Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwe Geschiedenis Academiejaar 2009-2010
“Am I not a Man and a Brother?” Een onderzoek naar de argumenten van voor- en tegenstanders van de afschaffing van de slavenhandel in de Britse Caraïben eind 18de eeuw
Masterscriptie voorgelegd tot het behalen van de graad Master in de Geschiedenis door Wouter Marcelis
Promotor: Prof. Dr. M. Limberger Commissarissen: Prof. Dr. P. François Prof. Dr. R. Vermeir
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2009-2010
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, ………………………………………………………………………………... afgestudeerd Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2009-2010 en auteur van de scriptie met als titel: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: o
de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o
de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o
de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o
de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Gent, ………………………………………(datum) ………………………………………( handtekening) Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2009-2010
“Am I not a Man and a Brother?” Een onderzoek naar de argumenten van voor- en tegenstanders van de afschaffing van de slavenhandel in de Britse Caraïben eind 18de eeuw door Wouter Marcelis
Dankwoord
Deze masterscriptie is een werk van lange adem geweest en onrechtstreeks hebben er veel mensen mee te maken gehad. Daarom lijkt het me niet meer dan normaal dat ik, alvorens aan mijn uiteenzetting te beginnen, eerst enkele mensen dank. Eerst en vooral wil ik mijn promotor prof. dr. M. Limberger danken voor het enthousiasme waarmee hij altijd bereid was om op mijn vragen te antwoorden. Hij zette me steeds weer op het rechte spoor. Ook zijn begrip voor de beperkingen die mijn handicap met zich meebrengen stel ik ten zeerste op prijs. Daarnaast wil ik ook mijn vrienden bedanken waarop ik steeds kon rekenen, was het niet met hulp bij de thesis, dan zeker wel voor de nodige ontspanning! Tenslotte wil ik zeker mijn familie niet vergeten. Zonder hun inzet en steun was deze masterscriptie waarschijnlijk nooit tot een goed einde gekomen.
1
Inhoud Dankwoord ................................................................................................................................. 1 1 Inleiding ................................................................................................................................... 5 2 Algemene omkadering........................................................................................................... 10 2.1 De Britse West-Indische kolonies .................................................................................. 10 2.1.1 Geografie ................................................................................................................. 10 2.1.2 Kolonisatie ............................................................................................................... 10 2.2 De slavernij in de Britse kolonies ................................................................................... 13 2.2.1 Transport naar de kolonies ...................................................................................... 13 2.2.2 Tewerkstelling van de slaven op de plantages......................................................... 18 2.2.3 Kwantitatieve gegevens ........................................................................................... 20 2.2.4 Het Britse leiderschap in de slavenhandel ............................................................... 22 2.2.5 Invloed van de slavenhandel op de Britse economie ............................................... 23 2.3 De koloniale slavenwetten .............................................................................................. 23 2.3.1 Van mensonwaardige omstandigheden tot ver in de 18de eeuw … ......................... 24 2.3.2 … naar een langzame verbetering van de slavenbehandeling ................................. 25 2.4 De noodzaak van de constante slavenaanvoer ................................................................ 26 2.4.1 Een hoge mortaliteit ................................................................................................ 27 2.4.2 Een lagere fertiliteit ................................................................................................. 28 2.4.3 Plantagehouders bereiden zich voor op de toekomst............................................... 30 2.5 De afschaffing van de slavenhandel ............................................................................... 31 2.5.1 Aanloop ................................................................................................................... 31 2.5.2 Granville Sharp en de Somerset case ...................................................................... 32 2.5.3 Oppositie tegen de slavenhandel uit verschillende hoeken ..................................... 33 2.5.4 De eerste stappen in het parlement .......................................................................... 35 2.5.5 Blijvende druk ......................................................................................................... 36 2.5.6 Eindelijk succes? ..................................................................................................... 37 2.5.7 Invloed van de berichtgeving op het volk ............................................................... 38 2.6 De tegenstanders van de afschaffing van de slavenhandel ............................................. 39 2.6.1 In de tegenaanval: propaganda tegen de afschaffing van de slavenhandel ............. 40 2.6.2 De stemmotieven in het parlement .......................................................................... 40 2.7 Wat na de afschaffing van de slavenhandel? .................................................................. 41
2
2.8 Het historisch debat ........................................................................................................ 42 2.8.1 De nieuwe denkpiste van Eric Williams.................................................................. 43 2.8.2 Eric Williams‟ argumenten bekritiseerd .................................................................. 44 3 Onderzoek .............................................................................................................................. 47 3.1 Bronnenonderzoek .......................................................................................................... 47 3.1.1 Gebruikte bronnen ................................................................................................... 47 3.1.2 Kadering van de bronnen ......................................................................................... 54 3.2 De behandeling van de Afrikaanse slaaf ........................................................................ 56 3.2.1 Het roven van de slaven uit Afrika .......................................................................... 56 3.2.2 De behandeling van de slaven op de overtocht. ...................................................... 61 3.2.3 De onwaardige behandeling van de slaven in de kolonies ...................................... 63 3.2.4 Het leven van een West-Indische slaaf .................................................................... 69 3.2.5 Besluit ...................................................................................................................... 73 3.3 De Britse visie op de Afrikaanse slaven ......................................................................... 74 3.3.1 De Britse bevolking overtuigen van de wantoestanden........................................... 74 3.3.2 De vooroordelen tegenover Afrikanen .................................................................... 75 3.3.3 De visie van de Bijbel op de slavernij ..................................................................... 79 3.3.4 Besluit ...................................................................................................................... 83 3.4 Alternatieven voor de slavenhandel ............................................................................... 83 3.4.1 Compensaties voor de plantagehouders .................................................................. 83 3.4.2 Opvangen van slavenarbeid door werktuigen ......................................................... 85 3.4.3 De voortplanting van slaven als mogelijke oplossing ............................................. 86 3.4.4 Slaven omvormen tot volwaardige burgers ............................................................. 90 3.4.5 Besluit ...................................................................................................................... 95 3.5 Mogelijke economische gevolgen van de afschaffing .................................................... 96 3.5.1 Failliet van de kolonies? .......................................................................................... 96 3.5.2 Verbouwen van suiker in Afrika? ............................................................................ 97 3.5.3 De concurrentiepositie met andere Europese machten ............................................ 99 3.5.4 Mogelijke gevolgen van de afschaffing voor de Britse zeelui .............................. 103 3.5.5 Mogelijke gevolgen van de afschaffing voor de werkgelegenheid in GrootBrittannië ........................................................................................................................ 104 3.5.6 Besluit .................................................................................................................... 108 4 Conclusie ............................................................................................................................. 109 5 Bibliografie .......................................................................................................................... 113 3
5.1 Bronnen ........................................................................................................................ 113 5.2 Literatuur ...................................................................................................................... 115 5.3 Websites ....................................................................................................................... 118
4
1 Inleiding1
Op drie decennia tijd veranderde er heel wat ten opzichte van de Britse slavenhandel. Voor het eind van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog in 1783 was de afschaffing van de slavenhandel nooit een onderwerp geweest in het parlement. Dertig jaar later was de Britse slavenhandel afgeschaft en begon de regering het abolitionistisch gedachtegoed internationaal uit te dragen. De antislavernij beweging combineerde nieuwe technieken zoals propaganda en opstellen van petities met het werken met lobbyisten. Tussen het ontstaan als politieke beweging in 1787 en de internationale aanklacht van de slavenhandel werd de organisatie een pionier in het mobiliseren van onaangesproken bevolkingsgroepen voor filantropische doeleinden. Sinds 1787 had de beweging veel steun van de bevolking. Dit kwam door de afkeer die het slavensysteem opriep in 18de-eeuwse geschriften. Veel reisverhalen en geografische geschriften beschreven de brutaliteit en het verschil tegenover het Britse stedelijke gedrag en de religieuze en legale normen. Daarbij kwam ook het gemak waarbij de kolonisten geweld gebruikten tegenover hun slaven. De 18de-eeuwse cultuur was dus al doordrongen met referenties naar het geweld tegen de sociale normen door de slavenhandel. Deze argumenten stonden echter in contrast met de economische redenen: de heiligheid van het privaat bezit, de economische waarde van de slavenhandel en het nationaal belang van het onderhouden van de waardevolle Atlantische handel en producten. Jarenlang werd elk protest door deze argumenten de kop in gedrukt2. Toch begon onder de aanhoudende druk het tij langzaam te keren. Het onderwerp werd een vaste waarde in de parlementaire discussies en zorgde er voor heel wat animo op het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw. Het Britse debat over de slavernij concentreerde zich op drie groepen. Je had de Britse ministers, de verdedigers van de West-Indische belangen en de voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel. De instellingen van de regering zoals the Secretary of State for War and the Colonies waren betrokken bij de debatten. De ministers bemiddelden tussen de verdedigers van de West-Indische belangen en de voorstanders van de afschaffing tijdens het parlementaire debat. De eersten waren duidelijk voor het behoud van de slavenhandel. Zij waren lid van de West India Committee of the Society of West India Merchants and Planters, opgericht in 1770. In het parlement verdedigden ze hun eigen belangen en die van hun 1
De afbeelding op de titelpagina is een bekende beeltenis van de antislavernij beweging. Het werd ontworpen in 1787 door Josiah Wedgwood, een vooraanstaande abolitionist (waarschijnlijk door William Hackwood of Henry Webber, twee van zijn werknemers in zijn pottenbakkersbedrijf). De afbeelding werd en masse gebruikt door de Society for the Abolition of the Slave Trade ter ondersteuning van hun overtuiging, niet alleen in essays en pamfletten, maar ook in armbanden, schilderijen, pijpen, e.d…. Bron: Am I not a Man and a Brother?, in: < http://en.wikipedia.org/wiki/Josiah_Wedgwood>, geraadpleegd op 03.06.2010. 2 S. Drescher, Abolition: a history of slavery and antislavery, Cambridge - New York, Cambridge University Press, 2009, p. 208-210.
5
overzeese collega‟s, tezamen met de opzichters, boekhouders, …. De derde groep zijn de abolitionisten. Eigenlijk stonden zij meer een verbetering van de werkomstandigheden van de slaaf voor dan een plotse afschaffing3. In 1787 werd de Society for Effecting the Abolition of the Slave Trade opgericht van waaruit de abolitionisten hun verzet tegen de slavenhandel organiseerden. De propaganda waarmee de twee uitersten (de verdedigers van de West-Indische slavenhandel en de voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel) elkaar probeerden te overtuigen van hun gelijk staat in deze masterscriptie centraal. Beide partijen trachten door middel van pamfletten, brieven, essays en andere media de bevolking, het establishment en vooral het parlement te beïnvloeden. Over de slavenhandel van Afrika naar de Nieuwe Wereld is er de voorbije decennia al veel geschreven. Het blijft een onderwerp dat grote interesse opwekt bij historici. De afschaffing van de Britse slavenhandel is geen uitzondering. Vooral de vraag waarom er beslist wordt om de motor van de Britse economie op het spel te zetten en de competitiviteit met de andere Europese grootmachten in gevaar te brengen is de laatste jaren een populair onderwerp. Historici zoals Anstey, Blackburn, Drescher, Eltis, Engerman en Walvin hebben hun sporen in dit onderzoek al verdiend. Zij debatteerden over de verschillende motieven van de afschaffing en de evoluties die uiteindelijk leidden tot de afschaffing van de slavenhandel in 1807. In het licht van mijn masterscriptie wordt op het einde van het eerste deel ook dit debat kort besproken. Hoewel de afschaffing van de Britse slavenhandel zoals hierboven gezegd al jaren een hot topic is, blijkt een afweging van de argumenten van beide partijen toch te ontbreken. In functie van de geschiedenis van de afschaffing werd er wel al eenzijdig naar de argumenten van de abolitionisten gekeken. Ook de belangrijkste protagonisten van beide kampen werden in de geschiedschrijving al beschreven. Het bronnenonderzoek van mijn masterscriptie zal zich echter focussen op de inhoudelijke, subjectieve argumenten die zowel de voor- en tegenstanders naar voor brengen om hun publiek (en elkaar) te overtuigen. Dit publiek bestond enerzijds uit de gewone werkmens, die de nodige steun moest geven aan de tegenstanders van de slavenhandel door middel van het steunen van de petities zodat het onderwerp genoeg gewicht kreeg om door het parlement behandeld te worden. Anderzijds werd ook het Britse establishment aangesproken die door hun steun druk kon uitoefenen op de politiek. Deze scriptie heeft tot doel om een beter inzicht te geven in het discours van beide partijen. De bronnen die ik gebruik situeren zich allemaal in de periode 1773-1794. Het merendeel komt echter voor na 1787, de oprichtingsdatum van de Society for Effecting the Abolition of 3
G. Matthews, Caribbean slave revolts and the British abolitionist movement, Baton Rouge, Louisiana State University Press, 2006, p. 13.
6
the Slave Trade. Vanaf dan begonnen tegenstanders van de slavenhandel zich te organiseren en de bevolking in te lichten van de miserabele situatie van de West-Indische slaaf. Om dit nu in een werkbare onderzoeksvraag te gieten, moet eerst een deftig bronnenkader afgesproken worden. Er werd gekozen voor een twintigtal bronnen van diverse auteurs (zowel voor- en tegenstanders van de slavenhandel) die elk in hun publicatie hun eigen mening naar voor brengen. Sommige schrijven deze in reactie op de verschijning van een werk van de tegenpartij. Omdat het gaat over subjectieve geschriften die gebaseerd zijn op hun eigen „bewijsvoering‟ werd gekozen voor een descriptieve beschrijving van de bronnen. Toch wordt in het eerste deel ingegaan over dezelfde materie maar uit het objectieve standpunt van de secundaire literatuur. Al dit indachtig, zal ik in mijn masterscriptie een antwoord zoeken op de volgende vraag: Welke argumenten gebruiken de voor- en tegenstanders van de slavenhandel in hun propaganda om hun doel te bereiken en wat zijn hun drijfveren? Om deze onderzoeksvraag wat te verduidelijken, zal ze ingedeeld worden in verschillende delen. Hoe staan ze tegenover de behandeling van de slaven? Wat is de visie op de slavernij? Welke alternatieven zien ze voor de slavenhandel en wat zouden volgens hen de gevolgen van de afschaffing zijn? Deze vragen komen aan bod na een algemene omkadering van het onderwerp. Om de lezer niet te verwarren, heb ik gekozen om de literatuur en het bronnenonderzoek te scheiden, omdat het tweede deel vooral gebaseerd is op subjectieve bronnen. In de omkadering komt de achtergrond van het onderwerp naar voor. Na een kort overzicht van de geografie van de West-Indische eilanden komt de kolonisatie van de Britse Caraïben doorheen de 17de en de 18de eeuw aan bod. Hierdoor wordt het belang van de Britse WestIndische kolonies voor het thuisland duidelijk. Daarna vond ik het ook opportuun om een kort overzicht van de slavenhandel tussen GrootBrittannië, Afrika en de kolonies in de Nieuwe Wereld weer te geven. Men kan maar de belangrijkheid van een beslissing van de afschaffing van de slavenhandel vatten als men weet wat de betekenis ervan is voor de Caraïben en Groot-Brittannië. Naast een beschrijving hoe het transport naar de kolonies juist in zijn werk gaat, wordt ook eens gekeken naar de hoeveelheid slaven die naar de Caraïben vervoerd werden, hun situatie op de plantages en het economische belang ervan voor Groot-Brittannië. Ten derde bespreek ik ook hoe de koloniale slavenwetten nefast waren voor de gezondheid voor de slaven. Het waren vooral deze mishandelingen waartegen de abolitionisten in opstand kwamen. Vervolgens wordt ook er ingegaan op hoe het kwam dat een blijvende slavenaanvoer nodig bleef. Er wordt verduidelijk hoe de hoge mortaliteit en de lage fertiliteit een beperking 7
vormden voor de natuurlijke aangroei van de slavenpopulatie. Daarbij wordt er ook een vergelijking gemaakt tussen wat het een plantagehouder kost om een Afrikaanse slaaf te kopen en een jonge Caribische slaaf op te voeden. In een vijfde hoofdstuk wordt uitvoerig de afschaffing van de slavenhandel besproken. De weerstand uit verschillende hoeken wordt besproken, de belangrijkste protagonisten worden geschetst en de kruistocht in het parlement om de afschaffing van de slavenhandel te bekomen zal beschreven worden. Deze geschiedenis is noodzakelijk om het discours van de voor- en tegenstanders van de slavenhandel te kunnen kaderen. Daarna worden ook de voorstanders van de slavenhandel onder de loep genomen. Hun motieven en campagne tegen de abolitionisten zullen besproken worden. In een zevende hoofdstuk wordt er ook gekeken hoe het na de afschaffing van de slavenhandel in 1807 gesteld is. Wat is de situatie van Groot-Brittannië en de slaven in de kolonies en hoe wordt er verder gestreden tegen de gehele afschaffing van de slavernij. Op deze manier kan men oordelen of de afschaffing van de slavenhandel de doemscenario‟s die de voorstanders van de slavenhandel voor ogen hadden uitkwamen of niet. Het laatste hoofdstuk behandeld het debat tussen de verschillende historici van de 20ste eeuw omtrent de eigenlijke motieven van de afschaffing van de slavenhandel. Hier zijn er de laatste decennia wat verschuivingen in geweest. In het volgende deel komt het bronnenonderzoek aan bod. Eerst en vooral worden de auteurs van de gebruikte bronnen (indien mogelijk) besproken zodat men weet welke achtergrond de auteur heeft en in welke context de bron gelezen moet worden. Daarna wordt de subjectiviteit van de bronnen bekeken. Het tweede hoofdstuk gaat over de behandeling van de Afrikaanse slaaf. de argumenten van voor- en tegenstanders worden over elkaar gezet omtrent de „aankoop‟ van de slaven in Afrika, de behandeling op de overtocht en de omgang van de plantagehouders met de slaven in de plantages. Een derde hoofdstuk beschrijft de visie van de voor en tegenstanders van de afschaffing op de Afrikaanse slaven. Ten eerste wordt aangetoond hoe de voorstanders de Britse bevolking proberen te overtuigen door de productie van suiker te beschrijven. Vervolgens wordt ook de visie van beide kampen op de Afrikanen behandeld. Dit is noodzakelijk om te zien welke argumenten de tegenstanders van de afschaffing gebruiken om de handel te legitimeren. Ook de visie van de Bijbel wordt aan hun argumenten getoetst. Daarna worden de mogelijke alternatieven voor de slavenhandel bekeken. In het debat over de emancipatie en mogelijkheid tot natuurlijke aangroei staan de beide kampen lijnrecht tegenover mekaar. Het laatste hoofdstuk in mijn bronnenonderzoek bekijkt het gedacht van de voor- en tegenstanders van de slavenhandel over de economische gevolgen van de afschaffing.
8
Tegenstanders zien er een failliet van de kolonies in, tezamen met grote werkloosheid onder de Britse zeelui en werknemers die onrechtstreeks met de handel te maken hebben. Tenslotte zal ik in de conclusie de belangrijkste resultaten en bedenkingen toetsen aan de onderzoeksvraag en het eerste deel van de thesis.
9
2 Algemene omkadering
2.1 De Britse West-Indische kolonies
2.1.1 Geografie Om de afschaffing van de slavenhandel naar de Britse Caraïben juist te kunnen kaderen, is het natuurlijk noodzakelijk om te weten welke eilanden op het einde van de 18de eeuw juist tot de Britse Kroon behoorden. Geografisch kan men de Caraïben onderverdelen in drie grote eilandengroepen. Een eerste groep zijn de Grote Antillen. Deze groep bestaat uit vier eilanden: Cuba, Jamaica, Puerto Rico en Hispaniola. Op dit laatste eiland zijn nu Haiti en de Domenicaanse Republiek gevestigd, respectievelijk Saint Domingue en Santo Domingo in de 17de en 18de eeuw. Alleen Jamaica was toen een Engelse kolonie. Ten noorden van de Grote Antillen bevinden zich de Bahamas. Groot-Brittannië had hier twee kolonies, New Providence en Eleuthera, maar hun economische impact was verwaarloosbaar. De derde groep waren de Kleine Antillen. Deze groep die meer naar het zuidoosten gelegen is en uit verschillende kleine eilandjes bestaat, kan op zich nog eens in drie groepen onderverdeeld worden. Ten eerste heb je de Leeward eilanden, met onder meer de Britse eilanden St. Kitts, Nevis, Antigua en Monserrat. Ten tweede zijn er de grotere Franse eilanden Guadeloupe en Martinique en ten derde heb je een eilandengroep (de Windward eilanden) die zich concentreert rond Barbados. Dit Engelse eiland oefende doorheen de vroegmoderne tijd invloed uit op de naburige, kleinere eilanden zoals St. Vincent, Grenada, en Tobago. Ze konden zich nooit losmaken van Barbados en werden in 1763 uiteindelijk bij de Britse Kroon gevoegd4.
2.1.2 Kolonisatie Groot-Brittannië begon pas laat aan de kolonisatie van de Nieuwe Wereld. In het begin van de 17de eeuw veranderde het politieke klimaat in Europa. Koningin Elizabeth werd opgevolgd door James I en het Verdrag van Londen in 1604 zorgde voor vrede tussen Engeland en Spanje na de oorlog tussen de twee naties die in 1585 begon. Hoewel Spanje nog steeds vasthield aan haar exclusief recht op de Nieuwe Wereld (buiten Brazilië), was het te zwak om 4
J. Dhaene, De Engelse visie op de slavenhandel en de slavenarbeid in de Caraïben in de zeventiende en de achttiende eeuw: een casestudie van Barbados aan de hand van reisverhalen, essays, pamfletten en ander bronnenmateriaal, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2004, p. 13.
10
deze claim vol te houden en werd Engeland langzaamaan sterk genoeg om zich ook een plaats in de Nieuwe Wereld toe te eigenen. Daarbij kwam dat de Engelse handelsgemeenschap een actievere en agressievere interesse begon te vertonen in de kolonisatie. Ze zagen deze als bron die de Engelse economie kon versterken. Ook de religieuze afvalligen zagen de kolonies als een opportuniteit. Hier konden ze vrij hun godsdienst beleven en een nieuw leven opbouwen 5. Na wat expedities in Noord-Amerika, richtten de kolonisten hun pijlen op de Caraïben. Ze begonnen met wat landbouwkolonisatie in het noorden van Zuid-Amerika en van daar staken de Engelsen de zee over naar de Kleine Antillen. Pas in de jaren „20 en „30 van de 17de eeuw kwam de kolonisatiegolf echt op gang. Zo was St. Kitts het eerste eiland in de Caraïben dat door de Britten gekoloniseerd werd. Dit gebeurde in 1622 door Thomas Warner6. Voor de kolonisatie was St. Kitts een uitvalsbasis voor zeerovers en bij de Britten vooral bekend als een plaats waar ze hun watervoorraad konden aanvullen en waar er vruchtbare, vulkanische aarde was7. Het eerste contact van Warner was vooral een verkenning van het eiland. Na kennis te maken met de plaatselijke bevolking keerde hij weer huiswaarts. In Londen kon hij Ralph Merrifield overtuigen om te investeren in de toekomstige kolonie. Daarna keerde hij met een kleine twintig man terug om het eiland in te nemen. Tezamen met enkele Franse ontdekkingsreizigers was het mogelijk om de bewoners te overmeesteren en de kolonie verder te verdedigen tegen aanvallen van Caribische volkeren of Spanje. Dit samenwerkingsakkoord zou meermaals succesvol blijken. Toch komt het in de tweede helft van de 17de eeuw tot een handgemeen als gevolg van de oorlog tussen Frankrijk en Groot-Brittannië waarbij de Britten van het eiland verdreven worden. Uiteindelijk kan Christopher Codrington de kolonie volledig heroveren op de Fransen. Een volgende eiland dat door de Britse Kroon ingenomen werd was Barbados. In 1625 kwam een schip onder leiding van John Powell na een terugtocht van Brazilië op de kusten van het eiland terecht. Het had een groot potentieel omdat het onbewoond was. Voor zijn terugkeer naar Engeland claimde hij het op in naam van James I. Eenmaal Warner terug in GrootBrittannië was, werd hem, Merrifield en anderen een patent verstrekt voor de kolonisatie van St. Kitts, Nevis, Barbados en Montserrat8. Twee jaar later werd Barbados door Powell met financiële steun van William Courteen gekoloniseerd. Hij keerde de kolonisten lonen uit in plaats van land in ruil voor de productie van tabak. Zo kon Barbados gezien worden als een kolonie die uit puur economisch oogpunt opgericht werd9. De financiële steun voor de uitbouw van de West-Indische kolonies kwam van een groep Engelse handelaars die wel potentieel zagen in de uitbouw ervan. Barbados was 5
A. McFarlane, The British in the Americas 1480-1815, London, Longman, 1994, p. 31. J. Dhaene, De Engelse visie op de slavenhandel en de slavenarbeid in de Caraïben in de zeventiende en de achttiende eeuw, p. 15-17. 7 D. Watts, The West Indies: patterns of development, culture and environmental change since 1492, Cambridge, Cambridge university press, 1987, p. 142. 8 C. Hamshere, The British in the Caribbean, London, Weidenfeld and Nicholson, 1972, p. 27-30, p. 118. 9 A. McFarlane, The British in the Americas 1480-1815, p. 51. 6
11
minder bekend bij investeerders maar had wel het voordeel dat het goed gelegen was, ver weg van Spaanse gebieden. Beide kolonies begonnen met het verbouwen van tabak. Dit was een ideaal gewas om een plantage mee te beginnen en op dat moment ook zeer populair in Europa. Wanneer men in Groot-Brittannië zag dat de kolonisatie van St. Kitts en Barbados een succesverhaal zou worden, besloot men om ook andere eilanden in het oosten van de Caraïben te koloniseren. Het eerst volgende eiland dat door de Britten zou worden ingenomen was Nevis. In 1628 kwam Anthony Hilton er met 150 mensen vanuit St. Kitts aan. In hetzelfde jaar werd door Warner ook een poging ondernomen om Barbuda te koloniseren, maar dit faalde jammerlijk. In 1632 werden nog Antigua en Montserrat door Warner overmeesterd10. Jamaica werd pas in 1655 door de Britten veroverd op Spanje. Intussen werd Barbados zowel op politiek als economisch vlak het machtscentrum van de Britten in de Caraïben. De kolonisatie van Jamaica was oorspronkelijk geen weldoordachte beslissing. Het opzet van Cromwell was om de Spanjaarden uit de Nieuwe Wereld te verdrijven. Dit mislukte echter door het gebrek aan manschappen en wapens. Uiteindelijk werd dan maar gekozen voor de verovering van het eiland. Deze beslissing heeft de Britse Kroon op termijn geen windeieren gelegd. In de loop van de 18de eeuw zou het eiland met Barbados wedijveren om het centrum van de macht te worden in de Britse Caraïben. Vanaf 1670 transformeerde Jamaica van een gemengde economie die zich richtte op huiden, voedsel en tabak naar een gecommercialiseerde economie waar de nadruk op de suikerproductie lag. Gedurende de hele 18de eeuw zijn het Barbados en Jamaica die de grote sterkhouders van de Britse koloniale handel zijn. Naast deze twee en de minder belangrijke Leeward eilanden zijn er nog enkele kolonies die tot de Britse Caraïben behoren. Zo kwamen in de tweede helft van de 17 de eeuw de eilanden Anguilla, Tortola, Barbuda, Eleuthera en New Providence onder de Britse vlag11. Tegen het begin van de 18de eeuw waren tabak en katoen niet meer de belangrijkste gewassen die in de kolonies verbouwd werden. Suiker had hun plaats ingenomen. De vraag bleef gedurende de 18de eeuw steeds stijgen. Bewaring van fruit, brouwen en stoken zijn allemaal processen waarbij suiker nodig is. Cacao en koffie concurreerden met elkaar en later in de 18de eeuw ook met thee, maar alle drie hadden ze (voor de meeste mensen) ook suiker nodig om te drinken12. Tegen 1750 werd Jamaica uiteindelijk het belangrijkste eiland van de Britse Caraïben. Op dat moment had de slavenpopulatie en de suikerhandel een plateau bereikt in Barbados13.
10
D. Watts, The West Indies, p. 142-143, p. 156, p. 169. J. Dhaene, De Engelse visie op de slavenhandel en de slavenarbeid in de Caraïben in de zeventiende en de achttiende eeuw, p. 19-22. 12 J.H. Parry, Trade and Dominion: The European Overseas Empires in the Eighteenth Century, London, Weidenfeld and Nicolson, 1971, p. 45. 13 R. Blackburn, The Making of New World Slavery: From the Baroque to the Modern, 1492-1800, p. 405. 11
12
Met de overwinning in de Zevenjarige Oorlog tegen Frankrijk in 1763 verkreeg GrootBrittannië Dominica, Tobago, St. Vincent en Grenada. Onder het gezag van dit laatste eiland stonden ook nog een honderdtal kleinere eilanden die gekend waren als de Grenadines. Hoewel Dominica en Grenada al een beetje bewoond waren door de Fransen (voornamelijk voor de productie van koffie), waren St. Vincent en Tobago grotendeels onderontwikkeld. De vier eilanden hadden wel vruchtbare grond en bleken geschikt voor de productie van suiker. Op alle vier werden al snel plantages opgericht en na tien jaar verbouwden ze al een vijfde van de totale Britse vraag naar suiker14. Tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog werden Dominica, Grenada, St. Vincent en Tobago veroverd door Frankrijk. Na de oorlog werden de eerste drie teruggegeven aan Groot-Brittannië. Tobago kwam pas later terug in Britse handen15. In de oorlogen op het einde van de 18de eeuw werden nog Trinidad en Demerara bekomen. De gebieden die er geschikt waren om te ontginnen waren enorm. In 1802 was het potentieel van Trinidad maar een beetje lager dan dat van Jamaica, en dat met een slavenpopulatie van respectievelijk 10 000 tegenover 307 000. Hetzelfde gold voor Demerara, met maar een kleine fractie van het land gecultiveerd was het eiland al de grootste producent van katoen voor de Britse industrie enkele jaren na de inname. Het enige wat op de eilanden nog ontbrak was genoeg werkvolk. Op dat moment nam Groot-Brittannië echter 50% van de slavenhandel voor zijn rekening, dus dit kon geen probleem zijn16.
2.2 De slavernij in de Britse kolonies
2.2.1 Transport naar de kolonies Voor de tocht naar Afrika werden er eerst in Groot-Brittannië de goederen ingeladen die noodzakelijk waren om te ruilen tegen de Afrikaanse slaven. De selectie van deze goederen was van groot belang omdat de aantrekkelijkheid van de koopwaar belangrijk was voor de Europese en Afrikaanse handelaars aan de kust. De keuze van populaire goederen kon de wachttijd inkorten en dit had een positief effect op de kostprijs van de onderneming en de mortaliteit van de crew en de slavenlading. De goederen die in Afrika verkocht werden waren zeer divers: zo verhandelde men allerlei sterke dranken, buskruit, wapens, hoeden en verschillende soorten stoffen. De handelaars deden na hun vertrek uit de Britse haven vaak
14
J.R. Ward, British West Indian Slavery, 1750-1834: the process of amelioration, Oxford, Clarendon press, 1988, p. 38. 15 C. Hamshere, The British in the Caribbean, 1972, p. 111. 16 D. Eltis, Economic Growth and the Ending of the Transatlantic Slave Trade, New York, Oxford university press, 1987, p. 5.
13
ook andere landen aan alvorens naar Afrika te vertrekken om zo op zoek te gaan naar diverse producten aan de laagste prijzen. De transporten die gebruikt werden om de slaven te vervoeren waren voornamelijk schepen met een laadcapaciteit tussen 150 en 300 ton. In het begin van de 19de eeuw konden sommige schepen zelfs tot 600 ton laden. Daar tegenover waren er ook vele kleine transporten die maar een capaciteit hadden van 27 ton. Tegen de tweede helft van de 18de eeuw werden de boten op een specifieke manier ingericht: de slaventransporten hadden immers meer nood aan een speciaal dek dan ordinaire laadruimte. De afmetingen van een slavenschip waren significant groter dan van een gewoon handelsschip. Dit kwam door de hoge mortaliteit aan boord en het feit dat de slaven op de overtocht bewaakt moesten worden. Ondanks de financiële aanmoediging en mogelijkheden op carrière werd er weinig scheepscrew gevonden door de hoge mortaliteit en de wreedheid van sommige kapiteins17. De drie belangrijkste havens van Groot-Brittannië die zich inlieten met het slaventransport waren Londen, Bristol en Liverpool. Hoewel in het begin van de slavenhandel vooral Londen de grootste exporteur was, nam Liverpool later deze rol over. Zo zond Londen in 1725 87 slavenschepen uit (die elk ongeveer 600 slaven aankonden), Bristol in hetzelfde jaar 63 (met elk tussen 150 en 450 slaven) en Liverpool in 1743 55 schepen (met elk 100 tot 450 slaven). In 1771 verscheepte Liverpool ongeveer 29 250 slaven in 107 schepen, Londen 8136 slaven in 58 schepen en Bristol 8810 in 23 schepen. Tegen 1804 had Liverpool 6/7 van de totale Britse handel naar Afrika onder controle18. Op het moment dat Liverpool de leidinggevende haven werd, was het vooral katoen en metalen voorwerpen die in Afrika geruild werden tegen slaven19. De meest directe route die de slavenschepen uit Europa naar Afrika namen, passeerde eerst langs de Canarische eilanden, daarna de Kaapverdische eilanden om dan aan land te komen in Afrika, meestal aan kaap Palmas, de plaats waar de kustlijn naar het oosten overgaat. Vandaar werd de kust verder afgezeild tot de te bereiken plaats, tenzij men naar Gabon wil varen of een plek in het zuiden waardoor men vanuit kaap Palmas zuidoost vaarde. Eenmaal ze aan de kust aankwamen, waren er twee manieren van onderhandelen: of met de plaatselijke delegatie van Europese handelaars of met de Afrikaanse handelaars die onder de plaatselijke autoriteiten stonden. De eerste manier was natuurlijk alleen mogelijk op plaatsen waar Europese handelaars aanwezig waren en waar ze geduld werden doordat de macht van de Afrikaanse autoriteiten zodanig klein was of waar het getolereerd werd omdat ze er genoeg voordelen van kregen20.
17
R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, 1760-1810, London, MacMillan, 1975, p. 9-12. F.W. Pitman, The development of the British West Indies 1700-1763, London, Cass, 1967, p. 67. 19 J. Walvin, Slaves and Slavery: The British Colonial Experience, Manchester, Manchester university press, 1992, p. 42. 20 R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 15-17. 18
14
De manier waarop de slaven bekomen werden, kan echter niet ondergebracht worden onder de noemer „handel‟. Ze werden verkregen door oorlog, misleiding en kidnapping. Dit zal in het bronnenonderzoek nog uitgebreid behandeld worden. Hoewel de slavenhandelaars een voorkeur hadden voor sterke mannen, bestond de buit van de oorlog vaak uit grote aantallen onfitte vrouwen en kinderen, aangezien de mannen makkelijker konden ontsnappen. Er is onder historici nog onenigheid over de stelling of de slavenhandel (hoewel moreel af te wijzen) al dan niet economisch voordelig was voor Afrika. Er werden immers goederen gewisseld tegen slaven. Northrup is van mening dat deze handel voor Afrika niet voordelig was. Volgens hem zijn de verhandelde goederen van inferieure kwaliteit en van weinig nut. Zijn critici stellen wel dat enkele Afrikaanse rijken zoals Dahomey, Asante, Oyo en Benin hierdoor konden uitgroeien tot machtige handelsstaten. Northrup nuanceert dit echter door aan te halen dat deze rijken al voor het contact met Europa een sterke basis hadden21. Wanneer de slaven verkocht werden en aan boord van het slavenschip gebracht waren, moesten ze goed in de gaten gehouden worden zolang het schip aan de kust aangemeerd lag om ontsnappingen te vermijden. Beneden op het slavendek werden de Afrikanen daarom twee aan twee geketend aan de handen en de voeten. Op het bovendek werden ze minder streng geketend. Toch was de vrees groot dat de kettingen geforceerd werden of dat er opstanden uitbraken22. De slaven werden uit de hele westkust van Afrika gehaald. Meestal had de slavenhandelaar orders gekregen van de plantagehouder. Zoals hierboven reeds gezegd werd, ging de voorkeur uit naar grote, gezonde, jonge mannen en vaak hadden ze een voorliefde voor een bepaalde stam. Sommige stammen zorgden immers voor teveel last. Daarom keken ze meer uit naar rustigere, meer volgzame Afrikaanse slaven. Dit was echter niet altijd mogelijk. De handelaars waren ook afhankelijk van de aanvoer uit het binnenland23. Over het algemeen kan men stellen dat 40% van de ingevoerde slaven afkomstig was uit West-Centraal Afrika (Angola en Congo), 40% uit Benin en Biafra, 15% uit Goudkust, Sierra Leone en Senegambia en de rest uit diverse plekken zoals Zuidoost Afrika en Madagaskar. Ongeveer 15% van hen overleefde de oversteek niet, wat overeen kwam met ongeveer 1 miljoen slaven gedurende de 18de eeuw24. De afkomst van de slaven die naar de Caraïben vervoerd werden, veranderde doorheen de geschiedenis. Zo kwam in het derde kwart van de 17de eeuw van de ingevoerde slaven in Barbados 48% uit de baai van Biafra en 28% uit de baai van Benin. Het laatste kwart waren deze twee regio‟s nog goed voor de helft van de invoer en was de dominante speler West-Centraal Afrika met een aandeel van 37%25. De kapiteins moesten vaak verschillende keren aanleggen alvorens ze een volle lading konden verschepen naar de
21
D. Northrup, ed., The Atlantic slave trade, Lexington, D.C. Heath, 1994, p. 135, p. 140. R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 26. 23 J. Walvin, Slaves and Slavery, p. 42. 24 R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 384. 25 F. Nussbaum, The global eighteenth century, Baltimore, Johns Hopkins University Press, 2003, p. 61. 22
15
Nieuwe Wereld. Hoe langer het duurde, hoe groter de kans dat de blanke crew de reis niet overleefde26. Eens de reis van Afrika naar de kolonies werd aangevat, was de belangrijkste bezorgdheid van de kapitein om zijn koopwaar veilig af te leveren. De gemakkelijkste en snelste manier was dat het schip gedragen werd door de Zuidoostelijke passaatwind die richting de kolonies blaast. Het grootste gevaar bestond eruit om uit koers te geraken en door een storm verrast te worden. Een normale reis werd geschat op acht weken, waar de meeste tijd ging naar het zich in de passaatwind te begeven. De slaven werden horizontaal „gestockeerd‟ op het slavendek op een minimum van plaats27. In het typische beeld van het slaventransport worden de slaven voorgesteld als sardienen in een blik. Naargelang de handel populairder werd, zagen de kapiteins in dat dit economisch niet verantwoord was. Volgens hen was de sterfte te wijten aan het plaatsgebrek. De duur van de scheepsreis was waarschijnlijk beslissender28. Volgens gedetailleerde verslagen van de slavenhandelaars had de dichte opeenstapeling van de slaven immers weinig effect op de mortaliteit. Natuurlijk zou het een positief effect gehad hebben moesten de slaven evenveel plaats en hetzelfde dieet gehad hebben dan de Europeanen die de oversteek waagden. De mortaliteit zou zo gehalveerd kunnen worden. De winsten zouden echter ook heel wat minder geweest zijn en misschien zelfs op een verlies uitdraaien29. Op het einde van de 18de eeuw werd er geleidelijk aan meer gekeken naar de omstandigheden van de slaaf. In 1780 mochten er nog twee slaven per ton schip vervoerd worden. Dit aantal daalde naar drie slaven per twee ton in 1788 en één slaaf per ton in 1799. Ook na deze gunstige regeling was de mortaliteit van de Afrikaan op het slavenschip enorm hoog. De verluchting op het slavendek was allesbehalve en tijdens een onweer werden de luiken zoveel mogelijk gesloten waardoor de slaven al helemaal van de frisse lucht afgesloten werden. Aangezien een gezonde voeding de sleutel is om de slaven in de beste toestand aan de overkant te krijgen, werd er sterk gelet op het dieet. De slaven kregen meestal twee, soms drie maaltijden per dag waarvan de eerste meestal bestaat uit yam (een eetbare wortelknol) of rijst en de tweede uit maïs, haver en zeer zelden eens vlees. Water was er steeds in overvloed aan boord. Lichaamsbeweging was noodzakelijk op de doorreis en werd verkregen door te dansen. Verdedigers van de slavenhandel oordelen dat dit een blij moment is voor de slaven. In werkelijkheid bestaat de oefening uit het op en neer springen (in zoverre dit mogelijk was door de ketenen). Gedurende de dag verbleven de slaven op het dek (tenzij het weer slecht was) en gingen ze naar het benedendek na het avondmaal, dat ondertussen gekuist en verfrist werd.
26
J. Walvin, Slaves and Slavery, p. 44. R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 28. 28 J. Walvin, Slaves and Slavery, p. 48. 29 R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 392. 27
16
Wanneer de slaaf ziek werd, bracht men hem over naar een afgesloten compartiment. Daar werd hij behandeld met medicijnen en wijn. Herstel was een kansspel en de ziektes waren meestal een epidemie of dysenterie en uitgelokt door een gebrek aan hygiëne of deftige en genoeg provisie30. Zo kon de mortaliteit op het slavenschip sterk verminderd door de slaven een diverser dieet voor te schrijven. De mortaliteit in de Britse slavenhandel daalde van 8,59,6 percent in de periode 1761-1790 tot 3-5% in het decennium na 1794. Dit komt waarschijnlijk door de getroffen maatregelen om de ziekten op het slavenschip terug te dringen. Tussen de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en de Napoleontische Oorlogen steeg de duur dat een Britse vloot op zee gehouden kon worden van zes weken tot zes maanden. Dit was te danken aan het dieet en de medicijnen aan boord. Ook de scherpe daling van de mortaliteit aan boord in 1790 is toe te schrijven aan dezelfde factoren (onder andere door de beschermende werking van geconcentreerd appelsien- en citroensap)31. Gaandeweg begonnen de kapiteins zich dus meer en meer te bekommeren over de toestand van hun vracht. Dokters en medicijnen kwamen geleidelijk aan meer voor aan boord van het slavenschip. Het was namelijk in het belang van de kapitein dat zoveel mogelijk slaven de reis overleefden. Hiervoor werden er enkele richtlijnen opgesteld om de slaaf zo goed mogelijk te verzorgen, te kleden en te voeden. Tussen theorie en praktijk is er echter nog een groot verschil. De mannen werden aan elkaar geketend uit vrees (niet onterecht) voor opstanden. Vrouwen en kinderen werden apart gehouden en waren onderhevig aan het seksueel misbruik van de scheepscrew. De slechte omstandigheden dreven daarom ook vele slaven tot zelfmoord. Hoewel de kapiteins hun voorzorgen namen, waren er steeds Afrikanen die overboord sprongen32. Eenmaal in de kolonies aangekomen moesten de Afrikanen nog verkocht worden. Dit kon zeer vlug gaan of lang duren wanneer de markt verzadigd was. Wanneer dit gebeurde ging de kapitein en zijn crew op zoek naar een andere haven of eiland om een betere deal te kunnen sluiten33. Eenmaal in de Caraïben werd één op de tien Afrikanen van het ene eiland naar het andere (of het vasteland) verscheept. Zo werd een kwart van de slaven die in Jamaica aankwamen, verscheept naar Spaanse kolonies. In Barbados was de hoeveelheid die herverdeeld werd veel kleiner34. De fysieke conditie (samen met de leeftijd en geslacht) van de slaven was beslissend voor de prijs. Slaven werden geschoren, geolied en indien ze al oud waren, werden de haren geverfd. De sterkste, jongste slaven werden het eerst verkocht voor het meeste geld. De oudere, zieke slaven werden naar de kleinere eilanden verscheept wanneer ze niet direct verkocht raakten35. 30
R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 28-30. R. Blackburn, The Making of New World Slavery: From the Baroque to the Modern, 1492-1800, p. 392. 32 J. Walvin, Slaves and Slavery, p. 45-48. 33 R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 34. 34 F. Nussbaum, The global eighteenth century, p. 62. 35 J. Walvin, Slaves and Slavery, p. 49-50. 31
17
Deze langere reis kon immers aardig beginnen wegen op de slaven. Ze werden op drie verschillende manieren verkocht: ofwel werden ze en masse opgekocht door een tussenpersoon die hen „per stuk‟ doorverkocht, ofwel was er een veiling (vooral voor de ouderen, zieken en jongeren), ofwel werd gebruik gemaakt van de „scramble‟ waar de slaven aan een vaste prijs verkocht werden en de potentiële kopers het schip oprennen en zoveel mogelijk slaven grijpen. Op deze manier werden veel Afrikaanse families uit elkaar gerukt. De prijs was zeer variabel, maar aangezien Groot-Brittannië aan vele concurrenten slaven verkocht, kan er wel een schatting gebeuren. In de vijf decennia tussen 1761 en 1807 ging de prijs respectievelijk van 29, 35, 36, 50 naar 60 pond36.
2.2.2 Tewerkstelling van de slaven op de plantages De Britse kolonies in de Caraïben waren allen zeer verschillend. Het gevolg hiervan was dat ook de manieren waarop de slavernij georganiseerd was verschilde van kolonie tot kolonie. Dit was langs een kant afhankelijk van het type en de intensiteit van het economisch systeem, maar ook van het tijdstip en de omstandigheden waaronder elke kolonie verkregen was, de mate van ontwikkeling en het soort beleid. De meerderheid waren plantagekolonies waarin suiker en de bijproducten de belangrijkste rol speelde (ongeveer 80% van export volgens waarde). Geografische factoren zoals bergen, lage regenval en dorre gronden zorgden voor een diversificatie in de verbouwde gewassen (zoals katoen, koffie, kruiden, vee, …) en sommige kolonies die pas later verkregen werden hadden nog geen plantages alvorens de slavenhandel afgeschaft werd. Daarnaast waren er ook verscheidene kolonies die niet op de plantagecultuur steunden voor hun voortbestaan. Politiek gezien kunnen de kolonies plantocratieën genoemd worden in die zin dat de blanke slaveneigenaar er de lakens uitdeelde. Toch bleef er een verschil in organisatie tussen de kolonies die van in het begin door de Britse Kroon gekoloniseerd werden en deze die later op de Fransen en Hollanders buitgemaakt werden37. De belangrijkste teelt in de meeste delen van de Caraïben was de suikerteelt. Deze kwam vooral voor op de grotere plantages met meer dan 100 slaven met weinig blanke en vrije Afrikanen. Daarnaast zijn ook de koffie-, cacao- en katoenteelt van belang in de plantages, maar hier lag het aantal slaven meestal lager dan 100. Ook werden slaven gebruikt in de veeteelt en voor andere taken in de landbouw. De meerderheid van hen (soms meer dan de helft van het totaal) was echter wel tewerkgesteld in de suikerteelt. Zo was 60% van de slaven in Jamaica rond 1770 werkzaam op de suikerplantages. Dit percentage viel terug tot 50% in het eerste kwart van de 19de eeuw. In 1820 verbleven 60% van alle slaven in de Britse 36 37
R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 34-35. G. Heuman en J. Walvin, The slavery reader, p. 103-104.
18
kolonies op suikerplantages. Dit ging van zeer weinig in de kleine kolonies (Bahamas, Barbuda) tot meer dan 85% in St Kitts, Nevis, Montserrat en Tobago. De slaven hadden een hoge activeringsgraad als het over het werk in de Caraïben gaat. Alleen zieke, gehandicapte of slaven jonger dan zes en ouder dan zeventig werden geëxcuseerd van het werk. In de Britse Caraïben waren 82% van de slaven werkzaam op het moment van de emancipatie. De tewerkstellingsgraad was waarschijnlijk nog hoger voor de emancipatie toen de handel nog bloeide en er minder kinderen en ouderen ingevoerd werden. De groei van de slavenbevolking is verbonden aan de terugval van de vrije werkkrachten in de kolonies en tegelijkertijd het aanleren van de jobs die eerder door de blanken uitgevoerd werden. Tegen het einde van de 18de eeuw werden jobs zoals schrijnwerkers, metsers, pottenbakkers en naaisters ook door slaven uitgeoefend, terwijl dit op het einde van de 17de eeuw nog uitsluitend door blanken gebeurde. Langzaamaan gaven zij dit werk uit handen en trokken ze zich terug in de leidinggevende functies zoals opzichter en jobs waar er een zekere graad van geletterdheid en educatie voor vereist was. In hoeverre de zwarte slaven deze taken overnamen hing af van de verhouding tussen blanken en zwarten en het percentage vrije Afrikanen38. Het slavenwerk op de plantages was afhankelijk van de seizoenen. Over het algemeen werd de grootte van de slavenpopulatie bepaald door het aantal dat nodig was in de oogstperiode. Voor het binnenhalen van de oogst was een grote groep werkers noodzakelijk. Gedurende de rest van het jaar was er minder werk om handen. In deze periode bracht de investering in slaven niets op. Dit werd opgevangen door in de tussenperiode de slaven andere gewassen te laten kweken of ze te werk te stellen in de bouw. De oogstperiode van het suikerriet duurde vijf tot zes maanden en liep van december tot mei. De West-Indische plantagehouders verlengden opzettelijk het oogstseizoen om zo de slaven langer te kunnen bezighouden. Het suikerriet eiste veel aandacht in de aanplantfase en er was steeds werk bij het onkruid wieden en het herstellen van gebouwen. Toch kon het zijn dat deze taken de slaven in de kalme periode niet ten volle konden bezighouden. De slaven op de plantages werden verplicht om zeer lange dagen te werken. Tijdens de oogst bleef de molen werken zolang er suikerriet verwerkt moest worden. Van de sterkste slaven werd verwacht dat ze een hele dag op het suikerrietveld werkten (van zonsopgang tot zonsondergang) met een middagpauze van twee uur en dat ze daarna ook nog een nachtshift meedraaiden aan de molen. De nachtshift duurde van zes tot twaalf of twaalf tot zes en was om de twee dagen. De sterkste slaven werkten dus tien uur de ene dag en zestien uur de andere, lunchpauze niet meegerekend. Dit is de situatie op een goed georganiseerde plantage. Op sommige plantages ging de eigenaar nog meer proberen te eisen van de slaven. Tijdens de
38
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 72-76.
19
oogstperiode mochten de slaven zoveel onverwerkt suikerrietsap drinken als ze wilden, omdat dit hen voorzag van energie. Echte voedingsstoffen zaten er echter niet in. De Afrikanen verbouwden naast het werk op de plantage ook veel van hun eigen voedsel, maakten kledij uit de stoffen die hun gegeven werden, fabriceerden hun eigen werktuigen en bouwden hun eigen huizen. Ze hadden kleine tuinen waar ze enkele kippen en varkens konden houden. Ze hadden immers recht op een stuk land maar deze lagen meestal verder weg omdat het land waar het suikerriet verbouwd werd het dichtst bij de molen moest liggen. Deze gronden mochten door de slaven op zaterdag bewerkt worden, ofwel elke week een halve dag ofwel een hele dag om de twee weken. Afhankelijk van de ligging van de gronden kon het ook zijn dat ze ‟s avonds en op zondag wat in de tuin gingen werken. Als ze geluk hadden kregen ze een halve are land om te verbouwen. Waar land schaars was, zoals Barbados, werd aan de slaven geen land gegeven en deelde de plantagehouder meer voedsel aan hen uit 39.
2.2.3 Kwantitatieve gegevens Het juiste aantal slaven dat uit Afrika naar de Nieuwe Wereld gevoerd werd, wordt al jaren betwist door verschillende historici. Volgens Philip Curtin, de auteur van het toonaangevende The Atlantic Slave Trade: a Census40, liggen de gokken rond 15 tot 20 miljoen Afrikanen, hoewel cijfers van 40 miljoen ook soms de ronde doen (gedurende de drie en halve eeuw dat de Atlantische slavenhandel bestond). Een andere auteur, Noel Deerr, heeft het in zijn A History of Sugar41 over een veel kleiner getal, namelijk 11 970 000 slaven. Philip Curtin acht het onwaarschijnlijk dat de totale import lager zou liggen dan 8 miljoen en hoger zou zijn dan 10 500 000. Hij besluit dat er in totaal ongeveer 9 566 000 slaven in de Nieuwe Wereld aangekomen waren. Voor de periode tussen 1761-1810 schat hij het aantal overgekomen slaven op 3 338 300, waarvan er 1 385 300 door Groot-Brittannië ingevoerd werden. Roger Anstey houdt het respectievelijk op 3 658 415 en 1 535 622 in dezelfde periode42. Volgens schattingen van Paul Lovejoy43 hebben er iets minder dan acht miljoen Afrikanen de oversteek naar de Nieuwe Wereld overleeft in de 18de en 19de eeuw. Hiervan werd meer dan de helft getransporteerd naar de kolonies in de Caraïben44. Blackburn schat dat in de 16de eeuw er door de Atlantische slavenhandel zo een 370 000 mensen uit Afrika werden meegenomen. In de 17de eeuw zou dit aantal stijgen tot 1
39
R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 336-339, p. 416. P. Curtin, The Atlantic slave trade: a census, Madison (Wis.), University of Wisconsin press, 1969, 338 p. 41 N. Deerr, A history of sugar, London, 1949-1950, 2 vols. 42 R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 38. 43 Paul E. Lovejoy, “The Volume of the Atlantic Slave Trade: A Synthesis”, Journal of African History, 23 (1982), p. 497. 44 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 59-60. 40
20
870 000 om in de 18de eeuw een totaal te bereiken van niet minder dan 6 130 000. Deze cijfers gelden wel voor de gehele Nieuwe Wereld45. Een gedetailleerde weergave van de invoer van slaven door Britse handelaars is in het licht van mijn masterscriptie wenselijk: Periode
Geëxporteerd
Geïmporteerd
1761-1770
311 294
284 834
1771-1780
254 691
233 042
1781-1790
323 446
294 865
1791-1800
419 571
398 404
1801-1807
226 620
217 556
Totaal
1 535 622
1 428 701
Tabel 1. De verdeling van de Britse slavenhandel van 1761 tot 180746. De tabel toont dat er een piek is in het laatste decennium van de 18de eeuw. Daarnaast is het geëxporteerde aantal in het begin zo een 10% hoger dan de geïmporteerde hoeveelheid slaven in de kolonies. Dit wijst op de slachtoffers tijdens de reis. Naarmate de tijd vordert en er betere condities voor de slaven voorzien worden op de overtocht, daalt de mortaliteit aanzienlijk. Bij het interpreteren van de tabel moet wel rekening gehouden worden dat deze cijfers gelden voor alle Britse kolonies en dus niet voor de Caraïben alleen. De invoer van slaven uit West-Afrika vermeerderde tezamen met de groei van de suikerplantages tot een jaarlijkse piek van 38 000 voor de afschaffing in 1807. Door het klimaat en de ziekteverwekkende omgeving alsook het harde werk en de vele mishandelingen blijven in 1834 er na een transport van 2 miljoen Afrikanen over 180 jaar ongeveer 670 000 slaven over in de Caraïben. Dit blijft een groot verschil met Noord-Amerika, dat tegen 1865 ongeveer 3 miljoen slaven telde voortkomend uit de invoer van 400 000 ingevoerde slaven47. In de 18de eeuw was de slavenhandel gefocust op de Britse en Franse kolonies, waarbij de Britten in totaliteit de grootste invoerders waren. Het Franse St. Domingue was de grootste individuele importeur van slaven, ongeveer 700 000 tot de grote opstand in 179148. Op dat 45
R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 377. Bron: R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 39. Anstey verwijst voor de meer gedetailleerde berekeningen naar zijn eigen werk, R. Anstey, „The Volume and Profitability of the British Slave Trade, 1761-1807‟ en S. Engerman en E.D. Genovese, eds., Race and Slavery in the Western Hemisphere: Quantitative Studies, Princeton, New Jersey, 1974, 556 p. 47 G. Heuman en J. Walvin, The slavery reader, p. 103. 48 A. McFarlane, The British in the Americas 1480-1815, p. 295-296: De revolutie in het franse St. Domingue (huidig Haïti) begon in 1789, wanneer de plantagehouders van de kolonie gebruik maakten van de strubbelingen in het Ancien Regime om meer politieke en economische autonomie op te eisen. Het liep echter niet zoals ze gepland hadden. De onrust verspreidde zich naar de lagere klassen en de zwarte slaven. In 1791 kwam het tot een slavenopstand die het eiland gedurende tien jaar vasthield. De slaven werden vanaf 1793 geholpen door 46
21
moment waren er ruwweg 450 000 slaven aanwezig. Deze kolonie had echter concurrentie van Jamaica dat ongeveer evenveel slaven aanvoerde, maar op een langere termijn (tot de afschaffing van de slavenhandel). Op dat moment bedroeg het aantal slaven in de Britse kolonie ongeveer 354 000 slaven. Het laatste decennium voor de afschaffing van de slavenhandel lag de Britse invoer van slaven zeer hoog. De plantagehouders probeerden immers de impact van de nakende afschaffing van de slavenhandel op te vangen. Barbados voerde in de 18de eeuw ongeveer 250 000 slaven in. De invoer ging echter gestaag achteruit doordat het eiland verzadigde geraakte van slaven en omdat de natuurlijke aangroei ook voor een deel voor de slavenaangroei zorgde. In het begin van de 18de eeuw voerde Barbados meer slaven in dan het veel grotere Jamaica. Tegen het einde van de slavenhandel viel de import echter terug tot op een tiende van de handel in slaven naar Jamaica. De Britse Leeward eilanden verdriedubbelden hun slaveninvoer in de 18de eeuw. Als eilandengroep voerden ze over de hele periode ongeveer 300 000 slaven in49. In de eerste decennia van de 18de eeuw waren deze eilanden de snelst ontwikkelende eilanden van de Britse kolonies. De plantagehouders hadden er (in tegenstelling tot Barbados) nog niet al het bruikbare land ingepalmd. De opgetelde slavenpopulatie van de Leeward eilanden werd in 1730 groter dan deze van Barbados en bereikte 73 000 slaven tegen 1750. Barbados bleef lang proportioneel de grootste blanke bevolking hebben, met 15 000 blanken, 2 000 vrije zwarten en 64 000 slaven in 178050.
2.2.4 Het Britse leiderschap in de slavenhandel Het Britse leiderschap in de slavenhandel kwam er niet zonder slag of stoot. In de tweede helft van de 17de eeuw werd een uitvalsbasis opgericht aan de West-Afrikaanse kust en ontstond er de handel van slaven naar de kolonies. Dit werd mede mogelijk gemaakt door de drie Engels-Nederlandse Oorlogen, de opeenvolgende compagnieën en de Navigation Act, die de scheepvaart tussen Groot-Brittannië en zijn kolonies door niet-Britse schepen beperkte. De rechten voor de exclusieve handel met Afrika werden in 1660 toegewezen aan de Company of Royal Adventurers Trading to Africa en in 1672 aan de opvolger, de Royal African Company. Het waren vooral de compagnieën (door de steun van rijke handelaars), aristocraten en de koninklijke familie die instonden voor de financiële ondersteuning van de handel. De groei van de Britse slavenhandel in de 18de eeuw ging tezamen met de uitbreiding van de handel naar onafhankelijke particulieren in 1697, de opkomst van de Britse zeemacht, de Britse en Spaanse expedities die erop uit waren om Frankrijk een loer te draaien. In 1804 werd officieel de onafhankelijkheid uitgeroepen. Hoewel het over de hele West-Indische Caraïben iedereen wakker schudde, bleef het een alleenstaand feit. 49 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 60-61. 50 R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 406.
22
mogelijkheid om goedkoper goederen te kunnen produceren en de innovaties in de scheepvaart, handel en het financiële wezen. De Britse slavenhandelaars verhandelden vanaf de eerste decennia van de 18de eeuw meer slaven dan de Republiek. De prijs van de slaven verschilde naargelang de plaats van herkomst, de leeftijd, geslacht, fysieke staat, het aanbod op de markt en de onderhandelingskracht van beide partijen. Daarnaast verschilde de prijs ook, zoals eerder gezegd, in de tijd51.
2.2.5 Invloed van de slavenhandel op de Britse economie De Engelse superioriteit in de 18de-eeuwse slavenhandel was gebaseerd op hun zeemacht, de financiële middelen, de koloniale ontwikkeling en hun fabricagehoeveelheid. De slavenhandel was redelijk competitief en zat vol gevaren. De winsten moeten dus in perspectief gezien worden. Roger Anstey berekende een jaarlijkse winst van 9,5% voor de Britse slavenhandelaars voor de periode 1761-1807. Rekeningen toonden een verkoop aan van 1 428 701 slaven ter waarde van 60 miljoen pond in deze periode. Tegenover andere investeringen was een belegging in de slavenhandel een goede zaak. Zo hadden investeringen in vastgoed hypotheken een opbrengst van 4,5% jaarlijks en investeringen in de West-Indische plantages een opbrengst tussen 6 en 11% jaarlijks. De relatieve winst van de slavenhandel compenseerde dus het grote gevaar ervan. De handel die voortkwam uit de plantages was ongeveer tien maal waardevoller dan de slavenhandel op zich. Tegen 1800, toen Groot-Brittannië de onbetwiste leider was in de slavenhandel, was maar 4 tot 5% van de handelaars betrokken bij de slavenhandel. Schepen bouwen was tegen dan een grote industrie in Groot-Brittannië. De schepen werden zoals eerder al aangehaald meer gespecificeerd en doelgerichter gebouwd dan ervoor. De Engelse marine die op lange afstand vaarde, stelde ongeveer 25 000 zeelui te werk in het midden van de 18de eeuw en zorgde nog voor evenveel jobs voor de dokwerkers en de scheepbouwers52.
2.3 De koloniale slavenwetten Om een beeld te hebben over hoe de slaven behandeld werden in de kolonies is het opportuun om de geldende slavenwetten eens onder de loep te nemen. Deze tonen immers hoe de slaven
51
B.B. Sheridan, Sugar and slavery: an economic history of the British West Indies 1623-1775, Barbados, Caribbean Universities Press, 1974, p. 249-251. 52 R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 389-390, p. 395.
23
op een onmenselijke manier behandeld werden in de eerste eeuwen van de slavenhandel. Pas op het eind van de 18de eeuw komt hier onder druk van de filantropen verandering in.
2.3.1 Van mensonwaardige omstandigheden tot ver in de 18de eeuw … De Barbados Slave Code uit 1661 diende als een voorbeeld voor de verdere slavenwetten die op de andere Britse eilanden later uitgevaardigd werden. Deze Slave Code gaf een duidelijk beeld van hoe de Britten dachten over de controle van de slaven. De bedoeling van de wet was initieel om de slaven te beschermen. De Slave Code begunstigde echter meer de slaveneigenaar die zich nu gesteund voelde in de manier waarop hij zijn „eigendom‟ behandelde53. In de koloniale slavenwetten werd immers gestipuleerd dat de slaven als bezit gerekend werden. Dit kwam voort uit de vergaande vrijheid die in de Britse grondwet gepredikt werd, wat zijn weerklank had op de eigendom en de vrijheid van de plantagehouder. Hierdoor had hij een ongelimiteerde macht over het leven van zijn slaaf. Eenmaal de slaaf in zijn bezit kwam, mocht hij er mee doen wat hij wou54. De Afrikanen werden in de Slave Code beschreven als heidens, brutaal en een gevaarlijke ras wiens natuurlijke instincten ten allen tijden zouden moeten onderdrukt worden. In de introductie van een latere versie van de Slave Code in 1668 op welke het beleid van de slaven in Barbados voor de volledige 18de eeuw gebaseerd was en dat tevens diende in de Windward eilanden, werden de slaven beschreven als van nature wild en barbaars die onmogelijk met de gangbare Britse wetten, gewoontes en gebruiken geregeerd kunnen worden. Daarom was het volgens Britse wetgevers noodzakelijk dat er speciale wetten uitgevaardigd worden om alles in goede banen te leiden en de negatieve eigenschappen waarvoor ze bekend staan (verkrachtingen, opstanden, …) te bedwingen. Deze wetten waren het gevolg van een paranoïde houding tegenover de slaven. Afrikanen die iets verkeerd deden, werden zwaar bestraft. Zo werden verdachten van moord of een zwaar misdrijf ter dood veroordeeld met eerst een publieke marteling om potentiële misdadigers op andere gedachten te brengen. Onder deze wetten werden de slaven opgehangen, gecastreerd, gebrandmerkt, lichaamsdelen afgehakt of opgesloten als ze ongehoorzaam waren. Deze percepties van de Afrikanen en de straffen die ze krijgen weerspiegelt niet alleen de Britse kijk op hen als hun eigendom, maar ook het algemene denkbeeld dat Afrikanen een inferieur ras zijn die het verdienen om in de slavernij terecht te komen en dit vooral doordat ze niet-christenen zijn. In het onderzoek wordt duidelijk dat vele voorstanders van de slavenhandel zich hierop zullen beroepen om de slavernij te legitimeren.
53
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 201. B. Goveia, The West-Indian slave laws of the 18th century. A new balance of power: the 19 th century, Barbados, Caribbean Universities Press, 1970, p. 20-21. 54
24
Blanke eigenaars die een slaaf doden bij het uitvoeren van hun straf werden door de autoriteiten niet bestraft. De bewuste moord op een slaaf door een meester bestrafte men echter met een boete van 15 pond. Pas tegen het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw werd moord op een slaaf een zwaar misdrijf55. Tot dan bleven er wetten bestaan die de mishandeling en executie van slaven voorschreven. De ongelijke en onpraktische aard van de wetten (weggelopen slaven worden bijvoorbeeld met zweepslagen bestraft terwijl diegene die hun helpen de doodstraf krijgen) zorgde ervoor dat de nadruk bleef liggen op gebruik en gewoonte in plaats van op de bepaalde wetten56. Naast de geschreven slavenwetten waren er ook veel ongeschreven wetten die de plantagehouders meer controle deed krijgen over de slaven. Zo werd de zwarte slavenbevolking meermaals duidelijk gemaakt dat alle klassen van het blanke ras boven het zwarte ras stonden. Wanneer slavengemeenschappen evolueerden tekenden zich hier ook verschillende klassen af. Toch bleven blanken uit de lagere klasse nog steeds meer waard dan om het even welke Afrikaan. Om dit te bevorderen werden er bijvoorbeeld geen eretekens aan zwarten uitgevaardigd. Ook trachtten de slaven hun toestand te verbeteren door goederen op de markt te brengen. Slaveneigenaars probeerden echter te verhinderen dat de slaven uit hun miserabele toestand opklimmen. Zo werden er economische wetten uitgevaardigd die de slaaf het verboden om te bieden, kopen, verkopen en onderhandelen van goederen en bepaalde gewassen te verbouwen zonder toestemming van blanke autoriteiten. Deze wetten werden vooral uitgevaardigd om te voorkomen dat slaven goederen kunnen verkopen om zo geld te kunnen verdienen en eigendommen te kunnen kopen. Daarnaast werd zo de competitie verminderd met de blanken die goederen op de markt verkochten. Ook werd zo de drift van de slaven naar de stad gecontroleerd die daar moesten zijn om hun goederen te verkopen op de markt57.
2.3.2 … naar een langzame verbetering van de slavenbehandeling De filantropen hadden kritiek op de magere wettelijke ondersteuning van de slaven in de kolonies. Na een lange strijd konden ze uiteindelijk veranderingen in het systeem bekomen. De plichten die de plantagehouder naar de slaaf toe had, werden verduidelijkt alsook de mate waarin slaven door de wet verdedigd werden. Vanaf nu werden ze door de wet meer als persoon en minder als bezit gezien58. De onwaardige omstandigheden bleven zo in Jamaica tot na de New Consolidation Act van 6 december 1788. Deze wet zorgde voor de verbetering van de leefomstandigheden van de 55
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 201-202. G. Heuman en J. Walvin, The slavery reader, p. 105. 57 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 201-207. 58 B. Goveia, The West-Indian slave laws of the 18th century, p. 26. 56
25
slaven. Zo moest elke plantage per tien acre dat het domein groot was, één acre voorzien waar de slaven hun eigen voedsel konden verbouwen. Het werd een misdrijf om oude en gehandicapte slaven weg te sturen van de plantage. Daarnaast mochten ze vanaf dan hun overschotten ook verkopen op de markt. Ten vierde werden de slaven meer voorzien van kledij. Elke man kreeg ieder jaar een pet, een broek en een hemd. Vrouwen kregen een hoofddoek, een rok en een onderhemd. Daarvoor beperkte de kledij zich vaak tot een broek voor de mannen en een witte katoenen jurk voor de vrouwen. Alleen als de kledij tot op de draad versleten was, konden ze nieuwe verkrijgen van de opzichter. Ook de huisvesting werd aangepakt. Stevige huizen met meerdere kamers werden opgericht. De belangrijkste verbetering was de aandacht voor de gezondheid van de slaaf. Op elke plantage werd een hospitaal opgericht waar de slaaf zonder toelating van de opzichter naartoe kon. Toch ging de opzichter elke morgen controleren of de slaaf wel degelijk ziek was, aan wat hij leed en welke behandeling gevolgd werd. Wanneer er een serieuze ziekte vastgesteld werd, kwam een chirurg ter plaatse om de slaaf te onderzoeken. Een andere ingrijpende vernieuwing was de inperking van de macht die de opzichter had over de slaven. Een blanke kon geen geweld meer uitoefenen op een slaaf die niet van hem was. Opzettelijk geweld tegenover een slaaf werd streng bestraft59.
2.4 De noodzaak van de constante slavenaanvoer
Om in het verder onderzoek de weerstand van de plantagehouders op de afschaffing van de slavenhandel te begrijpen, is het cruciaal om het belang van deze handel aan te tonen. De natuurlijke aangroei was namelijk te klein om de slavenpopulatie in stand te houden. Sinds de kolonisatie van de Caraïben door de Europeanen was de aanwezigheid van de bevolkingsgroepen op zijn zachtst gezegd onevenwichtig te noemen. Tegen 1700 bestond de bevolking uit twee derde zwarten die bijna allemaal slaven waren en was de oorspronkelijke bevolking bijna volledig verdwenen. Na 1700 bestond de bevolking van de Franse en Britse kolonies ongeveer uit 70 tot 90% uit slaven (waarvan de meerderheid slaaf bleef tot de afschaffing). In de 18de eeuw was de immigratie van zowel blanken als zwarten noodzakelijk om de bevolking in de Britse kolonies op peil te houden. Tussen 1700 en 1900 groeide de bevolking jaarlijks met 1,6%. De slavenbevolking groeide jaarlijks met 2,3% tot het een hoogtepunt bereikte in het laatste decennium van de 18de eeuw. Na de emancipatie van de slaven gingen de aantallen achteruit, met significante dalingen na de emancipatie van de Britse slaven in 1834, de Franse, Deense en Zweedse slaven in 1848, de Nederlandse slaven in 1863 en het 59
R.E. Luster, The Amelioration of the Slaves in the British Empire, 1790-1833, New York, Lang, 1995, p. 1519.
26
laatst de Spaanse slaven in Puerto Rico en Cuba respectievelijk in 1873 en 1886. In de nietSpaanse Caraïben was er een terugval van de immigratie in de 19de eeuw na de afschaffing van de slavenhandel. Zelfs de omslag naar een natuurlijke aangroei in veel gebieden had niet het gewenste gevolg zodat de algemene bevolkingsaangroei in de 19de eeuw kleiner was dan deze in de 18de eeuw. Het percentage slaven in de Caraïben bereikt in 1790 een hoogtepunt met 70% en herviel tot 50% in 1820, net voor de Britse emancipatie60. De groei van de Caribische slavenpopulatie was bescheiden wanneer het vergeleken werd met de stijgende slavenimport. De Britse Caraïben engageerden ongeveer 1,6 miljoen slaven tussen 1700 en 1800. Toch was de slavenpopulatie gedaald tot onder 600 000 tegen het einde van de 18de eeuw. Barbados was hier een goed voorbeeld van. Hoewel het eiland een groeiende groep ter plaatse geboren creolen had die een grotere immuniteit vertoonden tegen de plaatselijke ziekten en zich meer voortplantten dan de ingevoerde slaven, bleef de slavenpopulatie achteruitgaan. Midden 18de eeuw was er elk jaar nog steeds een grote slaveninvoer nodig om de bevolking op peil te houden. Tussen 1712 en 1734 werden er 75 893 slaven in Barbados ingevoerd maar toch steeg de slavenpopulatie in die periode maar van 41 970 tot 46 373. In Jamaica kwam hetzelfde patroon voor. De invoer van bijna 500 000 slaven tussen 1700 en 1774 deed de populatie er maar met 150 000 stijgen. Ziekte en ongevallen waren een grote doodsoorzaak, toch zou de populatie in evenwicht kunnen gehouden worden als er een redelijke natuurlijke aangroei was. De ratio mannen/vrouwen werd echter geschat op 65:35 in de Atlantische slavenhandel. Toch zou de impact van deze ongelijkheid niet opwegen tegen de onvruchtbaarheid van de vrouwelijke slaaf. Op het moment van aankoop was bijna nog geen enkele vrouw immers in haar vruchtbare periode. Deze oorzaken zullen nu wat meer uitgediept worden61.
2.4.1 Een hoge mortaliteit Zoals eerder al uitgelegd werd, waren de leefomstandigheden op de plantages allesbehalve een pretje. De Jamaicaanse plantagehouder Edward Long zag een verband tussen de fertiliteit en de zwaarte van de arbeid. De mannen en vrouwen werkten gemiddeld zeventig tot tachtig uur per week op suikerplantages, met daarnaast soms nog nachtwerk aan de molen. Het harde leven van de vrouwelijke slaaf was een belangrijke oorzaak van het lage geboortecijfer. Zo kregen zij die in het huishouden werkten meer kinderen dan andere slaven. Daarnaast werden de slaven in het gareel gehouden door het gebruik van de zweep. Ook zwangere vrouwen konden tot vijftig zweepslagen krijgen als straf voor het stelen van eten of als ze niet op het 60 61
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 45-46, p. 58. R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 423-424.
27
werk kwamen opdagen. Ook moesten zwangere vrouwen op het veld blijven werken tot net voor de geboorte en namen ze het werk terug op een paar weken na de bevalling62. De invloed van het harde werk, het weinige voedsel en het overmatige geweld dat de slaven moesten ondergaan waren veruit de belangrijkste redenen voor de trage bevolkingsaangroei. De plantagehouders erkenden dit en ijveren naar het einde van de 18de eeuw voor een verbetering van de omstandigheden van de vrouw. Zoals ik eerder al naar voor bracht, beperkte men het geweld tijdens de zwangerschap in, voorzag men betere medische verzorging, kledij en voeding en werden de zwangere vrouwen ontzien van het harde werk63. Naast de gewelddadige en ruwe werkomstandigheden op de plantage, werden er ook vele slaven geveld door ziekte. Personen die uit Afrika, Azië en Europa overkwamen naar de Caraïben kwamen plotsklaps in contact met vreemde aandoeningen. Hiertegen hadden ze nog geen immuunsysteem en leden ze dan ook zwaardere verliezen dan de inheemse bevolking64. Hoewel de Afrikaanse slaven over het algemeen een hogere resistentie hadden in de ziekteverwekkende omgeving, bleef de mortaliteit hoog. Vele endemische en epidemische ziektes vergrootten de kans op doodgeboorten en miskramen. Data over kindersterfte toont aan dat vele doden te wijten waren aan tetanus, difterie en een tekort aan proteïnen65. We kunnen besluiten dat na een relatieve „rustige periode‟ van slavernij de invoer van de monocultuur (o.a. suiker) tot gevolg heeft dat de slaven harder aangepakt worden. De meeste slaven die de overtocht overleefden, kwamen aan met een verzwakte conditie. Een groot deel stierf tijdens de eerste jaren na hun aankomst. In deze periode moest men wennen aan het harde slavenleven. Ziektes kwamen meer voor in de periodes na droogte, orkanen, nachtwerk en door te werken in vochtige omstandigheden. Epidemieën zoals mazelen en pokken maakten eveneens veel slachtoffers. Hoewel de plantagehouders meer mannen dan vrouwen kochten (wat zorgde voor een dalende aangroei), stierven er veel meer mannen wat het uiteindelijke evenwicht ten goede kwam66.
2.4.2 Een lagere fertiliteit De redenen van de hoge mortaliteit op plantages ligt dus voor de hand. De lage fertiliteit is echter moeilijker te verklaren.
62
R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 424. M. Craton, Searching for the invisible man: slave and plantation life in Jamaica, Cambridge (Mass.), Harvard university press, 1978, p. 99. 64 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 91. 65 R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 339, p. 426. 66 S.L. Engerman en E.D. Genovese, eds., Race and slavery in the Western hemisphere: quantitative studies, Princeton, Princeton university press, 1975, p. 290. 63
28
Een eerste oorzaak is de onevenwichtige verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke slaven in de kolonies. Zowel de immigratie van zowel vrije mensen als slaven bestond hoofdzakelijk uit jonge volwassen mannen. Deze waren meer gewenst omdat ze meer en zwaarder werk konden verzetten dan vrouwen. Overal waar de kolonies vooral vertrouwden op de handel om hun slavenpopulatie op peil te houden, werden veel meer mannen dan vrouwen ingevoerd en waren kinderen en ouderen schaars. In de transAtlantische slavenhandel varieerde de sekse ratio (aantal mannen per 100 vrouwen) tussen 150 en 180. In Jamaica was deze ratio in het begin van de 18de eeuw 130 (zowel voor Afrikanen als de Creolen). Tegen 1817 (tien jaar na de afschaffing van de slavenhandel) was de ratio net 100 en tegen de emancipatie was het gezakt tot 94. Dit bleef zo voor de zwarte bevolking voor de rest van de 19de eeuw. De Britse eilanden die het vroegst gekoloniseerd werden, hadden tegen 1817 een sekse ratio van minder dan 90, terwijl de nieuwere suikerkolonies een ratio hadden van boven de 13067. Een tweede oorzaak is te vinden in de biologische en psychologische effecten die de gedwongen verplaatsing en de bijhorende stress met zich meebrengt. De lage fertiliteit was deels te wijten aan de afscheiding van het thuisland en het gevangenschap. Dit zorgt ervoor dat mensen geen interesse meer hadden in seks en zelfs impotent en steriel werden68. Slaven die men uit Afrika naar de kolonies importeerde, werden immers zelden tezamen met hun familie vervoerd en hadden een grote kans om op verschillende plantages terecht te komen. Hierdoor ontrukte men de Afrikaanse slaven volledig van hun familiale netwerk en verplichtte ze men om nieuwe relaties op te bouwen in hun slavengemeenschap. Naast de wanverhouding tussen mannen en vrouwen was ook dit een ernstige oorzaak van de geringe voortplanting van de slaven. De mogelijkheid dat ze een solide familiesysteem opbouwden werd immers gedwarsboomd doordat men ze scheidde van hun dierbaren, doordat hun mobiliteit sterk beperkt werd en door de bijkomende seksuele tussenkomst van de blanke mannen. Op grote plantages was het dus al makkelijker om een nieuw gezin te starten dan op kleine plantages. De vruchtbaarheid was alleszins het hoogst in die delen van de bevolking die in stabiele families woonden69. Recent onderzoek wijst uit dat de lage fertiliteit in de West-Indische eilanden een natuurlijk gevolg is uit Afrika. Zelfs de vrouwen die veel kinderen baarden, hadden maar een bevallingsinterval van dertig maanden. Dit zou sociaal gedetermineerd zijn. Zo hebben Europese reizigers in Afrika en West-Indische slavenexperten ondervonden dat Afrikaanse vrouwen er een lange lactatieperiode hadden. In Afrika was het daarbij taboe om tijdens deze periode seks te hebben70. Volgens Barbara Bush tonen de lage geboortecijfers in de plantages ook aan dat de vrouwen hun eigen vruchtbaarheid regelden. Volgens haar is het lage cijfer het
67
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 80-81. M. Craton, Searching for the invisible man, p. 97. 69 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 87-89. 70 M. Craton, Searching for the invisible man, p. 98. 68
29
gevolg van abortussen, contraceptie en kindermoord. Een kwart tot de helft van de pasgeborenen stierven binnen de tien dagen71. Ook al zou er geen sprake zijn van opzettelijke abortussen zoals de plantagehouders beweerden, toch zou de verplaatsing en het zware werk al genoeg zijn om een zeer lage bevolkingsgroei te hebben. Een volgende oorzaak van de lage fertiliteit zou liggen in de losbandigheid van de Afrikaanse vrouwelijke slaven. Dit zou ook een verminderde zorg en genegenheid voor de kinderen met zich meebrengen. Daarnaast zouden de vrouwen niet enthousiast geweest zijn om zwanger te worden als ze wisten dat hun kind ook een slaaf zou worden. Daarbij komt nog de terugval van de fertiliteit door de inteelt, de gesloten slavengemeenschap zorgde immers voor een complexe verwantschap. Na enkele generaties waren alle leden van de groep verwant aan elkaar, wat de fertiliteit niet ten goede kwam. De enige oplossing was de aanvoer van verse slaven, wat dus ook wel gebeurde72.
2.4.3 Plantagehouders bereiden zich voor op de toekomst De plantagehouders en hun opzichters waren zich op een bepaald niveau wel bewust dat hun streng beleid de kans op zwangerschappen deed slinken en een deftige zorg voor de eerste twee jaar van het kind in de weg stond. Al bij al kon het zijn dat de plantagehouder koos voor de „meest economische‟ oplossing. De jaarlijkse kost om een slaaf te onderhouden kwam neer op een bedrag tussen 4 en 5 pond, hoewel kinderen en baby‟s een stuk minder kosten. Hoewel de directe kosten om een slavenkind tot zijn tiende levensjaar groot te brengen maar 10 pond kostte, moest er ook het verlies van opbrengst van de moeder geteld worden. Dit zou overeenkomen met het werk van een seizoen, ongeveer 5 pond. Daarbij komt nog het onderhoud van de moeder gedurende een jaar wat geschat wordt op 4 tot 5 pond. Tenslotte is er nog de intrest op dit bedrag tot aan de leeftijd waarop de jonge slaaf bijdraagt aan de productie. Alles tezamen zou een slavenkind aan de plantagehouder gemakkelijk 40 pond kosten, intrest en de mogelijke kindersterfte ingecalculeerd. Doorheen de 18de eeuw kon de plantagehouder een slaaf kopen aan een prijs tussen 15 en 40 pond. Tussen 1763 en 1788 lag de prijs tussen 28 en 35 pond, wat dus nog steeds lager was dan een jonge slaaf van nul op te voeden. Sommige plantagehouders waren er echter niet happig op om zo afhankelijk te zijn van de slavenhandel. Slaven die op de plantages geboren werden, waren immers meer gewend aan het regime op de plantage en minder vatbaar voor ziekten en de heimwee die slachtoffers maakte onder de nieuw aangevoerde Afrikanen. Ook de oorlogen en de stijgende prijzen van
71 72
R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 427. M. Craton, Searching for the invisible man, p. 98-99.
30
slaven zorgden ervoor dat de natuurlijke aangroei aantrekkelijker werd. Zo werden er meer vrouwen aangekocht en gezorgd dat de kinderen beter opgevangen werden73. Tegen het einde van de 18de eeuw, wanneer er meer en meer sprake was van de afschaffing van de handel, begonnen meer en meer handelaars een beleid te voeren dat gestoeld was op de instandhouding van slaven door voortplanting. Enerzijds werd hun dit verplicht door de nieuwe slavenwetten maar anderzijds kwamen er ook veel initiatieven van henzelf. Slavenhouders begonnen de fertiliteit te bevorderen door geld en materiële voordelen te bieden aan vrouwen die kinderen kregen. Daarbij werden de werkuren voor zogende moeders en zwangere vrouwen ingekort en kregen ze bijkomende medische hulp. Ook het geweld werd in de slavenwetten op het einde van de 18de eeuw aan banden gelegd. De opzichters kregen een bonus wanneer het aantal geboortes steeg74. Toch was het effect maar beperkt. De slavernij had een nefaste invloed op de wil en de mogelijkheid van vrouwen om kinderen te hebben. Afrikaanse slaven hadden een lagere fertiliteit dan creoolse slaven en het gebeurde zelden dat ze in de eerste vijf jaar van hun verblijf in de kolonies zwanger werden75.
2.5 De afschaffing van de slavenhandel
2.5.1 Aanloop Doorheen de geschiedenis waren er vele groepen die zich los van elkaar tegen slavernij kantten. Toch werden deze niet omgebogen tot een algemene antislavernij beweging tot het einde van de 18de eeuw. Zo steunden kerken en andere vooraanstaande en voorbeeldige instellingen de slavernij en hadden ze er hun eigen sociale en economische voordelen bij. De publieke opinie begon in de 18de eeuw echter te veranderen. Verschillende factoren zorgde ervoor dat er meer oppositie tegen de slavenhandel kwam. Om de omschakeling volledig te snappen moet er eerst gekeken worden naar de fundamentele veranderingen die gedurende de 17de en 18de eeuw het licht zagen. Zo zijn er in de 17de eeuw veel veranderingen op het vlak van wetenschap en filosofie. Wetenschappers zoals Rene Descartes, John Locke en Isaac Newton lagen aan de basis van een nieuw tijdperk. Sommige van deze ontdekkingen en theorieën trokken bestaande denkwijzen in twijfel en waren de basis van de nieuwe open manier van denken en het zoeken naar waarheid. Deze veranderingen kwamen samen in de Verlichting door middel van grote denkers zoals Rousseau, Voltaire, Diderot, Smith, Montesquieu en vele anderen. Dit had tot gevolg dat men hun houding tegenover de regering en de maatschappij ging veranderen. Deze laatsten 73
R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 425-426. F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 90. 75 R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 426. 74
31
begonnen hierop op hun beurt de slavernij en hun betrokkenheid in de slavernij opnieuw in overweging te nemen. Er rezen vragen over de morele, economische en religieuze aard van de slavernij. De emancipatie kwam echter niet alleen voort uit deze verandering van gedachte bij de elite van het Britse Rijk. Dit ging namelijk samen met veranderingen aan de basis van de slavenmaatschappij. Gedurende de 18de eeuw begonnen slaven en hun vrije sympathisanten immers druk uit te oefenen op hun lokaal management op sociaal, politiek en economisch vlak. Dit had tot gevolg dat het moeilijker was om de sociale cohesie, de economische efficiëntie en het wenselijke aantal arbeiders te behouden. De succesvolle afschaffing van zowel de slavernij als de slavenhandel begon met veranderingen op moreel en wettelijk vlak in de verschillende metropolissen. Hierin was de Verlichting een perfecte wegbereider. De filosofische beweging promootte niet alleen de ideeën van rationaliteit, orde en efficiëntie maar bracht ook verandering in denkwijzen: wat vroeger bekeken werd als de natuurlijke gang van zaken hing niet meer af van „goddelijke interventie‟ maar werd bepaald door de menselijke wil en was daardoor onderhevig aan verandering. Door de rede toe te passen kon de mens zijn omgeving veranderen en zijn perfecte maatschappij construeren. Zo begonnen de grote denkers hun wetten toe te passen op de maatschappij en waarden als individuele en collectieve vrijheid, politieke rechten en gelijkheid te promoten. Deze nieuwe ideeën konden niet beperkt worden tot Europa en kregen ook in de kolonies hun aanhangers. De bezorgdheid in de steden voor de slavernij was maar een deel van een grotere bekommernis over de werkomstandigheden van de werkende bevolking in een meer en meer geürbaniseerd Europa. Voorstanders van verbeteringen voor de werkende klasse zagen de omstandigheden van hun arbeiders hoe langer hoe meer als een soort betaalde slavernij en identificeerden dit met de slavernij van de zwarte bevolking in de Caraïben76.
2.5.2 Granville Sharp en de Somerset case Deze omstandigheden leidden tot georganiseerde protesten die slavernij illegaal achten. De vader van deze antislavernij beweging is zonder meer Granville Sharp (1735-1813). Sharp was een lid van het Engelse establishment en had veel contacten in Londen. Hij begon zijn carrière in de antislavernij beweging door de zaak van de vastgehouden slaaf James Somerset aan te nemen. Somerset was een slaaf die door zijn meester vanuit Jamaica naar GrootBrittannië gebracht werd en op een boot vastgehouden werd, wachtende op zijn terugkeer naar het eiland. Sharp eiste zijn vrijstelling steunende op een bevelschrift van Habeas Corpus. Er werd een verdict uitgesproken door William Murray Mansfield (1705-1793) op 22 juni
76
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 323-325.
32
1772 in het voordeel van de slaaf. Deze uitspraak schiep een precedent voor de totale legale afschaffing van de slavernij in Engeland. Er werd geoordeeld dat slavernij van die aard was dat het onmogelijk kon goedgekeurd worden op moreel of politiek vlak. Een eerdere opinie dat slaven die met hun meester van de kolonies naar Engeland komen niet automatisch vrij zijn, werd hiermee teniet gedaan. Op het moment dat Mansfield zijn uitspraak deed waren er ongeveer 15 000 slaven in Engeland die tezamen ongeveer 700 000 pond waard waren. Het vonnis was revolutionair omdat vanaf dat moment de abolitionisten op legale basis de slavernij konden aanvechten77. De situatie na het vonnis van Mansfield was verwarrend voor zowel de slaaf als hun eigenaar. Hoewel slaven niet tegen hun wil terug mochten gebracht worden naar de kolonies, waren de slaven die in Groot-Brittannië aan land kwamen niet automatisch vrij. Ze konden nog steeds verkocht en gekocht worden en de rechtbank kon nog steeds de macht van de eigenaar over zijn slaaf erkennen (zolang er geen ernstige inbreuken tegen de wet waren). Het meest gruwelijke gevolg van deze legale dwalingen waren de massamoorden op slaven die plaatsvonden op de Britse schepen in de haven. Op deze manier konden de handelaars zich van overbodige slaven ontdoen. Deze slachting werd door de wet met onverschilligheid bekeken. Wat voor het gerecht besproken werd, waren niet de moorden in kwestie maar eerder de technische zaken zoals verzekeringen en compensaties. Deze zaken hielpen mee om het gevoelige Britse publiek de ware toedracht van slavernij onder ogen te zien78.
2.5.3 Oppositie tegen de slavenhandel uit verschillende hoeken Ondertussen kwam er van overal protest tegen de slavenhandel. De abolitionisten bleken een zeer diverse groep: ze bestonden uit intellectuelen, religieuzen, gewone arbeiders en een klein aantal slaven en ex-slaven. De religieuze filantropen waren veruit de belangrijkste groep. Geestelijken waren prominent aanwezig in het bevechten van de slavenhandel en het verbeteren van de materiële toestand van de slaven. Veel Engelse bisschoppen werden gerekruteerd door Sharp en Anthony Benezet, een prominente Noord-Amerikaanse Quaker79. Ze kregen hulp van de veranderende religieuze toestand in het land. In Engeland was er de
77
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 325-326. J. Walvin, Black and White: The Negro and English Society, 1555-1945, London, Allen Lane the Penguin press, 1973, p. 133-134. 79 R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 203, p. 212 en J. Walvin, M. Craton en D. Wright, Slavery, abolition and emancipation, black slaves and the British empire, London, Longman, 1976, p. 202, p. 240: Quakers of het Genootschap der Vrienden waren een groep gelovigen die zich baseerden op de christelijke traditie maar die afstand deden van dogma‟s. De organisatie werd in het midden van de 17 de eeuw in Engeland door George Fox opgericht. Al snel breidde het genootschap uit naar Noord-Amerika. De Quakers vonden de slavernij en de slavenhandel niet te rijmen met hun christelijke waarden. Een belangrijke vertegenwoordiger was Anthony Benezet. Hij woonde in Philadelphia en werd een bondgenoot van de Britse abolitionisten in hun strijd. Zijn belangrijkste werk, Some Historical Account of Guinea, werd in 1771 in Amerika gepubliceerd. Hij pleitte voor een snelle emancipatie van de slaven in de Nieuwe Wereld. 78
33
opkomst van de evangelische religie. Zij zagen de slaven als een uitverkoren groep waaraan religie gebracht moest worden80. Vanaf 1780 won het christendom terrein in de slavengemeenschap. Dit was echter niet naar de zin van de plantagehouders die tegen deze aparte slavenorganisatie waren. Op deze manier kregen ze immers minder vat op hen en gingen de slaven meer vrijheid eisen81. Dit leidde soms tot vervolging en de voorstanders van de evangelische religie oordeelden hierop dat de slavernij in de weg stond van het missionariswerk. Het gevolg hiervan was dat ze hun politieke contacten in Engeland aanspraken om in te gaan tegen de slavenhandel en de slavernij. Een andere belangrijke groep die de opinie van het Parlement beïnvloedden waren de politieke economisten waaronder Adam Smith (1723-1790). In 1776 publiceerde hij zijn Wealth of Nations in welke hij de economische redenen voor een afschaffing van de slavenhandel en de slavernij naar voren bracht. Volgens hem was het werk dat door vrije mensen gedaan werd uiteindelijk goedkoper dan het werk verricht door slaven. Hij aanzag slavernij als oneconomisch omdat volgens hem het plantagesysteem een verspilling van land was maar ook omdat slaven meer onderhoudskosten vroegen dan vrije werknemers82. Zo vond hij dat het werk verricht door slaven te kostelijk was door hun hoge mortaliteit en hun lage fertiliteit, doordat het kapitaal van de plantagehouders vast zat in de slaven en omdat ze niet gemotiveerd waren om hard te werken. Zijn argumenten kregen gehoor bij de gegoede middenklasse zoals advocaten en academici. Het pleidooi voor mercantilisme en economische onafhankelijkheid kreeg veel gehoor83. Ook de massa die goedkoper voedsel wou, was van oordeel dat vrije handel de weg was naar het zakken van de prijzen (en dan vooral de suikerprijs). De slaven zelf reageerden op verschillende manieren op hun situatie. De meest extreme vorm was in opstand komen tegen het establishment op de kolonies. Slavenopstanden kwamen dan ook frequent voor gedurende de hele slavernijperiode. Toch waren er meer en meer na 1770. Er waren ook andere manieren waarop de Afrikanen hun onvrede over de slavernij uitten: zo waren er verschillende slaven die zelfmoord pleegden, wegliepen, de plantage saboteerden en zichzelf kochten. De Britse filantropen informeerden de massa over de slavernij en maakten er een populair politiek thema van. Op deze manier kwam er ook een connectie tussen het Britse volk en de slaven in de kolonies. Een sterk stuk propaganda tegen de slavenhandel kwam er van Thomas Clarkson84 (1760-1846) in 1785. Hij publiceerde toen het prijswinnende An Essay on the
80
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 326-328. J. Walvin, Slaves and Slavery, p. 67. 82 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III: The Slave Societies of the Caribbean, p. 328. 83 R. Blackburn, The overthrow of colonial slavery 1776-1848, London, Verso, 1988, p. 51. 84 Abolition of the slave trade, in: < http://www.princeton.edu/rbsc/exhibitions/lar/Lapidus-part_iv.pdf>, p. 130, geraadpleegd op 13.06.2010: Thomas Clarkson was één van de stichtende leden van het London Committee. Hij werd bekend als de „traveling agent‟, hij reisde het land rond om de antislavernij beweging over het hele land bekend te maken. In dat opzicht publiceerde hij 23 pamfletten. 81
34
Slavery and Commerce of the Human Species, particularly the African85. Hij besloot dat de blijvende participatie van de Britten in de slavenhandel nefaste gevolgen voor het rijk zou hebben. Zijn werk werd uit het Latijn vertaald naar het Frans en het Engels en zo werd hij een vooraanstaand voorstander van de afschaffing van de slavenhandel. Zo bestond de tegenkanting tegen de slavernij op het einde van de 18de eeuw uit verschillende stromingen: zowel op materialistisch, religieus en idealistisch vlak werd de slavernij aangevallen.86. Tot 1786 bleven verschillende tegenstanders van de slavenhandel los van elkaar opereren. Zo was Thomas Clarkson zich in 1785 in nog steeds onbewust van de jarenlange activiteit van Granville Sharp. Eenmaal in Londen ontdekte hij dat er reeds drie jaar een Quaker antislavenhandel comité actief was87. In 1787 richtte hij samen met Granville Sharp en Josiah Wedgwood (1730-1795) de Society for Effecting the Abolition of the Slave Trade, dat geleid werd door het London Committee, op. Ze rekruteerden William Wilberforce88 (1759-1833) als hun woordvoerder in het Parlement89. Hij zou bij hervormers en onafhankelijke Tories en Whigs lobbyen voor de afschaffing van de slavenhandel. Granville Sharp nam de taak op van raadgever. Hij was ouder dan de jonge garde en kwam uit een ander sociaal milieu. De Clapham Sect, zoals ze zich noemden, breidde in die periode uit met verschillende leden90. In de winter van 1787 waren noch het publiek noch de slavenhandelaars zich bewust van het politieke potentieel van de afschaffing van de slavenhandel. De eerste minister William Pitt was de zaak wel genegen en werd er ook op gewezen door zijn goede vriend Wilberforce 91. In hetzelfde jaar werd hij door Pitt aangeraden om de strijd aan te gaan om de afschaffing van de slavenhandel te bekomen92.
2.5.4 De eerste stappen in het parlement Clarkson reisde door Groot-Brittannië om aanhangers voor de zaak te winnen. Zo ontdekte hij dat ook Manchester een eigen comité voor de afschaffing van de slavenhandel had opgericht 85
T. Clarkson, An Essay on the Slavery and Commerce of the Human Species, particularly the African, London, printed by J. Phillips and sold by T. Cadell and J. Phillips, 1786, 256 p. 86 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 327-329. 87 S. Drescher, Abolition: a history of slavery and antislavery, p. 211. 88 J.H. Rose, Cambridge history of the British Empire, Cambridge, Cambridge University Press, 1929-1959, deel 2, p. 197: William Wilberforce was de zoon van een handelaar uit Yorkshire en begon zijn politieke carrière in zijn thuishaven Hull, waarna hij in 1784 verkozen werd om in het parlement te zetelen als vertegenwoordiger van Yorkshire. Hij was welbespraakt en zou zijn hele leven wijden aan de afschaffing van de slavenhandel en de slavernij. 89 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 327. 90 A. Mackenzie-Grieve, The Last Years of the English Slave Trade, Liverpool, 1750-1807, London, Putnam, 1941, p. 191-192. 91 S. Drescher, Abolition: a history of slavery and antislavery, p. 211. 92 A. Mackenzie-Grieve, The Last Years of the English Slave Trade, p. 192.
35
en dat ze een enorme petitie wilden binnenbrengen bij het parlement. Deze petitie had ongeveer 10 600 handtekeningen waarvan een groot deel bestond uit de volwassenen mannen uit Manchester. Dit bewees dat er een enorme basis was die achter de zaak stond. Deze eerste golf van weerstand overrompelde de verdedigers van de slavenhandel. Ze waren verrast door de snelheid en de grootte van de mobilisatie: niet alleen de bovenklasse met universiteiten en ondernemers was vertegenwoordigd, maar er was ook steun van een brede arbeidersklasse. Het kwam vooral hard aan bij de handelaars van Liverpool, die hun winstgevende handel aangevallen zagen. Het gevolg van de petitie was wel dat de slavenhandel op de politieke agenda werd gezet. In februari 1788 stelde de eerste minister het Privy Council Committee aan om de slavenhandel te onderzoeken. Voor het eerst werd gevraagd om de slaven als mensen te behandelen in plaats van als middelen in de handel en productie. Waar de vroegere aandacht van de regering naar de kolonies uitsluitend gericht was op de verbetering en bescherming van de handel, was dit een totale ommekeer. In mei 1788 werd de vraag naar afschaffing officieel naar voor gebracht in het Lagerhuis. Gedurende de volgende achttien jaar werd een wetsontwerp voor de afschaffing twaalf maal doorgeschoven. Tweemaal voor 1807 werd het voorstel aanvaard in het Lagerhuis maar uiteindelijk verworpen in het Hogerhuis93.
2.5.5 Blijvende druk De drie jaar na 1788 werden door de voorstanders van de afschaffing gebruikt om getuigen en bewijzen voor het Select Comité van het Lagerhuis over de slavenhandel te brengen. Hoewel men geen Afrikaanse slaven voor het Comité bracht, werden de getuigenissen van de scheepscrew over de toestand op de Afrikaanse kust en op het slavenschip een overtuigend argument in hun strijd. De pers was ook onder de indruk van de geschriften van de Afrikanen Phyllis Weatley en Ignatius Sancho. Daarvoor werd er over Afrikanen voornamelijk gesproken als slachtoffers van mishandelingen, diegenen die bevrijd werden in de Amerikaanse Revolutie en deze die overboord gekieperd werden op de overtocht om drinkwater te sparen. Hun geschriften tegen de slavernij, hoewel redelijk oppervlakkig, bewees dat ook Afrikanen een deftig moreel en cultureel niveau konden bereiken. Na de petitie van juli 1788 kwam er geen collectieve interventie totdat Wilberforce in 1791 met een motie kwam ter afschaffing van de slavenhandel. De voorstanders van de afschaffing focusten zich op de minimale impact van de afschaffing op de economie en wezen op de jaarlijkse investering van 600 000 tot 900 000 pond in de slavenhandel. De tegenstanders
93
S. Drescher, Abolition: a history of slavery and antislavery, p. 214-216.
36
waren van mening dat een afschaffing een gevaar was voor al het West-Indisch kapitaal. De voorstanders van de afschaffing werden uiteindelijk verslagen met 163 tegen 88. Daarop begon het Londen Committee met over het hele land rond te reizen en voordrachten over de slavenhandel te houden. De tweede motie werd zo gesteund door petities die tezamen 400 000 namen vertegenwoordigden. Na de nederlaag van de motie van 1791 werd er ook op een ander vlak actie gevoerd. Een nationale campagne ter onthouding van suiker had niet alleen een symbolische gedachte, maar ook de bedoeling om zo de economische belangen die gesteund waren op de slavernij te treffen. Hiermee wilden ze vooral vrouwen aanspreken omdat zij het gewoonlijk waren die verantwoordelijk waren voor het huishoudbudget en hun gevoeligheid aan het uiteenvallen van families, zoals bij de slaven gebeurde. De tegenbeweging van de voorstanders van de slavenhandel had hun eigen strategie klaar. Zij koppelden de afschaffing van de slavenhandel aan de emancipatie van de slaven en het mogelijke gevaar voor de publieke orde, zowel in binnen- als buitenland. Daarbij zetten ze de verschrikkelijke toestanden van de revolutie in St Domingue in de verf. In 1792 werd er in het Lagerhuis met 230 tegen 85 gestemd voor een geleidelijke afschaffing van de slavenhandel en een directe afschaffing voor de slavenhandel met de Europese concurrenten. Daarbij werd de datum voor de afschaffing (met een kleinere marge) gestemd op 1796. Het Hogerhuis besliste echter om hun eigen bewijzen te horen, beginnende bij de volgende bijeenkomst. Tegen dan was er weer de angst voor revolutionaire slavenemancipatie en de vrees voor de revolutionaire expansie van Frankrijk in Europa. In 1793 was GrootBrittannië in oorlog met Frankrijk en was het “geen moment voor hervormingen”94.
2.5.6 Eindelijk succes? Tien jaar na de grote petities van 1791-1792 bleef de afschaffing van de slavenhandel hoog op de agenda van het parlement staan. Henry Addington, de opvolger van Pitt en antiabolitionist, voelde zich aangemoedigd om tijdens de onderhandelingen van de Vrede van Amiens een mogelijke bilaterale afschaffing van de slavenhandel naar de Caraïben op tafel te gooien. Napoleon die nog wat expansionistische plannen had, had hier echter geen oren naar. In 1804 kwam Pitt weer aan de macht. Deze meevaller en de vrees hoe de opstand in St. Domingue impact zou hebben op de rest van de West-Indische kolonies overtuigden Wilberforce om een nieuwe motie in te dienen. De motie raakte weer door het Lagerhuis maar bleef steken in het Hogerhuis. Weer werd er nieuw bewijsmateriaal gevraagd. Het London Committee oordeelde hierop dat een hernieuwde bevolkingsdruk nodig was. In 1806 besloten ze weer te gaan voor de gedeeltelijke afschaffing tactiek. Uiteindelijk werd in mei 1806 de
94
S. Drescher, Abolition: a history of slavery and antislavery, p. 217-223.
37
Foreign Slave Trade Act goedgekeurd. Deze verbood de Britse onderdanen om slaven met buitenlandse kolonies te verhandelen95. De wet kwam er na het verlies van de Fransen bij Trafalgar en het verkrijgen van nieuwe kolonies door de Britten in de Caraïben. Hierop werd er gevreesd dat deze nieuwe eilanden door de handelaars gingen bedolven worden onder slaven wat enorme concurrentie zou betekenen voor de oudere kolonies. Vervolgens besloten sommige West-Indische plantagehouders om van kamp te veranderen en een wet te stemmen tegen de slavenhandel naar de pas verworven kolonies. Aangezien deze gebieden de grootste vraag hadden, hadden de handelaars nog weinig om voor te vechten. Dit zette de ondergang van de slavenhandel in96. Het was de dood van Pitt in 1806 dat de Foreign Slave Trade Act mogelijk maakte. Zijn overlijden had immers tot gevolg dat een nationale regering gevormd werd waar de voorstanders van de handel onder de duim gehouden werden. Na de Foreign Slave Trade Act werd al snel een motie voor de volledige afschaffing van de slavenhandel ingevoerd. Op 2 januari 1807 werd de Abolition Bill voor de eerste keer voorgelezen in het Hogerhuis. Hierbij werd alle handel (zowel aankoop in Afrika als het transport) verboden. Moest een handelaar betrapt worden, moest hij 100 pond betalen per slaaf en werd het schip geconfisqueerd. Op 5 februari werd de tweede lezing in het Hogerhuis gesteund met 100 tegen 36 en een derde lezing volgde op 10 februari. Dezelfde dag volgde de eerste lezing in het Lagerhuis en op 23 februari werd de tweede lezing aanvaard met 283 tegen 16. Op 16 maart volgde een derde lezing en een week later keerde het wetsvoorstel terug naar het Hogerhuis voor enkele aanpassingen. Uiteindelijk werd de wet door George III op 25 maart 1807 bekrachtigd97.
2.5.7 Invloed van de berichtgeving op het volk Het onderwerp van de slavernij werd door alle berichtgeving een veel besproken onderwerp in alle lagen van de Britse samenleving. Voor het werkvolk betekende het een onderdrukking die nog veel erger was dan hun werksituatie. Voor hun werkgevers was de slavernij een ontkenning van de vrijheid van werk die zij zo hoog in het vaandel droegen. De gelovigen ervoeren het als een verloochening van de religieuze vrijheid. Voor de duizenden vrouwen die samenkwamen in salons was de slavernij een inbreuk op de rechten van de vrouw en het instituut van het gezin. Het was op het einde van de 18de eeuw een onderwerp dat de verschillende klassen van de Britse maatschappij samenbracht. Een bijkomende reden waarom zoveel Britten zo verontwaardigd waren over de slavernij was omdat het ver van hun bed gebeurde. In tegenstelling tot Noord-Amerika zouden de Britten 95
S. Drescher, Abolition: a history of slavery and antislavery, p. 223-226. S. Drescher en S.L. Engerman, eds., A historical guide to world slavery, p. 12. 97 J.H. Rose, Cambridge history of the British Empire, p. 215-216. 96
38
niet direct geconfronteerd worden met de gevolgen van de vrijstelling van de slaven in de kolonies. Het eisen van de afschaffing van de slavenhandel en de slavernij zou hun leven niet of amper beïnvloeden98.
2.6 De tegenstanders van de afschaffing van de slavenhandel De reden waarom tot 1796 de abolitionisten geen weerklank vonden in het parlement kwam doordat de belangen van de West-Indische plantagehouders en handelaars er te sterk primeerden. Deze belangen werden niet alleen door de plantagehouders en de handelaars verdedigd, maar ook door diegenen die op één of andere manier profijt hadden bij het voortbestaan van de slavenhandel. Het institutionele hart van de West-Indische belangen was gevestigd in de Society of West India Planters and Merchants, een gezelschap dat de Londense West-Indische plantagehouders en handelaars verenigde. Dit genootschap nam dan ook de strijd tegen de abolitionisten op. Stephen Fuller, één van de belangrijkste leden en een Jamaicaanse plantagehouder, rapporteerde in 1787 aan het wetgevende comité van Jamaica dat de vraag naar de afschaffing van de slavenhandel in het parlement naar voor gebracht was. Nadat Fuller begrepen had dat de eerste minister zou toestemmen met een onderzoek naar de slavenhandel, was het voor de Society of West India Planters and Merchants tijd om te ageren. Er werd een comité opgericht die de parlementaire zaak in het oog moest houden en hun zaak verdedigen. Hun strategie was om hun invloed te vergroten in het parlementaire onderzoekscomité en zoveel mogelijk te lobbyen bij de verkozenen van het Hogerhuis en het Lagerhuis. Zo werden er talloze partijdige getuigen voor het onderzoekscomité geleid die steeds de misbruiken in de plantages ontkenden en minimaliseerden. Tegen het einde van april 1789 besloten de West-Indische plantagehouders en handelaars om ook petities op te stellen en af te leveren aan het Lagerhuis. Er werd ook bekomen dat de tegenstanders van de afschaffing van de slavenhandel bewijzen mochten leveren die hun argumenten ondersteunden. Hierop werd een comité opgericht dat bewijzen moest zoeken voor de ondervraging in het Lagerhuis. De afgevaardigden van Liverpool en Bristol speelden hier een belangrijke rol in, omdat zij als twee belangrijke havens van slavenhandelaars, veel belang hadden bij de uiteindelijke uitspraak. In het nieuwe parlement van 1791 waren er een pak minder verkozenen die de voortzetting van de slavenhandel genegen waren. Toch konden de abolitionisten hun slag niet thuishalen99.
98 99
J. Walvin, Questioning Slavery, London, Routledge, 1996, p. 163. R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 286-291.
39
2.6.1 In de tegenaanval: propaganda tegen de afschaffing van de slavenhandel In 1792 en 1793 deden de West-Indische plantagehouders en handelaars hun uiterste best om de publieke opinie te beïnvloeden. In een periode van één jaar gaven ze 2 096 pond uit aan propaganda voor hun zaak. Dit was nog maar de helft van het bedrag dat ze gebruikten voor de uiteenzetting van hun presentaties in het Lagerhuis en het Hogerhuis. Daarbij was hun budget voor propaganda bijna het dubbele van dat van de tegenpartij over een vergelijkbare tijdspanne. De promotie van hun zaak bestond hoofdzakelijk uit het adverteren in nieuwsbladen, en dan het liefst in maart 1792, de periode dat de motie van Wilberforce op tafel ging komen. Daarnaast was er ook de massale verspreiding van pamfletten. Het accent lag niet op de morele verantwoording van de slavenhandel maar meer uit het benadrukken dat het een houding was die altijd al bestaan had tegenover de Afrikaan en dat alleen de misdadigers en oorlogsgevangenen in de slavernij terechtkwamen. Verder werd er ook beschreven dat de slavenhandel in het nationaal belang was, dat dit een onderdeel was van de ondersteuning van de Britse Caraïben en dat de plantages economisch zeer belangrijk waren voor GrootBrittannië. De propaganda van de West-Indische plantagehouders bleef echter ver onder het volume van de abolitionisten. Na 1793 ging het aantal publicaties (net als die van de abolitionisten) achteruit100.
2.6.2 De stemmotieven in het parlement Enerzijds had je de overtuigde stemmers die volledig achter hun zaak stonden (zowel abolitionisten als hun tegenstanders), anderzijds had je de beïnvloedbare kiezer die zijn finaal oordeel nog niet gemaakt had. Ter verdediging van de slavenhandel werd meermaals naar voor gebracht dat het in een bepaalde mate bescherming bood aan de Afrikanen zelf: moesten ze niet in de slavernij opgenomen worden, zouden ze in hun thuisland afgeslacht en geëxecuteerd worden. Ook werd benadrukt dat bij de afschaffing andere Europese slavenhandelaars nog steeds slaven konden kopen, waarna ze waarschijnlijk aan boord kwamen van een slavenschip waar de leefomstandigheden erger waren. De nadruk in het debat in het parlement werd gelegd op de private en nationale belangen die uitgingen van de slavenhandel. Daarnaast werd ook de afschaffing van de slavenhandel (die aanvaard was als moreel onjuist) voorgesteld als schadelijk voor de belanghebbenden. Veel parlementairen veroordeelden de slavenhandel maar vonden dat deze maar in de toekomst kon afgeschaft worden omwille van het nationaal belang. Ondertussen wilden ze wel restricties opleggen aan de handel, maar tijdens de stemming over de afschaffing kozen ze toch voor de voortzetting van de handel. 100
R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 292-295.
40
De abolitionisten counterden de argumenten door te stellen dat met wat aanmoediging de slavenpopulatie zichzelf kon voortbrengen, zonder de dure slavenhandel. Daarnaast was volgens hen de slavenhandel niet zo van vitaal belang voor Liverpool en Bristol als de tegenpartij liet uitschijnen. Ze waren ook van mening dat de slavenhandel dodelijk was voor de zeelui en ze betwijfelden sterk dat de Europese concurrenten het Britse aandeel zouden overnemen bij een afschaffing ervan. Deze argumenten worden verder in het bronnenonderzoek onderzocht. Het Hogerhuis profileerde zich als de verdedigers van de gevestigde orde en kozen lange tijd voor de bescherming van de nationale belangen101.
2.7 Wat na de afschaffing van de slavenhandel? De afschaffing van de handel in 1807 zorgde voor een beperking van de groei van de Britse plantages en het aandeel van de Britse suikerexport daalde gestaag in de volgende halve eeuw102. Wanneer de slaven zich meer bewust werden van de visie van de Britse filantropen op de slavernij en de veranderende opinie van het parlement werden ze gesterkt in hun verzet. Hierop braken er in de drie belangrijkste Britse suikerkolonies (Barbados (1816), Brits Guyana (1823) en Jamaica (1831-1832)) opstanden uit, bestaande uit tienduizenden slaven. De belangrijkste eis van de slaven was de vrijheid. Er is echter bewijs dat ze dit niet wilden bekomen met geweld. Ook kwamen ze niet in opstand om compensaties te bekomen of het plantagesysteem om te gooien. Het belangrijkste voor hen was dat ze de keuze hadden om vrij in de stad of op de plantage te leven met een loon en de optie om te stoppen met werken wanneer ze willen. Alle drie de opstanden werden met geweld de kop in gedrukt. De plantagehouders en de conservatieve Britten waren van mening dat de slavernij moest blijven bestaan en dat er niet meer maar net minder vrijheid nodig was. In het Britse parlement kwam de discussie ten tijde van de Jamaicaanse opstand tot een hoogtepunt. De filantropische minderheid werd gesteund door twee groepen realisten. Enerzijds waren er de liberale economen die geloofden dat een competitief systeem van lonen beter was dan slavernij. Anderzijds was er een groep van oordeel dat vrijheid die niet van boven gegeven werd vroeg of laat door de basis opgeëist zou worden en dat daarmee de toekomst van de Caraïben in gevaar gebracht wordt103. De abolitionisten vreesden stiekem wel dat een plotse afschaffing zou leiden tot opschudding in de kolonies en de economische neergang van de
101
R. Anstey,. The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 306, p. 312-313, p. 316. A. McFarlane, The British in the Americas 1480-1815, p. 300. 103 G. Heuman en J. Walvin, The slavery reader, p. 109. 102
41
plantagehouders. Tegelijkertijd hoopten ze op een geleidelijke verbetering van de slaven door de emancipatie zodat ze laagbetaalde maar toch actieve arbeiders zouden worden104. Ondertussen werd de Society for the Abolition of the Slave Trade vervangen door de African Institution (1807-1827), die instond om de Europese grootmachten te overtuigen om ook de slavenhandel af te schaffen. Het resultaat was echter teleurstellend. De Fransen vonden het maar redelijk dat zij tijd kregen om de verliezen van tijdens de oorlog terug aan te vullen. De andere grootmachten profiteerden van het vacuüm dat gecreëerd werd toen de Britten zich uit de handel terugtrokken105. De strijd voor de totale afschaffing van de slaven op de Britse kolonies duurde ondertussen voort. De wet die de emancipatie van alle Britse Caribische slaven voorschreef, trad uiteindelijk in werking op 31 juli 1834. Het werd direct door de lokale besturen overgenomen omdat ze anders vreesden de financiële compensaties voor de slaveneigenaars en het recht om een periode van leertijd in te lassen, te verliezen. De leertijd zou normaal zes jaar duren maar werd meestal al na vier jaar afgeschaft. Dit was deels omdat het onwerkbaar bleek in de praktijk, maar ook omdat het onnodig was. De wetgevers op Bermuda en Antigua kozen er bijvoorbeeld voor om de leertijd te negeren aangezien er toch geen land op overschot was en de slaven wel moesten werken voor hun vorige eigenaars. Uiteindelijk vielen de werkrelaties in een natuurlijk patroon zonder regulatie of dwang. Alleen in kolonies met een overschot aan land en een tekort aan werkkrachten was de situatie echt in het voordeel van de ex-slaven106. De lonen bleven voor de meerderheid van hen echter laag (onder de laagste van de Caraïben) en de werkomstandigheden veranderden nauwelijks na de emancipatie107. Met hun stijgende aantallen werden de ex-slaven in de Britse Caraïben geconfronteerd met een verslechterende economie, een onverschillige regering en een lokale machtsbasis die zijn macht in stand houdt door middel van land, handel en de lokale politiek. Hoewel ze fier bleven voorstreven naar een eigen opgebouwd leven en bleven vechten tegen onderdrukking, waren de nakomelingen van de zwarte slaven een eeuw of langer veroordeeld tot een vorm van ongewilde horigheid en racisme108.
2.8 Het historisch debat
Hoewel er nog geen consensus is over hoe het juist komt dat de Britse slavernij juist in de 19de eeuw afgeschaft werd, werd het conventionele beeld dat de afschaffing uitsluitend begon als 104
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 339. S. Drescher en S.L. Engerman, eds., A historical guide to world slavery, p. 12. 106 G. Heuman en J. Walvin, The slavery reader, p. 110. 107 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 336. 108 G. Heuman en J. Walvin, The slavery reader, p. 110. 105
42
een geste van goodwill door geïnspireerde Britse filantropen alvast afgedaan als foutief. Deze argumenten zouden de Britse overheid nooit overtuigd hebben om 20 miljoen pond te betalen als compensatie voor het verlies dat de slavenhouders geleden hebben. Er gaan immers ook economische motieven schuil achter de afschaffing van de slavernij, hoewel deze niet altijd duidelijk zijn. Er zijn twee kampen bij de historici die elk hun argumenten hebben: enerzijds is er de groep rond Eric Williams, Elsa Goveia, Manuel Moreno Fraginals en Eugene Genovese die economische veranderingen aan de oorzaak legden van de emancipatiebeweging. Zij beweren dat de slavenhandel en slavernij de basis vormden voor de Industriële Revolutie die op zijn beurt de slavernij overbodig maakte109. Zo is de gedachte dat de winsten van de driehoekshandel een belangrijke bijdrage leverden aan de Britse industrialisatie te vinden in Capitalism and Slavery, een boek van Eric Williams110. Volgens hem droeg de opbrengst bij tot een verhoging van de nationale productie en de start van het Britse kapitalisme. Hier kwam echter veel reactie op111. Anderzijds focussen Seymour Drescher en Roger Anstey zich op de waarde van de handel. Drescher probeert aan te tonen dat locale economieën van de Caraïben robuust zijn in het begin van de 19de eeuw en nog steeds belangrijk zijn wanneer de slavernij afgeschaft wordt. Anstey toont dat het cumulatieve kapitaal van de investeringen in de slavenhandel voor 1807 kleiner is dan de investeringen voor ondernemingen nodig voor de Industriële Revolutie112.
2.8.1 De nieuwe denkpiste van Eric Williams Voor we verder gaan met het onderzoek, zou het niet slecht zijn om dit historisch debat wat van naderbij te bekijken. Het grootste twistpunt tussen historici was de (mogelijke) connectie tussen het moment dat de Britten zich tegen de slavernij keerden en dat op dezelfde periode het industriële kapitalisme ingang vond. Lang werd de kruistocht tegen de slavernij gezien als een uiting van het christendom waarbij de Britten zich kantten tegen de immorele slavernij. Sinds de Tweede Wereldoorlog werd de rol van het christendom als de belangrijkste drijfveer van de afschaffing van de handel door vele historici echter sterk afgezwakt. Toch zijn historici het niet eens wat nu dan wel de grootste oorzaak was. Waarom zou Groot-Brittannië zo een uitgebreid, functionerend economisch systeem afschaffen dat voor zoveel welvaart zorgde? In de studie van de slavernij en de afschaffing voor de Tweede Wereldoorlog werd de economische oorsprong van de slavernij steeds verwaarloosd. Het is pas bij de publicatie van Capitalism and Slavery van Eric Williams in 1944 dat de economie meer belicht wordt. 109
F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 340. E. Williams, Capitalism and Slavery, London, Deutsch, 1975, 285 p. 111 R. Blackburn, The Making of New World Slavery, p. 530. 112 F.W. Knight, ed., General History of the Caribbean, Volume III, p. 340. 110
43
Hoewel het werk als een klassieker aanschouwd wordt in de studie van de slavernij, zijn er ook veel historici het oneens met sommige uitspraken van hem. Zo claimt hij dat de winst van de slavernij een belangrijke geldschieter was voor de start van de Industriële Revolutie. Hoewel dit sterk bekritiseerd werd, is volgens hedendaagse historici de impact van het slavensysteem op de eind 18de-eeuwse groei niet te onderschatten. Zo zorgde de slavernij indirect voor een enorme markt voor de Britse goederen. Het is algemeen aanvaard dat de slavernij geen grote sommen voortbracht die in de Industriële Revolutie geïnvesteerd werden, maar de slavernij zorgde wel voor investeringen in het Britse rijk zelf. Waarom werd de slavenhandel dan afgeschaft? Williams legde de oorzaak bij de dalende opbrengst van het systeem. Hij wou hiermee vooral ingaan op de historici die de afschaffing toeschreven aan het christelijke gevoel bij de Britten113. Hij baseerde zich op de argumentatie van Lowell Joseph Ragatz dat de plantages economisch achteruit gaan naar aanleiding van de Amerikaanse Revolutie, om te stellen dat de beweging voor de afschaffing van de slavenhandel succesvol was omwille van twee redenen. Eerst en vooral was er de economische achteruitgang van de kolonies op het einde van de 18de eeuw doordat er teveel suiker geproduceerd werd. Doordat ook suiker verbouwd werd op talloze andere plaatsen nam het belang van de West-Indische plantages af. Anderzijds is er de opkomst van het kapitalisme dat een vrije markt prefereert. Het oude systeem van slavernij bestond immers door mercantilisme en protectionisme. Door de opkomst van het industriële kapitalisme was er echter nood aan open handel. Hierop ging de economische interesse in de slavenhandel achteruit. Zijn criticasters toonden echter aan dat de plantages economisch helemaal niet achteruit gingen114.
2.8.2 Eric Williams‟ argumenten bekritiseerd Onder andere Seymour Drescher uitte kritiek op de these van Eric Williams. De op slavernij gebaseerde kolonies bleven volgens hem nog tientallen jaren na de Amerikaanse Revolutie groeien en bijdragen aan de Britse schatkist. Drescher gaat hiermee in tegen de theorie van Ragatz dat de slavenhandel te maken heeft met structurele problemen en dat daarin de diepere reden ligt voor het abolitionisme. Cijfermateriaal toont immers aan dat de Britse economie niet achteruit ging op het einde van de 18de eeuw. Om dan de afschaffing van 1806-1807 toe te schrijven aan de economische verandering is onterecht. Drescher toont via dit cijfermateriaal aan dat de West-Indische kolonies ten tijde van het debat (1788-1807) financieel eigenlijk veel belangrijker waren dan in de periode 1720-1775, toen er geen tegenstand tegen de slavenhandel was. Geen enkele economische of demografische trend gaf
113 114
J. Walvin, Slaves and Slavery, p. 88-93. A. McFarlane, The British in the Americas 1480-1815, p. 297-298.
44
aan dat een afschaffing van de handel Groot-Brittannië ten goede zou komen. Hoe komt het dan dat de voorstanders van de afschaffing uiteindelijk de bovenhand gekregen hebben? Volgens Roger Anstey lag de toevallige politiek-economische conjunctuur ten tijde van de Napoleontische oorlogen mee aan de basis. De West-Indische suiker werd zeer moeilijk te verkopen en de nationale inkomsten hadden hier zwaar onder te lijden. Tegenstanders van de slavenhandel grepen dit moment aan om te verkondigen dat de nationale inkomsten zouden stijgen door de slavenhandel af te schaffen. De wet van 1806 kon zo uitgelegd worden dat de Europese concurrenten door de afschaffing niet meer bevoorraad werden met slaven. De andere Europese grootmachten hadden immers een meer winstgevende handel die ook op slavernij gebaseerd was. Zij verdrongen immers Groot-Brittannië langzaam op de continentale markt en de bevoorrading van de overwonnen kolonies, die later op hun beurt de Britse eilanden zouden beconcurreren. De vooropgestelde reden (de economische gevolgen van de oorlog) waren dus eigenlijk acuut en bestonden eerder in het lamleggen van de economie van de vijanden dan te denken aan de eigen handelsbalans. Eens de slavenhandel met de Europese concurrenten in 1806 afgeschaft was, werd het ook makkelijker om de bevoorrading van de eigen kolonies te stoppen in 1807115. Robin Blackburn volgt Anstey in zijn argumentatie. Volgens hem schaft Groot-Brittannië de slavenhandel af omdat in 1807 het land in een cruciale fase was in de oorlog met Frankrijk. Door de afschaffing zou de regering kunnen rekenen op patriottische steun voor de oorlog en werd zo de aandacht afgewend van politieke uitdagingen en problemen in het thuisland. Ook David Brion Davis gaat niet akkoord met Williams‟ stellingen. Volgens hem is er een link tussen de vooruitgang van de abolitionistische beweging en de sociale veranderingen in Groot-Brittannië. Hij houdt vast aan de gedachte dat de voorstanders van de afschaffing geen verborgen economische agenda hadden en oordeelt dat de antislavernij meehielp de macht van de regerende elite te onderhouden door hen toe te laten om het politieke debat te concentreren op een gebied waar hun macht en legitimiteit niet in vraag gesteld werd116. Volgens James Walvin heeft de morele factor wel degelijk een invloed gehad, maar was die niet van toepassing als er ook niet tegelijkertijd een economische en sociale verandering op til was. Na het verschijnen van Eric Williams‟ boek was iedereen overtuigd dat de afschaffing er kwam door de achteruitgang van de winst. Zoals gezegd ligt deze interpretatie de laatste dertig jaar onder vuur117. Vooraanstaande historici zoals Seymour Drescher oordelen dat er helemaal geen sprake is van een economische achteruitgang maar dat de West-Indische kolonies echter op een hoogtepunt staan op het moment van de afschaffing. Na de publicatie
115
R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 51-53. A. McFarlane, The British in the Americas 1480-1815, p. 289-299. 117 J. Walvin, Slaves and Slavery: The British Colonial Experience, p. 94-95. 116
45
van Drescher‟s Econocide118 is de academische wereld wel overtuigd van het gelijk van Drescher. Hierdoor rijzen er heel wat vragen over de relatie tussen de politieke beslissingen en het economische voordeel tussen 1787 en 1834119.
118 119
S. Drescher, Econocide: British Slavery in the Era of Abolition, University of Pittsburgh, 1977, 296 p. B. Brereton, “Slavery, antislavery, freedom,” in: Nieuwe West-Indische Gids, 76 (2002), ½, Leiden, p. 99.
46
3 Onderzoek
3.1 Bronnenonderzoek
Zoals ik in de inleiding van mijn materscriptie reeds aanbracht, zal mijn onderzoek de argumenten van de voor- en tegenstanders van de slavenhandel tegenover elkaar brengen en ze vergelijken met de literatuur die in het eerste deel van deze scriptie aan bod kwam. De bronnen situeren zich tussen 1773 en 1794, waarvan de meeste zich bevinden in de periode na 1787. In het eerste deel heb ik reeds vermeld dat in dat jaar de Society for Effecting the Abolition of the Slave Trade opgericht werd. Zij wilden hun doel bereiken door het volk door middel van essays te overtuigen van het wrede karakter van de slavenhandel. Via het boek A reference guide to the literature of travel120 van Edward Cox begon ik mijn zoektocht naar verschillende bronnen omtrent de afschaffing van de slavenhandel. Mits er omwille van mijn fysieke handicap beperkingen optreden betreffende het consulteren van bronnen door enerzijds de moeilijkheden met het overbruggen van grotere afstanden tussen mijn woonplaats en de archieven in kwestie, anderzijds structurele beperkingen binnen enkele van de archieven zelf, heb ik me voor het grootste deel van mijn onderzoek gebaseerd op digitale bronnen. Deze heb ik bekomen via de website van Gale Cengage Learning121, een bedrijf dat zich specialiseert in het online publiceren van allerlei historische documenten. De Universiteit Gent heeft hier een abonnement op waardoor het via Aleph gratis te consulteren valt. De website bevat meer dan 7000 boeken en pamfletten over de argumenten van de vooren tegenstanders van de afschaffing van de slavenhandel, geografische beschrijvingen van de Caraïben, verschillende bronnen over de handel zelf, debatten in het parlement en dergelijke. Hoewel de site zich focust op bronnen met een band met Noord-Amerika, is er ook veel materiaal dat verband houdt met Afrika, Europa, Zuid-Amerika en de Caraïben.
3.1.1 Gebruikte bronnen Om het bronnenonderzoek te kunnen kaderen, zullen eerst de gebruikte bronnen en auteurs in een notendop chronologisch beschreven worden. Ik heb gekozen voor een variatie van bekende en minder bekende auteurs om zo niet alleen het bekendere discours naar voor te brengen, maar dit ook te toetsen aan de verzuchtingen van de minder bekende plantagehouder en voorstander van de afschaffing van de slavenhandel. 120
E. Cox, A reference guide to the literature of travel: including voyages, geographical descriptions, adventures, shipwrecks and expeditions, New York, Greenwood press, 1969, 3 v. 121 Gale Cengage Learning, in: < http://www.gale.cengage.com/index.htm>, geraadpleegd op 13.06.2010.
47
In 1773 publiceerde Benjamin Rush An address to the inhabitants of the British settlements on the slavery of the negroes in America122 en A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture; or, A defence of the West India planters from the Aspersions thrown out against them by the Author of the Address”123. Rush werd geboren in 1745 in Pennsylvania en stierf in 1813. Hij was een vooraanstaand fysicus, schrijver, lesgever, filantroop en een belangrijke schakel in de totstandkoming van de Verenigde Staten. Nadat hij in Philadelphia een bachelor in de kunst behaalde, trok hij vier jaar later naar Europa waar hij medicijnen en verschillende talen studeerde. Naast zijn ijver voor de Amerikaanse onafhankelijkheid was hij ook een sociaal activist en voorstander van de afschaffing van de slavenhandel. In dat opzicht behandel ik twee van zijn publicaties124. An address to the inhabitants of the British settlements on the slavery of the negroes in America heeft het doel om de belangrijkste argumenten tegen de slavenhandel op te sommen, waarvan er sommige (volgens hem) nog niet door andere auteurs aangehaald zijn. In tegenstelling tot vele andere auteurs ziet hij geen verschil tussen Europeanen en Afrikanen qua intelligentie. Hoewel de titel aantoont dat hij het vooral heeft over de Amerikaanse kolonies, wordt ook de situatie in de West-Indische Caraïben besproken. De tweede publicatie van Rush, A vindication of the address … is een antwoord op het pamflet van Richard Nisbet, Slavery not forbidden by Scripture or a defence of the WestIndian planters from the aspersions thrown out against them125. De auteur hiervan was een West-Indische inwoner die de belangen verdedigt van de plantagehouders. Nisbet werd in Oxford opgeleid en studeerde later theologie en rechten. Hij heeft in St. Kitts en Nevis gewoond alvorens te verhuizen naar Philadelphia. Hij gaat in tegen de veronderstelling dat slavernij veroordeeld kan worden vanuit de christelijke gedachte. Hij minimaliseert de mishandelingen die de slaven ondergaan en vindt hen minder intelligent dan de blanke. Rush contesteert dit126. Een tweede auteur die ik bespreek is Edward Long (1734-1813). Hij was een koloniaal beheerder en historicus. Hij publiceerde zijn belangrijkste werk, The history of Jamaica or, general state of the ancient and modern state of that island: with reflections on its situation,
122
B. Rush, An address to the inhabitants of the British settlements on the slavery of the negroes in America, Philadelphia, printed and sold by John Dunlap, 1773, 28 p. 123 B. Rush, A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture; or, A defence of the West India planters from the Aspersions thrown out against them by the Author of the Address”, Philadelphia, printed and sold by John Dunlap, 1773, 54 p. 124 Benjamin Rush, in: < http://www.ushistory.org/declaration/signers/rush.htm >, geraadpleegd op 03.07.2010. 125 R. Nisbet, Slavery not forbidden by Scripture or a defence of the West-Indian planters from the aspersions thrown out against them by the author of the a pamphlet, entitled, “An address to the inhabitants of the British settlements in America, upon slave-keeping.”, Philadelphia, printed for John Sparhawk, 1773, 30 p. 126 D. Davis, The problem of slavery in the age of revolution, 1770-1823, Ithaca, Cornell university press, 1975, p. 535.
48
settlements, inhabitants127 in 1774. Het geeft een politieke, sociale en economische geschiedenis van het eiland tussen 1665 en 1774. Het werk wordt nog steeds als een klassieker voor het koloniale bestuur aanzien. De toon omtrent de slavernij is ronduit racistisch. Zo wordt in een verder hoofdstuk aangetoond hoe hij Afrikanen vergelijkt met dieren. Deze bron geeft wel een beeld weer van hoe er in de 18de eeuw gedacht werd over de Afrikaan, toch verschilt hij van de andere bronnen in dat opzicht dat deze publicatie geen pleidooi voor de instandhouding of afschaffing van de slavenhandel is, louter een uitgebreide beschrijving van Jamaica128. De volgende auteur waarvan ik de argumenten zal afwegen is James Ramsay. Ramsay was een belangrijke voorstander van de afschaffing van de slavernij. Hij werd geboren in Schotland in 1733 en stierf in 1789. Na enkele jaren te werken als doktersassistent en als chirurg op een schip, vestigde hij zich in St. Christopher (huidig St. Kitts). Daar nam hij de taak op van predikant en maakte in zijn parochie geen onderscheid tussen blank en zwart. Na het bekritiseren van de plantagehouders omtrent hun behandeling van de slaven trad er protest op tegen Ramsay. Uiteindelijk verlaat hij het eiland in 1777. Eenmaal terug in GrootBrittannië begon hij aan zijn publicaties129. Zijn verblijf van negentien jaar in de WestIndische kolonie had een diepe impact op hem. De werken An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade and of granting liberties in the British sugar colonies130 en An essay on the treatment and conversion of African slaves in the British sugar colonies131 werden beide in 1784 gepubliceerd. Allebei hadden ze een enorme invloed op de publieke opinie omtrent hun visie op de slavernij. Zijn overtuiging had ook een impact op de publieke opinie en andere abolitionisten zoals Thomas Clarkson132. Gordon Turnbull reageerde in zijn An apology for negro slavery or the West-India planters vindicated from the charge of inhumanity133 in 1786 op de argumenten voor de afschaffing van de slavenhandel die James Ramsay naar voren brengt. De auteur gaat in geen geval akkoord met de geschriften van Ramsay en tracht deze zoveel mogelijk onderuit te halen134. 127
E. Long, The history of Jamaica or, general state of the ancient and modern state of that island: with reflections on its situation, settlements, inhabitants, …, London, printed for T. Lowndes, 1774, 3v., 634 p., 623 p. en 393 p. 128 Edward Long, in: < http://en.wikipedia.org/wiki/Edward_Long >, geraadpleegd op 03.07.2010. 129 James Ramsay, in: < http://www.brycchancarey.com/abolition/ramsay.htm >, geraadpleegd op 03.07.2010. 130 J. Ramsay, An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade and of granting liberties in the British sugar colonies. London, printed and sold by James Phillips, 1784, 44 p. 131 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves in the British sugar colonies, Dublin, printed for T. Walker, C. Jenkin, R. Marchbank, L. White, R. Burton and P. Byrne, 1784, 256 p. 132 R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, p. 248-249. 133 G. Turnbull, An apology for negro slavery or the West-India planters vindicated from the charge of inhumanity. By the author of Letters to a young planter, London, printed by J. Stevenson, for J. Strachan, R. Faulder and W. Richardson, 1786, 68 p. 134 Zo wijst hij erop dat Ramsay in de inleiding van zijn An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade de plantagehouders vergelijkt met „de betere soort burgers in Groot-Brittannië‟. Toch beschuldigt hij hen enkele regels verder van mishandelingen, wreedheden en tirannie.
49
Hij heeft jarenlang tussen de West-Indische plantagehouders gewoond en neemt hen daarom in bescherming. Met zijn werk wil hij de vooroordelen over de slavernij die bij de Britse bevolking bestaan uit de wereld helpen135. Zijn betoog is vooral gestoeld op niet-materiële argumenten. Volgens hem past de Afrikaanse slavernij in de gedachte dat iedereen zijn plaats heeft in de wereld. Als dit wegvalt, creëert men wanorde136. Zoals blijkt uit het onderzoek is hij echter een gematigde voorstander van de handel. Misbruiken en onwaardige reisomstandigheden wil hij eveneens bestraffen. Een volgende werk dat in mijn scriptie behandeld wordt is Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade137, geschreven door een onbekende West-Indische plantagehouder en gepubliceerd in 1788. In hetzelfde jaar publiceerde James Ramsay een antwoord hierop in Objections to the abolition of the slave trade, with answers to which are prefixed, strictures on a late publication, intitled, “Considerations on the emancipation of negroes, and the abolition of the slave trade”138. Ook het werk No Abolition, or an attempt to prove to the conviction of every rational British subject, that the abolition of the British trade with Africa for negroes would be a measure as unjust as impolitic, fatal to the interest of this nation139 is van een onbekende auteur en werd gepubliceerd in 1789. De auteur beroept zich op cijfermateriaal om het belang van de WestIndische eilanden aan te tonen en te argumenteren dat de afschaffing van de slavenhandel nefast zou zijn voor Groot-Brittannië. Het document West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade140 is in 1789 geschreven door een onbekende plantagehouder en handelaar die vele jaren in de West-Indische kolonies verbleef. Het werk is gericht aan de handelaars in Bristol, Liverpool en Londen, de handelaars en plantagehouders in de West-Indische eilanden, scheepsbouwers en –bezitters en iedereen die “interesse heeft in de suikerhandel en de welvaart van de kolonies”. De auteur legt de nadruk op het economisch belang van de handel
G. Turnbull, An apology for negro slavery or the West-India planters vindicated from the charge of inhumanity. By the author of Letters to a young planter, p. 39-41. 135 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 5. 136 R. Anstey, The Atlantic Slave Trade and British Abolition, 1760-1810, p. 294. 137 A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade, London, printed by J. Johnson and J. Debrett, 1788, 41 p. 138 J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, with answers to which are prefixed, strictures on a late publication, intitled, “Considerations on the emancipation of negroes, and the abolition of the slave trade, by a West India planter.” By the Rev. James Ramsay, London, printed and sold by James Philips, 1788, 60 p. 139 No Abolition, or an attempt to prove to the conviction of every rational British subject, that the abolition of the British trade with Africa for negroes would be a measure as unjust as impolitic, fatal to the interest of this nation, London, printed for J. Debrett, 1789, 52 p. 140 A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, in the West-India islands, by a planter and merchant of many years residence in the West-Indies, London, printed for W. Lane, 1789, 20 p.
50
voor de Britse bevolking. Toch beseft hij dat de roof van Afrikanen fout is, maar hij geeft hier de voorkeur aan dan het failliet van vele gezinnen. Ook William Innes, auteur van The slave-trade indispensable in answer to the speech of William Wilberforce141 is een fervent voorstander van de slavenhandel. Zijn werk was een antwoord op een speech van William Wilberforce en werd in 1789 gepubliceerd. Het doel van deze Londense handelaar is aan te tonen dat de slavenhandel voor het Britse Rijk noodzakelijk is en dat nog meer onderzoek van bewijzen in het Lagerhuis overbodig is. Hierbij valt Innes terug op dezelfde argumenten terug als de vorige auteur. Vooral het economisch aspect en de werkgelegenheid die de slavenhandel in eigen land meebrengt worden aangehaald. Innes hoopt nog dat het mogelijk is om Pitt te overtuigen om toch een compensatie te leveren aan diegene die te lijden zouden hebben onder de afschaffing. Hij schildert Wilberforce in zijn essay af als een man die iets in gang zet maar niet weet wat de gevolgen ervan zijn. Wilberforce zou volgens hem niets af weten van de handel142. James Makittrick Adair publiceerde in 1789 Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade with a defence of the proprietors of the British sugar colonies143, zijn aanklacht tegen de mogelijke afschaffing van de slavenhandel. Hij werd in 1728 geboren in Inverness (Schotland). Hij studeerde medicijnen en werkte als assistent in Antigua. Hij werd er ook de manager van een plantage en probeerde er de toestand van de slaven te verbeteren, hoewel hij toch tegen hun emancipatie gekant was. In zijn werk beschreef hij de toestand van de slaven in de West-Indische kolonies en de mogelijke gevolgen van een afschaffing van de slavenhandel. Zijn omgang met de slaven was heel vriendschappelijk. In 1783 verliet hij de West-Indische eilanden om naar Groot-Brittannië terug te keren. Hij stierf in 1802144. Zoals eerder al gezegd werd, zijn er in 1788 verschillende petities gebeurd met de bedoeling om de slavenhandel af te schaffen. Daarop oordeelde het Lagerhuis dat er bewijzen naar voor gebracht moesten worden over de aard van de handel. Hierop brachten de slavenhandelaars en de plantagehouders verschillende getuigen voor het Lagerhuis, de eerste om de voortzetting van de slavenhandel te bepleiten en de tweede om de koloniale slavernij te verdedigen. De zijde van de voorstanders van de slavenhandel werd daarna gevraagd om hun zaak te verdedigen en de argumenten van de tegenpartij te weerleggen. An abstract of the evidence delivered before a select committee of the House of Commons in the year 1790 and 1791; on
141
W. Innes, The slave-trade indispensable in answer to the speech of William Wilberforce, Esq on the 13 th of May, 1789, by a West-India merchant, London, sold by W. Richardson, J. Murray and J. Debrett, 1789, 77 p. 142 W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 25. 143 J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade with a defence of the proprietors of the British sugar colonies, London, sold by J.P. Bateman, 1789, 375 p. 144 H.J. Rose, T. Wright en H.J. Rose, A New General Biographical Dictionary, Londen, 1850, XII, vol 1, p. 8384.
51
the part of the petitioners for the abolition of the slave trade145 is een uittreksel en samenvatting van de hoorzittingen in het Lagerhuis over de bewijzen die de voorstanders van de slavenhandel naar voor brengen in hun petities. Het werd gepubliceerd in 1791. De getuigenissen die er in naar voor gebracht worden, zijn van verschillende mensen die op een manier iets met de slavenhandel te maken hebben. Thomas Cooper is de auteur van Considerations on the slave trade and the consumption of West India produce146, een abolitionistisch werk dat gepubliceerd werd in 1791. De bedoeling is vooral om de lezer te doen afzien van het gebruik van suiker. Hij klaagt in het werk vooral de manier waarop men de slaven behandelde in Afrika en aan boord van het slavenschip. Hij werd in 1759 in Londen geboren en studeerde rechten. Na wat omzwervingen emigreerde hij naar Amerika in 1794. Daar werd hij vervolgens academicus aan de universiteit van Virginia, de universiteit van Pennsylvania en de universiteit van South-Carolina. Daarnaast was hij ook politiek filosoof en actief in de Amerikaanse politiek. Zijn visie op de slavernij veranderde gedurende zijn leven. Tijdens zijn verblijf in Groot-Brittannië was hij hevig tegen de slavenhandel gekant (uit deze tijd stamt Considerations on the slave trade and the consumption of West India produce). Na zijn verhuis naar Amerika veranderde hij van overtuiging en verdedigde hij de slavernij. Volgens hem kon het rijke land alleen maar door slaven bewerkt worden. Het is onduidelijk of hij er echt zo over dacht of dat het een manier was om consequent te zijn met de gangbare gedachte van de staat147. Het volgende werk bestaat uit een aantal passages over de slavenhandel en is getiteld Remarkable Extracts and Observations on the Slave Trade, with some Considerations on the Consumption of West India Produce148. De auteur is onbekend en het werk werd in 1791 gepubliceerd in Londen. Het document beschrijft de onmenselijke behandeling van de slaven op de overtocht en in de plantage. Daarbij wordt er afgevraagd of men van het gebruik van suiker niet beter zou afzien om op die manier de afschaffing te bekomen. De volgende bron dat ik gebruik in mijn scriptie is van Alexander Geddes. Zijn werk An apology for slavery; or, six cogent arguments against the immediate abolition of the slave-
145
An abstract of the evidence delivered before a select committee of the House of Commons in the year 1790 and 1791; on the part of the petitioners for the abolition of the slave trade, Edinburgh, printed at the joint expence of the Glasgow and Edinburgh Societies, instituted for the abolition of the slave trade, 1791, 128 p. 146 T. Cooper, Considerations on the slave trade and the consumption of West India produce, London, 1791, 16 p. 147 Thomas Cooper, in:
, geraadpleegd op 03.07.2010. 148 Remarkable Extracts and Observations on the Slave Trade, with some Considerations on the Consumption of West India Produce, London, sold by J. Carter and J. Parsons, 1791, 12 p.
52
trade149 werd gepubliceerd in 1792 en bekijkt de slavernij van een totaal andere kant. Zijn argumenten om de slavenhandel te verdedigen vertrekken uit zijn katholieke achtergrond. A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade in consequence of the insurrection at St. Domingo150 is gepubliceerd in 1792 en werd geschreven door een onbekende persoon die lang in Jamaica woonde. De abolitionist bespreekt in zijn brief verschillende argumenten van de voorstanders van de slavenhandel en probeert deze te weerleggen. Hij argumenteert dat het harde werk gedaan kan worden door werkdieren. Daarnaast gaat hij vooral in op het argument dat de Afrikaan gelukkiger zou zijn op de plantage dan in zijn thuisland. Een volgende bron is een werk van Andrew Burn, A second address to the people of Great Britain: containing a new and most powerful argument to abstain from the use of West India sugar by an eye witness to the facts related151. Het is een toespraak die in 1792 gepubliceerd werd en de productie van suiker beschrijft. Hierdoor tracht hij het gebruik en de aankoop van suiker in de Britse huishoudens te ontmoedigen. Een jaar later werd An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade. In a letter to William Wilberforce152 gepubliceerd. Het is een werk van een lid van het Lagerhuis die pleit voor het behoud van de slavenhandel. Volgens de auteur berust de informatie die de Britse regering heeft over de slavenhandel op misverstanden. Om daarop dan een beslissing te nemen zou volgens hem fataal zijn voor de belangen van Groot-Brittannië153. Een laatste bron die ik gebruik is A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies. Their cruel treatment in the West Indies. That the slave trade is a disgrace to rational humanity, but more especially to Christianity. That the trade is abolishable only by an Act of Parliament 154 uit 1794. Het is een 149
A. Geddes, An apology for slavery; or, six cogent arguments against the immediate abolition of the slavetrade, London, printed for J. Johnson and R. Fauldner, 1792, 47 p. 150 A gentleman long resident in Jamaica, A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade in consequence of the insurrection at St. Domingo. Prefaced by a short address to the publick, Bath, printed by R. Cruttwell, 1792, 8 p. 151 A. Burn, A second address to the people of Great Britain: containing a new and most powerful argument to abstain from the use of West India sugar by an eye witness to the facts related, London, printed for M. Gurney, 12 p. 152 A member of The House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade. In a letter to William Wilberforce, London, printed for John Stockdale, 1793, 48 p. 153 A member of The House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 4. 154 A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies. Their cruel treatment in the West Indies. That the slave trade is a disgrace to rational humanity, but more especially to Christianity. That the trade is abolishable only by an Act of Parliament, Hull, 1794, 16 p.
53
verhandeling van een onbekende auteur die, zoals de titel zegt, de wrede behandeling van de slaven beschrijft in de kolonies. Daarnaast somt hij de voordelen op voor de plantagehouder en de regering bij een eventuele afschaffing van de slavenhandel.
3.1.2 Kadering van de bronnen Het bronnencorpus van mijn masterscriptie is zeer divers. Hoewel er ook een verhandeling, een brief en een abstract van een hoorzitting van het Lagerhuis aan bod komt, zijn de meeste bronnen essays. Het essay is een literaire vorm die in de eerste helft van de 18de eeuw in Europa opkwam. Deze literaire vorm zal het belangrijkste middel worden van de abolitionisten om hun argumenten aan de buitenwereld kenbaar te maken. De auteurs richten zich in dit genre meer op het betoog om zo hun tegenstanders te overtuigen. Vanaf het midden van de 18de eeuw zal het essay in de kolonies dan ook veel gebruikt worden. Het gebruik van essays om een standpunt duidelijk te maken houdt echter een gevaar in zich. De gebuikte bronnen zijn subjectief en kunnen dan ook niet de reële toestand van de slaven in de kolonies en van de slavenhandel weergeven. Daarom moeten de argumenten steeds getoetst worden aan de secundaire literatuur. Maar het is ook net interessant hoe de verschillende auteurs hun eigen visie op de feiten gebruiken om zo de ander van hun gelijk te overtuigen. Het bereiken van een objectiviteitsideaal is immers onmogelijk. Leopold von Ranke streefde dit ideaal na door alleen de dingen te laten spreken. Dit was lang de te volgen werkwijze in de historiografie. De laatste decennia is er echter een tegenbeweging die beweert dat alles subjectief is en dat er nooit een objectieve geschiedschrijving kan bereikt worden. Een auteur heeft immers een bepaalde bagage met zich mee die zijn leef- en denkwereld van jongs af kleurt. Hoewel we het niet zo extreem stellen, zijn we ons dus wel degelijk bewust van de subjectiviteit van de bronnen. Hoewel dit in sommige werken over het hoofd gezien werd, uit vrees dat de bronnen onwaardig zouden bevonden worden, is het voordeel van mijn thema dat net deze subjectieve gedachtegang van de auteurs belangrijk is. Om toch zo een duidelijk mogelijk beeld te scheppen werd indien mogelijk de achtergrond van de auteurs beschreven zodat hun werk in het juiste perspectief kan gezien worden. Daarnaast wordt er in de theoretische achtergrond een kader geschept die meer verduidelijking moet geven van de ware toestand in de kolonies en de slavenhandel op het einde van de 18de eeuw. Toch zit er ook hier een addertje onder het gras. Vele essays, reisverhalen en dergelijke meer vormden de basis voor de literatuur. Wanneer het reisverhaal dan aan de literatuur getoetst wordt, kan het gebeuren dat men in een cirkelredenering 54
terechtkomt. De bron zou gelegitimeerd moeten worden door de literatuur die zich op dezelfde bron baseert. Door de verschillende literatuur over hetzelfde onderwerp te gebruiken en te vergelijken, kan men zo tot een completer beeld komen155. Het onderzoek bestaat dus zoals eerder aangegeven uit de weergave van de diverse meningen omtrent het debat rond de afschaffing van de slavenhandel op het einde van de 18de eeuw in de West-Indische Caraïben. Aangezien het om verschillende meningen gaat, is het moeilijk om één rechte lijn te trekken in de argumenten pro en contra in de discussie. Niet alle auteurs die voor of tegen de afschaffing zijn, denken immers op dezelfde manier over het onderwerp. Voor de plantagehouders staat er ook veel op het spel en is het niet meer dan logisch dat ze alle mogelijke argumenten in de strijd werpen om hun belangen te verdedigen. Toch is het veranderende klimaat op het einde van de 18de eeuw niet meer te verzoenen met de belangen van de slavenhouders. Om deze reden zijn er weinig plantagehouders die voor hun uitgesproken mening durven uitkomen. Zoals eerder al aangehaald werd zijn de voor- en tegenstanders zeer subjectief in hun argumentatie en gooien ze alles in de strijd om de Britse bevolking en de autoriteiten te overtuigen van hun gelijk. Elkeen verwijt de tegenstander dat deze zich op onjuiste en ongefundeerde gegevens baseert en dat hun eigen standpunt het juiste is. Om deze reden is het soms moeilijk om de waarheid te achterhalen. Maar daarom ook maakt het deze bronnen interessant156. Volgens Geddes ligt de oorzaak dat de laatste jaren van de 18de eeuw de schreeuw naar een afschaffing van de slavernij zo luid weerklinkt, niet aan de argumenten (die volgens hem niet opwegen tegen de positieve elementen), maar aan het feit dat de tegenstanders van de slavenhandel in grotere getale essays en pamfletten publiceren. Dit komt omdat zij met veel meer zijn dan de verdedigers van de slavernij. Deze laatste publiceren hun essays en pamfletten ook meer zonder hun echte naam kenbaar te maken om niet als onmenselijk afgeschilderd te worden door de Britse bevolking. “The professed defenders of slavery have been, comparatively, so few and so feeble, that their numerous and potent adversaries have often obtained over them an easy triumph: so that, for some time past, I have heard of a single pen, of any force, having been brandished on that side of the question.”157
155
J. Dhaene, De Engelse visie op de slavenhandel en de slavenarbeid in de Caraïben in de zeventiende en de achttiende eeuw, p. 98, p. 101-103. 156 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 6: “… it will be necessary to shew, that the accounts they [the advocates for the abolition of the slave trade], of the means taken to procure the slaves on the coast of Africa, of the usage they receive on board the ships in this trade, and principally of their treatment by the planters, are illfounded, partial and unjust.” 157 A. Geddes, An apology for slavery, p. 8.
55
Om dezelfde reden haalt Gordon Turnbull alvorens aan zijn uiteenzetting te beginnen, aan dat zijn eerste editie goed ontvangen werd en dat hij in zijn werk sommige vooroordelen ten nadele van de West-Indische plantagehouders wil wegnemen. “The first edition of this little work, notwithstanding its unpopular title, has met with as favourable a reception from an indulgent public, as the author could probably have wished; and has been very mercifully treated, even in those respectable courts of criticism, where the cause has been determined in favour of his opponents. It has contributed, he has reason to hope, to remove some very ill-founded prejudices, and unfavourable impressions, respecting the West-India planters, and restore them to that place in the good opinion of their fellow subjects of this kingdom, to which they have an indubitable claim. The author has endeavoured to render this edition more worthy of the attention of the candid and humane reader; and to convince him, that the apologist of negro slavery is not the advocate of tyranny, or of oppression and that the friend of the West-India planters is likewise the friend of his country, and of humanity.”158 Tot aan de oprichting van de Society for Effecting the Abolition of the Slave Trade in 1787 kwam de meeste informatie die de Britten ontvingen over de slavenhandel en de slavernij van schrijvers en journalisten die Quakers waren. Bijna elke auteur die de slavenhandel in de jaren 1770 tot 1780 aanklaagde, baseerde zich op het werk van Anthony Benezet. Daarbij rolde bijna elk gewichtig antislavernij traktaat tussen 1783 en 1787 van de pers van James Phillips, eveneens een Quaker. In deze periode werd de verdeling van de vele pamfletten en artikels vooral door Quakers geregeld. Zo sloten de vele aanhangers van de Society for Effecting the Abolition of the Slave Trade zich eigenlijk aan bij een campagne die zijn roots bij het Quaker gedachtegoed had159.
3.2 De behandeling van de Afrikaanse slaaf
3.2.1 Het roven van de slaven uit Afrika Voorstanders van de afschaffing beroepen zich vooral op de vele mishandelingen die de Afrikanen ondergaan om te besluiten dat de slavenhandel een hoge graad van
158
G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 4. C.L. Brown, Moral capital: foundations of British abolitionism, Chapel Hill, University of North Carolina Press, 2006, p. 391. 159
56
onmenselijkheid bevat. De ongelijke relatie tussen blanke en zwarte begint al op het moment dat de slavenhandelaar in contact komt met de toekomstige Afrikaanse slaaf. Tegenstanders van de slavernij klagen via hun essays de onrechtmatige toe-eigening van slaven door de slavenhandelaars aan. Zoals ik in het eerste deel al aangehaald heb, worden Afrikaanse slaven door naburige volkeren gevangen genomen door middel van oorlog en ontvoering om hen daarna aan de blanke handelaars te verkopen. Hoewel het de Afrikanen zelf zijn die hun soortgenoten ontvoeren en verkopen, legt de auteur van A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies de grootste verantwoordelijkheid bij de blanke handelaar. De Bijbel schrijft namelijk voor dat men zijn medemens als zijn gelijke moet behandelen. De slavenhandelaars daarentegen verzetten zich niet tegen de wantoestanden en moedigen ze zelf aan, om zo grote winsten te bekomen160. De manier waarop de slaven verkregen worden op het Afrikaanse vasteland is zonder meer erbarmelijk te noemen. Een fragment uit het dagboek van een dokter die aan boord van een slavenschip verbleef, geeft een beeld van hoe de slaven op het vasteland verzameld werden. Het stuk beschrijft duidelijk hoe de Afrikanen aan de kust landinwaarts trekken om daar slaven te overmeesteren met de bedoeling deze slachtoffers van de oorlog aan de handelaars te verkopen. “Dec. 9. 1724. No trade today, though many traders came on board. They informed us that the people are gone to war within land, and will bring prisoners enough in two or three days; in hopes of which we stay. - 30th. No trade yet; but our traders came on board today and informed us the people had burnt four towns; so that tomorrow we expect slaves off. - 31st. Fair weather, but no trading yet. We see each night towns burning, but we hear many of the Sestro men are killed by the inland negroes; so that we fear this war will be unsuccessful. - Jan. 2. Last night we saw a prodigious fire break out about 11 o‟clock; and this morning see the town of Sestro burnt down to the ground; (it contains about 100 houses) so that we find their enemies are too hard for them at present, and consequently our trade spoiled here.” Naast deze oorlogsgevangenen worden ook Afrikanen die een misdrijf begaan, verkocht aan de kusten. De vraag die vele tegenstanders van de slavernij zich stellen is of deze straf of oorlog wel gerechtvaardigd is. Volgens Cooper is de handel in slaven zo winstgevend dat stamhoofden hun buren zonder wroeging gaan aanvallen om erna slaven te kunnen verkopen161. De auteur van A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade raadt de handelaars dan ook aan om eerst te onderzoeken of de slaven die men te koop aanbiedt niet gekidnapt zijn en door de Afrikaanse slavenhandelaars onwettig van hun 160 161
A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves, p. 2. T. Cooper, Considerations on the slave trade, p. 6-7.
57
vrijheid beroofd werden. Dit is echter mooi in theorie, maar wordt zelden toegepast op de slavenmarkten in de kolonies. Een uitreksel uit een verslag van de Raad van Jamaica162 beschrijft hoe de werkwijze zou moeten zijn bij het kopen van slaven. Zo zou de handelaar bij de verkoop een linguïst moeten meenemen zodat hij de Afrikaan kan ondervragen of hij niet ontvoerd is geweest. Wanneer zou blijken dat hij vrij geboren was en geen misdaden begaan had, zou de koper hem terug moeten vrijlaten. De auteur hiervan weet dat dit onmogelijk door de kopers nageleefd gaat worden163. Tegenstanders van de afschaffing argumenteren juist dat slaven niet gekidnapt worden maar dat het effectief om misdadigers of oorlogsgevangenen gaat. Ramsay heeft hier in zijn Objections to the abolition of the slave trade echter zware bedenkingen bij. Enerzijds geeft hij de tegenstanders gelijk omdat de Afrikaanse kusten al redelijk verlaten zijn zodat kidnapping door een kapitein moeilijk is, anderzijds circuleren er verhalen over kapiteins die met hun crew hun slag slaan en zoveel mogelijk vrije mannen overmeesteren en meenemen. Zoals de andere voorstanders van de afschaffing is ook Ramsay van mening dat maar een klein percentage echt uit misdadigers of gevangenen bestaat. Daarnaast maakt hij de bedenking of het wel zo opportuun is dat de Europese slavenhandelaar de rol van rechter opneemt in hun situatie. Ramsay vindt het ook moeilijk om in Afrika te spreken over „misdadigers‟. Aangezien het continent volgens hem veel minder geciviliseerd is dan Europa, kan men bij de wilde bevolking nauwelijks spreken over misdaden. Natuurlijk is er door de handelaars moeilijk onderscheid te maken tussen onschuldige en schuldige Afrikanen. In de transporten zijn er opvallend veel jonge meisjes en jongens die zeggen dat ze ontvoerd geweest zijn164. Volgens Rush beweren historici uit die tijd dat oorlogen aan de slavenkust eerder zeldzaam waren totdat de slavenhandelaars voet aan wal zetten. Sinds dat moment werden stammen tegen elkaar opgezet ten voordele van de Europese slavenhandelaar. Aangezien het onrecht toch al gebeurd is, kan het leed van de slaven alleen maar verzacht worden door hen goed te behandelen. Hierdoor kan de schade die de slaven geleden hebben echter nooit goed gemaakt worden165.
162
A gentleman long resident in Jamaica, A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade, p. 6: “Now, if one who has seen how negroes are sold on board a Guineaship, were to read this passage of the reports, and were to ask those conscientious committee-men this question, „You see, gentlemen, how very necessary it is to guard against the kidnapping of free people of Africa, and until some care shall be taken in that particular, by the wisdom and the authority of the British parliament, pray how do you intend to guard yourself from partaking in the same guilt with the kidnapp? How have you guarded against it hitherto? I suppose you took with you a linguist, and examined those you intended to buy some days before the sale; or if that could not be, for it is impossible at the sale, then I suppose on taking them home, you went through the necessary scrutiny, and upon finding that the negroe was born free, and had not forfeited his right to freedom by committing felony, of course you restored him to that liberty of which he was unjustly deprived.‟ I say, were any man seriously to put this question to the very men who framed that clause, they would laugh in his face.” 163 A gentleman long resident in Jamaica, A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade, p. 6. 164 J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 47-48. 165 B. Rush, An address to the inhabitants of the British settlements, p. 18.
58
Voorstanders van de slavenhandel gaan niet akkoord met de beschuldigingen dat de slaven door de handelaars op een onrechtmatige manier verkregen worden. Hun verdediging bestaat hoofdzakelijk uit twee delen: enerzijds verwerpen ze dus dat de Afrikanen gekidnapt worden en anderzijds proberen ze aan te tonen dat ze het in de West-Indische kolonies veel beter hebben dan in hun land. Dit laatste wordt door de auteur van A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade in consequence of the insurrection at St. Domingo met klem tegengesproken. De slaven staan volgens hem namelijk niet te springen om naar de WestIndische eilanden vervoerd te worden. Moesten ze naar een betere toekomst uitkijken zouden ze niet revolteren op het slavenschip en zouden ze niet vastgeketend moeten worden. Het is volgens hem ook duidelijk aan hun rug te merken dat zwarten in hun vaderland geen zweepslagen krijgen tegenover hun collega‟s in de kolonies. De regering van Jamaica bevestigt ook dat vele slaven gekidnapt worden in hun vaderland en dat ze eigenlijk overgaan van een status van vrijheid naar gedwongen gevangenschap. De verdedigers van de slavenhandel beroepen zich op de gedachte dat slaven in hun land van oorsprong toch geen vrijheid kennen166. Ook Turnbull beschrijft in zijn An apology for negro slavery or the West-India planters vindicated from the charge of inhumanity dat toen de Afrikanen nog geen contact hadden met de Europeanen, ze lui, barbaars en onwetend waren. Ze aanbaden verschillende soorten dieren zodat ze tegen hen beschermd zouden zijn. Oorlogsslachtoffers werden in die tijd op een gruwelijke wijze geofferd om de goden gunstig te stellen167. Op die manier stellen tegenstanders dat de Afrikanen ergens een gunst bewezen wordt. Nu kunnen ze immers als slaven verkocht worden aan de handelaars168. Doordat de gevangenen sinds de handel verkocht worden als slaven wordt er hun dus een gruwelijk lot bespaard. Een getuigenis uit 1726van Bosman, een avonturier van Guinea die de begrafenissen van hoofdmannen in de Goudkust beschreef, bewijst dit169. De slavenhandel heeft er volgens de auteur voor gezorgd dat de Afrikanen meer geciviliseerd en minder barbaars zijn geworden. De voorstanders van een afschaffing van de slavenhandel blijven 166
A gentleman long resident in Jamaica, A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade, p. 5. 167 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 10. 168 A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, p. 5. 169 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 11-12: “Several slaves of the deceased are killed and sacrificed on his account, in order to serve him in the other world; as are also and especially the Bossums, or those which he in his life had dedicated to his false god, being one of his wives, and one of his principle servants. But, what is most abominable is, that several poor wretched men, who, through age or inability are become incapable of labour, are sold on purpose to made victims in these accursed offerings. „Tis a most deplorable spectacle, to see these miserable creatures killed in the most barbarous manner in the world; what with hacking, piercing, tormenting , etc. they endure a thousand deaths. „Twas not without the utmost horror that I saw eleven persons killed in this manner; amongst which there was one who, after having endured a great deal of exquisite torture, was delivered to a child of six years of age, who was to cut off his head, which it was about an hour in doing, not being strong enough to wield the sabre. These human sacrifices are in use amongst those negroes who are not fully subject to our government, and live very distant from our forts. But, where we have any authority we don‟t suffer it, though they will privately remove to other places, in order to perpetrate this villainy.”
59
echter beweren dat de handelaars op een barbaarse wijze „handel‟ voeren met de plaatselijke bevolking. Dit zorgt er voor dat deze handel volgens hen een slechte naam krijgt. Dit komt volgens hem echter niet overeen met de realiteit. De auteur stelt dat er geen gestolen slaven gekocht (of zelf gestolen) worden door de handelaars, zoals wel eens beweerd wordt. Turnbull geeft echter wel toe dat er af en toe misbruiken voorkomen. Daarom reikt hij een paar oplossingen aan de regering aan om zo tegemoet te komen aan de eisen van de voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel. Zo zou het stelen van slaven of ontvoeren van Afrikanen bestraft moeten worden. Ook de moord op een slaaf met voorbedachte rade door de kapitein of een ander bemanningslid mag niet ongestraft gelaten worden170. De auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade betwist ook dat de slaven onmenselijk behandeld worden. Integendeel, volgens hem kan hun toestand alleen maar verbeteren met de verhuis naar de West-Indische kolonies. Het leven in hun vaderland wordt er immers afgeschilderd als zeer barbaars onder het gezag van een tiran. “…by rescuing him from a situation where his life is at the momentary disposal of a despotic and most sanguinary tyrant, the very ornaments of whose abode are composed of the sculls of immolated human victims, and the magnificence whereof is estimated only by their number; who, deaf to the claims of friendship and the calls of humanity, regardless of the ties of consanguinity, and callous to the feelings of conjugal or parental attachment, butchers, with the same unrelenting ferocity, the relative, the friend, the subject, or the captive, to celebrate annually the horrid superstitious custom of sprinkling with human blood the ashes of his ancestors. I must insist, Sir, humanity is served, not violated, by snatching a fellow-creature from so forlorn and hopeless a condition, and conveying him to a civilized country, where he is secure under the protection of mild and equitable laws.” Het argument dat hij nog steeds wordt weggenomen tegen zijn zin weerlegt de auteur door het gekende betoog dat de Afrikanen die bedoeld zijn voor de slavernij veeleer misdadigers en oorlogsgevangenen zijn. Daarbij zou het vervoer naar de kolonies hen redden van de terechtstelling. Ook het argument dat er speciaal oorlogen tussen stammen worden aangegaan met de bedoeling om slaven te kunnen verkopen, wuift de auteur weg171. Ook Adair weerlegt in zijn Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade with a defence of the proprietors of the British sugar colonies dat wanneer de Europeanen geen slaven zouden kopen, er geen oorlogen meer in Afrika zouden zijn. Door de slavenhandel komen de gevangenen nu immers nog terecht in de kolonies. Moesten ze de Afrikanen niet verkopen aan de Europeanen zouden ze de oorlogsslachtoffers waarschijnlijk 170 171
G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 11-13, p. 54. A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 39-40.
60
afmaken172. Ook de auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade merkt op dat er veel gevallen bekend zijn waar de oorlogsgevangenen niet verkocht worden aan handelaars maar simpelweg omgebracht worden. Afrikanen hebben volgens de auteur net dezelfde redenen om oorlog te voeren als de Europeanen zijnde onderlinge conflicten, landsgrenzen, …. Ook alvorens de handel in slaven zijn opmars kende, waren er al verscheidene oorlogen tussen de verschillende Afrikaanse stammen. Om dit geweld tegen te gaan, hebben sommige Britten het gedacht om heel Afrika te civiliseren. De auteur heeft hier echter zijn bedenkingen bij173.
3.2.2 De behandeling van de slaven op de overtocht. Ook de mishandelingen op het slavenschip worden door de tegenstanders van de handel aangeklaagd. Eenmaal op het schip worden ze in zo een kleine ruimte bij elkaar gestoken dat velen de reis niet overleven174. Dit blijkt onder meer in een extract van Cooper die in zijn Considerations on the slave trade and the consumption of West India produce de omstandigheden beschrijft waarin de slaven aan boord genomen worden. Eerst worden ze onderzocht door de dokter en daarna gebrandmerkt met het teken en de naam van het bedrijf of de persoon die hen gekocht heeft. Op het slavenschip worden ze in zo een kleine ruimtes bij elkaar gepakt, met kleine porties voedsel van inferieure kwaliteit, dat sommige slaven zich uithongeren tot de dood of van boord springen om hieraan te ontsnappen. Dit heb ik reeds besproken in het eerste deel. Naar het einde van de 18de eeuw komt hier echter verbetering in. “When slaves, thus righteously purchased, are brought down to the ships, they are examined male and female, stark naked, by the surgeon of the vessels. Those who are picked out for sale, are immediately branded on the breast (with a red hot iron which lies ready in the fire for that purpose) with the arms and names of the company, or owners, who are the purchasers. This humane piece of caution being performed, the slaves are thurst by hundreds, males and females, promiscuously, into the ship. To say nothing of the indecency of the practice, or of the unrestrained commerce of the sailors with the female slaves during the voyage, circumstances which are like the small dust in the balance of iniquity, the misery of a situation so extremely confined, the pestilential vapours they inhale, the badness of the provisions on which they are fed, the small quantity allowed them, and the tortures of a sultry climate, are frequently so great, that many slaves have been known to starve themselves to death on the voyage; others, when brought upon deck for fresh air, have sprung overboard, 172
J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 178. A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 41. 174 A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves, p. 2. 173
61
to meet death in the waves; or have otherwise put an end to an existence so miserable, as to make a deliverance from it the greatest blessing they are capable of receiving.” Om een bepaald aantal te bekomen, liet men soms de slaven met elkaar vechten om zo de populatie uit te dunnen. Soms weigerden ze ook te eten uit verzet omdat ze liever sterven dan van hun thuisland weggevoerd te worden. Daarop worden ze dan door de kapitein op de gruwelijkste manieren verplicht te eten. “That he obliged all the negroes to come upon deck, where they persisted in their resolution of not taking food; he caused his sailors to lay hold upon one of the most obstinate, and chopt the poor creature into small pieces, forcing some of the others to eat a part of the manggled body withal swearing to the survivors that he would use them all, one after another, in the same manner, if they did not consent to eat. This horrid execution he applauded as a good act, it having had the desired effect in bringing them to take food.”175 Voorstanders van de slavenhandel blijven volhouden dat de slaven op de overtocht goed behandeld worden. Ramsay antwoordt hierop dat zes slaven op evenveel plaats de oversteek moeten maken dan een soldaat heeft aan boord van een transportschip. Naast een enkele melding waar er maar vier slaven op honderd de reis niet hebben overleefd, zijn er talrijke gegevens over transporten waar de helft of twee derden onderweg sterven. Als voorstanders van de handel beweren dat er weinig sterfgevallen zijn op een slavenschip vraagt Ramsay zich af hoe het komt dat kapiteins in Londen geen verzekering meer kan krijgen voor hun slaven176. Zoals in een vorig hoofdstuk al naar voorgebracht werd, was de mortaliteit inderdaad te wijten aan het beperkte dieet, het plaatsgebrek en de reisomstandigheden. Ramsay haalt hier wel extreem hoge sterftecijfers aan. Hoewel tegenstanders van de slavenhandel beweren dat de slaven op de schepen erbarmelijk behandeld worden, ontkent Turnbull dit. Volgens hem hebben de eigenaars van de schepen een liberale kijk op de handel en is het in hun eigen commercieel belang dat ze hun „koopwaar‟ zo goed mogelijk behandelen177. Ook Adair doet in zijn Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade de vele verhalen over kapiteins die de slaven op de schepen mishandelen van de hand als onjuist. De plantagehouders zijn namelijk het meest
175
T. Cooper, Considerations on the slave trade, p. 7-9. J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 49. 177 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 14. 176
62
geïnteresseerd in gezonde slaven en wanneer men ze bij aankomst bekijkt, blijken ze zich volgens hem ook steeds in een goede toestand te bevinden178. Wat de aanpassingen aan de slavenhandel betreft, zou het volgens de auteur van Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade wel beter zijn om minder slaven per schip in te laden. Een slavenschip uit Guinea met 300 ton laadcapaciteit heeft soms tot 600 slaven aan boord. Moest een schip met dezelfde ruimte troepen transporteren, zouden er maar 150 mensen aan boord zijn. Dit verschil zorgt ervoor dat er bijna geen ventilatie op een slavenschip is. Een oplossing zou zijn om maar een bepaald aantal slaven per schip te vervoeren179. Het overladen van slavenschepen zodat de slaven in gevaar gebracht worden en het weigeren om genoeg provisie en dokters aan boord te hebben, zou daarom bestraft moeten worden door hoge boetes. Als aan deze voorwaarden voldaan wordt, is er volgens Turnbull geen enkele reden om deze handel te verbieden. Hij ijvert ook voor een samenbundeling van alle verschillende slavenwetten in de verschillende kolonies in één allesomvattend corpus180.
3.2.3 De onwaardige behandeling van de slaven in de kolonies Niet enkel op het slavenschip worden de Afrikanen mishandeld, ook op de plantage zelf was hun leven weinig waard. Bij het aankomen in de kolonie worden ze eerst weer aan een volledig medisch onderzoek onderworpen en bij de verkoop aan de plantagehouder wordt er daarbovenop niet gekeken of de familie van de slaaf uiteen gerukt wordt of niet181. Daarna worden ze naar de plantage gebracht. De „gangbare‟ bestraffing op de plantage voor het niet snel genoeg uitvoeren van taken of ongehoorzaamheid bestaat uit een aantal zweepslagen. Daarnaast leeft de eigenaar zich ook uit in originelere straffen zoals het opsluiten van de slaaf in een kist met gaten erin. Deze wordt dan bij het vuur gezet met verschrikkelijke pijn tot gevolg182. Sir Hans Sloan, de auteur van An introduction to the natural history of Jamaica183, beschrijft eveneens de verschillende mishandelingen van de slaven in de Jamaicaanse plantages. Opstandelingen worden doorgaands geleidelijk aan van de voeten naar boven verbrand. Minder erge misdaden worden meestal bestraft met castratie of het afhakken van lichaamsdelen. 178
J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 144. A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 31. 180 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 55-56. 181 Remarkable Extracts and Observations on the Slave Trade, p. 4. 182 T. Cooper, Considerations on the slave trade, p. 11:“An iron coffin with holes in it was kept by a certain colonist as an auxiliary to the lash. In this the poor victim of the master‟s resentment was enclosed and placed sufficiently near a fire to occasion extreme pain, and consequently shreeks and groans, until the revenge of the master was satiated.” 183 H. Sloane, A voyage to the islands Madera, Barbados, Nieves, S. Christophers and Jamaica with the natural history of the last of those islands; to which is prefix’d an introduction, wherein is an account of the inhabitants, air, water, diseases, trade, etc …, London, printed by B.M. for the author, 1725, vol 1 + 2, 753 p. + 754 p. 179
63
“For rebellion, the punishment is burning them, by nailing them down on the ground, with crooked sticks on every limb, and then applying the fire by degrees from the feet and hands, burning them gradually upon the head, whereby their pains are extravagant. For crimes of a less nature castration or chopping off half the foot with an axe. For negligence they are usually whipped by the overseers with lance-wood switches. After they are whipped „till they are raw, some put on their skins pepper and salt to make them smart; at other times their masters will drop melted wax on their skins, and use several exquisite torments.”184 De straffen die de slaven krijgen zijn dus steeds afhankelijk van de misdaad. Ook Ramsay beschrijft in zijn essay de mishandelingen van de slaven. Daarnaast is de behandeling van de slaaf ook bepaald door het karakter van zijn eigenaar. Sommigen zijn er fier op dat ze hun slaven weinig bestraffen terwijl anderen er juist over opscheppen dat ze hun slaven voor de kleinste misstap honderd zweepslagen geven. Met zieke of zwangere slaven wordt er op de plantage weinig rekening gehouden. Zo lang ze een schoffel kunnen vasthouden, moeten ze op het veld blijven werken. Dat een poging hiertoe ze een paar weken in het ziekenhuis kan doen belanden, maakt geen indruk. Zwangere vrouwen kunnen hierdoor een misval hebben. Dit trekken de eigenaars zich weinig aan, integendeel, doordat de moeders niet voor een kind moeten zorgen kunnen ze meer op de plantage werken185. De wet in Barbados zegt dat een slaaf die probeert te vluchten van de plantage of een ander misdrijf pleegt, door zijn meester gedood mag worden. Als deze echter zonder aanleiding geweld gebruikt tegen zijn slaaf, moet hij vijftien pond boete betalen aan de openbare schatkist186. Volgens Rush zijn de straffen tegenover slaven dus ook veel wreder dan deze die blanken zouden ondergaan voor dezelfde misdaad. Zo wordt een blanke die een slaaf doodt die probeert te vluchten of iets steelt niet bestraft. Als een slaaf gevat wordt bij het vluchten zal hij als straf daarvoor een voet verliezen. De eerste keer dat een blanke een slaaf doodt met voorbedachten rade zal dat als een gewoon „misdrijf‟ aanzien worden, de tweede keer dat het
184
1) B. Rush, A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture”, p. 15. 2) Tijdens mijn onderzoek merkte ik dat verschillende auteurs dezelfde voorbeelden gebruiken en dus van elkaar materiaal ontlenen (soms zonder naar elkaar te verwijzen). Zo haalt Rush in zijn uiteenzetting bovenstaand voorbeeld aan, dat in exact dezelfde bewoording ontleend is van het vroegere werk van Sloane (H. Sloane, A voyage to the islands Madera, Barbados, Nieves, S. Christophers and Jamaica with the natural history of the last of those islands, vol 1, p. LVII). Ook Thomas Cooper haalt op p. 11 van Considerations on the slave trade in dezelfde bewoording hetzelfde voorbeeld aan. Hier moet rekening mee gehouden worden wanneer men de bronnen naar waarde oordeelt. 185 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 73-75. 186 Remarkable Extracts and Observations on the Slave Trade, p. 7.
64
gebeurt zal hij terechtstaan voor moord. Aangezien een slaaf geen getuige kan zijn voor de rechtbank en er sowieso weinig blanken zijn, zijn deze misdrijven moeilijk te bewijzen187. De Franse slaven daarentegen worden behandeld volgens een zekere menselijkheid en ook hun straffen berusten op wetten. Dit is verschillend bij Britse slaven waar er niet echt vaste straffen vastgesteld zijn. Ramsay is van mening dat de macht van de plantagehouder binnen de perken moet gehouden worden. Zo zou een rechter geschillen tussen meester en slaaf moeten kunnen beoordelen zoals in de Franse kolonies. Mishandelingen van slaven zouden bestraft kunnen worden door de schuldige te weigeren deel te nemen aan vergaderingen, aannemen van erfenissen en hem een slechte naam te bezorgen188. Rush reageert in zijn essay op het pamflet “Slavery not forbidden by Scripture or a defence of the West-India planters”. De auteur van het pamflet minimaliseert vaak de mishandelingen die aangebracht zijn aan de slaven. Rush is het met hem eens dat de meeste Britten die geboren worden op een eiland naar Groot-Brittannië gestuurd worden om daar hun opleiding te volbrengen. Volgens Rush worden ze naar daar gestuurd omdat ze in de kolonies constant geconfronteerd worden met de slavernij en dit niet direct een toonbeeld van vrijheid en menselijkheid is. Hoe komt het dan dat er toch zoveel misbruiken zijn als de plantagehouders toch volgens goede principes opgevoed werden? Dit kan volgens Rush komen doordat zij niet direct verbonden zijn met het dagelijkse beleid van de plantage (zoals de opzichter)189. Want hoewel de plantagehouder bovenaan de hiërarchie van het plantagesysteem staat, was deze meestal afwezig op de plantage en leefde hij als een aristocraat. De controle van de slaven was de verantwoordelijkheid van ondergeschikte blanken zoals de opzichters en boekhouders. Deze blanken hadden heel wat macht en waren meestal mannen met een beperkte opleiding. Ook waren ze enorm in de minderheid (soms vijftig tegen één) en werden ze volgens een contract verplicht om voor winst te zorgen. Het mogelijk gebruik van geweld compenseerde het ruwe klimaat, de vele ziektes en het gevaar van opstanden190. Ramsay oordeelt dat er in de koloniale wetten geen verwijzing is naar een humane behandeling van de slaven die hen moet beschermen tegen overijverige opzichters of wrede plantagehouders. Op sommige vlakken wordt zelfs het vee beter behandeld191. Het zijn ook de overdreven mishandelingen die tegenstrijdig zijn met de belangen van de eigenaar zelf. Door de slaaf onder zo een werkdruk te zetten, heeft hij geen tijd om te recupereren en zal hij erna minder hard kunnen werken. Daarbij komt nog dat de hoge druk veel zieke, dode en weggelopen slaven met zich meebrengt. Volgens Ramsay heeft de afschaffing van de
187
B. Rush, A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture”, p. 19-20. 188 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 53, p. 242. 189 B. Rush, A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture”, p. 12-13. 190 G. Heuman en J. Walvin, The slavery reader, p. 106. 191 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 54.
65
slavenhandel tot gevolg dat de overgebleven slaven met meer respect behandeld zullen worden192. De auteur van A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies brengt een oplossing naar voor hoe het beter zou kunnen. Hij raadt aan dat de opzichter de slaven verdeelt in verschillende groepen waarbij elke groep bestaat uit minder en meer ervaren slaven. Elke groep kan dan een apart deel van het suikerrietveld bewerken. Nu kan de opzichter van de ene groep naar de andere groep gaan om op een bemoedigende manier te tonen hoe het werk het best gedaan wordt in plaats van de zweep te gebruiken. Als ze hun werk goed gedaan hebben, mogen ze vroeger stoppen. Dit is goed voor hun moraal. In het drukke oogstseizoen kunnen ze op een andere manier beloond worden voor hun harde werk. Het concept van belonen bij goed werk en terechtwijzen bij minder goede resultaten is een goede manier om met de werklieden om te gaan. Ook zou het goed zijn van de eigenaar om de opzichter wat te leiden opdat hij zijn werk goed zou doen193. Voorstanders van de slavenhandel zijn helemaal niet akkoord met de beschuldigingen dat slaven op de plantages onmenselijk behandeld zouden worden. Zo reageert Adair in Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade with a defence of the proprietors of the British sugar colonies op de gangbare gedachte dat de slaven op de plantages fysiek uitgebuit worden en niet genoeg voedsel krijgen om te kunnen overleven. Volgens hem werken Britse arbeiders veel harder dan de slaven, krijgen ze minder eten en worden ze minder goed verzorgd als ze ziek zijn194. Volgens het pleidooi van een West-Indische planter, opgetekend in Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, in the West-India islands, is het ook een misvatting dat plantagehouders hun slaven toetakelen. Voor hen zou dit immers een verlies aan inkomsten betekenen. De meeste misbruiken komen van de opzieners die niet inzitten met de opbrengst maar hun verkregen macht willen misbruiken. Als de eigenaar niet aanwezig is, kan het inderdaad zijn dat de opzichter het welzijn van de slaven uit het oog durft te verliezen. De auteur vraagt zich daarnaast wel openlijk af wat het probleem is met het straffen van slaven. Volgens de wet gebeurt er ook veel geweld tegen Britse vrije mensen zoals soldaten en zeelieden (kielhalen, e.d.). Hij vergelijkt het geweld tegen slaven met soldaten die als kanonnenvlees dienen in de oorlog bij het verdedigen van hun vrijheid (die ze eigenlijk niet hebben)195. Ook Adair, de auteur van Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade with a defence of the proprietors of the British sugar colonies meent dat de slaven op de plantages best wel menselijk behandeld worden. Hij verwerpt de getuigenis van John Newton, 192
J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 10, p. 21. A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves, p. 9-11. 194 J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 177. 195 A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, p. 1819. 193
66
een voormalige slavenhandelaar en latere dominee die vertelt over een eigenaar die afwoog wat het meest voordelige was: een slaaf niet te hard laten werken zodat hij zo langer kan meegaan of er op korte tijd veel druk op zetten zodat er veel werk verzet kan worden. Volgens hem is het onmogelijk dat iemand op voorhand zou kunnen voorspellen hoe lang iemand zou leven en hoeveel arbeid men uit zijn leven kan halen. Indien de plantagehouder er toch voor zou kiezen om zijn slaaf zodanig uit te putten dat hij binnen de kortste keren niet meer kan werken, dan moet hij de slaaf voor de rest van zijn leven onderhouden, hoewel hij niet meer opbrengt. De auteur verkiest dus om de werkdruk van de slaaf te doseren. Adair geeft wel toe dat de slaven veel te hard moeten werken. Dit komt voornamelijk omdat er te weinig arbeidskrachten zijn voor het werk dat uitgevoerd moet worden. Volgens hem weet de plantagehouder meestal zelf niet wat de gevolgen zijn van zijn harde aanpak: de kans is groot dat hij zo veel schulden heeft dat hij zijn slaven onbedacht zo hard onder druk zet om zo zijn schulden af te betalen. Een West Indische plantagehouder bevestigt inderdaad dat ze meestal zo zwaar in de schulden zitten, dat hun investeerders hen verplichten om hun slaven tot het uiterste uit te buiten. Wat de voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel willen bekomen, is volgens hem dan ook zo niet te bereiken. Als er minder slaven geïmporteerd worden, zal de druk op de schouders van de aanwezige slaven alleen maar toenemen196. Innes bevestigt dat de plantagehouders allesbehalve rijk zijn. Velen zitten in zware schulden bij de slavenhandelaar en kunnen zich geen extra tegenslag veroorloven. Door hun schuld zijn ze verplicht constant te werken. Op deze manier zijn ze eigenlijk gevangen in hun plantage en zijn ze eigenlijk even afgescheiden van hun moederland dan hun slaven. Daarnaast vindt hij dat de bewoners van de plantages een even grote aandacht en bescherming verdienen dan de rest van de Britten. Om die reden vinden ze dat de aanvoer van slaven moet blijven bestaan197. Ook Turnbull minimaliseert de aanklacht dat de slavernij een onmenselijk karakter heeft. Volgens hem is de slavernij in de West-Indische kolonies van een zeer zachtaardig niveau. Wat Ramsay beschrijft in zijn essays als een weerzinwekkende activiteit is echter gebaseerd op een paar losstaande, overdreven voorvallen die zeker niet representatief zijn voor de hele slavernij. Volgens hem zijn vele tegenstanders gedreven door vooroordelen en zijn veel van hen nog nooit in de West-Indische kolonies geweest en zijn ze daarom ook niet op de hoogte van de juiste feiten. Daarnaast is het volgens Turnbull een misvatting dat slaven weglopen omdat ze op hun plantage slecht behandeld worden. Hij is van oordeel dat de weglopers de grootste criminelen en dieven zijn die op die manier hun straf proberen te ontkomen198. Ook Adair relativeert het gebruik van geweld op de plantages. Zo maakt hij de connectie met vaders en echtgenoten die ook wel eens geweld gebruiken in Groot-Brittannië.
196
J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 179-184. W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 6, p. 14. 198 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 16, p. 35, p. 59. 197
67
“It has however happened, that proprietors of harsh or capricious tempers, mistaking or neglecting their true interests, and brutal overseers, disregarding the interest of their employer, have occasionally exercised much severity towards the slaves. But are their no cruel fathers, husbands and masters, in this country of liberty?” Van de West-Indische plantage wordt ook gezegd dat het beleid op tirannie gebaseerd is. Adair vergelijkt dit echter met de Europese landen en merkt op dat er weinig verschil is. Doordat het beleid van de plantages vooral patriarchaal is, worden misdrijven niet bestraft door een hoger gerechtsinstantie, maar door de verantwoordelijke (de plantagehouder of zijn gedelegeerde)199. In de meeste kolonies hebben de slaven volgens Turnbull wel hun eigen wetten en worden ze daardoor beschermd. In sommige kolonies (zoals Granada) leeft enkel het Britse recht en dat kan tot gevolg hebben dat een blanke die een slaaf vermoord, geëxecuteerd wordt. Hoewel hij een voorstander is van de slavenhandel, pleit hij toch voor de invoering van het Britse recht op alle kolonies, zodat de moord op een slaaf op dezelfde manier bestraft wordt als de moord op een blanke. Door alle verschillende koloniale wetten in één corpus te gieten kunnen ze makkelijker uitgevoerd worden, kan een eigenaar moeilijker zeggen dat hij een bepaalde wet niet kent en worden sommige eigenaars misschien wat zachtaardiger naar hun slaven toe. Turnbull reageert ook op de misvatting dat de slaven als vee behandelt worden bij hun aankomst in de kolonies. Volgens hem krijgen de slaven direct aan boord direct verse groenten en fruit. Als ze aan land aankomen en kennis maken met hun landgenoten is iedereen gelukkig en dansen en zingen ze samen. Als er iemand minder enthousiast is, worden ze getroost door de oudere Afrikanen die hun geruststellen dat ze geen schrik moeten hebben van de blanken en dat hun werk licht is. Op die manier doen ze volgens de auteur de toekomstige slaven inzien dat de kolonie superieur is op hun vaderland. Bij de verkoop aan de plantagehouder proberen ze zichzelf volgens hem zo goed mogelijk aan te bieden door hun kracht te tonen om zo gekocht te worden door de persoon die hun voorkeur geniet. Turnbull klaagt echter ook foute praktijken aan. Zo gebeurt het soms dat bij de „scramble‟ veel geweld gebruikt wordt en dat er ruzies ontstaan tussen kopers over de „koopwaar‟. Hoewel deze situatie niet veel voorkomt is ze toch onmenselijk en zou ze zou vlug mogelijk afgeschaft moeten worden. De manier waarop dat de slaven op de plantages behandeld worden, is volgens de auteur zeer menslievend200. Ook de beschuldiging dat slaven op de plantages door hun eigenaren uitgehongerd worden, berust ook volgens Adair op speculatie. Hun voedsel is in de kolonies volgens hem bijna hetzelfde als in hun thuisland en bestaat hoofdzakelijk uit groenten. In de kolonie komt er soms een stuk vis bij. Ook krijgen ze een stuk land toegewezen dat ze zelf mogen bewerken
199 200
J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 149-150. G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 21-24, p. 37, p. 58.
68
en waarvan ze de opbrengst mogen houden201. Daarnaast worden ze voldoende bevoorraad en kunnen ze deelnemen aan het commerciële leven door op marktdagen hun zelfgekweekte goederen (zoals kippen, varkens, …) te verkopen. Zo werd er berekend dat rond 1789 in Jamaica de Afrikaanse slaven jaarlijks goederen verkochten voor een bedrag van 150 000 pond202. Daarbij heeft de slaaf volgens de auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade de mogelijkheid om zich vrij te kopen. Aangezien een negerslaaf 50 a 60 pond kost, moet hij deze som kunnen voorleggen om zijn vrijheid terug te krijgen. De auteur betwijfelt sterk of het in Groot-Brittannië voor de arbeiders mogelijk is om zo een som bijeen te sparen in hun leven. Volgens hem is dit dagelijkse kost in de West-Indische eilanden. Om te bewijzen dat de slaven op de plantages goed behandeld worden, bespreekt hij een handleiding die een voorganger op de plantages voor de opzichter achterliet over hoe de slaven moeten gemanaged worden. Hierin beschrijft hij hoe men in de eerste plaats de slaven goed moet behandelen uit eigenbelang. De straffen moeten ook in overeenstemming zijn met de misdaad. Zo moeten slaven die proberen weg te lopen elke avond opgesloten worden. Daarnaast mogen de slaven ‟s nachts niet tewerkgesteld worden en moet er genoeg eten voorzien worden203. Volgens Turnbull zijn de slaven in de kolonies veel gelukkiger dan de boeren in de meeste delen van de wereld204. Als men daarbij de Afrikanen vergelijkt die in Londen wonen met de slaven op de plantages, is het duidelijk dat de eerste afhankelijk zijn van liefdadigheid en ongelukkiger zijn dan de laatste. Daarbij worden ze beter gekleed en gevoed dan hun collega‟s. Turnbull stelt zelfs dat de vrije Afrikanen in de kolonies ongelukkiger zouden zijn dan hun landgenoten die slaaf zijn205. Ook Innes verdedigt deze stelling. Volgens hem gingen ze in hun thuisland gebukt onder veel zwaardere vormen van slavernij206. Dat slaven gelukkiger zijn in de West-Indische kolonies dan in hun thuisland is volgens Ramsay een veel voorkomende misvatting. De slaven komen immers frequent in opstand tegen hun meesters en gaan alles behalve vrijwillig mee met de slavenschepen207.
3.2.4 Het leven van een West-Indische slaaf Om de argumenten van de voor- en tegenstanders van de afschaffing van de slavenhandel beter te kunnen kaderen, wordt er ook eens gekeken hoe ze het leven van de slaaf in hun 201
J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 147. W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 44. 203 A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 8-11. 204 Dit brengt hij naar voor in een vorige publicatie: G. Turnbull, Letters to a Young planter or, observations on the management of a sugar-plantation, London, printed by Stuart and Stevenson, for J. Strachan, 1785, 58 p. 205 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 32-33. 206 W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 6. 207 J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 33. 202
69
publicaties naar voor brengen. Het alledaagse slavenleven op de plantages is volgens de tegenstanders van de slavenhandel vaak minder aangenaam dan hoe het door de plantagehouders beschreven wordt. De slaven worden ingezet als beesten om het harde werk te verrichten. Als drie op de vier slaven de eerste twee jaren overleven op de plantage, is de aankoop een goede deal geweest208. Turnbull beschrijft in zijn essay het eerste jaar van een slaaf op de plantage. Zo krijgen ze de eerste dagen genoeg voedsel en eten en verblijven ze in het huis van de plantagehouder. Ondertussen moeten ze nog geen werk verrichten. ‟s Avonds dansen en zingen ze samen met hun soortgenoten. De dagen daarna worden ze verdeeld in verschillende families om mee te helpen met kleine huishoudelijke taken. Dit duurt enkele maanden, waarna ze meer beginnen mee te draaien met de andere slaven en aan het lichtste werk beginnen. Gedurende een jaar (en langer indien nodig) voorziet men hen van eten. Na een jaar ongeveer beginnen ze aan dezelfde taken als de anderen. Na twee tot drie jaar uiteindelijk zijn ze zo geroutineerd dat ze voor de plantagehouder even belangrijk zijn als de vaste slaven. Deze observatie komt wel van een voorstander van de slavenhandel. In zijn discours valt op dat hij het leven van de West-Indische slaaf op de plantage aftekent als niets anders dan rozengeur en maneschijn. Dit moet toch met de nodige nuance bekeken worden209. De dagindeling op de plantage is voor de slaven zeer strikt. Om vier uur ‟s morgens worden ze naar het veld geroepen om te beginnen met het werk. Dit bestaat uit het ploegen, bemesten en graven van de grond en het planten en oogsten van het suikerriet. Daarnaast brengen ze het riet ook naar de molen waar het sap eruit gehaald wordt en gekookt wordt tot suiker. Rond negen uur hebben ze een half uur om het ontbijt te nuttigen waarna ze tot elf of twaalf uur weer verder werken. Daarna gaan ze in de omgeving op zoek naar vers gras om de paarden en het vee te voederen. Dit duurt zo een anderhalf tot drie uur. Diegene die in lager gelegen plantages wonen, moeten de plantages van de buren oversteken op zoek naar vers gras. Daarbij gebeurt het wel eens bij de terugkeer dat ze door een slaaf uit de naburige plantage gegrepen worden en verplicht worden hun vers geplukt gras af te staan. Er staan namelijk zware straffen op het kruisen van andermans plantage. Daarop mag hij herbeginnen met zoeken, anders zal hem ook een straf wachten. Rond twee uur worden ze dan terug verwacht op de plantage om hun geplukt graan aan de dieren te geven, daarna mogen ze terug naar het veld gaan. Als er volgens de opzichters niet genoeg verzameld is, worden de slaven met zweepslagen gestraft. Een half uur voor zonsondergang moeten ze op het veld weer gras bijeen zoeken. Om zeven uur worden ze met deze lading weer verwacht waarna ze naar hun hutten mogen terugkeren. Het verzamelen van gras is volgens Ramsay de zwaarste taak van de slaaf. Om de straf te ontlopen wanneer ze niet genoeg gras verzamelden, lopen er vele slaven weg en houden ze zich schuil in de bergen. Als ze daarna terugkomen worden ze zo zwaar gestraft dat ze een tijd niet kunnen werken. De tijd dat een slaaf werkonbekwaam of 208 209
Remarkable Extracts and Observations on the Slave Trade, p. 5. G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 24-26.
70
weggelopen is, brengt hij niks op voor zijn meester. Daarom pleit Ramsay om een stuk land te beplanten met gras dat permanent kan dienen voor de dieren zodat de slaven niet meer zo ver moeten gaan zoeken. Tijdens de oogsttijd (een 5 a 6 maanden) kunnen de slaven zich meer concentreren op de oogst en laten ze het verzamelen van gras even voor wat het is. In veel plantages moeten ze in deze periode wel veel harder werken. Tot tien uur ‟s avonds worden de suikerrietbladeren gekookt om het suiker te onttrekken. Daarbij wordt er „s nachts bij de molen en de stoomketel de wacht gehouden door de slaven zodat deze continu kunnen doorwerken. Doordat dit werk gebeurt met een verminderde waakzaamheid gebeuren er vele ongevallen. Ze kunnen zich zo maar moeilijk wakker houden en diegene dat tijdens het bedienen van de molen in slaap vallen riskeren het om een arm of been te verliezen. Op die dagen kunnen ze maar drie uur en een half per nacht slapen. Dit gaat zo vele maanden voort tot het einde van de oogsttijd210. Naast de oogsttijd is de herfst voor de slaven één van de drukste periodes van het jaar. Op dat moment moeten ze de grond bewerken met een lichte schoffel om zo het suikerriet te kunnen aanplanten. Het gebruik van de ploeg is alleen mogelijk in de herfst en in een vlakke ondergrond. Slavenarbeid daarentegen is het hele jaar onmisbaar. Daarbij zullen plantagehouders ook steeds opteren om het werk te laten uitvoeren door minder slaven dan er één meer te moeten onderhouden211. De verdeling van het werk wordt door de plantagehouder wel wat geregeld. Zo mogen kinderen en oude slaven zich beperken tot het verzamelen van gras en de toppen van het suikerriet als eten voor het vee. Het halen van het gras wordt soms ook beperkt tot eenmaal per dag en tijdens de warmste dagen mogen ze zelfs vroeger stoppen. Stukken land op de plantages die ongeschikt zijn voor het verbouwen van suikerriet worden door de slaven gebruikt voor hun eigen productie van voedsel. Sommige slaven kunnen op deze manier bijna volledig instaan in hun onderhoud door het overtollige voedsel op markten te verkopen. Met een minimum aan bijdrage van hun meester hebben ze verder niets meer nodig. In de meeste plantages is het stuk grond dat voor de slaven weggelegd is echter niet zo vruchtbaar en is de opbrengst onvoldoende. Dit zorgt ervoor dat de gewassen vroegtijdig geoogst worden omdat de slaven honger hebben. Het gevolg is dat er in de slavengemeenschap veel hongersnood en ziektes de ronde doen212. Aan familiehoofden worden grotere, extensieve gronden toegewezen daar waar er genoeg en deftig verbouwbaar land was naast de gronden die voorzien zijn voor de exportgewassen. Het was in de plantagehouder zijn eigen voordeel moest de slaaf zichzelf voorzien van eten. Toch gingen veel slaven verder dan dit. In de vrije tijd die ze hadden (de avond en anderhalve dag in het weekend) hoedden ze vee, verbouwden ze fruit en groenten en vervaardigden ze simpele werktuigen. Deze goederen werden door de vrouwelijke slaven te koop aangeboden: ofwel 210
J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 59-64. W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 45. 212 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 65-67. 211
71
brachten ze de goederen naar de zondagsmarkt, ofwel boden ze deze te koop aan op informele markten op de grenzen tussen plantages, ofwel werden ze opgekocht door de meester zelf. Het geld dat ze hiervoor in de plaats kregen, gebruikten ze voor het kopen van semiluxeartikelen zoals glas, spiegels en kammen of deftigere kledij dan dat wat ze van hun eigenaar kregen213. Turnbull pleit ervoor dat men in de slavenwetten garandeert dat er genoeg land is op elke plantage om in voedsel te voorzien voor de slaven, of dat ze op een andere manier aan genoeg eten kunnen komen. Daarnaast zou ook bepaald moeten worden dat er op zon- en feestdagen niet gewerkt wordt en dat nachtwerk verboden is214. Bij sommige plantagehouders mogen de slaven echter van zaterdagnamiddag al werken op hun eigen stuk land, maar meestal wordt de zondag hiervoor voorbehouden. In de lager gelegen gebieden zijn de stukken die door de slaven bewerkt worden maar de helft van het jaar beschikbaar voor cultivatie door het warme weer. Naast de opbrengst van hun eigen stuk land krijgen de slaven wekelijks één tot drie pond graan, afhankelijk van plantage tot plantage (soms uitzonderlijk zes pond). Daarnaast krijgen ze ook nog drie tot zes haringen per week. Volgens Ramsay is dit alles behalve genoeg voor hen215. Dagelijks hebben ze volgens de auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade recht op een maaltijd van aardappelen of granen met groenten en daarbij een stuk haring of gezouten vis of vlees. De auteur verdedigt de slavenhandel door te stellen dat een plantagehouder deze voorzieningen al trof alvorens de koloniale wetten uitgevaardigd werden. De auteur heeft geen reden om aan te nemen dat het bij andere plantagehouders minder vredelievend zou verlopen. Weer maakt de auteur de vergelijking met het vaderland waar het er volgens hem harder aan toe gaat. “I only wish every gentleman in England would take a hint from them for the sake of his parish poor, when he leaves his home in the country to fly to the pleasures and dissipation of the metropolis.” Volgens de auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade zijn de rechten van de Afrikaanse slaaf de jaren voor 1793 al genoeg beschermd. De koloniale wetten zijn immers zoals in het eerste deel naar voor gebracht, herzien ten voordele van de slaven. Het werk en de straffen zijn daarop beperkt geworden. Ze moeten nu minder hard werken dan de arbeiders in Groot-Brittannië en de straffen zijn minder zwaar dan diegene die opgelegd worden aan Britse 213
G. Heuman en J. Walvin, The slavery reader, p. 107. G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 57. 215 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 67-68. 214
72
zeelui en soldaten. Bij ziekte en ouderdom wordt er voor de slaaf gezorgd. Ook op deze manier is men beter af dan in Groot-Brittannië zelf216. Volgens Adair zijn er ook voorzieningen getroffen voor de zieke en gehandicapte slaven. Eigenlijk is er geen echte wetgeving en is de plantagehouder dus officieel niet verplicht zich hier iets van aan te trekken. Toch is het volgens de auteur zijn plicht om, wanneer hij op zijn plantage is, te voorzien in de noden van de zieke slaven217. Als er meerdere slaven ziek zijn mag er wekelijks een lam geslacht worden om hen te voeden. Voor moeilijke of gevaarlijke ziektes mag de arts geraadpleegd worden. Jonge negerslaven moeten ook goed behandeld worden om zo de populatie op peil te houden218. Adair is er wel van overtuigd dat de zieke slaven in de kolonies op betere opvang kunnen rekenen dan de behoeftigen in Europa. Ook is er volgens hem wel een wet die de eigenaar verplicht om zijn oude en gehandicapte slaven te onderhouden. Het zou wel kunnen dat de het tot daartoe voorziene geld wat schaars is, maar dit wordt volgens hem ruimschoots goed gemaakt door de onderlinge hulp die de slaven elkaar bieden219.
3.2.5 Besluit Het discours van de voor- en tegenstanders van de afschaffing van de slavenhandel komt steeds op hetzelfde neer. De voorstanders klagen in hun publicaties steevast de onwaardige behandeling van de slaven zowel in Afrika, op de overtocht als in de kolonies aan. Volgens hen worden de Afrikanen op een onwaardige en criminele manier verplicht om met de slavenschepen verscheept te worden. Daarbij worden ze gemarteld en uitgehongerd, krijgen ze teveel werk en hebben ze geen uitzicht op beterschap. Naast de afschaffing van de slavenhandel eisen ze ook een verbetering van de omstandigheden waarin de slaven moeten leven. De tegenstanders verdedigen zich door te argumenteren dat de verkregen slaven oorlogsgevangenen en misdadigers zijn en niet beter verdienen om naar de kolonies verscheept te worden. In hun thuisland zouden ze toch maar terechtgesteld worden als straf. Het argument dat deze gevangenen door uitgelokte oorlogen bekomen worden om de slaventoevoer te garanderen, wuiven ze weg. Daarbij vinden ze dat de Afrikaan beter af is in de West-Indische kolonie dan in hun thuisland.
216
A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 6, p. 12-13. J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 118. 218 A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 12. 219 J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 119-120. 217
73
3.3 De Britse visie op de Afrikaanse slaven
3.3.1 De Britse bevolking overtuigen van de wantoestanden Voorstanders van een afschaffing van de slavenhandel proberen hun doel te bekomen door de Britse bevolking op alle mogelijke manieren te overtuigen van de onmenselijkheid ervan. De auteur van Remarkable Extracts and Observations on the Slave Trade, with some Considerations on the Consumption of West India Produce schrijft de onrechtvaardigheid van de slavenhandel toe aan het belang van suiker. Moest er geen suiker verbruikt worden, zou er ook geen reden zijn om het te verbouwen en het te cultiveren. Doordat er zoveel mensen gemoeid zijn met de productie van suiker, heeft volgens hem iedereen mee schuld aan de slavenhandel die nodig is om dit product zo goedkoop mogelijk te produceren. Aangezien de suiker voor de consument geproduceerd wordt, acht de auteur de klant eigenlijk schuldiger dan de rest. Volgens hem komt daarbij ook dat deze schuldig is aan moord, het uiteenrukken van families van slaven en van kidnapping van de Afrikanen uit hun thuisland. Hij vraagt zich dan ook af of het gebruik van suiker moet uitgesteld worden tot dat de slavenhandel afgeschaft is of tot de productie van suiker niet meer tot stand komt tot slavernij220. Aangezien volgens Burn andere motieven niet werkten (noch het verstand noch het gevoel naar menselijkheid) gaat hij door zijn A second address to the people of Great Britain containing a new and most powerful argument to abstain from the use of West-Indian sugar te publiceren, proberen op het gemoed te werken van de Britse bevolking. De auteur tracht op deze manier de afschaffing van de slavenhandel te bewerkstelligen. Hij poogt de mensen te overtuigen door hun enkele wreedheden mee te delen. Zo is het in Groot-Brittannië geen algemene kennis dat de slaven geketend op de plantages moeten werken en dat er van hen verwacht wordt dat ze werken alsof ze vrij zijn. Door aan te brengen dat een jonge moeder met zuigeling ook niet gespaard wordt van zweepslagen, probeert hij op het medeleven in te werken van de jonge Britse moeders. Daarnaast worden de wonden van de slaven verzorgd met een zoute oplossing om zo weinig mogelijk ontstekingen tegen te komen. Toch zorgt het warme klimaat ervoor dat er frequent wonden gaan beginnen etteren. Andere slaven moeten hierop de maden uit de wonden verwijderen. De slaven staan onder het directe toezicht van opzichters en boekhouders en die hebben geen baat bij grote winsten (in tegenstelling tot de plantage-eigenaars). Om deze reden kijken zij minder naar de slaven om. Een bewijs dat het leven van de slaaf er weinig toe doet vindt men op de slavenmarkt: zieke en stervende slaven worden er verkocht voor een appel en een ei zodat de eigenaar ervan af is en geen geld meer moet steken in hun verzorging. Deze slaven worden en masse goedkoop ingekocht in de hoop dat er enkele van overleven om er zo toch een winstgevende zaak van te maken. 220
Remarkable Extracts and Observations on the Slave Trade, p. 9-11.
74
Moest er geen suiker nodig zijn, is er volgens de auteur ook geen nood aan slaven. Bij het gebruik van suiker zit er niet enkel figuurlijk maar ook letterlijk slavenbloed aan je handen. Om het suikerriet immers zo compact mogelijk te vervoeren wordt het in grote tonnen door drie halfnaakte of naakte slaven met de voeten platgestampt tot de ton helemaal vol is. Aangezien dit in de volle zon gebeurt en er geen hygiënische maatregelen genomen worden zal er in de ton ook een combinatie van zweet en bloed komen. Door de warmte zal dit opgenomen worden door de suiker. Met deze levendige beschrijving probeert de auteur van dit document zijn lezers te overtuigen van de wansmakelijkheid van de suiker. Daarnaast beschrijft hij ook dat de haren van slaven een broeihaard zijn van luizen die ook onoverkomelijk in de suiker terechtkomen en zo uiteindelijk dood en gedroogd in de kant en klare Britse suiker verwerkt worden. De suiker wordt ook vermengd met het vocht uit de vele wonden van de slaven. Een van de courante aandoeningen is een ontsteking aan de voeten of benen die moeilijk te genezen valt en in de 18de eeuw veel voorkwam in tropische gebieden. Aangezien voor de opzichters de kwaliteit van de suiker weinig uitmaakt, zullen ook besmette slaven in deze tonnen hun werk doen. Tenslotte beschrijft Burn voor zijn publiek het bestaan van de „Jigger‟. Een soort kleine vlo die leeft op de grond en zich aan de mens vasthecht en zich een hol boort onder de huid. Zonder een correcte verwijdering kan dit tot heel wat complicaties leiden. Daarbij kunnen de wonden ook nog eens ontsteken. Deze vlo komt het meest voor in het seizoen waarin het suikerriet geoogst wordt en de slaven met hun voeten in de suikerbrij zitten. Hierdoor kan er wondvocht in de suiker terecht komen. De auteur bekent wel dat bij de destillatie voor rum al deze ongemakken teniet gedaan kunnen worden, maar dat hij hiervan geen zekerheid heeft221. Deze tactiek werkte wel degelijk. Het waren vooral vrouwen die zich mede door deze verhalen afzijdig gingen houden van het gebruik van suiker. Hun boycot van suiker was vooral gericht op de sociabiliteit van de bijeenkomsten van vrouwen waar er thee gedronken werd222.
3.3.2 De vooroordelen tegenover Afrikanen Oorspronkelijk had het gebruik van slavenarbeid weinig te maken met racisme. Afrikanen waren al lang een rariteit in Europa. Het was pas later dat zwart gelijkgesteld werd met slavernij. In dat opzicht ontwikkelde er zich een racistische ideologie waarop de economische belangen steunde223. Gedurende de 18de eeuw bleef men de Afrikaan beschrijven volgens stereotype kenmerken. Ze bleven de wilden die mensen offerden, de bijgelovige heidenen en 221
A. Burn, A second address to the people of Great Britain, p. 2-10. J. Walvin, Questioning Slavery, p. 164. 223 J. Walvin, Slaves and Slavery, p. 90. 222
75
slaven die uitgebuit konden worden. Deze weergave resulteert bij sommige auteurs in de gedachte dat men de Afrikaan redt door hen naar de Nieuwe Wereld te verschepen en hen daar discipline en religie bij te brengen. Dit blijkt vooral een legitimatie te zijn om de slavenhandel goed te praten224. Verdedigers van de slavenhandel beroepen zich zo vaak op de gedachte dat Afrikanen een lager intellectueel niveau hebben en minder deugd en vreugde kennen. Dit is echter tegengesteld aan de verhalen die avonturiers uit hun land meebrengen. Hun vindingrijkheid, menselijkheid en hun band met ouders en vrienden gelijken in grote mate op die van Europeanen. Er is natuurlijk wel een groot onderscheid tussen Afrikanen in hun moederland en diegene die als slaven op de plantages werken. Slavernij heeft dus een enorme impact op de ingesteldheid van de mens. Volgens Rush zijn de luie aard en het feit dat de slaven stelen een gevolg van de slavernij. Hij leidt hier uit af dat de Afrikanen niet voor de slavernij bedoeld zijn225. Hij verzet zich dan ook tegen het standpunt van de tegenstanders van de afschaffing dat Afrikanen van nature uit minder intelligent zijn dan blanken. Deze hypothese is volgens hem immers gebaseerd op de waarnemingen van een paar ontdekkingsreizigers die onmogelijk een compleet beeld kunnen vormen van de Afrikaanse samenleving. De Afrikaanse maatschappij verschilt enorm qua locatie en op een paar jaar tijd kan er heel wat veranderen226. Volgens Turnbull hebben Afrikanen echter, hoewel ze bij hun geboorte gelijk zijn aan blanken, niet het karakter om omhoog te klimmen tot de hogere kringen van de maatschappij227. Ook de auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade is van mening dat de Afrikanen niet bekwaam zijn om beschaafd te worden. Hij is van mening dat ze nog steeds in dezelfde toestand verkeren als het begin der tijden. De vele pogingen om de Afrikaanse jeugd te onderwijzen, hebben volgens hem zelden vruchten afgeworpen. Wanneer ze dan terug naar hun land keerden om hun kennis over te brengen, vervielen ze binnen de kortste keren weer in hun oude patronen van barbarisme228. Tegenstanders van de afschaffing van de handel wijten deze inferioriteit in kennis en deugdzaamheid vooral aan fysieke kenmerken. Doordat de verschillende naties in Afrika van elkaar gescheiden zijn door grote stukken onbewoond land, heeft er zich hier geen groot wereldrijk kunnen vormen. Hierdoor hebben zich geen grote beschavingen kunnen vormen in Afrika229. 224
S. Uyttendaele, Racisme bij slavenhandelaars: een analyse van het raciaal discours in de reisverhalen over de Slavenkust, Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2008, p. 73-74. 225 B. Rush, An address to the inhabitants of the British settlements, p. 1-2. 226 B. Rush, A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture”, p. 24. 227 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 34. 228 A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 42. 229 B. Rush, A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture”, p. 25.
76
Ramsay daarentegen stelt dat je intelligentie en kwaliteiten niet zo zwart en wit kan bekijken. Klimaat, voeding en het milieu waar je opgroeit hebben een enorme impact op je leven en ontwikkeling. Zoals er verschillende soorten „zwart‟ zijn bij de Afrikanen, zijn er ook verschillende graden van intelligentie. Uit eigen ervaring ondervond hij dat de Afrikaan niet achtergesteld is op de Europeaan. Ze kunnen alles leren waar ze aandacht aan schenken. De manier waarop ze de rum destilleren en het suikerriet bewerken is zoals een Europeaan het kan. Hoe ver ze staan op intellectueel vlak is volgens Ramsay wel niet echt duidelijk. Doordat ze onder het gezag staan van de blanke wordt hun geest geknakt en kan hun intellectualiteit niet doorbreken. Waar slaven zich dan volgens hem wel mentaal in kunnen uitleven is het zoeken naar uitvluchten en verbergen van waarheden tegenover hun meesters. Bij de verdenking van een misdrijf zijn ze de beste om een gefundeerd uitvlucht te zoeken dat zo goed in beargumenteerd is dat ze niet door de mand vallen, aldus Ramsay. Ook bestaan er volgens hem veel vooroordelen tegenover de Afrikaanse slaaf omtrent de uiterlijke kenmerken. De eigenschappen waarop de Europeanen zich baseren om zich superieur te voelen zijn de platte neus, de huidskleur, het kroeshaar en de (onbewezen) kleinere schedelinhoud. Ramsay vraagt zich echter af of je hierdoor kunt concluderen dat Afrikanen inferieur zijn aan blanken230. Sommige voorstanders van de slavenhandel oordelen dat hun zwarte huidskleur hen geschikt maakt voor de slavernij. Volgens Rush heeft hun huidskleur geen nadelen in zich, integendeel. In de warme gebieden blijken ze immers beter tegen de warmte te kunnen dan de blanken. Hij stelt dat de Afrikanen evenwaardig zijn aan de blanken231. Het algemene beeld over de mensheid verschilde op het einde van de 18de eeuw veel met hoe men nu naar de verschillende rassen kijkt. Volgens de filosoof Hume is het blanke ras superieur aan de anderen omdat volgens hem volkeren die geen religie kennen bijna gelijk gesteld zijn met barbaren. “In his essay on National Characters Hume says, “that mankind is composed of three or four different races; and that there never was a polished society, but of the white race, to which all others are naturally inferior.” In particular, he gives it as his formed opinion, “that there never arose a man of genius among the negroes.””232 Rush weerlegt dat argument dat Afrikanen tot een inferieur ras zouden behoren omdat ze geen Almachtige God aanbidden. Hij maakt de vergelijking met de oorspronkelijke bewoners van Peru die regeerden over een uitgestrekt gebied. Volgens tegenstanders van de afschaffing zijn ze ook onbekend met vriendschap en dankbaarheid. Hierdoor zouden ze geen emoties vertonen als ze gescheiden worden van hun familie en vrienden. Rush antwoordt hierop dat 230
J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 180-181, p. 208-210. B. Rush, An address to the inhabitants of the British settlements, p. 3-4. 232 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 169-170. 231
77
dit vooral eigenschappen zijn die voorkomen in een beschaafde samenleving en dat deze ver te zoeken zijn in een gebied waar ieder voor zijn eigen moet zorgen. Volgens hem is de grootste staat van heldhaftigheid bij Afrikanen dat ze de zwaarste vernederingen en straffen ondergaan zonder verpinken. Hij vermeldt er wel bij dat het hier vooral over veralgemeningen gaat. Zo zijn er ook veel slaven die enorm emotioneel reageren als ze door hun verkoop gescheiden worden van hun familie. De mate van emotionele ontwikkeling hangt af van de vooruitgang in politieke ontwikkeling in hun oorspronkelijk land233. Zo zijn er in An abstract of the evidence delivered before a select committee of the House of Commons in the year 1790 and 1791 talrijke getuigenissen die tonen dat de ontvoerde Afrikanen wel gevoelens hebben. Zo toont ook de verklaring van de chirurg Wilson, die de omstandigheden op een slavenschip beschrijft waar een Afrikaanse broer en zus herenigd worden: “… When he was convalescent, a young woman was also brought on board, who proved to be his sister. On their first meeting, they stood in silence, and looked at each other apparently with the greatest affection; they rushed into each others arms – embraced – separated themselves again, - and again embraced. Surgeon Wilson perceived the tears to run down the female‟s cheeks. The man had a return of his former complaint, and his sister attended him with the greatest care.”234 Hoewel Ramsay de verdediging van de Afrikanen op zich neemt, berust zijn kennis van de autonomie van de zwarten toch veeleer op vooroordelen en misverstanden. Zo legt hij de oorzaak van de platte neus bij de kindertijd waar de jonge Afrikaan in een draagzak tegen de rug van zijn moeder geduwd wordt. De neus zou zich in de loop der jaren hieraan hebben aangepast235. Het uiterlijk van de Afrikaan wordt ook uitgebreid beschreven in het werk van Edward Long, The history of Jamaica or, general state of the ancient and modern state of that island. Hij beschrijft hun huidskleur als een donker membraan dat „niet van kleur verandert bij het transport naar een ander klimaat‟ en dat „na verschillende generaties nog steeds dezelfde kleur heeft‟. Verder is hij van mening dat de Afrikaan nog steeds hetzelfde intellectuele niveau haalt als tweeduizend jaar geleden. “In general, they are void of genius, and seem almost incapable of making any progress in civility or science. They have no plan or system of morality among them. Their barbarity to their children debases their nature even below that of brutes. They have no moral sensations; no taste but for women; gormondizing, and drinking to excess; no wish but to be idle.”
233
B. Rush, A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture”, p. 26-29. 234 An abstract of the evidence delivered before a select committee of the House of Commons, p. 83. 235 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 184.
78
De auteur vindt eveneens dat er geen onderscheid te maken valt tussen de verschillende Afrikanen en dat ze allen dezelfde negatieve eigenschappen hebben. “Whatever great personages this country might anciently have produced, and concerning whom we have no information, they are now everywhere degenerated into a brutish, ignorant, idle, crafty, treacherous, bloody, thievish, mistrustful, and superstitious people, even in those states where we might expect to find them more polished, humane, docile, and industrious.”236 Wanneer Afrikanen geclassificeerd worden als inferieur werkt dit de superioriteit van de Europeaan in de hand. Dit zal het voor hem ook makkelijker maken om de slaaf als niet evenwaardig te behandelen. Voor- en tegenstanders van de slavenhandel zijn het er over eens dat Afrikanen een ander ras zijn dan de Europeanen. In tegenstelling tot Ramsay zien vele mensen „een ander ras‟ ook direct als „een minderwaardig ras‟. Op deze manier wordt de Europeaan in de superieure rol geduwd en komt de Afrikaan automatisch in een minderwaardige positie (en dus de slavenrol). Ook al moesten ze van een inferieur ras zijn, toch zijn ze in staat om onafhankelijke samenlevingen in hun thuisland op te richten. De situatie in Afrika is ook niet te vergelijken met hun onderdrukte toestand in de kolonies. Door deel uit te maken van een vrije gemeenschap hebben ze sowieso meer mogelijkheden dan te moeten dienen op de plantages. Ook al moesten ze inferieur zijn, dan acht Ramsay het nog steeds onverantwoordelijk dat de Afrikanen uit hun thuisland, waar ze gelukkig zijn, voldoende voedsel hebben en hun hele leven geleefd hebben, weggerukt worden om ver weg te moeten werken in erbarmelijke omstandigheden voor een land waar ze geen enkele band mee hebben. Moest slavernij een natuurlijk gegeven zijn, dan zouden volgens Ramsay de Afrikanen beter aangepast zijn aan het werk op de plantages. Zo zouden ze minder eisen stellen bij het voedsel, geen kledij nodig hebben, niet steeds verlangen naar de vrijheid en veel minder in opstand komen tegen hun superieuren237.
3.3.3 De visie van de Bijbel op de slavernij De Bijbel had een grote invloed op het denken van de mensen in de 18de eeuw. Hoewel de opkomst van de beweging tegen de slavenhandel zich beriep op de christelijke gedachte, was dit niet voor iedereen zo gemakkelijk te aanvaarden. Doorheen de geschiedenis werd slavernij immers als een normale activiteit beschouwd. In het Oude Testament, doorheen de Romeinse
236 237
E. Long, The history of Jamaica, p. 352-354. J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 188, p. 197-199.
79
periode en zelfs in de leer van Luther en Calvijn werd hier geen graten in gezien238. Voorstanders van de slavenhandel steunden dan ook op de gedachte dat de slavenhandel niet verworpen wordt door de Bijbel. Hierdoor voelen ze zich gesterkt en oordelen dat het dan ook niks „onmenselijks‟ in zich heeft. Ergens klopt dit volgens Rush wel: zo zijn er in de Bijbel verwijzingen naar Abraham die slaven in zijn huis heeft239. Ook Adair is van mening dat volgens het Oude Testament het gebruik van slaven niet verboden is. Hij weet wel dat tegenstanders van de slavenhandel zich beroepen op de gedachte dat de slavenhandel wel in strijd is met het christendom240. Ook Rush baseert zich op het feit dat Christus in het Nieuwe Testament verkondigt dat alle mensen de ander als zijn gelijke moeten zien en behandelen hoe ze zelf behandeld willen worden. Christus roept niet letterlijk op om de slaven te emanciperen en ook richt hij zich niet tot de slaven om hun vrijheid te herwinnen. Toch komt Zijn boodschap naar voor in de waarden die hij predikt. Eigenschappen zoals moord en diefstal worden verworpen terwijl naastenliefde, verdraagzaamheid en nederigheid juist wel gepredikt worden. De auteur vindt het dus duidelijk dat slavernij volgens de Bijbel niet kan en dat slavenhandelaars hun misdrijven niet moeten proberen te rechtvaardigen door het geloof241. Ook de auteur van A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies gaat terug op de Bijbel (namelijk de gedachte van Sint Pieter), die wederzijds respect tussen meester en dienaar zeer belangrijk vond. Wanneer echter de slaven misbruikt en mishandeld worden, zullen ze immers een slecht beeld van de blanken en hun religie blijven hebben242. Volgens Ramsay is slavernij misschien op zich het probleem niet voor de Bijbel, maar wel de manier waarop de slaven „gerekruteerd‟ worden. De slaven worden op een verschrikkelijke wijze gevangen, soms door twee stammen tegen elkaar op te zetten zodat er oorlog komt, daarbij worden ze nog mishandeld op de reis, …. Volgens de Bijbel hadden de joden immers ook slaven. Ramsay merkt op dat het verschil is dat de joden hun slaven beter behandelden. De slaven werden onderwezen in de religie, werden beter gevoed en gekleed en moesten maar zes dagen op zeven werken. De auteur stelt voor om, naar het voorbeeld van de joden, de slaven in de West-Indische kolonies maar zes jaar gevangen te houden en daarna vrij te stellen met genoeg voorraad. Toch zijn aanhangers van de slavenhandel van mening dat onderdrukking een noodzakelijk gevolg is van de slavernij. Volgens Ramsay is de onderdrukking echter niet nodig wanneer de slavernij afgeschaft wordt. Het ene is een gevolg van een ander kwaad243.
238
R. Blackburn, The overthrow of colonial slavery, p. 35. B. Rush, An address to the inhabitants of the British settlements, p. 8-9. 240 J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 139-140. 241 B. Rush, An address to the inhabitants of the British settlements, p. 12-13. 242 A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves, p. 6. 243 J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 52-54. 239
80
Ook volgens Rush kan het lot van jonge slaven in de kolonies aanzienlijk verbeterd worden. Zo kunnen ze onderwezen worden in de religie en kan men hen leren lezen en schrijven zodat ze hun eigen reilen en zeilen kunnen regelen. Daarnaast kan door wet vastgelegd worden hoe lang ze moeten dienen op de plantages en dat ze dezelfde rechten krijgen als vrijgeboren Britse onderdanen. Volgens hem zijn vrijheid en menselijkheid de basis voor een goede landbouw. Hij beroept zich op de gedachte dat God de aarde, wanneer die bewerkt wordt door vrije mensen, vruchtbaar maakt en dat die onvruchtbaar wordt als de slaven het werk doen. God heeft de mens immers vrij geschapen244. Ramsay is ook van mening dat slaven die goed behandeld worden, hun werk ook beter zullen uitvoeren. Door hen ook bewust te maken van God en het geloof, zullen ze meer gemotiveerd zijn. Zo krijgen ze een geweten dat hen aan hun werk bindt en hen controleert. Daarnaast kunnen de plantagehouders hun slaven ook in de week de tijd geven om hun eigen gewassen te kweken en zondag als rustdag te voorzien. Voor Ramsay is het ook duidelijk dat eigenaars die in God geloven en de slaven als medemensen behandelen, uiteindelijk beter af zullen zijn dan zij die hun slaven mishandelen om op korte termijn een zo groot mogelijke winst te boeken. Hoewel de slaven minder hard zouden werken doordat ze een dag in de week thuisblijven, kan dit toch gerecupereerd worden. Door het geloof in God kan Hij de slaveneigenaars voor hun goede ingesteldheid compenseren. Zo kan Hij zorgen voor meer geluk in een mensenleven, de eigenaar behoeden voor ziektes, mensen beter doen omgaan met bepaalde situaties, …. Diegenen die hun slaven tot het uiterste laten werken, zullen ook wel merken dat hun slaven vlugger uitgeput raken, sneller aan hun einde komen en dat de populatie stagneert. Volgens Ramsay is dit een straf van God voor de wreedheid van de eigenaars. De auteur is van mening dat het de taak is van iedere mens om diegene rond zich zo goed mogelijk te helpen op elk vlak. Daarvoor zullen we dan later beloond worden door God245. Tegenstanders van de afschaffing zijn er niet zeker van dat een stopzetting van de handel een positieve invloed op de slaven zou hebben. Zo reageert „The Society of propagating the gospel in foreign parts‟ op een brief van Anthony Benezet van 6 februari 1768. Benezet pleit voor een afschaffing van de slavenhandel terwijl de Society vasthoudt aan het kopen en houden van Afrikaanse slaven. In het antwoord verdedigen ze hun standpunt door te verwijzen naar de richtlijnen die de apostelen uitschrijven voor de meesters en dienaren (voornamelijk slaven dus). Als er in de kolonies verkondigd wordt dat de slavernij illegitiem is, zouden de eigenaars hun slaven volgens hen wreder gaan behandelen omdat ze niet overtuigd zijn van het gelijk. Daarnaast zouden ze minder geneigd zijn om hen de beginselen van het christendom bij te brengen. De slaven daarentegen zouden rebelleren tegen hun meesters moesten ze van de doctrine gehoor krijgen. Om deze redenen verzoekt de sociëteit 244 245
B. Rush, An address to the inhabitants of the British settlements, p. 6, p. 20. J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. X-XIV.
81
dat Benezet van zijn voornemens om de illegaliteit van de slavernij zou afzien om zo de vrede in de West-Indische kolonies te bewaren246. Geddes probeert in de eerste plaats de opvatting van de tegenstanders van de handel te weerleggen dat de slavenhandel in strijd is met Moeder Natuur. Volgens hem geloven zij immers dat Moeder Natuur een „meelevende vrouw zou zijn die bezorgd is en weent over het lot van de slaven‟. Hij trekt het hier in het belachelijke als hij beschrijft hoe sommige auteurs haar beschrijven alsof het om een echte vrouw zou gaan. Geddes duidt er echter op dat de natuur niet enkel goede dingen doet, maar ook verwoestend uit de hoek kan komen. Zo kan ze met verwoestende vulkanen, wilde zeeën, aardbevingen, bliksems en andere natuurfenomenen hevige schade toebrengen. Daarnaast zorgt zij er ook voor dat dieren elkaar aanvallen en opeten, geheel volgens een volstrekt normaal patroon. Om deze redenen verwerpt de auteur het argument dat slavernij in strijd zou zijn met de natuur. Het argument van de tegenstanders van de slavenhandel valt weg bij het aanschouwen van al het leed dat de natuur kan veroorzaken. Het argument van de tegenstanders dat de slavernij in strijd is met de menselijke waarden weerlegt hij op dezelfde manier. Net als de Natuur stelt hij de menselijke waarden voor als een vrouw die niet alleen voor de goede dingen zorgt. Op dezelfde wijze toont hij ook dat religie niet steeds het beste voor heeft met de mens. Om deze reden vindt Geddes het hypocriet dat de tegenstanders van de slavernij religie als een argument durven gebruiken om hun standpunt te versterken. Aangezien de christenen al in slavernij terecht komen, kan men moeilijk op grond van religie eisen dat barbaarse Afrikanen vrijgelaten worden. Volgens de auteur wordt elke man immers in de slavernij geboren en blijft dit zijn hele leven voortduren. Na de geboorte komt men onmiddellijk onder het gezag van de moeder die duidelijk de regels vaststelt en zegt wat er wel en niet kan. Vervolgens gaat hij naar school en leert hij een vak of studeert hij verder. Sowieso wordt er nog steeds gezegd wat er te doen staat. Daarna kiest hij ofwel voor een job waar hij waarschijnlijk voor de rest van zijn leven in vastzit, ofwel renteniert hij en heeft hij te maken met luiheid, verveling, etc …. Verder komt men nog vast te zitten aan de liefde, ambitie en andere. Dit is zo voor elke man. Waarom zouden Afrikanen dan vrijgesproken moeten worden van enige vorm van slavernij? De auteur stelt dat Europeanen symmetrisch gebouwd zijn, gelijken op hun Schepper en net iets minder zijn dan engelen. Afrikanen daarentegen zijn onevenwichtig en maar een beetje meer waard dan duivels. Als deze eerste groep al te lijden heeft door de slavernij, dan kan de laatste groep volgens hem zeker geen aanspraak maken op dezelfde graad van vrijheid als de blanke247.
246 247
No Abolition, p. 48. A. Geddes, An apology for slavery, p. 9-13, p. 17-22.
82
3.3.4 Besluit De voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel proberen hun publiek te overtuigen door het proces om suiker te maken, te beschrijven. Vooral de Britse vrouwen waren gevoelig voor de onhygiënische manier waarop de suiker verkregen werd. Omtrent de vooroordelen over Afrikanen staan de voor- en tegenstanders ook lijnrecht tegenover elkaar. Tegenstanders van de slavenhandel zien de Afrikanen als een inferieur ras dat alleen geschikt is om te dienen in de slavernij. Ze hebben volgens hen bijlange niet de graad van intelligentie, gevoelens en ingesteldheid zoals de blanken en dit vinden ze genoeg om de slavenhandel te legitimeren. Deze kenmerken worden ook vaak gekoppeld aan de fysieke verschillen tussen de Europeanen en de Afrikanen. Ook voelen ze zich gesterkt door de Bijbel omdat daar de slavernij niet rechtsreeks veroordeeld wordt. Integendeel, volgens het Oude Testament blijkt zelfs dat vele joden ook slaven hebben op hun landgoed. Voorstanders verdedigen de Afrikanen door er op te wijzen dat ze wel gevoelens hebben en intelligent zijn. Volgens hen moeten alle mensen ook gelijk behandeld worden volgens de Bijbel. Hoewel ze erkennen dat de christelijke leer niet direct oproept tot een emancipatie van de slaven, is het wel duidelijk dat de Bijbel respect voor de ander oproept.
3.4 Alternatieven voor de slavenhandel
3.4.1 Compensaties voor de plantagehouders De West-Indische plantagehouders vinden het niet kunnen dat er een debat plaatsvindt over het al dan niet afschaffen van een deel van hun eigendom. Volgens de Britse wetgeving geldt dat wanneer een West-Indische kolonist een stuk bezit afgepakt wordt, hij daarvoor moet vergoed worden. Nu bestaat de eigendom van een kolonist uit twee delen: zijn land met de gebouwen erop enerzijds en het vee en de slaven anderzijds. Moest de regering dus beslissen om de slavenhandel af te schaffen moeten ze dus de plantage-eigenaar vergoeden voor de bevrijde slaven. De auteur van Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade schat het aantal slaven in de Britse eilanden op dat moment (1788) op 400 000, die elk ongeveer 50 pond waard zijn. Dit brengt de kostprijs voor de regering op ongeveer 20 miljoen pond. Dit dekt echter niet alle kosten. In tegenstelling tot het land in Groot-Brittannië worden de plantages in de West-Indische eilanden enkel door slaven bewerkt (en niet door werktuigen en lastdieren). Het wegvallen van de slaven zou dus volgens hem de hele landbouw in elkaar doen storten. Wanneer de slaven vervangen zouden worden door de Afrikanen in te huren als werkkrachten, zal de plantage-eigenaar volgens de auteur minder grote winsten maken. Hiervoor zou de staat hem dan ook moeten compenseren. Als 83
men de waarde van het landgoed en alles wat erbij hoort, schat op tweemaal de waarde van de slaven die de plantage bewerken, komt men op een totaalsom van 60 miljoen pond. Moest men overgaan naar een geleidelijke afbouw van de slavernij zou men hetzelfde probleem tegenkomen. Stel dat men jaarlijks één op honderd slaven zou vrijstellen, zorgt dit voor de Britse schatkist voor een belasting van 600 000 pond per jaar248. Met de afschaffing van de slavernij in 1833 werd in het parlement beslist dat er voor 20 miljoen pond sterling schadevergoedingen zou uitgekeerd worden. De auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade verdedigt ook de belangen van de plantagehouders. Hij is van mening dat de autoriteiten de West-Indische eigendommen bescherming verschuldigd zijn. De eerste kolonisten hebben namelijk hun hele fortuin erin geïnvesteerd en verwachten daarvoor iets terug van Groot-Brittannië. Volgens hem is er een vaste verstandshouding tussen de kolonies en het vaderland: de eerste is gehoorzaam aan de andere maar verwacht daarvoor wel dat de laatste zijn belangen verdedigt. Een afschaffing van de slavenhandel daarentegen zou volgens de kolonisten een failliet van de plantages tot gevolg hebben. De handel zou moeten afgeschaft worden over hele wereld en dat is niet mogelijk. Moest het alleen in Groot-Brittannië afgeschaft worden, zou heel de Britse economie eronder lijden. De enige optie is om de oversteek zo vlot en comfortabel mogelijk te laten verlopen voor de slaven. Hierin heeft het parlement al stappen in ondernomen en de auteur staat er dan ook volledig achter om de enkele misbruiken te verwijderen. De auteur klaagt ook de onsamenhangendheid van de argumenten van de voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel aan. Enerzijds willen ze de Afrikaan en zijn nakomelingen voor altijd van de slavernij bevrijden, maar zo doende blijven de Afrikanen die zich al in de kolonies bevinden wel onderworpen aan hun meesters. Moesten ze ook voor de laatste groep Afrikanen vrijheid eisen, zullen ze daartegenover enorme schadevergoedingen moeten voorzien. Duizenden tot tienduizenden zullen dagelijks in hun onderhoud moeten voorzien worden omdat men een bepaalde groep de vrijheid wil schenken. Als men vasthoudt aan alleen de afschaffing van de slavenhandel, dan zullen de slaven in de kolonies in opstand komen omdat hun status ongewijzigd blijft. De kanselier van het ministerie van Financiën legt de oorzaak van de problematiek bij de invoering van de slavenhandel. Daarbij moesten de plantagehouders grote sommen lenen van de handelaars om hun slaven te kunnen betalen. Volgens de auteur zou een snelle afschaffing van de handel voor desastreuze gevolgen zorgen. Indien men maar een paar jaar tijd heeft vooraleer de handel afgeschaft wordt, zal men er alles aan doen om op de korte periode zo veel mogelijk slaven in te voeren. Deze snelle invoering zou leiden tot nog meer ongenoegen bij de slaven en de kans op opstanden zou aanzienlijk toenemen. Wanneer er een langere tijd overgaat kunnen de gemoederen immers wat bedaren, maar veel slaven op een korte tijd invoeren zou gegarandeerd voor 248
A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 3-6.
84
ontvlambare toestanden zorgen. Daarnaast moeten de plantagehouders op korte tijd grote sommen lenen van de handelaars omdat de mogelijkheid tot aankoop zeer beperkt in tijd is249.
3.4.2 Opvangen van slavenarbeid door werktuigen Volgens de auteur van A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade in consequence of the insurrection at St. Domingo is de import van de Afrikaanse slaven naar de West-Indische eilanden niet meer nodig noch voor hun bestaan noch voor een verdere uitbouw. De jaren na 1792 kenden de eilanden zo een bevolkingsgroei dat de invoer van werkdieren en machines het verbod op slavenimport gerust kunnen opvangen. De invoer van deze middelen zal door de plantagehouder juist gestimuleerd worden door de afschaffing van de handel. Toch betwijfelen sommige eigenaars dat de ploeg de volledige werkcapaciteit van de slaaf kan overnemen: de werktuigen kunnen immers moeilijk gebruikt worden op het wispelturige terrein van de eilanden. Hun argument is dat de bergen toch niet kunnen geploegd worden en de invoer van het werktuig zou dus onrendabel zijn250. Onderzoek heeft inderdaad uitgewezen dat het niet zo vanzelfsprekend is om werktuigen in de kolonies in te voeren. Zo is op het eerste zicht het gebruik van een ploeg veel meer tijd- en werkbesparend dan het gebruik van de schoffel. Toch zijn er vele factoren die tegen het gebruik van de ploeg pleiten. De bovengrond is zeer oppervlakkig in de Caraïben en kan dus moeilijk water opnemen en is zo onderhevig aan erosie (dit in tegenstelling tot de Europese grond). Daarnaast zijn er ook veel steile hellingen en ondergrond vol steen die moeilijk te bewerken valt. Dit komt dan nog eens samen met de afwezigheid of de dure kost van lastdieren op de plantages. Ten slotte was de techniek van het planten van suikerriet zo dat er na het ploegen nog een schoffel moest gebruikt worden om een holte te maken waardoor de tijdsbesparing van het ploegen teniet gedaan werd251. De briefschrijver, een langdurige bewoner van Jamaica, beweert echter dat de bodem en de toestand van het land vergelijkbaar zijn met andere bodemtypes en het gebruik van werktuigen een hogere opbrengst zou leveren, de werkdruk van de slaven zou verminderen en een grotere winst teweegbrengen. De oppervlaktes waar de ploeg niet kan gebruikt worden kan dan nog steeds voor andere doeleinden dan de suikerteelt aangewend worden (zoals het hoeden van vee, katoen, koffie, …). Een ander voordeel van het invoeren van runderen voor de bewerking van het veld is de mogelijkheid om hun vlees te gebruiken als voedsel voor de slaven. Als het vlees als 249
A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 20-23, p. 30-32. 250 A gentleman long resident in Jamaica, A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade, p. 4. 251 P. Boomgaard en G. Oostindie, “Changing sugar technology and the labour nexus: the Caribbean, 17501900,” in: Nieuwe West-Indische Gids, 63 (1989), ½, Leiden, p. 8.
85
vervanger kan dienen voor hun normaal dieet van haring, zullen ze meer kracht hebben en wil vertonen om meer werk te verrichten, zonder dat daarbij zweepslagen aan te pas moeten komen. De auteur raad ook aan dat een aantal blanken de machines bedienen op de plantages en zo de taak overnemen van de Afrikaanse ambachtslieden. Deze kunnen dan op hun beurt op de plantages werken. Het nadeel is echter dat men deze werkkrachten dan zou moeten betalen. Dit zorgt ervoor dat dit idee weinig populair is en dat daardoor de Deficiency Act niet nageleefd wordt252. Integendeel, de blanke bevolking op een plantage bestaat voornamelijk uit een opzichter en een paar boekhouders tegenover een paar honderdtal slaven. Moest men daarentegen ook gebruik maken van blanke werklieden zoals metsers, timmerlui en dergelijke was men niet alleen beter beveiligd maar was men ook zelfvoorzienend in tijden van opstand wanneer men niet op de slaven kon rekenen253.
3.4.3 De voortplanting van slaven als mogelijke oplossing Hoe komt het nu dat slaven in de West-Indische eilanden niet zelf kunnen instaan voor hun voortbestaan zodat er steeds nieuwe Afrikanen aangevoerd moeten worden? Aangezien ze in hun vaderland allesbehalve een probleem hebben om zich voort te planten en ze minder last hebben van ziektes die voor Europeanen wel fataal zijn, moet er wel een andere reden dan de fertiliteit zijn. Rush somt drie redenen op die zorgen dat de populatie niet meer aangroeit: luxe, losbandigheid en slavernij. Voor de slaven geldt vooral deze laatste twee redenen. Hoewel in de geschiedenis al meermaals duidelijk is gebleken dat er wel slavengemeenschappen kunnen bestaan die zichzelf in stand kunnen houden, blijkt dit toch niet te lukken bij de Afrikaanse slaven in de West-Indische kolonies. Waar ligt dan het verschil? In nog grotere mate dan in westerse landen is er een grote kindersterfte bij de slaven in de West-Indische kolonies. Dokter George Taylor, een vooraanstaand arts in St. Kitts, ondervond dat zwarte slaven vaak een moeilijke geboorte ondergingen. Volgens hem was dit te wijten aan het misvormd bekken van de moeders dat het gevolg zou zijn van schoppen tijdens hun jeugd en de ontberingen die ze ondergaan tijdens hun zwangerschap. Daarnaast hebben hun kinderen, bovenop de gangbare kinderziekten in het warme klimaat, ook nog last van een 252
The sugar revolutions and slavery, in: < http://countrystudies.us/caribbean-islands/8.htm>, geraadpleegd op 03.06.2010: De Deficiency Act is een wet die ervoor moet zorgen dat een zeker aantal van blanken op de plantages gehandhaafd wordt om zo mogelijke slavenopstanden de kop in te drukken. Een Jamaicaanse wet van 1703 stipuleert dat er voor elke tien slaven een blanke aanwezig moet zijn. Na de eerste twintig slaven moet er maar een blanke zijn per twintig slaven. In 1720 werd de wet aangepast: er mochten meer slaven ingevoerd worden en de boetes gingen naar omlaag. Aangezien vele plantagehouders bereid waren de boete te betalen, evolueerde de wet naar een Britse taks doorheen de 18 de eeuw. 253 A gentleman long resident in Jamaica, A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade, p. 4, p. 7-8.
86
specifieke ziekte die veroorzaakt wordt door de slavernij en die door de inwoners „Jaw fall‟ genoemd wordt. Deze soort „Tetanus voor kinderen‟ kan verschillende oorzaken hebben. De meest gangbare is de grote vuren en hun rook die de slaven in hun hutten hebben. Hierdoor zweten de kinderen enorm en zijn ze enorm vatbaar voor de minste kou. Een andere oorzaak van de grote kindersterfte is dat Afrikanen minder omkijken naar hun kroost. Dit is nog versterkt bij de slaven omdat zij nog te kampen hebben met de ongemakken van de slavernij254. Ook Adair legt de mogelijke oorzaak voor de grote kindersterfte bij de aandacht die de moeder aan haar pasgeborene schenkt. Deze is veel lager dan bij blanke moeders. Daarnaast krijgen de Afrikaanse moeders niet genoeg voedsel voor hun kinderen. Zo zouden ze hen meer als een last zien en er ook minder naar omkijken. Daarnaast zorgt volgens hem het overwicht aan endemische, epidemische en infectieziektes dat de slavengemeenschap niet snel aangroeit. De endemische ziektes worden zeer vlug verspreid en zijn fataal. De epidemische daarentegen hangen af van bepaalde klimatologische factoren zoals een warme of koude omgeving en een vochtige of droge lucht. Wanneer infecties op de kolonie voorkomen, zijn er verschillende oorzaken die ervoor kunnen zorgen dat ze vlugger verspreid en dodelijker worden. Daarbij is de toestand van de ziekenhuizen en het medisch personeel in de kolonies van een laag niveau. Als er zieken zijn is de kans groot dat ze het niet overleven. Als er dan al dokters zijn, schenken ze maar bitter weinig aandacht aan de toestand van de slaven. Een andere grote bron van het verlies van slaven is volgens Adair een gevolg van de luiheid in hun eigen land. Doordat ze niet gewoon zijn om daar veel werk te verrichten, is het verschil met de slavenarbeid op de plantages een te grote schok. Er wordt gezegd dat binnen de drie jaar een Afrikaanse slaaf niet gepast is voor het zware plantagewerk. Een mogelijke oplossing hiervoor is om hun werkritme geleidelijk aan op te drijven. Zo stelt de auteur voor om hen bij hun aankomst een klein stuk land toe te wijzen dat ze kunnen verbouwen. Gedurende de eerste twaalf maanden kunnen ze gewennen met het verzamelen van gras en suikerriet255. Zoals in het eerste deel besproken werd, zijn er inderdaad verschillende redenen waarom de slavenpopulatie op de plantage moeilijk aangroeit. De voorstanders van de slavenhandel verzwijgen echter de vele mishandelingen en het harde werk en benadrukken de dodelijke ziekten en de natuurlijke omstandigheden. Wanneer een plantagehouder kan kiezen tussen het kopen van slaven of om ze zelf te „kweken‟, zal hij dus hoogstwaarschijnlijk voor het eerste kiezen. Bij een afschaffing van de handel zal de eigenaar volgens Ramsay zijn slaven pas naar waarde schatten. Op die manier moeten de plantagehouders wel voortgaan op de geboortes om hun slavenbevolking op peil te houden, een methode die veel menselijker is dan de handel die op dat moment primeert. 254
B. Rush, A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture”, p. 33-43. 255 J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 131, p. 194-199.
87
De algemene veronderstelling is volgens Ramsay dat de bevoorrading uit Afrika nodig is om de slavenpopulatie in de kolonies op peil te houden. Een plantagehouder die zou proberen om de verminderde slavenaanvoer op te vangen door zijn aanwezige slaven harder te laten werken, zal zien dat dit niet helpt. Integendeel, zijn slaven zullen vlugger sterven 256. Bij een afschaffing zal hij al zijn slaven ten volle gebruiken en nutteloze huisslaven ook tewerkstellen op het veld. Hun taak kan dan overgenomen door een kleiner aantal betaalde werknemers die goed gevoed en gekleed kunnen worden. Ramsay reageert op een uitspraak over de slaven van een West-Indische plantagehouder in Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade. Volgens hem dienen slaven enkel om te werken en de eigenaar welvaart te bezorgen 257. Dit heeft dus tot gevolg dat de slaaf volledig wordt uitgebuit om zoveel mogelijk suiker te produceren. Om deze reden vindt Ramsay het ook onverantwoord dat de Britse regering 60 miljoen pond zou moeten betalen aan de plantagehouders ter compensatie van de stopzetting van de slavenhandel. De slaven worden immers gekidnapt uit hun thuisland, slecht behandeld in de plantages en zwaar onder druk gezet om zoveel mogelijk winst te maken. Hij begrijpt niet waarom de auteur de slavenbevolking zelf niet laat instaan voor het aanvullen van het slavenbestand. Zoals hij zelf zegt zijn de slaven vruchtbaarder als ze minder hard moeten werken258. Zo planten ze zich in hun thuisland veel makkelijker voort dan in de kolonies. De eigenaar is echter kortzichtig en kiest voor de vlugge opbrengst in plaats van een langetermijnplanning259. Ramsay is van mening dat wanneer men in het begin van de slavenhandel de Afrikanen op een menselijke manier zou behandeld hebben en er een evenwichtige verdeling zou geweest zijn tussen vrouwen en mannen, ze zichzelf in stand konden houden. Als men daar nu naartoe werkt, kan dit nog steeds gebeuren260. Volgens de auteur van A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade in consequence of the insurrection at St. Domingo wenden plantagehouders dit verschil in sekse aan om de afschaffing van de slavenhandel tegen te gaan. Aangezien er veel meer mannen dan vrouwen geïmporteerd worden (wegens hun grotere kracht, …), zal dit resulteren in een neerwaartse trend eens de handel verboden wordt. Dit zorgt ervoor dat een blijvende invoer van slaven noodzakelijk is. Dit is natuurlijk een vicieuze cirkel: zolang de slavenhandel voortduurt kunnen ze dit excuus gebruiken om nieuwe krachten in te voeren261. De auteur van A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies stelt voor ter compensatie 256
J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 6, p. 23, p.26. A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 13: “Negroes are not, in the first instance, bought for the increase of the species, but for their work; and, if a certain quantity of work be not done, their owners must be ruined.” 258 A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 7. 259 J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 7-9, p. 34. 260 J. Ramsay, An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade, p. 31. 261 A gentleman long resident in Jamaica, A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade, p. 4. 257
88
van het afschaffen van de slavenhandel dat de regering een slavenschip naar Afrika stuurt om jonge koppels en vruchtbare vrouwen op te halen om naar de kolonies te brengen. Dit zou stoppen tot een afgesproken aantal bereikt is. Hiermee kan de wanverhouding tussen mannen en vrouwen rechtgetrokken worden en op die manier kunnen de plantages zichzelf voorzien van werkkrachten262. Als er meer slaven op de plantages zouden zijn, wordt het werk verdeeld, wat positief is voor de gemoedstoestand van de slaven en de vruchtbaarheid van de vrouwen. Die vruchtbaarheid zorgt er dan voor dat er later minder slaven ingevoerd moeten worden263. Werknemers die in de Britse kolonies geboren zijn en er op een goed manier behandeld worden, zullen volgens de auteur van A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies ook meer geneigd zijn om hun land en plantage te verdedigen tegen vijanden. In combinatie met werktuigen zouden zij even succesvol zijn in het bewerken van het land tegenover de bestaande situatie. Er moet volgens hem de inwoners van de kolonies ook duidelijk gemaakt worden dat de afschaffing van de slavenhandel gebeurt om humanitaire en religieuze redenen zodat de slaaf menswaardiger behandeld wordt264. Tegenstanders van de afschaffing oordelen dat de voortplanting van slaven onvoldoende is om een tekort door de stopzetting van de handel op te vangen. Innes hekelt vooral dat het een enkele groep is van mensen die voor de afschaffing is en zo de toekomst van velen in gevaar brengt. Het enige wat volgens hem gecommuniceerd werd, was dat de slaven die men op dat moment had genoeg waren en dat de aangroei moest gebeuren via voortplanting. De plantagehouders kunnen hier echter niet mee akkoord gaan. In de tussentijd dat er genoeg slaven zouden geboren worden, zouden de plantages al failliet gaan265. Volgens de auteur van Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade is een van de redenen voor de achteruitgang van de slavengemeenschap immers de vermeende steriliteit van de vrouwelijke slaaf. Dit zou volgens hem te wijten zijn aan het klimaat in de West-Indische kolonies. Daarnaast is er nog de ongelijke verdeling van de invoer van mannelijke en vrouwelijke slaven zoals al eerder aangehaald is. Daarnaast betwijfeld hij ook of de afschaffing van de slavenhandel wel een positieve invloed zou hebben op de slaven van de plantages zelf. Als het aantal slaven alleen afhankelijk is van de geboorte van nieuwe slaven, zal er volgens hem immers een tijd lang zwaardere lasten liggen op de bestaande slaven, totdat de nieuwe generatie oud genoeg is om op de plantages te werken. Dit heeft dan weer tot gevolg dat deze groep meer afziet en vlugger achteruit gaat gaan, wat een
262
A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves, p. 15. J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 185. 264 A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves, p. 15. 265 W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 23. 263
89
vicieuze cirkel wordt. De mens staat er dan ook voor gekend om minder vooruit te kijken en in de plaats meer aan het nu te denken266. Volgens Adair zijn er ook verschillende oorzaken die de groei van de slavenbevolking belemmert. Zo is er de warmte die hen tot abortus leidt, het vroege geslachtsrijp zijn van de vrouwelijke slaven dat ook weer uitmondt in meerdere abortussen wat uiteindelijk leidt tot steriliteit en hun polygamie. Volgens de auteur heeft een man die meerdere vrouwen heeft en een vrouw die haar man met andere vrouwen deelt, een lagere vruchtbaarheid dan monogame mannen en vrouwen. Daarbij is ook prostitutie bij jonge vrouwen is een oorzaak die tot steriliteit leidt. Daarnaast rapen ze zo ook veel infecties en andere ziektes op, zoals eerder al werd aangehaald. Ten vierde is er de luiheid van de vrouw in de laatste maand van de zwangerschap en het excessief gebruik van sterke dranken door de beide geslachten (vooral de man). Dit heeft tot gevolg dat ze veel opvliegender zijn. Ook de lange tijd dat de jonge moeders hun kinderen laten zuigen (soms tot het derde jaar) om zo tijdens het werk meer aandacht te kunnen besteden aan het kind en niet te hoeven werken draagt ertoe bij dat vrouwelijke slaven oninteressant zijn. Ten zesde is er de onverstandige keuze van aankoop van slaven. Zo kiest men meestal voor mannen van middelmatige ouderdom om direct werk te kunnen verzetten. Deze zijn echter lui (uit gewoonte in hun eigen land) en kunnen hier minder makkelijk van loskomen dan jongere slaven. Moest men echter voor jongere slaven kiezen, moet men even wachten op hun optimale werkleeftijd, maar heeft men er langer geniet van. Daarnaast wordt er ook beweerd dat de opzichters op allerlei manier proberen te verhinderen dat de slaven zich voortplanten. Een nieuwe slaaf kopen is namelijk veel makkelijker dan dat men een moet opvoeden van jongs af. Adair is hier echter niet mee akkoord. De kost van één slaaf te kopen is volgens hem gelijk aan twee slaven in de kolonie op te voeden. Deze redenen tonen aan waarom de plantagehouder minder geneigd is om op de voortplanting te vertrouwen dan wel om de slaven gewoon aan te kopen267.
3.4.4 Slaven omvormen tot volwaardige burgers Naast de voortplanting van de slaven is volgens de voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel het emanciperen van de aanwezige slaven een andere mogelijkheid om de plantages rendabel te houden na de afschaffing van de slavenhandel. De auteur van A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies beroept zich op de rationaliteit en de christelijke ingesteldheid van de blanken die totaal tegenstrijdig is aan de barbaarse behandeling van de slaven. Het is voor hem duidelijk dat de handel afgeschaft moet worden en hun toestand moet verbeteren. Daarom kan men beter de afschaffing van de slavenhandel bekomen door via het 266 267
A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 14-15. J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 121-123, p. 192.
90
parlement te gaan. Op die manier kunnen ze daarna aangenomen worden als werknemers met een degelijk loon, met deftige kleren en kunnen ze tot het christendom bekeerd worden268. Rush verdedigt deze stelling door in An address to the inhabitants of the British settlements on the slavery of the negroes in America de visie naar voor te brengen van M. Le Poivre, een Franse gezant die de suikercultuur in Cochin-China geobserveerd heeft269. Daar is immers bewezen dat suiker even goed kan verbouwd worden door vrije mensen in plaats van slaven270. Hier wordt er jaarlijks 800 000 000 pond aan suiker uitgevoerd (ongeveer 500 000 vaten). Dit overtreft de productie in de West-Indische kolonies en Noord-Amerika door zwarte slaven. Moest de suiker er even efficiënt geproduceerd worden als in de Europese kolonies zou de uitvoer nog veel hoger liggen. Hoewel Ramsay enerzijds wel akkoord is met de gedachtegang van de voorstanders van de slavernij dat een plotse afschaffing van de slavenhandel nefast kan zijn voor de plantages, blijft ook hij toch bij zijn mening dat een vrije kracht meer werk verzet dan een slaaf. De slaaf wordt immers slecht behandeld, slecht gekleed, slecht gevoed en heeft geen enkel uitzicht dat het geleverde werk hemzelf enig voordeel zou leveren. De vrije arbeider daarentegen weet dat al het werk ten goede van zichzelf komt. Hij koopt zijn eigen kleding, zorgt voor zijn eigen eten en zal dus ook harder werken. In een vrij land verzet een vrije boer volgens Ramsay dubbel zoveel werk als een slaaf. De kledij en voeding van de vrije kracht zijn veel uitgebreider en duurder dan die van een slaaf, maar dit is niet in verhouding met de meerwaarde die de boer produceert. Het geheel van werk van de boer komt dan ten voordele van zijn baas, zoals bij de slaaf. Het verschil bij de slaaf is wel dat na zijn werk de slaaf wel nog onderhouden moet worden terwijl de boer eens het werk gedaan is geen band meer heeft met zijn werkgever271. Zo zijn er bijvoorbeeld veel gevallen bekend van slaven die te maken hebben gekregen met de „Jiggers‟, dit zijn insecten die normaal op de grond leven en binnendringen in de huid (zie eerder). In het slechtste geval zorgen zij ervoor dat er een arm of een been moet geamputeerd worden. Wanneer de slaaf dit zou voor hebben kan hij door zijn meester onderhouden worden uit plichtsbewustzijn of uit het gedacht dat hij toch nog van nut kan zijn. Dit voordeel valt echter weg als hij zelfstandig is 272. Dit wordt in het eerste deel bevestigd. Daar wordt onder andere door Adam Smith beargumenteert dat een vrije werkkracht in totaliteit minder kost dan een slaaf. Ook volgens Ramsay klopt het argument dat het werk van slaven goedkoper is dan dat van vrije werkmensen niet. Een vrije werkkracht kan volgens een plantagehouder immers het werk van zes slaven verzetten. Als we hierbij de kost van eten en de hoge aankoopprijs rekenen, tezamen met het groot aantal slaven die de eerste jaren op de plantage niet overleven, 268
A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves, p. 3-4. B. Rush, An address to the inhabitants of the British settlements, p. 5. 270 Cochin-China, in: < http://nl.wikipedia.org/wiki/Cochin-China>, geraadpleegd op 03.06.2010: Cochin-China is een regio in het zuiden van Vietnam. 271 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 100-102, p. 105-106. 272 A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, p. 17. 269
91
komen de slaven duurder uit. De productie die de slaven voortbrengen, wegen niet op tegen de kosten die ze met zich meebrengen. Daarom zou het eigenlijk in het voordeel van de plantagehouders zijn moest de handel afgeschaft worden273. Om deze redenen pleit Ramsay naast de slavenemancipatie om in de kolonies vrije mannen en vrouwen in te voeren die de taken van de slaven kunnen overnemen. Na de eerste schok zou dit voordelig zijn voor zowel de plantagehouders als het volk. De vervanging van de slaven kan zo afgebouwd en vervangen worden door vrije werkers274. Ook de auteur van A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade in consequence of the insurrection at St. Domingo pleit voor de invoering van blanke werkmensen. Volgens hem is er genoeg suikerproductie om het vasteland en het continent van suiker te voorzien aan redelijke prijzen. Meer suikerplantages die veel slaven nodig hebben moeten er volgens de auteur dus niet opgericht worden. Het zou volgens hem beter zijn om koffie- en katoenplantages op te richten door kleinere plantagehouders zodat er minder slaven nodig zijn en de balans tussen zwarten en blanken wat meer in evenwicht komt. Dit zou de interne en externe verdediging ten goede komen. Moest een eiland een voldoende interne bescherming hebben, kunnen ze de zwarte slavengemeenschap gemakkelijker in de hand houden en zo opstanden (zoals die in St. Domingue) voorkomen. Dit kan alleen als de aanvoer van blanke plantagehouders naar de kolonie verzekerd blijft275. De auteur van West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, in the WestIndia islands pleit ervoor dat veroordeelde misdadigers naar de eilanden gestuurd worden om daar op de plantages te werken. Ze zijn echter nog niet met genoeg om de helft van de plantages te bevolken. Als er daarbij de sterfte na de eerste oogst gerekend wordt en de druk en last op de overblijvers, zal de opbrengst van de kolonies vlug dalen en de welvaart verloren gaan276. Ook volgens Turnbull kan de winstgevende handel met de kolonies niet blijven duren wanneer de slavenhandel afgeschaft wordt. De gedachte dat blanke vrije mensen hun werk kunnen overnemen is volgens hem niet aan de orde. Zelfs al moesten ze het fysiek aankunnen, is het volgens de auteur onmogelijk om de aanvoer van slaven te vervangen door blanken. Dit zou immers voor een leegloop in het vaderland leiden277. Ook Ramsay is van mening dat het werk dat geleverd wordt zowel voor blanken als zwarten ondraaglijk is, zeker met de hoeveelheid voedsel en rust ze krijgen. Volgens hem kunnen blanken ‟s morgens en ‟s avonds het dubbele van het werk doen dat de Afrikanen doen en op die manier de hitte vermijden. Het werk op de eilanden St. Kitts en Nevis werd immers oorspronkelijk gedaan door blanken, totdat de slavenhandel op gang kwam.
273
J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 34. J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 107-108. 275 A gentleman long resident in Jamaica, A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade, p 7. 276 A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, p. 7. 277 G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 9. 274
92
Tegenstanders van de afschaffing twijfelen er ook aan of blanken wel willen samenwerken op de plantages met de Afrikanen. Ramsay zegt dat dit in het verleden vaak gebeurde en dat de meest winstgevende plantages die zijn waar er samengewerkt wordt 278. De auteur van WestIndia trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade betwijfelt dit echter. De creolen zijn volgens hem namelijk te lui om te werken en de Europeanen kunnen het harde werk in het warme klimaat niet aan. De Afrikanen zijn gewoon om in zo een verzengende hitte te werken in tegenstelling tot de blanken279. Daarbij oordelen voorstanders van de slavenhandel dat vrijgelaten slaven volgens hen zouden weigeren om te werken. Volgens Ramsay steunt dit vooroordeel echter op de gedachte dat Afrikaanse wilden van nature uit lui zijn. Maar de auteur is van mening dat de emancipatie pas kan volgen nadat de slaven wat meer beschaafd zijn. Op deze manier zouden ze wel bereid zijn om te werken om zo in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij steunt hiervoor ook op een precedent in Noord-Amerika waar plantagehouders ook hun eigen slaven terug in dienst namen nadat hun de vrijheid was geschonken. Dit bleek alleen maar voordelen te hebben280. Zo is het voor Ramsay zeker niet de bedoeling om de plantages aan hun lot over te laten, integendeel. Volgens hem zou een vrijstelling van de slaven er juist toe leiden dat de plantages productiever worden281. Toch zou volgens de auteur van Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade 90% van de slaven met hun herwonnen vrijheid niet kunnen omgaan. Hij gaat uit van de vooroordelen dat slaven van nature uit lui zijn en liever zouden sterven dan te werken (moest dat hun enige alternatief zijn). Het uiteindelijke gevolg van de emancipatie zou zijn dat de suikerhandel verloren gaan. De auteur verwacht immers niet dat de vrije slaven voor een loon hetzelfde werk zouden verrichten dat ze daarvoor deden282. Daarbij zijn de Afrikanen volgens de auteur van Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade woest en arrogant en dulden ze geen controle. Als ze kunnen zullen ze bij de minste wrijving opstappen van hun werk en alles achterlaten283. Verder denkt Ramsay dat de geëmancipeerde slaven zouden bijdragen aan de veiligheid van de kolonies. In 1784 telt St Christopher ongeveer 30 000 inwoners waarvan er maar een tiende vrij zijn. Doordat het aantal vrije mensen zo klein is wordt er voortdurend gevreesd voor opstanden en in tijden van oorlog voor plunderingen. Moesten de slaven vrij zijn konden ze bijdragen aan de verdediging van het eiland en zouden ze in oorlogstijd hun familie tegen de vijand beschermen. Doordat ze meer respect krijgen voor de Britse regering zouden ze immers bereid zijn om de plantage en het vaderland met wapens te verdedigen tegenover de 278
J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 31. A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, p. 6. 280 J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 35-36. 281 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 91. 282 A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 9-10. 283 A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, p. 16. 279
93
Europese concurrenten. Moesten de slaven daarbij onderwezen worden in het Christendom heeft dit ook alleen maar voordelen. De Afrikanen krijgen een breder zicht op de wereld en het Christendom wint aan volgelingen284. Er wordt natuurlijk wel tegenstand verwacht van de plantagehouders. Het aannemen van de slaven als werknemers zou hen volgens de auteur van A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies meer geld kosten en minder winst opleveren. Toch is de auteur overtuigd dat wanneer de slaaf vrijgesteld en tot christen bekeerd zou worden, hij meer gemotiveerd zal zijn om het werk naar behoren uit te voeren. De eigenaar daarentegen zal gemoedsrust vinden aangezien hij nu christelijker leeft. Aangezien zijn rijkdom nu op een menselijkere manier tot stand komt, zal hij er ook meer van kunnen genieten285. Toch hebben voorstanders van de slavenhandel bedenkingen bij de emancipatie van de slaven om hen als vrije arbeiders in te zetten op de plantages. De auteur van Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade argumenteert dat bij een geleidelijke afbouw van de slavernij het risico bestaat dat de werkdruk op de overgebleven slaven gewoon zal stijgen. De eigenaar zal zijn normale productie willen handhaven door de slaven harder te doen laten werken. Daarom stelt de auteur voor om het omgekeerde te doen: in plaats van de slaven te emanciperen, moeten er meer slaven naar de plantages ingevoerd worden zodat hun werkdruk verlaagt. Deze maatregel is echter absurd als ze niet gepaard gaat met de afschaffing van de slavenhandel. De plantagehouders zouden anders hun oude slaven gewoon verkopen en door jonge vervangen286. Geddes werpt het over een totale andere boeg. Voorstanders van de mensenrechten zijn van oordeel dat Afrikanen recht hebben op dezelfde vrijheid dan andere mensen. De slavenhandel is immers in strijd met de natuur, menselijkheid en religie die de basis vormen van de blanke Europeanen. Uit zijn discours blijkt dat de auteur daar helemaal niet mee akkoord is. Hij ziet de Afrikanen immers als een inferieur ras dat bijlange niet gelijkstaat aan de Europeaan, zoals eerder al besproken werd. “some rash and inconsiderate assertors of those rights have gone so far as to maintain, that the vile and barbarous Blacks of Africa have an equal claim to freedom with the rest of the human race; and that we cannot, even indirectly, be accessory to the depriving them of that freedom, without disregarding the piteous cries of Nature, Humanity and Religion; which are vitally wounded (say they) by our enslaving our fellow creatures, or by conniving at that nefarious practice.”287
284
J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 98-99, p. 250-251. A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves, p. 5. 286 A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 7-8. 287 A. Geddes, An apology for slavery, p. 7. 285
94
Volgens Ramsay heeft de slaaf echter van nature uit recht op vrijheid. Het is echter onmogelijk om de situatie van waaruit hij onttrokken is (huis, familie, omgeving, …) te recreëren. Als hij als slaaf dus geboren wordt, is de beste oplossing dus om hem met waardigheid te behandelen288. Ook Adair nuanceert dat de „huidige‟ generatie niets kan doen aan de slavenimport die hun voorouders op hun geweten hebben. Het beste wat ze nu kunnen doen, is de situatie van de slaven zo aangenaam mogelijk te maken289.
3.4.5 Besluit De voorstanders van de slavenhandel proberen in hun uiteenzetting hun publiek te overtuigen door naar voor te brengen dat de afschaffing van de slavenhandel een failliet van de kolonies met zich zou meebrengen. Zij eisen ook dat, als dit gebeurt, de Britse schatkist hen een schadevergoeding van 60 miljoen pond moet uitkeren, wat nefast zou zijn voor de Britse begroting. De abolitionisten zijn hier helemaal niet mee akkoord. Volgens hen zijn de slaven immers geen eigendom van de plantagehouder en moeten er dus ook geen vergoedingen uitgekeerd worden. Na de afschaffing van de slavernij werd uiteindelijk 20 miljoen pond uitgekeerd. Het simpelweg vervangen van de slavenarbeid door werktuigen is volgens de voorstanders van de slavernij onmogelijk. Hiervoor is de ondergrond immers ongeschikt. De tegenpartij ziet hier echter wel brood in. De lastdieren kunnen immers na gebruik nog dienen als voedsel voor de slaven. Het grote twistpunt tussen de voor- en tegenstanders was steeds de vraag of de slaven niet zelf konden voorzien in de instandhouding van de populatie. Volgens de voorstanders van de slavenhandel zijn er verschillende redenen waarom de handel noodzakelijk blijft. De vele ziekten, de lage fertiliteit, de onevenwichtige verhouding tussen de vrouwen en mannen en de kostprijs drijven hen naar de voortzetting van de handel. Tegenstanders verdedigen zich echter door te stellen dat het vooral het harde werk en de mishandelingen zijn die de lage bevolkingsaangroei tot gevolg hebben. Volgens hen is het nodig dat de handel stopt, waarop de plantagehouders hun slaven naar waarde zouden schatten. Dit zou automatisch tot gevolg hebben dat de bevolking aangroeit. Ook over de emancipatie van de slaven kan geen akkoord gevonden worden. Voorstanders van de slavenhandel betwijfelen of het werk wel kan overgenomen worden door blanken of dat vrije Afrikanen wel in staat zouden zijn om het werk uit te voeren. Tegenstanders argumenteren dat vrije werknemers uiteindelijk minder kosten en meer gemotiveerd zullen zijn dan de slaven.
288 289
J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 4-5. J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 137.
95
3.5 Mogelijke economische gevolgen van de afschaffing
3.5.1 Failliet van de kolonies? De grote vrees van de plantagehouders is dat ze zonder de slaven onmogelijk hun plantages verder kunnen onderhouden. Moest de slavenhandel afgeschaft worden, is er immers een periode waar de eigenaars van de plantages een tekort aan slaven zullen hebben omdat de populatie nog niet aan het groeien is. Ramsay merkt hiertegen op dat in een vorige oorlog die zijn plantage meemaakte, hij het zes jaar zonder verse aanvoer moesten stellen. Sindsdien heeft hij weinig gebruik gemaakt van de handel. Op deze manier wijst hij erop dat de mens zich in noodzaak steeds zal aanpassen en wel een oplossing vindt voor de problemen. Een andere misvatting is dat de West-Indische planter zo hard te lijden zal hebben onder de afschaffing dat hij geruïneerd zal zijn. Ramsay is hier niet mee akkoord. Volgens hem zou er niemand failliet gaan die op dat moment nog niet op de rand van het bankroet balanceert. De oplossing is om de plantage beter te managen door de arme gronden braak te laten liggen290. Geddes ziet de afschaffing van de slavenhandel somberder in. Volgens hem is de Britse bevolking eind 18de eeuw gewoon geraakt aan de luxeproducten die men invoerde uit de kolonies. Producten zoals rum en suiker zijn in het begin van de kolonisatieperiode moeilijk te verkrijgen. Door de slavernij en het opdrijven van de productie wordt het langzaamaan een standaardproduct. De auteur vraagt zich af of de Britse bevolking wel degelijk bereid is om het gebruik van suiker en rum op te offeren om de zwarte slaven uit Afrika vrijheid te verlenen291. Volgens de auteur van A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies is afzien van het gebruik van suiker is geen optie. Dit zou alleen een prijsverlaging bij de buurlanden tot gevolg hebben. Hij is tegen het verminderen van het gebruik van suiker en rum (zoals anderen zeggen) omdat dit misschien de slavenhandel een beetje zal doen verminderen, maar niet doen afschaffen. Hij pleit ervoor om De enige manier om meer plantages op te richten in gebieden die warm genoeg zijn en de over de juiste grond beschikken om zo de prijs te laten zakken. Wanneer men de slaven zou vrij laten en inhuren als bedienden zou de consumptie ook stijgen. Dit komt omdat veel Britten weigeren suiker of rum te consumeren omdat ze weten onder welke erbarmelijke omstandigheden de suiker geproduceerd wordt292. Daarbij argumenteert Geddes dat de slavernij van groot belang is om de nationale inkomsten te garanderen. De inkomsten verzekeren Groot-Brittannië van de welvaart en maakt het 290
J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 29-30. A. Geddes, An apology for slavery, p. 30-31. 292 A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slave, p. 4, p. 11-13. 291
96
mogelijk dat het land zijn schulden kan afbetalen. De daling van de opbrengsten zouden een directe en indirecte invloed hebben. Direct doordat er niemand meer aanwezig is om de eilanden te bewerken. De auteur is van mening dat het werk onmogelijk door de edele, blanke Jamaicaan kan gedaan worden. Dit zou immers een vernederende taak zijn voor een blanke. Daarnaast geeft de West-Indische plantagehouder het meeste van zijn opbrengsten uit in Groot-Brittannië zelf. Moest de slavenhandel wegvallen zou dit een grote domper zijn op de economie. Indirect zou het afschaffen van de slavenhandel invloed hebben op de producten die naar de kolonies verhandeld worden. De eilanden zijn immers een afzetmarkt voor minderwaardige producten die Groot-Brittannië nergens anders meer kwijt raakt. Dit wordt in een volgend hoofdstuk nog verder behandeld293. De West-Indische kolonies dragen jaarlijks tot drie miljoen pond bij aan de Britse begroting. Hij is van mening dat dit bedrag aanzienlijk zal afnemen en misschien zelfs helemaal wegvallen als de slavenhandel afgeschaft wordt. Op welke manier dit tekort zou moeten worden opgevangen door nieuwe taksen en hoe de mensen hierop gaan reageren is volgens de auteur nog niet besproken in de ministeriële kringen. Het verlies van de kolonies zou volgens de auteur ook tot gevolg hebben dat GrootBrittannië op een failliet afstevent. Een plotse verlies van inkomsten en een verhoging van de taksen zou desastreus zijn voor de financiën294.
3.5.2 Verbouwen van suiker in Afrika? Ramsay vraagt zich in An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade and of granting liberties in the British sugar colonies af wat de gevolgen zijn van een eventuele afschaffing van de slavenhandel. Zal de lucratieve handel met Afrika niet stopgezet worden? Zal Groot-Brittannië op deze manier niet een groot deel van zijn welvaart kwijtspelen? Zullen de eilanden door onvrede met de Britse regering zich bij Amerika voegen? Bij eerdere conflicten hadden de kolonies zich al meer aangetrokken gevoeld tot Noord-Amerika. De auteur bevestigt dat de slavenhandel steeds in het teken heeft gestaan van het winstbejag waarbij veel Afrikanen het leven hebben gelaten. Daarop stelt hij voor om op de kusten van Afrika zelf factorijen op te richten, West-Indische slaven terug te sturen en de Afrikaanse bevolking te stimuleren om verschillende gewassen te verbouwen waarvoor er normaal met Noord-Amerika gehandeld wordt. Op die manier wordt een nieuwe markt geopend waar Groot-Brittannië zijn afzetproducten kwijt kan, zijn ze niet meer afhankelijk van Amerika (die kort daarvoor vrijgevochten waren van Groot-Brittannië) en kunnen ze de Britse gewoontes en religie langzaam invoeren in Afrika. De goederen die in Afrika geruild worden tegen slaven zijn ook geen reden om geen zelfstandige markt te creëren in Afrika. De bedragen die 293 294
A. Geddes, An apology for slavery, p. 43-44. A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 36-37.
97
ermee gemoeid gaan om slaven te kopen, worden rond 1784 geschat rond 500 000 pond, waarvan een deel bestemd is voor andere handelaars die zich op de kust ophouden en een ander deel bedoeld is voor producten zoals ivoor, goud, ed… Daarnaast kan Afrika een nieuwe afzetmarkt worden voor rum uit de kolonies. Dat de andere grootmachten zouden profiteren dat Groot-Brittannië uit de slavenhandel stapt, zou volgens Ramsay alleen maar tijdelijk zijn. Aangezien het de bedoeling is om een zelfstandige markt te creëren aan de Afrikaanse kust en ontwikkeling en christendom naar daar te brengen, zal de slavenhandel wel vanzelf ophouden, meent hij. De lokale krijgsheren moeten worden bijgebracht dat de kracht van hun samenleving niet zit in het tot slaaf maken van soortgenoten, maar in het uitbouwen van de maatschappij. Sinds 1760 is er een aanzienlijk deel van de Britse slavenhandel bedoeld voor doorverkoop aan Frankrijk. Met deze slaven kunnen zij hun rijkdom handhaven waarmee ze een grootse vloot kunnen uitbouwen. De auteur oordeelt dat dit zou moeten onderzocht worden door de administratie en het parlement van GrootBrittannië om te zien of er zo niet bijdragen wordt aan de eigen ondergang en of het dat allemaal wel waard is. Zo is het misschien beter dat men zich houdt aan de handel met de eigen kolonies. Ramsay stelt zich de vraag of de vijanden van Groot-Brittannië hun slaven echter niet zelf gaan halen eens de Britse handel stopt. Toch zou dit volgens hem de voorkeur genieten op het versterken van de vijand op de kap van de Britten295. Turnbull verzet zich tegen de gedachtegang van James Ramsay. Het idee van Ramsay om aan de kusten van Afrika suikerplantages op te richten, schildert hij af als een discussie onwaardig. Ramsay probeert volgens hem immers de West-Indische verbouwers hierdoor te sussen door hen aan te raden om hun rum te verkopen aan de Afrikanen. Volgens Turnbull vergeet hij echter dat de Afrikanen dan ook zelf rum van hun suikerriet kunnen maken. Dat ze dit eventueel niet mogen doen is ook niet opgenomen in een soort clausule296. Ook volgens Innes zijn de plannen onuitvoerbaar. Het idee om een bloeiende trafiek met de West-Indische eilanden die in de gehele Britse handel geworteld zit, op te zeggen om aan de Afrikaanse kust in een ongezond klimaat een kleine handelsnederzetting neer te zetten is volgens hem onredelijk297. Volgens Ramsay berust de gedachte dat de West-Indische kolonies zich zouden losrukken van Groot-Brittannië op het idee dat de Britse handelaars de suiker uit Afrika zouden halen. Hierop zouden de kolonies maar van weinig belang meer zijn voor het vaderland. Deze compensatie naar Afrika toe vindt Ramsay dat Groot-Brittannië verschuldigd is voor wat ze hen daar en in de plantages aandoen. Toch hebben de Britten het beste voor met hun kolonies: ze zullen waarschijnlijk ook nieuwe producten kunnen invoeren uit Afrika298.
295
J. Ramsay, An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade, p. 11-14, 18-21. G. Turnbull, An apology for negro slavery, p. 18, 45-46. 297 W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 26. 298 J. Ramsay, An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade, p. 33. 296
98
3.5.3 De concurrentiepositie met andere Europese machten De voor- en tegenstanders van de slavenhandel zijn het ook oneens over de invloed van de eventuele afschaffing op de positie van Groot-Brittannië in de Europese wereld. De veranderende positie tegenover andere Europese grootmachten uit zich op twee gebieden. Enerzijds zal er bij een mogelijk failliet van de plantages moeten uitgekeken worden naar andere mogelijkheden om suiker te bekomen en anderzijds zouden de Europese concurrenten tegenover Groot-Brittannië het voordeel hebben dat zij nog steeds van de goedkope werkkracht van slaven kunnen genieten. Een vaak gehoord argument tegen de afschaffing is inderdaad dat de Europese grootmachten dan meer winsten kunnen maken aangezien zij nog steeds in slaven handelen 299. Wanneer volgens Ramsay de slavenhandel wordt afgeschaft, kan het zijn dat Frankrijk het Britse aandeel overneemt en aan goedkopere prijzen slaven zou kunnen kopen. Ramsay is echter van oordeel dat wanneer eenmaal een prijs van een product is afgesproken, het daarna redelijk stabiel blijft. Doordat bij de slavenhandel de koopwaar door verschillende handen gaat waar de verschillende handelaars een percent winst moet op maken, is de prijs zeer concurrentieel. Aangezien volgens hem de slavenhandel niet winstgevend is, zou een verschuiving van het Britse aandeel naar de Franse handelaars alleen maar in het voordeel zijn van GrootBrittannië. De Fransen kopen daarbij veel slaven via de Britse tussenpersonen. Moesten deze wegvallen, zouden ze de handel geheel zelf moeten organiseren. Daarbij komt nog dat een groter aandeel in de handel door de Fransen tot gevolg heeft dat meer van hun zeelui door de risicovolle operatie zou sneuvelen, wat Groot-Brittannië alleen maar ten goede kan komen. Moest Groot-Brittannië ervoor kiezen om de handel af te schaffen zou het ook steeds kunnen dat Frankrijk in dezelfde voetsporen stapt en dezelfde keuze maakt300. Ook de auteur van Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade zou het het beste vinden moest de afschaffing van de slavenhandel ingang vinden bij alle Europese grootmachten. Zo zou volgens hem de prijs van de suiker overal gelijk evolueren en zouden de slaven overal gelijk behandeld worden. Men is dan immers meer afhankelijk van de voortplanting van de slaven. Indien niet alle Europese grootmachten meestappen in het verhaal zou het volgens hem niet slim zijn van Groot-Brittannië om de slavenhandel op te zeggen. De handel zou nog steeds blijven bestaan en Groot-Brittannië zou zijn superieure positie verliezen. De auteur is ook van mening dat wanneer andere grootmachten zoals Frankrijk het Britse aandeel van de handel zouden overnemen, ze slaven zouden verkopen aan de Britse plantagehouders die de slaven blijven nodig hebben om hun aandeel in de suikerindustrie in ere te houden. Ook al werd de invoer via andere grootmachten verboden, toch zou de toestand van de slaven volgens de auteur niet verbeteren. Hun toestand 299 300
J. Ramsay, An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade, p. 16. J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 38-39.
99
in de Britse eilanden zal blijven achteruit gaan. De enige optie is dus de afschaffing van slavernij in het algemeen of restricties zetten op de arbeidstijd. Maar dit is juist de reden waarom slaven gekocht werden. Moest men de slaven minder hard laten werken, zouden de plantagehouders geen winsten uit hen kunnen halen. Zoals ik in het eerste deel besproken heb, volgen de andere Europese grootmachten Groot-Brittannië niet direct in de afschaffing van de slavenhandel. Als Groot-Brittannië de handel in slaven afschaft, zal het volgens de auteur van Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade vooral Frankrijk zijn die daar baat bij heeft. De Franse plantagehouders hebben volgens hem anno 1788 al een meer winstgevende opbrengst uit de kolonies en hun eilanden zijn al dichter bevolkt door slaven dan die van Groot-Brittannië. Bij een terugtrekking van de Britten uit de slavenhandel, zullen zij deze leegte opvullen en nog grotere winsten boeken. Dit zal volgens hem ten nadele zijn van de Britse zeemacht. Het juiste effect hierop wordt in het volgende hoofdstuk behandeld. Volgens de auteur primeert het politiek belang van de slavenhandel over het moreel en humanitair belang. Wanneer de handel door de Britten immers afgeschaft wordt, zullen ze door de Fransen uit de Atlantische Oceaan verdreven worden en zal de Britse economie daar enorm onder lijden. De slavenhandel naar de Britse kolonies is vooral winstgevend voor de private investeerders (door de producten die de slaven voortbrengen) en de fabrikanten die ergens iets met de handel te maken hebben. De handel biedt geen meerwaarde voor dat deel van slaven dat doorverkocht wordt aan de kolonies van de andere Europese grootmachten. Door hen van slaven te voorzien, helpt Groot-Brittannië hen in hun concurrentie met de Britse afgewerkte producten. Moest dit deel van de handel afgeschaft worden, kon de import van de slaven met de helft beperkt worden301. Een jaar voor de afschaffing van de Britse slavenhandel zal de handel naar de andere Europese kolonies afgeschaft worden. Wanneer de slavenhandel aan banden gelegd zou worden, is volgens Adair het logische gevolg dat de plantagehouders met hun slaven naar de concurrerende kolonies trekken om daar land te verbouwen. Dit zou volgens hem niet alleen een enorm verlies zijn voor de Britse economie, maar zou ook de Europese grootmachten danig versterken in hun positie. Bij de afschaffing van de handel zal men niet kunnen voorkomen dat er slaven gesmokkeld worden uit andere kolonies. De concurrenten zullen hun prijzen van slaven volgens Adair enorm opdrijven302. Deze vrees doet Ramsay af als ongegrond. Gesmokkelde Afrikanen zouden immers ongeveer 20 percent meer kosten dan de gangbare prijs. De plantagehouders kunnen zich zoiets niet permitteren. Moesten ze toch slaven in hun plantage binnensmokkelen, zouden ze achteraf merken dat de meerwaarde niet opweegt tegen de verhoogde
301 302
A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 11-12, p. 23-24, p. 27-30. J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 186.
100
aankoopprijs303. De auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade vindt dat er voortdurend een vloot paraat zou moeten staan om de transacties te controleren. Toch zal men niet kunnen voorkomen dat ‟s nachts de kolonisten slaven zouden invoeren. Ook al moest men de handel volledig aan banden kunnen leggen is er nog steeds het probleem van de onderschepte koopwaar. De slaven zullen verkocht worden en de onderscheppers zullen in de winst delen. Praktisch gezien is het echter bijna onmogelijk om de Afrikanen terug naar hun land te voeren, waar ze toch vermoord zouden worden of weer gevangen genomen worden door een handelaar en terug naar de kolonies gebracht worden304. De wet van 1807 voorziet inderdaad een strenge bestraffing voor de overtreders. Ook de auteur van West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade vreest dat de plantagehouder verplicht zal zijn om zijn slaven in te voeren via de concurrerende Europese grootmachten eens de Britse slavenhandel afgeschaft wordt305. Adair vreest dat wanneer de invoer van slaven in de kolonies gestopt zal worden en de Afrikaanse slavenhandelaars hier weet van zullen krijgen, de handel van andere producten door hen zal stopgezet worden. Daarbij komt dat door de verminderde vraag naar slaven de prijs enorm zal dalen. Hij vreest dat de andere grootmachten hierop hun suiker veel goedkoper zullen kunnen produceren dan Groot-Brittannië en dat ze hun goedkope slaven nog steeds voor een redelijke prijs aan de Britse plantagehouders kunnen doorverkopen. Aangezien in 1790 ongeveer jaarlijks 38 000 slaven ingevoerd worden, kan men stellen dat er na drie jaar een vermindering van 114 000 slaven is. Dat is ongeveer een vierde van alle slaven in Britse kolonies. Dit zou een enorme invloed hebben op de suikerteelt306. Innes vreest dat de andere Europese grootmachten hun slavenhandel niet zullen afschaffen. De grootste concurrenten van Groot-Brittannië moedigen de slavenhandel zelfs aan door een financieel voordeel te voorzien. De Fransen geven een gift aan de slavenschepen van 35 shilling per ton (wat op 525 pond komt voor een schip van 300 ton). Daarnaast geven ze een premie van 6 tot 10 pond per ingevoerde slaaf, afhankelijk van de kwaliteit en de leeftijd van de mannen en de vrouwen. De Spanjaarden laten daarentegen alle slavenschepen gratis toe op hun grondgebied307. Moest de import van suiker stilvallen, kan Groot-Brittannië volgens Ramsay dus nog steeds terugvallen op de import van suiker uit de naburige kolonies. De suiker in de Franse WestIndische kolonies bijvoorbeeld kan ongeveer twee derde goedkoper geproduceerd worden dan
303
J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 40. A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 19. 305 A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, p. 9. 306 J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 186-188. 307 W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 15-16. 304
101
in de Engelse kolonies308. Als men dezelfde prijs aanrekent aan de Britse klant kan men op die manier de invoertaks erop verhogen. Het verschil tussen Frankrijk en Groot-Brittannië ligt hem vooral in de grond van de plantages in de kolonies. De Franse kolonies hebben een veel vruchtbaardere grond waardoor de productie hoger ligt. Hierdoor kan er op hun plantages „duurder‟ gewerkt worden. De slaven zijn er beter gevoed, beter gekleed en ze hebben meer geld om slaven aan te kopen309. Daarom zou het voor Groot-Brittannië, zoals in het vorig hoofdstuk aan bod kwam, goed uitkomen om de suikerteelt in te voeren op het Afrikaanse vasteland. Daar zal men de suiker zeker onder de prijs van de Fransen kunnen verbouwen. Ook in de Oost-Indische kolonies kan suiker veel goedkoper geproduceerd worden. De suiker wordt daar door vrije mensen verbouwd. Zo produceert Groot-Brittannië suiker aan 25 shilling per cwt, terwijl dit bij Frankrijk en de Oost-Indische kolonies respectievelijk 16 shilling per cwt en 3 shilling 4 pence cwt is310. Als Groot-Brittannië daarbij de slavenhandel afschaft en Frankrijk zou zijn kolonies zelf voorzien van slaven, zal volgens Ramsay hun suikerproductie vooral dienen voor het eigen gebruik en de kolonies, aangezien ze daarbuiten niet kunnen concurreren met Afrika en het oosten. Dit zou ervoor zorgen dat de Fransen hun bevoorrechte positie verliezen. Als de slavenhandel echter blijft bestaan, is Groot-Brittannië binnen de twintig jaar zijn concurrentiepositie kwijt en hebben ze ondertussen meegewerkt aan de uitbouw van de vloot van onze grootste concurrenten311. Daarnaast bestaat volgens Ramsay de mogelijkheid dat zonder nieuwe slavenaanvoer de Britse kolonies zich zouden aansluiten bij Frankrijk. Hij zegt hierop dat wanneer dit zou gebeuren, Groot-Brittannië verlost is van hun verdediging en dat ze hun suiker goedkoper kunnen inkopen312. Volgens Adair echter zijn de gevolgen voor de West-Indische handelaar desastreus moest de slavenhandel ineens ophouden. Als de import beperkt wordt, zal de suikerhandel inderdaad door andere naties overgenomen worden en zullen de kolonies verloren gaan. Als de suiker, wat een onmisbaar product geworden is, moet verkregen worden door de handel met andere Europese grootmachten, zal de slavenhandel indirect toch gesteund blijven worden. Het enige verschil is dat de Britse schatkist eronder zal lijden313.
308
J. Ramsay, An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade, p. 16, 22-23. J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 16, p. 37. 310 Hundredweight, in: < http://en.wikipedia.org/wiki/Centum_weight>, geraadpleegd op 03.06.2010: centrum weight of hundred weight is een massa-eenheid die uitgedrukt wordt in pound (lb). Een Britse hundred weight (verschillend van de U.S. eenheid) is gelijk aan 112 lb, ongeveer 50,80 kg. 311 J. Ramsay, An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade, p. 23-24. 312 J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 21. 313 J.M. Adair, Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade, p. 138-139. 309
102
3.5.4 Mogelijke gevolgen van de afschaffing voor de Britse zeelui De plantagehouders zijn volgens Ramsay niet de enige die de impact zouden ondervinden van de afschaffing van de slavenhandel. Ook de teloorgang van de West-Indische handel in het algemeen en de Britse zeemacht wordt aan de afschaffing gekoppeld. Ramsay is er echter van overtuigd dat een afschaffing meer zeelui zou redden dan dat erdoor tewerkgesteld wordt. Volgens hem sterven er door de slavenhandel op het einde van de 18de eeuw jaarlijks 2000 zeelui. Op tien jaar is dit dus 20 000. Hij schat de hoeveelheid zeelui tewerkgesteld door de suikerkolonies op 12 000, waarvan er op tien jaar tijd een 2000 sterven. Het totale aantal die deel uit maken van de West-Indische handel schat hij op ongeveer 14 000 man op tien jaar. In deze periode zijn er al 20 000 verloren in de slavenhandel. Moesten beiden nu wegvallen, zouden er op tien jaar tijd 6000 mannen gespaard worden314. De slavenhandel is voor de zeelui dus een gevaarlijke aangelegenheid. Velen sterven onderweg. Aangezien zij vooral nodig zijn bij het verzamelen van de slaven op het Afrikaanse vasteland, zijn ze van minder nut in de reis van Afrika naar de West-Indische eilanden. Daarom is het voor de kapitein niet erg dat ze in die oversteek eventueel sterven. Soms wordt er hiervoor dan ook gebruik gemaakt van zieke zeelui, die mogelijk onderweg sterven of desnoods van boord gaan in de kolonies. Als de slavenhandel vervangen wordt door gewone handel zal dit minder voorkomen315. In An abstract of the evidence delivered before a select committee of the House of Commons in the year 1790 and 1791 wordt er een getuigenis van kapitein Hall naar voor gebracht die de zeelui die aankwamen in de West-Indische kolonies beschrijft. Volgens hem zijn ze volledig uitgeleefd en ziek van de lange zeereis en de omstandigheden op het slavenschip. “The crews of the African ships, says he, when they arrive in the West Indies, are generally (he does not know a single instance to the contrary) in a sickly debilitated state, and the seamen, who are discharged or desert from those ships in the West Indies, are the most miserable objects he ever met with in any country in his life. He has frequently seen them with their toes rotted off, their legs swelled to the size of their thighs, and in an ulcerated state all over.”316 De hoge sterftecijfers op de slavenhandel worden ook bevestigd door Thomas Clarkson. Hij onderzocht de ondernemingen van de slavenhandelaars tijdens enkele bezoeken aan Liverpool en Bristol. Een kritische blik op de manifesten toonden dat de sterftecijfers van zowel Afrikanen als Britse zeelui enorm hoog waren. Hij toonde aan dat er meer Britse zeelui
314
J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 16-17. J. Ramsay, An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade, p. 16-17. 316 An abstract of the evidence delivered before a select committee of the House of Commons, p. 91. 315
103
stierven in de slavenhandel dan in alle andere takken van de Britse handel samen en dat de slavenhandel minder winstgevend was dan dat tot dan toe aangenomen werd317. Innes is (zoals de andere tegenstanders van de afschaffing) echter van mening dat het aantal zeelui drastisch naar omlaag gaan door de afschaffing van de slavenhandel. In 1789 telt de Afrikaanse en West-Indische handel 21 000 matrozen. Bij een afschaffing zou dit aantal drastisch kunnen dalen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de handel en de werkgelegenheid, maar zal ook een weerslag hebben op het bemannen van oorlogsschepen op de momenten dat dit nodig zou zijn. Hij vreest ook dat zonder een deftige vloot Groot-Brittannië zijn greep op de rest van de wereld zou verliezen. De West-Indische en Afrikaanse handel wordt door de bevolking ook een „nursery for seamen‟ genoemd. Vele ouders contacteren de handelaars en de kapiteins om hun kinderen op te nemen in de bemanningscrew om ze zo als leerjongen op te leiden. Het voordeel is dat de reizen meestal niet te lang duren en de jongens gewoon raken aan het warme klimaat. Zo zijn ze beter voorbereid moest er oorlog uitbreken. Deze actie wordt door de tegenstanders omschreven als humaniteit naar het eigen volk toe. Zo worden er immers jongeren opgeleid en uit de criminaliteit gehouden. Moest de slavenhandel afgeschaft worden zal de mogelijkheid hiertoe enorm verkleinen. William Wilberforce is van oordeel dat het aandeel in de slavenhandel gemakkelijk kan opgevangen worden door de zeelui tewerk te stellen in de visvangst en de andere handel. Innes stelt zich hier echter vragen bij: momenteel worden er al grote vloten naar Newfoundland gestuurd waar men alle vis die men verkocht zou krijgen gaat vangen. Naar Groenland gaat men al met meer schepen dan men walvissen kan vangen. Hij is niet zeker of deze commercie uiteindelijk wel de moeite is. Innes vindt het daarom onverantwoord om een bloeiende bestaande handel te verwerpen om een onzeker experiment op te starten318.
3.5.5 Mogelijke gevolgen van de afschaffing voor de werkgelegenheid in Groot-Brittannië Naast het verlies aan inkomen via de suikerteelt zijn er volgens tegenstanders nog verschillende andere industrieën die te lijden zouden hebben onder de afschaffing van de slavenhandel. Als er minder slaven in de kolonies zijn, zal ook de invoer van Britse goederen zoals kledij en voeding navenant verminderen. Naast de zeelui zal ook de scheepvaartindustrie in het algemeen het geweten hebben dat de slavenhandel niet meer doorgaat319. De slavenhandel geeft immers niet alleen werkgelegenheid aan de handelaars zelf, maar daarbij ook aan de scheepslui en de schipbouwers. Deze slavenschepen hebben een
317
R. Blackburn, The overthrow of colonial slavery, p. 138. W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 9-10, p. 15, p. 65-67. 319 A West-India planter, Considerations on the Emancipation of Negroes, p. 22. 318
104
lange weg afgelegd om geperfectioneerd te worden zodat er zoveel mogelijk slaven kunnen vervoerd worden op zo weinig mogelijk plaats320. Volgens Innes zou de afschaffing van de slavenhandel jaarlijks 6 miljoen pond schade aanrichten aan de zeelui, fabrikanten, en de andere beroepen die onrechtstreeks iets te maken hebben met de handel. Daarnaast is het volgens hem ook niet zeker dat de werklozen vlug een andere job kunnen vinden. De auteur verwijt de eerste minister dat hij niet op lange termijn denkt. Hoewel hij inzit met het lot van de Afrikaanse slaven, kijkt hij niet om naar de vrouwen en kinderen van zijn eigen bevolking. Volgens de auteur zou hij eerst eens een afweging moeten maken van de voor- en nadelen en wat de afschaffing zou teweegbrengen bij de eigen bevolking. Innes stelt dat de petities die de afschaffing van de slavenhandel eisen, ondertekent zijn door mensen die niet weten wat de gevolgen ervan zijn. Deze zijn meestal gesigneerd door werkmensen, maar het zijn net die mensen die getroffen zouden worden bij de uitvoering ervan. De auteur neemt Pitt onder vuur omdat er volgens hem geen alternatief klaar ligt als de medewerkers zonder werk vallen bij de afschaffing van de handel. “Will it admit to the least belief, that a working man will write away his bread knowingly, and leave his wife and family to starve? Has he taken into consideration, what other trade this industrious workmen are to find out, and how they are to be employed? Would he send them all to the plough, to earn six or eight shillings each per week, when, by their own ingenious work, they can gain a Guinea or two? Is this humanity? Must the families of these admirable artificers be reduced, from a creditable way of living, to penury and wretchedness?” Hij vraagt zich af of de eerste minister de werkloze werkmannen te werk gaat stellen in de landbouw waar ze een stuk minder zouden verdienen en ze zo problemen zouden ondervinden om hun familie te onderhouden321. Zoals in een vorig hoofdstuk al gezegd werd, zouden volgens tegenstanders van de slavenhandel de vrijgelaten slaven een nieuwe markt worden voor tal van producten. In plaats van hen als slaaf te voorzien in een paar wollen kledingsstukken, een beetje graan en een paar haringen, zouden ze als vrije inwoners ook andere producten invoeren322. Ook volgens Ramsay zou de emancipatie van de slaven tot gevolg hebben dat ze allerlei basisgoederen harder gaan nodig hebben. Hoe verder ze evolueren als evenwaardige burgers, hoe meer goederen ze zullen nodig hebben323.
320
A. Geddes, An apology for slavery, p. 45. W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 18-22. 322 J. Ramsay, An essay on the treatment and conversion of African slaves, p. 98. 323 J. Ramsay, Objections to the abolition of the slave trade, p. 28. 321
105
De auteur van West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, in the West-India islands ziet dit anders. In tegenstelling tot Ramsay vreest hij dat een afschaffing van de slavenhandel er voor zal zorgen dat veel producten niet verkocht zouden kunnen worden. Tot dan toe was een groot voordeel dat de Afrikanen veel simpele koopwaar opkochten (zoals speelgoed, gereedschap, …). Deze worden geproduceerd door arbeiders in Londen, Birmingham, Sheffield en andere Britse industriesteden. Dit zorgt ervoor dat er hele gezinnen kunnen onderhouden worden. De auteur verdedigt de slavernij omdat het volgens hem een keuze is tussen pest en cholera. Ergens beseft hij dat het fout is om mensen van hun vrijheid te beroven en te onttrekken van hun familie. Anderzijds zou de afschaffing er volgens hem voor zorgen dat miljoenen mensen in hun voortbestaan bedreigd zijn. Dit is natuurlijk schromelijk overdreven324. Ook volgens Geddes primeert het belang van Groot-Brittannië boven al de rest. Hij heeft dan ook weinig medelijden met de slaven die op een gruwelijke manier verkocht, verscheept en ingezet worden op de plantages. “It is in vain, after this, to talk to us of the various calamities, hardships, and afflictions, which the slaves are obliged to undergo. It is in vain to paint, in the most glowing colours, the dreadful series of unabating misery that attends them, in all its shapes, from the moment they become our property, until they become the property of worms. (…) British interest, British luxury, British State-expediency, have neither eyes to see, nor ears to hear, their despair or their lamentations.”325 Ook de auteur van An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade valt de voorstanders van de afschaffing van de handel aan met het argument dat de toestand in Groot-Brittannië zelf ook niet al te best is en dat ze zich beter eerst daar op concentreren. Zo verwijst hij naar de vele bedelaars, de prostituees en het gevangenissysteem dat eerst zou moeten worden aangepakt. “But, Sir, are not the swarms of beggars in our streets, are not the daily depredations of the pickpockets, and the nightly throngs of unfortunate prostitutes, sinking under the complicated pressure of poverty and disease, fit subjects for all our speculative humanity at home? Are not our crowded jails too, in one of which I have known a man confined five years for having killed a pheasant or two, notwithstanding repeated applications in his behalf from some of the county magistrates, whilst his wife and five children were starving on the scanty pittance allowed them by the parish; are not they, I say, fit matter for investigation? Are not such grievances
324 325
A planter, West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, p. 2-4. A. Geddes, An apology for slavery, p. 46.
106
entitled to enquiry and redress? Do we not read too of instances of cruelty and barbarity practiced here, such as the West Indies would shudder to behold?”326 Een afschaffing van de handel en de daarbij horende terugloop van de werkgelegenheid op het vasteland heeft volgens Innes het gevolg dat een vijfde van de Ierse en Britse bevolking (ongeveer 9 à 10 miljoen) te lijden zal hebben onder de situatie. Daarnaast is er ook een grote export van grondstoffen zoals bonen, bloem, haver en graan naar de West-Indische kolonies. Samen met de rantsoenen voor de slaven en het vervoer is dit een aanzienlijk deel van de Britse uitvoer. Voor Ierland is het zelfs nog een grotere hap uit de totale export. Innes maakt de vergelijking tussen de toestand van de West-Indische handel en het verlies van Noord-Amerika. In 1774 voorspelde ene Mr. Glover dat bij een afscheuring van de Amerikaanse kolonies van het moederland de Britse rijkdom geschaad zou worden, dat tienduizenden inwoners zouden geruïneerd worden, de taksen zouden stijgen, enz …. Wilberforce probeert zijn argumenten voor een afschaffing in 1789 kracht bij te zetten door te stellen dat na de Onafhankelijkheidsoorlog al deze voorgestelde gevolgen uitbleven. Toch is volgens Innes de voorspelling van Glover deels uitgekomen. Als men de toestand bekijkt na de oorlog in grootsteden zoals Bristol, Liverpool en Londen kan men zien dat er veel handelaars en hun familie failliet zijn, tezamen met hun geldschieters. Meer dan 2 miljoen pond verlies is er geleden door de handelaars in Groot-Brittannië en evenveel door de Loyalisten door de oorlog. Daarnaast zijn er nog veel meer mensen die te lijden hebben onder de gevolgen van de oorlog. Hij beschouwt het bankroet van vele bedrijven in 1788 als het rechtstreekse gevolg dat ondernemers uit hun vaste handel verdreven werden en zich niet konden aanpassen aan de nieuwe situatie. De gerechtsgebouwen hebben werk genoeg met het beoordelen van schadeclaims van geldschieters. Daarnaast kwam er bij vele gezinnen minder brood op de plank, werden vooraanstaande handelaars en fabrikanten opgesloten aangezien ze hun schulden niet konden betalen en konden vele Britten hun huishuur niet meer betalen. Ook de handelaars uit Glascow hebben zwaar geleden onder de oorlog tussen Noord-Amerika en Groot-Brittannië. Om hun verlies wat op te vangen hebben ze hun aandeel in de WestIndische handel verhoogd. Moesten de voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel hun wil doorzetten, zou dat fataal zijn voor vele van hen. Wanneer de Amerikaanse staten nog onder Brits bewind stonden, was Groot-Brittannië een draaischijf voor rijst ingevoerd uit de Amerikaanse kolonies. Dit kon tellen voor 150 schepen en 2000 zeelui jaarlijks. Na de oorlog is deze handel met de helft gezakt. Innes vreest dus dat als een verlies van twee miljoen pond en een groot deel van de handel met Amerika al zo een grote invloed heeft op de werkgelegenheid en het leven in GrootBrittannië, dit zeker zo zal zijn bij een failliet van de West-Indische handel. Daarbij komt nog het verlies aan taksen voor de schatkist dat ongeveer anderhalf miljoen pond bedraagt. Een 326
A member of the House of Commons, An appeal to the candour of both Houses of Parliament, p. 15.
107
aanvaller van de slavenhandel beweert dat maar een vijftiende deel van de uitvoer uit de haven van Liverpool bedoeld is voor de slavenhandel. Volgens Innes is de uitvoer naar het buitenland goed voor 50 000 ton (exclusief kustvaart). Daarvan is 20 000 bedoeld voor de Afrikaanse handel327.
3.5.6 Besluit Voor en tegenstanders debatteren ook over de economische gevolgen van de mogelijke afschaffing van de slavenhandel. Deze zou volgens de tegenstanders een failliet van de kolonies met zich meebrengen. Ze zijn immers van mening dat de aanvoer van suiker zou stoppen en dat ze de kolonies en Afrika als afzetmarkt zouden verliezen. Voorstanders van de afschaffing argumenteren dat het zo geen vaart zou lopen en dat de plantagehouders zich wel zullen aanpassen aan de nieuwe situatie. In dit opzicht stelt Ramsay ook voor om nieuwe factorijen op te richten op de Afrikaanse kust zodat de Europeanen rechtstreeks handel kunnen drijven met hen. Daarbij zou Afrika een grotere afzetmarkt kunnen worden. Tegenstanders verwerpen dit idee volledig. Zij zien het niet zitten om een rendabele handel op te geven voor een wild avontuur. Daarbij vrezen ze dat door de afschaffing van de slavenhandel Groot-Brittannië op economisch vlak zou verdrongen worden door de Europese concurrenten. Niet alleen kunnen zij het Britse aandeel van de handel overnemen, maar ook zou de prijs van slaven dalen (door de mindere vraag) waardoor ze goedkoper kunnen produceren. Voorstanders van de afschaffing zijn het hier niet mee eens en stellen dat de slavenhandel toch niet winstgevend is en dus op termijn nefast zou zijn voor de concurrenten. Ook kan Frankrijk goedkoper suiker produceren. Aangezien Groot-Brittannië hun grote leverancier is van slaven, helpt het zo mee om de concurrenten sterk te maken. Daarnaast zou een afschaffing van de slavenhandel volgens hen vele levens van zeelui sparen. Het leven op de slavenschepen is immers voor velen van hen nefast. Wanneer de concurrenten meer slaven zouden invoeren, zal de mortaliteit onder hun scheepslui alleen maar toenemen, wat alleen maar positief kan zijn voor Groot-Brittannië. Tegenstanders zien hier echter alleen veel werklozen in. Dit zou ook zo zijn voor alle andere industrieën die onrechtstreeks met de slavenhandel te maken hebben. Dit wordt tegengesproken door de voorstanders door te stellen dat na de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog deze zware gevolgen ook uitbleven. Dit wordt door de tegenpartij echter sterk betwijfeld of men beide situaties zomaar met elkaar kan vergelijken.
327
W. Innes, The slave-trade indispensable, p. 11, p. 51-55, p. 60-65.
108
4 Conclusie
Doorheen de masterscriptie heb ik getracht een antwoord te zoeken op de onderzoeksvraag die ik in de inleiding naar voor gebracht heb. Welke argumenten gebruiken de voor- en tegenstanders van de slavenhandel in hun propaganda om hun doel te bereiken en wat zijn hun drijfveren? Deze vraag werd ingedeeld volgens de verschillende hoofdstukken in het bronnenonderzoek. Hoe staan ze tegenover de behandeling van de slaven? Wat is de visie op de slavernij? Welke alternatieven zien ze voor de slavenhandel en wat zijn volgens hen de gevolgen van de afschaffing? Gedurende het hele bronnenonderzoek kwam in de eerste plaats naar voor dat de argumenten van de voor- en tegenstanders totaal onverenigbaar zijn. Hun tegenovergestelde belangen doen de voorstanders van de slavenhandel elke mishandeling van de slavernij minimaliseren en elk mogelijk gevolg van de afschaffing wordt opgeblazen. We zagen dat voor de tweede helft van de 18de eeuw er nauwelijks verzet kwam tegen de slavenhandel en de slavernij. Laat staan dat het al georganiseerd verzet was. Met de opkomst van de Verlichting midden 17de eeuw kwam er langzaamaan echter een nieuwe manier van denken en nieuwe inzichten in het maatschappijbeeld naar boven. Gaandeweg begonnen de aanhangers ook op een andere manier naar de slavernij te kijken en rezen er vragen over de morele, economische en religieuze aard van de slavernij. Langzaamaan begon de Rede het te winnen van God. De menselijke wil stond centraal. Dit nam het argument van de voorstanders weg dat de slavernij door God bepaald was. De christelijke beweging die zich tegen de slavernij en de slavenhandel verzette beriep zich dan weer op de Bijbel om te stellen dat God iedere mens gelijk achtte. Tegenstanders van een afschaffing counterden dit door de te wijzen dat in de Bijbel zelf vermeldingen staan van slavernij bij de joden. Politieke economisten zoals Adam Smith waren een volgende groep die zich tegen de slavernij kantelden. Volgens hen waren slaven economisch niet voordeliger dan vrije werkmensen. Slaven moesten immers de rest van hun leven onderhouden worden, hadden een aankoopprijs en waren volgens hen veel minder gemotiveerd om te werken dan vrije arbeiders. De belangrijkste groep die weerstand bood tegen de slavenhandel waren de filantropen die zich organiseerden in de Society for Effecting the Abolition of the Slave Trade in 1787. Zij vielen de handel aan uit ideologische hoek. Het was voornamelijk deze groep die sinds de jaren „80 van de 18de eeuw essays en brieven ging schrijven om de bevolking bewust te maken van de wreedheden. De tegenbeweging, de Society of West India Planters and
109
Merchants, besloot om de filantropen van antwoord te dienen door hun eigen publicaties op de markt te brengen. De aanklacht van de abolitionisten is vooral geïnspireerd door het vele geweld en de onrechtmatige manier waarop de slavenhandelaars zich de Afrikanen op de Afrikaanse kusten toe-eigenen. Volgens hen zijn de verkochte Afrikanen het slachtoffer van geforceerde oorlogen die door de kustrijken gevoerd worden met het binnenland om zoveel mogelijk slaven te kunnen verhandelen met de Europeanen. Voorstanders van de slavernij wuiven dit weg en stellen dat de slaven allemaal misdadigers zijn die, indien niet verkocht aan de Europeanen, geëxecuteerd zouden worden in hun thuisland. In dat opzicht zouden ze beter af zijn in de kolonies. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat er inderdaad verschillende oorlogen uitgelokt waren in Afrika om aan de vraag van handelaars naar slaven te voldoen. Verder kwam er ook veel reactie tegen de behandeling van de slaven op het slavenschip en in de kolonies. Voorstanders van de slavenhandel reageren echter op de mishandelingen door te stellen dat geweld tegen slaven voor hen economisch niet voordelig zou zijn. De slavenhandelaar kan zijn vracht immers voor minder geld verkopen en de plantagehouder kan minder lang profiteren van zijn werkkrachten. Toch blijkt uit verschillende getuigenissen en cijfers dat de slaven overdreven bestraft worden en voortdurend gedwongen worden om zo veel mogelijk werk te verzetten. Voorstanders van de slavenhandel blijven volhouden dat de slaven het beter hebben in de kolonies dan in hun eigen land. Toch blijken er veel slaven weg te lopen van de plantages. Om het discours van de voor- en tegenstanders beter te begrijpen, heb ik ook het leven van de West-Indische slaaf bekeken. Voorstanders van de slavernij argumenteren dat de Afrikaan langzaamaan geïntroduceerd wordt in het slavenleven. Toch blijkt dat veel slaven de eerste jaren in de kolonies niet overleven. Een tactiek van de abolitionisten om zoveel mogelijk mensen van hun zaak te overtuigen was de productie van suiker te beschrijven. Vooral de Britse vrouwen die instonden voor het huishouden waren gevoelig voor de onhygiënische en wrede manier waarop het suikerriet verwerkt werd. Daarbij wordt het gebruik van suiker afgeraden om zo de slavenhandel (die noodzakelijk is voor de productie) te boycotten. De belangrijkste reden waarop de voorstanders van de slavenhandel zich baseren om hun praktijk legitimeren is dat volgens hen Afrikanen nog steeds minder waard waren dan blanken. Ze zagen hen nog steeds als de wilden die mensen offerden, lui waren, cultureel en intellectueel achtergesteld waren en nog steeds de natuur vereerden. Deze ideeën zaten ingebakken in de koloniale Slave Laws die een leidraad waren voor de behandeling van de slaven tot ver in de 18de eeuw. Door hen naar de kolonies te verschepen werd hun een dienst bewezen doordat hen daar religie en discipline bijgebracht werd. De ideeën van de
110
Verlichting werden echter ook in de propaganda van de abolitionisten naar voor gebracht. Zij benadrukten dat alle mensen gelijk waren en evenveel recht hadden op vrijheid. Voorstanders van de slavenhandel voelden zich ook gesterkt door de Bijbel om in te gaan tegen de gedachte dat slavernij onmenselijk was. In het Oude Testament werd er immers al gesproken over de slaven die de joden dienden. Abolitionisten volgden hen hier niet in en steunden op de gelijkheidsboodschap en het respect voor andere mensen dat door de Bijbel als boodschap uitgedragen wordt. Ook hier komen de ideeën van de Verlichting weer aan bod. De abolitionisten gingen uit van de „menselijke wil‟ om dingen te veranderen en stootten de gedachte van de „goddelijke interventie‟ af. Naast de verschillende redenen die de voorstanders van de slavernij naar voor brengen om hun handel te legitimeren, vragen ze zich in hun essays ook af wat de alternatieven zijn voor de slavenhandel. Op grond van de bescherming van het bezit eisen ze dat de Britse staat bij de afschaffing van de slavenhandel de plantagehouders zou vergoeden voor de geleden schade aan de plantages. De abolitionisten zijn van mening dat de slaaf geen bezit is van de plantagehouder en dat er dus ook geen schadevergoeding moet betaald worden. Na de emancipatie van de slaven zal de Britse staat uiteindelijk 20 miljoen pond betalen aan de plantagehouders. De abolitionisten beweren dat het werk dat door de slaven op de plantages verzet wordt deels kan opgevangen door werktuigen en lastdieren in te voeren in de kolonies. Hun tegenstanders beweren, terecht, dat het land op de plantages moeilijk met de ploeg te bewerken valt en dat de manuele werkkracht noodzakelijk is. Een volgende twistpunt is de natuurlijke aangroei van de slavenpopulatie. Volgens de voorstanders van de slavenhandel blijft de aanvoer uit Afrika noodzakelijk omdat de natuurlijke aangroei ruim onvoldoende is. Ze leggen de schuld bij de vele ziektes die de kinderen treffen, de lage fertiliteit van de vrouw en de ongelijke verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke slaven. De ware reden ligt volgens de abolitionisten bij het harde werk en de vele mishandelingen. Ook het uiteenrukken van de families die in Afrika ontvoerd worden liggen mee aan de oorzaak. Daarnaast hebben we in het eerste deel gezien dat het voor de plantagehouder voordeliger is om een slaaf aan te kopen van de handelaar dan een pasgeboren slaaf te onderhouden en op te voeden tot hij kan meedraaien op de plantage. Volgens abolitionisten zou het ook voordelig zijn moest de slavengemeenschap geëmancipeerd worden. Zij zijn immers van mening dat een vrije werknemer meer werk kan verzetten dan een slaaf. Deze moet immers niet voor het leven onderhouden worden en is meer gemotiveerd. Dit is ook de mening van de politieke economist Adam Smith. Ze verwijzen daarbij naar de succesvolle verwerking van suiker in Cochin-China die gebaseerd was op vrije werkkrachten. Voorstanders van de slavenhandel voorzien echter een failliet van de kolonies wanneer de slaven geëmancipeerd worden. De werknemers zouden teveel kosten en de welvaart zou verloren gaan. Als we kijken naar de gevolgen van de emancipatie in 1834 111
blijkt dat de slaven met een verslechterende economie te maken kregen waarbij ze voor hun werk op de plantages onderbetaald werden. De grootste zorg van de voorstanders van de slavenhandel en hun vertegenwoordigers in het parlement is het gevolg op economisch vlak. Zo vrezen ze het verlies van hun sterke positie aan hun Europese concurrenten. Zoals in het eerste deel naar voor gebracht werd, stonden de Britse abolitionisten lang alleen met hun vraag naar de afschaffing van de slavenhandel. De andere grootmachten hadden hier (nog) geen oren naar. Daarom dat de voorstanders van de slavenhandel denken dat de concurrenten het Britse aandeel in de handel gaan overnemen en ondertussen ook nog profiteren van de goedkope werkkrachten terwijl de Britse kolonies moeten trachten de populatie in stand te houden door middel van natuurlijke aangroei. Daarnaast vrezen ze dat door de beperktere vraag de prijs van de Afrikaanse slaaf zal kelderen door het overaanbod wat weer meer winst betekent voor de concurrentie. Abolitionisten wuiven het doemscenario weg door te stellen dat de concurrentie op dat moment al goedkoper suiker kan produceren. Door de Britse handel in slaven met de andere grootmachten wordt zo de tegenpartij eigenlijk gefinancierd. Daarbij zou volgens hen een afschaffing van de slavenhandel heel wat levens van de Britse zeelui sparen. De slavenhandel was immers niet alleen nefast voor de Afrikaanse slaven, ook het sterftecijfer van de crew lag enorm hoog. Voorstanders van de slavenhandel denken echter dat de afschaffing van de handel voor veel werkloosheid onder de zeelui zou zorgen en vrezen dat in tijden van oorlog er minder mannen beschikbaar gaan zijn om de schepen te bemannen. De vrees voor werkloosheid is er ook voor alle bedrijven die onrechtstreeks iets met de handel te maken hebben (scheepswerven, …). Zij verwijten de eerste minister dat hij meer inzit met de Afrikaanse slaven dan met de werkgelegenheid en welvaart van de eigen bevolking. De abolitionisten antwoorden hierop dat de vrije slaven een nieuwe markt zouden vormen die nieuwe werkgelegenheid biedt voor de industrie en de scheepvaart. Het is duidelijk dat de argumenten van de voorstanders van de slavenhandel meer gericht zijn op de economische belangen en de instandhouding van de welvaart terwijl de abolitionisten het vooral moeten hebben van de morele en ideologische argumenten om een halt toe te roepen aan de slavenhandel. In het veranderende klimaat op het einde van de 18de eeuw hebben de argumenten van de abolitionisten meer indruk op de Britse bevolking die zich via de pamfletten en essays het lot van de Afrikaanse slaaf begon aan te trekken. Dit stond in contrast met het parlement (en dan vooral het conservatievere Hogerhuis) dat nog geruime tijd de kaart trok van de plantagehouders en de economische belangen in plaats van de morele belangen te laten primeren.
112
5 Bibliografie
5.1 Bronnen 1. ADAIR (J.M.). Unanswerable arguments against the abolition of the slave trade with a defence of the proprietors of the British sugar colonies. London, sold by J.P. Bateman, 1789, 375 p. 2. A GENTLEMAN LONG RESIDENT IN JAMAICA. A letter on the greater necessity of an abolition of the African slave trade in consequence of the insurrection at St. Domingo. Prefaced by a short address to the publick. Bath, printed by R. Cruttwell, 1792, 8 p. 3. A MEMBER OF THE HOUSE OF COMMONS. An appeal to the candour of both Houses of Parliament with a recapitulation of facts respecting the abolition of the slave trade. In a letter to William Wilberforce. London, printed for John Stockdale, 1793, 48 p. 4. A PLANTER. West-India trade and islands. Commercial reasons for the non-abolition of the slave trade, in the West-India islands, by a planter and merchant of many years residence in the West-Indies. London, printed for W. Lane, 1789, 20 p. 5. An abstract of the evidence delivered before a select committee of the House of Commons in the year 1790 and 1791; on the part of the petitioners for the abolition of the slave trade. Edinburgh, printed at the joint expence of the Glasgow and Edinburgh Societies, instituted for the abolition of the slave trade, 1791, 128 p. 6. A Short Treatise on the Unfair Purchase of the Slaves and their barbarous usage from Africa to the West Indies. Their cruel treatment in the West Indies. That the slave trade is a disgrace to rational humanity, but more especially to Christianity. That the trade is abolishable only by an Act of Parliament. Hull, 1794, 16 p. 7. A WEST-INDIA PLANTER. Considerations on the Emancipation of Negroes and on the Abolition of the Slave Trade. London, printed by J. Johnson and J. Debrett, 1788, 41 p. 8. BURN (A.). A second address to the people of Great Britain: containing a new and most powerful argument to abstain from the use of West India sugar by an eye witness to the facts related. London, printed for M. Gurney, 1792, 12 p.
113
9. COOPER (T.). Considerations on the slave trade and the consumption of West India produce. London, 1791, 16 p. 10. GEDDES (A.). An apology for slavery; or, six cogent arguments against the immediate abolition of the slave-trade. London, printed for J. Johnson and R. Fauldner, 1792, 47 p. 11. INNES (W.). The slave-trade indispensable in answer to the speech of William Wilberforce, Esq on the 13th of May, 1789, by a West-India merchant. London, sold by W. Richardson, J. Murray and J. Debrett, 1789, 77 p. 12. LONG (E.). The history of Jamaica or, general state of the ancient and modern state of that island: with reflections on its situation, settlements, inhabitants, …. London, printed for T. Lowndes, 1774, 3v., 634 p., 623 p. en 393 p. 13. No Abolition, or an attempt to prove to the conviction of every rational British subject, that the abolition of the British trade with Africa for negroes would be a measure as unjust as impolitic, fatal to the interest of this nation. London, printed for J. Debrett, 1789, 52 p. 14. RAMSAY (J.). Objections to the abolition of the slave trade, with answers to which are prefixed, strictures on a late publication, intitled, “Considerations on the emancipation of negroes, and the abolition of the slave trade, by a West India planter.” By the Rev. James Ramsay. London, printed and sold by James Philips, 1788, 60 p. 15. RAMSAY (J.). An inquiry into the effects of putting a stop to the African slave trade and of granting liberties in the British sugar colonies. London, printed and sold by James Phillips, 1784, 44 p. 16. RAMSAY (J.). An essay on the treatment and conversion of African slaves in the British sugar colonies. Dublin, printed for T. Walker, C. Jenkin, R. Marchbank, L. White, R. Burton and P. Byrne, 1784, 256 p. 17. Remarkable Extracts and Observations on the Slave Trade, with some Considerations on the Consumption of West India Produce. London, sold by J. Carter and J. Parsons, 1791, 12 p.
114
18. RUSH (B.). An address to the inhabitants of the British settlements on the slavery of the negroes in America. Philadelphia, printed and sold by John Dunlap, 1773, 28 p. 19. RUSH (B.). A vindication of the address, in answer to a pamphlet entitled, “Slavery not forbidden by Scripture; or, A defence of the West India planters from the Aspersions thrown out against them by the Author of the Address”. Philadelphia, printed and sold by John Dunlap, 1773, 54 p. 20. TURNBULL (G.). An apology for negro slavery or the West-India planters vindicated from the charge of inhumanity. By the author of Letters to a young planter. London, printed by J. Stevenson, for J. Strachan, R. Faulder and W. Richardson, 1786, 68 p.
5.2 Literatuur ANSTEY (R.). The Atlantic Slave Trade and British Abolition, 1760-1810. London, MacMillan, 1975, 456 p. BLACKBURN (R.). The Making of New World Slavery: From the Baroque to the Modern, 1492-1800. London, Verso, 1997, 602 p. BLACKBURN (R.). The overthrow of colonial slavery 1776-1848. London, Verso, 1988, 560 p. BOOMGAARD (P.) en OOSTINDIE (G.). “Changing sugar technology and the labour nexus: the Caribbean, 1750-1900.” In: Nieuwe West-Indische Gids, 63 (1989), ½, Leiden, p. 3-22. BRERETON (B.). “Slavery, antislavery, freedom.” In: Nieuwe West-Indische Gids, 76 (2002), ½, Leiden, p. 97-103. BROWN (C.L.). Moral capital: foundations of British abolitionism. Chapel Hill, University of North Carolina Press, 2006, 496 p. COX (E.). A reference guide to the literature of travel: including voyages, geographical descriptions, adventures, shipwrecks and expeditions. New York, Greenwood press, 1969, 3 v. CRATON (M.). Searching for the invisible man: slave and plantation life in Jamaica. Cambridge (Mass.), Harvard university press, 1978, 439 p.
115
CURTIN (P.). The Atlantic slave trade, a census. Madison (Wis.), University of Wisconsin press, 1969, 338 p. DAVIS (D.). The problem of slavery in the age of revolution, 1770-1823. Ithaca, Cornell university press, 1975, 576 p. DHAENE (J.). De Engelse visie op de slavenhandel en de slavenarbeid in de Caraïben in de zeventiende en de achttiende eeuw: een casestudie van Barbados aan de hand van reisverhalen, essays, pamfletten en ander bronnenmateriaal. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2004, 258 p. (promotor: J. Parmentier). DRESCHER (S.). Abolition: a history of slavery and antislavery. Cambridge - New York, Cambridge University Press, 2009, 471 p. DRESCHER (S.) en ENGERMAN (S.L.), eds. A historical guide to world slavery. Oxford, Oxford university press, 1998, 429 p. ELTIS (D.). Economic Growth and the Ending of the Transatlantic Slave Trade. New York, Oxford university press, 1987, 418 p. ENGERMAN (S.L.) en GENOVESE (E.D.), eds. Race and slavery in the Western hemisphere: quantitative studies. Princeton, Princeton university press, 1975, 556 p. GOVEIA (B.). The West-Indian slave laws of the 18th century. A new balance of power: the 19th century. Barbados, Caribbean Universities Press, 1970, 105 p. HAMSHERE (C.). The British in the Caribbean. London, Weidenfeld and Nicholson, 1972, 240 p. HEUMAN (G.) en WALVIN (J.). The slavery reader. London, Routledge, 2003, 800 p. KNIGHT (F.W.), ed.. General History of the Caribbean, Volume III: The Slave Societies of the Caribbean. Caribbean, UNESCO, 1997, 379 p. LUSTER (R.E.). The Amelioration of the Slaves in the British Empire, 1790-1833. New York, Lang, 1995, 186 p. MACKENZIE-GRIEVE (A.). The Last Years of the English Slave Trade, Liverpool, 1750-1807. London, Putnam, 1941, 331 p. 116
MATTHEWS (G.). Caribbean slave revolts and the British abolitionist movement. Baton Rouge, Louisiana State University Press, 2006, 240 p. MCFARLANE (A.). The British in the Americas 1480-1815. London, Longman, 1994, 365 p. NORTHRUP (D.), ed. The Atlantic slave trade. Lexington, D.C. Heath, 1994, 221 p. NUSSBAUM (F.). The global eighteenth century. Baltimore, Johns Hopkins University Press, 2003, 385 p. PARRY (J.H.). Trade and Dominion: The European Oversea Empires in the Eighteenth Century. London, Weidenfeld and Nicolson, 1971, 408 p. PITMAN (F.W.). The development of the British West Indies 1700-1763. London, Cass, 1967, 495 p. ROSE (H.J.), WRIGHT (T.) en ROSE (H.J.). A New General Biographical Dictionary, Londen, 1850, XII, vol 1, 500 p. ROSE (J.H.), ed. Cambridge history of the British Empire. Cambridge, Cambridge University Press, 1929-1959, vol 2, 1068 p. SHERIDAN (R.B.). Sugar and slavery: an economic history of the British West Indies 16231775. Barbados, Caribbean Universities Press, 1974, 529 p. UYTTENDAELE (S.). Racisme bij slavenhandelaars: een analyse van het raciaal discours in de reisverhalen over de Slavenkust. Gent (onuitgegeven masterscriptie Universiteit Gent), 2008, 81 p. (promotor: J.S. Lecocq). WALVIN (J.). Black and White: The Negro and English Society, 1555-1945. London, Allen Lane the Penguin press, 1973, 239 p. WALVIN (J.). Questioning Slavery. London, Routledge, 1996, 202 p. WALVIN (J.). Slaves and Slavery: The British Colonial Experience. Manchester, Manchester university press, 1992, 120 p.
117
WALVIN (J.), CRATON (M.) en WRIGHT (D.). Slavery, abolition and emancipation, black slaves and the British empire. London, Longman, 1976, 347 p. WARD (J.R.). British West Indian Slavery, 1750-1834: the process of amelioration. Oxford, Clarendon press, 1988, 320 p. WATTS (D.). The West Indies: patterns of development, culture and environmental change since 1492. Cambridge, Cambridge university press, 1987, 609 p. WILLIAMS (E.). Capitalism and Slavery. London, Deutsch, 1975, 285 p.
5.3 Websites Abolition of the slave trade. In: < http://www.princeton.edu/rbsc/exhibitions/lar/Lapiduspart_iv.pdf>, geraadpleegd op 13.06.2010. Am I not a Man and a Brother? In: , geraadpleegd op 03.06.2010. Benjamin Rush. In: , geraadpleegd op 03.07.2010. Cochin-China. In: , geraadpleegd op 03.06.2010 Edward Long. In: , geraadpleegd op 03.07.2010. Gale Cengage Learning. In: , geraadpleegd op 13.06.2010 Hundredweight. 03.06.2010.
In:
,
geraadpleegd
op
James Ramsay. In: , geraadpleegd op 03.07.2010. The sugar revolutions and slavery. In: , geraadpleegd op 03.06.2010
118
Thomas Cooper. In: , geraadpleegd op 03.07.2010.
119
120