Anticonceptie beste middel tegen agressie Naar aanleiding van het verschijnen van “Apen en Mensen, over de escalatie van het geweld”, Nederlandse vertaling van “Violence, Monkeys and Man” door Claire en W.M.S. Russell, schreef G.R. van den Berg onderstaande beschouwing over het boek. Van den Berg is Psychiater en verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. In de natuur kunnen zich onder dieren drie vormen van geweld voordoen, waarbij zij elkaar doden of verwonden. In de eerste plaats kan een roofdier, omdat het moet eten om in leven te blijven, zijn prooi aanvallen. Verder kan een prooidier ter verdediging van zichzelf of van zijn jongen zijn belager aanvallen en ten slotte kan een dier een ander dier van dezelfde of een verwante soort aanvallen, omdat het gebruik maakt van dezelfde natuurlijke bronnen van voedsel, beschutting en dergelijke. Deze laatste concurrerende vorm van geweld wordt doorgaans aangeduid met de term agressie. Agressie is geweld tussen dieren van eenzelfde of aanverwante soort. Bij het bestuderen van agressie tussen mensen kan men in grote trekken twee scholen aantreffen. De ene groep onderzoekers hangt de “conditionele opvatting” aan. Zij gaan ervan uit dat agressie een reactie is op onverdraaglijke frustraties. Het geweld tussen mensen onderling is volgens hun opvatting een gevolg van bepaalde spanningen in menselijke samenlevingen en in de betrekkingen van de mens met zijn natuurlijke omgeving, dus afhankelijk van de condities waarin de mensen zich bevinden. De andere groep onderzoekers gaat uit van de “nonconditionele opvatting”, zij menen dat agressie onveranderlijk een deel is van de menselijke natuur, dat geweld tussen mensen onvermijdelijk is, een aangeboren eigenschap en in feite onafhankelijk van bepaalde (stress-)condities. Het behoeft geen betoog dat de non-conditionele visie betreffende agressie bevriezend is geweest en nog wel is voor de wetenschappelijke benadering van het agressieprobleem. Als men ervan uitgaat dat een psychische eigenschap of een psychiatrische ziekte erfelijk is, dan schakelt men al a priori uit, dat de betreffende eigenschap of ziekte door beïnvloeding van het psychosociale milieu (gezin, opvoeding, werk, etc.) te bestrijden of te voorkomen is. Men zal zich dan meestal uitsluitend gaan richten op de bestrijding van de symptomen (b.v. door pillengeverij) zonder iets te doen aan preventie. Hoe verarmend het kan werken als ten onrechte van bepaalde psychische eigenschappen of ziekten wordt aangenomen
dat zij “erfelijk” zijn, is in de psychiatrie ten aanzien van b.v. de schizofrenie en de hysterie helaas maar al te duidelijk gebleken. Het Britse echtpaar Claire en William Russell heeft in het boek “Violence, Monkeys and Man”, dat onlangs vertaald werd *), hopelijk voorgoed afgerekend met het “non-conditionele” gezichtspunt. Uit een overvloed van materiaal, verzameld aan de hand van beheerst gehanteerde gegevens over het groepsgedrag van apen en andere dieren en van menselijke maatschappijen in de historie komt het echtpaar tot een overtuigende bijdrage aan de visie, dat agressie tussen mensen het directe gevolg is van spanningen en in de betrekkingen van de mens met zijn natuurlijke omgeving.
Dooddoener De Russells staan terecht huiverig tegenover het toeschrijven van specifiek menselijke eigenschappen aan de veel simpeler, niet sprekende gemeenschappen van hogere zoogdieren en omgekeerd. Ook stellen zij zich terughoudend op tegenover blind historicisme; zij gebruiken historische gegevens met grote logische oprechtheid en zijn er kennelijk goed van doordrongen dat de historie nooit meer “nee” kan zeggen. Zij slagen er dan ook erg overtuigend in, de klassieke dooddoener ter verklaring van de menselijke agressie “dat de mens nu eenmaal een jager is” te ontmaskeren. Zij wijzen er o.a. op dat tenminste 75 procent van het voedsel van nu nog levende “jaag”-stammen plantaardig is en maken waarschijnlijk dat ook de “jaag”-stammen uit de oertijd een voor driekwart vegetarisch menu hadden. Zij stellen duidelijk dat maatschappelijk geweld in carnivore jaaggemeenschappen niet intenser hoeft te zijn dan in vegetarische landbouwgemeenschappen. Ook de tegenovergestelde bewering als zou geweld in dergelijke agrarische maatschappijvormen toenemen omdat mensen dan niet meer hun jachtinstinct anders dan op soortgenoten kunnen botvieren, gaat niet op: er bestaat eenvoudig tussen jagen, landbouw en tussenmenselijk geweld geen enkel verband. Er zijn zeer vreedzame jaagstammen en afschuwelijk agressieve, vegetarische gemeenschappen geweest en omgekeerd. Het eeuwenlange debat tussen aanhangers van de conditionele visie t.a.v. agressie en de non-conditionele is geen zinloze discussie. Al in de 12e eeuw kwam de Chinese schrijver Hung Mai op grond van de geschiedenis van zijn land tot de conclusie dat het toenemen van agressie te maken had met hongersnoden; in de 5e eeuw voor Christus had zijn landgenoot Han Fei Tu zich al in gelijke zin uitgelaten en het verband tussen hongersnood, overbevolking, misdadigheid en agressiviteit gelegd. Nu nog menen de aanhangers van het nonconditionele gezichtspunt echter dat het beter is de symptomen van agressie te bestrijden met hogere defensie-uitgaven dan
agressie preventief te benaderen door investering in het menselijk welzijn. De bevindingen van het echtpaar Russell zijn derhalve ook politiek van fundamenteel belang. De grote vergissing bij dierpsychologen (ethologen) die overtuigd waren van het feit, dat bij mensen en hogere zoogdieren agressie een aangeboren verschijnsel zou zijn, berust op het feit dat zij slechts waarnemingen deden in dierentuinen: daar is voedsel genoeg, medische verzorging en wat niet al en toch zijn er, als er geen maatregelen genomen worden, in de apenkolonies van dierentuinen walgelijke tonelen van agressie (moord op jongen, zwakkere dieren worden getergd en bij aanvallen worden ledematen en ribben gebroken). In de laatste twee decennia zijn de biologen meer en meer het veld ingegaan. Zij konden waarnemen dat de tot dan toe als buitengewoon agressief te boek staande bavianen in het wild in vredige gemeenschappen leven en dat er tussen de gemeenschappen onderling zelfs nauwelijks schermutselingen waren, hoewel er relatief dikwijls minder voedsel beschikbaar is dan in dierentuinen. Het echtpaar Russell houdt zich dan ook in het boek allereerst bezig met de spanningen die in de “rijke gemeenschappen” van apen in de dierentuin optreden.
Evenwicht Zij komen tot de conclusie dat de gewelddadigheid in de apenkolonie die voldoende voedsel heeft, toeneemt als de leden elkaar niet kennen, dus al een nieuwe volwassene in de kolonie wordt geïntroduceerd. Ook neemt de agressiviteit van de apen toe bij een verstoring van het evenwicht tussen de hoeveelheden mannetjes en vrouwtjes. Het meest opvallende is de mateloze stijging van agressiviteit bij “overbevolking”. Als de apen te weinig maatschappelijke ruimte of individueel territorium hebben, worden zij ontzettend gewelddadig. Aan dit laatste punt besteden de Russells grote aandacht. Het blijkt, aldus de schrijvers, dat bij overbevolking in de dierentuinkolonie, een van de meest frappante verschijnselen is, dat er een echte dictator ontstaat. Dit roept duidelijk associaties op aan de “Lebensraum”-zoekenden onder de leiding van een agressieve dictator uit de recente historie. De apendictators bestraffen agressie bij anderen en wel meestal op een hoogst onrechtvaardige manier: zij nemen (om het even wat er eigenlijk aan de hand was) veelal de aangevallene te grazen. Dit verschijnsel wordt beschreven bij de bestudering van agressieve handelingen in dierentuinen. De schrijvers komen verder tot het onderscheid van een aantal wijzen waarop met de “agressie” kan worden omgegaan. In het psychoanalytisch referentiekader zou men spreken van “lotgevallen” van de agressie. Belangrijk hierbij lijkt vooral de “besmetting” met agressie. Apen (en mensen!) komen er erg vaak
toe om te dreigen in dezelfde richting als een bedreiger. Dit meedoen met de dreiger kan agressie op grote schaal ontketenen. Ook kan de agressie verschoven worden. Van “verschuiving”spreekt men als een aap die aangevallen wordt door een superieur zijn angst en zenuwen afreageert op een lager geplaatste aap. Onder apen vindt men ook “opportunisme” (meelopen met de sterkste en de dieren aanvallen die door hèm aangevallen worden) en “afleidingsmanoeuvres”, die er op neer komen dat een aap die aangevallen wordt dreigt in de richting van een derde aap (“verschuiving”). De oorspronkelijke aanvaller komt er dan toe (via automatische “besmetting”) deze derde aap aan te vallen in plaats van zijn oorspronkelijk doelwit. Opvallend is, dat men bij apen vindt dat er paria’s en individuele zondebokken ontstaan als er sprake is van overbevolking. Aan de hand van de historie worden eclatante parallellen getrokken. De schrijvers bewegen zich daarbij in gezelschap van de Engelse socioloog Andreski, die sinds 1954 in een aantal publicaties naar voren heeft gebracht dat binnenlands geweld en oorlog met het buitenland alternatieven gevolgen van spanningen binnen een gemeenschap zijn. Bij maatschappelijke stress is geweldpleging in het algemeen het eerste symptoom. “Besmetting” verenigt de individuele gevoelens van wrevel in massaoproeren. Deze kunnen eventueel uitlopen in een massale burgeroorlog tussen culturele groeperingen en om dit soort revoluties af te wenden trachten regeringen en andere autoriteiten automatisch (c.q. “onbewust”) met behulp van propaganda en terreur te bevorderen dat de massa haar wrevel verschuift naar vreemde minderheden, andere volkeren, of beide. In dit licht krijgt de uitspraak van Frederik de Grote dat de soldaat meer angst moet hebben voor zijn officieren dan voor de vijand een diepte-sociologische dimensie: de soldaat moet de wrevel op zijn officier verschuiven naar de vijand.
Eduard III Zo braken de godsdienstoorlogen in het zestiende eeuwse Frankrijk spoedig uit na de laatste frustratie in de Franse pogingen om Italië te veroveren. De geschiedenis van Engeland dat onder de Plantagenets de volgende reeks liet zien, liegt er niet om: Hendrik III: burgeroorlog; Eduard I: oorlog met het buitenland; Eduard II: burgeroorlog; Eduard III: oorlog met het buitenland; Richard II en Hendrik IV: burgeroorlog; Hendrik V: oorlog met het buitenland; Hendrik VI: burgeroorlog. In een hoofdstuk dat speciaal georiënteerd is op de historie van menselijke samenlevingen tonen zij aan dat explosies van agressie altijd te maken hebben met explosies van overbevolking. Overbevolking blijkt een rekbaar en relatief begrip te zijn. Een constante bevolking kan plotseling tekenen
van overbevolking geven bij plotselinge hongersnood (b.v. na een overstroming). Overbevolking wordt ook bepaald door zaken als behuizing, in het boek wordt nog geen duidelijke melding gemaakt van dimensies aan het bevolkingsvraagstuk zoals de milieuvervuiling. Het is niet ondenkbaar dat er bij een constante bevolking doordat men zijn eigen omgeving vergiftigt, een plotselinge relatieve overbevolking ontstaat. Het ééndimensionale denken van sommige kerkvaders die menen dat het bevolkingsvraagstuk al opgelost zou kunnen worden door twee miljard hongerige monden te vullen, krijgt een griezelig perspectief als men zich realiseert dat voor zo’n voedselproductie waanzinnig veel meer kunstmest en bestrijdingsmiddelen nodig zouden zijn en dat het o.a. de kunstmest en de bestrijdingsmiddelen zijn die nu al het milieu in sterke mate ontwrichten. Duidelijk worden de samenhangen tussen overbevolking, tekort aan geschoolde en teveel aan ongeschoolde arbeidskrachten, werkloosheid, inflatie, slechte inkomensverdeling, binnenlandse onrust en oorlog aangetoond. De wet, destijds al door Leyhausen vastgesteld, dat overbevolking een gevaar is voor democratie wordt nog eens herhaald. Zij citeren: “Zolang de bevolkingsdruk draaglijk is, zullen de offers, door het individu gebracht voor de gemeenschap aan dit individu zelf ten goede komen. Wordt de bevolkingsdichtheid ondraaglijk dan nemen de eisen, die het Welzijn van de Gemeenschap stelt enorm toe, en wat dat aan het individu kost ziet hij nooit meer terug. Hij mag het zelfs niet beleven dat het aan anderen ten goede komt, want allen worden gelijkelijk geplunderd, zonder dat daar iets tegenover staat.” Met overtuigende cijfers wordt door de Russells gewaarschuwd tegen demografisch optimisme ten aanzien van de wereldbevolking. Zonder precedent was de toename van de mondiale voedselproductie tussen 1958 en 1965: er was een stijging van 10 procent. De voedselproductie per persoon was echter in die tijd door de groei van de wereldbevolking constant. Hierna sloeg de schaal steeds verder door: de voedselproductie per persoon daalde. De woningproblemen in de z.g. ontwikkelingslanden zijn onvoorstelbaar. Ook in het “rijke” Amerika zijn die mede de oorzaak van de stijgende binnenlandse onrust. Blijkens vele publicaties (waaronder heel naïeve, officiële regeringsstukken van de Verenigde Staten) maakte die binnenlandse onrust de verschuiving van de agressie door de regering naar een buitenlandse oorlog noodzakelijk en houdt deze in stand. Betrekkelijk zwak zijn de opmerkingen van de Russells over de “pseudoseks” in de apengemeenschappen van de dierentuin. Het is jammer dat zij niet op het idee gekomen zijn dat de seksueel aandoende uitingen van deze apen niet anders zijn dan de verwrongen uitvloeisels van een door de stress van de overbevolking onmogelijk geworden “normale” seksualiteit. Zij zien de pseudoseks puur en alleen als onderhandelingsmiddel en
afleidingsmanoeuvre in dienst van de agressieregulatie. Bovendien trekken zij een parallel tussen de pseudoseks bij apen en de vele seksuele persversies waarvan zij menen dat die hoogtij vieren bij overbevolking. Ofschoon het mogeljik is dat perversies toenemen bij overbevolking mag men, als men dezelfde criteria hanteert als zij (nl. bij pseudoseks ontbreken erectie en orgasme) slechts de pseudoseks bij apen vergelijken met seksuele dysfuncties bij de mens (bv. anorgasme en impotentie) en niet met seksuele perversies waarbij driftdoel en -object veranderd zijn. Overigens is het weer wel zo, dat men zowel bij mensen met seksuele dysfuncties als bij mensen met seksuele perversies veelal een gestoorde agressieregulatie vindt. Wat de vertaling betreft: over het algemeen is die goed. Er zijn wat irritante kleinigheden zoals voortdurend vertalen van “conditional” en “unconditional” met “geconditioneerd” en “ongeconditioneerd” hoewel de schrijvers in de oorspronkelijke uitgave uitdrukkelijk stellen in een voetnoot op pagina 17 dat de termen niets te maken hebben met het referentiekader van de ge- en ongeconditioneerde reflexen. Ook werden volgens de schrijvers in nazi-Duitsland mensen opgevoed tot “tortures”, niet tot de “martelaars” van de vertaler. Verder heeft de vertaler enkele vaktermen op ongebruikelijke wijze vertaald. Men moet echter niet alles willen: de slippertjes van de schrijvers op seksgebied en wat muggen die uit het vertaalwerk gezift kunnen worden, vallen in het niet bij de grootsheid van de agressologische inzichten die het boek te bieden heeft. Het oorzakelijk verband tussen bevolkingsdruk en agressie is door het werk van de Russells duidelijk opengelegd. Terecht pleiten zij voor onderzoek en activiteiten op grote schaal van de kant van overheden om geboortecontrole te vergemakkelijken. *)Claire & William Russell, “Apen en Mensen, Over de escalatie van het geweld.” Floret nr. 29; Arbeiderspers 1970.