ALS DE SCHOOLBEL GAAT
R E D A C T I E : M A R J A VA L K E S T I J N , JOLANDA KEESOM
ALS DE SCHOOLBEL GAAT Verlengde schooldag in de praktijk
© 1998 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport in het kader van het landelijk experiment Verlengde schooldag. Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met Stade, Utrecht/Amersfoort; De Meeuw Rotterdam, ABC, Amsterdam; Hof, Den Haag en Stadsdeel Oost Amsterdam. Eindredactie Marja Valkestijn en Jolanda Keesom Redactie Gerard van de Burgwal (Stadsdeel Oost, Stadsdeel Noord en Stadsdeel de Pijp) Piet Dubbeldam (De Meeuw) Froukje Hajer (Stade/NIZW) Geja Langerveld (HOF) Janny Nieboer (Stade) Tekstbijdragen Gerard van de Burgwal (Stadsdeel Oost, Stadsdeel Noord en Stadsdeel de Pijp) Conny van Gelder (ABC) Froukje Hajer (Stade/NIZW) Maaike Hajer (Hogeschool van Utrecht) Jolanda Keesom Loes Kleerekoper (Stade) Geja Langerveld (HOF) Janny Nieboer (Stade) Marja Valkestijn (NIZW) Ontwerp omslag en vormgeving Zeno Foto’s Bob Bronshoff, Amsterdam
Drukwerk A-D Druk, Zeist ISBN 90-5050-451-5 NIZW-bestelnummer E 220161 Deze publicatie is te bestellen bij NIZW Uitgeverij Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 66 07 Fax (030) 230 64 91 E-mail
[email protected]
VOORWOORD Leren houdt niet op als de schoolbel gaat. Onder dat motto is het Landelijk Experiment Verlengde schooldag in de vier grote steden in 1992 van start gegaan. Dat motto hebben we verwerkt in de titel van dit boek over de Verlengde schooldag in de praktijk, omdat vele honderden kinderen tijdens de Verlengde schooldag nieuwe levensechte ervaringen hebben opgedaan door actief en onderzoekend te leren in een veilige omgeving. Naast de 29 basisscholen die aan het experiment hebben meegedaan zijn veel andere scholen tijdens, maar vooral ná het experiment met de Verlengde schooldag gestart. Inmiddels voeren ongeveer 350 scholen in dertig gemeenten een Verlengde schooldag uit in samenwerking met een of meerdere instellingen. Dit boek is de praktische tegenhanger van het boek Verlengde schooldag, brug tussen lokaal onderwijs- en jeugdbeleid, dat eerder is verschenen en de beleidsmatige aspecten van de Verlengde-schooldagprojecten beschrijft. De totstandkoming ervan is, evenals de Verlengde schooldag, een samenwerkingsproject geworden. De stedelijke projectmanagers van de Verlengde schooldag hebben samen met het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, dat de landelijke coördinatie van het experiment verzorgde, hun ervaringen met de Verlengde schooldag op papier gezet. Froukje Hajer en Janny Nieboer (Utrecht), Geja Langerveld (Den Haag), Gerard van de Burgwal en Conny van Gelder (Amsterdam) en Piet Dubbeldam (Rotterdam) hebben zich voor het boek ingezet. We danken hen heel hartelijk voor hun inzet en betrokkenheid. Het Landelijk expertisepunt Verlengde schooldag adviseert vanaf september 1996 gemeenten, scholen en instellingen over het beleid en de praktijk van de Verlengde schooldag. Ook deze ervaringen zijn in dit boek verwerkt. In het najaar van 1997 heeft het SCO-Kohnstamm Instituut het Eindverslag van het evaluatieonderzoek naar het experiment Verlengde schooldag in het basisonderwijs in Rotterdam, Den Haag en Utrecht gepubliceerd. Het resultaat van de evaluatie kon nog in deze publicatie worden gebruikt. Marja van Erp van het SCOKohnstamm Instituut danken we hartelijk voor het opbouwend commentaar op de inhoud van dit boek.
Het hoofdstuk ‘Taalontwikkeling in de Verlengde schooldag’ is eveneens met vereende krachten totstandgekomen. Maaike Hajer (Hogeschool van Utrecht) heeft dit hoofdstuk geschreven en heeft daarbij gebruikgemaakt van teksten van Conny van Gelder (ABC Amsterdam) en Josée Coenen (Hogeschool van Utrecht). Verder danken we de scholen en instellingen uit de praktijkvoorbeelden voor hun medewerking: de Botteloef en het Vogelnest in AmsterdamNoord, de Panda, de Lukas- en de Zeven Gavenschool in Utrecht, de Prinses Ireneschool, de Van Ostadeschool en buurthuis Sam Sam in Den Haag, ’t Forum en stichting Trajekt uit Maastricht en de Nelson Mandelaschool in Rotterdam. Ten slotte zijn we dank verschuldigd aan het ministerie van VWS, Directie Sociaal Beleid, die met de subsidie voor het landelijk experiment Verlengde schooldag deze uitgave mogelijk heeft gemaakt. Hopelijk is dit boek scholen en instellingen behulpzaam bij het opzetten en verdiepen van Verlengde-schooldagprojecten en programma’s.
Marja Valkestijn Landelijke coördinatie Verlengde-schooldagexperimenten, NIZW
INHOUD
Verrijking van leer-en participatiemogelijkheden Het experiment voorbij Nieuwe kaders Als de schoolbel gaat
9 10 10 11 15
AMSTERDAM-NOORD: WEINIG PRETENTIES, VEEL PLEZIER
17
DE VERLENGDE SCHOOLDAG OP MAAT
Doelen Doelgroepen Kenmerken van de Verlengde schooldag Samenstelling van het programma Domeinen Partners in de Verlengde schooldag
23 23 30 31 32 35 45
UTRECHT: BROEDPLAATS VOOR NIEUWE PROGRAMMA’S
52
TAALONTWIKKELING IN DE VERLENGDE SCHOOLDAG
Principes van taalverwerving Het taalgebruik op school Taalontwikkeling in Verlengde-schooldagprogramma’s
57 57 59 65
DEN HAAG: EIGENZINNIGE OPLOSSINGEN IN DE SCHILDERSWIJK
77
OUDERS EN VERLENGDE SCHOOLDAG
83 83 86 89 93 97
INLEIDING: DE VERLENGDE SCHOOLDAG IN DE PRAKTIJK
1
2
3
Onderwijsondersteunend gedrag De betekenis van de Verlengde schooldag Informeren van ouders Ouders betrekken bij de Verlengde schooldag Ouders informeren over georganiseerde vrijetijdsbesteding MAASTRICHT: EEN SPEELSE OLIEVLEK
102
4
5
A
Personeel Financiën Organisatie op wijkniveau Evaluatie
107 107 112 117 119
ROTTERDAM: BREDE SCHOOL MET SMALLE BEURS
122
DRAAIBOEK VOOR DE VERLENGDE SCHOOLDAG
Fase 1: voorbereiding Fase 2: uitvoering Fase 3: evaluatie
126 127 137 145
LITERATUUR
147
ORGANISATIE VAN DE VERLENGDE SCHOOLDAG
BIJLAGEN: PROGRAMMA’S VOOR DE VERLENGDE SCHOOLDAG
Kunstzinnige vorming Sport en spel Natuur en milieu Techniek en wetenschap Overige programma’s B
PRAKTIJKFORMULIEREN
Vragen voor de scholen in de voorbereidingsfase Vragen voor de kinderen over hun voorkeur voor activiteiten Criteria voor vakdocenten Overeenkomst met aanbiedende instellingen Activiteitenoverzicht per school Presentielijst per activiteit Evaluatieformulier per bijeenkomst Evaluatieformulier per activiteitenblok
153 153 157 158 161 165 167 168 169 170 171 174 175 176 177
INLEIDING: DE VERLENGDE SCHOOLDAG IN DE PRAKTIJK Geconcentreerde gezichten, rode konen en trotse blikken: wie kinderen bezig ziet tijdens de Verlengde schooldag hoeft meestal niet meer te vragen wat zij van deze vorm van vrijetijdsbesteding vinden. ‘Leuk’ is de meest gehoorde kwalificatie. Op veel basisscholen is meedoen aan de Verlengde schooldag voor de kinderen een ware traktatie. De kinderen kiezen zelf voor een bepaalde activiteit, maar de mogelijkheden voor deelname zijn beperkt. Meedoen is een voorrecht. De activiteiten die ze in de Verlengde schooldag krijgen aangeboden, zijn voor de meeste kinderen bijzonder. Vandaar die glunderende gezichten. Hoe zouden ze anders de kans moeten krijgen om na schooltijd onder deskundige leiding aan muziek of toneel te doen of getraind te worden door een professionele sporter? En hoe zouden ze de geheimen van de natuur in hun omgeving moeten ontdekken? Wie zou hen wegwijs maken op de computer of leren hoe elektriciteit werkt? En wie zou hen leren koken? Veel kinderen die aan de Verlengde schooldag meedoen missen andere vormen van georganiseerde vrijetijdsbesteding. Zij brengen hun vrije tijd vaak door op een paar vierkante meter, kijken veel televisie en kennen weinig variatie in hun bezigheden na schooltijd. Dat is jammer, want naast de school biedt de vrije tijd kinderen in principe allerlei mogelijkheden om zich uit te leven, contacten te leggen en hun talenten te ontwikkelen. Uit het enthousiasme van kinderen voor de Verlengde schooldag blijkt hoeveel behoefte ze hebben aan gestructureerde activiteiten waarin ze hun energie op een positieve manier kwijt kunnen en waaraan ze iets hebben. Voor leerkrachten, sociaal-cultureel werkers en gespecialiseerde docenten die merken wat hun gezamenlijke naschoolse aanbod voor deze kinderen kan betekenen, is de Verlengde schooldag dan ook niet meer weg te denken. De Verlengde schooldag wordt overal wegens succes geprolongeerd.
VERRIJKING VAN LEER- EN PARTICIPATIEMOGELIJKHEDEN
De Verlengde schooldag staat voor een intensieve vorm van naschoolse activiteiten en is meer dan wat losse uurtjes sport, muziek of met de computer bezig zijn. De Verlengde schooldag is gericht op het verrijken van leer- en participatiemogelijkheden. Daarom bestaat een Verlengde-schooldagproject uit activiteitenprogramma’s met een pedagogische opbouw die worden uitgevoerd gedurende langere tijd, bijvoorbeeld een paar maanden. Deze opzet biedt de gelegenheid om intensiever met kinderen te werken dan doorgaans het geval is in buitenschoolse situaties, zeker als het gaat om kinderen die gewoonlijk niet in aanraking komen met vrijetijdsbesteding in cursus- of clubverband. In de Verlengde schooldag gaan kinderen zelf actief aan de slag; ze maken, doen en beleven dingen waar ze onder schooltijd of op eigen houtje niet snel aan toe komen. In verband met de specifieke doelstellingen van de Verlengde schooldag zijn de afgelopen jaren veel nieuwe activiteitenprogramma’s ontwikkeld. In dit boek komt een groot aantal voorbeelden aan de orde. HET EXPERIMENT VOORBIJ
Na het experiment met dertig scholen in de periode van 1992 tot 1996 heeft de Verlengde schooldag een enorme uitbreiding ondergaan. Over de beleidsmatige kant van de Verlengde schooldag gaat het boek Verlengde schooldag, Brug tussen lokaal onderwijs- en jeugdbeleid dat het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW in 1996 heeft uitgegeven. Daarin schetsen Saskia van Oenen en Marja Valkestijn de Verlengde schooldag als flexibel instrument om invulling te geven aan het lokaal onderwijs- en jeugdbeleid dat gemeenten sinds 1997 moeten ontwikkelen. Hun pleidooi om de Verlengde schooldag in dat beleid een prominente plaats te geven is in 1997 onderbouwd door het eindverslag van het evaluatieonderzoek dat het SCO-Kohnstamm Instituut heeft gedaan naar het experiment met de Verlengde schooldag. Hoewel het effect van de Verlengde schooldag moeilijk is aan te geven in termen van betere schoolprestaties, blijkt wel dat de voorwaarden voor de sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen uit de onderwijsvoorrangsgebieden in meerdere of mindere mate verbeterd zijn. Over het algemeen vinden kinderen hun schooldagen stukken leuker als ze na schooltijd aan een goed georganiseerde activiteit mogen meedoen. De doelgroep van het experiment bestond hoofdzakelijk uit kinderen
die van huis uit niet of nauwelijks gestimuleerd worden om naar clubs en verenigingen te gaan. De Verlengde schooldag vergroot hun horizon in de Nederlandse samenleving en biedt hun een vorm van vrijetijdsbesteding waarin hun ouders vertrouwen hebben. Leerkrachten signaleren dat in de Verlengde schooldag andere talenten van de kinderen worden aangesproken en dat kinderen op een andere, vaak meer praktische, manier leren dan in het binnenschoolse programma. Het is echter niet allemaal rozengeur en maneschijn: voor scholen blijkt het vaak moeilijk om de extra financiële en personele lasten te dragen die de Verlengde schooldag met zich meebrengt. Ook de wens van scholen om het binnen- en buitenschoolse programma beter op elkaar af te stemmen blijft nog te vaak onvervuld door gebrek aan tijd en geld. Wie de voor- en nadelen afweegt en uiteindelijk toch kiest voor het invoeren van de Verlengde schooldag vindt in dit boek antwoorden op een aantal belangrijke praktische vragen. Dankzij het pionierswerk van de experimentscholen hoeft het wiel van de Verlengde schooldag niet meer te worden uitgevonden: de Verlengde schooldag is op veel plaatsen als een trein gaan lopen. NIEUWE KADERS
De laatste jaren zijn de beleidskaders voor de Verlengde schooldag sterk aan verandering onderhevig. Niet alleen wordt vanuit het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA) naar de rol van de school gekeken, ook vanuit het jeugdbeleid en de kinderopvang neemt de belangstelling voor buitenschoolse programma’s toe. Bovendien groeit ook in het voortgezet onderwijs de behoefte om een extra aanbod te doen aan jongeren in kwetsbare posities. Deze veranderende kaders vergroten de noodzaak om de mogelijkheden en beperkingen van de Verlengde schooldag helder te formuleren. De Brede school De rol van de school in de samenleving is de afgelopen jaren opnieuw ter discussie komen te staan. De traditionele taakverdeling tussen het gezin, de school en andere voorzieningen is niet meer vanzelfsprekend. Steeds meer gezinnen verkeren in een sociaal en cultureel isolement en zijn daardoor niet in staat kinderen de nodige ‘bagage’ mee te geven om goed te kunnen functioneren in de huidige samenleving. Omdat vrijwel alle kinderen vroeg of laat naar school gaan,
krijgt de school in veel gemeenten een centrale rol in de uitvoering van het integraal jeugdbeleid. In aansluiting daarop richten steeds meer scholen zich niet alleen op het vergroten van kennis, maar ook op het bevorderen van sociale competenties, het stimuleren van maatschappelijke participatie en het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving van kinderen én volwassenen. Om deze doelen te realiseren, werken scholen nauw samen met andere organisaties en instellingen die op buurtniveau actief zijn, zoals de GGD en het sociaalcultureel werk. Scholen die op deze manier werken aan een integrale aanpak van de fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen hebben daar nieuwe namen voor bedacht. Naar Rotterdams voorbeeld wordt hier de term Brede school gebruikt, maar in Groningen de term Vensterschool, in de Amsterdamse Pijp naar Amerikaans voorbeeld de benaming Community school en elders Wijk- of buurtschool. Het verschilt per situatie in welke mate het aanbod van de scholen en de instellingen wordt geïntegreerd. Naar het voorbeeld van de Amerikaanse Community scholen wordt bijvoorbeeld gestreefd naar het aanbieden van gezondheidszorg, tandheelkundige zorg en maatschappelijk werk, inclusief crisisinterventie, op school. De Vensterscholen en de Amsterdamse Community school zetten zich in voor gezamenlijke huisvesting en gezamenlijk bestuur, andere initiatieven beperken zich tot het opbouwen van intensieve netwerken tussen de afzonderlijke instellingen. Een beeld van dit brede scala aan initiatieven is te vinden in het boek Bouwen aan een Community school , onder redactie van G. van de Burgwal, H. Geelen, F. Hajer, S. van Oenen en G. Verheijden, dat in het voorjaar van 1998 bij het NIZW is verschenen. De Verlengde schooldag is een van de vormen waarin de Brede school haar doelstellingen kan concretiseren. Waar de Verlengde schooldag zich duidelijk heeft geprofileerd, kan zij geruisloos opgaan in de Brede school. De samenwerking met buurtorganisaties en gespecialiseerde instellingen die in de Verlengde schooldag is gegroeid, biedt een goede basis voor nieuwe initiatieven. Daarbij is het belangrijk om de doelstellingen goed te onderscheiden. Waar de Verlengde schooldag is gericht op verrijking van leer- en participatiemogelijkheden, voegt de Brede school er nog een andere doelstelling aan toe: de verrijking van fysieke en psychische zorg. Die zorg heeft een ander karakter dan Verlengde-schooldagactiviteiten: het is niet iets dat de kinderen zelf doen, maar iets dat ze van anderen krijgen. De zorg die de Brede school biedt, kan bestaan uit lichtere en
zwaardere vormen van hulpverlening en opvoedingsondersteuning voor ouders, maar ook uit overblijven en buitenschoolse opvang voor kinderen van werkende ouders en ouders die in de naschoolse uren zelf niet optimaal voor hun kinderen kunnen zorgen. Buitenschoolse opvang Steeds meer scholen en buurtinstellingen overwegen om samen te werken aan de onderlinge afstemming van de Verlengde schooldag, voorzieningen voor vrijetijdsbesteding en buitenschoolse opvang. De mogelijkheden om kinderen van werkende of studerende ouders voor en na schooltijd op te vangen schieten ernstig tekort. Daarom heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voor de periode van 1997 tot en met het jaar 2000 een bedrag van 243 miljoen gulden uitgetrokken voor het stimuleren van de buitenschoolse opvang van kinderen in de basisschoolleeftijd. Het is de bedoeling om 26.000 nieuwe opvangplaatsen te realiseren. Het ministerie ziet buitenschoolse opvang uitdrukkelijk als onderdeel van het lokaal jeugdbeleid, waarover gemeenten de regie voeren. Volgens VWS heeft buitenschoolse opvang twee functies: voor de ouders is het vooral de opvang en verzorging tijdens de uren dat zij zelf moeten werken of studeren, voor de kinderen is het een georganiseerde vorm van vrijetijdsbesteding. Deze dubbele functie stelt hoge eisen aan de voorzieningen. Buitenschoolse opvang moet vijf dagen per week beschikbaar zijn in de woonomgeving en ook open zijn tijdens de schoolvakanties. De plaats kan variëren van een woonhuis of een kinderdagverblijf tot een school. Het voordeel van de school als locatie is dat het een bekende plek is die buiten schooltijd ruimte biedt en kinderen in hun eigen schoolomgeving opvangt zonder dat er vervoersproblemen zijn. Buitenschoolse opvang stelt echter wel speciale eisen aan het gebouw. Zo moeten bijvoorbeeld huiskamers en speelkamers kunnen worden ingericht. Als het bij de buitenschoolse opvang om dezelfde doelgroep gaat, ligt een combinatie met Verlengde-schooldagactiviteiten voor de hand. Het programma voor de Verlengde schooldag kan worden uitgebreid ten behoeve van de buitenschoolse opvang. Daar zitten echter wel haken en ogen aan. Buitenschoolse opvang vraagt continuïteit. Ook als er geen Verlengde-schooldagactiviteit is, moeten kinderen wel opgevangen worden. Daarnaast zijn Verlengde-schooldagactiviteiten niet geschikt om alle vrije tijd van de kinderen in de opvang te vullen. Ze moeten ook tijd hebben om minder georganiseerd bezig te zijn en
te spelen zonder begeleiding van volwassenen. Deelname aan de Verlengde schooldag zou voor die kinderen vrijwillig moeten zijn. Dat botst echter met de gangbare regel dat deelname aan de Verlengde schooldag niet vrijblijvend is. De oplossing voor de buitenschoolse opvang lijkt dan ook eerder te liggen in een beperkt aantal Verlengdeschooldagactiviteiten met daarnaast een aantal andere mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding. Buitenschoolse opvang is echter lang niet altijd bedoeld voor dezelfde doelgroep als die van de Verlengde schooldag zoals die in het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid is opgezet. Kinderen van werkende ouders zijn vaak niet de kinderen met de minste maatschappelijke kansen. Als zij gaan deelnemen aan de Verlengde schooldag zou dat het gevaar in zich kunnen dragen dat de oorspronkelijke doelgroep uit het oog wordt verloren. Aan de andere kant is het maar de vraag of deze verschillende groepen wel op dezelfde scholen zitten. Waar beide voorzieningen voor dezelfde doelgroep bestemd zijn, lijkt de school in ieder geval een uitgelezen plek voor het ontwikkelen van een geïntegreerd buitenschools aanbod, al dan niet onder de vlag van de Brede school. Bovendien is het concept van de Verlengde schooldag ook interessant voor kinderen die niet tot de achterstandsgroepen worden gerekend. De buitenschoolse opvang op de basisschool kan hoe dan ook profiteren van de ervaringen die met de Verlengde schooldag zijn opgedaan. Experimenteren in het voortgezet onderwijs Het concept dat in het basisonderwijs voor de Verlengde schooldag is ontwikkeld kan niet zonder meer in het voortgezet onderwijs worden toegepast. Jongeren hebben andere behoeften en mogelijkheden dan kinderen. Met name voor jongeren in het voorbereidend beroepsonderwijs en op de MAVO ontbreekt vaak een gestructureerd naschools aanbod waaraan zij plezier beleven en steun ontlenen. Bovendien hebben zij in verhouding tot andere jongeren vaak weinig mogelijkheden om buiten school sociale competenties te ontwikkelen en sociale bindingen aan te gaan. Het Landelijk experiment met de Verlengde schooldag in het voortgezet onderwijs is in 1997 van start gegaan en zal moeten uitwijzen met welke intenties en onder welke voorwaarden deze jongeren iets aan de Verlengde schooldag kunnen hebben.
ALS DE SCHOOLBEL GAAT
Juist nu de context van de Verlengde schooldag verandert, is het belangrijk om de kern van de zaak goed in het oog te houden. Het zou jammer zijn als de doelstellingen van de Verlengde schooldag zozeer verwateren dat de activiteiten voor de kinderen hun effect verliezen. Om de kwaliteit op peil te brengen en te houden hebben scholen, sociaal-cultureel werkers en gespecialiseerde instellingen en organisaties de afgelopen jaren oplossingen gezocht voor de praktische problemen waar zij bij de uitvoering van de Verlengde schooldag tegenaan zijn gelopen. Met die ervaringen kunnen anderen hun voordeel doen bij het opzetten of evalueren van hun eigen Verlengdeschooldagprogramma. Na de belangrijkste inhoudelijke en programmatische kwesties die in hoofdstuk 1 van dit boek aan de orde komen, zijn de hoofdstukken 2 en 3 gewijd aan twee onderwerpen die in de praktijk veel vragen oproepen: de mogelijkheden om door middel van de Verlengde schooldag iets te doen aan taalontwikkeling (hoofdstuk 2) en aan het vergroten van de betrokkenheid van ouders, zowel bij de school als bij de vrijetijdsbesteding van hun kinderen (hoofdstuk 3). Deze hoofdstukken zijn bedoeld om aan de hand van de beschikbare theorie en van recente onderzoeksresultaten een verdieping te geven aan de bestaande praktijk. In hoofdstuk 4 komt vervolgens een aantal belangrijke praktische voorwaarden voor de uitvoering van de Verlengde schooldag aan de orde. Ten slotte zijn in hoofdstuk 5 alle adviezen voor de organisatie van de Verlengde schooldag samengevat in een draaiboek. Tussen deze hoofdstukken door zijn vijf voorbeelden uit de praktijk van de Verlengde schooldag opgenomen om de achtergronden en de gevolgen van verschillende keuzes en omstandigheden in beeld te brengen. Dit boek eindigt met een overzicht van gebruikte literatuur en twee bijlagen: een overzicht van programma’s die ontwikkeld zijn voor de Verlengde schooldag (A), en een bundeling van formulieren en vragenlijsten die in de praktijk van pas kunnen komen (B).
AMSTERDAM-NOORD: WEINIG PRETENTIES, VEEL PLEZIER Basisschool De Botteloef staat aan de uiterst noordelijke rand van Amsterdam, in de wijk Banne-Buiksloot. Op een herfstachtige donderdagmiddag zijn drie groepen kinderen na schooltijd nog op school. In een hoek van de gang zit een groepje kleuters rustig te werken. Een meisje houdt een houten frame dat ze met zilverpapier heeft beplakt voor haar hoofd en vraagt om een reactie. Eerst heeft ze het hout zelf gezaagd en nu maakt ze er een mooi fotolijstje van. De docente van de cursus Timmeren voor kleuters is van het buurthuis. Ze geeft een jongetje aanwijzingen voor het beplakken van het lijstje. De rust in het groepje kleuters wordt niet verstoord door de twaalf grotere jongens die verderop in de gymzaal basketballes krijgen van een boomlange Amerikaanse profspeler die hen strakke spelaanwijzingen geeft. De jongens zijn zichtbaar onder de indruk van zijn aanwezigheid en doen erg hun best. Hoe iel ze er ook uitzien in hun te grote t-shirts, ze rennen in hoog tempo door de zaal. Volgens de schoolcoördinator wordt de afgelopen jaren opvallend meer gebasketbald op het schoolplein.
MONSTERS Het derde groepje kinderen dat Verlengde schooldag heeft, is spoorloos verdwenen. De leerkracht van groep zeven treft haar lokaal leeg aan. Uit het feit dat de microscoop staat opgesteld en op het bord tekeningen van grondlagen staan, leidt ze af dat haar leerlingen weer eens ergens buiten aan de slootkant monsters aan het nemen zijn onder leiding van de docent Natuur- en Milieueducatie (NME). Gedurende het schooljaar volgen al haar leerlingen een keer het blok NME in de Verlengde schooldag en dat bevalt haar prima. ‘Dit is voor biologie een betere manier van leren dan uit een boek’, zegt ze. ‘Eigenlijk is de NME-activiteit uit nood geboren. De school was al langere tijd op zoek naar beter lesmateriaal en krijgt dat nu via de Verlengde schooldag. Van de medewerkers van het Centrum voor Milieueducatie kan ik bovendien de kunst van het praktisch werken afkijken. Door de Verlengde schooldag kan ik in mijn eigen lessen meer aandacht schenken aan natuuronderwijs, zonder daarvoor extra moeite te hoeven doen.’
VERBINDING BINNEN - EN BUITENSCHOOLS AANBOD Directeur Diana Bakker van De Botteloef nam in 1992 zelf de coördinatie van de Verlengde schooldag op zich toen drie scholen in de buurt in het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid voor de Verlengde schooldag kozen. ‘De drempel van het buurthuis was in deze wijk voor achterstandsgroepen te hoog. Daarom spraken we af dat we in de Verlengde schooldag ook buurthuisactiviteiten zouden aanbieden. Zowel buurthuiswerkers als medewerkers van de dienst sport van het Stadsdeel werken nu hier op school. De teamleden waren aanvankelijk nogal sceptisch. Ze wilden niet extra belast worden. Wat de doorslag gaf om het toch te doen, was dat we anders de concurrentieslag zouden verliezen met andere buurtscholen die wel gingen meedoen. De Verlengde schooldag was goed voor onze uitstraling.’ Naast Diana was bij toerbeurt altijd een tweede leerkracht aanwezig. Al draaiende ging het steeds beter: ‘De Verlengde schooldag wordt inmiddels door het team gedragen, omdat de kinderen er zo veel plezier in hebben. En het scheelt ook dat de schoolcoördinator en de instellingen ervoor zorgen dat alles netjes wordt opgeruimd als ze een lokaal gebruiken.’ Zowel voor muziek als voor natuur- en milieueducatie is een verbinding tussen het binnen- en buitenschoolse aanbod totstandgekomen. Dat bevalt de leerkrachten goed. Voor de communicatie met de docenten van de Verlengde-schooldagactiviteiten is per cursus een map beschikbaar waarin naast een presentielijst ook een logboek wordt bijgehouden. Dat de Verlengde schooldag in de loop der jaren een vast onderdeel van het schoolprogramma is geworden is volgens Diana Bakker ook te danken aan het feit dat de schoolbesturen en het Stadsdeel het initiatief ondersteunen. Van het verbinden van grote doelstellingen aan de Verlengde schooldag moet zij echter niets hebben: ‘Daarvoor is de deelname per kind aan activiteiten door het jaar heen niet intensief genoeg. Met maar acht keer een uur Verlengde schooldag per schooljaar bereik je niet dat toetsbare cognitieve zaken sterk worden verbeterd. Maar we doen het omdat het leuk is voor de kinderen.’
OPDRACHT VAN HET STADSDEELBESTUUR De initiatiefnemers van de Verlengde schooldag in Amsterdam-Noord hadden geen van allen veel pretenties. Een jaar voordat het landelijk experiment van start ging, begonnen drie scholen uit drie zuilen met de eerste activiteiten. Twee van die scholen vielen onder het onderwijsvoorrangsbeleid, de derde niet. Het belangrijkste doel van de
naschoolse activiteiten was dan ook het mengen van verschillende groepen kinderen in vormen van zinvolle vrijetijdsbesteding. Op de langere termijn zou dat moeten leiden tot doorstroming naar het reguliere vrijetijdsaanbod. Gerard van de Burgwal is de coördinator van de Verlengde schooldag in Noord. Daarnaast is hij ook betrokken geweest bij de Verlengde schooldag in de stadsdelen Oost en OudWest. ‘Het bijzondere van Noord is dat het Stadsdeel de instellingen die zij subsidieerde de opdracht gaf om geld in de Verlengde schooldag te steken. Daardoor werd zowel vanuit welzijn en sport als vanuit cultuur in het aanbod geïnvesteerd en waren voor de uitvoering weinig extra middelen nodig. Nadeel was wel dat die instellingen het niet allemaal even leuk vonden om zo’n opdracht te krijgen en nogal wat weerstand hadden om eraan mee te doen.’ Behalve de organisaties die het Stadsdeel subsidieerde, werden ook stedelijke instellingen zoals Technika 10 en Kunstweb en niet-gesubsidieerde organisaties bij de Verlengde schooldag betrokken. Hun aanbod moest wel worden ingekocht. De instellingen bepaalden het programma in Noord. Daarbij werd een onderscheid gemaakt tussen activiteiten die moesten samenhangen met het binnenschoolse programma, zoals de Natuur- en Milieueducatie op De Botteloef, en activiteiten die op zichzelf stonden en hun eigen intrinsieke waarde hadden. Om concurrentie tussen de scholen te voorkomen en voor iedereen het beste aanbod te realiseren is een overleg op wijkniveau ingesteld, waarin de voortgang en de behoefte aan nieuwe activiteiten worden besproken.
FIETSEN De eerste stadsdeelcoördinator in Amsterdam-Noord had zijn handen vol aan de onderlinge contacten tussen de scholen en de uitvoerende instellingen. ‘De eerste drie jaar was hij voortdurend heen en weer aan het fietsen om de samenwerking goed te laten verlopen en onwennigheid en soms onwil te overwinnen’, vertelt Gerard van de Burgwal die als zijn opvolger van deze investering heeft kunnen profiteren. ‘Vervolgens kon ik mij richten op de vragen van de scholen en de instellingen bewegen daar een aanbod op te ontwikkelen, in plaats van hun aanbod de Verlengde schooldag te laten bepalen. Inmiddels onderhouden de scholen zelf het contact met de instellingen en speel ik daarin als stadsdeelcoördinator nauwelijks meer een rol. Dat directe contact is ook belangrijk om ervoor te zorgen dat de Verlengde-schooldagdocent op de hoogte is van persoonlijke problemen van kinderen en de lijn die de school daarin volgt. Als een kind in de Verlengde
schooldag onhandelbaar is zonder dat de docent de oorzaken kent, wijt de laatste een moeizame les meestal ten onrechte aan zichzelf.’ De eerste jaren krijgt elke school in Amsterdam-Noord acht coördinatie-uren per week voor de Verlengde schooldag. Later wordt dit teruggebracht naar vier uur en halen de scholen de overige uren uit hun eigen formatie. Inmiddels hebben in Amsterdam-Noord zes basisscholen en twee scholen voor voortgezet onderwijs een Verlengde schooldag. Het overleg van schoolbesturen in Noord, de OBAN, is verantwoordelijk voor het jaarplan en de verdeling van het budget. Verwacht wordt dat in het schooljaar 1997-1998 tussen de twaalf- en dertienhonderd kinderen uit het basisonderwijs in Amsterdam-Noord aan de Verlengde schooldag meedoen. Op de meeste scholen gebeurt dat op dinsdag en donderdag. Gerard van de Burgwal adviseert scholen altijd om goed uit te zoeken wat kinderen al in hun vrije tijd doen. ‘Als ze op woensdagmiddag naar het buurthuis gaan en op vrijdagmiddag naar de camping vertrekken moet je hen vooral stimuleren om dat te blijven doen en moet je op die middagen geen Verlengde schooldag organiseren.’
NA EEN HALF JAAR OM Basisschool Het Vogelnest is een van de scholen in Amsterdam-Noord die in 1997 is begonnen met de Verlengde schooldag. Van de schoolpopulatie is negentig procent allochtoon. Een groot deel van de Marokkaanse kinderen heeft ouders die analfabeet zijn. De school heeft een opvangklas voor kinderen die korter dan een jaar in Nederland zijn. ‘We stonden niet te trappelen om aan de Verlengde schooldag mee te doen’, vertelt adjunct-directeur Wout Lucas. ‘Wij vonden dat de vrijetijdsbesteding van kinderen een maatschappelijk probleem is dat zich in de buurt afspeelt en dat je niet op het bordje van de school moet leggen. Het schoolbestuur vond onze argumenten niet sterk genoeg en heeft ons na twee jaar oppositie min of meer gedwongen om met de Verlengde schooldag te beginnen. Daarbij speelden motieven mee als de dreigende daling van het aantal leerlingen tot onder de opheffingsnorm en de concurrentie van scholen in de omgeving. We hebben de Verlengde schooldag gedoogd onder de voorwaarde dat we het niet meer dan twee dagen per week zouden doen en dat het geen taakverzwaring voor de leerkrachten zou betekenen. Hoewel die taakverzwaring er de eerste tijd toch was, waren we na een proefperiode van een half jaar om en zagen we het belang ervan in, met name vanwege de link naar het tweedetaalonder-
wijs. Onze opvangklas gaat als aparte groep aan de Verlengde schooldag meedoen. We zijn begonnen met drie onderdelen, maar we hopen het aanbod in de toekomst te kunnen uitbreiden naar vier of vijf activiteiten.’ Groot succes in de proefperiode was het videoproject voor groep 6, 7 en 8. De twaalf bijeenkomsten werden afgesloten met een presentatie waarbij veel ouders aanwezig waren. De basketballessen hadden echter een minder geslaagde start omdat de docent niet altijd kwam opdagen. Met de muziekschool werd een koor opgericht. In het tweede Verlengde-schooldagjaar biedt Het Vogelnest Technika 10 en turnen voor kleuters aan. Dramatische expressie is niet van de grond gekomen. Wout Lucas heeft inmiddels geconcludeerd dat de school voortaan intakegesprekken met de vakdocenten moet houden om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Hij heeft ook gemerkt dat de activiteiten beter lopen als de groepsleerkrachten enthousiast zijn en in de klas aan de kinderen vragen wat ze in de Verlengde schooldag hebben gedaan: ‘Dat doen de ouders niet.’
1 DE VERLENGDE SCHOOLDAG OP MAAT De algemene intentie van de Verlengde schooldag is om kinderen na schooltijd een aanbod te doen waarvan ze iets opsteken. Een Verlengde-schooldagprogramma onderscheidt zich duidelijk van een reguliere les op school of een reguliere buitenschoolse activiteit. Dat onderscheid komt tot uitdrukking in de keuze van activiteiten en vraagt om afstemming van binnen- en buitenschoolse programma’s. Verlengde-schooldagactiviteiten die in het experiment zijn ontwikkeld zijn te verdelen in een aantal domeinen: sport en spel, kunstzinnige vorming, natuur- en milieu, wetenschap en techniek en overige, bijvoorbeeld combinatieprogramma’s en koken. Voor een Verlengde schooldag is geen blauwdruk te geven. De redenen van scholen om met de Verlengde schooldag te starten, lopen sterk uiteen en de activiteiten die zij kiezen, dienen diverse doelen. Kinderen, ouders, scholen, instellingen en eisen van gemeenten verschillen zo, dat elke school een Verlengde schooldag op maat vraagt. Desondanks kunnen de ervaringen van de scholen die aan het experiment hebben meegedaan anderen wel helpen om een eigen vorm voor de Verlengde schooldag te vinden. DOELEN
Wanneer moet een school kiezen voor een verlenging van de leertijd door middel van de Verlengde schooldag? In Verlengde schooldag. Theorie en praktijk betoogt professor Meijnen dat ‘een school eerst moet laten blijken dat ze binnen de haar gegeven mogelijkheden reeds een weldoordacht beleid nastreeft ter bestrijding van onderwijsachterstanden alvorens de weg in te slaan van de Verlengde schooldag’. Met andere woorden: de Verlengde schooldag mag geen manier zijn om duidelijke tekortkomingen in het bestaande schoolprogramma te compenseren. Voordat ze met de Verlengde schooldag starten, moeten scholen kritisch onderzoeken of ze hun reguliere onderwijstijd wel goed en effectief besteden, vindt Meijnen. Als dat het geval is, biedt de Verlengde schooldag de mogelijkheid om extra aandacht te schenken aan het bestrijden van bepaalde achterstanden. Veel scholen geven als reden om met de Verlengde schooldag te starten dat binnen schooltijd de nadruk sterk ligt op de kernvakken
taal en rekenen. Sociale en culturele vorming dreigt daardoor weinig aandacht te krijgen. De kinderen voor wie de Verlengde schooldag bedoeld is, hebben volgens deze scholen ook juist op dat terrein een achterstand. Het belang van georganiseerde vrijetijdsbesteding Niet alleen de school, maar bijvoorbeeld ook het kinderwerk, als onderdeel van het sociaal-cultureel werk in de wijk, kan pleiten voor het opzetten van een Verlengde-schooldagproject. Het kinderwerk organiseert vormen van vrijetijdsbesteding vanuit de filosofie dat kinderen recht hebben op goede voorzieningen en speelruimte waar ze zich ongestoord en veilig kunnen vermaken. Volgens het Internationale Verdrag voor de rechten van het kind hebben kinderen recht op vrije tijd, op spelen, op recreatiemogelijkheden die passen bij hun leeftijd en op vrije deelname aan het culturele leven. Op de eerste plaats moeten kinderen de gelegenheid hebben om zelf te spelen en daarbij eigen keuzes te maken, zonder inmenging van volwassenen. Daarnaast kan een deel van hun vrijetijdsbesteding in georganiseerd verband plaatsvinden, bijvoorbeeld in verenigingen en clubs. Voor kinderen uit de onderwijsvoorrangsgebieden is de drempel van verenigingen en clubs vaak te hoog. Het kinderwerk kan dan een goed alternatief zijn voor georganiseerde vrijetijdsbesteding dicht bij huis. Het kinderwerk besteedt veel aandacht aan de mogelijkheden voor kinderen om in hun vrije tijd ‘informeel te leren’, dat wil zeggen: spelenderwijs, spontaan en ongedwongen vaardigheden te leren en interesses te ontwikkelen. Op deze manier vervult het kinderwerk een belangrijke taak op het primaire niveau van het preventief jeugdbeleid. Behalve met de zorg voor dit basisaanbod van vrijetijdsbesteding in de wijk houdt het kinderwerk zich ook bezig met activiteiten die onder het zogenaamde secundaire preventieve jeugdbeleid vallen. In Speelblokken beschrijft Froukje Hajer de rol van het kinderwerk hierin als het reageren op signalen dat bepaalde groepen kinderen steevast bij bepaalde activiteiten ontbreken, dat individuele kinderen zich tijdens activiteiten moeilijk in een groep kunnen handhaven of dat ze weinig sociale vaardigheden hebben. In dergelijke gevallen kan het kinderwerk in overleg met de ouders en de school voorstellen om speciale activiteiten op te zetten waarin aan deze specifieke punten aandacht wordt besteed, bijvoorbeeld techniek voor meisjes, sociale weerbaarheid of drama. Aansluitend op de leefwereld van kinderen
biedt het kinderwerk programma’s aan die makkelijk toegankelijk zijn. Het doel van deze activiteiten is het vergroten van ontwikkelingskansen van kinderen. Kinderwerkers en scholen proberen elk vanuit hun eigen functie in te spelen op signalen van kinderen en hebben belang bij een goede samenwerking. Hoe die samenwerking gestalte kan krijgen komt later in dit hoofdstuk aan de orde in de paragraaf over de partners in de Verlengde schooldag. Voor kinderen die zelden of helemaal niet gebruikmaken van georganiseerde vrijetijdsbesteding kan de Verlengde schooldag uitkomst bieden, omdat die zich afspeelt in het grensgebied van onderwijs en vrije tijd. De ervaring die het kinderwerk heeft met informeel leren kan daarin gecombineerd worden met de vertrouwdheid, het gezag en de veiligheid die de school deze kinderen biedt. Verlengde-schooldagvarianten Saskia van Oenen en Marja Valkestijn onderscheidden in 1996 drie varianten voor de Verlengde schooldag. De derde variant, met als doel verrijking van zorg, is inmiddels opgegaan in het eerder beschreven streven naar de Brede school, Vensterschool of Community school. In de praktijk van de Verlengde schooldag zijn vooral de twee andere varianten, met als doel verrijking van leermogelijkheden of verrijking van participatiemogelijkheden, ontwikkeld. Deze twee varianten worden hierna geïllustreerd met voorbeelden van activiteiten. De gekozen voorbeelden betekenen echter niet dat een activiteit per se met een bepaald doel verbonden is. Zo kan drama als leermogelijkheid worden aangeboden, maar ook als vrijetijdsbesteding. Wel vraagt ieder doel om een eigen programmatische uitwerking. Variant 1: Verrijking van leermogelijkheden – Via extra instructietijd voor de gewone leergebieden, maar met een andere methodiek In de Stimuleringsklas op de Amsterdamse Martin Luther Kingschool krijgen kinderen op vrijwillige basis tien weken lang een middag extra les met een individueel werkplan, speciale begeleiding en extra huiswerk. Binnen de vakken taal, rekenen en schrijven kiezen de leerlingen zelf waaraan ze werken. Dat kan ook het bestuderen van een bepaald onderwerp zijn. Kinderen kiezen bijvoorbeeld als thema een land, het heelal, de Tweede Wereldoorlog en dinosaurussen.
– Via activiteiten buiten het curriculum en met een andere leeraanpak Het Koorenhuis, een stedelijke instelling voor kunst en cultuur in Den Haag, heeft boekjes ontwikkeld voor dans, muziek en drama in de Verlengde schooldag. In het dramaboekje staat het stimuleren van taalontwikkeling door ‘taaldrama’ centraal. Spel en dramatische situaties zetten kinderen aan om vrijelijk te experimenteren met de mogelijkheden van taalgebruik in verschillende situaties en rollen. Een extra voordeel voor kinderen met een anderstalige achtergrond is dat taalontwikkeling wordt ondersteund door andere expressiemiddelen zoals mimiek, beweging en gebaren. In aansluiting op het reguliere taalonderwijs kan hierbij spelenderwijs gewerkt worden aan bijvoorbeeld uitbreiding van woordenschat, uitspraak, begripsvorming, communicatie enzovoort. Andere voorbeelden zijn: – ervaringsleren in natuur- en milieueducatie (veldwerk), in techniek (zelf werken met materialen en apparaten) of met computers; taaldrukken als stimulans voor lezen en schrijven; – denkontwikkeling door schaken; concentratieverbetering door muziek maken; lichamelijke oefening en samenwerken door circus; zelfstandig werken door fotografie; zelfvertrouwen door dans of judo. Kenmerkend voor deze variant is dat kinderen op basis van hun eigen motivatie succeservaringen opdoen en leren, zonder dat zij daar cijfers voor krijgen. Variant 2: Verrijking van participatiemogelijkheden – Via een aanbod van vrijetijdsactiviteiten, afgestemd op de schoolorganisatie in tijd en ruimte Als kinderen op de Utrechtse Villanovaschool in de Verlengde schooldag judo doen, zorgt het buurtwerk ervoor dat ze hiermee ook na de Verlengde schooldag kunnen doorgaan. Op de Pandaschool kunnen kinderen na de Verlengde schooldag eerst voor een tientje verder judoën in de zaal die ze al van de Verlengde schooldag kennen, en daarna doorstromen naar een judoclub. Voor een activiteit als drama waren in het gewone Utrechtse kinderwerk niet genoeg deelnemers te vinden, via de Verlengde schooldag lukte dit wonderwel.
Dit participatiedoel is in principe voor alle mogelijke vormen van vrijetijdsbesteding in te vullen. Belangrijke vragen zijn daarbij wel: is het Verlengde-schooldagaanbod inderdaad een aanvulling op de reeds bestaande vrijetijdsbesteding van de leerlingen? En: is het uiteindelijk doel doorstroming naar clubs en verenigingen of is het de bedoeling om het vrijetijdsaanbod juist in de vorm van de Verlengde schooldag te blijven aanbieden, bijvoorbeeld omdat het aanbod buiten Verlengde-schooldagverband om financiële redenen of door de reisafstand niet bereikbaar is? Of wil de school zich met deze vrijetijdsactiviteiten extra aantrekkelijk maken? – Via verbetering van de leefomgeving in en om de school Op basisschool De Kaap in Amsterdam-Oost is het project Een beeld van de stad ontstaan. Kinderen oriënteren zich daarin op hun omgeving via verkenningsprojecten in de eigen buurt en vervolgens in de wijdere omgeving. Zij ontdekken nieuwe kanten aan de gebouwde omgeving, speelplekken, wie er wonen en werken, welke voorzieningen er zijn en de geschiedenis van de omgeving. In zulke projecten kunnen leerlingen interviews houden of bijvoorbeeld foto- en videoreportages maken. Deze verkenningsprojecten kunnen aanknopingspunten bieden voor andere thema’s, bijvoorbeeld veiligheid. De Rotterdamse Nelson Mandelaschool werkt samen met het sociaal-cultureel werk aan een project dat gezinsleden en andere (jong)volwassenen uit de omgeving van kinderen betrekt bij Verlengde-schooldagactiviteiten, zoals een kinderkookcafé, kunstatelier of drumband. Dat gebeurt op basis van de talenten die, al dan niet latent, onder hen aanwezig zijn en onder begeleiding van docenten of sociaal-cultureel werkers. Het project vergroot de rol van gezinsleden bij de ontwikkelingskansen van kinderen. Het stimuleert zowel de rijkdom van het buurtverenigingsleven als de gezamenlijke betrokkenheid daarin van kinderen en hun verwanten. Andere voorbeelden: – binnen- en/of buitenschoolse omgeving als object van praktijkprojecten voor natuur- en milieueducatie, bijvoorbeeld onderzoek naar omgeving, milieuvriendelijk gedrag; – uitwisselingsprojecten tussen scholieren en buurtbewoners, bijvoorbeeld gericht op intergenerationele en interetnische contacten; vrijwilligersactiviteiten in de buurt;
– systematische inzet van leerlingen bij het runnen van een schoolcafé of kantine, schoolkrant en andere activiteiten buiten het curriculum; interculturele projecten; interscholaire leerlingenuitwisseling; – de Verlengde schooldag biedt ruimte voor eigen hobby’s of vrijetijdsactiviteiten van docenten en leerlingen en wellicht ook van ouders; versterking van het onderlinge contact door gezamenlijke interesses en activiteiten buiten lesverband. Varianten combineren Een Verlengde-schooldagproject kan in zijn geheel op een van de bovengenoemde doelen worden gericht, maar kan ze ook combineren, zolang maar duidelijk is dat verschillende doelen een eigen programmatische uitwerking vragen en meestal verschillende eisen aan begeleiders stellen. Als een Verlengde-schooldagproject meer programma’s heeft, kunnen de doelen per programma variëren. Een programma sport kan bedoeld zijn voor vrijetijdsbesteding, terwijl drama wordt gekozen met het oog op verrijking van leermogelijkheden. Zo heeft de Martin Luther Kingschool in Amsterdam naast een Stimuleringsklas ook het programma radio maken. Ook zijn in één programma verschillende doelen te verenigen: een project natuur- en milieueducatie kan dienen ter verrijking van leermogelijkheden, maar tevens mogelijkheden bieden voor participatie in de buitenschoolse omgeving. Vrijwilligersactiviteiten kunnen gericht zijn op het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving en tevens als training in sociale vaardigheden functioneren. Elke vorm van participatie kan tevens bepaalde competenties stimuleren, maar dat gebeurt vaak niet vanzelf. Het programma en de begeleiding moeten daar op ingesteld zijn. Het project op de Nelson Mandelaschool in Rotterdam stelt van tevoren vast in welke opzichten de participatie van bijvoorbeeld gezinsleden in de Verlengde schooldag gewenst is en werkt vervolgens ook voor hen leertrajecten uit. Integratie van Verlengde-schooldagvarianten Verlengde-schooldagactiviteiten kunnen in meer of mindere mate geïntegreerd worden in het schoolleven. Voor deze integratie zijn twee vormen denkbaar: inhoudelijk en organisatorisch. Inhoudelijke integratie betekent dat de inhoud van de Verlengde schooldag wordt
afgestemd op het onderwijsprogramma, organisatorische integratie betekent dat de Verlengde-schooldagactiviteiten worden opgenomen in het rooster van de school. Deze twee vormen van integratie hoeven niet samen te gaan. Onderwijs- en Verlengde-schooldagprogramma’s kunnen inhoudelijk op elkaar worden afgestemd, terwijl de Verlengde schooldag toch na de gewone schooltijd wordt ingeroosterd. Verlengde-schooldagactiviteiten kunnen tussen de lessen door ingeroosterd zijn zonder een inhoudelijk verband. Volledige inhoudelijke en organisatorische integratie is voor sommigen het ideaal, anderen zien vooral bezwaren. Voordelen van integratie Voor de ontwikkeling van de kinderen kan integratie betekenen dat ze een weloverwogen dagopbouw krijgen met een goede afwisseling van schools en buitenschools leren, spelen, denken, doen en uitrusten. Daardoor ontstaat er een optimale wisselwerking tussen schools en buitenschools leren en verschillende participatiemogelijkheden. Voor de Verlengde-schooldagorganisatie betekent integratie dat spreiding van Verlengde-schooldagactiviteiten over de hele dag het makkelijker maakt om begeleidend personeel en ruimtes te regelen; het voorkomt spitsuren waarop iedereen alles tegelijk moet doen. Voor de samenhang op wijkniveau betekent organisatorische integratie dat het makkelijker wordt voor instellingen om samen activiteiten uit te voeren. Inhoudelijk kan er een taakverdeling gemaakt worden om aan diverse behoeften van kinderen te voldoen. Nadelen van integratie Voor de kinderen heeft integratie tot gevolg dat zij alleen in aanraking komen met activiteiten in het kader van de school. Van de Verlengdeschooldagorganisatie in school en wijk vraagt inhoudelijke integratie meer deskundigheid en meer tijd voor gezamenlijk overleg over het ontwikkelen van het programma. Organisatorische integratie vergt meestal ingrijpende veranderingen in de schoolorganisatie, omdat de leerkrachten andere roosters en werktijden krijgen. Relatie met doelen De wenselijkheid en noodzaak van integratie hangt ook samen met de doelen van de Verlengde schooldag. Als het verrijking van participatie in de vrijetijdsbesteding is, kunnen activiteiten prima na schooltijd worden uitgevoerd. Het heeft echter ook pedagogische voordelen om
activiteiten tussen de lessen door in te roosteren; dat geeft een betere afwisseling van leren en ontspannen. Als het doel verrijking van leermogelijkheden is, kan dat in principe na schooltijd worden verwezenlijkt. Uit didactische overwegingen ligt een geïntegreerd rooster echter meer voor de hand, omdat dat zorgt voor een optimale aansluiting tussen schoolse en extra leermogelijkheden. DOELGROEPEN
Aanvankelijk was de Verlengde schooldag bestemd voor kinderen die behoren tot de doelgroepen van het onderwijsvoorrangsbeleid. In de praktijk blijkt echter dat de formule van de Verlengde schooldag wordt overgenomen voor andere doelen en doelgroepen, bijvoorbeeld om de school aantrekkelijker te maken of om kinderen die naschoolse opvang nodig hebben een activiteitenprogramma te bieden. Bovendien blijkt uit de praktijk in Den Haag en Maastricht (zie de praktijkvoorbeelden) dat ook tussen de doelgroepen van het onderwijsvoorrangsbeleid verschillen in behoefte kunnen bestaan. Bij kinderen van laagopgeleide autochtone ouders en kinderen uit gebroken gezinnen vormen vooral sociaal-emotionele problemen een belemmering voor hun ontwikkeling, terwijl allochtone kinderen meer last hebben van taalproblemen en cultuurverschillen. Wie met de Verlengde schooldag beide groepen wil bereiken, zal hiermee rekening moeten houden. Een school kan zelf bepalen wat de doelgroep van de Verlengde schooldag is en welke leeftijdsgroepen de Verlengde-schooldagprogramma’s krijgen aangeboden. De onderbouw vraagt duidelijk een ander aanbod dan de midden- en bovenbouw. In het landelijk experiment bleken de meeste activiteiten gericht te zijn op groep 4, 5 en 6. In mindere mate waren de activiteiten bestemd voor groep 7 en 8 en slechts af en toe voor groep 1, 2 en 3. De achtergrond van deze keuze is vaak dat kinderen uit de middenbouw de leeftijd en de energie hebben om na schooltijd nog iets buitenshuis te ondernemen, maar daarbij nog wel begeleiding nodig hebben. Voor jongere kinderen is zo’n extra activiteit vaak een te zware belasting, terwijl kinderen in de bovenbouw al zelfstandig genoeg zijn om zelf activiteiten te ondernemen. Uiteraard hangt de keuze voor één leeftijdsgroep dikwijls ook samen met beperkte menskracht en middelen voor de Verlengde schooldag.
KENMERKEN VAN DE VERLENGDE SCHOOLDAG
Hoewel de Verlengde schooldag op verschillende manieren vorm kan krijgen, onderscheidt een Verlengde schooldag zich in grote lijnen van de school en van andere buitenschoolse activiteiten als er sprake is van een combinatie van de volgende kenmerken: Algemene kenmerken – De Verlengde schooldag valt onder de verantwoordelijkheid van de school en is goedgekeurd door het schoolbestuur. Voor kinderen en ouders is de school het aanspreekpunt. – De Verlengde schooldag is opgenomen in het schoolplan en de schoolgids. – De Verlengde schooldag is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Als kinderen eenmaal ingedeeld zijn bij een programma, worden ze geacht aanwezig te zijn. – In de Verlengde schooldag is altijd expliciet aandacht voor ouders. De ouders moeten schriftelijk toestemming geven voor deelname. – Verlengde-schooldagprogramma’s worden afgestemd op het overige naschoolse aanbod in de wijk. Kenmerken van het programma – De Verlengde schooldag bestaat uit een aantal activiteitenprogramma’s die qua tijd en plaats zijn afgestemd op de schooldag of op de inhoud van onderwijsprogramma’s. Ze bieden altijd iets anders dan wat kinderen al op school doen. Het gaat om andere activiteiten, een andere manier van leren, andere mogelijkheden om zichzelf, de mensen en de wereld om hen heen te ontdekken. – Bij een Verlengde-schooldagprogramma is afstemming van het binnenschoolse en het buitenschoolse programma noodzakelijk op het gebied van organisatie, pedagogische aanpak en inhoud. – De methodische aanpak sluit aan bij het buitenschoolse, informele leren van kinderen. – In een Verlengde-schooldagprogramma wordt aangegeven welke effecten het moet hebben op de kinderen en eventueel hun ouders. Als bijvoorbeeld het algemene doel is het verrijken van de leermogelijkheden en met name taalverwerving, dan moet onderbouwd worden waarom het betreffende programma daartoe een geschikt middel is. – Een Verlengde-schooldagprogramma heeft ten minste een looptijd van acht tot vijftien weken. Bij programma’s van kortere
– – –
–
–
–
duur kan het bereiken van duurzame effecten niet aannemelijk worden gemaakt. Een activiteit duurt in de praktijk minimaal één uur en maximaal anderhalf uur. Een Verlengde-schooldagprogramma is zo veel mogelijk intercultureel van inhoud en opzet. De programmainhoud bestaat uit leerstof die aansluit bij de belevingswereld van kinderen. In de samenstelling van eenVerlengde-schooldagprogramma wordt er rekening mee gehouden dat er veelal kinderen uit verschillende groepen aan deelnemen; In Verlengde-schooldagprogramma’s komt uitleg en instructie vooral neer op voordoen door de vakdocent of door kinderen onderling. De mondelinge instructietijd is beperkt. De programma’s zijn gericht op zelfwerkzaamheid: kinderen zijn zelfstandig en actief bezig. Een Verlengde-schooldagprogramma vormt een duidelijk afgeronde eenheid met een concreet product als opbrengst, bijvoorbeeld een schilderij, dansje, muziekstuk of computerprogramma. Een Verlengde-schooldagprogramma eindigt met een presentatie voor de ouders en/of eventueel voor andere kinderen en leerkrachten.
SAMENSTELLING VAN HET PROGRAMMA
De samenstelling van het Verlengde-schooldagprogramma is afhankelijk van de doelen die de school gekozen heeft. Verschillende factoren spelen daarbij een rol: – op welke groepen de Verlengde schooldag gericht is; – welke signalen leerkrachten en andere sleutelpersonen in de wijk geven over de behoeften; – de belangstelling van kinderen; – de wensen van de ouders; – activiteiten op school die in het verleden geslaagd waren; – projecten of activiteiten in school of wijk waarop kan worden aangesloten; – domeinen die in aanmerking komen; – beschikbare accommodatie en financiële middelen. Behoeftenpeiling onder kinderen Om de interesses van kinderen te onderzoeken kan gebruikgemaakt worden van de vragenlijst uit De Hoogdroomboom. Deze lijst bevat
vragen over wat het kind doet na schooltijd als het thuis is en als het buiten speelt, wat het kind het liefste binnen en buiten doet en wat voor club op school het leuk zou vinden. Ook wordt gevraagd of het kind lid is van een vereniging of sportclub en of het wel eens naar het buurthuis gaat. Door hen deze vragenlijst in de klas te laten invullen, kunnen de leerkrachten inzicht krijgen in de vrijetijdsbesteding en wensen van de kinderen. In Utrecht heeft het sociaal-cultureel werk het Programma op maat ontwikkeld voor kinderen die moeilijk kunnen kiezen, niet weten wat ze leuk vinden en zich hierdoor niet opgeven voor een Verlengdeschooldagactiviteit. Dit programma stelt kinderen in de gelegenheid kennis te maken met verschillende activiteiten en laat hen ontdekken waar hun interesse naar uitgaat. Het programma bestaat uit twaalf lessen, die ook nog eens op verschillende locaties kunnen plaatsvinden. Schilderen gebeurt bijvoorbeeld in het handvaardigheidslokaal, judo in de gymzaal en koken in het buurthuis. Elke activiteit komt in twee lessen aan bod. De activiteiten worden gekozen in overleg met de school. Een ‘rode draad’ brengt duidelijkheid en structuur aan in het programma en zorgt dat de kinderen betrokken blijven. Deze ‘rode draad’ komt onder andere tot uitdrukking in specifieke regels, rituelen en een allesomvattende naam, bijvoorbeeld Mijn eigen hobbyclub. De vraag of het kind deze activiteit nog tien weken zou willen doen, geeft meer zicht op zijn werkelijke interesse voor het onderwerp. De meeste scholen vinden dat de kinderen uit minstens twee programma’s moeten kunnen kiezen. Alle kinderen van de geselecteerde groepen geven een eerste en tweede voorkeur voor een activiteit aan. Als het streven is om alle kinderen uit de betreffende groepen die mee willen doen ook daadwerkelijk mee te laten doen, moet de omvang van de geplande activiteiten hiermee in overeenstemming zijn. Als een kind wordt geplaatst bij een activiteit van derde voorkeur wordt expliciet gevraagd of het echt mee wil doen aan die activiteit. Het kind kan zich dan nog terugtrekken. Het is belangrijk om tegen de kinderen te zeggen dat ze zich niet moeten inschrijven voor een activiteit die ze absoluut niet leuk vinden. Bij plaatsing kan rekening gehouden worden met: – voorkeuren van de kinderen; – of het kind al aan een vorm van vrijetijdsbesteding doet; – de verhouding tussen autochtone en allochtone kinderen; – de verhouding jongens en meisjes bij bepaalde activiteiten zoals techniek;
– signalen van groepsleerkrachten of andere begeleiders over welke kinderen de Verlengde schooldag hard nodig hebben; – eerlijkheid, zodat alle kinderen een keer aan bod komen bij de activiteit van hun eerste voorkeur. Afstemming binnen- en buitenschools programma De afstemming van het binnen- en buitenschoolse programma kan betrekking hebben op de organisatie, de pedagogische aanpak en de inhoud. Er is organisatorische afstemming nodig van begin- en eindtijd, wel of geen pauze tussendoor, ruimtes, klaarzetten van materiaal, de manier waarop de kinderen naar de activiteit toegaan, het bijhouden van de presentielijsten enzovoort. Hoofdstuk 4 is helemaal gewijd aan deze organisatorische kanten van de Verlengde schooldag. Pedagogisch-didactische afstemming heeft betrekking op regels in de Verlengde schooldag, de wijze waarop de vakdocent met de kinderen omgaat en de aanpak van problemen. Hierover moeten afspraken worden gemaakt voordat derden de activiteiten gaan uitvoeren. Vervolgens moet de school hierover met de vakdocenten in gesprek blijven. Het blijkt veel vakdocenten bijvoorbeeld moeite te kosten om de orde te bewaren. Hieraan besteden ze in het begin vaak veel tijd, omdat ze geen ervaring hebben in het omgaan met deze groep kinderen in een vrijetijdssituatie. Scholing en bijscholing van de vakdocent en begeleiding vanuit de school, bijvoorbeeld door de coördinator, kan hiervoor een oplossing zijn. Zeker bij een nieuwe vakdocent is het belangrijk dat de schoolcoördinator voor de Verlengde schooldag regelmatig de activiteit bijwoont en met de docent nabespreekt. Sommige scholen kiezen ervoor om de Verlengde-schooldagactiviteiten door de leerkrachten te laten uitvoeren, zodat er geen problemen zijn met de pedagogisch-didactische afstemming tussen binnen- en buitenschools programmeren. De noodzaak van inhoudelijke afstemming van de Verlengde schooldag op het reguliere onderwijsprogramma hangt samen met de varianten die de school gekozen heeft. Is gekozen voor programma’s die gericht zijn op verrijking van de leermogelijkheden, dan is inhoudelijke afstemming noodzakelijk. Zie hiervoor bijvoorbeeld hoofdstuk 2 over taalontwikkeling in de Verlengde schooldag. Ongeacht de mate van inhoudelijke afstemming is het belangrijk om de Verlengde schooldag een duidelijke positie te geven in de school. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door er aandacht aan te besteden in
kringgesprekken, werkstukken tentoon te stellen, erover te schrijven in de schoolkrant of een speciale Verlengde-schooldagkrant, of door een presentatie voor klasgenoten en andere leerlingen te verzorgen. DOMEINEN
Activiteiten in de Verlengde schooldag zijn onder te verdelen in vier domeinen: kunstzinnige vorming, sport en spel, natuur en milieu en wetenschap en techniek. Daarnaast is er nog een categorie overige activiteiten, waaronder bijvoorbeeld koken en oriëntatie op de stad vallen. In het landelijk experiment waren de activiteiten in het schooljaar 1995-1996 als volgt over de domeinen verdeeld: kunstzinnige vorming: 37%, sport en spel: 24%, wetenschap en techniek: 16%, natuur- en milieu: 3% en overige activiteiten: 19%. Domeinen kunnen ook gecombineerd worden, zoals op een school in Rotterdam waar kinderen de ene helft van de activiteit techniek doen en de andere helft fotografie. Bij de techniekles maken ze fotolijstjes en in de fotolessen worden de techniekactiviteiten gefotografeerd. Vakgebonden en niet-vakgebonden kennis en vaardigheden Voor alle domeinen geldt dat ze op twee niveaus ingezet kunnen worden: voor vakgebonden en voor niet-vakgebonden Verlengdeschooldagdoelen. Daarnaast kunnen ze ook gecombineerd worden. Op vakgebonden niveau is de activiteit doel op zich. De activiteit draagt bij aan een positieve waardering van een bepaald vak, bijvoorbeeld de ontdekking dat techniek leuk is. Daarnaast vergroot de activiteit kennis en vaardigheden van dat vak. Bij techniek is dat bijvoorbeeld het omgaan met en het zelf maken van technische producten. Op niet-vakgebonden niveau is het vak een middel om iets anders te bereiken, bijvoorbeeld plezier in leren, het vergroten van kennis en vaardigheden in binnenschoolse vakken, het verbeteren van sociale vaardigheden of het bevorderen van participatie. In de ideale situatie liggen vakgebonden en niet-vakgebonden doelen in elkaars verlengde. Onderzoekers zijn het er niet over eens of het mogelijk is deze integratie in de Verlengde schooldag te bereiken. Jos Beishuizen beschouwt dit als een kwestie van ‘transfer’: de mate waarin kennis en vaardigheden die worden opgedaan in buitenschoolse activiteiten een positieve invloed hebben op het leren binnen de school. In boek Verlengde schooldag theorie en praktijk schetst hij vier stappen in de instructie waardoor de transfer van vakgebonden
kennis en vaardigheden optimaal kan verlopen. Daarvoor vergelijkt hij drie vormen van instructie: instructie met nadruk op oefening, instructie met nadruk op de ontwikkeling van inzicht en instructie van een expert op de werkplek. Welke vorm van instructie in de Verlengde schooldag het beste transferresultaat oplevert, hangt volgens Beishuizen af van de mate waarin de gekozen instructievorm aansluit bij de gekozen, al dan niet domeinafhankelijke, doelen. Kunstzinnige vorming Kunstzinnige vorming is de activiteit die de organisatoren van de Verlengde schooldag het meest kiezen. Kennelijk heeft kunstzinnige vorming de Verlengde schooldag veel te bieden. Soms vindt een school kunstzinnige-vormingsactiviteiten wel heel belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen, maar kunnen de leerkrachten er binnen schooltijd te weinig aandacht aan besteden. In Verlengde schooldag theorie en praktijk geeft Jan de Vuyst aan dat expressieactiviteiten in de Verlengde schooldag kinderen extra mogelijkheden bieden om hun gevoelens uit te drukken. Vooral voor minder taalvaardige en minder sociaal vaardige kinderen kan dit van groot belang zijn. Zij kunnen bijvoorbeeld ook via een tekening met anderen communiceren. Expressieactiviteiten geven kinderen de kans om hun talenten te ontwikkelen en te laten zien. Een goede prestatie op dit vlak kan hun status verhogen, hun zelfvertrouwen vergroten en hen motiveren om door te zetten. Een kind is misschien niet zo goed in rekenen, maar wel in dans. Een leerkracht gaat wellicht anders tegen een kind aankijken als hij talenten ziet die hij nooit in het kind vermoed heeft. Drama geeft kinderen de mogelijkheid zich het mondeling communiceren met anderen op een systematische en speelse wijze eigen te maken. Het kan kinderen inzicht geven in het verloop van communicatie tussen personen. Op het gebied van dans en muziek bestaan veel activiteiten die een kind samen met anderen doet en die afstemming, concentratie en doorzettingsvermogen vragen. Het kind moet zich inspannen om tot een goed resultaat te komen, door samen te werken met anderen. Bij handvaardigheid vereist het maken van werkstukken planmatig handelen. Met behulp van materialen en technieken komt een bepaald product tot stand. Voor planmatig handelen is organisatie nodig. Alles wat een kind nodig heeft, moet hij verzamelen, in de goede volgorde bewerken en afwerken. Dit vraagt overleg, het volgen
van instructies, doorzettingsvermogen, creativiteit en technische vaardigheid. Kunstzinnige vorming in de Verlengde schooldag biedt ook mogelijkheden om kennis te maken met culturele producten uit eigen land, uit andere culturen en uit het verleden. Het kind merkt daardoor dat kunst en cultuur in brede zin in zijn eigen leven een belangrijke rol spelen. In het Eindverslag van het evaluatieonderzoek van het experiment met de Verlengde Schooldag van het SCO-Kohnstamm Instituut wordt het voorbeeld gegeven van een (taal)dramales voor kinderen van groep 7 en 8 op een basisschool in Den Haag. Deze les omvat de repetitie van een toneelstuk over gebeurtenissen in een straat voor een eindpresentatie. De activiteiten van de vorige keer worden ‘teruggehaald’. De groep staat verspreid over de zaal. Eerst zegt iedereen tegelijk: ‘Dit is mijn huis’. Daarna klapt iedereen een keer in de handen. Dan krijgen de leerlingen allemaal een nummer van een tot zeven. Nummer 1 begint en zegt: ‘Dit is mijn huis’. Nadat hij of zij geklapt heeft, volgt nummer 2 enzovoort. Door de nummers willekeurig uit te delen moeten de kinderen goed in de gaten houden wanneer ze aan de beurt zijn. Af en toe wordt er iets gecorrigeerd (duidelijker spreken, intonatie). De oefening wordt herhaald, maar nu met de blik naar het publiek gericht. Vervolgens wordt de draad van het toneelstuk weer opgepakt. Wat gebeurde er ook alweer met de verdachte man die in de straat woont? De hele straat sloeg aan het roddelen. De docente heeft een aantal van die roddels opgeschreven. Ze deelt reepjes tekst uit. Leerling 1 loopt naar nummer 2, belt aan bij het huis en zegt haar regels: ‘Heb je het al gehoord, er is een hele rare man in de straat komen wonen; hij woont daar.’ Nummer 2 gaat naar 3 en zegt: ‘Er woont een hele rare man in de straat. Hij heeft altijd de gordijnen dicht. Zou hij wat verbergen?’ (...) Na een paar keer oefenen zeggen de kinderen de tekst zonder papier op. Eerst proberen de kinderen zich de woorden letterlijk te herinneren en lopen ze vast als dat niet lukt. Na aanmoediging bedenken ze zelf wat er ongeveer stond en vertellen ze de hoofdboodschap, los van de letterlijke tekst. Spel en sport Spel en sport zijn twee bezigheden waarbij kinderen veel bewegen en zowel met materiaal als met elkaar leren omgaan. Ze stimuleren beide motorische, sociale, cognitieve en emotionele kanten waar kinderen
op een andere manier dan binnen schooltijd veel van kunnen leren en plezier aan kunnen beleven. Het belangrijkste verschil tussen sport en spel is dat bij sport het speelveld en de spelregels min of meer vaststaan en geoefend en gecontroleerd worden onder leiding van volwassenen, terwijl ze bij spel veel meer door de kinderen zelf worden gemaakt. Bij spel speelt de fantasie een veel grotere rol en is de inbreng van volwassenen beperkt tot het scheppen van stimulerende voorwaarden. Spel Om ontwikkelingspsychologische redenen is spel belangrijk voor kinderen. Met name kinderen in achterstandssituaties blijken thuis nauwelijks te worden gestimuleerd om te spelen. Hun ouders onderkennen vaak de verstandelijke, sociale of emotionele waarde van spelen niet. Zij vinden spelen dikwijls kinderachtig en zien het hooguit als vorm van afreageren en uitrazen. Bovendien hebben kinderen soms minder tijd om te spelen, omdat ze thuis moeten helpen. Het gevolg is dat deze kinderen zich door gebrek aan spelervaring minder goed kunnen concentreren, zichzelf minder goed kunnen bezighouden en bepaalde creatieve vaardigheden niet leren. In de Verlengde schooldag kunnen kinderen gestimuleerd worden om deze achterstand in te halen. Ook blijken kinderen door middel van spel hun ervaringen te kunnen verwerken, bijvoorbeeld als ze naar de dokter zijn geweest. In Utrecht zijn verschillende werkvormen voor spel als onderdeel van de Verlengde schooldag uitgewerkt in het programma Speel mee ... in de Verlengde Schooldag. In een serie van twaalf bijeenkomsten krijgen kinderen uit groep 4 zowel spelletjes met regels, als zogenaamde symbolische spelletjes, of doen-alsof-spelen aangeboden. Die bevorderen de samenwerking tussen kinderen, hun fantasie en hun taalontwikkeling. Bovendien maken kinderen kennis met gezelschapsspelletjes en ontdekken ze mogelijkheden om te spelen met allerlei materialen zoals kranten. Als de begeleiders zich er van tevoren in verdiepen, kunnen spelletjes uit verschillende culturen aan de orde komen. Het programma kent een opbouw in moeilijkheidsgraad. Om de spelactiviteiten in de Verlengde schooldag extra kracht bij te zetten, worden ze gecombineerd met bijeenkomsten onder schooltijd waarin moeders kunnen kennismaken met spel als belangrijk element in de opvoeding.
Sport Over het effect van sportactiviteiten op de schoolprestaties zijn de meningen van deskundigen verdeeld, maar de bijdrage ervan aan de maatschappelijke en culturele participatie van kinderen staat nauwelijks ter discussie. Sport wordt beschouwd als hét middel om kinderen te laten kennismaken met ‘bewegingscultuur’, zowel binnen als buiten de school. Goed bewegen lijkt een belangrijke voorwaarde om mee te kunnen doen in de samenleving. Als positieve effecten van sport worden genoemd: het plezier en de persoonlijke voldoening, verbetering van de gezondheid en ondersteuning van de ontwikkeling van normen en waarden. Sport wordt algemeen gezien als middel tot maatschappelijke integratie. Over het belang van motorische ontwikkeling voor het leren, de sociaal-emotionele ontwikkeling en de fysieke ontwikkeling lopen de meningen uiteen. Uit onderzoek is wel duidelijk dat ‘bewegingsarmoede’ op jonge leeftijd op de lange duur allerlei lichamelijke klachten tot gevolg heeft. De effecten van sport zijn het grootst als kinderen zowel tijdens de lessen lichamelijke opvoeding als daarbuiten aan sport en beweging doen. De Verlengde schooldag mag nooit het reguliere bewegingsonderwijs vervangen, maar kan onder bepaalde voorwaarden kinderen wel extra mogelijkheden bieden. Volgens Erna Muntendam en Jo Lucassen (Verlengde schooldag. Theorie en praktijk) zijn in de experimenten tot nu toe verschillende keuzes gemaakt wat betreft het doel van sport in de Verlengde schooldag. In Den Haag lag het accent op het bevorderen van motorische vaardigheden, samenwerking, motivatie en doorstroom naar reguliere sportverenigingen. In Amsterdam is meer aandacht besteed aan het bevorderen van cognitieve vaardigheden door middel van sport. Ook werd door het inschakelen van allochtone topsporters gewerkt aan positieve identificatiemogelijkheden voor kinderen. Op grond van deze ervaringen en de resultaten van andere buitenschoolse sportprojecten verwachten deskundigen op het gebied van sport alleen effect van sportactiviteiten in de Verlengde schooldag als: – vooral kinderen die weinig bewegen of sporten worden bereikt; – het aanbod goed gestructureerd wordt; – de continuïteit van het aanbod gegarandeerd wordt. De eerste eis impliceert dat de school moet investeren in het motiveren van kinderen die niet uit zichzelf of van huis uit al veel aan
sport doen. Het dilemma daarbij is dat kinderen in de Verlengde schooldag kiezen voor een activiteit die hen aantrekt. Om ervoor te zorgen dat kinderen zelf voor sport gaan kiezen is een goede ondersteuning vanuit het binnenschoolse bewegingsaanbod een belangrijke voorwaarde. Een gevarieerd aanbod in de gymles kan ervoor zorgen dat kinderen door de kennismaking met verschillende soorten sport iets van hun gading vinden, waarmee ze in de Verlengde schooldag verder kunnen. De tweede eis betekent dat sport in de Verlengde schooldag meer moet zijn dan lekker een uurtje afreageren. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de vakleerkrachten. Zij moeten opgeleid zijn om met kinderen te werken en bekend zijn met het aanbod binnen schooltijd. Bovendien moeten zij oog hebben voor de leereffecten van sport en het programma op dat punt kunnen evalueren. Door de taakverzwaring die het meewerken aan de Verlengde schooldag voor leerkrachten lichamelijke oefening tot gevolg heeft, zal het niet altijd mogelijk zijn om een beroep op hen te doen. In de Nieuwsbrief voor de Verlengde schooldag beschrijft Jan Mars het gedrag van de kinderen uit groep 5 en 6 van basisschool De Panda in Utrecht tijdens een sportactiviteit in de Verlengde schooldag als volgt: ‘Eerst mogen de kinderen even uitrazen: het lijkt het meest op een mand met kikkers. Intussen vult Monique de presentielijst in. De kinderen zijn verplicht te komen. De school controleert dat ook: wie gespijbeld heeft, wordt er de volgende dag meteen door de klasseleerkracht op aangesproken. Het is zelden nodig. De kinderen vinden het leuk. Dan begint het programma. Het hangt aan de muur. “Ik heb een opbouw met eten bedacht: voorgerecht, hoofdgerecht, toetje”, vertelt Monique. “Daar houd ik strak aan vast, zodat de kinderen weten waar ze aan toe zijn. Het voorgerecht vandaag is rennen, het hoofdgerecht is overgooien met een basketbal, stuiten, dribbelen, en het toetje is een spel. De kinderen stellen die strakke opbouw zeer op prijs.” (...) De aandacht voor het sociale werpt vruchten af, constateert Monique. “In het begin hadden de groteren nog wel eens dat ze niet met die kleineren in een groepje wilden.” Door dat nadrukkelijk tegen te gaan, is dat wel veranderd. Als later in het uur een paar meisjes bezwaar maken tegen de groepssamenstelling, grijpt Monique opnieuw in: “In het Nederlandse elftal wil Van Basten
ook het liefst met Gullit, maar er zitten ook anderen in het team en die mogen ook meedoen”.’ Natuur- en milieueducatie Een belangrijk doel van de projecten voor Natuur- en milieueducatie (NME) binnen de Verlengde schooldag is het werken aan de betrokkenheid en het verantwoordelijkheidsgevoel van de leerlingen voor hun directe schoolomgeving. Deze omgeving is een goede plek voor de kinderen om te onderzoeken en te ontdekken en zo oog te krijgen voor alles wat in die omgeving aan levende en levenloze natuur te beleven is. In Verlengde schooldag. Theorie en praktijk geeft Piet Conijn een groot aantal redenen waarom het praktisch werken in de schoolomgeving onder de noemer van natuur- en milieueducatie bij uitstek geschikt is voor de Verlengde schooldag: – De buitenschoolse werkelijkheid is een uniek leer- en werkterrein voor kinderen van alle leeftijden. – De schoolomgeving biedt levensechte situaties die voor kinderen herkenbaar zijn en aansluiten bij hun eigen ervaringen. – De verkenning van de omgeving is gebaseerd op concrete waarnemingen en de inzet van hoofd, hart en handen. – Tijdens het praktisch werken heeft de leraar of begeleider een speciale rol. Zijn rol is niet die van instructeur, maar van intermediair tussen een uitnodigende leeromgeving en de leerling die het vermogen heeft tot zelfstandig onderzoek. – De zelfwerkzaamheid wordt uitgelokt door interessante omgevingsfactoren die het leerproces niet programmeren, maar kinderen wel kunnen motiveren tot het kiezen van een eigen leertraject. – De ontwikkeling van de taal van kinderen vindt plaats in een context van veel en gevarieerde ervaringen. NME-activiteiten bieden diverse aanknopingspunten voor taalontwikkeling. Kinderen leren al doende allerlei Nederlandse begrippen en breiden daardoor hun woordenschat uit. Ze kunnen nieuwe woorden oefenen door tekeningen, naambordjes en werkbladen te maken. De vakdocent kan een activiteit afsluiten met een woordspelletje. Omdat NME-activiteiten zich begeven op het terrein van verschillende binnenschoolse vakken zoals natuurkunde, aardrijkskunde, biologie en geschiedenis zijn verschillende verbindingen te maken,
bijvoorbeeld door het inrichten van een schooltuin waarin de kinderen ook tijdens de schooluren les kunnen krijgen. Met het oog op de onderlinge afstemming kan een vergelijking worden gemaakt tussen de kerndoelen van verschillende vakken en het NME-aanbod tijdens de Verlengde schooldag. Deze onderlinge afstemming kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de aanschaf van lesmethodes voor natuuronderwijs. Het Amsterdams centrum voor Natuur- en Milieu Educatie organiseert haar activiteiten op basisschool de Kraanvogel in Amsterdam onder het motto Leren door doen. Een beschrijving: ‘De kinderen mochten na het kringgesprek vijf minuten met de thermometers spelen. Terwijl ze de dingen in heet en koud water hielden, zagen ze de kolom groter en kleiner worden. De verbazing die dat opriep! Zoiets kun je niet vertellen, dat moeten de kinderen zelf doen... De les werd ingeleid met een pakkend verhaal over een regenworm en afgesloten met het invullen van een werkblad over dieren die de kinderen in de tuin hadden gevangen. Maar voor de kinderen was het naar buiten gaan om de beestjes zelf te zoeken en aan te raken veruit het belangrijkste. Gebiologeerde blikken, schrikreacties, enthousiaste kreten en vieze handen krijgen, daar gaat het om als de les over kleine beestjes gaat. Twee kinderen die door een taalachterstand moeite hadden met het programma konden toch meer opnemen dan de leerkracht dacht. De kans is groot dat dat komt doordat veel activiteiten doeactiviteiten zijn. De kinderen kunnen heel gemakkelijk bij andere kinderen kijken wat de bedoeling is en zo de draad oppikken, ook al hebben ze de uitleg niet begrepen.’ Techniek en wetenschap In de Nieuwsbrief voor het experiment verlengde schooldag stelt Schleyper dat techniek op vakgebonden niveau kan bijdragen aan het ontwikkelen van een positieve attitude ten aanzien van techniek. De uitgangspunten hierbij zijn dat techniek niet moeilijk of vies is, maar spannend en leuk, dat het voor jongens en meisjes bestemd is, een creatief en probleemoplossend karakter heeft en dat je er veilig mee kunt omgaan. Een techniekprogramma kan ook bijdragen aan het vergroten van kennis en vaardigheden op het gebied van techniek. Daarbij gaat het
om techniek en samenleving (dagelijks leven, bedrijfsleven, beroepen en milieu), het omgaan met producten van techniek (werkingsprincipes en systemen) en het voortbrengen van techniek (voorbereiden, ontwerpen, stap voor stap, produceren, de ontdekking dat het werkt, controle van werkstukken) Het onderdeel ‘techniek en samenleving’ is zeer geschikt voor het binnenschoolse programma. De onderdelen ‘omgaan met producten’ en ‘voortbrengen van techniek’ zijn geschikt voor de Verlengde schooldag. Hierbij komen vaardigheden aan bod zoals functioneel lezen, werktekeningen lezen, stapsgewijs en logisch problemen aanpakken, mogelijkheden van apparatuur leren kennen, fijn-motorische vaardigheden ontwikkelen, samenwerken, zelfredzaamheid ontwikkelen en spelen met technische materialen. Een techniekprogramma vraagt een aantal randvoorwaarden op het gebied van organisatie en uitvoering die samenhangen met de plaats, het gereedschap en de organisatie daarvan. Heeft de school geen geschikt lokaal, dan kan eventueel naar een buurthuis worden uitgeweken. Een andere oplossing is om techniekactiviteiten uit te voeren die minder eisen stellen aan de ruimte, bijvoorbeeld technisch lego. Scholen noch buurthuizen beschikken meestal over voldoende gereedschap van goede kwaliteit. De instelling die de activiteiten uitvoert, heeft bij voorkeur ook de gereedschaps- en materialenvoorziening in haar takenpakket. Wanneer scholen ervoor kiezen om regelmatig met techniek aan de slag te gaan is het goedkoper het gereedschap zelf aan te schaffen. Dan moet er echter wel iemand voor materiaalbeheer op school zijn. Aan de vakdocenten worden bij techniek specifieke eisen gesteld. Bij een groepsgrootte van acht kinderen zouden twee volwassenen beschikbaar moeten zijn met het oog op de veiligheid en het karakter van de activiteit. Om daarvoor te zorgen kan een vakdocent met een assistent werken, bijvoorbeeld een ouder, een andere vrijwilliger of een stagiaire. Techniek is traditioneel een jongens- en mannenaangelegenheid. In veel onderzoeken is aangetoond dat techniek voor meisjes minder toegankelijk is dan voor jongens. De vakdocent zal bij de presentatie, de werkvormen en de omgang met de kinderen bewust moeten omgaan met deze verschillen. Ook zal hij zowel vanuit de onderzoekende leerstijl van de jongens als de meer ‘holistische’ leerstijl van de meisjes moeten kunnen werken. Soms is het aan te bevelen om
techniek aan jongens en meisjes apart aan te bieden. Omdat meisjes weinig voorbeelden van technische vrouwen in hun omgeving hebben, verdient het de voorkeur als een van de vakdocenten een vrouw is. Computers Een speciale vorm van techniek in de Verlengde schooldag is het gebruik van computers. In Verlengde schooldag. Theorie en praktijk wijst Jos Beishuizen op de paradoxale situatie die in het Nederlandse basisonderwijs is ontstaan door de spreiding van computers over alle scholen. De meeste scholen hebben zo weinig computers dat ze niet optimaal gebruik kunnen maken van de mogelijkheden. Gevolg is dat computers in de Verlengde schooldag tot nu toe voornamelijk worden ingezet voor een uitgebreidere kennismaking met tekstverwerking, tekenen en programmeren dan binnen schooltijd mogelijk is. Aan andere toepassingen waarbij de technische mogelijkheden beter worden benut, komen scholen zelden toe. Beishuizen noemt als zulke andere mogelijkheden: – het bieden van een contextrijke leersituatie: het aanbieden van veel relevante informatie over de omgeving, de geschiedenis enzovoort; – het decontextualiseren: het nauwkeurig bekijken van een verschijnsel of principe dat zich op verschillende manieren kan voordoen door het te isoleren en na te bootsen op de computer; – het recontextualiseren van kennis: het (opnieuw) verbinden van een bepaald abstract verschijnsel of principe met verschillende praktische en herkenbare toepassingen. Volgens deze opvatting kan de computer gebruikt worden als een soort laboratorium, maar ook als een bibliotheek. In de Verlengde schooldag biedt de computer in deze zin talloze mogelijkheden voor transfer van kennis en vaardigheden met het reguliere lesprogramma. Het programma CompuKids is speciaal voor de Verlengde schooldag ontwikkeld tijdens het experiment in Utrecht. Uitgangspunt is dat kinderen leren de computer de baas te zijn. Op basisschool De Polsstok in Amsterdam-Zuidoost staat de Verlengde schooldag helemaal in het teken van ‘leren’. De computerlessen dienen vier doelen: leren omgaan met computers, leren samenwerken, concentratie vergroten en taalontwikkeling in de zin van stimuleren van lezen en schrijven.
In het eindverslag van het evaluatieonderzoek van het experiment met de Verlengde schooldag van het SCO-Kohnstamm Instituut staat het volgende praktijkvoorbeeld van Informatica voor groep 5 en 6 op een school in Rotterdam: ‘Aan het begin van de activiteit krijgen de deelnemers een glas limonade. Dan legt de docent het programma voor deze keer uit. Op het bord staat een tekst geschreven in twee kolommen. De linkerkolom bevat namen van software, de rechter de uitleg van het programma. “Wie weet wat een programma is?” vraagt de docent. “GTST”, roept een jongetje enthousiast. “Dat is een tvprogramma”, zegt de docent. “Maar wat is een computerprogramma?” En als de kinderen het antwoord schuldig blijven: “Heel wat opdrachten achter elkaar, weten jullie nog? Programma heet software in het Engels.”“Maar meester we hebben toch nog geen Engels?”“Nee, maar dat woord wordt heel veel gebruikt, dus daarmee kun je slim voor de dag komen.” De werkschriften worden uitgedeeld. Iedereen neemt de kolommen van het bord over. Ze worden hardop voorgelezen. Links staat de naam, rechts wat het programma doet (bijvoorbeeld): ms word tekstverwerken (....) Daarna buigt elke leerling zich over het schriftje. Halverwege de les gaan de kinderen twee aan twee achter de computer zitten. Ze helpen elkaar veel, niet alleen aan één computer, maar ook aan andere computers. Als een spelletje uitgespeeld is, roepen ze “Yes” en feliciteren ze elkaar. Hulp van de “meester” inroepen gebeurt met name bij het maken van een keuze aan het eind van het spel, omdat alles in het Engels is. Woorden als “quit” en “restart” begrijpen de kinderen niet. Het menu heeft behalve eenvoudige avonturenspelletjes en behendigheidsspelletjes ook educatieve spelletjes, waarbij je bijvoorbeeld woorden moet raden of leert snel met de muis om te gaan. De docent houdt het afwisselen achter de computer in de gaten. De kinderen moeten om 5 uur tot stoppen gemaand worden (anders zouden ze doorgaan).’ PARTNERS IN DE VERLENGDE SCHOOLDAG
Zowel uit de doelen en methoden van de Verlengde schooldag als uit de concrete activiteiten blijkt dat samenwerking van scholen met derden een belangrijk onderdeel van de voorbereiding en uitvoering
is. Om de Verlengde schooldag te laten slagen, is het vinden van goede partners van essentieel belang. Organisaties met specifieke deskundigheden, variërend van instellingen voor kunstzinnige vorming tot bibliotheken, sportverenigingen, techniekclubs en instellingen voor natuur- en milieueducatie, zijn onmisbaar voor de vormgeving van de Verlengde schooldag. Met uitzondering van de bibliotheek en het welzijnswerk zijn deze instellingen en organisaties meestal niet per wijk, maar op stedelijk niveau georganiseerd. Hun afstand tot de schoolpopulatie is daardoor vaak groter dan die van het welzijnswerk. De relatie met deze instellingen zal daarom vaak worden onderhouden door een stedelijke coördinator voor de Verlengde schooldag. Op het niveau van de school is het sociaal-cultureel werk de meest voor de hand liggende partner, omdat het aanwezig is in de directe omgeving en vaak al een aanbod voor vrijetijdsbesteding doet aan vrijwel dezelfde doelgroep als die van de school. Onderlinge afstemming is dan in ieders belang. In onderwijsvoorrangsgebieden bestaat meestal al een vorm van samenwerking tussen scholen en kinderwerk. In andere gevallen heeft de sociale vernieuwing of de ontwikkeling van het lokaal jeugdbeleid beide partijen dichter bij elkaar gebracht. Gespecialiseerde instellingen In elke gemeente of regio zijn wel instellingen te vinden die gespecialiseerd zijn in een van de domeinen van de Verlengde schooldag. Of deze gespecialiseerde instellingen ook een geschikte partner zijn voor de Verlengde schooldag hangt sterk af van de doelgroepen die zijzelf kiezen en de opdrachten die zij in dat verband meekrijgen van hun subsidiegevers. In het experiment zijn zeer verschillende vormen van betrokkenheid en samenwerking ontwikkeld. Instellingen op het gebied van kunstzinnige vorming, techniek of milieueducatie hebben vaak al ervaring met het verzorgen van programma’s in het basisonderwijs en zijn daardoor min of meer bekend met de doelgroep. Vooral wanneer zij door hun subsidiegevers gestimuleerd of verplicht worden om een specifiek aanbod te doen aan moeilijk bereikbare groepen, hebben zij belang bij samenwerking met de scholen. De Verlengde schooldag geeft hun de mogelijkheid om hun programma’s aan te bieden aan kinderen die niet uit zichzelf naar instellingen als de muziekschool, de toneel- of computerclub of het milieucentrum komen. Scholen kunnen gebruikmaken van de expertise van deze instellingen om na schooltijd een deel van het binnenschoolse programma op een andere manier uit te diepen.
Dat heeft vervolgens vaak weer een positief effect op het binnenschoolse programma, omdat de belangstelling van de kinderen wordt gewekt en de school nieuw materiaal en nieuwe methoden ontdekt. Voorwaarde voor een dergelijke wisselwerking is dat scholen en specialisten van tevoren goed overleggen over doel en inhoud van het Verlengde-schooldagprogramma en over de didactische kwaliteiten van de docenten. In de praktijk is ervaring opgedaan met twee modellen van samenwerking met gespecialiseerde instellingen. In het eerste model doen de instellingen een aanbod en kiezen de scholen daaruit. In het tweede model formuleren de scholen eerst hun wensen en stemmen de instellingen daar hun aanbod op af. Dit laatste model lijkt het levensvatbaarst. In het Haagse experiment werd de invulling van de programma’s die voor de Verlengde schooldag werden aangeboden aanvankelijk grotendeels aan de gespecialiseerde instellingen zelf overgelaten, zonder directe betrokkenheid van de scholen. Dat had tot gevolg dat de specialisten weinig contact hadden met de leerkrachten en zich nogal verloren voelden in de scholen. Op hun beurt ervaarden de scholen de Verlengde schooldag niet als iets van henzelf. Pas bij de uitbreiding naar andere scholen heeft een aantal Haagse scholen meer invloed op het programma voor de Verlengde schooldag opgeëist. Opmerkelijk feit daarbij is dat de scholen op de aangeboden expertise en het materiaal van de instellingen op zich niet zo veel hebben aan te merken. Hun kritiek betreft meer de lengte van het programma, de pedagogische kwaliteiten van minder ervaren docenten en de hoge kosten waardoor ze een beperkt aantal programma’s kunnen aanbieden. Een oplossing voor de financiële knelpunten in de samenwerking met gespecialiseerde instellingen lijkt te liggen in de subsidievoorwaarden van de gemeente of het stadsdeel. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Amsterdam en in Maastricht. Door geld te oormerken voor de Verlengde schooldag dwingt de lokale overheid gespecialiseerde instellingen de aandacht te verleggen naar andere doelgroepen. Een andere mogelijkheid die weleens wordt overwogen, is sponsoring van bepaalde programma’s door het bedrijfsleven. In de praktijk zijn scholen hier vaak huiverig voor. Goede voorbeelden van sponsoring in het kader van de Verlengde schooldag zijn nog niet voorhanden.
Sociaal-cultureel werk Sociaal-cultureel werkers worden weleens vrijetijdspedagogen genoemd, omdat ze kinderen mogelijkheden bieden om hun vrije tijd buiten school en gezin zinvol te besteden. Maatschappelijke en culturele oriëntatie en participatie zijn daarbij belangrijke doelen. Het sociaal-cultureel werk biedt een aanvulling op de ontwikkelingsmogelijkheden die kinderen thuis en op school hebben. Naarmate kinderen minder aan georganiseerde vrijetijdsbesteding doen in de vorm van sportverenigingen, scouting, muzieklessen en dergelijke, wordt de rol van het sociaal-cultureel werk dicht bij huis groter. Uit onderzoek blijkt dat met name allochtone kinderen voor hun vrijetijdsbesteding zijn aangewezen op het sociaal-cultureel werk. Het alternatief is vaak de straat. In het activiteitenaanbod van het sociaal-cultureel werk ligt de nadruk op spelen, op het plezier van ergens mee bezig zijn. Als kinderen daarvan iets leren gebeurt dat spontaan, informeel. In tegenstelling tot de school waar het ontwikkelen van cognitieve vaardigheden de boventoon voert, biedt het sociaal-cultureel werk mogelijkheden voor emotionele, sociale en creatieve ontwikkeling. In hun vrije tijd moeten kinderen zich kunnen uitleven en is hun spanningsboog kleiner dan onder schooltijd. Omdat sociaal-cultureel werkers gewend zijn daar rekening mee te houden, zijn ze bij uitstek geschikt om een bijdrage te leveren aan de Verlengde schooldag. Volgens Berkers en Hajer (1994) kunnen zij daarbij verschillende taken op zich nemen: 1 Ontwikkelen en uitvoeren van Verlengde-schooldagprogramma’s Het sociaal-cultureel werk heeft tal van mogelijkheden voor het aanbieden van activiteitenprogramma’s in de Verlengde schooldag. In de experimentfase hebben buurthuizen een breed scala aan activiteiten aangeboden: koken, krantjes maken, fotografie, creatieve activiteiten, jazzballet, circus, acrobatiek, penjak silat, schaken en een oriëntatieprogramma voor kinderen die nog niet uit het aanbod konden kiezen. Sociaal-cultureel werkers hebben een deskundigheid opgebouwd in het werken met kinderen in achterstandssituaties. Scholen kunnen daarvan profiteren bij het ontwikkelen en uitvoeren van aantrekkelijke en leerzame programma’s voor de Verlengde schooldag. Voorwaarde is dat voor de Verlengde schooldag beroepskrachten uit het sociaal-cultureel werk of vakdocenten worden ingezet, eventueel met vrijwilligers als hun assistenten.
2 Coördinatie van het Verlengde-schooldagaanbod en afstemming van Verlengde-schooldagactiviteiten op het overige vrijetijdsaanbod in de wijk In een aantal gevallen worden vakdocenten ingezet voor de uitvoering van het Verlengde-schooldagprogramma, bijvoorbeeld vanwege hun specialistische kennis op een bepaald vakgebied. Het sociaal-cultureel werk kan de taak op zich nemen om deze vakdocenten in te werken en te begeleiden, specifiek in het werken met kinderen in achterstandssituaties. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de school en de kinderwerker samen overleggen over het verwerken van de doelen van de Verlengde schooldag in het activiteitenprogramma. In het kader van de afstemming op het overige aanbod binnen de wijk kan de sociaal-cultureel werker op de eerste plaats zorgen voor een overzicht. Op grond daarvan kunnen dubbelingen worden voorkomen, kan de doorstroming naar andere activiteiten worden gestimuleerd en kan een follow-up op de Verlengde schooldag bij andere instellingen worden georganiseerd. 3 Coördinatie van de Verlengde schooldag binnen de school Op sommige plaatsen is gekozen voor een constructie waarin de taak van het sociaal-cultureel werk nog een stapje verdergaat. De sociaal-cultureel werker is dan gedurende de Verlengde schooldag op school aanwezig als aanspreekpunt voor de docenten. Samen met de schoolcoördinator is de sociaal-cultureel werker dan verantwoordelijk voor het reilen en zeilen tijdens de Verlengde schooldag. In de praktijk van de Verlengde schooldag blijkt het onderwijs de mogelijkheden van het huidige sociaal-cultureel werk nogal eens onvoldoende te kennen. Soms heerst nog het ouderwetse beeld van het vrijblijvende ‘clubjes draaien’ en is buiten de sector niet bekend hoe het kinderwerk zich de afgelopen jaren heeft vernieuwd. Het management van de welzijnsinstelling zou de mogelijkheden van het kinderwerk meer kunnen uitdragen, bijvoorbeeld door met schooldirecties afspraken te maken over samenwerking in het bredere kader van het lokaal preventief jeugdbeleid en het lokaal onderwijsbeleid. Een belangrijk aandachtspunt is daarbij het belang van het handhaven van een open aanbod van vrijetijdsbesteding in de wijk naast de Verlengde schooldag. Daarnaast kan bij het bespreken van de
uitvoering de potentiële bijdrage van het kinderwerk aan de Verlengde schooldag aan de orde komen. Kinderwerkers kunnen zelf presentaties houden in teamvergaderingen en op ouderavonden van scholen. Ze kunnen bijvoorbeeld ook zorgen voor het bundelen en verbeteren van de informatie aan wijkbewoners over buitenschoolse activiteiten en daarbij gebruikmaken van hun contacten met migrantenorganisaties in de wijk. Kinderwerkers kunnen met de scholen bespreken welke locatie het geschiktst is voor de Verlengde schooldag. Omdat ouders over het algemeen veel vertrouwen hebben in de school, kan het sociaalcultureel werk soms het beste naar de school gaan om een Verlengdeschooldagactiviteit uit te voeren. Mist een school echter de benodigde faciliteiten voor een bepaalde activiteit, bijvoorbeeld een keuken of een muziekstudio, dan moet een geschikte ruimte in de buurt worden gevonden waarbij de ouders er toch van verzekerd zijn dat het toezicht aan hun eisen voldoet.
UTRECHT: BROEDPLAATS VOOR NIEUWE PROGRAMMA’S Taalontwikkeling in sport en spel, Technikids, CompuKids, de Hoogdroomboom, Speel mee, het Programma op maat, de scholingsmodule voor uitvoerders van de Verlengde schooldag: het experiment in Utrecht heeft ontzettend veel nieuwe producten opgeleverd. ‘De Verlengde schooldag leefde nog niet op beleidsniveau en we waren ervan overtuigd dat we het moesten hebben van succeservaringen in de praktijk’, zegt voormalig stedelijk coördinator Froukje Hajer, nu werkzaam bij het landelijk expertisepunt voor de Verlengde schooldag. Vanuit het Adviesbureau voor de sociale sector Stade in Utrecht, begeleidde zij tot 1997 een van de twee experimentwijken, Kanaleneiland. Met extra geld van het ministerie van VWS kon daarvoor op stedelijk niveau veel ‘ontwikkelwerk’ worden gedaan.
HOOGDROOMBOOM Hoewel de gemeente nog nauwelijks lokaal onderwijsbeleid had ontwikkeld, was het draagvlak voor de Verlengde schooldag wel bij de directies van de Utrechtse experimentscholen aanwezig. Op Kanaleneiland waren net als in de wijk Utrecht-West al goede samenwerkingsverbanden tussen de scholen gegroeid door het onderwijsvoorrangsbeleid. Met De Panda-, De Lukas- en De Zeven Gavenschool waren ook de drie zuilen vertegenwoordigd in het experiment. De Verlengde schooldag werd vanaf het begin in wijkverband opgezet. Froukje Hajer: ‘Iedereen plaatste de Verlengde schooldag automatisch in het kader van de wijkproblematiek. Omdat we concurrentie tussen de scholen wilden voorkomen en de banden met andere instellingen wilden verstevigen, kreeg het sociaal-cultureel werk een regierol in de organisatie van de Verlengde schooldag.’ De scholen stelden daarnaast een eigen schoolcoördinator aan. Al naargelang de praktische mogelijkheden vonden de activiteiten op school of in het buurthuis plaats. Belangrijk doel van deze aanpak was om van de Verlengde schooldag een brug te maken tussen school en vrijetijdsbesteding in de buurt. Het sociaal-cultureel werk heeft ervaring in het bouwen van netwerken in de wijk en kan daarom in de Verlengde schooldag een belangrijke taak vervullen, stelt Froukje Hajer: ‘Als je voor een wijkaanpak kiest, is het belangrijk om in het begin goed te inventariseren wat verschillende partijen met de Verlengde schooldag willen: de school, de kinderen en de ouders. Vervolgens moet je goed in de gaten blijven houden of die behoeften nog hetzelfde zijn.’ Om de wensen van de kinderen te
peilen ontwikkelde de wijkwerkgroep een vragenlijst over de vrijetijdsbesteding van kinderen, die gepubliceerd is in de Hoogdroomboom. Voor kinderen die nog niet uit het aanbod van de Verlengde schooldag konden kiezen, bedacht het sociaal-cultureel werk het Programma op maat. Daarin kunnen kinderen gedurende een aantal weken kennismaken met verschillende activiteiten.
COMPU KIDS Om de betrokkenheid van ouders te vergroten werden de plannen voor de Verlengde schooldag niet alleen met oudercommissies en schoolbesturen besproken, maar ook met migrantenorganisaties zoals de Turkse en Marokkaanse ouderraad in de wijk. Dat initiatief kreeg later een vervolg in een hele week onder de titel Ouders en vrije tijd, gewijd aan de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding in de wijk. Hoewel ze de speciale ouderavonden in die week nauwelijks bezochten, hebben wel veel ouders samen met hun kinderen een bezoek gebracht aan allerlei activiteiten. Op De Pandaschool die al veel aandacht aan ouderparticipatie besteedde, heeft de ouderbetrokkenheid ook de vorm van een computercursus voor moeders gekregen. Daarin leren moeders te werken met het programma CompuKids dat hun kinderen in de Verlengde schooldag kunnen kiezen. De bedoeling is dat de moeders niet alleen beter op de hoogte raken van wat hun kinderen leren, maar later ook kunnen assisteren in de Verlengde schooldag. Het programma is opgezet in samenwerking met Stade, Jeugd en Techniek, die voor de Verlengde schooldag verschillende programma’s heeft bedacht of bewerkt.
PROGRAMMEREN Voor de uitvoering van de Verlengde-schooldagactiviteiten zochten de wijkcoördinatoren vakdocenten die in staat waren een programma van tien tot twaalf bijeenkomsten te verzorgen. Dat was niet altijd even eenvoudig. Froukje Hajer: ‘Kinderwerkers hebben het voordeel dat ze gewend zijn met de doelgroep van de Verlengde schooldag te werken. Een programma voor de Verlengde schooldag stelt specifieke eisen.’ Om sociaal-cultureel werkers en vakdocenten te trainen in het programmeren voor de Verlengde schooldag ontwikkelden de stedelijke coördinatoren samen met een aantal specialisten twee scholingsmodules: een over spelend leren en een over taalontwikkeling. Om in de toekomst verzekerd te zijn van gespecialiseerde krachten voor de Verlengde schooldag is door Stade in samenwerking met de Utrechtse
Hogeschool en HOF een cursus opgezet die voor mensen uit het hele land toegankelijk is. Froukje Hajer wijst erop dat naast scholing ook onderling contact tussen vakdocenten nodig is om een vinger aan de pols te houden: ‘Vakdocenten in de Verlengde schooldag werken vaak nogal geïsoleerd van elkaar op verschillende scholen. Daardoor staan ze los van de school, maar ook los van hun eigen instelling. Wij hebben hun in Utrecht de mogelijkheid gegeven om tijdens aparte bijeenkomsten ervaringen uit te wisselen en knelpunten te bespreken. Freelancers zouden daarvoor eigenlijk wel een vergoeding moeten krijgen.’
VERRIJKING De aandacht voor scholing van vakdocenten ging samen met een groeiende behoefte bij de scholen op Kanaleneiland aan afstemming tussen klasgebonden Verlengde-schooldagactiviteiten en het binnenschoolse aanbod. Zo zag de Lukasschool mogelijkheden voor verrijking van leermogelijkheden door thema’s uit de taalmethode van groep 5 te bespreken met de dans- en dramadocente en door bij Techniek de achterliggende theorie gelijktijdig in de klas te bespreken en de woordenschat uit te breiden. Voor de sportactiviteiten ziet de school een andere ondersteunende rol weggelegd. Het effect van judo is bijvoorbeeld dat het de kinderen helpt om beter met elkaar om te gaan en niet meteen te gaan vechten. Naast het stimuleren van sociale vaardigheden bieden sportactiviteiten ook gelegenheid om op een andere manier naar individuele kinderen te kijken. Op de Lukasschool bespreken groepsleerkrachten opvallend gedrag van bepaalde kinderen met de vakdocenten die er op hun beurt in de Verlengde schooldag aandacht aan besteden. De mogelijkheid om voor de Verlengde schooldag gebruik te maken van andere locaties in de wijk betekent een verrijking in praktische zin. Op de Lukasschool waren door ruimtegebrek de handvaardigheidslessen ingekrompen. De Verlengde-schooldagactiviteiten bieden daarvoor nu een tegenwicht. Ook de komst van extra computers in het kader van de Verlengde schooldag heeft praktische voordelen voor de school. Om de doorstroming naar clubs en verenigingen te bevorderen krijgen de kinderen op sommige activiteiten tegen gereduceerd tarief een vervolgaanbod in het buurthuis of de sportvereniging.
POLITIEKE AGENDA De Verlengde schooldag in Utrecht werd op de werkvloer ontwikkeld. Froukje Hajer en haar collega Janny Nieboer hebben flink moeten lobbyen om de Verlengde schooldag op de politieke agenda te krijgen. Dat is gelukt, want na afloop van het experiment is het onderdeel van het reguliere beleid voor het lokale onderwijs geworden. Naast de vijf scholen die deelnamen aan het experiment zijn in 1996 ook vier scholen in de wijk Zuilen met de Verlengde schooldag gestart. Op Kanaleneiland is een vierde school gaan meedoen. De vijfde staat in de startblokken, maar moet wachten op toestemming van de gemeente, die bezig is met het uitwerken van het lokaal onderwijsachterstandenbeleid en het jeugdbeleid. Terwijl de plaatsbepaling van de Verlengde schooldag in het gemeentelijk beleid nog op zich laat wachten, vertelt de huidige stedelijke coördinator, Loes Brouwer, dat de instellingen bezig zijn met het ontwikkelen van nieuwe programma’s op het gebied van muziek en dans en natuur- en milieueducatie. Ook heeft zich een nieuwe partner voor de Verlengde schooldag aangediend: Scouting, die behoefte heeft aan contact met een multicultureel publiek. Volgens Loes Brouwer ligt het belang van het initiatief van Scouting vooral in hun mogelijkheden om iets te doen aan sociale competentie. In overleg met de wijkcoördinator wordt bekeken in welke vorm Scouting op Kanaleneiland een interessant programma voor de Verlengde schooldag kan aanbieden. De Utrechtse Verlengde schooldag heeft zijn laboratoriumfunctie na het experiment niet verloren. Ook het nieuwe aanbod van het Utrechts Centrum voor de Kunsten en de mensen die zich met natuur- en milieueducatie bezighouden zal nauwkeurig worden beschreven. De beleidsmatige en financiële beperkingen hebben het volgens Loes Brouwer wel moeilijker gemaakt om op het niveau van de school genoeg tijd in de afstemming van binnen- en buitenschools aanbod te steken: ‘Vooral de scholen die al vijf, zes jaar met de Verlengde schooldag bezig zijn, hebben nog steeds behoefte om meer aan die afstemming te doen. In de praktijk blijkt het echter moeilijk te zijn om tijd voor overleg met vakdocenten te maken.’ Daar staat tegenover dat veel vakdocenten inmiddels op wijkniveau wel hun draai hebben gevonden en minder behoefte hebben aan stedelijke ondersteuning.
VI N D P L A A T S G E R I C H T WERKEN ‘Het belangrijkste effect van de Verlengde schooldag op het welzijnswerk is dat we de vraag van de kinderen heel goed in beeld hebben gekregen en intensiever contact hebben met de ouders. Daardoor sluiten de programma’s van het sociaal-cultureel werk beter aan bij wat de kinderen willen en hebben de drie buurthuizen in de wijk een veel groter bereik, ook met andere activiteiten. De drempel is duidelijk verlaagd’, zegt wijkcoördinator Cora van den Koppel, die in dienst is bij de welzijnsorganisatie voor Utrecht-Zuidwest. De drie buurthuizen verzorgen in het schooljaar 1997/1998 vooral het kookprogramma van de Verlengde schooldag. Daarnaast wijken de vakdocenten van de lessen Oriëntatie op de stad bij grote handvaardigheidsklussen wegens ruimtegebrek op school regelmatig uit naar de buurthuizen. Voor de uitvoering van andere Verlengde-schooldagactiviteiten gaan Cora’s collega’s naar de scholen toe. ‘Ons programma Toekomstoriëntatie is zelfs verplaatst van het buurthuis naar de scholen. We zijn over de hele linie vindplaatsgerichter gaan werken en strakker gaan programmeren.’ Deze omslag heeft niet van de ene op de andere dag plaatsgevonden. Het samenwerkingsverband in het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid bestaat al meer dan tien jaar. De scholen erkennen het belang van buitenschoolse activiteiten en het kinderwerk heeft zijn eigen educatieve functie ontdekt. ‘We zien allemaal het belang van het scheppen van betere voorwaarden voor het leren en we weten dat we elkaar daarvoor nodig hebben. De scholen laten het aan de kinderwerkers over om de kinderen na de Verlengde schooldag in een traject te zetten naar een buurthuisactiviteit of een vereniging.’ Op Kanaleneiland zijn de samenwerkingspartners ervan overtuigd dat de kinderen van de Verlengde schooldag iets opsteken. Leerkrachten en vakdocenten blijven ook zoeken naar mogelijkheden om het binnen- en buitenschoolse programma op elkaar te laten aansluiten. Cora van den Koppel: ‘Bij het kookprogramma, dat erg populair is, past bijvoorbeeld een les over meten en wegen. In het programma Oriëntatie op de stad, de toneelclub of bij dans en drama leren de kinderen allerlei begrippen terwijl ze met iets heel leuks of interessants bezig zijn. Omdat onderwijs en kinderwerk elkaar inmiddels zo goed kennen, zie je ook dat ze steeds meer samenwerken in allerlei projecten die met de wijk te maken hebben, bijvoorbeeld rond het verkeer.’ Volgens Cora van den Koppel zou Kanaleneiland het liefst zo snel mogelijk de overstap maken naar de Brede school, maar laten de financiën en de ruimte van de betrokken wijkorganisaties dat helaas nog niet toe.
2 TAALONTWIKKELING IN DE VERLENGDE SCHOOLDAG Het stimuleren van taalontwikkeling is voor veel scholen een belangrijk aspect van de Verlengde schooldag. Veel kinderen die tot de doelgroep van de Verlengde schooldag behoren, groeien op in een bijzondere, meertalige omgeving. Thuis horen veel kinderen een andere taal dan Nederlands, terwijl ze op school het Nederlands juist goed moeten beheersen om het onderwijs te kunnen volgen. Het leren beheersen van twee talen tegelijk vraagt meestal extra tijd en soms ook speciale zorg. In Verlengde-schooldagprogramma’s kan daaraan een bijdrage worden geleverd. Bovendien kan de Verlengde schooldag de schoolresultaten van leerlingen helpen te verbeteren wanneer in de programma’s bewust wordt omgegaan met het taalgebruik. De afgelopen jaren is echter duidelijk geworden dat lang niet iedereen die bij de Verlengde schooldag is betrokken, inzicht heeft in het verloop van taalverwerving en taalontwikkeling. Omdat taalontwikkeling een steeds prominentere rol in de Verlengde schooldag heeft gekregen, is er alle reden om stil te staan bij de kenmerken van taalontwikkeling en de gevolgen voor de opzet en uitvoering van de Verlengde schooldag. Dit hoofdstuk is niet zozeer bedoeld voor leerkrachten, maar vooral voor vakdocenten, sociaal-cultureel werkers en anderen die bij de Verlengde schooldag betrokken zijn en weinig of geen kennis hebben op het gebied van taalontwikkeling. PRINCIPES VAN TAALVERWERVING
Over taalverwerving bestaan allerlei misvattingen, bijvoorbeeld dat kinderen die het Nederlands nog moeten leren vooral gebaat zijn bij taallesjes; of dat het nodig is om in heel simpele woorden en zinnen tegen deze kinderen te praten en dat de woordenschat en zinsbouw van vakdocenten niet gevarieerd mogen zijn. Een andere misvatting is dat aandacht voor de moedertaal van allochtone kinderen averechts werkt voor het verbeteren van hun kennis van het Nederlands. Om een taal te leren, zijn echter geen aparte lesjes nodig over de grammatica of de werkwoorden. Kleuters die voor het eerst op school komen, hebben al geleerd zich in hun moedertaal te uiten, ook al blijft er nog veel te leren over. Kinderen maken zich al spelend de basis
structuren en woordenschat van een taal eigen. Bij het leren van een moedertaal spelen twee factoren een belangrijke rol: het aangeboren taalvermogen van het kind en het taalaanbod uit de omgeving. Het taalvermogen stelt een kind in staat om een taal te leren. Een mechanisme in de hersenen is blijkbaar gevoelig voor taal als systeem van communiceren. Het treedt in werking als iemand contact legt met het kind. Voorwaarde is dat het gaat om taal die past bij de interesses en het taalniveau van het kind. Een vader zegt niet tegen zijn tweejarig dochtertje: ‘Ik heb liever niet dat je op dat hek klimt want gezien de staat van onderhoud is het mogelijk dat het onmiddellijk instort zodra je erop gaat zitten.’ Hij zal eerder iets zeggen als: ‘Niet doen, anders val je en doe je je pijn.’ Door het aangeboren taalvermogen kan een kind uit dat aangepaste taalaanbod de regels van de moedertaal halen. Na een periode van intensief luisteren gaat een kind zelf proberen die taal te gebruiken. Dat gaat niet direct foutloos: kleine kinderen maken grappige taalfouten waaruit blijkt dat ze de moedertaal aan het leren zijn. Nina van elf maanden heeft het over ‘oen’ als zij een schoen bedoelt en noemt een broodje een ‘plootje’. Sander van ruim twee jaar wijst op zijn trui en zegt: ‘Nana ui’ (Sander trui). ‘Oto ije’ betekent ‘de auto rijdt’. Kinderen proberen de regels van de taal te ontdekken. Welke fasen zij daarin doorlopen, is duidelijk te zien aan de verbuiging van het sterke werkwoord ‘lopen’. Eerst zegt het kind de volwassenen na: ik liep. Dan ontdekt het de regel dat de verleden tijd wordt aangegeven door achter de stam van de tegenwoordige tijd ‘te’ te zetten: ik loopte. Vervolgens merkt het kind aan het Nederlands dat hij om zich heen hoort dat soms de stam verandert en zet het ‘te’ achter de veranderde stam: ik liepte. Wie in deze fase het kind verbetert door steeds te zeggen, ‘nee, niet loopte (of ‘liepte’), maar liep!’, kan erop rekenen dat dit geen effect heeft: de regel zit hardnekkig in het hoofd van het kind. Uiteindelijk ontdekt het kind zelf dat sommige werkwoorden onregelmatig zijn: ik liep. Er zijn dan soms enkele jaren verstreken. De voorwaarden voor natuurlijke taalverwerving bij kinderen met een normale verstandelijke ontwikkeling zijn: – een ruim en rijk taalaanbod kunnen horen (en later: lezen), dat aangepast is aan het kind wat betreft inhoud en niveau;
– de gelegenheid om zelf de taal te spreken (en later: schrijven) om daarmee de zelf ontdekte regels te beproeven; – voldoende reacties uit de omgeving, waaruit af te leiden is of de taal zo gebruikt wordt dat de boodschap overkomt. Deze reacties worden ook wel feedback genoemd; – een veilig gevoel en de wil tot communiceren. Op vierjarige leeftijd kent een kind dat zich onder deze voorwaarden kan ontwikkelen vrijwel alle klanken van zijn moedertaal. Het beheerst al heel wat woorden, voornamelijk woorden die thuis worden gesproken. Het kan een paar typen hoofdzinnen en bijzinnen formuleren. Het kan vragen stellen en naar het hier en nu verwijzen. Het noemt papa niet steeds ‘papa’ maar ook ‘mijn vader’. Het kan, met andere woorden, al inschatten dat je je taalgebruik moet aanpassen aan je omgeving en gesprekspartners. HET TAALGEBRUIK OP SCHOOL
In principe gaat de taalverwerving nog jarenlang verder: de woordenschat groeit, evenals de zinsbouw en allerlei nuances van de taal die het kind aan het verwerven is. Het kind verfijnt zijn kennis van regels. Ook leert het kind steeds ingewikkelder en abstracter gedachten onder woorden te brengen. Dat laatste is van groot belang voor het volgen van onderwijs. Via het Nederlands krijgen kinderen op school allerlei nieuwe kennis en vaardigheden overgedragen, variërend van rekenen tot geschiedenis en biologie en van gymnastiek tot computervaardigheid. Veel kinderen leren nieuwe schoolvakken, terwijl ze de Nederlandse voertaal nog maar in beperkte mate beheersen. Wie bijvoorbeeld probeert een ingewikkeld krantenartikel te lezen of een praatprogramma op de televisie te volgen in een taal die hij nog niet goed beheerst, merkt hoe moeilijk het is om zowel op de vorm van de woorden te letten als op de inhoud. Voor wie dat uit interesse of voor z’n eigen plezier doet, is het geen ramp als hij niet alles begrijpt. Op school krijgt een kind echter een toets over de aangeboden stof en kan het wel een ramp zijn als het geen idee heeft van de inhoud. Daarom moet het onderwijs op een zorgvuldige manier voortbouwen op de kennis die de kinderen al van het Nederlands hebben. Ook voor kinderen die op het eerste gehoor vloeiend Nederlands praten kan het taalgebruik op school net een graadje te moeilijk zijn. Hoe moeilijk het taalgebruik op school is, hangt niet alleen af van het aantal lastige woorden, maar ook van de functie waarvoor de taal
gebruikt wordt en van de context van dat taalgebruik. Er is een verschil tussen simpel, alledaags gebruik van een taal en schools taalgebruik. Een bruikbaar onderscheid tussen die twee soorten taalgebruik is Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid (DAT) en Cognitief Abstracte Taalvaardigheid (CAT). Kinderen leren vrij snel om in de sociale omgang in het Nederlands te communiceren; thuis, op straat, met vriendjes en op school. Ze kunnen vertellen over dingen die ze zelf hebben meegemaakt, bijvoorbeeld de breuk in de waterleiding thuis en de gevolgen die dat had. Het taalgebruik is dan direct gerelateerd aan bekende contexten. Ze hebben cognitief-abstracte taalvaardigheid nodig als ze over waterzuiveringsinstallaties moeten lezen en schrijven zonder dat ze die zelf gezien hebben of wanneer ze iets moeten leren over abstracte, ingewikkelde processen die vaak niet eens zichtbaar zijn. In dat geval is het taalgebruik ‘gedecontextualiseerd’: de woorden zijn dan de enige bron om kennis te verwerven, de beelden zal een kind er zelf bij moeten ontwikkelen. De directe en bekende context en zijn voorkennis geven het kind daarvoor weinig of geen aanwijzingen. Naarmate kinderen de basisschool verder doorlopen, wordt steeds meer cognitief-abstracte taalvaardigheid van hen gevraagd. Dat kinderen op school voor een deel andere aspecten van het Nederlands leren dan buiten school, blijkt vooral bij opdrachten zoals: – zaken ordenen en classificeren, bijvoorbeeld: ‘erwten behoren tot de vlinderbloemigen’; – logische verbanden ontdekken en verwoorden, bijvoorbeeld: ‘als mensen op het platteland te weinig eten kunnen verbouwen, dan ontstaat er een trek naar de stad; dat proces heet verstedelijking’. Daarbij worden vaak woorden gebruikt die de kinderen buiten school weinig horen, zoals processen, functie, ten gevolge van, enzovoort en vaktermen zoals verstedelijking, agrarisch, melodisch, microscoop. De ontwikkeling van schoolse taalvaardigheid bij meertalige kinderen Veel leerkrachten in de bovenbouw van de basisschool signaleren problemen bij meertalige kinderen wanneer ze moeilijker leerstof in het Nederlands moeten doorwerken. De teksten uit de leerboeken blijken te complex, omdat ze vol onbekende woorden zitten. De kinderen leerstof in eigen woorden laten weergeven of opschrijven vraagt enorm veel begeleiding. Het gaat dan om kinderen die inmiddels wel een redelijke basis in het Nederlands hebben en zich
onder leeftijdgenoten prima redden bij het spelen. Dit verschijnsel doet zich nog sterker voor in het voortgezet onderwijs. Dergelijke problemen komen niet altijd bij tweetalige kinderen voor: Engelse kinderen die Frans leren in Canada doen het prima, Japanse kinderen in Nederland ook. In principe is het heel goed mogelijk om twee talen op een hoog niveau te leren beheersen. De meeste mensen in de wereld zijn in enige vorm tweetalig. De oorzaak van de problemen op scholen ligt dan ook niet zozeer bij de kinderen zelf, maar in de ongunstige omstandigheden waaronder zij hun tweetaligheid moeten ontwikkelen. De taalsituatie van allochtone kinderen en sommige Nederlandse kinderen maakt dat specifieke aandacht nodig is voor taalverwerving, omdat een aantal van de eerdergenoemde condities ontbreekt, te weten: - Een ruim en rijk taalaanbod Als Roosje van vier jaar op school komt, spreekt ze haar moedertaal het Nederlands - al aardig. En als Turkse Gül op school komt, spreekt zij haar moedertaal - het Turks - ook al aardig. De mate waarin Gül het Nederlands spreekt, is afhankelijk van haar omgeving. De moedertaal is veelal de taal van het gezin, de rest van de familie, de buurt en soms ook van de media: televisie en kranten. Speelt ze vaak op straat met Nederlandse kinderen? Kijkt ze regelmatig naar Nederlandse televisieprogramma’s. Wordt er thuis wel eens Nederlands gesproken? Heeft ze een Nederlandse buurvrouw die regelmatig een praatje met haar maakt? Allochtone kinderen horen in hun eerste levensjaren vaak weinig Nederlands en een soort Nederlands dat niet aansluit bij wat zij in hun dagelijkse omgeving meemaken, omdat ze daarover in hun eigen taal praten. Meestal komen ze pas op school voor het eerst langdurig in contact met het Nederlands. Nederlands is de taal van de peuterspeelplaats, crèche, school, hobbyclubs. Als kinderen in hun eerste levensjaren vaak een andere taal dan het Nederlands horen en een basis opbouwen in die taal, kan dat invloed hebben op de regels die ze in hun hoofd ontwikkelen. Soms gebruiken ze de moedertaalregels onbewust ook voor het Nederlands, bijvoorbeeld: Ik heb gezien man lopen op de straat (Marokkaans). Ik niet eten hebben (Turks). Plotseling deed de kraan niet (Turks). Nou ben ik vergeten (Portugees).
Het verschilt nogal bij kinderen welke taal thuis gesproken wordt en ook hoe die gesproken wordt. Ten eerste kan de dominantie van talen verschillen: het Nederlands of de taal van de etnische groep kan de belangrijkste positie innemen. Wanneer thuis en in de familiekring uitsluitend of hoofdzakelijk de eigen taal wordt gesproken en het Nederlands voertaal is in andere situaties, hebben kinderen vaardigheden in twee talen nodig. De eigen taal is dan vaak op emotioneel gebied dominant, terwijl het Nederlands in andere situaties, bijvoorbeeld op school, dominant is. De talen worden als het ware naast elkaar gebruikt en zijn niet inwisselbaar. Voor bepaalde begrippen, gevoelens, onderwerpen is de ene taal een beter voertuig dan de andere. Ten tweede kan ook het type taalaanbod dat kinderen thuis krijgen per gezin verschillen. Taal heeft een communicatieve, sociale functie en is daarnaast nodig voor analytisch en abstract denken. In de ene situatie begrijpen mensen elkaar ‘met een half woord’, in andere situaties is de voorkennis van de gesprekspartner niet bekend en moeten beide partijen moeite doen om elkaar te begrijpen. Het onderwijs vraagt van kinderen een oriëntatie op abstracter taalgebruik en op taal als denkinstrument. Kinderen die deze oriëntatie van huis uit ontwikkelen, kunnen hier op school op voortbouwen. Kinderen die thuis niet gestimuleerd worden tot abstracter taalgebruik en die thuis een andere taal spreken dan de voertaal op school, moeten als het ware op school een geheel nieuwe taal verwerven. Gelegenheid om het Nederlands zelf uit te proberen door te praten en schrijven Wanneer kinderen het Nederlands maar in beperkte mate in hun omgeving gebruiken, hebben ze ook weinig kans zelf hun ontwikkelde ‘regels’ uit te proberen. Dat is extra lastig als thuis een minder ‘academisch klimaat’ heerst dan op school: als thuis minder over het hoe en waarom van allerlei verschijnselen in de wereld wordt gepraat. Kinderen krijgen dan minder kans zogenoemde ‘denkfuncties’ in taal te ontwikkelen, noch in het Nederlands noch in de moedertaal. Met taal doen we verschillende dingen: we wisselen ervaringen en gevoelens uit en leggen contact met anderen, de sociaal-emotionele functie, we onderhouden er anderen mee door raadsels en verhalen te vertellen en te zingen, de expressieve functie, en we gebruiken taal om de werkelijkheid beter te begrijpen en nieuwe informatie ons eigen te maken, de cognitieve of denkfunctie. Zowel thuis als op school komen
die drie hoofdfuncties van taal aan bod, maar veelal met een verschillende nadruk. Op school heeft de cognitieve functie de overhand. In het Nederlands leren de kinderen ook lezen en schrijven, terwijl ze die kans in hun eerste taal vaak niet krijgen. Daardoor kan een scheve ontwikkeling in hun beide talen ontstaan. Hun tweetaligheid wordt daardoor soms ‘ongebalanceerd’. Het is een hele kunst kinderen op school de gelegenheid te geven veel te praten. Door de groepsgrootte en de druk van het lesprogramma kan dat lastig zijn. Ook kan het moeilijk zijn als er weinig sterke moedertaalsprekers van het Nederlands in de klas zitten die als voorbeeld kunnen dienen. De vaardigheid om in het Nederlands over leerstof te leren praten en schrijven wordt daardoor niet altijd gericht ontwikkeld. In de bovenbouw van de basisschool wordt dat echter wel steeds meer van kinderen gevraagd bij het verwerken van de leerstof voor verschillende schoolvakken. Kinderen moeten in het Nederlands leren denken over steeds abstractere en complexere zaken en de uitleg daarvan halen uit schriftelijke teksten, zelf een uitleg formuleren in teksten enzovoort. In het voortgezet onderwijs worden die eisen nog hoger. Of een kind moeite heeft met de ontwikkeling van deze schoolse taalvaardigheden hangt samen met het niveau van beheersing van de eigen taal. Abstract leren denken is namelijk niet van een bepaalde taal afhankelijk: als een kind dat al in de eigen taal heeft geleerd, zijn dergelijke vaardigheden ook te gebruiken in het Nederlands. Iemand die de eerste taal heeft verworven tot een voor zijn leeftijd gebruikelijk peil en daarná het Nederlands als tweede taal leert, heeft hier minder moeite mee. Wanneer een kind zich in het land van herkomst op school de taal als denkinstrument heeft eigengemaakt én thuis gestimuleerd wordt meer abstracte taal te gebruiken, is de kans groot dat het in het Nederlands snel op een voor de leeftijdsgroep wenselijk niveau komt. Als deze kinderen een tweede taal leren, steunen zij op hun kennis van de eigen taal bij het leren van de tweede taal. Voor veel begrippen, uitdrukkingen en manieren van formuleren hoeven zij alleen nieuwe ‘labels’ te leren. Bij andere kinderen bestaat echter de kans op een breuk tussen de ontwikkeling van de eigen taal en de ontwikkeling van de nieuwe taal. Reacties krijgen op het eigen taalgebruik en daarvan leren Wanneer kinderen weinig contact hebben met moedertaalsprekers
van het Nederlands, krijgen ze ook weinig signalen waaruit ze kunnen afleiden of ze hun Nederlands goed gebruiken. Die feedback is belangrijk voor het leren van de regels van een taal. Op school zijn verbeteringen van het taalgebruik vaak rode strepen in proefwerken, terwijl juist reacties als ‘bedoel je dat ...’ nuttig zijn voor kinderen. Als ze iets anders bedoelden, kunnen ze hun boodschap op een andere manier formuleren, net zolang tot ze hun doel bereiken. Op school is echter maar weinig gelegenheid tot zulke intensievere vormen van communicatie. Bovendien zijn niet alle kinderen even handig in het oppikken en gebruiken van de signalen die ze krijgen. Motivatie en zelfvertrouwen in eigen taalgebruik Kinderen voelen zich niet altijd even vrij in het gebruik van het Nederlands. Zeker als ze zich snel terechtgewezen voelen en bang zijn fouten te maken, kan dat leiden tot stille leerlingen. Ze kunnen het leren van het Nederlands ook als bedreigend ervaren, wanneer tegelijkertijd het gebruik van hun moedertaal wordt ontmoedigd. Ze krijgen dan het gevoel dat ze een stukje van zichzelf moeten vergeten of zelfs kwijtraken om Nederlands te kunnen leren. Het gebeurt in Nederland nog maar zelden dat allochtone kinderen in peuterspeelzalen en kleuterklassen in hun moedertaal worden opgevangen en begeleid. Meestal betekent de start op school dat kinderen in het Nederlands moeten meedoen. Voor zulke jonge kinderen kan dat grote onzekerheid tot gevolg hebben: ze begrijpen niet wat er om hen heen gebeurt en ze voelen zich niet begrepen door de juf en de andere kinderen. Daarbij komt dat klasgenootjes en leerkrachten niet altijd inzicht hebben in en belangstelling tonen voor ieders culturele achtergrond. Kinderen kunnen daardoor het gevoel krijgen dat er voor hun eigen verhaal geen plaats is op school. Dat heeft gevolgen voor hun motivatie en leerhouding en daarnaast ook voor hun begripsontwikkeling. Nieuwe leerstof en nieuwe inzichten moeten ze dan op eigen houtje in verband brengen met wat ze al weten, terwijl voor andere kinderen die verbanden logischer en explicieter in de klas zelf gelegd worden. Wanneer kinderen voelen dat hun eigen moedertaal en achtergrond gerespecteerd worden, dat die een deel van hen zijn en blijven, zullen ze opener staan voor nieuwe dingen. Uiteindelijk bevordert dat het leren van het Nederlands. Daarnaast spelen ook andere, niet-talige factoren mee in de ontwikkeling van meertalige kinderen. Zo wisselt
de rol van ouders in de opvoeding van hun kinderen tussen sociale milieus en tussen culturen. Voor schoolsucces is belangrijk dat ouders vaardigheden helpen ontwikkelen die de school als bekend veronderstelt, zoals bijvoorbeeld het hanteren van potlood en papier, vertrouwd zijn met boeken en andere vormen van geschreven taal, kunnen delen en samen spelen, vertrouwd zijn met spelregels, omgaan met materialen. Dit geldt zowel voor autochtone als allochtone kinderen. Als leerlingen van gelijk milieu met een vergelijkbare sociaal-economische status met elkaar worden vergeleken, zijn nog maar heel weinig verschillen tussen autochtone en allochtone leerlingen te vinden. Voor allochtone kinderen blijken het Nederlands en hun moedertaal verschillende plaatsen in hun leven te hebben. Die plaatsen zullen ze in de een of andere vorm ook houden: soms als dagelijks communicatiemiddel thuis, soms vooral als symbolisch deel van de eigen identiteit. De ontwikkeling van een andere taal hoeft die van het Nederlands absoluut niet in de weg te staan. Kinderen zijn het meest gebaat bij een positieve houding ten opzichte van hun tweetaligheid. Als kinderen het leuk en belangrijk vinden om beide talen te leren, zullen ze het meest gemotiveerd zijn om zich het Nederlands goed eigen te maken. TAALONTWIKKELING IN VERLENGDE-SCHOOLDAGPROGRAMMA’S
Voor het werken op school en tijdens de Verlengde schooldag is het de kunst zo veel mogelijk te zorgen voor de natuurlijke condities voor taalverwerving. Op school kan een bepaalde dosis expliciete taalles daarvan onderdeel zijn. In de Verlengde schooldag is dat niet nodig, maar is het zaak de Nederlandse taal bewust te gebruiken binnen voor kinderen interessante activiteiten. Wanneer in de Verlengde schooldag aandacht wordt besteed aan taalontwikkeling kan dat het beste in aansluiting bij het binnenschoolse taalprogramma worden gedaan. Als onder schooltijd aandacht aan onderdelen van het taalsysteem wordt gegeven door middel van aparte woordenschat-, lees-, schrijf- en spreeklessen, zou de kracht van de Verlengde schooldag moeten liggen in het lezen, praten en luisteren naar hele zinnen en teksten. In de Verlengde schooldag moet de thematische inhoud centraal staan en moeten taalactiviteiten aan de orde komen die taalbegrip en actief taalgebruik bevorderen. Het is belangrijk om zorgvuldig gekozen thema’s centraal te stellen, daarover te lezen, te praten en informatie te zoeken, proeven te doen
en verslagen en werkstukjes te schrijven. Kinderen zijn zich er dan niet eens van bewust dat ze ‘taalles’ krijgen. Vuistregels voor de Verlengde schooldag Vergroot de motivatie van kinderen door spelend te leren Na een hele dag les zou het kinderen te veel onder druk zetten als ze in de Verlengde schooldag ook weer lastige, schoolboekachtige teksten moesten lezen, moeilijke opdrachten zouden moeten maken of veel nieuwe woorden zouden moeten leren. Daarom moet het leren in een andere sfeer dan op school plaatsvinden; een sfeer waarin taal op een natuurlijke manier aan de orde komt, bijvoorbeeld door samen iets te ondernemen. Voorwaarde is dat de thema’s van activiteiten de kinderen aanspreken, zodat ze gemotiveerd zijn om het Nederlands te gebruiken. Daarom is het heel belangrijk na te gaan wat er leeft bij kinderen van verschillende leeftijden en etnische achtergronden. Als kinderen iets te vertellen hebben over het gekozen thema, kunnen ze beter participeren, meer vertellen en schrijven. Dat biedt hun allerlei kansen voor hun taalontwikkeling. Uit onderzoek van het SCOKohnstamm Instituut blijkt dat kinderen gemotiveerder zijn als ze zelf de Verlengde-schooldagactiviteit kunnen kiezen. Zorg voor een rijk en ruim taalaanbod Om in het Nederlands iets van thema’s als ‘dierenverzorging’ of ‘huizenbouw in onze wijk’ te kunnen opsteken is het zinvol veel te zien en te doen, maar vooral ook veel in het Nederlands daarover te horen vertellen en te lezen. Dat taalaanbod moet vooral niet te erg versimpeld zijn: kinderen moeten juist onbekende begrippen horen zoals ‘inenting’, ‘vaccinatie’ en ‘sterilisatie’, want dan gaan ze vragen stellen om de betekenis te achterhalen. Een bezoek aan een dierenwinkel of dierenarts kan een prima activiteit zijn: deze mensen gebruiken vaak hun eigen ‘vaktaal’. Ook het lezen van stukjes uit studieboeken van de bibliotheek en bladen als Taptoe, Kijk en dergelijke, kan voor zulk aanbod zorgen. Uit het eerder genoemde onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut komt naar voren dat kinderen ook in de Verlengde schooldag zulke levensechte ervaringen kunnen opdoen. Zorg altijd voor veel mogelijkheden tot taalproductie: praten en schrijven Om regels van de taal en nieuwe woorden zelf te kunnen gaan gebruiken hebben de kinderen oefenmogelijkheden nodig. Ze moeten
niet alleen in de groep, maar ook onderling in duo’s en groepjes uitgedaagd worden om over het thema te praten en te schrijven. Activiteiten als het voorbereiden en houden van interviews en het uitschrijven daarvan zijn goede middelen. Geef kinderen daarbij wel de gelegenheid om kennis te maken met taalgebruik waarmee zij nog niet erg vertrouwd zijn. Kinderen hebben tijd nodig om de taal eerst passief te leren kennen door te luisteren, te kijken en te lezen. Pas na deze zogeheten receptieve fase kunnen ze de taal zelf actief gaan gebruiken. Vraag daarom niet te snel van iedereen veel te praten en te schrijven, maar werk daar in de loop van een thema wel naartoe. Geef reacties op taalgebruik van kinderen, maar niet te nadrukkelijk Kinderen moeten merken of anderen snappen wat ze zeggen en schrijven. Daaruit kunnen ze de goede regels en het juiste gebruik van woorden oppikken. Maar nadrukkelijk ‘goed’ of ‘fout’ zeggen en rode strepen zetten werkt averechts. Gewoon op een natuurlijke manier reageren op de inhoud van wat het kind zegt of schrijft is voor de Verlengde schooldag de beste aanpak. Laat dus merken wat je wel en niet begrepen hebt en geef goede voorbeelden terug. Vermijd expliciete verbeteringen zoals ‘Nee, dat is fout, zo zeg je dat niet’, maar stimuleer kinderen hun uitspraken te verduidelijken. Vraag bijvoorbeeld: Kun je dat anders zeggen? Geef eens een voorbeeld? Hoe bedoel je...? Bedoel je dat...? Vergroot het zelfvertrouwen en zelfbeeld van de kinderen als tweetalige individuen, levend in een multiculturele omgeving. Probeer een positieve houding tegenover tweetaligheid uit te dragen. Onderzoek of er bij vakdocenten onduidelijkheden bestaan over tweetalige ontwikkeling of over de rol van de moedertaal in de omgeving van het kind en geef hun informatie. Betrek hierbij zo mogelijk de leerkracht voor het Onderwijs in de Allochtone Levende Talen (OALT). Als het OALT na schooltijd plaatsvindt, zorg dan dat de tijden van de Verlengde schooldag hierop afgestemd zijn. Dwing kinderen en ouders niet te kiezen tussen OALT en Verlengde schooldag. Als blijk van een positieve houding ten opzichte van de moedertaal en de thuiscultuur van de kinderen kunnen culturele uitingen zoals muziek en liedjes, posters, voorwerpen enzovoort gebruikt worden.
De mogelijkheden om deze vuistregels te volgen zullen bij de programmavarianten voor de Verlengde schooldag verschillend uitpakken. Voor programma’s gericht op verrijking van leermogelijkheden ligt de nadruk meer op het ontwikkelen van schoolse taalvaardigheden. De werkwijze is dan wel anders dan op school: taal is nu veel meer een middel om op een speelse manier kennis te verwerven. Door vergroting van de vaardigheid in het Nederlands kunnen kinderen ook beter participeren in andere, niet-schoolse activiteiten. De Verlengde schooldag kan het taalgebruik versterken dat op school belangrijk is of juist aanvullend werken door bijvoorbeeld extra aandacht te geven aan creatief taalgebruik. Het schrijven van gedichten, het lezen van poëzie en verhalen en het zingen van liedjes kan een nuttige bijdrage aan de taalontwikkeling zijn. Bij Verlengde-schooldagprogramma’s gericht op vergroting van participatiemogelijkheden zijn de doelen meer een aanvulling op het schoolprogramma. Ze schenken aandacht aan zaken waar de school weinig aan toekomt zoals creatief taalgebruik, aandacht voor eigen culturele leefwereld, en inzicht in meertaligheid in de omgeving. Daardoor kan het zelfvertrouwen van kinderen vergroot worden, met gunstige gevolgen voor het functioneren op school. Voorbeelden van Verlengde-schooldagprogramma’s Als de Verlengde schooldag gericht is op verbetering van de schoolprestaties wordt vaak een deel van het schoolprogramma met nieuwe methoden nog eens extra doorgenomen. Dat betekent bijvoorbeeld dat thema’s uit leergebieden als natuuronderwijs en wereldoriëntatie verder worden uitgediept. Als op school het onderwerp ‘waterverontreiniging’ aan de orde is, bezoeken de kinderen in de Verlengde schooldag de waterzuivering. Ze luisteren naar de uitleg over de werking van de machines, ze stellen daarover vragen. Ze zoeken thuis uit hoe het waterverbruik is en vertellen daarover in de groep. Ze bereiden samen een tentoonstelling voor over water, waterverontreiniging, waterleidingen en rioleringssystemen in de eigen buurt. Ze kunnen een voorstel doen voor beter waterverbruik in de buurt, thuis en op school. Ze kunnen een loodgieter bezoeken en kijken welk werk hij verricht. Belangrijk onderdeel is ook dat de kinderen zelf iets maken en zo een onderdeel van het vak actief beleven. Dat zijn allemaal dingen waar de school vaak niet aan toekomt. Het extra taalaanbod heeft effect op de taalverwerving: kinderen luisteren naar uitleg en lezen wellicht in folders. Ze zien nu bij ‘droge’
schoolboekteksten allerlei concrete zaken uit de eigen omgeving voor ogen: de deksels van de putten. Ook krijgen ze meer gelegenheid dan in de klas om zelf over het thema te praten en te schrijven en daarmee de betreffende begrippen zelf in samenhang te gebruiken. In het ontwikkelproject Een beeld van de Stad in Amsterdam-Oost onderzoeken de kinderen achtereenvolgens de buurt en de stad en verwerken hun ervaringen door erover te fotograferen en teksten te schrijven. Verlengde schooldag en binnenschoolse activiteiten zijn op elkaar afgestemd; er wordt een voortdurende koppeling gemaakt tussen de reguliere taal-, aardrijkskunde- en geschiedenislessen. Belangrijke ervaring in dit project is dat de opgedane kennis beter beklijft wanneer de kinderen die op verschillende manieren verwerken en er met elkaar over praten. Ook het programma Radio King in Amsterdam-Oudwest verbindt de Verlengde-schooldagactiviteiten met het reguliere onderwijs. De kinderen maken een radioprogramma rondom het thema dat centraal staat in die periode. Het programma wordt door een kinderredactie aan àlle kinderen van de school gepresenteerd in het blad de Kingkabel. In dit blad verwerkt de redactie ook achtergrondinformatie over het thema. Tijdens de Verlengde schooldag en de reguliere lessen leren zij interviewen, teksten schrijven, ‘onderzoek’ doen en presenteren. Op twee scholen op het Rotterdamse Noordereiland doen vijftien jongens uit groep 7 en 8 mee aan een voetbalactiviteit. Rondom de trainingen praat leider Patrick veel met de kinderen over de technische en strategische aspecten van het spel. Hij let erop daarbij niet steeds zelf de observaties en conclusies te formuleren, maar de kinderen dat zelf te laten doen. Bij toerbeurt vraagt hij twee jongens de lessen uit die gesprekken als vuistregels op een poster op te schrijven. Daarbij komen allerlei vaktermen om de hoek. Op gezette tijden schrijven de jongens wedstrijd- en toernooiverslagen voor het clubblaadje. Die teksten lezen ze samen en passen ze zo nodig aan om ze te verbeteren en verfraaien. Er bestaan ook voorbeelden van Verlengde-schooldagprogramma’s gericht op verrijking van participatiemogelijkheden, waarin taalontwikkeling een rol speelt.
Binnen het Verlengde-schooldagproject voor spel en sport Alle vogels vliegen in Utrecht worden allerlei spelen aangeboden waarin de kinderen op een ongedwongen manier het Nederlands gebruiken en oefenen. Zo gaan kinderen in het ‘loopspel’ in twee naar elkaar gekeerde kringen tegenover elkaar staan. Ze stellen elkaar drie minuten lang allerlei vragen. Dan gaan de spelers met de ruggen naar elkaar staan en stelt de spelleider vragen over de ondervraagde partner, zoals – Hoe heet je partner? – Welke kleur ogen heeft hij? – Wat is z’n lievelingsmuziek? – Wat is z’n lievelingseten? Na elk interview draait de binnenkring twee plaatsen naar rechts of links voordat met het volgende vraaggesprek gestart wordt. In allerlei sportactiviteiten leren de kinderen spelenderwijs de begrippen voor allerlei lichaamsdelen, bewegingen en richtingen. Een Kinderpersbureau is een Verlengde-schooldagactiviteit waarbij kinderen de buurt ingaan om gebeurtenissen vast te leggen. Ze zijn dan gericht op beter begrip van de wereld om hen heen, maar gebruiken intussen veel Nederlands. Ze overleggen over de inhoud en vormgeving van hun krant, ze stellen vragen op voor te interviewen buurtgenoten, ze maken telefonisch afspraken met hen en ze schrijven hun informatie in leesbare vorm op: allerlei activiteiten die tegelijk hun vaardigheid in het Nederlands helpen vergroten. In de drama-activiteiten van de Verlengde schooldag op De Knotwilg in Amsterdam zijn kinderen bezig met een tableau binnen het thema In het holst van de nacht. Als opwarmer tonen kinderen een aangegeven emotie en bevriezen op teken. Emoties kunnen zijn: blijdschap - verdriet - trots - stoerheid - boosheid - angst - onzekerheid. De leerkracht kiest drie kinderen uit, de anderen houden hun ogen dicht. De leerkracht geeft zonder dat de anderen het horen een tableau-opdracht, bijvoorbeeld touwtrekken, ruzie bij de tandarts, in een bioscoop bij een enge film. Op teken ‘klaar’ openen de anderen de ogen en raden wat het tableau voorstelt. Nu worden groepjes gevormd van vier kinderen, die drie tableaus verzinnen die samen een verhaaltje vormen. Als geheugensteuntje fungeren kaartjes met daarop: NACHT: emotie: angst of NACHT:
emotie: verdriet. Als de groepjes de tableaus uitbeelden, moeten de andere kinderen raden wat er wordt uitgebeeld. Daarbij bespreken de kinderen of het duidelijk was, of het spannend was, wat je wel of niet kunt laten zien met een tableau. Een rolinterview is een manier om vanuit je fantasie een rol te maken die je door middel van vragen beantwoordt. In hetzelfde programma van De Knotwilg nodigt deze werkvorm kinderen uit tot veel praten. Elk kind krijgt een formulier met voorgedrukte vragen over zijn rol, die het gaat beantwoorden, zoals: wie ben je, hoe oud ben je, waar kom je vandaan, waar woon je nu? Wat voor kleren draag je, draag je altijd een bepaald voorwerp bij je? Als voorbeeld kan de leerkracht een rol samen met de kinderen zo uitwerken. De leerkracht neemt de formulieren in en vraagt één kind te gaan zitten, aan wie de anderen om beurten vragen van het formulier mogen stellen. Daarmee kunnen ze achterhalen wie de persoon is en of de antwoorden bij de figuur passen. In Verlengde-schooldagprogramma’s kan de aandacht voor meertaligheid gestimuleerd worden in projecten in de leefomgeving van kinderen, bijvoorbeeld in de vorm van: – een verkenning van wie welke taal spreekt in de buurt, hoe zich dat ontwikkeld heeft in de loop der jaren; – een kinderkoor in tien talen, afgesloten met een zangfestival; – het verkennen van de eigen achtergrond door in de moedertaal mensen uit de eigen taalgroep of etnische groep te interviewen en dat in het Nederlands in de Verlengde-schooldaggroep te verwerken; – elkaar taalles geven in de moedertaal; ouders of buurtbewoners inschakelen. In het algemeen geldt dat de Verlengde-schooldagorganisatie aandacht moet besteden aan het vertaalbeleid bij het geven van informatie over activiteiten. Om ervoor te zorgen dat de ouders toegang hebben tot de informatie moet deze in verschillende talen naar buiten worden gebracht, op papier en ook mondeling. Afstemming Verlengde schooldag en school Om hun werk tot een geheel te maken hebben leerkrachten en vakdocenten over en weer informatie nodig. Afstemming is mogelijk in de
vorm van thema’s binnen school en Verlengde schooldag. Op school zijn thema’s soms langdurig aan bod, maar verdieping en concretisering is in de Verlengde schooldag mogelijk. De uitvoerders van de Verlengde schooldag en de school zorgen daarbij aan beide kanten voor herhaling, nuancering van begrippen, verdere woordenschatuitbreiding en -consolidering. Zo kan het onderwerp ‘water’ in het wereldoriëntatieboek aan bod zijn. Op onderdelen kan het Verlengdeschooldagprogramma natuur- en milieueducatie dat verdiepen, bijvoorbeeld door een bezoek te brengen aan de waterzuivering in de buurt, iets waar de leerkrachten op school niet toe komen. Door zo’n bezoek zullen kinderen de vaak ingewikkelde begrippen en processen concreter voor ogen hebben. Het lezen van schoolboekteksten over dergelijke installaties zal hen daardoor gemakkelijker afgaan. Thema’s Bij het opzetten van een Verlengde-schooldagprogramma is het belangrijk om te bekijken welke thema’s uit het schoolprogramma inhoudelijk goed in de Verlengde schooldag verdiept kunnen worden door middel van verschillende activiteiten. Vervolgens kan bekeken worden welke ‘halfproducten’ de kinderen in de Verlengde schooldag verder kunnen uitwerken, bijvoorbeeld in de vorm van werkstukjes en krantjes die weer aanknopingspunten bieden voor een gesprek. Materiaal Ook het uitwisselen van materiaal is wenselijk. Het kan voor de Verlengde schooldag nuttig zijn kernwoorden terug te laten komen die in een bepaalde periode op school aan de orde zijn. Door aan hetzelfde thema te werken, komen de kernbegrippen uit de schoolse teksten dan weer terug. Kinderen krijgen zo meer bronnen om de betekenis van de gebruikte begrippen uit af te leiden en te ontdekken hoe er in het Nederlands over gepraat en geschreven wordt. Omgekeerd kan het voor een school zinvol zijn te zien en te horen wat de kinderen in de Verlengde schooldag hebben gelezen en geschreven. Daarmee kan dan eventueel in de klas verder gewerkt worden. Het krantje van het Kinderpersbureau kan op school bijvoorbeeld op spelling gecontroleerd worden. De brieven aan de gemeente over de verbetering van de speelplaatsen kunnen in de klas worden besproken op de briefconventies die daarbij gebruikelijk zijn.
Informatie over taalontwikkeling Afstemming en uitwisseling is verder ook wenselijk op het gebied van informatie over de taalsituatie en taalontwikkeling van kinderen. Daarbij gaat het om gegevens over de talen die een kind kent en in welke mate het kind Nederlands gebruikt naast een andere taal. Ook de motivatie van kinderen om een van de talen beter te leren gebruiken kan aandacht krijgen. Soms durft een kind bijvoorbeeld in het dramaprogramma van de Verlengde schooldag wel spontaan mee te doen, maar hebben de leerkrachten op school dat nog nooit meegemaakt. De school kan aangeven of het wenselijk is om in de Verlengde schooldag spreek- en schrijfactiviteiten te geven, omdat de kinderen daar behoefte aan hebben. Prioriteiten Ook voor het stellen van prioriteiten binnen programma’s is overleg zinvol. Als de school onvoldoende toekomt aan schrijf- en spreekvaardigheid kan die in de Verlengde schooldag geoefend worden in ‘echte’ situaties, bijvoorbeeld door een brief aan de gemeente te schrijven, een interview te gaan afnemen bij de supermarkt, een fotoreportage te maken enzovoort. Als de kinderen nauwelijks durven te spreken en schrijven in het Nederlands, maar het wel leuk vinden om in het Nederlands te vertellen, te dichten en toneel te spelen kan de Verlengde schooldag activiteiten bieden die het plezier in taalgebruik vergroten en het zelfvertrouwen versterken. Didactische werkvormen Verlengde-schooldagprogramma’s lenen zich vaak goed om de taalontwikkeling van kinderen te stimuleren. Dat kan op een speelse, niet nadrukkelijke manier. Kinderen uitdagen, motiveren, serieus ingaan op hun interesses is daartoe een goede start, omdat kinderen interessante onderwerpen uit zichzelf willen begrijpen en erover willen praten. Veel didactische werkvormen kunnen die taalontwikkeling ook gerichter stimuleren. Het kan daarom zinvol zijn de Verlengdeschooldagprogramma’s eens door een taalspecialist te laten becommentariëren om op nieuwe ideeën te komen. Aandachtspunten bij het opzetten van een programma Inhoud – Zorg in verband met de keuze van het thema voor een startactiviteit waardoor je inzicht krijgt in de eigen ervaringen en vragen van
kinderen met het thema. Noem een aantal kernbegrippen en maak die zo goed mogelijk duidelijk met behulp van voorwerpen, afbeeldingen, voorbeelden enzovoort. – Bedenk hoe in de activiteiten verschillende soorten taalaanbod gegarandeerd worden, zoals mondeling en schriftelijk taalaanbod van jezelf, gastsprekers, gedichten, verhalen, liedjes, uitleg of informatie door de vakdocent, door ouders, andere kinderen, films en video’s enzovoort. – Bedenk hoe je kinderen gericht kunt laten kijken, luisteren en lezen als ze dat taalaanbod horen en zien: welke vraag willen jullie samen beantwoorden, of: wat zullen we gaan uitzoeken? Welke taalactiviteiten zijn op een natuurlijke manier te koppelen aan het thema, zodat kinderen de centrale begrippen horen, zien, ontdekken, erover lezen, samen erover praten en schrijven, samen napraten en reacties krijgen? – Kunnen kinderen zelf vertellen wat ze gezien, gehoord, ervaren hebben? Aan elkaar, aan de groep, aan de buitenwacht? Organiseer daartoe interviews, presentaties, laat kinderen zingen, toneelspelen, dichten, schrijven. Hebben ze daarbij de startvragen van het programma beantwoord? Wat zijn ze te weten gekomen? Een speelse vorm is het organiseren van een quiz in twee teams over het besproken thema, aan het eind van het programma. Taalomgeving – Creëer een sfeer die acceptatie van ieders eigen taalgebruik uitstraalt. Versterk zo nodig het zelfvertrouwen van de kinderen. Over het algemeen wordt in de Verlengde schooldag het gebruik van de eigen taal niet toegestaan, omdat het de bedoeling is dat de kinderen ook tijdens de Verlengde schooldag hun Nederlands verbeteren. Als het voor kinderen extra belangrijk is dat ze zich meer in het Nederlands durven uitdrukken, vermijd dan om ‘taalfouten’ aan te wijzen, maar reageer op de inhoud van de boodschap. Aandachtspunten in de didactiek – Zorg voor een begrijpelijk taalaanbod. Praat bij het geven van uitleg rustig en duidelijk, maar niet geforceerd versimpeld. Laat bij je uitleg zo veel mogelijk aan de hand van voorwerpen, bewegingen en andere concrete vormen zien wat je bedoelt. Zet in een programma over ‘plantenverzorging’ bijvoorbeeld de namen van
de benodigde gereedschappen op een poster met de afbeeldingen erbij of, beter nog, leg de betreffende gereedschappen met naambordjes erbij op een vaste plaats. Kinderen kunnen daar dan steeds naar terugkijken als dat nodig is. – Houd de aandacht van kinderen vast door kijk- en luisteropdrachten en door aanwijzingen als: Let op... Wat wil je te weten komen over... Probeer me straks eens te vertellen hoe... – Geef veel ruimte aan kinderen om vragen te stellen over onduidelijkheden in wat ze gezien, gehoord, gelezen hebben. – Laat kinderen niet alleen luisteren en lezen, maar vooral spreken en schrijven. Laat gedachten en observaties verwoorden. Laat kinderen met elkaar praten, elkaar dingen uitleggen en vragen stellen. Soms hebben kinderen een drempel bij het zelf praten en schrijven in het Nederlands. Het helpt vaak als je zelf meedoet in het beschrijven, uitdrukken van stemmingen, dichten en zingen. Geef kinderen in groepsgesprekken de ruimte om hun eigen gedachten te verwoorden en toe te lichten. Vraag kinderen elkaar aan te vullen en geef niet op alle inbreng direct zelf een reactie. Vraag bijvoorbeeld: Wat vinden jullie ervan? Wie kan dat aanvullen? Heeft jullie groepje daar nog andere informatie over gevonden? – Prijs kinderen die bevindingen in eigen woorden proberen te formuleren, ook al doen ze dat niet geheel foutloos. Reageer altijd op de inhoud van de boodschap en niet nadrukkelijk op de vorm.
DEN HAAG: EIGENZINNIGE OPLOSSINGEN IN DE SCHILDERSWIJK ‘Meester, hoe maak ik de poten? Meester, z’n hoofd valt eraf.’ De docent ‘creatief’ komt handen tekort om de tien leerlingen van De Prinses Ireneschool in de Haagse Schilderswijk uit te leggen hoe je van een homp klei een dinosaurus maakt. Zelfs de simpele opdracht om een eilandje te boetseren levert sommige kinderen problemen op. ‘Je kunt zien dat ze op school bijna niets meer aan handvaardigheid doen’, zegt de docent, die met veel geduld en humor voordoet hoe je klei kunt kneden. ‘Ze hebben ook bijna geen ruimtelijk inzicht’, merkt hij op. Hij legt een jongen uit dat de nek dik genoeg moet zijn om het hoofd te dragen, maar niet te lang mag zijn voor het lichaam van zijn dinosaurus, omdat hij anders gaat hangen. De kinderen zijn duidelijk geboeid door de onbekende sensatie van het boetseren. Ook in de sporthal die aan de school grenst, zijn kinderen serieus bezig met het besteden van hun vrije tijd. Daar krijgen twaalf jongens voetballes van twee buurtsportwerkers die via het welzijnswerk in de Schilderwijk zijn opgeleid tot jeugdtrainer. ‘Het is echt belangrijk om naar deze kinderen toe te gaan’, zegt een van de begeleiders, die zelf een aardige loopbaan als voetballer achter de rug heeft. ‘Van deze jongens zitten er maar twee op een club. Ze moeten allemaal de basistechnieken nog leren.’ Een paar kinderen hebben alleen een sportbroekje aan. Een dure uitrusting hebben ze hier niet nodig. Het enige wat van hen gevraagd wordt is inzet en discipline. Enthousiast rennen ze de verplichte conditierondjes door de zaal, de stevigste jongen voorop. Aan zijn vastberaden blik is te zien dat hij er zelf voor heeft gekozen.
PILOTSCHOOL De Prinses Ireneschool begon in 1994 op eigen initiatief met de Verlengde schooldag. Volgens directeur Dick Vreugdenhil gebeurde dat om twee redenen: ‘Om de kinderen van de straat te houden en om hen in aanraking te brengen met onbekende activiteiten. Onze Verlengde schooldag is niet gericht op het verbeteren van de schoolprestaties. Daaraan werken we wel onder schooltijd. Na schooltijd zijn de kinderen doodmoe en moeten ze iets doen om dat leren te compenseren, anders gaan ze zich afreageren en dingen vernielen. Het enige dat we op dat gebied nu wel overwegen, is het instellen van een huiswerkklas, maar dat past meer in ons streven om van zeven tot zeven open te zijn voor kinderen van twee tot twaalf jaar. We willen dat de kinderen in de toekomst naar de peuterzaal van de school komen,
zodat ze dan al op jonge leeftijd met de Nederlandse taal in aanraking komen.’ De eerste twee jaar financierde de Stationsbuurt, waarin de Prinses Ireneschool ligt, de Verlengde schooldag uit de sociale vernieuwingsgelden. De school regelde alles zelf via een eigen netwerk van verenigingen, van dammen tot Taekwondo. In 1996 kreeg de school van de gemeente te horen dat zij de Verlengde schooldag alleen gefinancierd kon krijgen als ze het beschikbare budget zou besteden aan het stedelijke aanbod. Dat is slecht bevallen. ‘We moesten uit activiteiten kiezen die helemaal niet op onze kinderen afgestemd bleken te zijn en in verhouding erg duur waren. De cursus drama was een fiasco, omdat de docent ervan uitging dat de kinderen gemotiveerd zouden zijn, terwijl de meesten echt niet begrepen waarom en hoe ze emoties moesten uitdrukken. Zingen met een meester van onze school sloeg veel meer aan. Na afloop komen hier dertig kinderen zingend de trap af.’ Na de evaluatie van het schooljaar 1996-1997 kreeg de Prinses Ireneschool de status van pilotschool en daarmee de vrijheid om zelf het programma voor de Verlengde schooldag samen te stellen. Dat bevalt Dick Vreugdenhil veel beter: ‘Ik wil zelf bepalen welke mensen ik de school binnenhaal en ik wil onderhandelen over wat ik hun betaal. Het belangrijkste is dat ze goed zijn in hun vak en van kinderen houden. Het is onze gymleerkracht bijvoorbeeld gelukt om kinderen zo enthousiast te maken voor badminton dat een paar van hen met hem mee zijn gegaan naar zijn club in Rijswijk om daar lid te worden. Niet gek voor kinderen uit deze wijk.’ De school biedt de Verlengde-schooldagactiviteiten elk seizoen in een boekje aan. Voor het najaar van 1997 staan Thai boxing voor meisjes, popmuziek, tennissen, creatief, zingen en voetbal op het programma. Om vrijblijvendheid en scheve gezichten te voorkomen, vraagt de Prinses Ireneschool f 5,- per activiteit. Volgens Dick Vreugdenhil vinden de ouders dat prima, omdat ze weten dat hun kinderen er plezier in hebben. Ze staan de kinderen vaak na afloop op te wachten. Met de Verlengde schooldag wordt geen extra poging gedaan om de ouders nog meer bij de school te betrekken. ‘We doen al zo veel activiteiten die op de ouders gericht zijn, daar hebben we de Verlengde schooldag niet speciaal voor nodig.’
SOCIALE V E R N I E U W I N G Het experiment met de Verlengde schooldag in Den Haag is uitgevoerd in de naoorlogse wijken Bouwlust/Vrederust in het stadsdeel Escamp. De afgelopen tien jaar zijn veel Hagenaars als gevolg van de stadsvernieuwing uit de binnenstad naar deze wijken verhuisd. Met een
integraal project voor sociale vernieuwing op het gebied van wonen, werken en weten wilde de gemeente deze wijken behoeden voor het ontstaan van ernstige achterstanden. De Verlengde schooldag werd onderdeel van dit streven. De meeste scholen in Bouwlust/Vredelust stonden in 1992 niet te trappelen om mee te doen aan de Verlengde schooldag. Van een samenwerkingstraditie tussen scholen en de schaarse welzijnsinstellingen was nauwelijks sprake. Twee onderwerpen riepen veel discussie op: de taak van de school in de vrije tijd van kinderen en de veronderstelde taakverzwaring voor het schoolteam. ‘Mijn team mag er geen last van hebben’ was in de beginperiode een gevleugelde uitspraak. Geja Langerveld, stedelijk coördinator Verlengde schooldag en werkzaam bij HOF, de Haagse Ondersteunings Functie, had indertijd ook wel vraagtekens bij de keuze van juist deze twee wijken voor het experiment. Achteraf ziet ze er echter ook de voordelen van: ‘Tijdens het experiment is alleen in Den Haag veel ervaring opgedaan met de Verlengde schooldag op scholen met in verhouding veel autochtone kinderen van laagopgeleide ouders. Hun problematiek is duidelijk anders dan die van allochtone kinderen, maar de Verlengde schooldag heeft ook voor hen zijn nut bewezen. Zonder deze Haagse ervaringen was het Verlengde-schooldagexperiment overwegend een zaak van zwarte scholen geworden.’
AANBODGERICHT Om het de Haagse experimentscholen niet al te moeilijk te maken zijn aanvankelijk drie stedelijke instellingen, op het gebied van kunstzinnige vorming, sport en sociaal-cultureel werk, gevraagd een aanbod aan de scholen te doen. De eerste twee jaar kreeg elke school acht uur schoolcoördinatie per week, later vier uur. In het begin kozen de scholen vooral voor bekende en populaire activiteiten zoals sport, jazzballet, muziek en handvaardigheid. Toen ze eenmaal gewend waren aan de Verlengde schooldag en de organisatie op orde hadden, gingen ze volgens Geja Langerveld veel bewuster aandacht besteden aan doelstellingen en inhoud. De keuze van activiteiten werd meer gericht op het bevorderen van sociale vaardigheden, concentratie- en doorzettingsvermogen en taalontwikkeling. De afgelopen jaren zijn bijvoorbeeld dramacursussen, projecten Spelen met boeken voor kleuters en communicatieprojecten ontwikkeld en uitgevoerd. Met programma’s als techniek, koken, denksport en kleutergym is het aanbod gevarieerder geworden en zijn twee nieuwe instellingen bij de uitvoering betrokken geraakt. Tijdens het experiment duurden de Verlengde-
schooldagprogramma’s minstens vijftien weken. De lengte moest docenten de mogelijkheid bieden om een goede relatie met een groep kinderen op te bouwen, daadwerkelijk een ontwikkeling in gang te zetten en kinderen doorzettingsvermogen bij te brengen. Desondanks leverde de afstemming op de leerlingen soms problemen op. Een aantal docenten kon niet goed uit de voeten met deze groepen kinderen. Juist onder autochtone kinderen van laagopgeleide ouders bleek opvallend vaak sprake te zijn van sociaal-emotionele problemen zoals onzekerheid, gebrek aan zelfvertrouwen, concentratieproblemen, afhaken als iets niet lukt en agressief gedrag. Daarnaast speelde ook het gebrek aan inbreng van de scholen bij de opzet en uitvoering van de programma’s een rol. Geja Langerveld: ‘De keuze voor een aanbodgerichte werkwijze betekende dat vooral de instellingen de taak hadden de doelstellingen van de Verlengde schooldag in de programma’s te verwerken. Dat hebben zij van het begin af aan serieus opgepakt. Het resultaat was dat we steeds meer goede programma’s en geschikte docenten kregen, maar zonder inhoudelijke link naar het binnenschoolse programma. Toch waren de experimentscholen uiteindelijk zo gehecht aan de Verlengde schooldag, dat ze alle zes zijn doorgegaan, zonder extra uren voor schoolcoördinatie.’
D E V R I J E HAND In 1995 besloot de gemeente Den Haag om in het kader van ‘Jeugd en veiligheid’ geld uit de pot voor het grotestedenbeleid beschikbaar te stellen voor uitbreiding van de Verlengde schooldag naar alle Haagse basisscholen met een SE-factor boven de 150. Het accent ligt op het bevorderen van een brede ontwikkeling en van participatie van kinderen. ‘We hebben in Den Haag nooit de illusie gehad dat de Verlengde schooldag rechtstreeks zou leiden tot verbetering van schoolprestaties’, stelt Geja Langerveld. Sinds de uitbreiding biedt een aantal professionele instellingen in een centrale procedure Verlengde-schooldagprogramma’s aan waarop de scholen kunnen intekenen. Na een jaar bleek dat een aantal scholen een grotere eigen inbreng wilde in de programma’s. Geja Langerveld heeft er toen voor gepleit om die scholen de mogelijkheid te geven om naast het centrale aanbod ook zelf programma’s op te zetten en docenten in te huren. ‘Vier pilotscholen hebben nu de vrije hand gekregen bij het inrichten van de Verlengde schooldag. Ze doen het ook allemaal anders. Ik verwacht dat het bruikbare ideeën oplevert voor de ontwikkeling van de Verlengde schooldag naar de brede school, met een heel scala aan partners voor allerlei doeleinden.’
MEERWAARDE De Van Ostadeschool in de Schilderswijk heeft in ieder geval al één vaste partner. Het nieuwe schoolgebouw wordt alleen door het schoolplein gescheiden van buurthuis Sam Sam die voor twee scholen in de buurt de Verlengde schooldag organiseert. Voordat de Van Ostadeschool een budget kreeg voor de Verlengde schooldag organiseerde zij al allerlei activiteiten op het gebied van muziek en sport. ‘De kinderen gingen ook naar het buurthuis, maar we hadden eigenlijk geen duidelijk beeld van wat zij daar deden’, vertelt schoolcoördinator Wim Monteiro. Buurthuis Sam Sam reageerde alert op de wens van de school om per jaar tweemaal zes cursussen per week aan te bieden. Coördinator Robbert van der Vlerk: ‘Als welzijnsorganisatie in de wijk hebben we de specifieke doelen van de Verlengde schooldag opgenomen in onze activiteiten, zodat ze een meerwaarde kregen. Vervolgens hebben we ze afzonderlijk aangeboden aan de scholen waar we al mee samenwerkten. De Verlengde schooldag is in principe van de school, maar wij hebben voorzieningen die de school niet heeft, zoals een popstudio en een keuken. Tijdens de activiteiten gelden de regels die ook op school gelden. Ze zijn minder vrijblijvend dan de gewone clubs die wij hebben en er wordt duidelijk naar een eindproduct toe gewerkt.’ Toen de school in 1996 voorzichtig begon met het afnemen van een beperkt aantal activiteiten, merkte Wim Monteiro al gauw dat het buurthuis kwaliteit leverde: ‘Wij merken het snel genoeg als het niet goed zit, omdat de kinderen er dan niet heengaan.’ Van de kant van de school wordt de kwaliteit bewaakt door te voorkomen dat de activiteit vrijblijvend wordt en door inhoudelijk contact over de kinderen te houden: ‘Wij hebben bijvoorbeeld een oplossing bedacht voor een meisje dat popmuziek wilde doen, maar volstrekt a-muzikaal was en daardoor de cursus verstoorde. Omdat dat meisje zo enthousiast was, hebben we het programma voor haar aangepast.’ Het buurthuis stelt hogere eisen aan de docenten van de Verlengde schooldag dan aan medewerkers voor het kinderwerk : ‘We zoeken mensen die vakinhoudelijk en didactisch heel goed zijn. De kick van de Verlengde schooldag is ook om mee te draaien in iets groots, bijvoorbeeld het ontwerpen van een droomhuis waar een groep kinderen nu mee bezig is.’ Wim Monteiro hoopt de kinderen met de Verlengde schooldag iets te bieden wat ze thuis of op straat niet vinden en wat binnen school niet te realiseren is. ‘Onder schooltijd doen we al veel projecten die het leren ondersteunen. In de Verlengde schooldag leren ze andere dingen. Ze leren van elkaar en breiden hun belevingswereld
uit. Als ze in het buurthuis techniek doen en ik kom kijken wat ze hebben gemaakt, krijgen ze zelfvertrouwen.’
AMBITIEUZER Aan het einde van een Verlengde-schooldagblok geven de kinderen van de Van Ostadeschool een presentatie voor publiek: hun familie, klasgenoten en leerkrachten. Het buurthuis zorgt ervoor dat alles er tot in de puntjes verzorgd uitziet. Zo worden de kinderen die vijftien wekenlang geconcentreerd melodietjes hebben ingestudeerd op de elektrische gitaar, de synthesizer of drums beloond met een echt podium met lichtinstallatie. De Van Ostadeschool heeft bewust gekozen voor het ‘inkopen’ van Verlengde-schooldagactiviteiten in het buurthuis. ‘We zitten in een riante situatie. Wat we zelf met de kinderen kunnen doen, bijvoorbeeld tennisles geven, zullen we niet nalaten.’ Voor Robbert van der Vlerk is de organisatie van het buurthuis door de Verlengde schooldag wel ingewikkelder geworden, omdat hij meer gespecialiseerde mensen voor kortere tijd moet inhuren. Maar dat opent ook nieuwe mogelijkheden: ‘Via het experiment hebben we een man voor ons computerlokaal gevonden die nu op een Melkertbaan fantastisch werk doet. Hij geeft hier nu ook cursussen voor de leerkrachten en loopt naar de school als ze daar met een probleem zitten.’ Volgens Robbert van der Vlerk heeft het buurthuiswerk de afgelopen jaren meer structuur gekregen: ‘We doen veel meer activiteiten waarbij de kinderen stil moeten zijn. Over de hele linie is de vrijblijvendheid er uit. We kunnen nu in de vakantie rustig met zestig kinderen naar het zwembad.’ De ouders komen nu in het kader van de Verlengde schooldag in het buurthuis kijken in plaats van in de school. Voor Wim Monteiro is dat geen enkel probleem, want als ouders meer betrokken zijn bij het onderwijs komt dat volgens hem niet door de Verlengde schooldag: ‘Op de inloopavonden voor ouders die wij sinds kort organiseren, merken we dat ze veel meer durven te vragen dan pakweg tien jaar geleden. Ouders en kinderen zijn duidelijk ambitieuzer worden. Vroeger was er een grote kloof tussen thuis en school. Daardoor is het twintig jaar stil geweest. Nu komt er een nieuwe generatie ouders die hier vaak zelf op school heeft gezeten. Die wil weten wat de school van hen verwacht.’
3 OUDERS EN VERLENGDE SCHOOLDAG Hoewel niet voor alle ouders het ‘leerzame’ van bepaalde activiteiten helemaal duidelijk is, vinden ze de Verlengde schooldag over het algemeen belangrijk, leuk en leerzaam. Dat blijkt uit onderzoek dat het SCO-Kohnstamm Instituut onder ouders heeft verricht. De relatie tussen ouders en school en vooral de relatie tussen ouders, school en de Verlengde schooldag is een belangrijk aandachtspunt geworden. In het landelijk experiment met de Verlengde schooldag was de blik vooral op de kinderen gericht. Toch is ook op bescheiden schaal geprobeerd ouders bij de Verlengde schooldag te betrekken. Zo zijn ze op uiteenlopende manieren geïnformeerd over de Verlengde schooldag. Op sommige scholen zijn ouders als vrijwilliger ingeschakeld. Soms hebben scholen aan de ouders dezelfde activiteiten aangeboden als aan de kinderen. Omdat ouders een belangrijke rol spelen bij de keuze van de vrijetijdsbesteding van de kinderen, heeft een aantal scholen naar aanleiding van de Verlengde schooldag activiteiten georganiseerd om ouders te informeren over allerlei vormen van vrijetijdsbesteding. ONDERWIJSONDERSTEUNEND GEDRAG
Over ouderbetrokkenheid, ouderparticipatie en onderwijsondersteunend gedrag van ouders is veel geschreven. Onderzoek naar de opvattingen en wensen van ouders met betrekking tot hun relatie met de school is echter schaars. Uit twee recente onderzoeken naar de wensen van ouders blijkt dat zij vaak erg betrokken zijn bij hun kinderen en in principe ook bij de school van hun kinderen. In Stappen op weg naar onderwijsondersteuning laten Veen en Van Erp zien dat allochtone ouders in Rotterdam van de school verwachten dat ze geïnformeerd worden over hoe het met hun kind gaat. De ouders vinden dat de school meer moeite moet doen dan alleen het organiseren van individuele bijeenkomsten en algemene ouderavonden. Ze willen dat de school de bestaande contacten uitbreidt, bijvoorbeeld in de vorm van een spreekuur, breng- en haalcontacten, huisbezoek en groepsbijeenkomsten met de eigen etnische groep en in de eigen taal. Scholing en cursussen voor ouders zoals Nederlandse taal of onderwijsvoorlichting zouden de drempel naar de school kunnen verlagen,
omdat ze daardoor meer te weten komen over wat het Nederlandse onderwijs van hen verwacht. Ouderondersteunend gedrag Veen en Van Erp concluderen dat scholen de betrokkenheid van ouders moeten erkennen en niet moeten verwarren met hun soms geringe participatie. In overleg met de ouders kunnen scholen zoeken naar wegen om die betrokkenheid tot uitdrukking te brengen. Ze moeten een klimaat scheppen dat voor de ouders uitnodigend is. Met andere woorden: als scholen van ouders onderwijsondersteunend gedrag verwachten, moeten ze zelf eerst ‘ouderondersteunend gedrag’ vertonen. Om het schoolklimaat voor de ouders te verbeteren is het op de eerste plaats belangrijk dat scholen zichtbaar en begrijpelijk maken hoe zij voor de kinderen zorgen. Daarbij moeten zij de ouders accepteren als volwaardige gesprekspartners en hen aanspreken op hun deskundigheden. Om het gesprek helder te laten verlopen is het belangrijk dat zowel scholen als ouders uitspreken wat zij van elkaar verwachten, al dan niet vanuit hun eigen cultureel bepaalde vanzelfsprekendheden. Veen en Van Erp vinden het belangrijk dat scholen de ouders stimuleren om zelf aan scholing mee te doen. Scholen zouden meer tijd moeten besteden aan individuele gesprekken over kinderen door het uitbouwen van de zogenaamde tien-minutengesprekken, het afleggen van huisbezoeken, het instellen en bekendheid geven aan een spreekuur, het bewust benutten van de haal- en brengcontacten en het organiseren van meer ouderavonden in de eigen taal of groepsbijeenkomsten, die eventueel alleen toegankelijk voor vrouwen zijn. Op dergelijke bijeenkomsten kunnen ouders onderling in de eigen taal van gedachten wisselen, voorlichting krijgen over de inrichting van het onderwijs en eventueel cursussen volgen op het terrein van onderwijs, onderwijsondersteunend gedrag en de Nederlandse taal. Volgens de onderzoekers moeten scholen er niet van uitgaan dat ze met één strategie alle ouders kunnen bereiken. Wat de ene ouder heel wenselijk vindt, is in de ogen van de andere ouder niet belangrijk. Voor het verbeteren van de relatie met de ouders moet samenwerking met andere instellingen in de wijk onderdeel zijn van het schoolbeleid in algemene zin.
De rol van broers en zussen Uit het onderzoek De school thuis van Nelissen en Bilgin blijkt dat Turkse ouders het als hun voornaamste taak beschouwen om hun kinderen emotionele ondersteuning te geven. Ze proberen hun kinderen te begeleiden door toezicht te houden op hun vriendenkring en op de manier waarop ze hun tijd verdelen tussen diverse activiteiten. De ouders realiseren zich dat een goed klimaat om thuis te leren van invloed is op de schoolprestaties. De overgrote meerderheid van de onderzochte Turkse ouders is echter niet in staat hun kinderen zelf te helpen bij het huiswerk. Daarvoor worden vaak oudere broers en zussen ingeschakeld. Wel blijkt er sprake te zijn van een generatieverschil: de eerste generatie ouders neemt vaak een afwachtende houding aan bij schoolse zaken, terwijl jonge Turkse ouders hun kinderen actief ondersteunen in hun schoolloopbaan. De mate waarin ouders bij het begeleiden van hun kinderen steun krijgen uit hun eigen netwerk, de school of andere instellingen blijkt sterk van invloed op de mate waarin het gezin de kinderen onderwijsondersteuning biedt. Bij de Marokkaanse ouders stuiten de onderzoekers op twee duidelijk verschillende onderwijsoriëntaties. In de eerste categorie gezinnen vonden de ouders het vooral om ‘negatieve’ redenen, zoals gefrustreerde onderwijsaspiraties van de vader, belangrijk dat kinderen aan onderwijs deelnemen. De tweede categorie ouders stimuleert onderwijsdeelname om positieve redenen, bijvoorbeeld omdat ze geslaagde familieleden of kennissen hebben. Dit verschil in motivatie heeft gevolgen voor het belang dat het gezin aan onderwijs hecht. Bij de onderwijsoriëntatie van de ouders blijkt ook de mate van kennis over het Nederlandse onderwijsstelsel een rol te spelen. Als die kennis bij de ouders ontbreekt, hebben broers of zussen of de kinderen zelf die vaak wel. In de tweede categorie gezinnen wordt steun niet alleen door meer personen, maar ook in meer vormen aangeboden dan in de eerste categorie. Zo schaffen de ouders eerder een computer aan, tonen ze belangstelling, adviseren ze bij keuzes en helpen ze met huiswerk. Zowel bij de Turkse als de Marokkaanse gezinnen blijken broers en zussen een belangrijke ondersteunende functie te hebben. Dat bevestigt wat onder andere Davies (1995) betoogt: dat het bij onderwijsondersteunend gedrag niet alleen gaat om de ouders, maar ook om andere leden van het gezin en de familie.
DE BETEKENIS VAN DE VERLENGDE SCHOOLDAG
Ouders verwachten veel van het onderwijs voor de toekomst van hun kinderen. Ze zijn vaak erg gemotiveerd om hun kinderen een goede opleiding te laten volgen. Ouders verwachten daarom van de school een uiterste inspanning om hun kinderen goed te laten presteren. Ook gaan ze ervan uit dat de school hun duidelijk maakt wat die van hen verwacht. De Verlengde schooldag is een van de extra - duidelijk zichtbare - inspanningen die scholen leveren om de ontwikkeling van kinderen te bevorderen. De rol van ouders in de Verlengde schooldag Ouders spelen een belangrijke rol in de Verlengde schooldag. Om te beginnen moeten ze hun kinderen toestemming geven voor deelname. Soms moeten ze extra naar school komen om hun kinderen op te halen. Ze fungeren als luisterend oor voor de verhalen en vormen het enthousiaste publiek bij presentaties. Om duidelijk te maken waarom de school voor een Verlengde schooldag kiest en wat zij van de ouders verwacht, moet de school ouders goed informeren. Over het algemeen kost het weinig moeite om van ouders toestemming te krijgen voor deelname aan de Verlengde schooldag. Een belangrijke factor is het vertrouwen dat ouders in de school hebben. De school is veilig, bekend en vaak dichtbij. De activiteiten sluiten direct aan op de schooltijden. De organisatoren letten op aanwezigheid en stellen ouders op de hoogte van verzuim. Bovendien speelt een niet onaanzienlijke rol dat de kinderen ‘van de straat zijn’ en dat de Verlengde schooldag meestal gratis is. En niet op de laatste plaats: de kinderen zijn meestal razend enthousiast. Tegelijkertijd gunt de Verlengde schooldag een blik op allerlei mogelijkheden voor leuke en leerzame vrijetijdsbesteding. In het buitenschoolse circuit zijn tal van voorzieningen met een soortgelijk aanbod. De Verlengde schooldag kan als opstapje dienen voor deelname aan de activiteiten van sportclub, buurthuis, muziekschool, toneelvereniging, balletschool, natuurwacht, techniekclub, schaakclub enzovoort. Scholen kunnen de doorstroming naar die reguliere voorzieningen bevorderen door - in samenwerking met instellingen en verenigingen - vervolgactiviteiten aan de Verlengde schooldag te koppelen. De school kan via de Verlengde schooldag een bijdrage leveren aan maatschappelijke en culturele participatie van kinderen, nu en in de toekomst. Bekende redenen voor de relatief geringe deelname van allochtone kinderen aan buitenschoolse voorzieningen
zijn onbekendheid met bepaalde activiteiten en voorzieningen en soms ook een slechte reputatie van bestaande voorzieningen. Daarnaast vormen vervoer en financiën vaak een belemmering. Een school die deze knelpunten wil oplossen zal in overleg met de ouders een gericht doorstroombeleid moeten voeren. Opvattingen van ouders over vrijetijdsbesteding Bij de evaluatie van het Verlengde-schooldagexperiment is onderzocht hoe ouders aankijken tegen verschillende vormen van vrijetijdsbesteding voor kinderen en welke plaats de Verlengde schooldag hierbij inneemt. Deze opvattingen zijn afgezet tegen wat kinderen daadwerkelijk doen in hun vrije tijd. Verder is aan ouders gevraagd hoe zij de Verlengde schooldag waarderen. Vrijetijdsbesteding Praktisch alle ouders vinden zwemles, bibliotheekbezoek, sportclub, bezoek aan park, bos of kinderboerderij en zwembad of strand leuk en leerzaam als vrijetijdsbesteding voor hun kinderen. Veel kinderen doen er dan ook aan mee. De Verlengde schooldag als vrijetijdsbesteding scoort eveneens hoog, vooral bij de ouders van kinderen die er aan deelnemen. Ouders hechten minder waarde aan bezoeken aan dierentuin, speeltuin en musea en het meedoen aan clubs in buurthuizen. Het minst belangrijk vinden ze het bezoeken van een voorstelling of bioscoop, lessen in zang, muziek of dans, scouting, majorettes en dam- en schaakclubs. Opvallend is dat ouders ‘op straat spelen’ niet leuk, leerzaam of belangrijk vinden, terwijl kinderen dat wel heel vaak doen. Tussen etnische groepen bestaat geen verschil van mening als het gaat om het belang van zwemles, bezoek aan bibliotheek, zwembad of strand en Verlengde schooldag. Over andere activiteiten wordt wel verschillend gedacht. Zo vinden Marokkaanse ouders activiteiten als sporten, muziekles, bezoek aan park, bos, kinderboerderij, dierentuin, voorstelling of museum minder leerzaam dan andere ouders. De opvattingen van Surinaamse, Nederlandse en Turkse ouders komen grotendeels overeen, behalve als het om op straat spelen gaat. Surinaamse ouders moeten daar niet veel van hebben, terwijl Nederlandse ouders het juist erg waarderen. Goede voorlichting over de inhoud en waarde van andere activiteiten dan sport blijkt niet overbodig, want ouders zijn vaak niet bekend met de activiteiten op de terreinen kunstzinnige vorming, wetenschap en techniek en natuur en milieu.
Waardering voor de Verlengde schooldag Dat met name ouders van kinderen die deelnemen aan de Verlengde schooldag enthousiast zijn over deze activiteit is eenvoudig te verklaren. Het enthousiasme van de kinderen werkt aanstekelijk en ouders merken dat deelname aan de Verlengde schooldag ook doorwerkt in de manier waarop kinderen thuis hun tijd doorbrengen. Ouders zien nieuwe kanten en talenten van hun kind wanneer het laat zien wat het gemaakt of geleerd heeft, bijvoorbeeld een schilderij, een fotoboekje of een krantje. Kinderen komen thuis met verhalen over uitstapjes waar ouders zelf niet aan toekomen. Een optreden met het schoolkoor of meedoen aan een sportevenement zijn belevenissen waar kinderen zelfvertrouwen van krijgen. Ze maken iets mee en hebben thuis iets te vertellen. Vaak bevordert dat het contact met de ouders en andere gezinsleden. Ruim driekwart van de ouders die aan het evaluatieonderzoek hebben meegedaan geeft aan dat zij hopen dat de school doorgaat met het organiseren van de Verlengde schooldag. Een eigen bijdrage van f 2,per keer zou voor een aantal ouders een bezwaar zijn, maar zo’n 60% van de ouders zou hun kinderen toch wel mee laten doen. Doorstroming naar clubs en verenigingen Om een goede doorstroming naar reguliere voorzieningen te bevorderen moet op diverse fronten iets gebeuren: – Kinderen moeten weten welke activiteiten bestaan, wat die inhouden en wat ze zelf leuk vinden. – Ouders moeten op de hoogte raken van de verschillende mogelijkheden, de kosten die daaraan verbonden zijn en praktische consequenties van het lidmaatschap zoals het halen en brengen van de kinderen. Ook informatie over de waarde van bepaalde activiteiten kan nuttig zijn om ouders over de streep te trekken. – Clubs en instellingen moeten zorgen voor goede opvang en begeleiding van nieuwe leden of cursisten en zich verdiepen in nieuwe doelgroepen. De Verlengde schooldag is bij uitstek geschikt om de doorstroming naar activiteiten van clubs en instellingen te bevorderen. Kinderen krijgen de gelegenheid om zich een goed beeld te vormen van allerlei verschillende activiteiten, ze kunnen ontdekken wat ze leuk vinden en waar ze goed in zijn. De Verlengde schooldag biedt ook de mogelijkheid om te zorgen voor informatie aan ouders. Soms geven vakdocenten folders en inschrijfformulieren voor vervolgactiviteiten aan de
kinderen mee. Kinderen vertellen enthousiaste verhalen en vragen hun ouders of ze ergens lid van mogen worden. Tijdens presentaties krijgen ouders zelf een indruk van de activiteiten en hoe hun kind daaraan meedoet. Persoonlijk contact met een bepaalde docent verlaagt vaak de drempel van een instelling of club. Ook kunnen zowel vakdocenten als vaste leerkrachten van de school ouders wijzen op talenten van kinderen en op mogelijkheden om deze verder te ontplooien. Gekoppeld aan de Verlengde schooldag kunnen scholen en instellingen bijvoorbeeld gezamenlijk een themabijeenkomst over vrijetijdsactiviteiten in de buurt organiseren. Een voorbeeld van doorstroomactiviteiten gekoppeld aan de Verlengde schooldag is het Verlengde-schooldagprogramma beeldende vorming in Den Haag, waarin wordt gestreefd naar doorstroming via een combinatie van activiteiten. Een van de laatste Verlengde-schooldaglessen wordt gehouden in het creativiteitscentrum in de wijk. Ook krijgen de kinderen twee vrijkaartjes om gebruik te maken van het ‘open atelier’ dat elke woensdagmiddag van 13.30 tot 17.00 uur wordt gehouden. Voor de open dag van het creativiteitscentrum wordt een tentoonstelling gemaakt van het werk dat kinderen in de Verlengde schooldag gemaakt hebben. Ouders krijgen via de school een uitnodiging voor deze open dag waarvoor ze f 1,50 moeten betalen. Op deze manier krijgt het centrum meer bekendheid en worden ouders en kinderen enthousiast gemaakt maken voor deelname aan het open atelier en mogelijk ook aan cursussen die het centrum aanbiedt, die meestal een stuk duurder zijn. INFORMEREN VAN OUDERS
Om de communicatie met de ouders goed te laten verlopen moeten scholen hen voldoende informeren over bedoeling, belang, inhoud, organisatie en uitvoering van de Verlengde schooldag. In de praktijk gebruiken scholen verschillende kanalen om deze informatie aan ouders over te brengen: schriftelijke informatie, ouderbijeenkomsten, open lessen en presentaties. Schriftelijke informatie Alle scholen delen aan de kinderen een informatieboekje of -folder uit over de Verlengde schooldag. Hierin staan een korte beschrijving van de activiteiten en de groepen die zich daarvoor kunnen
inschrijven, praktische gegevens en een aanmeldingsformulier dat de ouders moeten ondertekenen. In dit materiaal wordt ook duidelijk vermeld dat deelname vrijwillig en gratis is, maar beslist niet vrijblijvend. Met het zetten van hun handtekening maken ouders zich medeverantwoordelijk voor de aanwezigheid van hun kinderen op de Verlengde schooldag. Een voorbeeld van zo’n informatiefolder is in bijlage B opgenomen. Andere vormen van schriftelijke informatie zijn eenvoudig gestelde brieven in de eigen taal van ouders en artikelen in de schoolkrant. Soms schrijven en tekenen de kinderen daarin ook zelf over hun belevenissen bij de activiteiten. Via de schoolkrant worden ook ouders geïnformeerd van kinderen die niet of nog niet aan de Verlengde schooldag deelnemen. Scholen die een nieuwsbrief uitgeven, vermelden hierin vaak de meer organisatorische zaken zoals de start van een nieuwe cyclus, de datum van de presentatie en dergelijke. Een enkele school maakt melding van de Verlengde schooldag in zijn algemene informatiefolder. Op enkele scholen hangen posters van de Verlengde schooldag. In Utrecht is bij de start van het project een artikeltje over de Verlengde schooldag in het huis-aan-huisblad verschenen. Dit zou ook in Turkse en Arabische huis-aan-huisbladen kunnen gebeuren. Ouderbijeenkomsten Alle Utrechtse Verlengde-schooldagscholen hebben in het eerste jaar van het experiment een aparte informatiebijeenkomst over de Verlengde schooldag belegd. Inmiddels is de Verlengde schooldag zowel in Utrecht als in Den Haag een van de vaste onderwerpen die op een ouderbijeenkomst aan de orde komen. Soms wordt na verloop van tijd volstaan met schriftelijke informatieverstrekking. Op ouderavonden voeren meestal de directeur, de coördinator van de Verlengde schooldag en de OET-leerkrachten het woord. Tijdens de bijeenkomsten wordt gebruikgemaakt van beeldmateriaal over de Verlengde schooldag: foto’s, dia’s of een video. Naast de algemene video Leren houdt niet op als de schoolbel gaat worden zelfgemaakte opnamen vertoond. Dit leidt vaak tot levendige discussies. Ook wordt werk van de kinderen als illustratiemateriaal gebruikt. De opkomst van ouders bij dergelijke bijeenkomsten is nogal wisselend en varieert soms per jaar. De scholen schrijven dit achteraf onder meer toe aan het tijdstip en de dag. Ook werkt de school het ene jaar harder aan het
werven van ouders voor de bijeenkomst dan het andere jaar en dat is aan de opkomst te merken. Een andere reden voor geringe belangstelling is dat veel ouders inmiddels goed op de hoogte zijn en daarom niet meer naar speciale bijeenkomsten over de Verlengde schooldag komen. Ten slotte signaleren veel scholen dat bepaalde ouders zelden op school verschijnen. Als de contacten met ouders al minimaal zijn, lukt het meestal ook niet om hen via bijeenkomsten over de Verlengde schooldag te bereiken. Alle scholen die aan het experiment hebben meegedaan besteden aandacht aan de Verlengde schooldag op algemene of groepsouderavonden. Eén school organiseert koffieochtenden speciaal voor moeders waarop de video wordt gedraaid en over de Verlengde schooldag wordt gesproken. Een andere leuke manier om ouders te laten kennismaken met de Verlengde schooldag is hen zelf een keer in een of andere vorm te laten deelnemen. De Leidse school De Viersprong organiseerde een Verlengdeschooldagprogramma voor ouders op een vrijdagochtend. Onder leiding van de vakdocenten gingen ouders enthousiast aan de gang met zelfverdediging, techniek, computers en kunst. De animo was erg groot. Per groep namen acht tot tien ouders deel, meestal moeders. Bij voldoende belangstelling zou voor hen een zelfverdedigingscursus worden georganiseerd. In de pauze hadden zich al veertien moeders opgegeven. Voorlichting over de Verlengde schooldag kan worden ingebracht in bestaande activiteiten in de eigen initiatieven zoals bijvoorbeeld oudercursussen. In Den Haag is behalve door de school ook via migrantenorganisaties informatie verstrekt over de Verlengde schooldag. In de eerste helft van het tweede projectjaar draaiden in Bouwlust drie oudercursussen over het onderwijs; een voor Surinaamse, een voor Turkse en een voor Marokkaanse ouders. De ouders werden geworven via scholen die aan de Verlengde schooldag meedoen en een school die niet meedeed. Een Surinaamse organisatie heeft contact gezocht met de cursusleiding en een onderdeel verzorgd in de cursus voor Surinaamse ouders. Omdat de cursussen voor Turkse en Marokkaanse ouders in de eigen taal werden gegeven is
voor deze cursussen schriftelijk materiaal vervaardigd dat door de cursusleiding in de eigen taal is vertaald en gepresenteerd. Open lessen en presentaties Open lessen zijn bedoeld om een indruk te geven van de manier waarop in de Verlengde schooldag wordt gewerkt. Tijdens open lessen kunnen ouders zien wat de activiteit inhoudt en hoe hun kind, samen met anderen, bezig is. Dit kan een drempelverlagende werking hebben, omdat de school over het algemeen met ouders een afstandelijker contact heeft over de resultaten, de vorderingen en het gedrag van hun kinderen. Een andere vorm van contact is vooral bestemd voor ouders die hun kinderen komen ophalen: zij zijn eens per week welkom tijdens het laatste kwartier van een activiteit. Alle scholen kennen een afsluitende presentatie ter afronding van een Verlengde-schooldagblok. Afhankelijk van het soort activiteit wordt werk van de kinderen tentoongesteld, laten de kinderen zien wat ze hebben geleerd of geven ze een uitvoering. Over het algemeen vinden kinderen het prachtig als ouders en andere mensen uit hun omgeving naar de presentatie komen kijken. Het toewerken naar een eindproduct blijkt ook erg motiverend te werken voor de kinderen. Soms staan kinderen echter wat huiverig tegenover een presentatie, omdat zij verwachten dat hun ouders weinig waardering hebben voor de betreffende activiteit. De opkomst van ouders bij presentaties en open lessen varieert sterk. Het tijdstip aan het einde van de middag is voor veel ouders lastig, omdat de andere kinderen dan ook thuis zijn. Soms komen niet de ouders, maar wel bijvoorbeeld een oudere broer of zus. Met het oog op de beschikbaarheid van ouders is in Utrecht een aantal malen voor ouders een presentatie onder schooltijd gehouden. Er zijn verschillende soorten presentaties. Bij drama, dans, muziek, sport, acrobatiek en dergelijke geven de kinderen vaak een uitvoering, die wordt ingeleid door de vakdocent. Bij handvaardigheid, beeldende vorming en techniek worden de producten tentoongesteld en vertellen kinderen en vakdocenten er wat over. Op de Martin Luther Kingschool in Amsterdam is een presentatie in de vorm van een live radiotalkshow gehouden. Een andere leuke vorm van presentatie is om ouders zelf of samen met hun kinderen iets te laten maken. Zo hebben meisjes die meededen aan Technika 10 hun moeder de kunst van het figuurzagen
bijgebracht en is een presentatie van fotografie in de vorm van een gezamenlijke speurtocht door de wijk gegoten. Leuke en succesvolle manieren om het hele jaar door wat van de inhoud van activiteiten te laten zien, zijn een muurkrant, wisselende fototentoonstellingen en het ophangen en neerzetten van werkstukken die de kinderen vervaardigd hebben. Bij het werken met foto’s, dia’s of video’s van de kinderen is het wel belangrijk om na te gaan of de ouders daar geen bezwaren tegen hebben. OUDERS BETREKKEN BIJ DE VERLENGDE SCHOOLDAG
Een stap verder dan informeren is het actief betrekken van ouders bij de Verlengde schooldag. In het experiment is op verschillende manieren geprobeerd om ouders een rol te laten spelen. Keuze van activiteiten Een van de manieren om ouders te betrekken bij de Verlengde schooldag, is hun te vragen welke activiteiten zij leuk en belangrijk vinden voor hun kinderen. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren op informatiebijeenkomsten bij de start van de Verlengde schooldag. Beter nog dan het eenmalig peilen van de meningen is het instellen van een vast overleg met ouders. In Utrecht neemt bijvoorbeeld de Turkse ouderwerkgroep deel aan het Wijkoverleg Verlengde schooldag. Hier wordt onder andere beslist over de programma’s. Assistentie door ouders tijdens de Verlengde schooldag Een manier om ouders nauwer bij de activiteiten te betrekken is hun hulp vragen bij de uitvoering, bijvoorbeeld bij het verzamelen van de groep, limonade inschenken, klaarzetten van materialen en begeleiden van kinderen naar de activiteit, binnen de school of daarbuiten, in het buurthuis, op de kunstijsbaan of bij excursies. In Utrecht en Rotterdam zijn scholen een stap verder gegaan en hebben ze gekeken naar mogelijkheden om ouders bij de activiteiten zelf in te zetten, meestal als assistent, maar soms ook als docent. Bij veel activiteiten is een tweede volwassene erg welkom. Bij de computerlessen in Rotterdam helpen moeders de docenten om te zorgen dat kinderen aan de slag gaan en blijven. Terwijl de docent iets uitlegt aan een groepje, houdt een moeder een oogje op de rest. In Utrecht is een cursus ontwikkeld voor ouders die zelf met de computer willen leren werken. De cursus behandelt dezelfde onderwerpen als het kinderprogramma. De bedoeling is dat deze ouders
niet alleen als ‘tweede paar handen’ fungeren, maar ook zelf vragen van kinderen kunnen beantwoorden en ze weer op weg helpen. Een andere vorm van actieve betrokkenheid is bijvoorbeeld dat ouders bij de toneelcursus de decors verzorgen. Ouders als vrijwilliger in de Verlengde schooldag Met name in Rotterdam is vanaf de start van het experiment uitdrukkelijk gestreefd naar het betrekken van vrijwilligers uit de buurt. Een belangrijke reden hiervoor was het streven om de Verlengde schooldag betaalbaar te houden. Andere overwegingen waren dat vrijwilligerswerk sociale contacten en nieuwe ervaringen oplevert, structuur en inhoud geeft aan het dagelijks leven en mensen meer betrokken maakt bij hun omgeving. Als buurtgenoten kunnen vrijwilligers een belangrijke functie vervullen in het leven van kinderen, ook buiten de Verlengde schooldag. Bepaalde categorieën zoals werklozen, ouderen en allochtone vrouwen die kinderen op de Verlengde-schooldagscholen hebben, zijn speciaal benaderd. Stichting De Meeuw in Rotterdam heeft een programma opgezet om allochtone vrouwen op te leiden tot buurtmoeder. De buurtmoeders krijgen een Melkertbaan. Ze leggen contact met andere moeders en ondersteunen de contacten met de school en met hun kinderen door middel van activiteiten onder schooltijd. Om vrijwilligers voor de Verlengde schooldag te krijgen en te houden is een goed vrijwilligersbeleid nodig. Het sociaal-cultureel werk heeft veel ervaring in het werken met vrijwilligers en is dan ook een onmisbare samenwerkingspartner voor scholen. Belangrijke elementen van een vrijwilligersbeleid zijn: het geven van aandacht en waardering aan vrijwilligers, het garanderen van een goede en intensieve begeleiding, het vaststellen van taken en verantwoordelijkheden, het regelen van betaling of onkostenvergoeding, het verzorgen van deskundigheidsbevordering en het wijzen op verdere na- en omscholingsmogelijkheden. Aan vrijwilligers moeten echter ook eisen en voorwaarden worden gesteld. Ze moeten kunnen omgaan met kinderen, geduld en aandacht hebben, hun aanwezigheid kunnen garanderen ten behoeve van de continuïteit, respect hebben voor andere culturen, kunnen samenwerken met andere begeleiders en bereid zijn deel te nemen aan deskundigheidsbevordering, bijvoorbeeld op het gebied van tweedetaalverwerving. Het huidige beleid dwingt veel werklozen tot deelname aan de
arbeidsmarkt of op z’n minst aan een beroepsgerichte scholing. Dit heeft gevolgen voor het werven en inzetten van vrijwilligers op scholen. Wel ontstaan nieuwe mogelijkheden om via allerlei werkgelegenheidsmaatregelen tegen betaling extra mensen in te zetten (zie hoofdstuk 4 ). Suggesties voor het betrekken van ouders bij de Verlengde schooldag De betrokkenheid van ouders wordt groter als ze merken dat rekening wordt gehouden met hun wensen en opvattingen ten aanzien van de programmering van de Verlengde schooldag en het presenteren en publiceren van de resultaten. De ervaringen van de afgelopen jaren leiden tot de volgende suggesties: – Steek vooral bij de start van de Verlengde schooldag veel energie in het geven van informatie aan de ouders. Richt de informatie in elk geval op de ouders van de kinderen die op korte termijn aan de Verlengde-schooldagactiviteiten kunnen deelnemen. Bereid informatiebijeenkomsten goed voor. Schakel ten behoeve van anderstalige ouders vertalers in, bijvoorbeeld OET-leerkrachten. – Geef ouders de gelegenheid de informatie thuis na te lezen in een duidelijke folder. – Gebruik alle kanalen van de school om ouders vertrouwd te maken met de Verlengde schooldag: schoolkrant, ouderraad, prikborden, contacten bij het brengen en halen, rapportbesprekingen, koffieochtenden en huisbezoeken. De Verlengde schooldag wordt daardoor iets dat erbij hoort. Ouders van kinderen die nog niet kunnen deelnemen aan Verlengde-schooldagactiviteiten zijn dan al redelijk op de hoogte tegen de tijd dat hun kinderen mee mogen doen. – Stel producten van de kinderen tentoon op school en laat door middel van muurkranten of fotoreportages zien wat er gebeurt. De algemene Verlengde-schooldagvideo is goed bruikbaar in combinatie met concrete informatie over de eigen situatie. – Foto’s, dia’s en videofilms zijn vaak erg illustratief, maar houd rekening met opvattingen van ouders. Maak geen opnamen als ouders daar bezwaar tegen hebben. – Geef van tevoren heldere informatie over de Verlengde-schooldagactiviteiten waaruit de kinderen kunnen kiezen. Dit geldt in het bijzonder voor activiteiten die bij ouders weinig bekend zijn, bijvoorbeeld techniek of dans. Het is belangrijk om aan te geven
–
–
–
–
– –
wat er ongeveer gebeurt tijdens de activiteit en waarom dat belangrijk is voor de kinderen. Zoek persoonlijk of telefonisch contact met ouders die niet reageren op schriftelijke uitnodigingen en informatiebrieven. Geef uitleg op een manier die bij de betreffende ouder aansluit. Maak gebruik van het enthousiasme van de kinderen. Ouders vinden het leuk om te zien wat hun kinderen doen en kunnen. Ze leren via de Verlengde-schooldagactiviteiten soms een andere kant van hun kind kennen dan gebruikelijk is bij schoolse activiteiten. Beperk de contacten met ouders niet tot uitsluitend de Verlengde schooldag. Probeer het onderwerp te verbreden naar vrijetijdsbesteding als onderdeel van de opvoeding. Geef ook tips over clubs, buurthuizen en speeltuinen in de buurt. Nodig de ouders uit voor een afsluitende presentatie van de Verlengde-schooldagactiviteit waaraan hun kind heeft deelgenomen. Kinderen en ouders stellen dit meestal zeer op prijs. Als de activiteit zich ervoor leent, organiseer dan af en toe een open les. Laat de ouders duidelijk merken dat ze welkom zijn. Sluit een contract met de ouders over de Verlengde schooldag. Op de Martin Luther Kingschool in Amsterdam Oud-West tekenen ouders en kinderen samen een contract voor deelname aan de stimuleringsklas, die onderdeel is van de Verlengde schooldag. De stimuleringsklas is bedoeld voor kinderen van groep 6 tot en met 8 die meer willen leren na schooltijd. Per jaar zijn er drie modulen van tien weken waarin tien kinderen onder begeleiding van twee leerkrachten werken aan een individueel werkplan. De kinderen beslissen zelf over de twee werkonderdelen waaraan ze gaan werken, uiteenlopend van lezen, spelling, voorbereidende wiskunde, tot het maken van een werkstuk. Vooraf tekent elk kind een contract samen met een van de ouders of verzorgers. Dit contract betekent dat er een officiële afspraak met de begeleider en de ouders is gemaakt, waar iedereen zich aan moet houden. Elke week komen de kinderen op maandag van 15.30 tot 17.00 uur in de stimuleringsklas en nemen in de werkmap huiswerk mee dat ongeveer anderhalf uur werk vraagt. Aan het eind van de module is er een presentatie van het werk, waar de ouders, andere familieleden en leerkrachten bij uitgenodigd worden. Ter afsluiting worden er certificaten aan de kinderen overhandigd. Het enthousiasme is zo groot dat er kinderen op de wachtlijst staan.
OUDERS INFORMEREN OVER GEORGANISEERDE VRIJETIJDSBESTEDING
Een van de bedoelingen van de Verlengde schooldag is leerlingen stimuleren om mee te doen aan georganiseerde vrijetijdsactiviteiten, zowel binnen de Verlengde-schooldagprogramma’s als daarbuiten. Daarvoor ondernemen scholen steeds vaker gerichte acties richting ouders, omdat ze vinden dat het opzetten en organiseren van een Verlengde schooldag niet voldoende is. Het vergroten van de deelname aan verenigingen, hobby’s, cursussen, lessen en clubs wordt gezien als middel tot integratie. Schooluitval en criminaliteit zouden kunnen worden voorkomen wanneer kinderen en jongeren bezigheden hebben die hen aanspreken en die tevens een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van normbesef, samenwerking, sociaal gedrag en motivatie voor zinvolle activiteiten. Het besef groeit dat dat alleen door een gezamenlijke inspanning van jongeren en hun ouders te realiseren is. Als gevolg van deze ontwikkelingen komt de vrije tijd steeds meer in het vizier van scholen en instellingen. Zij willen in gesprek komen met ouders over het gedrag en de vrijetijdsbesteding van hun kinderen en hen uitdrukkelijk aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de opvoeding. De mate waarin ouders bij de vrijetijdsbesteding van hun kinderen zijn betrokken, varieert echter sterk. Ze zijn ook niet allemaal even goed op de hoogte van de mogelijkheden. In de praktijk van de Verlengde schooldag zijn interessante ervaringen opgedaan met het informeren en stimuleren van ouders op het gebied van de vrijetijdsbesteding en het gebruik van culturele voorzieningen. Scholen kiezen verschillende ingangen om ouders over vrijetijdsbesteding te informeren. Ze verstrekken informatie aan ouders via de kinderen of ze richten zich rechtstreeks tot de ouders. Ze proberen ouders te betrekken bij de uitvoering van vrijetijdsactiviteiten vanuit de school of ze maken publiciteit voor vrijetijdsactiviteiten in de school en informeren de ouders daarover achteraf. Ten slotte brengen ze bestaande activiteiten op het grensvlak van school en vrije tijd onder de aandacht van ouders. Via de kinderen informatie verstrekken aan ouders De Verlengde schooldag in Utrecht is georganiseerd in werkgroepen van een aantal scholen en een vertegenwoordiger van het welzijnswerk. De welzijnswerker verzamelt informatie over het vrijetijdsaanbod van het komende halfjaar en legt dit vast in een folder. De werkgroepen verspreiden de informatie over dit buitenschoolse
programma tegelijk met de publiciteit voor de activiteiten in de Verlengde schooldag. De welzijnswerker zorgt voor de onderlinge afstemming van activiteiten. Kinderen kunnen doorstromen naar een vervolgactiviteit na een eerste kennismaking met de activiteit in de Verlengde schooldag. De activiteiten in buurthuizen, kinderboerderijen en speeltuinen kunnen ook een aanvulling op de Verlengde schooldag zijn. Ouders krijgen de informatie over deze andere activiteiten onder ogen wanneer zij het inschrijfstrookje voor de Verlengde schooldag voor hun kind invullen. Een andere mogelijkheid om via de kinderen informatie te verstrekken is het organiseren van sportcursussen waarin de kinderen in hun eigen wijk kunnen kennismaken met minder bekende sporten. Gemeentelijke diensten voor sportstimulering bieden dergelijke cursussen vaak via de scholen aan. De eigen bijdrage is laag. Op sommige plaatsen zijn dergelijke cursussen inmiddels directer aan de school gekoppeld, bijvoorbeeld omdat de school zorgt voor de werving van een aantal specifieke groepen. Verenigingen staan dikwijls open voor deze bijzondere vorm van deelname. Scholen, diensten voor sportstimulering en welzijnswerk kunnen door middel van dit soort cursussen actiever aan ouders laten zien dat de kinderen het leuk vinden om aan een bepaalde sport te doen en hen zo stimuleren hun kinderen te laten deelnemen. Na afloop van zo’n oriëntatiecursus kunnen net als bij andere Verlengde-schooldagactiviteiten presentaties worden georganiseerd. Ouders rechtstreeks informeren via speciale acties Tot nu toe gaan scholen nog te weinig rechtstreeks met ouders in gesprek over het belang van een zinvolle invulling van de vrije tijd. Door de ervaringen met voorlichting over de Verlengde schooldag komt voorlichting over het belang van vrijetijdsbesteding aan allochtone ouders wel steeds hoger op de agenda bij scholen en instellingen. Scholen organiseren daarover bijvoorbeeld eenmalige themabijeenkomsten. Om optimale aansluiting te krijgen bij de leefwereld van ouders kan een thema worden gekozen dat sterk bij hen leeft, bijvoorbeeld hun angst voor criminaliteit en de rol van vrijetijdsbesteding. Een andere mogelijkheid is het expliciet uitnodigen van ouders voor een informatiemarkt over activiteiten in de vrije tijd met nadruk op de wijk. In samenwerking met het welzijnswerk en andere instellingen kan voor ouders bijvoorbeeld ook een bezoek aan een buurthuis, de
muziekschool en dergelijke voorzieningen georganiseerd worden. Wat daarbij helpt, is het persoonlijk aanspreken van ouders om hen uit te nodigen en het belang uit te leggen. Daarbij maakt het voor anderstalige ouders vaak veel verschil of zij in hun eigen taal worden aangesproken. Gezamenlijke wervings- en voorlichtingscampagnes en projecten met lokale sportverenigingen, hun overkoepelende organisaties en plaatselijke en provinciale instellingen voor migranten bieden goede mogelijkheden om met allochtone ouders in gesprek te raken over sport en vrijetijdsbesteding. Ouders betrekken bij vrijetijdsactiviteiten vanuit de school Om ouders te motiveren tot het gebruik van het vrijetijdsaanbod in de wijk kunnen scholen hen uitnodigen om mee te doen aan oriënterende activiteiten. Voor de kleuters kan een kennismaking worden georganiseerd met de bibliotheek, de kinderboerderij, de speeltuin en het cursusaanbod vanuit de jeugdgezondheidszorg. Gekoppeld aan deze bezoeken kan de school een themabijeenkomst organiseren over het belang van de bezochte activiteiten en van een stimulerende houding van ouders op het terrein van vrijetijdsbesteding. Soms kan de school een vrijetijdsaanbod in het eigen gebouw aanbieden en ouders op die manier overtuigen van het belang van dat aanbod voor de ontwikkeling van hun kind. Stedelijk werkende instellingen voor muziek- en dansonderwijs die meer decentraal gaan werken kunnen hun activiteiten op school geven als de school daarvoor de faciliteiten beschikbaar stelt. Een inventarisatie van de belangstelling onder ouders kan een indicatie geven van de richting waarin deze instellingen hun aanbod kunnen ontwikkelen. Ouders informeren over buitenschoolse activiteiten Door het jaar heen vindt op de meeste scholen een aanzienlijk aantal activiteiten plaats die raakvlakken hebben met de vrije tijd of die in de vrije tijd kunnen worden voortgezet. De school kan daar bewuster aandacht aan besteden door te benoemen wat zij allemaal al doet. Vervolgens kan de school meer planmatig een actieve rol spelen in de vrije tijd van de leerlingen. Met de samenwerkingspartners kunnen afspraken worden gemaakt over de verschillende taken. Bij de informatieverstrekking aan ouders kunnen scholen meer aandacht besteden aan hun activiteiten in de vrije tijd, op dezelfde manier als aan onderwerpen als tandenpoetsen, verkeersregels,
voortgang op het gebied van de schoolvakken, gedragsregels in en om de school en televisiekijken. Om de vooruitgang op dit gebied te meten kan de school jaarlijks peilen hoeveel kinderen lid zijn van verenigingen. De school kan op school en onder de ouders materiaal verspreiden van de culturele podia die zich richten op kinderen en publiciteit maken voor allerlei activiteiten van buurthuizen en sportverenigingen. Een schoolvoetbal-, basketbal- of volleybaltoernooi en een straat- of zaalvoetbalcompetitie zijn reguliere vrijetijdsactiviteiten die onder medeverantwoordelijkheid van de scholen worden georganiseerd. Scholen kunnen ouders actief benaderen om een bepaalde rol te spelen of een werkgroepje te vormen dat de leerlingen bij dit soort activiteiten bijstaat en aanmoedigt, bijvoorbeeld door hun vervoer te regelen. In de wijken waar de Verlengde schooldag wordt georganiseerd, zijn vaak ook Turkse en soms Marokkaanse oudercomité’s. Die kunnen ook op het gebied van de buitenschoolse vrijetijdsbesteding een intermediaire rol vervullen, net als medewerkers van het onderwijsvoorrangsbeleid of het plaatselijke welzijnswerk.
MAASTRICHT: EEN SPEELSE OLIEVLEK ‘Wat kinderen tegenwoordig missen bij het spelen is onder andere dat ze verantwoordelijk zijn voor andere kinderen. Tijdens de activiteit Spel en Spelen in de Verlengde schooldag merken wij dat oudere kinderen het heel leuk vinden om aan de kleintjes iets uit te leggen. Daardoor gaan ze ook op het schoolplein heel anders met elkaar om. De groten hebben minder bravoure en de kleintjes zijn minder bang. Dat sluit helemaal aan op het doel van de Verlengde schooldag om kinderen in een andere sfeer dan ze gewend zijn bij elkaar te brengen.’ Miny van Bers stond aan de wieg van de Verlengde schooldag in Maastricht. Haar verhaal is een schoolvoorbeeld van onderwijsopbouwwerk: het ontwikkelen van een nieuwe voorziening om tegemoet te komen aan een behoefte die gesignaleerd wordt in het lokale onderwijsvoorrangsbeleid. De Verlengde schooldag in Maastricht is het resultaat van een bottom-upbenadering waarin het vertrouwen en de medewerking van de scholen is verzekerd.
SOCIALE V E R N I E U W I N G Onderwijsopbouwwerkster Miny van Bers, verbonden aan de welzijnsinstelling Trajekt, begon in 1991 in het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid met het organiseren van naschoolse spelletjesmiddagen op de Heilige Geestschool (nu ‘t Forum geheten) in de Maastrichtse wijk Pottenberg. Dat deed zij in samenwerking met de schoolleiding. De spelletjesmiddagen vonden plaats vanuit de speel-o-theek, die net als in verschillende andere onderwijsvoorrangsgebieden, in Maastricht in de school gevestigd was. De organisatoren selecteerden de spelletjes die zij aanboden op hun onderwijskundige gehalte, zodat ze een bijdrage zouden leveren aan het ontwikkelen van de basisvaardigheden. Jongere kinderen kregen uitleg van oudere kinderen. Deze vorm van samen spelen sloeg aan. Ook aan de creatieve activiteiten en de computercursussen die Miny van Bers samen met het hoofd van de school opzette en uitvoerde, bleek behoefte te zijn. Uit een inventarisatie die werd gehouden ter gelegenheid van de fusie van de school met een andere school bleek dat de kinderen de naschoolse activiteiten niet meer wilden missen. Daarmee had de Pottenbergse voorloper van de Verlengde schooldag zich een plaatsje op de onderwijsvoorrangskaart veroverd. De aanzet tot de Verlengde schooldag in Pottenberg was ‘budgetneutraal’: hij vond plaats met de bestaande middelen van het onderwijs-
voorrangsbeleid. Door de uitvoering zelf ter hand te nemen hadden de organisatoren weliswaar geld bespaard, maar stuiten ze ook al snel op de grenzen van de groei. Wilden ze vakdocenten voor kunstzinnige vorming of natuur- en milieueducatie inschakelen, dan moesten ze die betalen. Dat geld kwam er toen de gemeente Maastricht parallel aan het landelijk experiment voor de Verlengde schooldag besloot om vanaf het schooljaar 1993-1994 twee jaar lang een eigen experiment te financieren uit het stedelijke fonds voor de sociale vernieuwing. Bij het experiment was ook de consulent jeugdwerk van de Limburgse ondersteuningsorganisatie Symbiose betrokken. Het experiment maakte een uitbreiding van de Verlengde schooldag mogelijk naar activiteiten zoals sport, natuur- en milieueducatie, drama en schaken en er konden materialen en computers worden aangeschaft. De scholen bieden de activiteiten nu in twee cycli van tien weken aan en vragen voor sommige activiteiten een eigen bijdrage van f 10,- per cyclus. Op basisschool ‘t Forum geldt deze eigen bijdrage bijvoorbeeld voor het werken onder leiding van een beeldend kunstenaar, aerobics, legotechniek en het natuureducatieproject. Het spelen en knutselen in de speel-o-theek is echter nog steeds gratis.
A NDERE P O S I T I E S I N N E M E N De Maastrichtse scholen met een Verlengde schooldag zijn relatief klein en hebben in verhouding met de vier grote steden naast allochtone kinderen een vrij hoog percentage zogenaamde 1,25-leerlingen: autochtone kinderen van laagopgeleide ouders. Dat verklaart mede de grote aandacht die in de Maastrichtse Verlengde schooldag uitgaat naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. De meerwaarde van de Verlengde schooldag ligt volgens Miny van Bers met name in de mogelijkheden om kinderen in een groep andere posities te laten innemen dan ze gewend zijn. ‘Je ziet dat hun zelfvertrouwen toeneemt als ze zich op een andere manier kunnen profileren dan in hun eigen klas. We schenken ook veel aandacht aan samenwerking en het dragen van verantwoordelijkheid. We laten bijvoorbeeld ter afsluiting van ons natuur- en milieuproject kinderen uit groep 5 en 6 een kabouterpad uitzetten voor de kleuters. Zo’n serieuze opdracht heeft een enorm effect op de kinderen. Hun leerkrachten zijn vaak verbaasd over de concentratie die ze blijken te kunnen opbrengen als ze iets met jongere kinderen doen.’ Ter ondersteuning van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen zoekt Miny van Bers samen met haar collega’s naar uit-
breiding van de activiteiten in de richting van sociale weerbaarheidstrainingen. Om de ouders nog meer bij de Verlengde schooldag te betrekken worden parallel aan de activiteiten voor de kinderen steeds meer oudercursussen opgezet. Zo kunnen de ouder op ‘t Forum voor f 15,- een computercursus volgen. Ook zijn de ouders actief als vrijwilliger in de speel-o-theek en als begeleider bij uitstapjes.
SCHOLING In navolging van de praktijk die in het onderwijsvoorrangsbeleid was gegroeid is de uitvoering van de Verlengde schooldag in Maastricht per school in handen van duo’s: een vertegenwoordiger van de school die onder andere zorgt voor de afstemming van het binnenschoolse en buitenschoolse aanbod en de contacten met de ouders, en een welzijnswerker die is belast met het realiseren van het onderwijsachterstandsbeleid in de betreffende buurt. Van onderlinge concurrentie is geen sprake: ‘Op alle locaties waar we nu Verlengde schooldag hebben, werken mensen die al gewend waren om samen te werken. In het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid hebben ze bijvoorbeeld al gewerkt aan projecten rond spel en spelen en leesbevordering’, vertelt Miny van Bers. Om de deskundigheid van vakdocenten uit de creatieve sector te vergroten heeft ze met de instelling voor kunstzinnige vorming Kumulus een scholingsplan gemaakt. Voor de bijscholing van leerkrachten en kinderwerkers op het gebied van natuur- en milieueducatie is een aparte post-HBO cursus opgezet. De scholen in Maastricht hebben goede ervaringen met het inzetten van gespecialiseerde derde- en vierdejaars PABO-studenten in de Verlengde schooldag. ‘Die hebben meestal al ervaring met de doelgroep en hebben daarnaast een specialisatie die ze kunnen toepassen en waarvoor ze nieuw materiaal kunnen ontwikkelen.’
TRAPPELEN Kenmerkend voor het Maastrichtse model voor de Verlengde schooldag is de keuze voor de weg van de geleidelijkheid. Om de kwaliteit te bewaken en de kosten te beheersen worden de locaties per schooljaar naar niet meer dan één nieuwe school uitgebreid. De scholen en welzijnswerkers die de Verlengde schooldag uitvoeren, houden contact met elkaar in een netwerk. Ook staat de Verlengde schooldag op de agenda van de Gemeentelijke Coördinatiegroep Onderwijsachterstandsbeleid. Het werk van deze groep valt weer onder het integraal jeugdbeleid van de gemeente. Deze organisatie-
structuur is tevens de basis voor het ‘verbredingsmodel’ voor de Verlengde schooldag waarin alle elf OVB-locaties zijn opgenomen. Gedurende het schooljaar 1997-1998 hebben zeven basisscholen een Verlengde schooldag. Daarnaast doet een Maastrichtse school voor voortgezet onderwijs mee aan het landelijk experiment met de Verlengde schooldag in het voortgezet onderwijs. De Verlengde schooldag in Maastricht heeft zich de afgelopen twee jaar als een olievlek over de stad verspreid. Omdat de belangstelling zo groot is, zijn twee scholen begonnen met een voortraject voor de Verlengde schooldag, zogeheten ‘zaaiprojecten’. Daarnaast staan nog drie scholen te trappelen om mee te doen. Miny van Bers is zelf inmiddels verantwoordelijk voor de stedelijke coördinatie. Tot 1 januari 1998 had zij daarvoor maar vier uur per week beschikbaar. Met ingang van 1998 zijn dat er tien geworden. Die extra uren kan ze goed gebruiken voor de uitbreiding van de Verlengde-schooldagactiviteiten. Ze wil er ook persoonlijk op toezien dat vakdocenten goed voorbereid zijn op de doelgroep waarmee zij in de Verlengde schooldag te maken krijgen. Nu de uren voor de stedelijke coördinatieuren zijn uitgebreid hoopt Miny van Bers dat de eventuele uitbreiding van locaties en activiteiten in de toekomst beter beheersbaar wordt: ‘We proberen het aanbod zo veel mogelijk op stedelijk niveau te structureren en te vernieuwen. Daarom moet een school die met de Verlengde schooldag wil beginnen altijd een begroting indienen via de stedelijke coördinatie. De scholen krijgen geen extra uren voor de Verlengde schooldag, maar doen het binnen de vier of zes uur die ze extra hebben in het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid. Dat geldt ook voor de welzijnswerkers met wie ze samenwerken.’
SPONSORING Sinds het schooljaar 1996-1997 is voor de Maastrichtse Verlengde schooldag ongeveer f 10.000,- per school beschikbaar. Dat geld komt voor een deel uit de pot voor het grotestedenbeleid. Een ander deel wordt opgebracht door de stedelijke instellingen die in opdracht van de gemeente tot evenredige herschikking van hun middelen over de verschillende doelgroepen zijn overgegaan. Ook de betrokken welzijnsinstellingen en de scholen zelf leveren een financiële bijdrage. Het streven is om op elke school een goede balans te krijgen tussen vakdocenten, vrijwilligers en studenten. Voorzover nodig kan per school besloten worden om extra aandacht en geld in een bepaalde risicogroep te steken. Om het budget uit te breiden is een paar jaar
geleden in Maastricht al eens overwogen om sponsors te zoeken voor de Verlengde schooldag. Miny van Bers: ‘Onder invloed van Amerikaanse voorbeelden hebben we toen een gesprek gehad met de Kamer van Koophandel, die ons verwees naar de werkgeversorganisaties. Daar kregen we toen geen reactie. Toch is de mogelijkheid van sponsoring langs een andere weg weer op onze agenda gekomen, omdat werkgevers hebben laten weten dat ze meer techniek in het onderwijs willen. In overleg met de PABO wordt nu een plan gemaakt, waarin we bekijken op welke manieren het bedrijfsleven betrokken kan worden bij de sponsoring van vakken als informatica en techniek in de Verlengde schooldag.’
4 ORGANISATIE VAN DE VERLENGDE SCHOOLDAG Nadat scholen en hun partners het initiatief voor het invoeren van de Verlengde schooldag hebben genomen, moeten ze van alles regelen. De doelgroepen en het programma moeten worden vastgesteld. De aanpak en de ingrediënten daarvan zijn al in hoofdstuk 1 aan de orde geweest. Als de belangrijkste keuzes zijn gemaakt komt het op het organiseren van de uitvoering aan. Op de eerste plaats is het zaak om het juiste personeel aan te trekken. In veel gevallen zal daarbij meteen aandacht moeten worden besteed aan de scholing van docenten en andere medewerkers. Ten tweede zullen de financiële gevolgen van het plan moeten worden bekeken. Uit het experiment Verlengde schooldag zijn daarvoor ideeën en richtlijnen te halen. Wie de Verlengde schooldag goed wil afstemmen op het vrijetijdsaanbod in de wijk, zal moeten zorgen voor een goedlopende wijkorganisatie. Een laatste aandachtspunt in de organisatie van de Verlengde schooldag is het inbouwen van de evaluatie. Uit de praktijk blijkt dat van een goede evaluatie geen sprake kan zijn wanneer die niet van het begin af aan wordt besproken en wordt meegenomen in de planning. Bij wijze van samenvatting en als hulpmiddel bij het opzetten van de Verlengde schooldag is in het volgende hoofdstuk een draaiboek opgenomen waarin achtereenvolgens de stappen in voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie aan de orde komen. PERSONEEL
Een goed personeelsbeleid voor de Verlengde schooldag moet onderdeel zijn van het algemene personeelsbeleid van de school en de betrokken instellingen. De Verlengde schooldag brengt nieuwe mensen in de school. Dat zijn mensen die een ander vak beheersen dan de groepsleerkrachten en veelal niet uit een onderwijsorganisatie komen. Ze zijn gewend om met kinderen te werken in een nietschoolse omgeving. Ze weten hoe je kinderen voor iets kunt interesseren. Om deze mensen optimaal in te zetten voor de Verlengde schooldag is goed personeelsbeleid nodig. Ze moeten geselecteerd
worden, de kwaliteit van hun werk moet bewaakt worden en de relatie met het binnenschoolse team moet worden opgebouwd en onderhouden. De belangrijkste eis aan begeleiders van Verlengde schooldagprogramma’s is dat ze de nodige kwaliteiten hebben op pedagogischdidactisch en (vak)inhoudelijk gebied. Welke kwaliteiten precies nodig zijn, hangt af van de doelen die de school met het programma voor ogen heeft. Verlengde-schooldagprogramma’s kunnen worden uitgevoerd door verschillende typen begeleiders: – mensen van buiten zoals kinderwerkers, vakspecialisten, ouders, stagiaires en vrijwilligers; – leerkrachten van de eigen school; – een mix van verschillende typen begeleiders. Geschiktheid Elk type begeleider heeft zijn eigen voor- en nadelen. Docenten van buiten hebben het voordeel dat ze de buitenwereld de school inbrengen en nieuwe identificatiefiguren voor de kinderen en jongeren worden. Hun aanwezigheid kan drempelverlagend werken naar andere voorzieningen in de omgeving. De vakspecialisten onder hen kunnen de kinderen of jongeren inwijden in de kunst en de technieken van hun vak. De ‘echtheid’ daarvan heeft een grote aantrekkingskracht. Zoals een jonge deelnemer zei: ‘Bij judo doe je echt judo.’ Professionaliteit is een groot voordeel als de vakspecialist de vaktechnieken ook pedagogisch goed kan inzetten. Dat is echter niet altijd het geval, zeker niet als deze specialisten weinig of geen ervaring hebben met de doelgroep. In bijlage B is een lijst met selectiecriteria voor vakdocenten te vinden. Buurt- en jeugdwerkers hebben het voordeel dat ze ervaring hebben in het pedagogisch werken met groepen jeugd en inzicht hebben in de mogelijkheden van de buurt, de buitenschoolse omgeving. Het bestaande activiteitenaanbod van buurt- en jeugdwerk is echter vaak alleen bedoeld voor één middag, niet voor een programma van langere duur. In het kader van de onderwijsvoorrangsgebieden is vaak al wel meer ervaring opgedaan met langere programma’s en met de samenwerking tussen school en buurtwerk. Leerkrachten missen de vakkundigheid van specialisten en de mogelijkheden van jeugdwerkers om buitenschoolse elementen te introduceren. Wel kunnen zij het beste de relatie met het onderwijsaanbod
leggen en de integratie van de Verlengde schooldag vergemakkelijken. Begeleiding door eigen leerkrachten heeft ook zeker voordelen wanneer ‘verbetering van participatie op school’ het doel van de Verlengde schooldag is. Tijdens de Verlengde-schooldagactiviteiten zijn leerkrachten en leerlingen op een andere manier met elkaar bezig en leren ze andere kwaliteiten in elkaar waarderen. Dat gebeurt vooral wanneer niet alleen leerlingen, maar ook leerkrachten in de Verlengde schooldag met hun eigen interesses aan de gang kunnen gaan. Ouders en andere vrijwilligers kunnen goede begeleiders zijn op gebieden waar zijzelf goed in zijn. Het is echter niet verstandig om de invulling van Verlengde-schooldagprogramma’s te laten afhangen van de specialismes die de beschikbare vrijwilligers toevallig in huis hebben, tenzij het vergroten van ouderparticipatie het belangrijkste doel is. Ook is niet elke vrijwilliger zomaar geschikt, net zo min als elke docent met fotografiekennis automatisch een goede Verlengde-schooldagdocent is. Alle Verlengde-schooldagbegeleiders moeten hoe dan ook op pedagogische en inhoudelijke kwaliteiten worden geselecteerd. Beschikbaarheid Naast geschiktheid is het belangrijk om ook te denken aan de beschikbaarheid van personeel op de gewenste tijd en plaats. Leerkrachten zijn in principe makkelijk beschikbaar als zij na schooltijd willen doorwerken. Mensen van buiten zijn meestal gebonden aan betaalde of onbetaalde werktijden elders. Als zij op verschillende scholen tegelijk meewerken, moeten de reis- en werktijden onderling goed op elkaar zijn afgestemd. Soms zijn vakkrachten zowel binnen als buiten schooltijd werkzaam. Aansluiting van de programma’s op elkaar is dan gemakkelijker te realiseren. De keuze van personeel Als in de Verlengde schooldag een sterke nadruk ligt op verrijking van leermogelijkheden, kan een school voor uitvoering door groepsleerkrachten kiezen. Dat vereenvoudigt de afstemming tussen het binnen- en buitenschoolse programma. Legt de school de nadruk op verrijking van participatie, dan kan dat ertoe leiden dat zij vakdocenten van buitenschoolse instellingen inschakelt. Het gaat dan om instellingen die een aanbod hebben waarnaar de kinderen na de Verlengde schooldag kunnen doorstromen, zoals een judoclub in het buurthuis of activiteiten van een instelling voor kunstzinnige vorming.
Wanneer de school betrokkenheid van ouders belangrijk vindt, kan zij kiezen voor het inschakelen van ouders of andere familieleden zoals grootouders of broers en zussen, als vakdocent of vrijwilliger. In het experiment is daar vooral in Rotterdam ervaring mee opgedaan. Als de Verlengde schooldag ook bedoeld is om te werken aan het bevorderen van participatie in de buurt, is het mogelijk om ouderen uit de buurt in te schakelen als vrijwilliger of vakdocent. In de Verenigde Staten is al veel succes geboekt met het inschakelen van ouderen bij allerlei activiteiten in het onderwijs (zie Zandbergen en Penninx: Voor alle leeftijden). Ook in Nederland zijn positieve ervaringen opgedaan met het contact tussen schoolkinderen en ouderen in de wijk (zie Penninx en Valkestijn: Tijdschrift voor de Verlengde schooldag). In de Rotterdamse wijk Hillesluis leren autochtone ouderen en allochtone kinderen van elkaar. De contacten activeren de ouderen en zorgen ervoor dat kinderen een ander beeld krijgen van de onbekende ouderen in hun omgeving. Aan het inschakelen van ouderen in de school zijn wel voorwaarden verbonden: de ouderen moeten specifieke taken krijgen die ze zelf leuk vinden om te doen en goed beheersen, een coördinator van de school moet de ouderen bij de uitvoering informeren en begeleiden en duidelijke afspraken met hen maken over hun bijdrage. Ook een gebrek aan financiën kan van invloed zijn op de keuze van personeel. In dat geval is het belangrijk om de doelstellingen voor de Verlengde schooldag goed in het oog te houden. Misschien is het bij beperkte financiën beter het aanbod te beperken en op zoek te gaan naar meer of andere financieringsbronnen voor andere activiteiten. Een van de mogelijkheden is gebruikmaken van allerlei werkgelegenheidsmaatregelen. Aan de kandidaten moeten dan uiteraard voorwaarden gesteld worden. Ze moeten kunnen omgaan met jongeren en groepen en geduld en aandacht hebben. In gebieden met veel allochtone kinderen is het met het oog op identificatie goed om te zorgen voor allochtone begeleiders. Een goede begeleiding door professionals is daarbij een voorwaarde. Een mengsel van verschillende typen personeel is ook mogelijk, maar maakt het voor de school wel minder overzichtelijk. De relatie met het schoolteam Het opbouwen van een goede relatie tussen het schoolteam en de vakdocenten is belangrijk voor de kwaliteit, continuïteit en betrokkenheid. Daarom moet er sprake zijn van een structurele mogelijk
heid tot informatie-uitwisseling over de kinderen en de activiteiten. Een veelgebruikte vorm is het instellen van een logboek en daarnaast een regelmatig overleg met de schoolcoördinator. Om te voorkomen dat individuele vakdocenten een geïsoleerde positie in de school innemen, is het instellen van een regelmatig gezamenlijk overleg, bij voorkeur tegen vergoeding, zeer welkom. Dit kan bijvoorbeeld op wijkniveau gebeuren zodat vakdocenten die op verschillende scholen werken, onderling ervaringen kunnen uitwisselen. Scholing Scholing van Verlengde-schooldagpersoneel is bijna altijd noodzakelijk. Vakdocenten komen vaak tot de ontdekking dat zij te weinig ervaring hebben in het werken met multiculturele groepen en met taalontwikkeling. Groepsleerkrachten van de basisschool merken soms dat zij te weinig ervaring hebben met speelse vormen van leren. Kinderwerkers zijn dikwijls niet gewend om activiteiten strak te programmeren. Scholing voor de medewerkers aan de Verlengde schooldag heeft daarom betrekking op onderwerpen zoals het werken met een multiculturele doelgroep, taalverwerving en taalontwikkeling, buitenschools en binnenschools leren, spelend leren, programmeren en vakinhoudelijke kennis. De scholing kan zowel intern, dat wil zeggen op de school of in de wijk, als extern, bijvoorbeeld op een hogeschool plaatsvinden. Binnen het landelijk experiment is met diverse vormen van scholing ervaring opgedaan, variërend van trainingen, conferenties en workshops tot werkbezoeken en studiereizen. De stedelijke coördinatoren van Den Haag en Utrecht hebben scholingsprogramma’s ontwikkeld voor verschillende doelgroepen die betrokken zijn bij de Verlengde schooldag zoals vakdocenten, sociaalcultureel werkers, groepsleerkrachten en vrijwilligers. In die scholingsprogramma’s staat de integratie van theorie en praktijk centraal en komt de aanpak die deelnemers in de praktijk vaak al hebben expliciet aan de orde. Voor de organisatie en uitvoering van scholingsprogramma’s werken de stedelijke organisaties HOF en Stade samen met de Hogeschool Utrecht. Deze scholingsprogramma’s worden zo veel mogelijk ‘op maat’ aangeboden. Dat wil echter niet zeggen dat de verschillende doelgroepen altijd afzonderlijk geschoold moeten worden. Een combinatie van deelnemers uit verschillende beroepsgroepen rond een onderwerp als spelend leren of taalontwikkeling heeft het voordeel dat de onderlinge communicatie over de
Verlengde schooldag wordt verbeterd en er gezamenlijk aan bepaalde doelen wordt gewerkt. Met het oog op het vergroten van de betrokkenheid van familieleden bij de school en de participatiemogelijkheden van buurtbewoners heeft Stichting De Meeuw in Rotterdam veel aandacht besteed aan de kadervorming van vrijwilligers en mensen die voor de Verlengde schooldag kunnen worden ingezet worden via werkgelegenheidsmaatregelen. In dit scholingsprogramma neemt informatie over taalontwikkeling en didactiek een belangrijke plaats in. In het landelijke experiment is speciaal voor de Verlengde schooldag scholingsmateriaal gemaakt. Zo heeft Stade in Utrecht modules rond ‘spelend leren’ ontwikkeld en uitvoerig aandacht besteed aan taalontwikkeling in spel en sport en spelontwikkeling. Het Koorenhuis, het Haagse centrum voor kunst en cultuur, heeft werkboekjes ontwikkeld voor docenten muziek, dans en drama. Naar verwachting zal het scholingsaanbod en het materiaal de komende jaren nog verder worden uitgebreid. Bij het Expertisepunt Verlengde schooldag van het NIZW is hierover informatie verkrijgbaar. FINANCIËN
Op de vraag wat de Verlengde schooldag kost, is geen eenduidig antwoord te geven. De kosten hangen nauw samen met de variant of combinatie van varianten (zie hoofdstuk 1) die een school kiest voor het samenstellen van het Verlengde-schooldagprogramma. De totale kosten per school per jaar hangen af van het totaal aantal programma’s dat per jaar wordt aangeboden. De kosten zijn te onderscheiden in de volgende posten: – personeel en materiaal; – accommodatie; – scholing. De inkomsten zijn te verwaarlozen omdat Verlengde-schooldagactiviteiten meestal gratis worden aangeboden om de drempel voor deelname zo laag mogelijk te houden. Personeel en materiaal De kosten per programma zijn berekend op een groepsgrootte van twaalf tot vijftien kinderen. De programma’s duren over het algemeen tien tot vijftien weken. In één schooljaar worden meestal twee
periodes van twaalf weken aangeboden. Uit het onderzoek is gebleken dat het succes van de Verlengde schooldag mede bepaald wordt door de keuzemogelijkheid die de kinderen krijgen. Elke groep kinderen op wie de Verlengde schooldag zich richt, moet minimaal twee verschillende programma’s aangeboden krijgen. Uitvoering Voor de Verlengde schooldag kan van verschillende typen personeel gebruik worden gemaakt. Een school kan voor de uitvoering van een Verlengde-schooldagprogramma vakdocenten inschakelen van lokale educatieve en sociaal-culturele instellingen zoals de bibliotheek, de muziekschool en het sociaal-cultureel werk, en van eigen diensten van gemeenten, bijvoorbeeld de Dienst voor Sport en Recreatie. Het hangt van het beleid van de betreffende instelling en gemeente af hoeveel de school voor de inzet van dit personeel moet betalen. Verzorgen leerkrachten van de school het programma in het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid, dan kan dit tot lagere kosten leiden. Om de kwaliteit van de Verlengde schooldag te garanderen wordt altijd uitgegaan van minstens één beroepskracht per groep. Daarnaast kunnen stagiaires, ouders en andere vrijwilligers ingeschakeld worden. Als dat gebeurt, is ook altijd menskracht nodig om hen te begeleiden. Over het algemeen maakt de school gebruik van een combinatie van leerkrachten van de school met vakleerkrachten van buiten. Ook het materiaal dat nodig is voor de activiteiten kan de kosten beïnvloeden. Voor een fotografieprogramma zijn andere materialen nodig dan voor een judocursus. Dat betekent dat het ene Verlengdeschooldagprogramma duurder is dan het andere. Gemiddeld kost één Verlengde-schooldagprogramma aan materiaal en personeel voor één periode van twaalf weken tussen de f 1500,- en f 2000,-. Dit bedrag is exclusief kosten voor ontwikkeling van programma’s, coördinatie, scholingen, investeringen en exploitatiekosten van materiaal. Coördinatie Per school is er sprake van een leerkracht die de functie van schoolcoördinator Verlengde schooldag uitoefent. Gemiddeld betreft dit een taak van vier uur per week. Bij een wijkmatige opzet van de Verlengde schooldag is bovendien sprake van een wijkcoördinator Verlengde schooldag. Dat is vaak een kinder
werker. Voor zover mogelijk komen de uren van de wijkcoördinator uit de reguliere formatie van de instelling voor sociaal-cultureel werk. Voor het onderbrengen van de stedelijke coördinatie komen diverse instellingen in aanmerking, die al dan niet onderdeel zijn van het gemeentelijk apparaat. Accommodatie Wanneer de school over geschikte ruimtes beschikt, vinden de activiteiten daar plaats en brengt de Verlengde schooldag geen extra accommodatiekosten mee. Gezien het karakter van de Verlengde schooldag vinden de activiteiten bij voorkeur plaats in multifunctionele ruimtes van de school, het handarbeidlokaal, op de speelplaats en in de gymzaal, maar niet in klaslokalen die als leslokaal dienen. Mocht de school niet over geschikte ruimten beschikken, dan kan het huren van ruimtes tot extra kosten leiden. Scholing De verschillende typen personeel hebben uiteenlopende vormen van scholing nodig. Zo zal een leerkracht vaak bijgeschoold moeten worden op het onderwerp van het programma, zoals radio maken, natuur- en milieueducatie of informatica. Vakdocenten daarentegen hebben vaak weinig ervaring met het werken met kinderen in achterstandssituaties in een buitenschoolse setting. Zij hebben bijscholing nodig over het maken van een aantrekkelijk programma voor deze groep kinderen. Sociaal-cultureel werkers zullen vaak behoefte hebben aan bijscholing op didactisch gebied. Stagiaires hebben begeleiding nodig bij het omgaan met de kinderen en het uitvoeren van een goed Verlengde-schooldagprogramma. Welke scholing ouders en vrijwilligers nodig hebben, hangt af van hun capaciteiten en de taken waarvoor ze ingezet worden. Aangeraden wordt om per project een scholingsbudget te reserveren van ongeveer f 1500,- per jaar. Dit bedrag kan uit verschillende bronnen worden betaald. Geldstromen Voor de Verlengde schooldag zijn niet per se extra financiële middelen nodig. Als alle betrokken partijen het erover eens zijn, kunnen bestaande middelen bestemd worden voor de Verlengde schooldag. De mogelijkheden om middelen in te zetten hangen ook af van de keuzes die voor het programma zijn gemaakt. Als bronnen voor de financiering van de Verlengde schooldag kunnen worden
beschouwd: de lokale overheid, de school, de gesubsidieerde instellingen, de ouders en werkgelegenheidsmaatregelen. De lokale overheid De Verlengde schooldag vindt plaats op het snijvlak van onderwijs en welzijn. Dit betekent dat de gemeente haar eigen gelden voor onderwijs, welzijn, sport, cultuur en recreatie kan inzetten voor de Verlengde schooldag. Sinds augustus 1997 zijn de gelden voor onderwijsachterstandsbestrijding volledig gedecentraliseerd naar de gemeente. Op grond van haar eigen plan voor onderwijsachterstandsbestrijding kan de gemeente een gedeelte van deze gelden voor de Verlengde schooldag bestemmen. Belangrijk argument hiervoor is dat de Verlengde schooldag een brug kan vormen tussen lokaal onderwijs- en jeugdbeleid. Daarom kunnen naast de gelden voor onderwijsachterstandsbestrijding in principe ook middelen gebruikt worden die bedoeld zijn voor jeugdbeleid, jeugdparticipatie, jeugdsportstimulering en kunst- en cultuureducatie. In algemenere zin kan de gemeente ook gelden voor sociale vernieuwing, veiligheidsbeleid of grotestedenbeleid inzetten voor de Verlengde schooldag. Daarnaast kan de gemeente zorgen dat haar eigen diensten en de instellingen die zij subsidieert menskracht en middelen inzetten ten behoeve van de Verlengde schooldag. De school De school kan voor de Verlengde schooldag gebruikmaken van de middelen die zij krijgt voor het bestrijden van onderwijsachterstanden, het schoolprofielbudget of het geld voor de niet-lesgebonden taken. Om naheffingen van sociale premies te voorkomen kan de school met het Verlengde-schooldagbudget beter zelf geen vakdocenten inhuren of de leerkrachten een aparte vergoeding voor de Verlengde schooldag geven. Uit ervaringen in Rotterdam blijkt dat het verstandiger is om de docenten voor de Verlengde schooldag te detacheren bij een werkgeversinstituut voor de non-profitsector dat dan sociale premies afdraagt en andere voorzieningen voor de vakdocenten treft. In theorie is het ook mogelijk om naheffingen te voorkomen door de docenten als zelfstandig ondernemer in te schakelen, maar in de praktijk gebeurt dit zelden.
De gesubsidieerde instellingen De instellingen die samen met de school een of meer Verlengdeschooldagprogramma’s uitvoeren, kunnen daarbij hun eigen budget aanwenden om mensen en materialen te betalen. Een instelling voor sociaal-cultureel werk kan bijvoorbeeld een kinderwerker een aantal uren geven voor coördinatie op wijkniveau, de muziekschool kan uren vrijmaken voor het ontwikkelen van een speciaal programma voor de Verlengde schooldag en de bibliotheek kan mensen inzetten om een Verlengde-schooldagactiviteit uit te voeren. Bovendien kunnen deze instellingen vaak ook een deel van het budget inzetten dat ze krijgen voor hun bijdrage aan het onderwijsvoorrangsbeleid. De ouders De ouders van de kinderen die aan de Verlengde schooldag meedoen, hebben het meestal niet breed. De kosten van allerlei vormen van vrijetijdsbesteding voor hun kinderen zoals contributie en toegangsprijzen, vormen vaak een belemmering voor deelname. Daarom was de Verlengde schooldag in de experimentfase gratis. In Limburg, waar de Verlengde schooldag los van het landelijke experiment is ontwikkeld, bleek echter dat een eigen bijdrage van f 10,- voor tien keer geen bezwaar was. Uit onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut blijkt dat een eigen bijdrage van f 2,- per keer in het algemeen niet op problemen stuit. De keerzijde van het heffen van een eigen bijdrage is het risico dat de kinderen die de Verlengde schooldag het hardst nodig hebben, niet meer kunnen meedoen. Werkgelegenheidsmaatregelen Melkertbanen, banenpools en andere werkgelegenheidsmaatregelen bieden in principe ook mogelijkheden om zonder veel kosten personeel in de Verlengde schooldag in te zetten. Aan de kandidaten moeten uiteraard voorwaarden worden gesteld. Ze moeten kunnen omgaan met groepen kinderen en geduld en aandacht hebben. Op haar beurt moet de Verlengde-schooldagorganisatie zorgen voor de begeleiding en zo nodig voor een onkostenvergoeding. De huidige werkgelegenheidsmaatregelen zijn gericht op het inzetten van verschillende groepen werkzoekenden: – mensen die deeltijdwerk zoeken zoals verzorgers van jonge kinderen en mensen die om medische redenen niet in staat zijn volledig te werken; – werkzoekenden die in aanmerking komen voor ‘werken met inzet
– – –
– – –
van uitkeringsgelden’, de zogeheten Melkertbanen, bijvoorbeeld in de functie van schoolassistent; kunstenaars die gebruikmaken van de Wet Inkomensregeling Kunstenaars; wachtgelders in het onderwijs; vrijwilligers, bijvoorbeeld van Gildeprojecten, en werkzoekenden die in aanmerking komen voor ‘werken met behoud van uitkering’ of ‘sociale activering’; werkzoekenden die in aanmerking komen voor de Regeling extra werkgelegenheid langdurig werklozen; loonkostenvergoeding voor uitbreiding collectieve sector; deelnemers van de regeling Banenpool, de JeugdWerkGarantieregeling en de Wet Sociale Werkvoorziening.
Sinds 1 januari 1998 is de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) van kracht. Deze wet vergroot de mogelijkheden voor de gemeente om een aantal regelingen naar eigen inzicht toe te passen. Het benutten van werkgelegenheidsmaatregelen en potenties van werkzoekenden vraagt om een lokale aanpak. De manier waarop werkzoekenden kunnen worden ingezet bij Verlengde-schooldagactiviteiten hangt af van de behoeften en de geschiktheid van de kandidaten. Om hun geschiktheid te beoordelen moet nauw samengewerkt worden met de contactpersonen die zorgen voor de bemiddeling. Daarnaast kan de school of het sociaal-cultureel werk zelf ook onderzoeken of bepaalde ouders of andere buurtbewoners geschikt zijn om via een werkgelegenheidsmaatregel in de Verlengde schooldag te worden ingezet. In Rotterdam worden zo buitenlandse vrouwen ingezet als schoolassistent en zijn werkloze mannen via een Melkertbaan als conciërge en techniekleerkracht aangetrokken. ORGANISATIE OP WIJKNIVEAU
Als het initiatief voor de Verlengde schooldag voortkomt uit samenwerking van scholen en andere instellingen op wijkniveau, zullen scholen en instellingen voor een belangrijk deel van de organisatie gezamenlijk verantwoordelijk zijn. Een wijkmatige aanpak heeft veel voordelen, omdat activiteiten beter op elkaar afgestemd kunnen worden en een aantal taken zoals de publiciteit en het aantrekken van vakdocenten, centraal geregeld kan worden. Daarnaast kan samenwerking voorkomen dat scholen, buurthuizen en andere voorzieningen voor naschoolse opvang elkaars concur
renten in het vrijetijdsaanbod worden. In plaats daarvan kunnen ze maximaal profiteren van de bestaande mogelijkheden en netwerken in de wijk. Op die manier kunnen de betrokken partijen de Verlengde schooldag ook beter ontwikkelen als onderdeel van het lokale jeugdbeleid en anticiperen op nieuwe ontwikkelingen zoals de Brede School en de buitenschoolse opvang. Een wijkmatige aanpak vergroot ook de mogelijkheden om de ouders te bereiken, bijvoorbeeld via de zelforganisaties van allochtonen en door het verspreiden van gezamenlijk informatiemateriaal. Het bundelen van de krachten op wijkniveau biedt ook meer gelegenheid voor het organiseren van manifestaties, bijvoorbeeld rond vrijetijdsbesteding, of voor het opzetten van speciale projecten in de directe omgeving, bijvoorbeeld rond veiligheid. Bij een wijkmatige aanpak is een wijkwerkgroep verantwoordelijk voor het beleid en de organisatie van de Verlengde schooldag op alle betrokken scholen. Deze werkgroep bestaat uit de wijkcoördinator en de schoolcoördinatoren, een kinderwerker of een sociaal-cultureel werker en zo mogelijk een stedelijk coördinator. Daarnaast kunnen ook de aanbiedende instellingen in de wijkwerkgroep vertegenwoordigd zijn. Om zo’n werkgroep in te stellen wordt een directie-overleg van alle betrokken instellingen bij elkaar geroepen. De vertegenwoordigers van de deelnemende directies peilen bij hun eigen achterban of er draagvlak voor de Verlengde schooldag is en verzekeren zich van de instemming van hun bestuur. Het tweede wijkoverleg is gewijd aan de invulling van het Verlengdeschooldagprogramma. De behoeften en de mogelijkheden op financieel en personeel gebied worden geïnventariseerd. Vervolgens wordt een selectie van het aanbod gemaakt en een programma vastgesteld. De deelnemers aan de wijkwerkgroep hebben ieder hun eigen taken en verantwoordelijkheden in de uitvoering, die op papier worden vastgelegd. Dergelijke taken zijn: – het opzetten van het aanbod; – het verkrijgen van de benodigde middelen; – het aantrekken en begeleiden van vakdocenten; – het opstellen van een activiteitenplan; – het regelen van ruimtes; – het organiseren van het toezicht op de kinderen; – de publiciteit; – het voorbereiden van de evaluatie.
In de uitvoeringsfase organiseert de wijkwerkgroep een aantal zaken centraal: de financiële en inhoudelijke administratie, het contracteren en begeleiden van de docenten, de werving en de publiciteit, het overleg over de voortgang en de scholing van medewerkers. Voor zover dat nodig is, zal iedere school daarnaast afzonderlijk het stappenplan voor de uitvoering volgen. De school deelt bijvoorbeeld zelf de groepen in, informeert de ouders en het eigen team, houdt zelf het toezicht en onderhoudt ook zelf contact met de vakdocenten die op hun locatie werken. Formeel moet de school voor een langdurige samenwerking met derden toestemming vragen aan de medezeggenschapsraad en het schoolbestuur en het besluit ook in het schoolplan opnemen. EVALUATIE
Een evaluatie van het resultaat van de Verlengde schooldag is vaak nodig om gemeenten en schoolbesturen te overtuigen van het nut van de Verlengde schooldag. Daarnaast is het voor beleidmakers en voor de directbetrokkenen van belang om ook tussentijds het proces te evalueren. Tussentijdse evaluatie kan helpen in het bijsturen van het proces. Daarom is het belangrijk om niet alleen concrete opbrengstverwachtingen te formuleren, maar ook vast te stellen welke stappen tussentijds geëvalueerd kunnen worden. Daarbij gaat het zowel om inhoud als organisatie van de Verlengde schooldag. Via tussentijdse evaluatie krijgt de school zicht op wat werkt en niet werkt en waarom. De evaluatie moet op verschillende niveaus en met verschillende betrokkenen plaatsvinden: programmaniveau
schoolniveau
wijkniveau
stedelijk niveau
schoolcoördinator
schoolcoördinator
schoolcoördinatoren
gemeente
kinderen
schoolteam
wijkcoördinatoren
stedelijke coördinator
vakdocent
ouders
betrokken leerkracht(en)
schoolbestuur
vertegenwoordiger scholen
contactpersoon aanbiedende instelling
Voor de evaluatie moeten de volgende gegevens verzameld worden: – welke kinderen aan welke activiteit hebben deelgenomen; – de presentie; – in hoeverre het programma is uitgevoerd volgens plan; – hoe de kinderen het programma vinden; – wat de ouders van de Verlengde schooldag vinden; – de effecten die de vakdocenten en leerkrachten bij de kinderen, op school of bij de ouders zien; – de samenwerking tussen vakdocenten en leerkrachten; – de samenwerking tussen scholen en aanbiedende instellingen; – in hoeverre de opbrengstverwachtingen zijn bereikt. De uitvoerders van de Verlengde schooldag kunnen zelf de evaluatie op programma-, school- en wijkniveau verzorgen. De schoolcoördinator of de wijkcoördinator is verantwoordelijk voor deze evaluatie. Om de meningen van de kinderen te peilen is een eenvoudige aanpak nodig. Een goed voorbeeld zijn de twee zinnen die de kinderen in het Amsterdamse evaluatieonderzoek moesten afmaken: Ik ben mee gaan doen omdat... en Ik kan nu beter... De evaluatie op stedelijk niveau kan de gemeente doen, eventueel door het inschakelen van een onderzoeksinstelling of steun- of begeleidingsinstelling. De gegevens kunnen worden verzameld door middel van observatie, gesprekken en schriftelijke evaluatieformulieren. Een combinatie van deze gegevens heeft de voorkeur. Vooral voor de schoolcoördinator van de Verlengde schooldag is het van belang om niet alleen op schriftelijke evaluaties van programma’s af te gaan, maar ook regelmatig zelf de activiteiten te bezoeken om de voortgang te peilen. In het kader van de evaluatie is het raadzaam om mensen die niet direct bij de uitvoering van de Verlengde schooldag betrokken zijn, maar wel bij de besluit- en beleidsvorming, uit te nodigen voor een werkbezoek aan de school. Zij zien dan met eigen ogen hoe enthousiast de kinderen bezig zijn in de Verlengde schooldag. Dat is vaak een goede start voor een bespreking van de resultaten ervan.
ROTTERDAM: EEN BREDE SCHOOL MET EEN SMALLE BEURS De Nelson Mandelaschool staat in de Afrikaanderwijk in RotterdamZuid. De stadsvernieuwing nadert zijn voltooiing. Dicht bij de school, in een straat vol dichtgetimmerde panden, staat een klein Marokkaans meisje uit volle borst te zingen in de deuropening. Het klinkt lekker in de lege straat. Om zich in hun vrije tijd te vermaken moeten de kinderen van de Nelson Mandelaschool inventief zijn. De school helpt zowel de kinderen als hun ouders met een uitgebreid activiteitenpakket. Terwijl het kleine Marokkaanse meisje op school zit, kan haar moeder in hetzelfde gebouw meedoen aan het Rugzakproject. Daarin kan ze leren hoe ze thuis allerlei begrippen met haar kind kan oefenen en zo haar kind wat extra ‘bagage’ meegeven.
LOLLIEPOT De Nelson Mandelaschool is een Brede school. Dat wil zeggen dat de school een actieve rol speelt in het uitvoeren van het lokaal jeugdbeleid en samenwerkt met de GGD, de politie, de dienst sociale zaken en werkgelegenheid, sport en recreatie en het wijkopbouwwerk. In het kader van de ‘zorgverbreding’ heeft de school bijvoorbeeld een peuterspeelzaal in huis gehaald. De Verlengde schooldag maakt sinds 1992 deel uit van de activiteiten van de school en is na de experimentfase als vanzelfsprekend opgenomen in de Brede school. ‘Onze school voelt zich verantwoordelijk voor de vrijetijdsbesteding van kinderen’, stelt Bredeschoolcoördinator Rein Nijenhuis. ‘De kinderen gaan niet uit zichzelf naar het buurthuis of naar clubs. Daarom zorgen we altijd dat er iemand van de school meegaat en aanspreekbaar is voor de ouders als we buiten de school iets organiseren. We werken bijvoorbeeld samen met de welzijnsstichting in het kinderkookcafé en organiseren samen met verenigingen allerlei buitenschoolse activiteiten en proberen daar ook de ouders bij te betrekken. Zo hebben we bijvoorbeeld een voorleesclub en spelletjesmiddagen in het buurthuis georganiseerd en hebben we samen met de Rotterdamse volksdanskring een volksdansclubje gehad waarvoor de moeders de kleding maakten.’ De Verlengde-schooldagactiviteiten van de Nelson Mandelaschool vinden op verschillende locaties en in samenwerking met diverse partners plaats. De kooklessen zijn ondergebracht in Speel-leer-eethuis Lolliepot van de Stichting Welzijn Afrikaanderwijk. Voor de ouders is dat een vertrouwde plek, want ook de speel-o-theek en de opvoedings-
ondersteuning vinden er plaats. Lolliepot is gevestigd in een gerenoveerd pand op de hoek van de straat waar de school staat. In het wit betegelde souterrain leert een groepje kinderen gehaktballen klaarmaken. Ze discussiëren over de vraag of zij de ingrediënten wel of niet mogen eten. De juf stelt hen gerust: ze heeft rekening gehouden met hun eetcultuur. Kinderen die de smaak te pakken hebben, kunnen meewerken in het kinderrestaurant dat eens per week maaltijden aan buurtbewoners aanbiedt. Hoe breed de samenwerking is blijkt uit de gevelsteen: het pand wordt beschikbaar gesteld door de woningbouwvereniging.
WERKG ELEG ENHEID Een ander deel van Verlengde schooldag van de Nelson Mandelaschool vindt plaats in een oud schoolgebouw dat de tweede locatie van de school is. Met hulp van buurtbewoners heeft het schoolplein een ‘Opzoomer’-beurt gehad. Dankzij het buurtbeheer kunnen de kinderen er ook na schooltijd nog spelen. Binnen zijn twee activiteiten aan de gang: techniek en schaken. Bij techniek maken twaalf kinderen, onder wie drie meisjes, een electrospel. Eerder in het blok hebben ze al geleerd hoe electrische stroom werkt en hebben ze een behendigheidsspel gemaakt. De lessen worden gegeven door de conciërge van de school, die is aangesteld op een Melkertbaan. Ook dat is een voorbeeld van de verwevenheid van allerlei initiatieven in de wijk: werkgelegenheid in de vrijetijdsbesteding. Dat geldt in zekere zin ook voor de docent die schaakles geeft. Hij is lid van een Rotterdamse schaakvereniging en zit op de PABO. Zes kinderen uit groep 4 en 5 hangen aan zijn lippen. Bij elke zet stelt hij kritische vragen. De spelers turen geconcentreerd naar het bord. De docent controleert of ze hem begrijpen. Aan twee andere borden zitten twee paar jongens met een trotse blik van ‘wij kunnen het al’ zelfstandig te schaken.
KADERVORMING In de Afrikaanderwijk werken vier scholen samen met het welzijnswerk aan de onderlinge afstemming van hun activiteiten. Zij krijgen ondersteuning van Piet Dubbeldam en zijn collega’s van Stichting De Meeuw die van meet af aan een groot deel van de Rotterdamse Verlengde schooldag coördineren. Zij begeleiden ook de ontwikkeling van Brede scholen. Daarin is het bevorderen van de sociale competentie een belangrijk doel. ‘We bouwen als het ware een aantal “schillen” om de
school heen’, vertelt Piet Dubbeldam. De Brede school gaat een stap verder dan de Verlengde schooldag. ‘Om de basisvaardigheden van allochtone leerlingen te vergroten is indertijd hier in Rotterdam bijvoorbeeld een Deltaplan Taal gemaakt waarmee geprobeerd wordt ook de ouders te bereiken. Maar we hebben gemerkt dat dat niet voldoende is. Door de thuissituatie dreigen leerlingen uit de boot te vallen. Daarom hebben we een tweede schil om de school gelegd die bedoeld is om de zorg voor die kinderen te verbreden.’ Om ouders en andere buurtbewoners meer bij de school en de vrijetijdsbesteding van kinderen te betrekken heeft De Meeuw op grond van de ervaring in de Verlengde schooldag het project Kadervorming in Brede School perspectief opgezet. Uitgangspunt is dat volwassenen in de buurt bondgenoten worden van de leerkrachten in het bieden van structuur, het kweken van saamhorigheid en het geven goede voorbeelden aan de kinderen. Scholen kunnen hiervoor de basis leggen in de vorm van een vrijwilligersbeleid waardoor volwassenen met uiteenlopende kwaliteiten een rol krijgen in de ontwikkeling van de kinderen. Ze kunnen assisteren bij activiteiten, groepjes kinderen begeleiden of het contact onderhouden met de ouders. Dit kan bijvoorbeeld ook gebeuren onder de vlag van maatschappelijke activering of Melkertbanen. Dankzij dit initiatief heeft de Nelson Mandelaschool bijvoorbeeld als schoolassistent een Turkse vrouw in dienst die activiteiten voor de moeders organiseert. Via De Meeuw krijgt zij de gelegenheid om een opleiding te volgen.
GEEN VETPOT Opvallend aan de Rotterdamse situatie is dat er nauwelijks officiële vakdocenten bij de Verlengde schooldag betrokken zijn. Volgens de school is geldgebrek de belangrijkste verklaring. Voor de Verlengde schooldag zoekt de Nelson Mandelaschool de oplossing in het werken met PABO-studenten en vrijwilligers die genoegen nemen met een vergoeding van f 32,50 per keer. De gemeente Rotterdam legt de instellingen die zij subsidieert geen inspanningsverplichting voor de Verlengde schooldag op. Het aanbod op het gebied van kunst en cultuur is daardoor voor veel scholen te duur. Piet Dubbeldam hoopt dat er in de toekomst een goede verdeelsleutel en een heldere regie voor het gemeentelijk achterstandsfonds komt. ‘Een complicatie is dat onderwijsbeleid bij de gemeente zit, terwijl welzijn naar de deelgemeenten is gedecentraliseerd. Dat maakt het ingewikkelder om consensus tussen scholen en sociaal-cultureel werk te bereiken.’ Sinds
een jaar betalen de kinderen van de Nelson Mandelaschool een eigen bijdrage van f 2,50 voor acht keer en f 5,- voor het hele jaar. ‘We willen dat iedereen zich bewust is van de kosten en voorkomen dat we concurrerend zijn voor het sociaal-cultureel werk’, legt Rein Nijenhuis uit. Voor deelname aan verenigingsactiviteiten bestaan plannen om in samenwerking met de sociale dienst een soort stadspas voor kinderen in te voeren.
5 DRAAIBOEK VOOR DE VERLENGDE SCHOOLDAG Het uitgangspunt van dit draaiboek is dat de school fungeert als initiatiefnemer van de Verlengde schooldag. Het is bedoeld voor schooldirecties en -coördinatoren. Dit draaiboek veronderstelt dat de mogelijkheden tot financiering van tevoren zijn onderzocht. De eerste vier stappen kunnen eventueel gebruikt worden om een projectplan op te stellen op basis waarvan de middelen alsnog kunnen worden aangevraagd. Het draaiboek bestaat uit zestien stappen, die zijn ondergebracht in drie fasen: VOORBEREIDING
stap 1 stap 2 stap 3 stap 4 stap 5 stap 6 stap 7 stap 8
achtergrondanalyse doelstellingen formuleren specificeren in opbrengstverwachtingen vaststellen doelgroep organiseren draagvlak vaststellen programma het mogelijke aanbod evaluatie organiseren
UITVOERING
stap 9 stap 10 stap 11 stap 12 stap 13 stap 14 stap 15
organisatie planning informeren van ouders werving van kinderen indeling in groepen team informeren contact met vakdocenten
EVALUATIE
stap 16 evaluatie
FASE 1: VOORBEREIDING
In de voorbereidingsfase staan acht vragen centraal die stap voor stap beantwoord moeten worden. Al tijdens de voorbereidingen is het zinnig om te werken aan het creëren van draagvlak bij de directbetrokkenen, in de eerste plaats bij de leerkrachten. Met hun kennis van de kinderen en de problemen die zij aantreffen, kunnen ze belangrijke informatie leveren voor de eerste vier stappen: het vaststellen van de achtergronden, de doelstellingen en opbrengstverwachtingen en de doelgroep. Daarnaast is het verstandig om in een vroeg stadium de opvattingen van het schoolbestuur en de medezeggenschapsraad te peilen. Wanneer initiatiefnemers niet verzekerd zijn van de instemming van deze organen, lopen ze het risico dat hun voorbereidingen op een teleurstelling uitlopen.
DRAAIBOEK
In het begin waren veel leerkrachten huiverig voor de Verlengde schooldag. Angst voor taakverzwaring, voor vreemden in ‘mijn’ lokaal en voor rommel waren hier debet aan. In de praktijk blijkt dat leerkrachten ‘tegen wil en dank’ enthousiast worden als ze zien hoeveel plezier hun leerlingen eraan beleven.
STAP 1: ACHTERGROND-ANALYSE
Waarom willen we een Verlengde schooldag? Scholen kunnen tal van redenen hebben om een Verlengde schooldag te organiseren, bijvoorbeeld: – Binnen school is zo veel tijd nodig voor de basisvaardigheden, dat er te weinig tijd overblijft voor andere ontwikkelingsaspecten. – Het vrijetijdsaanbod voor kinderen in de buurt schiet tekort. – Kinderen kunnen bijvoorbeeld voor taal nog wel wat extra aandacht gebruiken met behulp van andere disciplines of werkwijzen. – Kinderen vervelen zich vaak; ze zwerven na schooltijd over straat of hangen voor de tv of video. – De school wil zich beter profileren. Stel vast welke achtergronden op uw school leiden tot de keuze voor de Verlengde schooldag. Dit geeft houvast bij het uitvoeren van de volgende stappen en de uiteindelijke vormgeving van de Verlengde schooldag. Bedenk dat niet iedere indruk die op school of in het buurthuis bestaat over de vrijetijdsbesteding van kinderen strookt met de realiteit. Sommige kinderen worden misschien nooit in het buurthuis gesignaleerd, maar gaan bijvoorbeeld wel vaak naar de huiswerkklas van de moskee. Een mogelijkheid om dit na te gaan is om in de klas eens te inventariseren waar kinderen lid van zijn, of wat ze doen buiten schooltijd.
STAP 2: DOELSTELLINGEN FORMULEREN
Wat streven we na met de Verlengde schooldag? De vraag: ‘Wat hebben onze kinderen nodig?’ is een goede leidraad bij het nadenken over de eigen, specifieke invulling van de Verlengde schooldag. Doelstellingen kunnen worden verdeeld in drie soorten. De eerste twee hebben betrekking op ‘leren’ en komen vaak in combinatie met ekaar voor. De derde doelstelling gaat over participatie.
Formuleer welke doelstellingen uw school met de Verlengde schooldag nastreeft. De Linaeusschool in Amsterdam streeft naar deelname aan de Verlengde schooldag door alle leerlingen vanaf groep 4. Ze halen meer dan 95% door het ‘verplicht-tenzij’ principe. De Verlengde schooldag is onderdeel van het schoolbeleid, alle kinderen worden geacht mee te doen. Als ouders bezwaar hebben tegen deelname worden zij op school uitgenodigd om dit bespreken. In de meeste gevallen is dit voldoende om alsnog toestemming te krijgen. Bij inschrijving van nieuwe leerlingen wordt aan de ouders meteen om instemming met de Verlengde schooldag gevraagd.
DRAAIBOEK
– Competentiedoelen zijn gericht op het functioneren van kinderen: zelfvertrouwen, taalvaardigheid, sociale vaardigheden enzovoort. Deze doelen zijn niet rechtstreeks gekoppeld aan bepaalde activiteiten, maar kunnen in principe in elk programma verwerkt worden. – (Vak)inhoudelijke doelen zijn gericht op specifieke vak- en ontwikkelingsgebieden zoals creativiteit, techniek, expressie en motoriek. Deze doelen zijn wel gekoppeld aan programma’s. Zulke doelen zijn bijvoorbeeld kennismaken met techniek, kinderen meer laten sporten en stimuleren van de creativiteit. – Participatiedoelen zijn gericht op bevordering van deelname aan activiteiten in de vrije tijd, in of buiten de Verlengde schooldag. Participatiedoelen hebben directe invloed op de keuze van de doelgroep, de werving, de interpretatie van vrijwilligheid, de aandacht voor doorstroming en de contacten met ouders.
STAP 3: SPECIFICEREN IN OPBRENGSTVERWACHTINGEN
Wat willen we met de Verlengde schooldag bereiken? De volgende stap bestaat uit het specificeren van de geformuleerde doelen in concrete, haalbare en - waar mogelijk - meetbare opbrengstverwachtingen. Deze vormen later de basis voor de evaluatie. Vragen die bij het specificeren kunnen helpen zijn bijvoorbeeld: – Waar willen we het accent leggen op het gebied van de competenties? Bij taalontwikkeling kan het bijvoorbeeld gaan om uitbreiding van de woordenschat, schrijven van teksten, spreekvaardigheid, reflectief taalgebruik. Bij sociale vaardigheden kan de nadruk liggen op samenwerking, naar elkaar luisteren, sportief met elkaar omgaan of agressie kanaliseren. – Welke inhouden willen we extra aandacht geven of introduceren bij de leerlingen? Alle vakgebieden zoals kunstzinnige vorming, sport en spel, techniek, koken, natuur, milieu, computers zijn te concretiseren in tal van activiteiten waaraan specifieke opbrengstverwachtingen te koppelen zijn. – Wat willen we bereiken op het gebied van participatie? Gaat het vooral om deelname aan de Verlengde schooldag, bijvoorbeeld dat alle kinderen uit groep 6 en 7 dit jaar deelnemen aan minstens één Verlengde-schooldagprogramma, of wordt ook gemikt op doorstroming, bijvoorbeeld dat aan het eind van de cursus muziek de meest getalenteerde en/of enthousiaste kinderen doorstromen naar muziekactiviteiten buiten school zoals een kinderkoor, saz-les, drumband of muziekschool? Naarmate de school de verwachtingen van de Verlengde schooldag duidelijker en concreter formuleert, is de docent die van buiten komt beter in staat deze in het programma te verwerken. Zo’n integratie is natuurlijk wel een ontwikkelingsproces dat de nodige tijd en energie vraagt van beide partijen. Beschrijf per doelstelling zo nauwkeurig mogelijk de opbrengstverwachtingen. Op de Anne Frankschool in Den Haag stromen veel kinderen in die het Nederlands nog niet of nauwelijks machtig zijn. Greet Sluyter: ‘Ons motto is dan ook “taal, taal en nog eens taal”. Daarom hebben we in de Verlengde schooldag gekozen voor “spelen met boeken” voor de onderbouw, “drama” voor de middenbouw en “communicatie” voor de bovenbouw. Maar ook bij een activiteit als koken of techniek, vraag ik de docenten expliciet aandacht te besteden aan de woordenschat, het jargon dat bij dat vak hoort.’
STAP 4: VASTSTELLEN DOELGROEP
Voor wie organiseren we de Verlengde schooldag?
Stel vast aan welke groep(en) de Verlengde schooldag wordt aangeboden. Op de Utrechtse scholen kwamen alleen groep 5 en 6 in aanmerking voor deelname. Het streven was om alle kinderen van groep 5 en 6 aan minimaal één Verlengde-schooldagprogramma per jaar te laten deelnemen. De leerkrachten stapten op kinderen af die zich niet zelf aanmeldden om hen te stimuleren toch mee te doen.
DRAAIBOEK
Omdat meestal sprake is van een beperkt budget, moet de vraag worden gesteld aan wie de Verlengde schooldag het beste kan worden aangeboden. In veel gevallen is het niet mogelijk om alle leerlingen van de school gedurende het hele jaar minstens een keer per week mee te laten doen aan de Verlengde schooldag. Soms geeft de gemeente bepaalde richtlijnen voor de doelgroep. Om te voorkomen dat de spreiding te groot wordt en uit alle groepen slechts enkele kinderen aan bod kunnen komen, worden als doelgroep meestal leerlingen van groep 5 t/m 8 gekozen. Toch zullen ook dan wellicht nog nadere keuzes worden gemaakt. De uitkomsten van de vorige stappen zijn daarbij richtinggevend. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld: – Verlengde schooldag voor een beperkt aantal groepen, waarvan alle kinderen het hele jaar kunnen meedoen; – het aanbod richten op kinderen met specifieke achterstanden, met het risico van stigmatisering en beschuldigingen wegens ‘voortrekken’; – De ene groep kinderen het ene half jaar en een andere groep het andere half jaar laten deelnemen.
STAP 5: DRAAGVLAK ORGANISEREN
Welke steun hebben we nodig om de Verlengde schooldag te realiseren? Het wordt nu tijd om alle betrokkenen te informeren over de Verlengdeschooldagplannen. Waarschijnlijk is het team in grote lijnen al op de hoogte van de doelen en doelgroep van de Verlengde schooldag. Geef hun nadere informatie over de plannen zoals ze er nu uitzien. Wanneer de financiering van de Verlengde schooldag nog niet rond is, kan in deze fase ook een projectplan worden opgesteld waarmee subsidies en andere financiële bijdragen kunnen worden aangevraagd. Vraag het team om suggesties voor programma’s. Bespreek de plannen voor de Verlengde schooldag met de medezeggenschapsraad en de ouderraad en inventariseer hun reacties. Informeer ook de oudergeleding van de medezeggenschapsraad of de ouderraad en vraag of zij wensen hebben voor invulling van de Verlengde schooldag en instemmen met de samenwerking met derden. Leg de Verlengde schooldagplannen voor aan het bestuur en inventariseer de reacties. Vraag welke ondersteuning het bestuur te bieden heeft. Als van het schoolbestuur of de medezeggenschapsraad veel weerstand of verzet wordt verwacht is het raadzaam om al in een eerder stadium het draagvlak voor het principe van de Verlengde schooldag te peilen en groen licht te vragen voor de uitwerking van de plannen. Dat bespaart de initiatiefnemers veel werk en frustratie. Anderzijds gebeurt het vaak dat het voorstel in een eerder stadium nog zo veel vragen oproept, dat het verstandiger is om het eerst uit te werken en dan pas voor te leggen. Probeer daarom een goede inschatting te maken van het draagvlak in diverse geledingen voordat de Verlengde schooldag wordt voorbereid. De medezeggenschapsraad of het bestuur kan natuurlijk ook initiatiefnemer zijn van de Verlengde schooldag.
STAP 6: VASTSTELLEN PROGRAMMA
Welke activiteiten kiezen we en op welke dagen vinden ze plaats? De volgende stap is het kiezen van activiteiten. In het Verlengde-schooldagjargon worden vier ‘domeinen’ onderscheiden waartoe de meeste programma’s behoren: kunstzinnige vorming, sport en spel, wetenschap en techniek, en natuur en milieu. Daarnaast zijn er programma’s ontwikkeld als: koken, oriëntatie op de stad, programma op maat (voorbereiding op definitieve keuze) en communicatie (krantjes maken). Welke activiteiten? De keuze voor activiteiten is afhankelijk van de volgende factoren: – de doelstellingen en opbrengstverwachtingen; – de (leeftijd van de) doelgroep; – de voorkeuren en suggesties van team, ouders en kinderen; – het beschikbare aanbod en beschikbare geschikte begeleiders.
Welke dagen? Ook de dagen waarop de Verlengde schooldag gaat plaatsvinden moeten worden vastgesteld. Het is aan te bevelen om naast de voorkeursdagen een alternatief achter de hand te houden. Als bijvoorbeeld alle scholen in één gemeente met hun Verlengde-schooldagactiviteiten op dinsdag en donderdag gaan zitten, kan het voor de instellingen wel eens erg moeilijk worden om voor al die programma’s docenten te vinden. Stel vast welke dagen de voorkeur hebben voor uitvoering van de Verlengde schooldag. Een greep uit de mogelijke activiteiten: dans, jazzballet, showdans, volksdans, penjak silat, drama/toneel, spelen met boeken, taaldrukken, gedichten, spelen met muziek, Afrikaans trommelen, popmuziek, musical, blokfluit, kinderkoor, muziekinstrumenten maken, beeldende vorming, stof bedrukken, tekenen/schilderen, fotografie, striptekenen, circus, mime, theater, acrobatiek, judo, atletiek, sport en spel, kleutergym, aerobics, basketbal, voetbal, turnen, tennis, badminton, taekwondo, karate, zelfverdediging, Technika 10, technikids, werken met computers, technisch lego, informatica, professor Post, schaken, muziektechnologie, tuinproject, natuur en milieuproject.
DRAAIBOEK
Stel het Verlengde-schooldagprogramma samen aan de hand van de mogelijkheden in de gemeente. Inventariseer het mogelijke aanbod van de ‘aanbiedende instellingen’ en houdt hierbij rekening met het budget.
STAP 7: HET MOGELIJKE AANBOD
Wie kunnen de programma’s uitvoeren? In een gemeente zijn meestal verschillende instellingen die een geschikt aanbod voor de Verlengde schooldag kunnen verzorgen. De vraag is wat hun bestaande aanbod is en welke mogelijkheden zij hebben om op de wensen van de scholen in te spelen. Instellingen die mogelijk een Verlengde-schooldagprogramma kunnen verzorgen zijn: – een muziekschool; – een instituut voor kunstzinnige vorming; – diensten voor sport en recreatie; – instellingen voor techniek zoals Technika 10; – het sociaal-cultureel werk; – overige plaatselijke instellingen zoals de bibliotheek. Daarnaast kunnen natuurlijk ook eigen leerkrachten programma’s begeleiden. Maak met hen goede afspraken over de aard van het programma, en volg de ‘gewone’ procedure, die ook met de vakleerkrachten van buiteninstellingen wordt gevolgd (zie stap 15). Ook studenten van Hogescholen en Pabo’s kunnen mogelijk programma’s begeleiden. In dat geval moeten zeer goede afspraken met de opleiding worden gemaakt en moet de begeleiding goed worden geregeld. Het verdient aanbeveling om freelancers via een instelling te contracteren, zodat de begeleiding, de continuïteit - bijvoorbeeld in geval van ziekte -, de kwaliteitsbewaking en de overdracht van de programma’s geregeld is. Vaak is de Verlengde schooldag nog niet ingebed in het beleid van een instelling. Per instelling zullen de mogelijkheden sterk verschillen. Een belangrijk aandachtspunt bij het definitief bepalen van het Verlengdeschooldagprogramma is de aansluiting bij en het afstemmen met het overige naschoolse aanbod in de buurt of wijk waarin de school staat. Het is niet de bedoeling dat de Verlengde schooldag gaat concurreren met bestaande goedlopende activiteiten. Om te zorgen voor een goede onderlinge afstemming is overleg nodig met instellingen die verantwoordelijk zijn voor het overige naschoolse aanbod aan kinderen. Kinderen kunnen daardoor bijvoorbeeld doorstromen naar reguliere activiteiten op het moment dat hun Verlengdeschooldagprogramma afgelopen is. Uiteraard is een en ander afhankelijk van de doelen die de school met het Verlengde-schooldagprogramma voor ogen heeft.
1 Als de mogelijkheden van het aanbod van instellingen duidelijk zijn, maak dan een keuze die het meest aansluit bij de geformuleerde doelen. 2 Ga een gesprek aan met deze aanbieder. Dit kan per school gebeuren. Als er meer scholen in een wijk samenwerken, kan dit wijkmatig worden besproken. Scholen kunnen voor een aantal werkzaamheden in deze bemiddeling de hulp van het sociaal-cultureel werk inroepen. In sommige gevallen kunnen kinderwerkers de scholen assisteren in deze fase op grond van hun taakstelling. 3 Zorg voor aanspreekbare personen in de aanbiedende instellingen bij wie zowel scholen als vakdocenten terechtkunnen als zich knelpunten voordoen. 4 Leg afspraken vast in een contract. 5 Maak concrete afspraken rond de samenwerking in de praktijk.
DRAAIBOEK
STAP 8: EVALUATIE VOORBEREIDEN
De keuzes die in alle voorgaande stappen gemaakt zijn, zullen na afloop geëvalueerd moeten worden. In de praktijk blijkt dat van deze evaluatie weinig terechtkomt als er niet in de voorbereiding al aandacht aan wordt besteed. Spreek af en leg vast wie, wanneer, op welke punten en hoe het Verlengdeschooldagprogramma geëvalueerd wordt en neem de tijd en menskracht die daarvoor nodig is op in de planning en de begroting.
FASE 2: UITVOERING
Voor een soepele uitvoering van de Verlengde schooldag is het belangrijk dat de interne organisatie op rolletjes loopt. De eindverantwoordelijkheid ligt bij de schoolcoördinator Verlengde schooldag. In het eerste jaar is dat meestal de (adjunct-)directeur, die deze taken later eventueel overdraagt aan een teamlid.
DRAAIBOEK
STAP 9: ORGANISATIE
Wat moet er allemaal gebeuren in de Verlengde schooldag? Voor een goed lopende organisatie is het nodig om een aantal zaken te regelen en heldere afspraken te maken over het gebruik van de ruimtes en van materiaal, de tijden, de opvang en begeleiding van kinderen, de verantwoordelijkheid gedurende de uitvoering, presentielijsten, verslaglegging, schoonmaken en verzekeringen. Daarvoor kan de volgende checklist gebruikt worden: tijd:
ruimte: materiaal: verzekering: schoonmaken opvang: begeleiding kinderen:
contactpersoon voor:
presentie: verslag:
– aanvangs- en eindtijd vakdocent – klaarzetten materiaal – opruimen – aanvangs- en eindtijd kinderen – beschikbare ruimtes – in- en uitruimen (indien nodig) – kist of kast om materiaal op te bergen – gebruik van schoolmateriaal – WA – ongevallen – pauze/drinken (indien gewenst) – begeleiding kinderen naar activiteiten binnen school – begeleiding kinderen naar activiteiten buiten school – afzeggen activiteit (indien noodzakelijk) – kinderen opvangen – ouders inlichten – aanmelding vakdocenten – problemen met kinderen – calamiteiten – nabespreking met vakdocenten – afsluiting gebouw – bijhouden – lijsten opbergen/bewaren – mondeling – schriftelijk (bijvoorbeeld logboek)
Spreek met de teamleden en vakdocenten duidelijk af wie welke taken op zich neemt.
STAP 10: PLANNING
Wanneer is er Verlengde schooldag? Stel de duur van de programma’s vast. De Verlengde-schooldagprogrammering kan twee periodes van twaalf of vijftien bijeenkomsten beslaan of drie periodes van tien. De lengte is afhankelijk van de rest van het schoolprogramma, het budget en de keuzes voor het programma. Soms is meer tijd nodig om een gewenst effect te behalen. De perioden van de uitvoering worden in principe om de vakanties heen gepland. Houd voldoende tijd vrij voor het informeren van ouders en kinderen, het inschrijven en het selecteren en plaatsen van de kinderen. Neem daarvoor bijvoorbeeld drie weken de tijd.
Het is van het grootste belang dat alle betrokkenen goed op de hoogte zijn van de planning, wanneer er wel Verlengde schooldag is en wanneer niet. Dit geldt niet alleen voor het team en de vakdocenten, maar zeker ook voor de kinderen en de ouders. Het voorkomt veel teleurstelling. Maak een goede planning en zorg dat alle betrokkenen deze ontvangen.
DRAAIBOEK
Een goede jaarplanning houdt rekening met: – vakanties; – bijzondere activiteiten zoals studiedagen en schoolreizen; – speciale wensen, bijvoorbeeld niet in december of in de ramadan; – demonstratielessen; – presentaties. Bedenk hierbij dat vakdocenten op diverse scholen werkzaam kunnen zijn, die misschien een verschillende planning hanteren. Om te voorkomen dat dit tot verwarring leidt, is het aan te bevelen hieraan regelmatig aandacht te schenken in het contact met de vakdocenten.
STAP 11: INFORMEREN VAN OUDERS
Hoe vertellen we het de ouders? Als scholen met de Verlengde schooldag starten, is dit meestal een nieuw en onbekend fenomeen voor de ouders. Zij moeten wel toestemming verlenen voor deelname door hun kinderen. Daarom hebben zij informatie nodig over het hoe, wat en waarom. Er zijn verschillende mogelijkheden: 1 Een informatiebijeenkomst over de Verlengde schooldag of verschillende bijeenkomsten voor verschillende taalgroepen. Om een algemene indruk van de Verlengde schooldag te geven is de video Leren houdt niet op als de schoolbel gaat ontwikkeld. Daarnaast is vooral informatie over de eigen invulling van de Verlengde schooldag van belang. 2 Een informatiefolder over de inhoud van de activiteiten en de wijze van aanmelding. Daarin kan ook gewezen worden op het feit dat deelname gratis en vrijwillig is, maar niet vrijblijvend. De folder kan aanmeldingsstrookjes bevatten die - door de ouders ondertekend - terug naar school komen. 3 Als ouders langs deze kanalen niet te bereiken zijn, bieden persoonlijke contacten mogelijkheden om hen op de hoogte stellen. Te denken valt aan rapportbesprekingen, huisbezoeken, telefonische contacten, halen en brengen van kinderen. Ook is een combinatie van bovenstaande middelen aan te bevelen. Zorg ervoor dat alle ouders van de kinderen die mee kunnen doen aan de Verlengde schooldag de benodigde informatie krijgen. Maak hierbij gelijk duidelijk wat u van hen verwacht, zoals voorkomen van verzuim en bezoek aan presentaties of open lessen. Een Leidse school liet ouders nader kennismaken met de Verlengde schooldag door hen zelf een keer mee te laten doen. Op een vrijdagochtend voerden de vakdocenten een onderdeel van hun programma uit met de aanwezige ouders. Zo’n veertig moeders en enkele vaders waren druk bezig met schilderen boetseren, techniek, computers en zelfverdediging.
STAP 12: WERVING VAN KINDEREN
Wie wil er meedoen? Informatie Om de kinderen enthousiast te maken voor de Verlengde schooldag hebben ze goede informatie nodig. Wat gaat er allemaal gebeuren en wat valt er te kiezen? Ook hiervoor zijn verschillende mogelijkheden: – in de klas bespreken; – informatiefolder mee naar huis geven; – demonstratielessen organiseren; – bezoeken aan activiteiten organiseren.
Geef duidelijke informatie over de activiteiten en de aanmelding. Let ook op welke kinderen zich niet inschrijven; wellicht hebben ze enige aanmoediging nodig. Of misschien mogen ze niet, en helpt een telefoontje of gesprekje met de ouders.
DRAAIBOEK
Aanmelding De inrichting van de Verlengde schooldag die de school voor ogen heeft, is van invloed op de manier van werven. Voor de aanmelding moeten twee vragen worden beantwoord: – Wordt er gewerkt met homogene of met heterogene groepen wat betreft leeftijd, sexe, taalvaardigheid en dergelijke? – Krijgen kinderen per keer één activiteit aangeboden of kunnen ze kiezen uit verschillende activiteiten? In het laatste geval is het handig om kinderen een voorkeurslijstje te laten invullen en hun eerste en tweede keus te laten aangeven. In de informatiefolder moet duidelijk staan welke activiteitenprogramma’s voor welke groepen kinderen gelden. Vervolgens kunnen kinderen zich opgeven voor een activiteit door een aanmeldingsstrook in te vullen en door hun ouders te laten ondertekenen. In de praktijk blijkt dat kinderen zich soms slecht een voorstelling kunnen maken van bepaalde activiteiten. Dit leidt soms tot teleurstelling en problemen. Met een demonstratieles is dit grotendeels te ondervangen. De kinderen krijgen een indruk van de activiteit en maken alvast kennis met de vakdocent. Naarmate de Verlengde schooldag meer ingeburgerd raakt op school, weten kinderen vaak uit verhalen en presentaties beter waar het om gaat.
STAP 13: INDELING IN GROEPEN
Wie doet waaraan mee? Als alle inschrijvingen binnen zijn, kan de indeling gemaakt worden. Komen vraag en aanbod overeen, dan zijn er weinig problemen. Het kan echter gebeuren dat er sprake is van over- of onderinschrijving. Selectie Als er niet voldoende aanbod is voor alle aangemelde kinderen of als zij niet terechtkunnen bij het programma van hun keuze, moet er selectie plaatsvinden. Meestal is dit een taak voor de schoolcoördinator, in overleg met de groepsleerkrachten. De selectie geeft enige mogelijkheid tot sturing. Criteria hierbij kunnen zijn: – kinderen die geen andere vrijetijdsactiviteiten hebben; – kinderen die extra aandacht nodig hebben; – iedereen moet minstens een keer per jaar mee kunnen doen; – kliekjes uit elkaar halen, enzovoort. Ook de voorkeuren die de kinderen zelf aangeven zijn van belang. Stimulering Bij te weinig belangstelling voor een bepaalde activiteit zijn er verschillende mogelijkheden: – de activiteit opnieuw onder de aandacht brengen; – het programma aantrekkelijker maken of presenteren; – kinderen mee laten doen die al aan een andere activiteit meedoen; – enkele kinderen uit aangrenzende groepen mee laten doen. Als het echt niet lukt om voldoende kinderen te interesseren, valt er wellicht met de aanbiedende instelling te praten over een ander programma. In het uiterste geval komt de activiteit te vervallen. Laat de kinderen gelijktijdig weten bij welke activiteit ze zijn ingedeeld. Bied kinderen die (nog) niet mee kunnen doen een duidelijk perspectief, bijvoorbeeld voorrang in de volgende cyclus. Ook ouders komen soms met speciale wensen voor indeling van hun kind. Zo vroeg een moeder van een heel onrustig jongetje of haar zoon nog een keer mee mocht doen aan ‘denkspelen’. Sinds hij daar op zit, doen ze thuis regelmatig een spelletje. Het valt haar op dat hij zich daarbij steeds beter en langer kan concentreren.
STAP 14: TEAM INFORMEREN
Wat moeten de collega’s weten? Om de Verlengde schooldag succesvol te laten verlopen is het belangrijk dat het team weet wat er precies gaat gebeuren: – op welke dagen hebben hun leerlingen Verlengde schooldag; – aan welk programma doen ze mee; – wat houdt dat programma in; – wie zijn de docenten – wat gebeurt er in ‘mijn’ lokaal; – wat wordt er van mij verwacht?
Informeer de leerkrachten over de activiteiten waar hun leerlingen aan deelnemen en over de gemaakte afspraken. Organiseer een kennismaking tussen team en vakdocenten, bijvoorbeeld door middel van een speciale teamvergadering waarin de vakdocenten vertellen over hun programma. ‘Toen ik door de gang naar het lokaal liep waar ik de vijfde les van mijn Verlengde schooldag- programma ging houden, werd ik staande gehouden door een leerkracht, die me wantrouwig vroeg wat ik hier uitvoerde’, vertelde een vakdocent in de beginperiode van het experiment.
DRAAIBOEK
De Verlengde schooldag begint op het moment dat een deel van de leerkrachten naar huis vertrekt. Toch is het belangrijk dat de groepsleerkrachten kennismaken met de vakdocenten en een beeld hebben van de inhoud van het programma. Door regelmatig even een praatje te maken en een kijkje te nemen, blijven ze goed op de hoogte. De kinderen vinden het leuk als hun leerkracht belangstelling toont. Ook de vakdocenten vinden dat prettig. Bovendien hebben zij soms behoefte aan advies als er problemen zijn met bepaalde kinderen. Regelmatig contact biedt ook mogelijkheden om inhoudelijk aan te sluiten op projecten of onderwerpen in de klas.
STAP 15: CONTACT MET DOCENTEN VAN BUITEN
Hoe gaan we om met docenten van buiten? Tijdens de uitvoering van de Verlengde-schooldagprogramma’s komen er wekelijks enkele docenten van buiten de school over de vloer. Om goed te kunnen functioneren binnen de school is het belangrijk dat zij de school enigszins leren kennen. Ze moeten weten wat de school met de Verlengde schooldag in het algemeen en met hun programma in het bijzonder wil bereiken. Wat wordt van hen verwacht? Tot wie kunnen zij zich wenden als er problemen zijn? Wat te doen als de activiteit eerder afgelopen is? Het belang van kennismaking met het team is in de vorige stap beschreven. Daarnaast moeten deze docenten een aantal andere zaken weten: – de ruimte waar de activiteit plaatsvindt; – regels voor het opbergen van materiaal en het gebruik van materiaal van de school; – planning (inclusief demonstratieles en presentaties); – schoolregels; – informatie over de groep kinderen die gaat deelnemen; – bijhouden presentielijsten; – nabespreking en verslaglegging van activiteiten; – wijze van evalueren. Maak duidelijke afspraken met de docenten van buiten en leg die vast in een contract. Veel docenten hechten grote waarde aan regelmatig contact met mensen in de school. Afhankelijk van de taakverdeling is dat de schoolcoördinator of een liefst vaste - leerkracht. Omdat docenten van buiten meestal maar eens per week op school zijn is het belangrijk om bijzonderheden, zowel positieve als negatieve, direct te bespreken. Ook is regelmatig contact nodig voor afstemming op verschillende terreinen. Reserveer tijd om regelmatig de activiteiten met de docenten van buiten na te bespreken. Tijdens een evaluatiebijeenkomst met docenten van buiten viel op dat de een sprak over ‘de school waar ik werk’ terwijl de ander het had over ‘op onze school’. Dit gaf duidelijk weer of ze het gevoel hadden dat ze een duidelijke positie hadden in de school of er maar zo’n beetje bij bungelden.
FASE 3: EVALUATIE STAP 16: EVALUATIE
Wat hebben we bereikt en hoe willen we verder? De evaluatie van de Verlengde schooldag vindt plaats op vier niveau’s. PROGRAMMANIVEAU
De schoolcoördinator evalueert na afloop van het programma met de kinderen, de vakdocenten en de instellingen: – het proces: zijn organisatie en uitvoering volgens afspraak verlopen? – het resultaat: zijn de opbrengstverwachtingen gerealiseerd wat betreft: • de doelen van de Verlengde schooldag; • de vakinhoudelijke doelen; • participatiedoelen. SCHOOLNIVEAU
WIJKNIVEAU
De wijkcoördinator evalueert met de wijkwerkgroep: – het proces: is de samenwerking naar verwachting verlopen; – het resultaat: zijn de doelen van de samenwerking gehaald? STEDELIJK NIVEAU
De school of de wijkcoördinator evalueert jaarlijks met de gemeente: – het proces: is de gevolgde procedure adequaat; – het resultaat: levert de Verlengde schooldag een bijdrage aan de geformuleerde doelen?
DRAAIBOEK
De schoolcoordinator bespreekt na afloop van de cyclus met het team en de ouders: – het proces: zijn organisatie en uitvoering volgens afspraak verlopen; – het resultaat: zijn de opbrengstverwachtingen gerealiseerd; – dragen ze bij aan de geformuleerde doelen op schoolniveau; – passen de gekozen activiteiten bij de doelen? Zeker het eerste jaar is het raadzaam om de gemaakte afspraken met team en docenten van buiten ook tussentijds te bekijken en zonodig bij te stellen.
LITERATUUR Appel, R., F. Kuiken en A. Vermeer (red.) Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs. Amsterdam: Meulenhoff Educatief, 1996 Beishuizen J. Computers en de verlengde schooldag, of: de paradox van de gelijke kansen in Verlengde Schooldag, theorie en praktijk. Meijnen, G.W., K. Autar, P. Hoop (red.) Verlengde schooldag. Theorie en praktijk. Alphen aan den Rijn: Samsom / H.D. Tjeenk Willink, 1996 Berkers, F. en F. Hajer Vrije tijd, speelruimte voor recreatie en leren. Sociaal-cultureel werk en Verlengde Schooldag. Nieuwsbrief voor het experiment verlengde schooldag, jrg. 2, nr. 3/4, p. 20-22. 1994 Bronswijk, E. De Verlengde schooldag in het voortgezet onderwijs. Rotterdam: De Meeuw, 1995 Burgwal, G. van de Nieuwe Dijken. De Verlengde schooldag in Limburg. Roermond: Stichting Symbiose, 1995 Burgwal, G. van de, H. Geelen e.a. (red.) Bouwen aan een Community school Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1998 Conijn, P. Wat is de educatieve waarde van natuur- en milieueducatie in de verlengde schooldag? Meijnen, G.W., K. Autar en P. Hoop (red.) Verlengde schooldag. Theorie en praktijk. Alphen aan den Rijn: Samsom / H.D. Tjeenk Willink, 1996 Davies, D. Crossing boundaries: commentary on community family-school partnerships. Report on the invitational conference extended schoolday, Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1995 De gemeente uw partner. Het hoe en waarom van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Zoetermeer: Ministerie van OCenW, 1998 De Hoogdroomboom. Utrecht: Stade, 1995 Dellensen, P. en L. Lentz Taaldrukken. Verder dan zeggen en schrijven. Een handboek. Baarn / Amsterdam / Enschede: Bekadidact, 1987
Dijk, W. van Eisen aan Programma’s voor de Verlengde School Dag. Utrecht: Centrum voor leermiddelenstudie, 1994 Dubbeldam, P. Draaiboek Verlengde schooldag. Rotterdam: De Meeuw, 1996 Dubbeldam, P. Kadervorming in Brede School perspectief. Rotterdam: De Meeuw, 1996 Dubbeldam, P. Gidsproject. Eindverslag van het experiment met buitenschoolse opvang van nieuwkomers op de basisschool. Rotterdam: De Meeuw, 1993 Erp, M. van Het experiment Verlengde schooldag in het basisonderwijs. Eindverslag van het evaluatieonderzoek in Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Amsterdam: SCO- Kohnstamm Instituut, 1997 Erp, M. van en P. Koopman Verlengde Schooldag Experimenten 1993-1994. De vrijetijdsbesteding van kinderen. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, 1996 Hajer, F. Bij het kinderwerk kunnen kinderen spelen. Speelblokken, Alphen aan den Rijn: Samsom / H.D. Tjeenk Willink, 1998 Hajer, M. en T. Meestringa Schooltaal als struikelblok. Didactische suggesties voor alle docenten. Bussum: Coutinho, 1995. Hajer, M., T. Meestringa en E. Wagemans (red.) Taal in de klas. Serie tips voor vakdocenten van basisvormingsvakken. Lelystad: IVIO, 1994 Hogeboom, B. Ouders en schoolsucces. Leiden: Swets en Zeitlinger, 1994 Huizinga, H.P. en J.C. van der Wolf Ook leuke dingen doen op school. Verslag van de evaluatie van het Experiment Verlengde Schooldag in Amsterdam 1993-1995. Amsterdam: ESAN, 1996 Kloprogge, J. en L. van Tilborg Intensief contact tussen school en ouders onontbeerlijk. Didaktief, februari 1994 Langerveld, G. Draaiboek Verlengde schooldag. Den Haag: HOF, 1996 Langerveld, G. Samenwerken in de Verlengde schooldag. Leidraad bij het opstellen van een contract. Den Haag: HOF, 1996
Landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 1998-2002. Zoetermeer: Ministerie van OCenW, 1998 Ligtermoet, C.I. en E.T. Schreuder Ouderpanels in de buitenschoolse opvang. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1997 Mars, J. Net een emmer met kikkers. Sport en spel op een Utrechtse basisschool. Nieuwsbrief voor het experiment verlengde schooldag, tweede jaargang nr.1, 1994 Meijnen, W. De verlengde schooldag en het achterstandsbeleid. Meijnen, G.W., K. Autar en P. Hoop (red.) Verlengde schooldag. Theorie en praktijk. Alphen aan den Rijn: Samsom / H.D. Tjeenk Willink, 1996 Meijvogel, M.C. en E.T. Schreuder Buitenschoolse opvang. Basisinformatie. Rijswijk: Ministerie van VWS, 1997 Nelissen, C, en S. Bilgin De school thuis. Onderwijsondersteunend gedrag van Marokkaanse en Turkse ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs. Leiden: LISWO, 1995 Nieboer, J. Verlengde schooldag in Utrecht. Utrecht: Stade 1996 (ongepubliceerd) Nieuwsbrief voor het experiment verlengde schooldag Rotterdam/Utrecht: Vier Steden Project Welzijn/Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1992 - 1994 Oenen, S. van, en M. Valkestijn Verlengde schooldag, brug tussen lokaal onderwijs- en jeugdbeleid. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1996 Penninx, K. en M. Valkestijn Senioren verrijken de school. Oudere vrijwilligers in school en bij de Verlengde schooldag. In Tijdschrift voor de verlengde schooldag, jrg. 1, nr. 1, 1996, Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Rijnen, J.A.M. en E.T. Schreuder Geef ze de ruimte, kinderen als actieve participanten in de buitenschoolse opvang. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1997 Schleyper, Y. Techniek is leuk en ik kan het. Nieuwsbrief voor het experiment verlengde schooldag, nr. 3/4, 1994, Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW
Schleyper, Y. Techniek in de Verlengde Schooldag. Utrecht: Stade, 1995 Schreuder, E.T. Buitenschoolse opvang in de basisschool. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1998 Schreuder, E.T. en M.C. Meijvogel Buitenschoolse opvang in samenwerking. Rijswijk: Ministerie van VWS, 1997 Schreuder, E.T. en M.C. Meijvogel De huiskamer. Buitenschoolse opvang als achterwacht. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1998 Schreuder, E.T. en M.C. Meijvogel De kinderclub. Een open voorziening voor buitenschoolse opvang, Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1998 Schreuder, E.T. Tieneropvang. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1997 Succeservaringen daar groei je van... Evaluatieverslag van het experiment Verlengde schooldag in Utrecht 19921996. Utrecht: Dienst Onderwijs en Stade, 1996 Taalstimulering en interculturele communicatie. Een cursus voor vrijwilligers. Rotterdam: De Meeuw, 1995 Twee workshops over de verwerving van het Nederlands als tweede taal op HBOniveau. Rotterdam: De Meeuw, 1993 Tijdschrift Verlengde Schooldag, Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1994-heden Veen, A. en M. van Erp Stappen op weg naar onderwijsondersteuning Deel I. Allochtone ouders in Rotterdam over de relatie tussen ouders en basisschool. Amsterdam: SCOKohnstamm Instituut, Faculteit der Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen; Rotterdam: Stedelijk bureau FAO Rotterdam, Fonds Achterstandsbestrijding Onderwijs, 1995 Volman, M. en M. van Erp Verlengde Schooldag Experimenten 1993-1994. Programma en implementatie. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, 1994 Vuyst, J. de Expressie-activiteiten en de verlengde schooldag. Meijnen, G.W., K. Autar en P. Hoop (red.) Verlengde schooldag. Theorie en praktijk. Alphen aan den Rijn: Samsom / H.D. Tjeenk Willink, 1996
Wilders, T, R. Roders en G. van de Burgwal Draaiboek schoolorganisatie verlengde schooldag. Amsterdam: Stichting ABC/Hogeschool van Amsterdam, 1993 Zandbergen, J. en K. Penninx Voor alle leeftijden. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1996
VIDEOMATERIAAL Video Verlengde schooldag Algemene voorlichtingsfilm over de verlengde schooldag; ook geschikt voor ouders. De film laat beelden uit de praktijk en interviews met ouders zien. De band duurt zestien minuten en bevat achtereenvolgens een Nederlandse, een Turkse en een Marokkaanse versie. Een Engelstalige versie is apart verkrijgbaar. Utrecht: VSP-welzijn/Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW, 1994
BIJLAGEN A PROGRAMMA’S VOOR DE VERLENGDE SCHOOLDAG
Hierna volgt een overzicht van de programma’s die diverse instellingen en scholen speciaal voor de Verlengde schooldag hebben ontwikkeld en uitgetest. Een programma betekent in dit verband: een serie activiteiten die in de Verlengde schooldag kunnen worden uitgevoerd. De meeste programma’s vallen in een van de vier rubrieken, naar analogie van de vier domeinen: kunstzinnige vorming, sport en spel, natuur en milieu en wetenschap en techniek. Daarnaast bestaat een categorie overige programma’s. Wanneer in programma’s speciale aandacht wordt besteed aan taalontwikkeling krijgen ze bij het onderwerp relatie met het onderwijscurriculum de vermelding taal. KUNSTZINNIGE VORMING Hé, kom vlug, kijk dan, het doek gaat omhoog! De beschrijving van het drama-programma bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft de ervaringen van de school met de Verlengde schooldag. Het tweede gedeelte, de praktijk, bestaat uit een vijftigtal kant-en-klare lessuggesties. De lessen zijn in vijf categorieën gerangschikt: tableau, pantomime, improviseren, rolopbouw en allerlei. – relatie onderwijscurriculum: taal – doelgroep: groep 5, 6 en 7 , , , ()
Ik woon hier voor altijd tot ik dood ben Kinderen hebben tijdens de Verlengde Schooldag verhalen geschreven over hun dagelijks leven, de buurt en hun vriendjes, het geloof en hun toekomstverwachtingen. Een selectie van deze verhalen is in dit boek opgenomen. – relatie onderwijscurriculum: taal – doelgroep: groep 8 en basisjaar voortgezet onderwijs , , , ()
Mijn huis was heel klein, als een miertje De brochure beschrijft een programma dat oorspronkelijk voortkwam uit een fotografie-deel en oriëntatie op de stad. In drie hoofdstukken worden achtereenvolgens de wordingsgeschiedenis, een beschrijving van de opzet van het project en een praktisch resumé van gebruikte technieken beschreven. – relatie onderwijscurriculum: taal (drukken), fotografie, wereldoriëntatie – doelgroep: 10 tot 13 jaar , - () ,
Spelen met boeken Spelen met boeken is een Verlengde-schooldagprogramma van de bibliotheek. Het programma beslaat vijftien bijeenkomsten van een uur. Spelen met boeken is meerdere malen uitgevoerd. Kern van het programma vormen de prentenboeken, elke keer over een ander thema. Voorlezen/vertellen is een vast onderdeel van elke bijeenkomst. Het thema wordt verder uitgewerkt in spel en knutselactiviteiten. Voorbeelden hiervan zijn in het verslag opgenomen. – relatie onderwijscurriculum: taal: woordenschat, begrippenkennis, leesplezier – doelgroep: 5 tot 7 jaar , , , . () ,
Werkboekje Dans Een dansprogramma dat in de Verlengde schooldag is uitgevoerd. Het is een programma voor een heel jaar (30 bijeenkomsten), waarin onderzoeken en ontdekken van de lichamelijke uitingsmogelijkheden in de dans centraal staan. Kinderen maken kennis met verschillende soorten dans, zoals Afrikaanse dans, hofdans en moderne dans. Aan de hand van geschiedenis, vorm, materiaalgebruik en kwaliteiten van dans worden kinderen aangespoord om hun fantasie te gebruiken. In de laatste acht bijeenkomsten bereiden de kinderen de presentatie voor. In het werkboekje treft u tal van concrete suggesties voor opdrachten, materiaal en muziek en het structureren van de bijeenkomsten. – relatie onderwijscurriculum: motoriekontwikkeling, samenwerken, associëren, improviseren, sociale vaardigheden – doelgroep: 9 tot 12 jaar
(, , ). ,, , ,- . ()
Werkboekje Drama Een dramaprogramma van dertig bijeenkomsten voor de Verlengde Schooldag. Het programma is opgebouwd uit zes blokken met oplopende moeilijkheidsgraad. De eerste drie zijn gericht op het - uiteraard op speelse wijze - trainen van basisbegrippen, omgaan met alledaagse gebeurtenissen en fantaseren en associëren. In de tweede helft van het programma leren kinderen de beginselen van het toneelspel en spelen vanuit een tekst. Het laatste blok wordt besteed aan het voorbereiden van de presentatie. In het werkboekje treft u per bijeenkomst een beschrijving van: thema, doel, benodigde materialen en de bijbehorende opdrachten. – relatie onderwijscurriculum: taal, sociale vaardigheden, uitdrukkingsvaardigheid, associëren, improviseren – doelgroep: 6 tot 9 jaar (, , ). ,, , ,- . ()
Werkboekje Muziek Het werkboekje muziek bevat de beschrijving van een muziekprogramma dat enkele keren is uitgevoerd op twee Haagse scholen. In twee blokken van vijftien keer leren kinderen de muzikale basisprincipes toonduur en toonhoogte en de notatie daarvan. Elke bijeenkomst bestaat uit vijf à zes afwisselende activiteiten zoals spelletjes, liedjes en het omgaan met muziekinstrumenten. Het programma wordt afgesloten met een presentatie. In het werkboekje treft u tal van concrete suggesties voor opdrachten, liedjes, muziekinstrumenten en materiaal. – relatie onderwijscurriculum: muziek, concentreren, samenwerken, luisteren, vergroten van de woordenschat – leeftijdsgroep: 6 tot 9 jaar (, , ). ,-
, , ,- . ()
V.S.D. Slagwerkgroep Een beschrijving van tien slagwerklessen voor acht tot tien kinderen waarin toegewerkt wordt naar een presentatie voor publiek. In bijlagen zijn verschillende muziekstukken opgenomen die geschikt zijn om in de lessen te gebruiken. Het rapport besluit met een inventarisatie van benodigdheden. – doelgroep: 11 en 12 jaar , , ,⁄ + , ()
Beeld bouwen, beeldend vormen voor middenbouwers Hans Bakker In een reeks van dertien lessen wordt met behulp van diverse materialen aan het ruimtelijk inzicht van de kinderen gewerkt. De nadruk ligt op beeldende vorming. – relatie onderwijscurriculum: kunstzinnige vorming – doelgroep: groep 5 en 6 , , ,, () ,
Kunstblik, een kijk op kunst Kunstblik is een vervolg op Beeld bouwen Hans Bakker Rond het werk van Van Gogh, Klee, Cézanne en anderen zijn twintig lessen beschreven die tot doel hebben om kinderen op een actieve manier met kunst in aanraking te brengen. Spelenderwijs ervaren de kinderen zelf, zowel binnen als buiten, welke verschillende technieken door de kunstenaars gebruikt werden. – relatie onderwijscurriculum: kunstzinnige vorming – doelgroep: groep 7 en 8 , , , ()
Foto en Doka, deel 1 Zie ook Foto en doka, deel 2 en 3 Een reeks van twintig lessen waarin stap voor stap de basisregels der kunst van het fotograferen in activiteiten worden gepresenteerd. Elke les heeft een eigen doelstelling waaraan gewerkt wordt. Aan de hand van verwerkingsopdrachten wordt het geleerde in de praktijk gebracht. – doelgroep: groep 5 en 6 , , , ()
Foto en doka, deel 2 en 3 Deel 2 bevat tien lessen als aanvulling en uitbreiding van de eerste serie. Het derde deel bestaat uitsluitend uit verrijkingsmateriaal (dertien lessen), bedoeld om het beeldend vermogen van kinderen verder te ontwikkelen. De verrijkingslessen in deel 3 kunnen gevolgd worden door leerlingen die hebben deelgenomen aan de lessen van deel 1. Het gevolgd hebben van de lessen van deel 2 is niet noodzakelijk. – doelgroep: vanaf ongeveer 10 jaar , , , ()
SPORT EN SPEL ‘Alle vogels vliegen’, taalstimulering in spel en sport Hoe speelt taal in spel en sport een rol? Hoe kan in spel- en sportprogramma’s spelenderwijs aan taalstimulering worden gewerkt? Behalve antwoord op deze vragen wordt ook achtergrondinformatie over taalontwikkeling gegeven. Daarnaast is een programma voor twaalf weken beschreven. De thema’s daarvan zijn achtereenvolgens: kennismakingsspelen, jagerbal- en trefbalspelen, slagbalspelen, teamspelen, voetbalvormen, loop- en parachutespelen, lijf-aan-lijf-spelen, bewegen op ritme, estafette en kimspelen, buitenprogramma, apekooien. Uitgangspunt vormt het spel-en-sportprogramma. De spelen worden geanalyseerd op taalgebruik. Welke woorden en zinnen moeten de kinderen begrijpen om het spel te kunnen spelen? Daarnaast worden didactische aanwijzingen voor begeleiders gegeven. – relatie met het onderwijscurriculum: taal, lichamelijke opvoeding – doelgroep: midden- en bovenbouw
, , , ⁽⁾
Speel mee...spelontwikkeling in de Verlengde Schooldag Het eerste deel bevat een programma waarin de spelontwikkeling van kinderen gestimuleerd wordt. In twaalf bijeenkomsten worden verschillende activiteiten met bijbehorende verschillende werkvormen omschreven. In het tweede deel wordt ingegaan op het specifieke van spelbegeleiding in de Verlengde schooldag en de methodiek van spelstimulering. – relatie onderwijscurriculum: sociale vorming, lichamelijke opvoeding – doelgroep: 8 tot 11 jaar , , , ()
Sport en bewegen in de Verlengde schooldag Een evaluatierapport van het Amsterdamse experiment sport over het schooljaar 1993-1994. Het rapport beschrijft uiteenlopende sportactiviteiten op verschillende basisscholen en evalueert deze. In het rapport zijn conclusies en aanbevelingen verwerkt. – relatie onderwijscurriculum: gymnastiek – doelgroep: diverse leeftijdscategorieën , , ()
NATUUR EN MILIEU NME Ontwikkelproject Verlengde Schooldag Verslag middenbouw Onderzoek naar de concrete mogelijkheden van natuur- en milieueducatie in het kader van de Verlengde schooldag. – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie – doelgroep: middenbouw , , ,- . ()
NME Ontwikkelproject Verlengde Schooldag Verslag Oudste kleuters Verslag van een natuur- en milieueducatieproject met onder meer een lesbeschrijving en evaluatie van het project. – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie – doelgroep: onderbouw (kleuters) , , ,- . ()
NME in de Verlengde Schooldag. Hoe pak je dat aan? Beschrijving van een Amsterdams natuur- en milieueducatie experiment in de Verlengde schooldag op basisschool De Kraanvogel. De brochure geeft achtergrondinformatie over het kader waarbinnen de NME-projecten op De Kraanvogel zijn uitgevoerd, beschrijft het proces van de totstandkoming ervan en geeft een beknopte beschrijving van de vijf NME-programma’s op de school. Verder biedt het boek informatie over de manier waarop het Amsterdams NME Centrum ondersteuning en begeleiding kan bieden bij de uitvoering op school. Dit rapport is een algemene beschrijving en bevat ook een aantal programmamodules: voorjaarsverschijnselen, voorjaar op het schoolplein, herfst op het schoolplein, het weer en het leven in de winter. – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie, taalaspecten, betrokkenheid docententeam – doelgroep: oudste kleuters tot en met bovenbouw , , ,- . ()
Natuur- en Milieu Educatie in de Verlengde Schooldag Voorjaarsverschijnselen Docentenhandleiding. Uitgewerkte programmabeschrijving (per middag). – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie, taal, creativiteit – doelgroep: onderbouw (groep 3 en 4) , , ,- . ()
Natuur- en Milieu Educatie in de Verlengde Schooldag Voorjaarsverschijnselen Docentenhandleiding. Uitgewerkte programmabeschrijving (per middag). – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie, taal, creativiteit – doelgroep: oudste kleuters (groep 2) , , ,- . ()
Natuur- en Milieu Educatie in de Verlengde Schooldag Voorjaar op het schoolplein Docentenhandleiding. Uitgewerkte programmabeschrijving (per middag). – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie, taal, creativiteit. – doelgroep: middenbouw (groep 5 en 6) , , ,- . ()
Natuur- en Milieu Educatie in de Verlengde Schooldag Herfst op het schoolplein Docentenhandleiding. Uitgewerkte programmabeschrijving (per middag). – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie, taal, creativiteit. – doelgroep: middenbouw (groep 5 en 6) , , ,- . ()
Natuur- en Milieu Educatie in de Verlengde Schooldag Het weer en het leven in de winter Docentenhandleiding. Uitgewerkte programmabeschrijving (per middag). – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie, taal, creativiteit. – doelgroep: bovenbouw (groep 7 en 8) , , ,- . ()
De ontdektuin Tweedelig rapport (handleiding en kopieerblok) In het eerste deel een beschrijving van natuur- en milieueducatie-activiteiten in de Verlengde schooldag. Er is onderscheid gemaakt tussen producerende activiteiten, waarbij de kinderen iets maken en onderzoeksactiviteiten, die voor zich spreken. Ook is er aandacht voor verzorgende activiteiten die alleen buiten plaatsvinden. In de activiteiten wordt ervan uitgegaan dat er een schooltuin is. Het tweede deel bevat werkbladen bij de activiteiten. – relatie onderwijscurriculum: natuur- en milieueducatie – doelgroep: 7 tot 10 jaar , , ,- (. ,⁄ ,-) ()
TECHNIEK EN WETENSCHAP Fotografie en computers Beschrijving van het programma fotografie en het programma computers zoals dat op basisschool De Polsstok is ontwikkeld en uitgevoerd. – relatie onderwijscurriculum: leren leren; leren informatie verzamelen; leren probleemoplossen; taal – doelgroep: groep 6, 7 en 8 , , ()
De gouden veer, schrijven (de S-1 module). Creatief schrijven voor kinderen R. van de Graaf en D. Penninkhoff Een compleet programma voor het creatief werken met taal, waarin naast aandacht voor randvoorwaarden (apparatuur en organisatie) ook een complete docentenhandleiding voor tien lessen en een lessenschema zijn verwerkt. Met behulp van werkbladen kunnen de kinderen onder leiding van een docent aan de slag. In een bijlage wordt de werking en het toetsenbord van de computer uitgelegd. – relatie onderwijscurriculum: taal en basisschoolinformatica – doelgroep: 10 tot 14 jaar , ․ , ,- . ()
De gouden veer, schrijven (de S-2 module). Krijg de kriebels R. van de Graaf en D. Penninkhoff Het tweede deel van De gouden veer, waarmee kinderen die de smaak te pakken hebben een krant kunnen maken. Stapsgewijs komen veel facetten van het maken van een krant aan bod. – relatie onderwijscurriculum: taal en basisschoolinformatica – doelgroep: 10 tot 14 jaar , , , ,- . ()
Basisschool Informatica VSD module Het programma geeft kinderen de kans om op een verantwoorde manier kennis te maken met de computer in al zijn aspecten. De leerstofeenheden hebben duidelijke raakvlakken met taal/lezen, wereld-/tijdsoriëntatie, rekenen/wiskunde en creatieve vakken. Het technisch computergedeelte komt aan de orde in de vorm van een rollenspel, waarin kinderen essentiële functies van de computer kunnen naspelen. De eerste module bevat minimaal twintig lessen van een uur. De Verlengde-schooldagmodule omvat een handleiding voor de docent en een losbladig werkboek waarin de twintig lessen uitgebreid worden beschreven. – doelgroep: 8 tot 12 jaar , , ,- . () ,
Zwakstroomtechniek Een beginnerscursus techniek in de Verlengde Schooldag. Na een algemene inleiding over zwakstroom worden vier activiteiten als voorbeeld uitgewerkt voor een lessenreeks techniek. De activiteiten leveren producten op als: schakelaar, elektrospel, zenuwspiraal en seintoestel. – doelgroep: groep 6 t/m 8 , , , ()
Techniek in de Verlengde schooldag Het rapport biedt handvatten om een op maat programma techniek voor de Verlengde schooldag te kunnen ontwikkelen of samenstellen met onder
andere aandacht voor verschillende randvoorwaarden. Het boek biedt ten slotte een inventarisatie van onderwijsleerpakketten en binnen- en buitenschoolse techniekprojecten die aanknopingspunten bieden om in de Verlengde schooldag uitgevoerd te kunnen worden. – relatie onderwijscurriculum: linguïstisch, logisch-mathematisch, natuuronderwijs, wereldoriëntatie, handvaardigheid , , , ()
CompuKids 1.Kennismaken met de computer Spelenderwijs maken kinderen kennis met hardware en software, Bijvoorbeeld: de toetsenbordwedstrijd en het muisspel. Hoe zit een diskette in elkaar? Hoe werkt Windows? Wat kan je doen in Paintbrush en KidPix? Het computersimulatiespel... 2. De Krant Kinderen maken kennis met de vele mogelijkheden van een tekstverwerker. Ze verplaatsen zich in de rol van de journalist, de corrector, de redacteur, de typograaf en de illustrator en maken zelf een krant op de computer. 3. Robotica Kinderen leren hoe verkeerslichten werken door ze zelf te bouwen en te besturen met een handbediening of de computer. Stap voor stap leren ze op een eenvoudige manier hoe ze de verkeerslichten kunnen programmeren. – relatie onderwijscurriculum: computeronderwijs, taalonderwijs, techniekonderwijs – doelgroep: 8 tot 13 jaar Handleiding voor begeleiders 3x / werkbladenboekjes voor kinderen 3x. , ,-⁄ ,- ⁄ ,- ()
Meer dan ze alleen maar afstoffen. CompuKids oudercursus Cursus basiskennis en onderdelen CompuKids en basiskennis didactiek. Jeugd en Techniek kan de training/cursus uitvoeren op locatie. – relatie onderwijscurriculum:ouderbetrokkenheid, computeronderwijs
, , , ()
Computers in de Verlengde Schooldag Aanbevelingen voor ‘werken met computers’ binnen de verlengde schooldag, inclusief inhoudelijke en organisatorische randvoorwaarden. Het rapport is een ondersteuning aan scholen bij het kenbaar maken van hun wensen wat betreft het werken met computers en ter informatie en ondersteuning aan docenten in de Verlengde schooldag. – relatie onderwijscurriculum: gebruik van de computer in de gewone schooltijd – doelgroep: 7 tot en met 9 jaar , , ()
CompuKids docententraining Training basiskennis computers en de onderdelen van CompuKids (kennismaken, krant, robotica). Jeugd en Techniek kan de training uitvoeren op locatie. – relatie onderwijscurriculum: computeronderwijs, taalonderwijs, techniek , , , ()
TechniKids Doe-activiteiten: hout, elektriciteit, slopen, bouwen en LEGODACTA. Losbladige werkbladen, handleidingen en trainingsmodule didactiek, brochure en strooifolder kinderen. – relatie onderwijscurriculum: rekenen, handvaardigheid, wereldoriëntatie, taal, probleemoplossend handelen – doelgroep: 8 tot 10 en 10 tot 13 jaar Het materiaal is niet te koop. Wel is het mogelijk de licentie van TechniKids te kopen (vruchtgebruik in provincie). Jeugd en Techniek heeft vakdocenten die de cursussen kunnen uitvoeren of leerkrachten kunnen trainen (bij een training wordt het materiaal ter beschikking gesteld). : .,- (; : ( ,- ),
()
OVERIGE PROGRAMMA'S De stimuleringsklas, een programma voor het effectief verlengen van de leertijd van basisschoolleerlingen in het Experiment Verlengde Schooldag De stimuleringsklas creëert een naschools aanbod dat direct gericht is op de basisvaardigheden lezen, spellen en rekenen. Het programma bestaat uit modules van tien weken waarin tien deelnemers onder begeleiding van twee leerkrachten anderhalf uur werken aan een individueel werkplan. Het wekelijkse huiswerk kost anderhalf uur. Aan het begin van de modulen ondertekent de deelnemer samen met de ouder/verzorger een schriftelijke afspraak met de begeleiders. Na tien weken vindt er een eindpresentatie plaats. Als afsluiting krijgen de kinderen een certificaat. – relatie onderwijscurriculum: taal, lezen, spellen, rekenen – doelgroep: groep 6, 7 en 8 , , , . - () ,
Oriëntatie op de stad Aan de hand van verschillende museumbezoeken en stadswandelingen is een lessenserie ontworpen. Deze lessen komen, aangevuld met een evaluatie ervan, aan bod. – relatie onderwijscurriculum: taal, wereldoriëntatie – doelgroep: bovenbouw , - () ,
De kookclub deel 1 en 2 Internationale recepten voor het in groepsverband koken met kinderen, inclusief praktische tips over benodigdheden. – doelgroep: groep 5 en 6 , , , ()
Programma op maat Een programma voor kinderen die moeilijk kunnen kiezen. Het programma stelt kinderen in de gelegenheid kennis te maken met verschillende activiteiten en laat hen ontdekken waar hun interesse naar uitgaat. Elke activiteit komt twee keer aan bod. – doelgroep: groep 5 en 6 , , , ()
De Hoogdroomboom Werkmap die volwassenen die met kinderen van 8 tot 14 jaar werken, kunnen gebruiken om erachter te komen wat kinderen ervaren, voelen en wensen, om beter te kunnen aansluiten op de belevingswereld van kinderen. In tal van kant-en-klare opdrachten komen deze elementen naar voren. De werkbladen zijn kopieerbaar. , , , ()
B PRAKTIJKFORMULIEREN
In deze bijlage is een aantal formulieren opgenomen, gebaseerd op het materiaal van de Verlengde schooldag in Utrecht: – vragen voor de scholen in de voorbereidingsfase; – vragen voor de kinderen over hun voorkeur voor activiteiten; – criteria voor vakdocenten; – overeenkomst met aanbiedende instellingen; – activiteitenoverzicht per school; – presentielijst per activiteit; – evaluatieformulier per bijeenkomst; – evaluatieformulier per activiteitenblok.
VRAGEN VOOR DE SCHOLEN IN DE VOORBEREIDINGSFASE Algemene vragen (schoolcoördinator) – In de Verlengde schooldag wordt aangesloten op het pedagogisch didactisch klimaat van de school. – Waaruit bestaat dat pedagogische klimaat? – Welke huisregels worden gehanteerd? – Wat staat hierover in het schoolwerkplan? – Aansluiting op het schoolwerkplan is van belang. Op welke onderdelen kan de Verlengde schooldag aansluiten? – Welke activiteiten worden momenteel in de school georganiseerd? – Welke vakdocenten zijn werkzaam in de school? – Waar is reeds veel ervaring mee opgedaan? – Welke activiteiten zijn in het verleden al eens in een naschools aanbod georganiseerd, hoe waardeerde u die? – Welke (interculturele) thema’s lenen zich voor de Verlengde schooldag? – Hoe ziet u de aansluiting van het binnen- en buitenschoolse aanbod, heeft u concrete ideeën of suggesties? – De betrokkenheid van ouders bij de Verlengde schooldag is voorwaarde voor het slagen van het project. Op welke manier kunnen we daar vorm aan geven? Vragen met betrekking tot de kinderen – Welke tekortkomingen en problemen signaleren leerkrachten bij de kinderen waar de Verlengde schooldag op in kan spelen? – Welke vaardigheden beheersen kinderen goed? Welke onvoldoende? – Wat spreekt kinderen aan? Wat vinden ze leuk? Waar hebben ze belangstelling voor? – Met welke activiteiten zijn in het verleden goede ervaringen opgedaan? – Welke mogelijkheden zien de leerkrachten voor de Verlengde schooldag? Suggesties? – Hebben de leerkrachten al bepaalde kinderen voor ogen, die aan de Verlengde schooldag mee zouden kunnen of moeten doen (en waarom)? Waar zijn zij goed in, waarin minder goed? – Willen de leerkrachten meewerken met het peilen van de belangstelling van de kinderen zelf, bijvoorbeeld in de vorm van een vragenlijstje of interviews?
VRAGEN VOOR DE KINDEREN OVER HUN VOORKEUR VOOR ACTIVITEITEN 1
Mijn naam is:
2
Ik ben een
3
Ik ben
4
Er komt volgend jaar weer een club op school. Wat zou jij leuk vinden?
❇ jongen ❇ meisje jaar.
❇ handenarbeid/knutselen
❇ sporten
❇ muziek
❇ toneel
❇ koken
❇ spelletjes
❇ computer
❇ dansen
❇ iets met boeken
❇ judo
❇ spelen met techniek (uitvinden)
❇ acrobatiek
❇ schilderen op grote doeken
❇ een programma met van alles wat
❇ uitstapjes maken naar bijvoorbeeld het museum, de speeltuin enzovoort ❇ iets anders 5
Als je mag kiezen, wat zou je dan kiezen?
a
b
c
CRITERIA VOOR VAKDOCENTEN – vakbekwaam, bevoegd en deskundig zijn in zijn of haar specialisme; – zelfstandig kunnen werken; – kindvriendelijk zijn; – afspraken nakomen; – meewerken aan de evaluatie van de middag zodat de school kan voortborduren op wat tijdens de Verlengde-schooldagactiviteit is gebeurd; – kunnen omgaan met groepen, agogisch en didactisch deskundig zijn; – de doelen van het Verlengde-schooldagprogramma kunnen omzetten in werkvormen en niet te veel uitgaan van eigen voorkeuren; – instemmen met het kader van het project en het feit dat de activiteit niet op zichzelf staat, maar onderdeel is van een groter geheel; – ervaring hebben met de groep kinderen waar het in het project om gaat, dat wil zeggen: allochtone kinderen of kinderen uit de lagere sociaal-economische groepen; – kunnen aansluiten bij kinderen die moeite hebben met leren en rekening houden met het gegeven dat de kinderen al de hele dag op school hebben geleerd en nu na schooltijd bezig zijn; – een niet te schoolse aanpak kiezen en werkvormen zoals in de kring zitten en luisteren goed doceren; – bereid zijn om de eigen aanpak ter discussie te stellen tegenover anderen die bij de Verlengde schooldag zijn betrokken; – bereid zijn om te rapporteren over het verloop van de middag; – wensen van leerkrachten en kinderen en hun plezier centraal willen stellen; – bereid zijn kinderen zelf ideeën te laten aandragen en actief te betrekken bij de vormgeving van het programma; – medewerking verlenen aan een regelmatige presentatie aan ouders, andere leerlingen en leerkrachten, eventueel ook per bijeenkomst; – de pedagogische lijn van de school willen voortzetten, bijvoorbeeld de huisen omgangsregels tijdens de activiteit naleven; – willen meewerken aan overleg en begeleidingsgesprekken; – ouders willen betrekken bij de activiteiten in de Verlengde schooldag.
OVEREENKOMST MET AANBIEDENDE INSTELLINGEN Naam school (opdrachtgever): Adres: Postcode en plaats: Telefoon: In de persoon van: en Naam instelling (opdrachtnemer): Adres: Postcode en plaats: Telefoon: In de persoon van: zijn overeengekomen dat laatstgenoemde in het kader van de Verlengde schooldag de volgende programma’s verzorgt:
De uitvoering van het programma/ de programma’s vindt plaats in het schooljaar in de periode van t/m De activiteiten worden uitgevoerd door: Naam docent: Adres: Postcode en plaats: Telefonisch te bereiken: De schoolcoördinator (naam) is verantwoordelijk voor: – interne organisatie Verlengde schooldag (werving van kinderen, ruimte, informatie aan ouders); – introductie van de vakdocent in het schoolteam; – regelmatig overleg met de vakdocent over voortgang en knelpunten in de activiteiten; – evaluatie. De instellingscoördinator is verantwoordelijk voor: – werving, begeleiding en vervanging bij ziekte van vakdocenten; – kwaliteit van programma’s en uitvoering; – contact met schoolcoördinator over voortgang;
(naam)
– evaluatie. De taken van de vakdocent zijn: – uitvoering programma en begeleiding kinderen; – bijhouden presentielijsten; – verslaglegging; – overleg met de schoolcoördinator; – contact met ouders bij halen en brengen. De samenwerking verloopt volgens de hierna vastgelegde afspraken. Datum: Naam school Naam instelling
Handtekening
Handtekening
AFSPRAKEN School: Instelling: Docent: Programma: (naam) Aantal bijeenkomsten: Dag: Tijdsduur: van Startdatum: Einddatum: Vakanties: Regeling bij ziekte: Aantal deelnemers: (min./max.) Groepssamenstelling: (leeftijd/sekse) Ruimtelijke voorwaarden: Afmetingen: Bijzonderheden: Benodigde materialen:
uur tot
uur
(te leveren door school)
Overleg met de schoolcoördinator: Instellingscoördinator/ begeleider: (data) Vakdocent: – wekelijks: – anders, nl.: Presentielijsten: Verslaglegging: Demonstraties: nee/ja (datum) Presentatie(s) ouders: (datum) Betalingswijze: BTW-verplichting: ja/nee Periode dat de offerte geldt: Contactpersoon van de instelling in verband met de uitvoering: (indien dit een andere persoon is dan de ondertekenaar van het contract)
ACTIVITEITENOVERZICHT PER SCHOOL
Wijk: School:
Naam activiteit
Naam vakdocent
Data bijeenkomsten:
Dag van de week:
Begin/eindtijden:
Instelling:
PRESENTIELIJST PER ACTIVITEIT
School: Blok: Activiteit: Vakdocent: Data van de bijeenkomsten Naam van het kind
Groep
Leeftijd
EVALUATIEFORMULIER PER BIJEENKOMST School: Periode: Activiteit: Bijeenkomst: Vakdocent: Datum: Aan welke punten (werkdoelen) is in deze bijeenkomst aandacht besteed? 1 2 3 (zo mogelijk kopie van het programma bijvoegen voor de groepsleerkracht) Kinderen: Aantal aanwezige kinderen: Afwezig: (+reden) Het programma: – Op welke manier heb je aandacht besteed aan de werkdoelen van deze bijeenkomst? – Welke effecten zag je? – Wat is belangrijk voor de overdracht naar de groepsleerkracht en/of schoolcoördinator? – De volgende bijeenkomst wil ik aandacht schenken aan de volgende punten (werkdoelen): 1 2 3 Aanvullingen / opmerkingen:
EVALUATIEFORMULIER PER ACTIVITEITENBLOK Naam activiteit: School: Periode: Vakdocenten: M.b.t. de kinderen: – Sloot het programma aan op de kinderen? Was er veel aanpassing nodig? – Hoe reageerden de kinderen op het programma? – Welke effecten zie je bij de kinderen? – Wat waren jouw aandachtspunten bij de uitvoering en de begeleiding? M.b.t. het programma: – Wat waren de voorgenomen werkdoelen en zijn die bereikt? – Was het programma intercultureel van opzet? Hoe werd dat gerealiseerd? – Is het programma voor herhaling vatbaar? Waarom wel of niet? – Hoe was de verbinding met het buitenschoolse curriculum? – Welke mogelijkheden zie je voor de verbinding met het binnenschoolse curriculum? – Wat zijn de mogelijkheden of wensen voor de volgende keer? – Welke vakinhoudelijke opmerkingen heb je? M.b.t. de vakdocent in de school: – Hoe verliep de samenwerking met de school en de schoolcoördinator? – Hoe functioneerde het logboek? – Hoe verliep de overdracht tussen groepsleerkracht en vakdocent? – Waaruit bestond de ondersteuning van de school? Was deze voldoende? – Waaraan zou de volgende keer meer aandacht moeten worden besteed? – Wat heb je gemerkt van de betrokkenheid van teamleden of groepsleerkrachten? M.b.t. ruimte en materiaal: – Opmerkingen en ervaringen? M.b.t. de ouders: – Waren er contacten met ouders? Zo ja, hoe verliepen die? – Toonden de ouders belangstelling?
M.b.t. bijscholing: – Is er behoefte aan bijscholing voor de Verlengde schooldag en zo ja, op welke punten? – In welke vorm en op welk tijdstip zou de bijscholing het beste kunnen plaatsvinden?
OVERIGE RELEVANTE NIZW PUBLICATIES
Verlengde schooldag, brug tussen lokaal onderwijs- en jeugdbeleid Saskia van Oenen en Marja Valkestijn Leren hoeft niet op te houden wanneer de schooldag voorbij is. Onder dit motto werd vijf jaar geleden het landelijk experiment Verlengde schooldag (VSD) gestart. Er werkten diverse basisscholen en een school voor voortgezet onderwijs in de vier grote steden en andere gemeenten mee aan het Verlengde schooldag-experiment. En met succes! Want hoewel het experiment is afgelopen, gaat de Verlengde schooldag gewoon door. De programma's van de Verlengde schooldag sluiten aan bij de normale schooldag, maar bieden bijna altijd iets anders dan gewoonlijk op school gebeurt. Speciaal voor kinderen in kansarme situaties organiseert de Verlengde schooldag een scala aan activiteiten op terreinen als kunstzinnige vorming, sport en spel, wetenschap en techniek, en natuur en milieu. In dit boek wordt duidelijk gemaakt dat de Verlengde schooldag niet alleen de jeugd iets te bieden heeft, maar ook het lokale beleid. De kloof tussen het lokaal onderwijsbeleid en de jeugdzorg wordt overbrugd, zodat een geïntegreerd geheel totstandkomt. Een interessante gedachte voor ieder die zich bezighoudt met de vormgeving van lokaal onderwijs- of jeugdbeleid. Ambtenaren, politici, bestuurders van scholen en andere instellingen gebruiken dit boek om zich te laten informeren over het flexibele VSD-concept, dat op lokale maat kan worden gesneden. Criteria voor realisatie en organisatie en financiële aspecten komen aan bod, waarbij struikelblokken en hindernissen niet weggemoffeld worden. 'Verlengde schooldag sterkt zelfvertrouwen van kinderen' Evaluatie onderzoek SCO-Kohnstamm Instituut Utrecht, NIZW, 1e druk november 1996, 2e druk februari 1997 88 pagina's f 24,50 / Bfr. 390 Bestelnummer E 22016 ISBN 90-5050-463-9
Buitenschoolse opvang in de basisschool Liesbeth Schreuder Nog niet zo lang geleden vond de gemiddelde basisschool dat de opvang van kinderen buiten de reguliere schooltijden vooral een zorg voor de ouders was. De tijden zijn gelukkig veranderd. Steeds meer basisscholen zetten zelf buitenschoolse opvang op, om zo te voldoen aan de wensen van ouders én kinderen. Sinds oktober 1997 is de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang van kracht. Het aantal plaatsen in de buitenschoolse opvang zal hierdoor sterk uitbreiden. Tegelijkertijd is de buitenschoolse opvang in beweging, met bijvoorbeeld nieuwe initiatieven om het ook voor oudere kinderen aantrekkelijker te maken. Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW ondersteunt deze ontwikkelingen, met onder andere een reeks informatieve publicaties. In de brochure Buitenschoolse opvang in de basisschool wordt antwoord gegeven op vele vragen over de opzet en de ontwikkeling van buitenschoolse opvang. Een basisschool kan de opvang zelfstandig verzorgen, of in samenwerking met andere instellingen. Beide mogelijkheden komen in deze brochure aan bod. Directeuren, oudercommissies en medezeggenschapsraden van basisscholen maar ook het management van stichtingen voor buitenschoolse opvang vinden in de brochure informatie over beleid en regelgeving ten aanzien van buitenschoolse opvang, en een scala aan voorbeelden, tips en nuttige adressen. Utrecht, NIZW, januari 1998 46 pagina's f 15,- / Bfr. 300 Bestelnummer E 221782 ISBN 90-5050-595-3
Bouwen aan een community school Redactie: G. van de Burgwal, H. Geelen, F. Hajer, S. van Oenen, G. Verheijden De community school is een tamelijk nieuw begrip in Nederland. Op een community school krijgen kinderen en jongeren niet alleen regulier onderwijs, maar wordt ook aandacht besteed aan de sociale, emotionele en lichamelijke ontwikkeling van kinderen. Het is een combinatie van school, welzijnswerk, vrijetijdsbesteding, geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg en hulpverlening op allerlei terreinen. Een ander belangrijk kenmerk is dat de community school - de naam zegt het alniet alleen gericht is op kinderen, maar ook hun ouders, andere gezinsleden en de buurtbewoners bij de activiteiten betrekt. Het hoofddoel blijft echter wel de zorg voor goede leerprestaties van de kinderen. Community scholen bestaan al langer in de Verenigde Staten. In een werkboek zijn ervaringen van een aantal community scholen in New York beschreven. Het is een toegankelijk geschreven boek voor actieve ouders, professionals in scholen of welzijnsinstellingen, hulpverleners, directeuren en beleidsmakers, en iedereen die geïnteresseerd is in deze manier van schoolopzet. Bouwen aan een community school is de vertaalde en voor het Nederlandse publiek bewerkte versie van dit werkboek. Aan elk hoofdstuk zijn Nederlandse voorbeelden, discussiepunten en overdenkingen toegevoegd, waarbij de verschillen en overeenkomsten met de Amerikaanse situatie extra worden belicht. In dit boek passeren tal van essentiële vragen de revu. Zoals: hoe organiseer ik een team, hoe vind ik bondgenoten, wat kan er allemaal misgaan en wat kost zo'n aanpak? Voor ieder die praktisch aan het werk wil met een integraal lokaal beleid biedt Bouwen aan een community school vele inspirerende tips en hints. Utrecht, NIZW, maart 1998 93 pagina's f 29,50 / Bfr. 590 Bestelnummer E 22161 ISBN 90-5050-628-3
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is het onafhankelijk instituut dat instellingen en beroepskrachten in de sector zorg en welzijn helpt op maatschappelijke ontwikkelingen in te spelen en de kwaliteit van het werk te waarborgen. In nauwe samenwerking met andere instellingen ontwikkelt het NIZW methoden waarmee het werkveld adequaat kan reageren op nieuwe vragen van cliënten. Dit resulteert in boeken, nieuwsbrieven, congressen, leertrajecten, databanken en video’s. Daarnaast stelt het instituut zich ten doel de sector als geheel te versterken. Hiermee houden vooral het Centrum voor Beroeps- en Opleidingsvraagstukken en het Informatiecentrum Zorg en Welzijn zich bezig. Het International Centre bemiddelt en ondersteunt bij internationale samenwerking. De activiteiten van het NIZW richten zich op verschillende terreinen zoals kinderopvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk, ouderendienstverlening, sociaal-cultureel werk, maatschappelijke opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap. In de sector zorg en welzijn werken meer dan 400.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers. Voor hen zijn de producten van het NIZW bedoeld. In toenemende mate wendt het NIZW zich met zijn informatie ook rechtstreeks tot de daadwerkelijke consumenten van voorzieningen in de sector.