‘Als het erop aankomt’1 Aspecten uit 50 jaar humanistisch geestelijke begeleiding bij de krijgsmacht Jules Brabers en Bert Gasenbeek
Inleiding In 2014 bestaat de humanistisch geestelijke begeleiding bij de krijgsmacht 50 jaar. Vanaf de oprichting in 1946 streed het Humanistisch Verbond om erkenning van humanistisch geestelijke verzorging. Het Verbond wilde haar geestelijke verzorging vestigen op alle terreinen waar ook de confessionelen opereerden; zorginstellingen, justitie en de krijgsmacht. Dit leidde ertoe dat, na veel strijd, de humanistisch geestelijke verzorging voor militairen in 1964 officieel werd toegelaten binnen de kazernemuren, zij het op proef voor een periode van drie jaar. In 1967 werd de proefperiode succesvol afgerond en de humanistische geestelijke verzorging kreeg een vaste plaats binnen de krijgsmacht.2 Het humanistisch vormings- en tehuizenwerk onder buitenkerkelijke militairen was vanaf 1948 een zaak geweest van de Stichting voor Maatschappelijk Werk op Humanistische Grondslag Humanitas, dat hiervoor het Humanitas Thuisfront oprichtte. Vanaf 1958 werden vormingsbijeenkomsten voor militairen gehouden in het humanistisch vakantieen conferentieoord ‘De Ark’ te Nunspeet.3 Vanaf 1964 werd de verantwoordelijkheid voor dit werkterrein op last van de minister
overgeheveld naar het Humanistisch Verbond. In het boek Van Pioniers tot Professionals wordt de geschiedenis geschetst van de dienst humanistisch geestelijke verzorging vanaf 1964 tot ongeveer 2004. We zijn nu tien jaar verder en het 50-jarig jubileum is een mooi moment om de geschiedenis van de dienst aan te vullen en, voor zover mogelijk, vooruit te blikken. We willen beginnen bij het einde van de Koude Oorlog en de grote veranderingen die dit teweeg heeft gebracht in de Nederlandse krijgsmacht en bij de humanistisch geestelijke verzorging bij Defensie. Hoe is de manier van werken veranderd? Ten slotte de vraag naar de toekomst van de humanistisch geestelijke begeleiding bij de krijgsmacht. Oral history In 2012 is het Humanistisch Historisch Centrum (HHC), in samenwerking met het Humanistisch Thuisfront en het Veteraneninstituut, begonnen met een oral history project onder raadslieden bij de krijgsmacht. Voor dit artikel is mede geput uit een 16-tal levensloopinterviews die zijn afgenomen in de periode vanaf mei 2013 tot en met juni 2014. De groep raadslieden die we voor de microfoon hebben gehaald bestaat uit diegenen die on-
langs in dienst zijn gekomen tot en met raadslieden die met pensioen zijn. De verhouding geïnterviewde raadslieden-in-ruste tot raadslieden in actieve dienst is 50/50. We hebben niet alle raadslieden geïnterviewd. We kunnen in dit artikel slechts paar belangrijke thema’s uit de interviews voor het voetlicht halen. Zijn de werkzaamheden veranderd, vergeleken met de periode van Koude Oorlog en dienstplicht? Waarom willen raadslieden juist bij een instituut als de krijgsmacht werken? Hoe zien raadslieden de toekomst van de dienst? We hebben de interviews en transcripties doorgezocht naar antwoorden op de hierboven gestelde vragen om vervolgens iets te kunnen zeggen over algemene tendensen.
Omwenteling Het is nauwelijks te bevatten hoezeer de wereld is veranderd na de gebeurtenissen vanaf het eind van de jaren ’80 van de vorige eeuw. Om de veranderingen binnen de dienst te kunnen begrijpen moeten we eerst even terug naar die roerige periode van snelle veranderingen. In 1989 viel het IJzeren Gordijn als gevolg van roest van binnenuit. De voorspelling van de Amerikaanse historicus en diplomaat George Frost Kennan (1904-2005) alias ‘X.’ kwam uit. Kennan voorspelde in juli 1947 in zijn artikel The sources of Sovjet conduct dat indien de Verenigde Staten en hun bondgenoten de druk op de Sovjetunie lang genoeg konden volhouden, laatstgenoemde de wedloop economisch en militair niet zou kunnen volhouden en ineen zou storten.4 In verbazingwekkend hoog tempo verdwenen de Sovjetunie en haar invloedssfeer. Het bipolaire machtsstelsel dat vanaf 1945 decennialang het internationale politieke toneel had beheerst maakte plaats voor een multipolair stelsel. De nieuwe machtssituatie had voor het Westen verstrekkende gevolgen voor de NAVO en de Verenigde Naties. Sinds
het einde van de Koude Oorlog is het militaire belang van de NAVO afgenomen. De lidstaten incasseerden het vredesdividend en krompen hun strijdkrachten in. De NAVO is sindsdien in een transformatiefase, waarin nieuwe taken zoals bestrijding van terrorisme op de agenda zijn gekomen. Halverwege 1992 gaf VN secretaris-generaal Boutros Boutros- Ghali een nieuwe invulling aan het inzetten van militairen. Blauwhelmen zouden voortaan bijdragen aan de wederopbouw en democratisering van door oorlogsgeweld geteisterde landen. Ook Nederlandse troepen zouden hierin een nuttige bijdrage moeten kunnen leveren. Naast ‘peace keeping’ missies komt het steeds vaker voor dat blauwhelmen ook moeten vechten (peace enforcing) om hun positie en taken (wederopbouw en democratisering) in een land veilig te stellen.5 Tijdens de NAVO-top van Praag in 2002 en de top van Istanboel in 2004 zijn hierover afspraken gemaakt.6 Sinds het einde van de Koude Oorlog is de krijgsmacht afgeslankt en gemoderniseerd teneinde de gevolgen van de nieuwe veiligheidssituatie in de wereld het hoofd te kunnen bieden. Het wegvallen van de massale dreiging uit het Oosten bood de regering een mooie gelegenheid om drastisch op aantallen defensiepersoneel en materieel te bezuinigen. Het is een proces dat anno 2014 nog voortduurt. De strijdkrachten zijn teruggebracht van 103.000 militairen in 1989 naar 53.000 in 2005.7 In 2014 omvat het Nederlandse leger 45.000 militairen.8 Naar een beroepsleger Een ingrijpend gevolg voor de Nederlandse strijdkrachten van de veranderde situatie op het wereldtoneel, is de opschorting van de opkomstplicht. In mei 1993 heeft de Tweede Kamer, bij aanvaarding van de Prioriteitennota, hiermee ingestemd en sinds 1 mei 1997 is de opkomstplicht officieel opgeschort. Hiermee kwam een einde aan een systeem dat in 1810 door de Fransen is ingevoerd. Burgers worden niet opgeroepen om hun
In het huidige beroepsleger is de zekerheid van een baangarantie verdwenen. Dat veroorzaakt onrust. Vroeger was er een veel vastere en regelmatigere planning (schietoefeningen en oefeningen). Hiernaast zijn de vele uitzendingen een bron van spanning en Het opschorten van de dienstplicht was voor onrust. veel potentiële dienstplichtigen een zegen. Naast de opschorting van de opkomstplicht Dat wil echter niet zeggen dat er bij de opwaren de sterk toegenomen aantallen uitzenschorting geen vraagtekens werden gezet. dingen een relatief nieuw fenomeen. ‘Vanaf In 1990 bracht het Bureau Hoofdraadsman, 1989 kreeg je te maken met uitzendingen, onder redactie van hoofraadsman Wim wat leidde tot discussies rond de dienstHeij en raadsman Frank Spoelstra, het traplicht. Het vrij rustige leventje van beroeps ditionele jaarboekje van de dienst HGV bij (van vóór 1989) is ten einde. Je sociale leven de krijgsmacht uit. Het boekje draagt de speelt zich af onder voorbehoud. Je kunt nu veelzeggende titel Einde dienstplicht? In het geen jaar meer vooruit plannen.11 Tijdens de boekje uitte de voorzitter van de Vereniging Voor dienstplichtig Militairen (VVDM), Koude Oorlog kozen veel mensen, mede Roland van Woenzel zijn twijfels bij uit ideële overwegingen zoals bijopschorting van de dienstplicht: voorbeeld het verdedigen van ‘Dienstplichtigen leggen de de Westerse democratie en verbinding met de burgerde daarbij behorende waarmaatschappij’, aldus Van den voor het vak van beWoenzel.9 roepsmilitair. Voor veel ‘De dienstplicht hield anderen betekende een Een ander veelgehoord loopbaan bij Defensie argument voor handhade legercultuur fris’... een rustig en regelmatig ving van de dienstplicht bestaan met een baangawas dat een leger dat grorantie tot aan het pensioen. tendeels bestaat uit dienstTegenwoordig is werken bij plichtigen, normvervaging en Defensie meer een baan geworverruwing binnen de krijgsmacht den als alle andere, ondanks de vele tegen ging. Die redenatie leefde ook wervende reclamespotjes. ‘De mensen raken binnen de dienst humanistisch geestelijke een beetje verzuurd en verbitterd door het begeleiding. ‘De dienstplicht hield de legerbedrijf. Het is een roerige tijd. Geen garancultuur fris’, aldus een raadsman tijdens een tie dat ik (de militair red.) nog werk heb. Het interview. ‘Iedere twee maanden kwam er wordt ook steeds meer een baan, zo gedragen een nieuwe lichting gewoon vanuit de burmilitairen zich ook maar dat vraagt een hele germaatschappij kijken ‘Jemig wat doen julomslag in denken.’12 lie hier?’ Je werd er steeds om bevraagd en het zorgde ervoor dat het je scherp hield. Nu is de kans op wat ze ‘normvervaging’ noemen veel groter omdat het een keuze is die De humanistisch geestelijke begeleiding ze zélf gemaakt hebben. Niet zeuren, jij wil hier werken dus zo doen we het hier. Dat is De transformatie van de krijgsmacht van een veel gevaarlijker.’10 leger van dienstplichtigen in een leger van beroepspersoneel heeft ook ingrijpende gevolgen gehad voor de geestelijke verzorging, Toegenomen spanningen en onrust dus ook voor de humanistische. Traditioneel De periode na de Koude Oorlog is, voor de (vanaf 1964) had de dienst zich gericht op beroepsmilitair, er een van onzekerheden. militaire dienstplicht te vervullen zolang de veiligheidssituatie dat niet vereist. Vanaf 1996 veranderde de krijgsmacht in een leger met beroepspersoneel.
mensen die door het krijgsbedrijf in de knel raakten en dat waren voornamelijk dienstplichtigen. Mensen die vaak tegen hun wil hun dienstplicht moesten vervullen. Mensen die aanliepen tegen de mores, wetten en regels van een ondemocratische en sterk hiërarchisch opgebouwde en functionerende geweldsorganisatie die de krijgsmacht is. Nadat de doelgroep dienstplichtigen was verdwenen moest de dienst zich richten op het beroepspersoneel en zijn problematiek. Raadsman Bart Hetebrij verwoordde het als volgt: ‘Met de afschaffing van de dienstplicht viel de grond van ons bestaan weg.’ […] ‘Het werd wel even geschoven op existentiële nood tijdens missies en uitzendingen. De ethisch-paradoxale situatie, de grondslag waarop de geestelijke verzorging binnen defensie zat, verviel. De ethische paradox was het feit dat de dienstplichtige tegen zijn wil moest dienen in omstandigheden dat hij gedwongen kon worden om andere mensen te doden. En dat is iets wat normaal gesproken in de samenleving niet mag.’ […] ‘Dus er moest een heel nieuwe grondslag gezocht worden. En dat is een lastig proces.’13 De nieuwe doelgroep noopte de raadslieden tot een andere grondslag, een andere motivatie en werkwijze. Hetebrij, die in 1992 bij de dienst begon, wilde graag op een andere manier met militairen werken als zijn kritisch-afstandelijke voorgangers hadden gedaan. Hij zocht niet zozeer de confrontatie maar probeerde in harmonie om zaken voor elkaar te krijgen. ‘Het beroepspersoneel zag ons toch een beetje als horende bij de dienstplichtigen daarvoor waren we in het leger, niet voor hen. Het heeft ook te maken met waar de hele oude garde zich op richtte. Dat was op de dienstplichtigen, niet op de beroeps. Het beroepskader voelde zich met name door humanistische raadslieden aangevallen, continu in de verdediging gezet. Er waren soms raadslieden bij die mochten niet meer op de kazernes komen. Dat was het hoogst haalbare wat je kon bereiken binnen onze dienst, in die dagen. Dan had je het
gemaakt. Dan had je echt goed je werk gedaan.’14 Dat imago van kritisch-afstandelijk werd in de nieuwe situatie, van na de dienstplicht, een beletsel om met de beroepsmilitairen werken. De dienst heeft veel energie gestoken in het verbeteren van de verhouding met het personeel van de krijgsmacht. Hetebrij: ‘Daar had ik wel last van, toen ik daar binnenkwam, van dat imago. Ik was uit een ander kaliber gesneden. Ik had niet zozeer iets met dat soort thema’s. Als er problemen waren wilde ik twee kanten van het verhaal horen en dat was voor het kader een heel nieuwe ontwikkeling, begin jaren ’90. Zodoende heb ik in de loop der jaren weer wat greep gekregen.’ […] ‘Ik zocht niet zozeer het conflict zoals die oude raadslieden dat deden. Als het nodig was deed ik dat wel, als het niet nodig was, was ik toch meer voor het harmoniemodel. Kijken waar de verbinding mogelijk is en niet waar het verschil zit.15 De houding van de dienst is verschoven van kritisch-afstandelijk naar kritisch-betrokken. Een aantal raadslieden vraagt zich inmiddels bezorgd af of de raadslieden niet té betrokken zijn geraakt, of de dienst niet te dicht tegen het krijgsbedrijf aanschurkt. Het zou ten koste kunnen gaan van de onafhankelijke, kritische blik op wat er zich binnen Defensie afspeelt.16 Professionalisering en visieontwikkeling Een terrein bij uitstek waar de geestelijke verzorging zich mee bezighoudt is de manier waarop mensen met elkaar omgaan en de gevolgen van handelen. Morele competentie. In tegenstelling tot de periode vóór 1989 worden de diensten geestelijke verzorging nu betrokken bij de training en opleiding van militairen in het maken van moreel verantwoorde beslissingen. In het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw heeft de Koninklijke Landmacht het Ethisch Bewustwordingsmodel (EBM) ontwikkeld. Het past regels uit de Defensie brede gedagscode17 en de regels op internationaal niveau toe op situaties waarin morele
dilemma’s zich kunnen voordoen. Het is een model dat bestaat uit en aantal vragen die helpen om een moreel problematische situatie zorgvuldig te doordenken en op basis hiervan een weloverwogen besluit te nemen. Daarnaast kan het een hulpmiddel zijn bij het achteraf verantwoording afleggen voor een genomen beslissing. Dat wordt in toenemende mate verwacht van leidinggevende militairen.18 Middels hun deelname aan de vele uitzendingen hebben geestelijk raadslieden veel bijgedragen aan het ontwikkelen van dit model. Raadsman Mart Vogels bijvoorbeeld heeft veel gedaan aan het bijstellen van de visie van de dienst op uitzendingen. Hij zette zijn ervaringen uit de praktijk om in lessen in ethiek voor leidinggevenden. Vogels begon in maart 1990 bij de dienst als raadsman. In 2007 ging hij op uitzending naar Uruzgan. Hij werd gestationeerd te Tarin Kowt en hield zich vooral bezig met de ‘battle units’, de eenheden die de poort uit gingen. Tijdens zijn uitzending sneuvelden de militairen Timo Smeehuijzen, Robert Donkers, Jos Leunissen en Tom Krist. Het volledige bataljon was ook betrokken in de slag om Chora, die woedde tussen 15 juni en 19 juni 2007. Na zijn uitzending had Vogels een veel concreter beeld gekregen van wat (beginnende) officieren zouden moeten kunnen en kennen, ook op het gebied van mentale weerbaarheid en psychische gezondheid, morele opvattingen en deskundigheid. Hij wist nu wat een uitzending van mensen vraagt, hij kon dat nu ook verwoorden en hij ging met zijn ervaringen aan de slag. Vogels heeft zijn collega’s mee kunnen nemen in die visieontwikkeling. Het gevolg was een nieuw lessenpakket waarbij heel concreet antwoord kwam op de vragen van morele aard. ‘Morele professionaliteit’ is hierbij het kernbegrip. Volgens Aristoteles is inzicht in de eigen waarden en normen waar je voor staat een wezenlijk aspect van professionaliteit. Het betekent ‘een wijze van optimaal functioneren’ omdat je weet hoe je moet handelen.
(Ethica Nicomachea, boek 6 1140 b25). Het kunnen bepalen wat een moreel verantwoorde beslissing is, dat is het kenmerk van morele professionaliteit.19 Mart Vogels hierover: ‘Wat heb je nodig als je in een land belandt als Uruzgan en je bent baasje van zo’n eenheid en je gaat straks met 50 of 60 man in 10 a 12 voertuigen in colonne een operatiegebied in en je moet beslissingen nemen. Wat kom je dan tegen? Wat zijn de competenties die je nodig hebt en de kwaliteiten? Hoe kun je die vertalen in een onderwijsprogramma?’ Vogels heeft zijn ervaringen omgewerkt tot een visiestuk Als het erop aankomt.20 ‘Dat is uiteindelijk ook de basis geworden voor de opleiding aan het KMA en KIM. Zo heb ik allerlei voorbeeldsituaties uit Uruzgan in kunnen zetten in lessituaties.’ […] ‘Zo komen dingen samen, uit uitzendingen en uit voorgaande werksituaties.’21 Naar aan leiding van een paar individuele gesprekken op de ‘Brown Compound’ te Chora kon Mart Vogels ter plekke doen aan individuele begeleiding, organisatieadvies (aan de commandant) en lesgeven over de inzet van geweld. Het was een casus die hij kon gebruiken bij lessen op de KMA. Op deze wijze heeft hij kunnen bijdragen aan visieontwikkeling. Zo draagt de dienst in belangrijke mate bij tot het opleiden in morele competenties van militairen. Veteranenzorg De werkzaamheden van de geestelijk verzorger eindigen echter niet bij thuiskomst van de militairen na een missie. Een relatief nieuw werkterrein voor de geestelijke verzorging is de (na)zorg voor Nederlandse veteranen. Door de vele uitzendingen naar conflictgebieden in de afgelopen 25 jaar is het aantal Nederlandse veteranen fors toegenomen. Van de 110.000 veteranen zijn 55.000 mensen zogenaamde jonge veteranen.22 Het in 2000 opgerichte Veteraneninstituut (Vi) is uitvoerder van een belangrijk deel van het Nederlandse veteranenbeleid. Het instituut streeft naar een optimale zorg voor en
dienstverlening aan Nederlandse veteranen. Ze ondersteunt ook de gezinsleden van veteranen. Daarnaast speelt het Vi een belangrijke rol in het stimuleren van waardering voor de prestaties die veteranen hebben geleverd en voor de offers die daarbij werden gebracht. Ook verwerft en verspreidt het instituut kennis over onderwerpen die voor veteranen van belang zijn en bevordert het wetenschappelijk onderzoek hiernaar.23 Humanistisch raadslieden spelen een rol bij de zorg aan veteranen. Raadsman Erwin Kamp mag zich, gezien zijn deelname aan uitzendingen, veteraan noemen en werkt nu drie jaar als Coördinator Geestelijke Verzorging bij het Veteraneninstituut. In 2012 is in de Veteranenwet het begrip ‘veteraan’ opnieuw gedefinieerd. De militair hoeft nu niet meer uit dienst te zijn getreden om zich veteraan te mogen noemen. Er zijn nu 30.000 veteranen werkzaam in werkelijke dienst.24 ‘Een enorm mooie baan. Nog mooier dan ik me kon voorstellen toen ik hieraan begon. Waarom? Ik heb het idee dat dit werk ergens over gaat. Het gaat over betekenisgeving. Wanneer speelt betekenisgeving? Als mensen aan het eind van hun carrière de dienst uitgaan of als een jonge militair 4 tot 6 jaar heeft gediend en zegt ik stop ermee. Vaak gaan mensen de balans opmaken. Wat heeft het me gebracht? Ik zie dat dit inhoudelijk en heel belangrijk werkveld is. Gelukkig gaat het met heel veel veteranen – 95% – goed.’[…] ‘Ik vind het heel fijn om in crisissituaties er voor mensen te zijn.’25 Kamp doet enerzijds aan individuele begeleiding. Heeft een netwerk van 30 vrijwilligers voor individuele begeleiding. Twee gv’ers zijn vanuit Defensie beschikbaar gesteld voor begeleiding veteranen en het organiseren en bijwonen van herdenkingen. Hiernaast neemt hij ieder jaar eind oktober deel aan de jaarlijkse Fakkeltocht van nabestaanden ter ere van diegenen die tijdens vredesmissies
zijn omgekomen. Dat is een heel intieme activiteit. Zijn deelname eraan wordt hogelijk gewaardeerd. Kamp maakt ook deel uit van het managementteam van het Vi. ‘We doen tegenwoordig terugkeer-reizen, bijvoorbeeld naar Libanon, Bosnië. Collega gv’ers gaan mee ter ondersteuning, betaald vanuit het Vi.’26 Hij denkt vanuit het Vi graag mee over hoe de zorg voor veteranen beter kan. Kamp maakt ook deel uit van het LZV (Landelijke Zorgsysteem voor Veteranen), een koepelorganisatie waarin getracht wordt de ketenzorg tussen nulde, eerste en tweede lijn te verbeteren. ‘Het is een enorm waardevolle positie waarin je zit. Je praat met mensen van maatschappelijk werk, psychologen, psychiaters. Wij werken nuldelijns. We gaan naar veteranen cafés, naar herdenkingen, veteranen ontmoetingscentra. Zodra het niet goed gaat met een veteraan kunnen wij als nuldelijns werkers, omdat we een vertrouwd gezicht zijn, mensen op het juiste spoor brengen van zorg. Dat lukt alleen maar als mensen je kennen, als ze je vertrouwen en je dicht bij de veteranen en hun thuisfront staat.’27 Ten slotte heeft Erwin Kamp samen met zijn collega bij het Veteraneninstituut en promovenda Michaela Schok, het boek Na de missie geschreven. Het boek is bedoeld als wegwijzer bij terugkeer na uitzending. Het geeft zo veel mogelijk praktische tips en tools voor de veteraan. Bovendien geeft het inzicht en perspectief voor militairen en veteranen na de missie en biedt het ondersteuning bij de overgang naar het dagelijks leven. Ook het thuisfront van de militair en veteraan komt in het boek ruimschoots aan bod.28 Samenwerking De vele bezuinigingsrondes binnen Defensie hebben tot gevolg gehad dat de diverse diensten geestelijk verzorging (noodgedwongen) meer zijn gaan samenwerken.29 De bureaus van de hoofden van dienst zijn ondergebracht op één locatie in Den Haag. De vormingscentra van de verschillende denominaties zijn ondergebracht op één co-locatie, landgoed Beukbergen te Zeist. De militaire tehuizen
van de katholieken en de humanisten zijn samengegaan in de Stichting Algemene Militaire Tehuizen (SAMT). Hiermee kwam een einde aan de HMT’s (Humanistisch Militaire Tehuizen). Vanaf 2010 zijn ze ondergebracht bij Home Base Support. Er is nog wel behoefte aan militaire tehuizen, evenwel zonder een levensbeschouwelijke identiteit.30 De laatste reorganisatie (2011) was de meest ingrijpende. Hierbij zijn er per Defensie Onderdeel (DO) hoofden geestelijke verzorging aangesteld die de uitvoering van het werk mogelijk maken voor alle geestelijk verzorgers van dat DO. Voorheen had elke ‘grote’ denominatie zijn eigen hoofd (de zogenaamde ‘trio’s’). Ook is er een Directeur Dienst Geestelijke Verzorging (DGV) aangesteld die de ambtenaarlijke lijn bewaakt. Een verantwoordelijkheid die voorheen in de functie van hoofd van dienst samen kwam met de ambtelijke lijn).31
Motivatie Zoals we hebben kunnen lezen leiden raadslieden bij Defensie een druk en spanningsvol maar ook onzeker bestaan. Ze gaan waar militairen gaan. Wat is hun motivatie om bij de krijgsmacht te werken? De krijgsmacht was in 1964, toen de eerste raadslieden op dit werkterrein hun intrede deden, een heel ander instituut dan nu. De krijgsmacht liep in de jaren ’60 van de vorige eeuw achter bij de veranderingen in de burgermaatschappij. De humanistisch raadslieden kwamen toen op voor dienstplichtigen die geestelijk in de knel kwamen te zitten als gevolg van die dienstplicht. Voormalig hoofdkrijgsmachtsraadsman Wim Heij was eerst Kort Verband Vrijwilliger geweest (19611965) en stond niet positief ten opzichte van de krijgsmacht. Vooral de krijgstucht vond hij ouderwets. Hij wilde iets kunnen betekenen voor diegenen die in de krijgsmacht knel kwamen te zitten in die regelgeving. De sfeer in de krijgsmacht sloot niet aan op de veran-
deringen in de samenleving, aldus Wim Heij. De krijgsmacht diende te worden gehumaniseerd, aangepast aan de veranderde sfeer in de burgermaatschappij.32 Vanaf begin jaren ’60 werd binnen de krijgsmacht een groot aantal veranderingen doorgevoerd. Om er een paar te noemen: de vijfdaagse werkweek werd ingevoerd evenals het militair paspoort. De groetplicht en de uniformplicht na werktijd werden afgeschaft. Het verplicht reizen met speciale treinen voor militairen verdween. Na veel strijd werden de soldatenvakbonden, veelal voor dienstplichtig militairen, geaccepteerd. Ten slotte werd het soldij enigszins aangepast aan de lonen in de burgermaatschappij.33 De militair werd mondiger. Het zelf denken door militairen werd vanaf het begin van de dienst HGV door de raadslieden gestimuleerd. Een van de eerste vijf raadslieden uit 1964, Henk van Sandwijk, wilde graag met jongeren werken. Jong volwassenen, daar kon hij wat mee, zo had hij tijdens zijn onderwijsbaan aan de Kweekschool ervaren. ‘De aanpak van humanisten was vernieuwend,’ aldus Van Sandwijk. De confessionele collega’s gaven godsdienstonderricht. Ze kwamen weleens bij de humanisten kijken, hoe die hun lessen geestelijke verzorging vorm gaven. Van Sandwijk wilde vooral het zelfstandig denken van de militairen bevorderen. ‘Altijd eerst je eigen hersenen gebruiken, vooral in het leger’ aldus de raadsman-vanhet-eerste-uur in ruste.34 Zoals we eerder hebben gelezen is het tegenwoordig heel gebruikelijk, ja zelfs vereist, dat militairen zelf weloverwogen beslissingen kunnen nemen. Morele competentie behoort nu standaard tot de opleiding waaraan raadslieden hun steentje bijdragen. Een andere belangrijke reden waarom raadslieden aan hun loopbaan in dit werkveld beginnen is, zoals juist vermeld, het werken met jonge mensen. Mart Vogels vond het interessant om met ‘die hele jonge mensen’ aan de slag te gaan. ‘Ik was inmiddels 36 en
ik had het een en ander van het leven gezien, van werken met kinderen tot en met aan een sterf bed staan van mensen van mijn leeftijd die het leven uit moeten en kinderen achter laten. Dus van alles en nog wat en ja dat neem je dan mee om aan de slag te gaan met mensen die nog in een levensfase zitten, die nog op zoek zijn naar wie ze zijn en vooral in zo’n context. Ja dat vond ik wel heel interessant om daar in te stappen.’35 Weer een andere motivatie, die vooral voor de nieuwe lichtingen raadslieden geldt, is dat het werk goed aansluit op de studierichting humanistiek. Humanistici willen in de praktijk brengen wat ze gedurende hun studie aan de Universiteit voor Humanistiek (UvH) hebben geleerd.
mensen. ‘Alleen al uit de advertentie zag ik het al: dit is wat ik moet doen. Soms zie je iets van ‘dit moet ik doen. Dit is helemaal precies ‘ik’’ […] ‘Die krijgsmacht maakte het wel helemaal af. Dat betekent dat ik nog steeds wel op avontuur kan, daar hou ik van. Gewoon af en toe andere dingen doen en zien. Ik vind het leuk om dingen te doen net iets anders dan anderen. Dat bijzondere trekt me wel aan en het is natuurlijk wel en bijzondere wereld. Het was voor mij zo totaal vreemd dat ik dacht, ‘kom maar op, ik ben heel erg benieuwd’.37
Ondanks de grote verschillen in afkomst en opleiding is de grote gemene deler dat alle raadslieden graag met mensen willen werken. De mens, in al zijn facetten, staat centraal. De motivatie om met jonge mensen te wilEr zijn raadslieden die op een len werken is gedurende heel andere manier, vanuit dezelfde gebleven. Geeen heel andere hoek, vanWat is er anno nu durende de jaren ’60 en uit een andere opleiding of nog zo humanistisch ’70 van de vorige eeuw interesse, met humanisme lag de nadruk op humaen de dienst humanistisch aan de humanistisch nisering van de krijgsgeestelijke verzorging in geestelijke verzorging? macht die grotendeels uit aanraking gekomen. Ook dienstplichtigen bestond. het avontuur lonkt, zo blijkt De humanisten sprongen in uit het volgende relaas. de bres voor – voornamelijk – Raadsvrouw Eline Verbruggen dienstplichtigen die in en door het had een vacature gezien als humamilitaire apparaat in de knel kwamen. In het nistisch geestelijk verzorger bij de krijgshuidige leger van beroepsmilitairen ligt de macht. Tijdens haar studie Religie en Lenadruk nog steeds op de mens in het krijgsvensbeschouwing aan de VU te Amsterdam bedrijf. Raadslieden werken aan de ontwikhad ze al kennis gemaakt met humanisme. keling van de morele professionaliteit van de Aan de VU was ze erachter gekomen dat ze militair. Het humanistische in hun aanpak helemaal nergens in gelooft. Ze weet het gelijkt echter naar de achtergrond verdwenen. woon niet. ‘In het humanisme mag dat, het Of niet? niet weten dus dat vond ik heel erg prettig. Dat betekent niet dat je er niet over mag filosoferen of kan fantaseren maar je zult het daarmee nog niet weten.’36 Ze ging eens kijHumanisme ken wat dat humanisme nu inhield. Ze was bezig aan een studie de VU opgeleid tot algeWat is er anno nu nog zo humanistisch aan meen geestelijk verzorger. Haar specialisatie de humanistisch geestelijke verzorging? Is (masterjaar) is geestelijke begeleiding zonder dat nog belangrijk? Zo ja, waarom? Zo neen, een levensbeschouwelijke snit. waarom niet? Ze houdt van praten, contact leggen met
hij of zij zelf weet te formuleren is relevant. Ik geef hem de verantwoordelijkheid terug. Je komt bij mij als je iets niet zit zitten maar ik ga met jou verdiepen, verbreden zodat jij meer repertoire krijgt om zelf te kiezen van ‘Hé, wacht eens even, misschien zit het hier in of misschien zit het daar in. Dit past wel bij mij dit past niet bij mij’.’ […].’Ik zit wel heel erg van ja, je zult het met jezelf moeten doen. Met jezelf en je vragen en de mensen om je heen. En dat betekent soms ook dat het alleen maar klote is. En dat er dus geen antwoord is.’ […] ‘Dat vind ik heel belangrijk, dat je onvoorwaardelijk er bent en naar iemand luistert, ook als er echt geen antwoord is.’42
Belangrijk in dit verband is dat het hoofdbestuur van het Humanistisch Verbond – het zendend genootschap – humanisme belangrijk vindt in humanistisch geestelijke begeleiding.38 Als grondslag van de humanistisch geestelijke begeleiding geldt ‘(…) zingeving, oriëntatie, en zelf bestemming, mede door confrontatie met de mogelijkheden van het mens-zijn naar humanistisch inzicht (…)’ (cursivering auteurs)39 En voor het functioneren van de raadslieden ‘(…) is de kern dat de begeleiding van patiënten, bewoners en cliënten vanuit een humanistische inspiratie gestalte krijgt.’40 Voor een omschrijving van humanisme wordt verwezen naar de beginselverklaring van het HV uit 1973, én naar de rijke traditie van het humanisme, met bronnen die terug gaan naar de Griekse en Romeinse Oudheid, Verlichting en het moderne denken. Belangrijk in dit verband is dat in de Beroepsstandaard geconstateerd wordt dat binnen het humanisme er verschillende posities te onderscheiden die de bandbreedte hebben die loopt van een atheïstisch/seculier tot een transcendent humanisme.41 In de werkzaamheden van de raadslieden lijkt het expliciet humanistische ervan naar de achtergrond geschoven. In de verzuilde samenleving moesten de eerste raadslieden zich voortdurend verantwoorden en uitleggen wat humanisme is. Anno nu worden ze er nauwelijks om bevraagd. In de huidige seculariserende samenleving maakt het de huidige militair niet meer uit wat voor denominatie geestelijk verzorger hij tegenover zich heeft. Het gaat tegenwoordig veel meer om wie en hoe de geestelijk verzorger is dan om zijn of haar denominatie.
Bart Hetebrij verwoordt zijn humanisme als volgt: ‘Het is een soort van nieuwsgierigheid naar levensverhalen van mensen. Ieder mens vind ik interessant. Ieder mens heeft een mooi levensverhaal. Het is een soort van impliciet humanisme, laat ik het zo maar zeggen. En geïnteresseerd in hoe mensen met elkaar omgaan, hoe macht functioneert in instituties, hoe je overeind blijft en hoe daar je levensverhaal uitrolt in zo’n institutie als Defensie. Het is een heteronome organisatie, de ander bepaalt. Hoe blijf je dan jezelf? Hoe blijf je autonoom in een heteronome organisatie, dat vind ik heel interessant. Het zijn ook vaak de interessantste mensen die het lukt om autonoom te blijven.’43 Zijn humanistische uitgangspunten zijn solidariteit, empowerment en zelf verantwoordelijkheid nemen. Als we de raadslieden moeten geloven lijkt het erop dat humanistische geestelijke verzorging niet meer verschilt van de confessionele collega’s.
Eline Verbruggen meent dat haar humanisme is dat ze heel open blijft. ‘Ik blijf heel erg in de vraag en niet in het antwoord. Ik probeer zoveel mogelijk te vragen, en vragen waardoor er verdieping ontstaat bij de persoon. Dus hoe meer ik vraag, hoe meer de persoon helderheid krijgt over wat ie eigenlijk zelf denkt en vindt en voelt. Mijn antwoord is absoluut niet relevant. Het antwoord wat
Raadsman Sietse Sinnema is van mening dat die verschillende manieren van levensbeschouwing alléén voor de diensten levensbeschouwing zélf relevant zijn. ‘Een militair interesseert het niks. De méns die de gv’er is, die weet de drempel te slechten. Ik kan wel met ‘de GEVO’ gaan praten maar ik wil met jóu praten Sietse. De verschillen met de confessionelen zijn veel kleiner dan de over-
eenkomsten. Waarom zitten we toch altijd zo ontzettend op die verschillen? Waarom moet dat zo benadrukt worden?’44 Op diezelfde lijn zit raadsvrouw Eline Verbruggen. Ze vraagt zich zelfs af of het nog zin heeft om vanuit een specifieke denominatie geestelijke verzorging te verlenen. ‘Ik vind dat we, binnen het humanisme, ook daarnaar moeten kijken in hoeverre geestelijk verzorging er moet zijn vanuit het humanisme. In hoeverre het überhaupt nog belangrijk is om dat te doen vanuit een specifiek levensbeschouwelijke achtergrond. […] Dat vind ik nu een bijzonder spannend thema. We hebben net een verdelingsonderzoek gehad. Moeten we meer katholieken, meer protestanten? Hoe moeten we ons binnen de krijgsmacht gaan verdelen? Eigenlijk wil ik helemaal geen diensten geestelijke verzorging van protestanten en katholieken. Ik wil één dienst geestelijke verzorging zonder specifieke levensbeschouwelijke snit. En ik weet dat dat regeltechnisch heel ingewikkeld is hoor. Maar hierover moeten de knappe koppen maar nadenken, over hoe dat te doen maar ik vind het veel belangrijker om aan te sluiten bij de persoon die tegenover mij zit dan dat ik wil laten weten dat ik humanistisch ben. Ik wil zo graag uit de verschillen en veel meer in de gelijkwaardigheid.’45 Volgens raadsvrouw Christy van Hastenberg is de toegevoegde waarde van humanisme aan de geestelijke verzorging ook niet meetbaar. Ze wil ook niet alléén maar humanisten hebben. ‘Juist de diversiteit aan levensbeschouwing doet wat. In het werk gaat het om de persoonlijke klik, méér dan om de levensbeschouwing die je vertegenwoordigt. […] Veel mensen zijn niet meer kerkelijk, ook niet meer gelovig. Andere mensen juist wel maar ze kunnen zich ook herkennen in het humanisme. Het humanisme is in de uitingsvorm anders. Met mij moet je het kunnen doen. Ik blijf mezelf.’46 Echter, niet alle raadslieden geloven in een algemene vorm van geestelijke verzorging.
Raadsman Erwin Kamp bijvoorbeeld meent dat het kader van waaruit je werkt leidend is. ‘Ik sta in een traditie en handel vanuit bepaalde waarden. Ik ben een normatief professional. Voor mij is daarin wel leidend, begrippen als zelf beschikking, eigen verantwoordelijkheid, een zekere mate van vrijheid, al klinkt dat binnen de krijgsmacht natuurlijk gek.’ Kamp ziet wel verschillen in mentaliteit, houding en werkwijze van de diensten geestelijke verzorging. ‘De stichting homoseksualiteit en krijgsmacht bijvoorbeeld. Mijn dienst heeft daar wat mee. Ik merk verhoudingsgewijs dat ik veel meer humanistische collega’s zie die daar een vrije omgang mee hebben dan – en op zich is dat niet zo gek – de katholieke of protestante geestelijke verzorging. Het maakt wel degelijk uit.’47
Toekomst Over de toekomst van de humanistisch geestelijke verzorging zijn de raadslieden optimistisch. Binnen de strijdkrachten is veel waardering voor het werk dat de geestelijk verzorgers verzetten. Ook de politiek is doordrongen van het nut en de noodzaak van geestelijke verzorging bij de krijgsmacht. De continuïteit van de diensten lijkt daarom gegarandeerd. Staffunctionaris Inhoudelijk Beleid (STIB) van de dienst, Norbert de Kooter, deelt het optimisme. ‘Ik denk nog steeds dat we een bijzonder experiment hebben met niet-godsdienstige geestelijke verzorging. Als je in de wereld kijkt is dat in de verschillende krijgsmachten bijna nergens zo, behalve in België kennen ze een soortgelijke variant. […] Het heeft nog een beetje de vorm van een uniek experiment maar ik denk dat het een waardevol goed is. Ik denk dat de dimensie van zingeving en betekenis verlenen niet voorbehouden is aan godsdienstige mensen. Iedereen geeft zin of ervaart zin of betekenis in het leven en reflecteert ook, is daarmee bezig of dat godsdienstig is of niet godsdienstig. Vanuit
een niet-godsdienstig standpunt kun je heel goed mensen daarin ondersteunen. En dat is wat we doen. Ik denk dat daar een markt voor is. Ik denk dat dat een waarde toevoegt aan de defensieorganisatie. […] Die dimensie verdient gewoon aandacht. Die dimensie kun je niet uitschakelen ook niet als je militairen een half jaar op uitzending stuurt dan verdient die dimensie ook daar aandacht omdat ie juist daar van belang wordt, of onder druk staat, wellicht. […] Ik denk dat het een fundamentele verantwoordelijkheid van defensie is om daar op de een of andere manier in tegemoet te komen. En het bieden van passende geestelijke verzorging is daar het antwoord op. En dat zal ook in de toekomst zo zijn en blijven,’ aldus De Kooter.48
dacht]. En dat doen we allemaal met dezelfde intentie.’ 49
Eén dienst algemene geestelijke verzorging waarin de verschillende denominaties in opgaan roept allerlei vragen op. Hoe zit het met de zendende genootschappen dan? Vanuit welke invalshoek benader je je mensen? Enkel vanuit jezelf ? Aan wie is de geestelijke verzorger dan verantwoording schuldig? Aan zichzelf ? Vragen waar nog geen antwoord op is geformuleerd. Onderzoeker Frank Buijs schreef in 2000 in zijn rapport dat geestelijke verzorging op een algemene, niet-ideologische grondslag ondenkbaar is. Geestelijke verzorging (gv) is geen neutrale techniek want de eigen uitgangspunten (noem het identiteit of ideologie) van de gv’ers spelen altijd door in de vragen die Geestelijke verzorging hij stelt en in de adviezen is per definitie die hij geeft. Geestelijke verzorging is per defininormatief en kan dus tie normatief en kan dus worden gezien als een worden gezien als een ideologisch project, aldus ideologisch project, ... Buijs.50
Vooral bij de jongere generatie raadslieden lijkt er een roep te zijn om een gezamenlijke dienst geestelijke verzorging. Vanaf de oprichting heeft de dienst willen samenwerken met haar confessionele collega’s maar de eigen identiteit niet willen uitvlakken. Wellicht doordat de diensten geestelijke verzorging allemaal grotendeels dezelfde aanpak hebben ontwikkeld groeit bij een aantal vooral jonge raadslieden de interesse om samen te gaan. Zoals we al eerder hebben kunnen lezen vraagt Eline Verbruggen zich af of de diensten niet een gezamenlijk instituut van levensbeschouwelijke stromingen en moreel ethische vraagstukken worden. De denominaties zijn er, ook nu, nog niet klaar voor, beseft ze, maar ze vindt het heel leuk om te merken dat veel geestelijk verzorgers onderling het er wel over hebben. ‘Steeds meer doen we eigenlijk allemaal hetzelfde. Het doet er niet toe of ik mijn inspiratie uit de bijbel haal of uit God of uit mijn opvoeding maar we zien een mens tegenover ons die aandacht nodig heeft en recht heeft op [aan-
Slot In de afgelopen decennia is de krijgsmacht veranderd van een leger dienstplichtigen naar een beroepsleger. De veranderingen hebben de humanistisch geestelijke begeleiding gedwongen om zich aan te passen. De houding en werkwijze van de raadslieden is verschoven van kritisch afstandelijk naar kritisch betrokken. Ze gaan mee op uitzendingen, zijn betrokken bij de voorbereiden en de nazorg. Ten slotte spelen ze een rol in de zorg voor veteranen. Middels hun ervaringen tijdens uitzendingen dragen ze bij aan de ontwikkeling van het lessenpakket in morele competentie. De raadslieden zijn nu zelfs ingebed51 in het krijgsbedrijf, iets wat bij de kritisch-afstandelijke raadslieden van vóór 1989 een gruwel
zou zijn geweest. Vóór 1989 werden de raadslieden argwanend bekeken door het beroepspersoneel. Humanistisch geestelijke verzorging was iets voor dienstplichtigen. In het verzuilde Nederland waren raadslieden relatief veel tijd kwijt met aan militairen uit te leggen wat humanisme is. Anno nu worden raadslieden nauwelijks bevraagd over humanisme. Ook geven ze vanuit zichzelf relatief weinig informatie over humanisme. Het gaat de militair nu veel meer om wie en hoe de geestelijk begeleider als mens is, dan om vanuit welke godsdienst of levensbeschouwing hij opereert. Alle diensten geestelijke verzorging werken hetzelfde, aldus veel raadslieden. Het maakt de militair niet uit welke denominatie gv’er hij voor zich heeft. Het gaat om de mens, niet om de denominatie. Wat gebleven is, is er onvoorwaardelijk zijn voor de mens in de krijgsmacht, in alle omstandigheden. Over de toekomst van de humanistisch geestelijke begeleiding zijn de raadslieden optimistisch. Het nut en de noodzaak van geestelijke begeleiding wordt door zowel de legerleiding als de politiek erkend. Mogelijk ontkomt ook de geestelijke verzorging niet aan de inkrimping van de krijgsmacht, ze zal zeker niet worden geschrapt. Hoe zal het de humanistisch geestelijke begeleiding vergaan? Wellicht is de ‘H’ op de achtergrond geraakt door de humanisering van de overige denominaties geestelijke verzorging (gv) of doordat alle diensten gv tegenwoordig dezelfde methodieken gebruiken en grofweg dezelfde uitgangspunten hebben. Gaat de humanistisch geestelijke begeleiding aan haar eigen succes ten onder? Kan de humanistisch geestelijke begeleiding opgaan in één dienst gv, zonder denominaties? Is dat wenselijk? In ieder geval lijkt het bijzonder experiment met niet-godsdienstige geestelijke verzorging, waarover Norbert de Kooter eerder sprak, nog lang niet ten einde.
Jules Brabers studeerde Geschiedenis en Internationale Betrekkingen aan de Rijksuniversiteit Utrecht en is sinds 2002 werkzaam bij het Humanistisch Archief. Bert Gasenbeek is verbonden aan de UvH als onderzoeker geschiedenis en systematiek van het humanisme, is Directeur Humanistisch Historisch Centrum en Directeur J.P. van Praag Instituut.
Noten
1 Vrij naar Mart Vogels, ‘Als het erop aankomt, HGV vóór, tijdens en na uitzending’ in Veertig jaar dienst Humanistisch Geestelijke Verzorging bij de krijgsmacht (Humanistisch Erfgoed nr. 6, Humanistisch Archief 2004). 2 Brabers, J., Van pioniers tot professionals. De dienst humanistisch geestelijke verzorging bij de krijgsmacht (1964-2004), (De Tijdstroom/Het Humanistisch Archief, Utrecht, 2006), 63-72. 3 Brabers, J., Gasenbeek, B., ‘Humanistisch vormingswerk: voor de reflectie en niet voor de actie’ in Beukbergen – jubilea 2010. 100 Jaar landhuis 60 jaar vormingscentrum (Ministerie van Defensie, Den Haag, 2010), 44. 4 Voor meer informatie over George Kennan en de Containmentpolitiek als constante in de Koude Oorlog zie https://history.state.gov/milestones/ 1945-1952/kennan. Voor het artikel zie http:// www.foreignaffairs.com/articles/23331/x/thesources-of-soviet-conduct 5 Brabers, Van pioniers tot professionals, 121. 6 http://nl.wikipedia.org/wiki/Noord-Atlantische_ Verdragsorganisatie 7 http://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlandse_Krijgsmacht 8 René Moelker, Florian Huiskamp, Sjo Soeters, ‘Staatsvorming en krijgsmacht’ in Moelker, R., Noll, J,. Weger de, M., Krijgsmacht en Samenleving. Over de inzet van een geweldsinstrument: bestuurlijke, politieke en veiligheidsaspecten ( Uitgeverij Boom, Amsterdam), 28. 9 R. van Woenzel, ‘Dienstplichtigen leggen de verbinding met de burgermaatschappij,’ in Einde Dienstplicht? (Bureau Hoofdkrijgsmachtraadsman, 1990), 29.
10 Jules Brabers, (interview) Sietse Sinnema (HHC, 27 februari 2014). 11 Jules Brabers, (interview) Gerard Snels (HHC 6 juni 2013). 12 Jules Brabers, (interview) Christy van Hastenberg (HHC, 27 maart 2013). 13 Jules Brabers, (interview) Bart Hetebrij (HHC, 21 mei 2013). 14 Brabers, Hetebrij. 15 Brabers, Hetebrij 16 Jules Brabers, (interview) Gerjos Hengelaar (HHC, 5 maart 2014) 17 De gedragscode is in 2007 geformuleerd en vervangt de voorafgaande codes. Zie Desirée Verweij, ‘Militaire ethiek. Werken aan vrede en veiligheid vanuit een humanitair ethos’ in Moelker,R., Noll, J., de Weger, M., (red.), Krijgsmacht en samenleving. Over de inzet van een geweldsinstrument: bestuurlijke, politieke en veiligheidsaspecten (Boom, Amsterdam), 269. 18 Desirée Verweij, ‘Militaire ethiek. 269. 19 Verweij, 274-275. 20 Het is een uitwerking van: Mart Vogels, ‘Als het erop aankomt. Humanistisch geestelijke verzorging vóór, tijdens en na uitzending’ in Jules Brabers, Wouter Kuijlman (red.), Veertig jaar dienst humanistisch geestelijke Verzorging bij de krijgsmacht (1964-2004, Humanistisch Erfgoed nr. 6, (Het Humanistisch Archief, 2004), 45-80. 21 Jules Brabers (interview) Mart Vogels (HHC, 6 juni 2013) 22 Brabers, Kamp. 23 Bron: http://www.veteraneninstituut.nl/over-hetvi 24 Brabers, Kamp. 25 Ibidem 26 Ibidem 27 Ibidem 28 Erwin Kamp, Michaela Schok, Na de missie. Tips en tools voor militairen, veteranen en het thuisfront (Eburon/Veteraneninstituut, 2012). 29 Geestelijke Verzorging bij Defensie, notitie (Diensten Geestelijke Verzorging, januari 2014), 3. 30 Brabers, J., Gasenbeek, B., ‘Humanistisch vormingswerk’ in Beukbergen – jubilea 2010, 49. 31 N. de Kooter, antwoord op vraag HHC, e-mail de dato 7 oktober 2014.
32 Jules Brabers (interview) Wim Heij (HHC, 23 oktober 2013) 33 Brabers, Pioniers, 61-63. 34 Jules Brabers (interview) Henk van Sandwijk (HHC, 5 april 2013) 35 Jules Brabers, Mart Vogels 36 Jules Brabers (interview) Eline Verbruggen (HHC, 14 april 2014) 37 Brabers, Verbruggen 38 Beroepsstandaard humanistisch geestelijke begeleiding, vastgesteld op 17 september 2012 door het hoofdbestuur van het HV. Ook voor de Dienst Humanistisch Geestelijke Verzorging Defensie is dit document, samen met de notitie Geestelijke Verzorging bij Defensie, uitgangspunt van het werk: Mail N. de Kooter 9 oktober 2014. 39 Beroepsstandaard, p.4. 40 Ibidem, p. 6. 41 Ibidem, p. 7. 42 Brabers, Verbruggen 43 Brabers, Hetebrij 44 Brabers, Sinnema. 45 Brabers, Verbruggen. 46 Brabers, Hastenberg. 47 Brabers, Kamp. 48 Jules Brabers (interview) Norbert de Kooter (HHC 28 Januari 2014) 49 Brabers, Verbruggen. 50 Buijs, F.J., Contouren van een nieuw beleid. Een onderzoek naar de toekomst van de humanistisch geestelijke verzorging in de krijgsmacht, (Dienst Humanistisch Geestelijke Verzorging in de Krijgsmacht, UvA 2000), 22. 51 Geestelijke Verzorging bij Defensie, notitie (Diensten Geestelijke Verzorging, januari 2014), 1.