 3 100 gezichtspunten over het seksuele leven zijn zo slecht nog niet het gebruik van 25 19 5 26 24 1 100 voorbehoedsmiddelen druist in tegen de natuur meer dan drie keer per 9 13 28 19 31 100 week geslachtsgemeenschap is slecht voor de gezondheid de meeste huwelijken 9 23 7 27 34 100 worden op den duur tot een sleur
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
262 ken hebben, blijkt toch dat slechts iets meer dan een kwart van de ondervraagden onder 35 jaar aangeeft dat de ouders open en vrij stonden t.o.v. de dingen die met seksualiteit te maken hebben. Alleen in de categorie vrouwen van 21 t/m 24 jaar stijgt dit percentage tot 44%. Hoewel gedetailleerder onderzoek nodig zou zijn en de beoordeling zowel van de openheid als van de mate waarin het huwelijk van de ouders gelukkig was, berust op de arbitraire persoonlijke interpretatie van de ondervraagden, geeft tabel 42 een zo duidelijk beeld dat gemeend is deze eerste indruk de lezer niet onthouden mocht blijven. In tabel 42 is deze open en vrije houding of de niet open en vrije houding van de ouders van de ondervraagden gekruist met de gegevens over de mate waarin het ouderlijke huwelijk gelukkig was in de ogen van de ondervraagde. Het blijkt dan dat naarmate naar het oordeel van de ondervraagde het huwelijk van zijn of haar ouders meer gelukkig was de houding van de ouders t.o.v. de dingen die met seksualiteit te maken hebben opener en vrijer was.
Houding van ondervraagden t.a.v. seksualiteit Teneinde het standpunt van de ondervraagden ten aanzien van de seksualiteit te kunnen bepalen is in het onderzoek een schaal ingevoegd waarin een groot aantal uitspraken staan die de basis kunnen vormen voor verdere analyse. Het is interessant om een aantal punten, d.w.z. uitspraken van deze schaal eens nader te bekijken zonder de gegevens in onderling verband te brengen. In tabel 43 zijn de uitkomsten van deze stellingen gepubliceerd. Hoewel bijna de helft van de mannen en vrouwen het er volkomen mee eens is dat kinderen krijgen het doel is van het huwelijk en ruim een kwart het er in grote lijnen mee eens is, is een nog hoger percentage van oordeel dat seksualiteit gezien moet worden als iets op zichzelf en niet terwille van het kinderen krijgen. M.a.w. meer dan driekwart van de ondervraagden ziet de seksualiteit los van de voortplanting, d.w.z. de seksualiteit heeft de voortplanting zeker niet als enig doel. Deze stelling wordt nog eens onderstreept door het feit dat ruim driekwart van de ondervraagde man-
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
263 nen en bijna 90% van de ondervraagde vrouwen van oordeel is dat kinderloze huwelijken even goede huwelijken zijn als die met kinderen. Ten aanzien van de beperking van seksualiteit tot het huwelijk zijn de meningen verdeeld. 22% van de mannen is het er volkomen mee eens dat seksualiteit iets natuurlijks en plezierigs is dat niet alleen tot het huwelijk behoort, maar een nog iets groter percentage van de vrouwen is het daar helemaal niet mee eens. Op de stelling dat de mensen mogen ingrijpen in de natuur, ook waar het het seksuele leven betreft, reageert iets meer dan de helft van de mannen en bijna de helft van de vrouwen positief, maar zodra deze algemene stelling meer direct in de richting van de geboortenbeperking wordt uitgewerkt door de zin: ‘Geboortenbeperking komt de verhouding tussen man en vrouw ten goede’ reageert driekwart van de ondervraagden positief. Veel sterker verdeeld zijn de meningen over het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Op de stelling: ‘Het gebruik van voorbehoedsmiddelen druist in tegen de natuur’ reageert 44% van de mannen en vrouwen positief en de helft van de mannen en vrouwen in negatieve zin. Dat meer dan 3 × per week geslachtsgemeenschap slecht zou zijn voor de gezondheid vindt geen genade in de ogen van de meerderheid van de ondervraagden. Opvallend is hierbij wel dat rond een kwart de vraag beantwoordt met ‘weet niet’!
Slotbeschouwing In het eerste deel van dit hoofdstuk is aandacht besteed aan de mate waarin in het ouderlijk gezin seksuele aangelegenheden werden aangeroerd. In hoeverre in het eigen gezin over seksuele aangelegenheden gesproken wordt, is gepubliceerd in tabel 44. Daaruit blijkt dat het vooral de jonge gezinnen zijn waarin een hoog percentage regelmatig of van tijd tot tijd de seksualiteit als gesprekstof heeft. Een van de onbeantwoorde vragen waarvoor de onderzoekers stonden bij het opzetten van het onderzoek waarvan de resultaten in dit boek zijn gepubliceerd, was de vraag hoe de ondervraagden zouden reageren op de enquête. Het feit dat zoals uit de statistische verantwoording blijkt niet meer dan
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
264
Tabel 44. Schriftelijke vraag 4: Hoe vaak wordt er in uw eigen gezin over seksuele aangelegenheden gesproken: regelmatig; van tijd tot tijd; een hoogst enkele keer, of nooit? Mannen gehuwd (geweest) totaal
Mannen naar leeftijd gehuwd (geweest) 21-24 jaar 25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
40
30
17
10
36
41
44
38
6
15
20
33
12
6
12
11
6
8
7
8
100
100
100
100
100
Vrouwen gehuwd (geweest) totaal
Vrouwen naar leeftijd gehuwd (geweest)
in procenten wordt regelmatig over 19 gesproken wordt van tijd tot tijd over 41 gesproken wordt een hoogst enkele 23 keer over gesproken wordt nooit over 10 gesproken vraag niet beantwoord schriftelijke vragenlijst niet7 beantwoord totaal
in procenten wordt regelmatig over 18 gesproken wordt van tijd tot tijd over 43 gesproken wordt een hoogst enkele 17 keer over gesproken wordt nooit over 13 gesproken vraag niet beantwoord 2 schriftelijke vragenlijst niet7 beantwoord totaal
100
21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
26
34
14
6
38
41
50
38
10
10
19
20
19
7
8
23
7
2 6
2 7
5 8
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
265
Tabel 45. Schriftelijke vraag 22: Wilt u tenslotte aangeven, hoe u het invullen van deze vragenlijst hebt gevonden: erg prettig; tamelijk prettig; gewoon, zonder meer; eigenlijk niet zo prettig; helemaal niet prettig. Mannen gehuwd (geweest) totaal
erg prettig tamelijk prettig gewoon, zonder meer eigenlijk niet zo prettig helemaal niet prettig vraag niet beantwoord schriftelijke vragenlijst niet beantwoord totaal
Mannen naar leeftijd gehuwd (geweest) 21-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
in procenten 23 5 53 7 2 3 7
9 6 73 6 6
31 5 50 4 2 0 8
19 4 60 7 2 1 7
22 6 46 10 1 7 8
100
100
100
100
100
Vrouwen gehuwd (geweest) totaal
Vrouwen naar leeftijd gehuwd (geweest) 21-24 jaar
25-34 jaar35-49 jaar50-64 jaar
in procenten erg prettig 21 tamelijk prettig 13 gewoon, zonder meer 43 eigenlijk niet zo prettig 9 helemaal niet prettig 3 vraag niet beantwoord 4 schriftelijke vragenlijst 7 niet beantwoord
22 15 50 4 2 7
20 18 46 4 3 3 6
23 10 46 10 2 2 7
17 13 35 13 7 7 8
totaal
100
100
100
100
100
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
266 een normaal percentage geweigerd heeft aan het onderzoek mee te werken wijst erop dat de bereidheid groot is geweest. In tabel 45 is aan de hand van de schriftelijke vragenlijst nagegaan hoe de ondervraagden zelf meenden het invullen van de vragenlijst te hebben gevonden. Daarbij dient te worden aangetekend dat de schriftelijke vragenlijst, die onder toezicht van de enquêteur werd ingevuld de vragen bevatten over het eigen gedragspatroon. De uitkomsten van tabel 45 zijn bemoedigend. 53% van de mannen en 43% van de vrouwen vond het invullen van de vragenlijst gewoon zonder meer en het zijn de mannen van 21 t/m 24 jaar die deze aanduiding vooral gebruiken. Slechts een gering percentage vond de beantwoording eigenlijk niet zo prettig of helemaal niet prettig. Deze uitkomsten kunnen erop wijzen dat bij alle beperkingen waaraan een sociologisch onderzoek gebonden is, toch kan worden gesteld dat het mogelijk en verantwoord is ook in Nederland op het gebied van het onderzoek naar mens en seksualiteit dieper te graven dan mogelijk was in het basisonderzoek waarvan de resultaten tendele in dit boek zijn gepubliceerd.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
267
Drs. J.D. Noordhoff Methodische verantwoording van het onderzoek Het onderzoek werd ingesteld bij personen van 21 t/m 64 jaar teneinde een inzicht te krijgen in opvattingen en gedragingen op het gebied van seksualiteit. Het onderzoek vond plaats gedurende de periode van 27 mei t/m 22 juni 1968. De ondervraging geschiedde mondeling door 74 enquêtrices van Attwood Statistics (Nederland) N.V. aan de hand van een vragenlijst. De gedragsvragen werden door de geënquêteerde zelf op een formulier ingevuld. Aan het kwantificerend onderzoek gingen de volgende fasen vooraf: 1. Het testen van een aantal items (afkomstig van het Instituut voor Psychologisch Markt- en Motievenonderzoek te Schiedam en van het Instituut voor Toegepaste Sociologie te Nijmegen) met betrekking tot de constructie van een drietal schalen op het gebied van voor- en buitenhuwelijks geslachtsverkeer alsmede masturbatie. In totaal werden in dit stadium 117 proefpersonen ondervraagd. 2. Een eerste kwalitatieve fase, waarbij - aan de hand van de met de voltallige commissie besproken onderwerpen - tien zeer uitvoerige open vraaggesprekken plaatsvonden, o.a. om na te gaan of ondervraging over bepaalde gedragsaspecten überhaupt mogelijk was. 3. Een tweede kwalitatieve fase, waarbij 50 halfgestructureerde vraaggesprekken werden gevoerd, voor het verkrijgen van hypothesen welke in de kwantificerende fase dienden te worden getoetst. 4. Met het oog op het speciale karakter van het onderzoek werd de uiteindelijke kwantificerende fase voorafgegaan door een uitvoerig proefonderzoek, waarbij o.a. dienden te worden uitgetest: a. inhoud en layout van de vragenlijst; b. de mogelijkheid om na een vrij langdurige mondelinge ondervraging over te gaan tot schriftelijke beantwoording door de respondent van een aantal gedragsen belevingsaspecten en de vormgeving van deze schriftelijke vragenlijst;
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
268 c. het beperken van de non-response door het gebruik van een speciale ‘weigeringsvragenlijst’; d. de introductieprocedure, waarbij gewerkt werd met een brief en folder van het Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek (NISSO). Zowel voor de oriënterende fasen als het definitieve onderzoek ontvingen de enquêtrices een uitvoerige mondelinge instructie, terwijl ook de vragenlijst mondeling werd toegelicht. Hiertoe werden in verschillende delen van Nederland speciale bijeenkomsten belegd. De door de enquêtrices ingevulde vragenlijsten werden onmiddellijk bij binnenkomst op fouten en onvolkomenheden gecontroleerd. Wegens het anonieme karakter van de enquête werden foutieve vragenlijsten uit de steekproef verwijderd en niet, zoals gebruikelijk is, teruggezonden naar de enquêtrices, die dan naar de betrokken adressen teruggaan voor het verkrijgen van de juiste informatie.
Samenstelling van de steekproef De steekproef werd samengesteld met behulp van de getrapte steekproefmethode, d.w.z. dat eerst een aantal gemeenten in Nederland werd geselecteerd, rekening houdend met inwonertal, urbanisatiegraad en geografische ligging, waarna in deze gemeenten adressen op aselecte wijze werden getrokken uit de woningregisters. Deze adressen werden als uitgangspunt gebruikt voor het samenstellen van de steekproef. Om representatief te zijn voor individuen zou men uit kunnen gaan van ondervraging van alle daartoe in aanmerking komende gezinsleden op ieder adres. Dan immers zouden ook de personen in de grotere gezinnen in de juiste mate in de steekproef vertegenwoordigd zijn. Een bezwaar hiervan is dat bij ondervraging van meerdere personen per huishouding de kans op onderlinge beïnvloeding niet denkbeeldig is. Teneinde aan deze bezwaren tegemoet te komen werd het volgende bepaald: 1. een van iedere drie personen van 21 t/m 64 jaar wordt ondervraagd; 2. per huishouding wordt maximaal één gesprek gevoerd;
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
269 Als gevolg hiervan bedraagt de weging die nodig is om de ontstane tekorten in de grotere huishoudingen te herstellen, nog geen twee procent. In een representatieve steekproef voor Nederland is het aantal gereformeerden klein. Hierdoor is het moeilijk om betrouwbare conclusies te trekken in deze groep, daar de nauwkeurigheidsmarges relatief groot worden. Daarom werd op verzoek en met steun van GSA (Raad van Gereformeerde Sociale Arbeid) besloten om deze groep op te hogen door binnen de steekproefgemeenten een aantal adressen te trekken uit de kerkelijke registers van de gereformeerde kerk. In totaal werden op deze wijze 82 gereformeerden extra ondervraagd. Om vast te stellen wie van de gezinsleden moest worden ondervraagd, ontvingen de enquêtrices een lootschema, waarop zij, na bepaald te hebben uit hoeveel personen van 21 t/m 64 jaar de huishouding bestond en na rangschikking van deze personen naar leeftijd, konden aflezen wie van de gezinsleden voor ondervraging in aanmerking kwam. De definitie van een huishouding is praktisch gelijk aan die welke door het CBS werd aangehouden bij de Volkstelling 1960. Het enige verschil is, dat volgens de Attwood-definitie de kamerbewoner met pension tot lid van de huishouding wordt gerekend, terwijl deze volgens de opvatting van het CBS als alleenstaande of één-persoonshuishouding wordt beschouwd.
Enquêteresultaten Indien op een adres niemand thuis werd aangetroffen werd dit adres door de enquêtrice zonodig driemaal bezocht. In totaal werden 5869 bezoeken afgelegd op 3261 adressen met het volgende resultaat (tabel 46). Het onderzoek heeft plaats gevonden bij mannen en vrouwen van 21 t/m 64 jaar voor zover deze leven in gezinshuishoudingen. Militairen, personen verblijvend in inrichtingen, sanatoria, ziekenhuizen e.d. zijn bij dit onderzoek niet ondervraagd. De ongewogen steekproef is d.m.v. kaartduplicatie zodanig gewogen, dat de steekproef representatief is voor alle individuen in gezinshuishoudingen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
270
Tabel 46. Totaal
totaal aantal bezochte3261 adressen 100% hiervan: vraaggesprek 9% geweigerd niet thuis na 3 10% bezoeken geslaagd contact 81% hiervan: te ondervragen 2% persoon niet thuis na 3 bezoeken vraaggesprek 7% geweigerd niet nodig geslaagd 33% gesprek 39% aantal gesprekken 1284
District 3 grote steden 788
rest westen 952
noord
oost
zuid
367
537
617
100%
100%
100%
100%
100%
11%
10%
12%
6%
8%
15%
9%
7%
11%
6%
74%
81%
81%
83%
86%
2%
1%
0%
3%
1%
8%
5%
5%
10%
6%
33%
33%
34%
33%
33%
31% 245
42% 402
42% 153
37% 201
46% 283
Aard van de gemeente agglomeraties totaal aantal bezochte adressen 880 100% hiervan: vraaggesprek geweigerd 10% niet thuis na 3 bezoeken 15% geslaagd contact 75% hiervan: te ondervragen persoon niet thuis2% na 3 bezoeken vraaggesprek geweigerd 8% niet nodig geslaagd gesprek 33% 32% aantal gesprekken 285
overige steden platteland 1568 813 100% 100% 8% 10% 82%
10% 6% 84%
2%
2%
5% 33% 42% 663
8% 32% 42% 336
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
271
Nauwkeurigheid van de uitkomsten Bij een onderzoek volgens de steekproefmethoden kunnen de verkregen resultaten afwijken van de uitkomsten, die men zou verkrijgen indien het gehele universum in het onderzoek betrokken zou zijn. Het gebruik maken van een steekproef berust echter op de overweging, dat de afwijkingen vrijwel zeker binnen de marges zullen blijven, die op grond van de waarschijnlijkheidstheorie kunnen worden berekend. Deze betrouwbaarheidsmarges zijn niet alleen afhankelijk van de omvang van de steekproef, doch eveneens van de grootte van de verkregen uitkomst. De tabellen zijn steeds gebaseerd op de gewogen steekproef. Ter bepaling van de nauwkeurigheidsmarges moet echter uitgegaan worden van de ongewogen steekproeftotalen. In tabel 47 zijn voor de gewogen en de ongewogen steekproef de resultaten voor mannen en vrouwen vermeld. In dit rapport is een nomogram opgenomen voor het bepalen van de nauwkeurigheidsmarge. Van dit nomogram kan bij iedere steekproefuitkomst voor verschillende steekproefgrootten de nauwkeurigheidsmarges worden afgelezen.
Welstandscriteria Voor de indeling in de vier welstandsklassen werd door de enquêtrice een beoordeling gemaakt aan de hand van de volgende punten: 1. het beroep van het gezinshoofd: 2. de inrichting van de woning; 3. de opleiding en het beroep van de kinderen; 4. de algemene indruk, die de ondervraagde qua milieu maakte. Een globale omschrijving van de vier groepen kan als volgt worden weergegeven: AB. DE WELGESTELDEN. Hieronder vallen directeuren van grote ondernemingen, het merendeel van de zelfstandige beoefenaren van vrije beroepen, staffunctionarissen, hoge ambtenaren, hereboeren e.d. C. DE MIDDENGROEP. In deze groep vindt men o.a. directeuren van middelgrote en van kleine ondernemingen, de middenstand, voor zover niet vallend onder het begrip
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
272
Tabel 47. Ongewogen steekproef man
vrouw
Gewogen steekproef man
Religie r.-k. n.-h. gereformeerd anders geen
vrouw
176 125 73 26 185
240 144 87 43 185
358 256 78 52 378
490 290 93 86 374
Leeftijd 21 t/m 24 jaar 25 t/m 34 jaar 35 t/m 49 jaar 50 t/m 64 jaar
58 148 213 166
82 173 259 185
120 277 400 325
158 325 494 356
District 3 grote steden rest westen noord oost zuid
108 193 81 91 112
137 209 72 110 171
211 366 151 175 219
258 389 133 208 345
Aard van de gemeente agglomeraties 129 overige steden 308 platteland 148
156 355 188
251 590 281
294 678 361
Welstandsklasse AB C D-1 D-2
68 207 259 51
73 220 319 87
127 375 518 102
138 403 625 167
Burgerlijke staat gehuwd (geweest) ongehuwd
505 80
635 64
949 173
1215 118
Totaal
585
699
1122
1333
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
273 ‘kleine middenstand’, alsmede ambtenaren en kantoorpersoneel in hogere en middenposities. D1. DE MINDER WELGESTELDEN. Deze groep omvat o.a. de kleine middenstand, lagere ambtenaren, en lager kantoorpersoneel, alsmede de geschoolde arbeiders. D2. DE MINST WELGESTELDEN. Hierin werden o.a. opgenomen de ongeschoolde arbeiders en de niet-werkenden, die naast AOW of klein pensioen weinig of geen andere bronnen van inkomsten hebben, voor zover zij niet boven het gemiddelde arbeiderspeil uitkomen.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
274
Nomogram voor nauwkeurigheidsmarges De nauwkeurigheidsmarges van de gevonden procentuele uitkomsten met kans 9 op 10 (inbegrepen is de marge tengevolge van afronding van de uitkomsten op hele procenten) kunnen als volgt uit het nomogram worden afgelezen: 1. Het in de tabel gevonden percentage opzoeken uit de procentuele verdeling onderaan het nomogram. 2. Van daaruit gaat men loodrecht omhoog tot aan de curve, waarvan de letter in de tabel bij de betreffende percentage is vermeld. 3. Links en rechts van het snijpunt met deze curve kan de marge afgelezen worden. De betekenis van deze marge is de volgende: bij een uitkomst van b.v. 20% uit een steekproefgrootte, volgens curve H, is de marge 2.8%. Dit houdt in, dat in het universum het percentage met een kans van 9 op 10 zal liggen tussen: 20 + 2.8 = 22.8% 20 - 2.8 = 17.2%
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
275
Gebruikte vragenlijsten bij enquete
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
276
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
277
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
278
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
279
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
280
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
281
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
282
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
283
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
284
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
285
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
286
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
287
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
288
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
289
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
290
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
291
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland
292
Lijst van auteurs MEJ. DRS. E. DEGGELLER,
wetenschappelijk medewerkster van het Nederlands Instituut voor Marktonderzoek. P.J.F. DUPUIS,
huisarts en seksuoloog
PROF. DR. G.J. KLOOSTERMAN,
hoogleraar in de verloskunde en de leer der
vrouwenziekten. PROF. DR. G.A. KOOY,
hoogleraar in de empirische sociologie in het bijzonder van gezin en huishouding. DRS. J.D. NOORDHOFF,
directeur van het Nederlands Instituut voor
Marktonderzoek. DR. MR. C.J. STRAVER,
socioloog, wetenschappelijk medewerker van het Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek. DR. B.S. WITTE,
socioloog, directeur van het Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek. MEVR. DR. M. ZELDENRUST-NOORDANUS,
directrice van het Instituut voor Psychologisch Markt- en Motieven Onderzoek.
J.D. Noordhoff , Sex in Nederland