Ambiorix: tussen legende en werkelijkheid! Robert Nouwen
Volkeren hebben nood aan helden. Tijdens de 19de eeuw lanceerde de romantiek de idee dat elk volk een ziel heeft waardoor het zich onderscheidt van andere volkeren. Talrijke historici en volkskundigen gingen op zoek naar die ziel en vonden in het verleden van hun land figuren en gebeurtenissen die aan deze idee gestalte gaven. Voor het nieuwe België dat zich in 1830 in moeilijke omstandigheden van Nederland afscheidde en haar onafhankelijkheid uitriep, was dit niet anders. De politici die na 1830 in het jonge België verantwoordelijkheid droegen, lieten dus niets onverlet om bij de bevolking een nationaal bewustzijn tot leven te wekken. De regering stak alle steden een helpende hand toe en keerde hen ruime toelagen uit waarmee de lokale bewindslieden gedenktekens of standbeelden aan hun beroemde helden konden wijden. De voorbeelden zijn legio: Karel de Grote te Luik(1842), Godfried van Bouillon te Brussel (1843), Jan Breydel en Pieter de Coninck in Brugge (1887), Jacob van Artevelde in Gent (1862). Deze monumentale beeldhouwwerken uit de 19de eeuw waren de expressie par excellence van het patriottisme dat de politici bij de bevolking van de nieuwe staat wilde oproepen. Zij werden noodzakelijk geacht bij de opvoeding tot waarachtige burgerzin. Zij waren het publieke manifest van de nationale waarden die door ieder rechtgeaard burger hoog in het vaandel werden gedragen. Via het subtiel koppelen van feiten en interpretaties manipuleerden de historici het verleden en creëerden ze zo de idee dat België reeds bij de inval van C. Iulius Caesar een bijzondere individualiteit bezat. Deze werd belichaamd door de Belgae. De uitspraak van de Romeinse veroveraar dat van alle Galliërs de Belgae de dappersten waren, past wonderwel in deze context. Hoewel Caesar de oorzaak hiervan preciseerde, met name omdat zij het verst van de Romeinse beschaving en haar raffinement woonden, werd deze nauwelijks als ter zake beschouwd. In de vleiende voorstelling van het "dappere Belgische volk" vonden geschiedkundigen een onverhoopt argument om de pas verworven onafhankelijkheid te legitimeren. Na eeuwen van onderdrukking hadden de Belgen eindelijk hun vrijheid herwonnen. Historici zagen in deze uitspraak van Caesar vooral een uitstekende basis voor een jonge natie die nog op zoek was naar een eigen identiteit. Deze ging terug naar de oudste geschiedenis. Dit was duidelijk verder dan de bezorgdheid van de Europese mogendheden die vooral bekommerd waren om het behoud van het politieke evenwicht na het Congres van Wenen. Maar 1
ook gaven zij zo het ontstaan aan een nationale en tijdloze mythe. Dat de "grenzen" waarbinnen de Belgische stammen woonden geen enkel verband hielden met de Belgische staatsgrenzen na 1830 was hoegenaamd niet ter zake. Op die wijze trachtte men in de 19de eeuw de nieuwe Belgische identiteit te legitimeren. De "Oude Belgen" konden zodoende worden ingeschakeld voor de politieke doeleinden van het ogenblik. Ideologie won het van de geschiedenis. De dappersten van alle Belgae waren Boduognat, de aanvoerder van de Nervii, en Ambiorix, de koning van de Eburones. De twee leiders bekleedden tot voor dertig jaar een bijzondere plaats in de vaderlandse geschiedenis zoals deze aan de jongeren werd onderwezen. Beiden zijn hoeders van het vaderland, helden van zijn onafhankelijkheid. De eerste kreeg in 1861 een gedenkteken van de hand van J.-J. Du Caju te Antwerpen. Inmiddels heeft Boduognat zijn plaats moeten verlaten. De sculptuur werd gedemonteerd en grotendeels vernietigd. Tongeren, de oudste stad van België, zou Ambiorix in de armen sluiten. Zijn standbeeld, ontworpen door Jules Bertin, prijkt sedert 1866 op het marktplein van de Haspengouwse stad. In Tongeren leeft de ‘Ambiorix-ideologie’ ondertussen door tot op de dag van heden. De koning van de Eburonen wordt een legendarisch vorst genoemd. Bedrijven en herbergen voeren zijn naam als handelsmerk. Ambiorix zelf eindigde bij de Vlaamse verkiezingen van de grootste Belg aller tijden op de vierde plaats. En tenslotte moet een tentoonstelling in het prachtige Gallo-Romeinse museum in de Ambiorixstad het finale orgelpunt plaatsen door de legende aan zo veel mogelijk bezoekers voor te stellen. Maar wie was die Ambiorix in werkelijkheid?
De historische Ambiorix
Ambiorix en zijn Eburones werden vooral beroemd vanwege hun overwinning op het anderhalve legioen onder leiding van Sabinus en Cotta. Afkomstig van over de Rijn en Germaans, maar met een sterke Keltische (taal-)invloed, waren de Eburonen een stam die zich geografisch situeerde tussen de Germaanse en de Keltische volkeren. Aanvankelijk waren zij bondgenoten van de Romeinen tot zij in het najaar van 54 v.C. in opstand kwamen. Had de slechte oogst van dat jaar er iets mee te maken? Het zit er alleszins dik in, te meer omdat de aanwezigheid van het anderhalve Romeinse legioen, dat in het stamgebied van de Eburonen zijn winterkwartier in de buurt van Atuatuca had ingenomen, van die aard was dat de voedselvoorraden voor de plaatselijke bevolking nauwelijks nog toereikend waren. De tekst van Caesar suggereert dat er een bondgenootschap was gesloten tussen de Treveri, de Eburones en de Nervii. Misschien waren er ook nog andere stammen bij deze opstand betrokken. Maar het zijn vooral de voornoemde stammen die actief deelnemen aan de wapenfeiten die volgen. Eind oktober, twee weken na de aankomst van de Romeinse troepen in hun winterkwartieren, leidden de Eburonen, onder aanvoering van Ambiorix en Catuvolcus, en met instemming van 2
Indutiomarus, de koning van de Treveri, de vijandelijkheden in. Voor de Romeinen zou het uitdraaien op een nachtmerrie. In plaats van graan te leveren aan de Romeinen, zoals was afgesproken, riepen Ambiorix en Catuvolcus hun mannen te wapen. Zij overvielen de Romeinse houtverzamelaars en wilden het winterkamp belegeren. De overmacht was echter te groot. Dankzij een list slaagde Ambiorix er in de Romeinen hun kamp te laten verlaten. De Eburones hadden zich in de bossen op een strategische plaats in een hinderlaag gelegd. Toen de Romeinse troepen verschenen, sprongen ze te voorschijn en vielen ze langs alle zijden aan. Klaarblijkelijk waren er ook Treveri bij de strijd betrokken. Er ontstond een grote verwarring. Q. Titurius Sabinus raakte volgens Caesar het noorden kwijt terwijl L. Aurunculeius Cotta al het mogelijke deed om een ramp te vermijden. Dit lukte niet. De manschappen van Ambiorix slachtten de Romeinse soldaten tot de laatste man af. Minstens zesduizend militairen sneuvelden. Eén legioenadelaar en een winterkamp gingen reddeloos verloren. Toen Caesar van het nieuws op de hoogte werd gesteld, was hij geschokt. Maar het nieuws verspreidde zich ook snel onder de Gallische stammen, de hoop op welslagen van de opstand was groot. Onder meer de Treveri waren door dit succes helemaal opgehitst. Door deze overwinning aangespoord, vertrok Ambiorix onmiddellijk naar de naburige stammen, in het bijzonder naar de Atuatuci en de Nervii. De Nervii stuurden onmiddellijk gezanten naar de Ceutrones, de Grudii, de Levaci, de Pleumoxii en de Geidumni. Hierna rukten zij snel op naar het legerkamp in het stamgebied van de Nervii dat onder leiding stond van Q. Cicero. Die had nog niets vernomen van de gebeurtenissen bij Atuatuca. De Nervii, de Atuatuci en de Eburones vielen samen met hun bondgenoten en vazallen het Romeinse winterkamp aan. Er volgde een hardnekkige belegering. Naarmate de dagen verstreken werd de toestand van de belegerden steeds hachelijker. De voedselvoorraden geraakten langzaam uitgeput. Gelukkig voor Q. Cicero slaagde een boodschapper er in Caesar te bereiken. Deze mobiliseerde onmiddellijk de nodige troepen en slaagde er maar net in Q. Cicero met zijn soldaten te ontzetten en de Gallische coalitie te verslaan. Tijdens de volgende jaren zouden de Eburonen het slachtoffer worden van een echte epuratie. Ambiorix zelf kregen de Romeinen echter nooit te pakken.
Welke zijn nu onze bronnen voor deze geschiedenis? Uiteraard kennen wij de Eburonen en Ambiorix van de Commentarii van C. Iulius Caesar. Dit zijn een soort ambtelijke rapporten over de militaire campagnes die Caesar maakte ten behoeve van de Romeinse senaat. Deze rapporten mag je echter niet gelijkstellen met een objectieve berichtgeving. Zij werden immers geschreven om te overtuigen, om er voor te zorgen dat in Rome de juiste politieke beslissingen werden getroffen zodat Caesar voor zijn mandaat als proconsul van Gallië de nodige militaire armslag had. Het spreekt dus voor zich dat deze teksten met de nodige kritische zin moeten worden gelezen. Maar betekent dit dat Caesar het 3
zich kon permitteren om te liegen, om aan de gebeurtenissen een hele reeks verzinsels toe te voegen, om eventueel een figuur als Ambiorix te verzinnen? Dit is toch wel een stap te ver. Vergeten wij immers niet dat in het Romeinse leger van Caesar de proconsul niet de enige was die kon schrijven. Ook de hogere kaders voerden een drukke briefwisseling met het thuisfront. Een mooi voorbeeld hiervan is M. Tullius Cicero, de grote Romeinse politicus en redenaar, die onder meer met zijn broer Quintus een drukke briefwisseling onderhield. En net deze Quintus Cicero vocht tijdens de winter van 54 v.C. een strijd op leven en dood tegen een Gallische coalitie waarin de Eburones onder leiding van Ambiorix een leidende rol speelden. Pertinente leugens zouden dadelijk worden ontmaskerd.
Gelukkig zijn de Commentarii ook niet de enige geschreven bronnen voor de Gallische oorlogen die bewaard bleven en melding maken van de overwinning van Ambiorix en zijn Eburones. Op de eerste plaats moeten wij hier Titus Livius (59 v.C.-17 n.C.) en zijn geschiedenis van Rome Ab urbe condita vermelden. Een groot deel van boek 106 behandelde de hierboven beschreven gebeurtenissen. Jammer genoeg beschikken wij slechts over samenvattingen hiervan, de zogenaamde Periochae. Het feit alleen reeds dat deze beruchte Romeinse nederlaag hierin wordt vermeld, toont aan welke prominente plaats het verhaal van Ambiorix in het werk van Livius innam. Een tweede interessante auteur die aandacht besteedde aan deze gebeurtenissen, is de Griek Plutarchus (ca. 46 –na 120 n.C.) in zijn biografie van Caesar. Ook hij vermeldt Ambiorix bij naam. Suetonius spreekt in zijn biografie van Caesar enkel van de nederlaag van Titurius, maar vernoemt Ambiorix niet. En tenslotte moeten wij hier nog de Romeinse geschiedenis van Dio Cassius (ca. 155-235 n.C.) vermelden. Naast Caesar is hij de uitvoerigste bron voor de Gallische oorlogen. De confrontatie tussen de Eburones onder leiding van Ambiorix en het leger van Sabinus en Cotta wordt ook bij hem uitvoerig beschreven.
Omdat de commentarii de enige primaire bron zijn waarop hedendaagse historici zich kunnen baseren, worden soms vragen gesteld rond de historische figuur van Ambiorix. Vergeten wij echter niet dat niet alle teksten uit de oudheid bewaard bleven. De geschriften van de contemporaine historici zijn grotendeels verloren gegaan. Dit is jammer omdat onder hen zich fervente tegenstanders van Caesar bevonden. Te vermelden zijn onder meer G. Asinius Pollio (76 v.C. – 5 n.C.) en Q. Aelius Tubero (ca. 74 v.C. - ?). Maar dat betekent niet dat zij geen invloed hebben gehad. Integendeel, zij bleven bekend via latere auteurs die hen hebben geconsulteerd. Ze zouden zeker toegelaten hebben het beeld van Caesar op een meer genuanceerde wijze te schetsen. Tegelijk mogen wij ook geen tekort doen aan de vernoemde historici van de Oudheid. Titus Livius, die relatief 4
kort na de gebeurtenissen schreef, heeft zeker de andere bronnen geconsulteerd waaraan hij de versie van Caesar kon toetsen. Op het vlak van geschiedschrijving en historische methode is zijn oeuvre een monument en het zou aan deze historicus een groot tekort doen indien wij hem een slaafse navolger van Caesar zouden noemen. Suetonius en Plutarchus kenden het werk van Asinius Pollio. Hoewel Dio Cassius weinig nieuws toevoegt aan de tekst van de proconsul mag je hem niet zonder meer er van beschuldigen dat hij de versie van de Commentarii gewoon heeft over genomen. Dio Cassius wordt immers als een integer onderzoeker beschouwd en het is van hem bekend dat hij Asinius Pollio en Aelius Tubero heeft geconsulteerd.
Soms wordt ook twijfel gezaaid omdat vooral tot op heden geen archeologische vondsten bekend zouden zijn die het verhaal van Caesar bevestigen. Eén uitzondering hierop willen wij toch maken voor de grote muntschat van Heers bij Tongeren. Deze bevatte 78 munten van de Eburones, 21 munten van de Nervii, 1 munt van de Treveri, 1 munt van de Veliocasses en 1 onbeslagen munt. Het is erg opvallend dat een deel van de Eburonenstaters afkomstig was van dezelfde muntstempel en dat de meeste stukken relatief ‘vers’ waren geslagen. Indien wij abstractie maken van de munt van de Veliocasses, valt de samenstelling van deze goudschat net samen met de coalitie die Caesar in zijn Commentarii vermeldde. In Gallië werden munten trouwens doorgaans geslagen om krijgers te betalen. Indien dit archeologisch argument voor sommigen onvoldoende zou blijken om de historiciteit van Caesars tekst te ondersteunen, vergeten wij dan niet dat het gebrek aan archeologica tot nog toe niet in Frankrijk speelde. De ‘archeologie van de Gallische oorlogen’ laat daar immers toe het oorlogsverslag van Caesar op een aantal punten te toetsen. Denken wij onder meer aan de opgravingen van Napoleon III op de Mont Beuvray (Bibracte) of in Alise Sainte Reine om er naar Alesia te zoeken. Aan de andere kant lieten de veldslagen, die in het open veld werden uitgevochten, geen enkel spoor na. Ook de overblijfselen van de provisorische kampen gemaakt van grachten, aarden wallen en tenten, verdwenen zeer snel met het verstrijken van de jaren. Het is duidelijk dat de archeologie in deze ook niet alles vermag.
Het Ambiorixmonument te Tongeren
Hoe het Ambiorixmonument werd opgericht, is een bijzonder verhaal. In 1842 promoveerde Joannes Nolet de Brauwere van Steeland tot doctor honoris causa aan de Katholieke Universiteit te Leuven, amper één jaar nadat hij zijn episch-lyrisch gedicht "Ambiorix" had geschreven. Het was een breedsprakig heldendicht, romantisch van inhoud en klassiek van vorm. Het verraadt een sterke 5
invloed van Bilderdijk en Helmers. De auteur vestigde hiermee de aandacht van het Tongerse publiek op de heldhaftige koning der Eburones. De aanvangsverzen - net als Homeros wordt de hulp van de Muze ingeroepen - karakteriseren het werk perfect: "Verhef u, zangster, die mijn elpen citer spant! Ik roer het snarenspel voor 't dierbaer Vaderland, En zing het heldenfeit der dappere Eburonen."
Ambiorix wordt in de tweede zang beschreven als een koene leider met een "reuzige gestalte", een "schoone ziel", "golvend hair gesplitst in blonde vlokken", "blauwe ogen met een heldere arendsblik". Met de hulp van de priesteres Brenda slaagt Ambiorix erin de Romeinen te overwinnen. In de laatste zang volgt echter de weerwraak van Caesar; Ambiorix sneuvelt tenslotte in de strijd. Dit doorwrocht dichtstuk oefende ontegensprekelijk een invloed uit op de latere oprichting van het standbeeld van Ambiorix. De locale historicus Frans Driesen die erg actief was in de Société Scientifique et Littéraire schreef in 1851: "Hélas, la ville de Tongres, que n'a-t-elle une caisse bien riche et de magistrats bien patriotiques! Nous lui conseillerions de prendre l'initiative, et d'élever sur une des ses places publiques un beau monument à la mémoire d'Ambiorix, le héros Eburon et presque Tongrois!" Voor alle duidelijkheid dient te worden opgemerkt dat het archeologisch onderzoek geen enkel spoor van een inheemse nederzetting die aan de Romeinse stad voorafging, aan het licht heeft gebracht. Boven op de Tongerse heuvel lag dus zeker niet het oppidum van Ambiorix. Maar de naamsovereenkomst tussen Atuatuca Tungrorum, het antieke Tongeren, en Atuatuca, het kamp van Q. Titurius Sabinus en L. Aurunculeius Cotta vlakbij de plaats waar de Romeinse troepen in de hinderlaag van de Eburones liepen en smadelijk werden verslagen, bood voldoende redenen om Ambiorix aan de trotse Tongerse borst te drukken. Wie beter dan de beeldhouwer Jules Bertin, medelid van de Société Scientifique et Littéraire, kon als ontwerper voor het monument worden aangeduid? In de zitting van de Kamer voor Volksvertegenwoordigers van 5 december 1860 maakte de Minister voor Binnenlandse Zaken bekend dat de regering de oprichting van een bronzen Ambiorixgedenkteken financieel zou ondersteunen. Het standbeeld zou dertigduizend frank kosten. De regering had een dotatie beslist van eenëntwintigduizend Frank. Het resterende bedrag dat het stadsbestuur van Tongeren samen met de Provincie Limburg moest dragen, met name negenduizend frank, werd het voorwerp van politiek gekibbel in de gemeenteraad en leidde tot ernstige spanningen. Uiteindelijk werd op 6 november 1865 een contract getekend. De kostprijs was inmiddels tot vijfendertigduizend frank opgelopen.
6
Aan de uiteindelijke monumentale sculptuur gingen zeker drie ontwerpen vooraf. Een eerste gipsen model van Jules Bertin is enkel via een foto bekend. Dit Ambiorixgedenkteken werd niet onverdeeld gunstig onthaald. Onder meer F. Driesen, die toch zolang de vurige promotor van het project was geweest, formuleerde een aantal kritische bemerkingen. De zaak sleepte jaren aan en werd van langsom delicater. Om het geheel te deblokkeren werd aan G. Geefs, een veel gelauwerd beeldhouwer, de opdracht gegeven een voorontwerp te maken terwijl J. Bertin voor de uiteindelijke realisatie zou zorgen. Een tweede gipsen model volgde. Dat sluit erg aan bij het Ambiorixbeeld op de Tongerse Grote Markt, maar is veel fijner van uitvoering. Het bevond zich in een Luxemburgse privécollectie en wordt nu bewaard in het Musée des Celtes te Libramont. Tenslotte moeten wij een bronzen model, bijna identiek aan het tweede gipsen model, vermelden. Het werd in 1995 uit de collectie van wijlen G. Velaers te Tongeren ontvreemd en is sedertdien spoorloos. Deze sculptuur is slechts bij weinigen bekend. Midden 1866 werd een aanvang gemaakt met de bouw van het voetstuk, een dolmen in roodgekleurde Luxemburgse steen. Het beeld van Ambiorix prijkte ondertussen op de Exposition des Beaux Arts te Brussel en was het voorwerp van lovende kritieken in onder meer de Gazette Belge, Le Journal de Bruges en zelfs in L'Illustration te Parijs. Pas op 31 augustus arriveerden de bronzen onderdelen van Ambiorix per spoor te Tongeren. In aanwezigheid van Leopold II en zijn echtgenote Maria-Hendrika werd op 5 september 1866 het standbeeld eindelijk onthuld. Naar aanleiding van de feestelijkheden zag J. Nollet de Brauwere van Steeland zich geroepen nogmaals een gedicht te plegen: "Ode op het standbeeld van Ambiorix in Herfstmaand van 1866 te Tongeren onthuld". Hieruit droeg hij tijdens de plechtigheid de laatste vijf strofen voor koning Leopold voor. Een jaar na de inhuldiging te Tongeren prijkete op Exposition universelle d'Art et d'industrie van 1867 een exacte replica. Vierentwintig jaren later ontving Jules Bertin een nieuwe opdracht, nu van het gemeentebestuur van St.-Denis. Het ging om een standbeeld van Vercingetorix. Te Tongeren twijfelde er niemand aan of Vercingetorix zou een getrouwe kopie van Ambiorix worden. Op 26 juni 1890 werd het standbeeld op de square Thiers te St.-Denis ingewijd. Tijdens de tweede wereldoorlog werd het echter door het Duitse leger van zijn voetstuk gehaald en gesmolten. Er rest enkel nog een oude postkaart. Camille Jullian , wiens Histoire de la Gaule toch wel romantisch is getint, volgt zeer getrouw de tekst van Caesar en ziet in de figuur van Ambiorix de voorloper van Vercingetorix, die in de Franse nationale geschiedenis een prominente plaats inneemt. Het Tongerse Ambiorixbeeld werd op zijn beurt de voorloper van het Vercingetorixbeeld in St.-Denis.
Het Ambiorix-monument is er voor verantwoordelijk dat de koning van de Eburonen te Tongeren tot een echte volksheld uitgroeide. Tot dan toe was hij slechts bekend bij diegenen die het vijfde boek van de Commentarii hadden gelezen en vertaald. Noch in de topografie, noch in de folklore had hij 7
enig spoor nagelaten. De Ambiorix, zoals hij nu is gekend, is het product van de lokale historici die als romantici en nationalisten vurig hun vaderlandsliefde voor het jonge België beleden. De keuze van Ambiorix was in menig opzicht perfect. De figuur heeft iets geheimzinnigs en spreekt bijzonder tot de verbeelding. Bovendien belichaamt hij het vleesgeworden verzet tegen de vreemde overheersing. Het feit dat toen reeds werd getwijfeld aan de thesis die het Caesariaanse Atuatuca met Tongeren gelijkstelde, werd door J. Jaminé, de toenmalige burgervader, tijdens zijn huldigingrede voorzichtig weerlegd. Het systematisch opvoeren van de volkeren tussen Seine en Rijn in de nationale historiografie en de oprichting van de monumentale sculpturen van Boduognat en Ambiorix zet aan tot nadenken over de maatschappelijke rol van de geschiedenis. Er bestaat immers een nauwe relatie tussen geschiedschrijving en de weergaven van de geschiedenis door de politieke machten. Voor de Belgische geschiedenis is dit niet anders. Tijdens de eerste decennia na de Belgische onafhankelijk stond het land op politiek en militair vlak nog erg zwak. De natie was ontstaan bij de gratie van de Europese grootmachten die na het Congres van Wenen de machtsverhoudingen in Europa wensten te stabiliseren. De Oude Belgen zorgden voor een alternatieve politieke eenheid. Het was een politieke eenheid die haar wortels vond in de oudste geschiedenis van de natie. De tijdloze moed van de Belgische helden, erkend door de machtige Iulius Caesar, zorgde voor een welgekomen ideologische eenheid. De hardnekkige Gallische weerstand tegen de Romeinse veroveraar wordt op die wijze een Belgische mythe waarin de politiek noodzakelijke elementen prominent aanwezig zijn. Het gaat om eendracht in de strijd, politieke vastberadenheid, identiteit. De mythe vormt zo een positieve basis voor de jonge natie. Eendracht maakt macht! Maar in werkelijkheid is er tijdens de Gallische oorlogen nooit sprake geweest van een Belgische eenheid. Trouwens, vanuit geografisch standpunt bestond er een fundamenteel onderscheid tussen de Gallische Belgae en het huidige België. De mythe van de historische eendracht der Belgen staat zodoende haaks op de werkelijke geschiedenis. Bij V. Clobert die onmiddellijk na de onafhankelijkheid een schoolhandboek voor het secundair onderwijs samenstelde, krijgt de mythe haar volle betekenis: "Laten we de moed van onze voorouders bewonderen. Eendracht maakt macht was reeds hun devies. Op bevel van hun leider zijn ze opgetrokken tegen de ontelbare legioenen van Caesar en hebben ze hun bloed laten vloeien over de heilige grond van het Vaderland. België toonde zijn dankbaarheid door voor deze helden, die een voorbeeld zijn geweest, een standbeeld op te richten." De visie van de Belgische historici zal in de loop der jaren grondig evolueren. Gelukkig maar!
In Vlaanderen zijn Ambiorix en Boduognat niet de enige hoofdrolspelers uit de Gallische oorlogen die met een standbeeld werden geëerd. Wanneer in 1873 het gietijzeren standbeeld van Lamoraal graaf van Egmont te Brussel op de markt werd geplaatst, werd datzelfde jaar tijdens de Julius 8
Caesarfeesten het "harnas van Iulius Caesar" op het dorpsplein van Velzeke, een voormalige vicus in de civitas Nerviorum, onthuld. Deze feesten zouden om de vijfentwintig jaar worden overgedaan en zo geschiedde in 1898 en 1923. De naweeën van de Tweede Wereldoorlog verijdelden het feest in 1958 en in 1973 kende het eigenlijk geen succes. Uiteindelijk werd tijdens de laatste Iulius Caesarfeesten op 11 september 1998, die volgens de geschreven pers een groot succes kenden, het standbeeld van de Romeinse veldheer onthuld. Boduognat, de aanvoerder van de Nervii die in 57 in de strijd tegen de Romeinen sneuvelde, moet zich in zijn graf hebben omgedraaid.
9