Algemene Toelichting Registratieregels Versie 20140717 Ingangsdatum 1 januari 2015
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Inhoudsopgave 1
Inleiding ..................................................................................................................................... 3
2
Relatie tussen zorgtrajecten en subtrajecten .......................................................................... 4
3
Openen en sluiten van zorgtrajecten en subtrajecten ............................................................. 6 3.1 Openen zorgtrajecten .......................................................................................................... 6 3.1.1
Openen zorgtrajecten met subtraject ZT11 ............................................................... 6
3.1.2
Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 13 ICC (ICC-zorg/subtrajecten) ... 14
3.1.3
Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 41 (OZP-zorg/subtrajecten) ......... 17
3.1.4
Openen van zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 of 52 voor opname op de IC afdeling of IC-intercollegiaal consult buiten de IC (IC-zorg/subtraject 51 of 52)........ 18
3.1.5
Openen zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar (ondersteunend zorg/subtraject 51) ........................................... 20
3.2 Openen subtrajecten.......................................................................................................... 22 3.3 Sluiten subtraject ............................................................................................................... 26 3.3.1
Sluiten van een subtraject met zorgtype 11 of 21 (initiële en vervolgbehandeling) ... 27
3.3.2
Sluiten van subtraject met zorgtype 13 ................................................................... 66
3.3.3
Sluiten van subtraject met zorgtype 41 ................................................................... 66
3.3.4
Sluiten van subtraject met zorgtype 51 en 52 .......................................................... 67
3.4 Sluiten zorgtraject .............................................................................................................. 67 3.4.1
Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21 (initiële en vervolgbehandelingen) ........................................................................................... 68
3.4.2
Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (ICC-zorg/subtrajecten)68
3.4.3
Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (OZP zorg/subtraject).. 69
3.4.4
Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (IC-zorg/subtraject 51, 52 of ondersteunend zorg/subtraject 51) ........................................................... 69
3.5 Onderlinge Dienstverlening ................................................................................................ 69 4
Te registreren gegevens ......................................................................................................... 70 4.3 Zorgactiviteiten .................................................................................................................. 70
© DBC-Onderhoud
2 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
1 Inleiding De Algemene Toelichting Registratieregels maakt deel uit van het drieluik rondom de registratieregels. Dit drieluik bestaat uit het document Registratieregels, het Registratieaddendum en de Algemene Toelichting Registratieregels. Het drieluik kent de volgende hiërarchie: Het document Registratieregels De registratieregels zijn leidend; alle wijzigingsvoorstellen en mogelijke interpretatieverschillen worden getoetst aan het document Registratieregels. Het Registratieaddendum Het registratieaddendum is een nadere detaillering van het document Registratieregels en bedoeld voor de praktijk, ondersteund door ICT-toepassingen in de ziekenhuizen. De Algemene Toelichting Registratieregels De Algemene Toelichting Registratieregels geeft aan de hand van voorbeelden nadere uitleg over de registratieregels. Het Registratieaddendum en de Algemene Toelichting Registratieregels zijn een afgeleide van en een toelichting op het document Registratieregels. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de specialismespecifieke toelichtingen geïntegreerd in de Algemene Toelichting Registratieregels. Hiermee ontstaat een overzicht van het totaal aan toelichtingen op de registratieregels. Alle informatie over de registratieregels (inclusief uitzonderingen) is hiermee beschikbaar op één plek en onnodige dubbelingen worden vermeden. In een aantal specialismespecifieke toelichtingen was diagnose- en zorgvraaginformatie opgenomen. Deze informatie is vanaf 1 januari 2013 in een apart document ‘Toelichting op de diagnose- en zorgvraagtypering per specialisme’ opgenomen. De registratieregels voor het werken met de DBC-systematiek (DOT) staan beschreven in het document Registratieregels. Deze kunt u downloaden via de website van DBC-Onderhoud. De Algemene Toelichting Registratieregels beschrijft hoe de algemene en uitzonderingsregels voor het openen en sluiten van zorg- en subtrajecten, zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het document Registratieregels, in de praktijk gehanteerd dienen te worden. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 de relatie tussen een zorgtraject en een subtraject beschreven. Hoofdstuk 3 van deze toelichting is qua indeling identiek aan de indeling van hoofdstuk 3 van de Registratieregels. Op deze wijze is eenvoudig de relatie te leggen tussen deze twee documenten. Hoofdstuk 3 van dit document bevat echter een extra paragraaf met informatie over onderlinge dienstverlening (3.5).
© DBC-Onderhoud
3 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
2 Relatie tussen zorgtrajecten en subtrajecten Op het moment dat een patiënt zich bij de medisch specialist 1 met een nieuwe zorgvraag meldt, wordt een zorgtraject geopend. Een zorgtraject loopt gedurende het gehele behandel- en/of controletraject van een bepaalde zorgvraag. Een zorgtraject bestaat uit één of meerdere subtrajecten. Een subtraject is een in de tijd afgebakende periode binnen het zorgtraject, gemarkeerd door de afsluitmomenten zoals door de registratieregels aangegeven, waarover de geleverde zorg wordt gedeclareerd. Het eerste subtraject van een zorgtraject wordt gelijktijdig met het zorgtraject geopend.
Figuur 1 Zorgtraject/subtraject Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21 Het eerste subtraject van een zorgtraject heeft het zorgtype 11 (initiële behandeling). De volgende subtrajecten hebben het zorgtype 21 (vervolgbehandeling). In de registratieregels (paragraaf 3.3.1) staat beschreven op welke momenten een subtraject met ZT11 of 21 wordt afgesloten. Het zorgtraject wordt gesloten als er een periode van 3 maal 120 dagen na afsluiten van een subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd of zijn gepland in de toekomst, of direct na overlijden van de patiënt.
Figuur 2 Zorgtraject
1
Waar in de registratieregels wordt gesproken over ‘medisch specialist’ kan daarmee ook worden bedoeld: de klinisch fysicus audioloog, SEH-arts KNMG, verpleegkundig specialist, physician assistant of de specialist ouderengeneeskunde.
© DBC-Onderhoud
4 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 Zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 bevatten slechts één subtraject: Voor zorgtype 13 ‘ICC’ geldt dat de zorg die geleverd wordt voor een intercollegiaal consult zich beperkt tot de klinische periode van een patiënt en dat er dus binnen deze zorgtrajecten geen sprake is van een vervolgbehandeling. Voor zorgtype 41 ‘traject ten behoeve van overige zorgproducten’ (OZP’s) geldt dat deze zorgtrajecten geopend worden voor productie voor de eerstelijn, of een specialisme werkzaam binnen dezelfde instelling waarvoor de DBC-systematiek niet geldt. Binnen deze zorgtrajecten is geen sprake van vervolgbehandelingen. Voor zorgtype 51 ‘traject interne ondersteuning’ geldt dat deze zorgtrajecten geopend worden voor een afgebakende periode tijdens het zorgtraject van de hoofdbehandelaar. Voor de ondersteuning aan de hoofdbehandelaar (door de anesthesist als ondersteuner of door een poortspecialist in de rol van ondersteuner) is dat de periode waarin ondersteund wordt binnen de looptijd van het subtraject van de hoofdbehandelaar. Voor zorgtype 51 en 52 voor verblijf op de intensive care (IC) en een IC-intercollegiaal consult buiten de IC, wordt per verblijf op de IC (of per IC-intercollegiaal consult) een IC-zorg/subtraject 51 of 52 geopend. NB: Een subtraject komt nooit alleen voor, maar altijd in combinatie met het eigen zorgtraject 2. De openings- en sluitdatum van subtrajecten met zorgtype 13, 41, 51 en 52 is gelijk aan, of ligt binnen, de openings- en sluitdata van het zorgtraject. In de registratieregels (paragraaf 3.4.2 t/m 3.4.4) staat beschreven op welke momenten de zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 worden afgesloten.
Figuur 3 Zorgtraject
2
Voor de registratie en koppeling tussen zorg- / subtrajecten is gekozen voor een technisch eenduidige oplossing voor alle typen 11, 21, 13, 41, 51 en 52 waardoor gebruik gemaakt kan worden van dezelfde koppelalgoritmen.
© DBC-Onderhoud
5 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
3 Openen en sluiten van zorgtrajecten en subtrajecten In dit hoofdstuk worden zowel de algemene openings- en sluitregels toegelicht als de uitzonderingen op de algemene regels.
3.1
Openen zorgtrajecten
Bij de openingsregels van zorgtrajecten wordt onderscheid gemaakt in: 1. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of zorgtype 21 (vervolgbehandeling). 2. Zorgtrajecten met subtraject met zorgtype 13 ICC, (intercollegiaal consult). 3. Zorgtrajecten met subtraject met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een medisch specialist die de poortfunctie uitoefent op verzoek van de eerste lijn, of een specialisme waarvoor de DBC-systematiek niet geldt, werkzaam binnen dezelfde instelling, zoals kaakchirurgie. 4. Zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 en 52 voor opname op de IC-afdeling of een ICintercollegiaal consult buiten de IC. 5. Zorgtrajecten met subtraject 51 voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar. Indien er sprake is van onderlinge dienstverlening, wordt door de dienstverlenende instelling geen zorgtraject geopend (zie paragraaf 3.5 voor onderlinge dienstverlening en het begrip “Eigen patiënt”). 3.1.1
Openen zorgtrajecten met subtraject ZT11
Wanneer een patiënt van buiten de instelling (extern) of vanuit de eigen instelling (intern) bij een medisch specialist die de poortfunctie uitoefent (ook op de SEH) met een reguliere of spoedeisende zorgvraag komt waar nog geen zorgtraject voor is geopend, wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend. Ook bij overname van een nog niet bekende patiënt uit een andere instelling begint het zorgtraject met een subtraject met ZT11. Hiervoor is gekozen omdat voor een nieuwe patiënt in de regel meer inzet geleverd wordt dan voor een bekende patiënt. Ook al is er sprake van voortzetting van een elders ingezette behandeling. Situatie
Openen (nieuw)
Toelichting
zorgtraject? Patiënt meldt zich voor de eerste keer met een
Ja
Nieuwe patiënt met nieuwe zorgvraag.
Nee
Er is al een zorgtraject geopend voor de
zorgvraag. Patiënt meldt zich met spoed voor een bekende zorgvraag.
zorgvraag, alle (spoed) zorgactiviteiten vallen daar onder.
© DBC-Onderhoud
6 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Situatie
Openen (nieuw)
Toelichting
zorgtraject? Patiënt wordt door specialisme A doorverwezen
Ja
De DBC-registratie gaat uit van zorgtrajecten
naar specialisme B. Specialisme B besluit de patiënt
per specialisme. Bij sommige zorgvragen kan
te gaan behandelen voor een eigen zorgvraag bij
er sprake zijn van een multidisciplinaire
specialisme B.
behandeling waarbij meerdere poortspecialismen betrokken zijn als hoofdbehandelaar. In dat geval opent elk poortspecialisme een eigen zorgtraject als er sprake is van een eigen zorgvraag, diagnosestelling en behandeling.
Patiënt is tijdens een dagje uit gevallen en heeft
Ja
Voor het ontvangende ziekenhuis (in de
daarbij een heupfractuur opgelopen. In het
woonplaats van de patiënt) is dit een nieuwe
dichtstbijzijnde ziekenhuis wordt patiënt hieraan
patiënt waar een zorgtraject met subtraject
geopereerd. Voor het postoperatieve traject wordt
ZT11 voor geopend wordt.
de patiënt overgeplaatst naar het ziekenhuis in zijn eigen woonplaats.
In principe heeft een patiënt per specialisme slechts één zorgtraject openstaan. Er zijn echter situaties waarbij sprake kan zijn van meerdere zorgtrajecten: parallelle zorgtrajecten bij verschillende zorgvragen en parallelle zorgtrajecten bij dubbelzijdige aandoeningen. Medebehandeling Ook wanneer sprake is van medebehandeling wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend. Er is sprake van medebehandeling wanneer een poortspecialist een patiënt, tijdens een klinische opname voor een ander specialisme, voor een eigen zorgvraag gaat behandelen. Hierbij registreert de medebehandelaar per klinisch consult zorgactiviteit 190017 ‘Medebehandeling’. Na ontslag uit de kliniek worden, ingeval van poliklinisch vervolg, polikliniekbezoeken (190060/190013) geregistreerd. Zorgactiviteit 190017 wordt alleen geregistreerd voor bezoeken gedurende de klinische periode. Wanneer het diagnostisch/screenend contact, waarvoor in eerste instantie een ICC-zorg/subtraject zorgtype 13 was geopend, resulteert in een eigen te behandelen zorgvraag wordt het consulterend specialisme medebehandelaar, en wordt het ICC zorgt/subtraject met zorgtype 13 omgezet in een zorgtraject met een subtraject zorgtype 11. Een poortspecialisme kan in medebehandeling komen bij een nog voor hem onbekende patiënt (a), maar ook voor een al bekende patiënt (b). a) Medebehandeling door een specialist bij een voor het medebehandelend specialisme onbekende patiënt: ○ Als er sprake is van medebehandeling, wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 geopend. Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190017 ‘Medebehandeling’ vastgelegd. ○ Indien de specialist een patiënt vanuit de medebehandeling klinisch overneemt, zal het geopende zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 resulteren in een klinisch DBCzorgproduct voor de medebehandelaar die hoofdbehandelaar wordt.
© DBC-Onderhoud
7 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
○
Als een intercollegiaal consult overgaat in medebehandeling, wordt het ICC-zorg/subtraject omgezet in een regulier zorgtraject met subtraject met zorgtype 11. Dit omgezette zorgtraject bevat dus zorgactiviteit(en) 190009 ‘Intercollegiaal consult’ en zorgactiviteit(en) 190017 ‘Medebehandeling’ per klinisch consult.
b) Medebehandeling door een specialist bij een voor het meebehandelend specialisme bekende patiënt: ○ Als een specialist in consult is geroepen en gaat meebehandelen voor een bekende zorgvraag, wordt een ICC-zorg/subtraject geopend naast het al lopende zorgtraject. Op deze manier wordt de extra inzet van de specialist tijdens de klinische periode van een ander specialisme vergoed. Binnen het ICC-zorg/subtraject wordt eenmalig zorgactiviteit 190009 (voor het ICC) vastgelegd. De klinische consulten in het kader van de medebehandeling en alle andere zorgactiviteiten voor de bekende zorgvraag worden aan het al lopende zorgtraject (zorgtype 11 of 21) gekoppeld. o Als er sprake is van medebehandeling voor een andere/nieuwe zorgvraag wordt (mits voldaan wordt aan de regels voor het openen van parallelle zorgtrajecten) een zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 geopend naast het al lopende zorgtraject. Binnen dit nieuwe (parallelle) zorgtraject worden per klinisch consult zorgactiviteit 190017 en alle eventuele andere zorgactiviteiten in het kader van de medebehandeling vastgelegd. Voorbeelden 1) Een internist wordt in consult gevraagd bij een, voor inwendige geneeskunde onbekende, patiënte die opgenomen ligt op de afdeling Gynaecologie. Zij knapt niet op na de operatie. Er blijkt sprake te zijn van dehydratie. De internist besluit e.e.a. op de afdeling van de gynaecoloog te organiseren en stelt een behandelplan op. Er wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 geopend. Binnen dit zorgtraject wordt per consult zorgactiviteit 190017 ‘Medebehandeling’ vastgelegd en daarnaast alle bijkomende zorgactiviteiten die worden uitgevoerd vanwege de dehydratie. 2) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een, voor inwendige geneeskunde onbekende oudere patiënte met benauwdheidsklachten. Er wordt een ICC -zorg/subtraject geopend waarbinnen voor het consult zorgactiviteit 190009 ‘Intercollegiaal consult’ wordt geregistreerd. De internist vraagt een longfoto aan. Uit de longfoto blijkt dat er sprake is van een pneumonie waarvoor de internist een behandeling start met antibiotica. Op het moment dat de internist aan de hand van de uitslag van de röntgenfoto besluit te gaan behandelen, wordt het zorgtype 13 van het ICCzorg/subtraject omgezet naar zorgtype 11 voor een regulier zorgtraject. Vanaf dat moment worden de klinische consulten niet meer met 190009 geregistreerd, maar met 190017 ‘Medebehandeling’. 3) Een chirurg wordt in consult gevraagd op de afdeling Orthopedie bij een patiënte die bij hem bekend is met chronische buikklachten. De chirurg onderzoekt de patiënt, vraagt labonderzoek aan en doet een laparoscopie. Voor het intercollegiaal consult wordt een ICC-zorg/subtraject geopend waarbinnen voor het ICC-zorgactiviteit 190009 wordt geregistreerd. Alle andere zorgactiviteiten worden geregistreerd binnen het lopende zorgtraject (met subtraject zorgtype 11 of 21) voor de chronische buikklachten.
© DBC-Onderhoud
8 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
4) Een diabetespatiënt ligt vanwege een heupfractuur langdurig opgenomen bij orthopedie. Omdat de patiënt een schildklieraandoening lijkt te hebben, wordt de internist in medebehandeling gevraagd. De patiënt is al bij de internist onder behandeling vanwege de diabetes, maar omdat er een aparte behandeling wordt ingezet voor de schildklieraandoening, wordt daarvoor een nieuw (parallel aan het reeds lopende diabetes zorgtraject) zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend. Per klinisch consult wordt 190017 ‘Medebehandeling’ geregistreerd. Parallelliteit Parallelle zorgtrajecten bij twee of meer zorgvragen Parallelle zorgtrajecten zijn twee of meer zorgtrajecten die voor een patiënt gelijktijdig bij hetzelfde specialisme voor dezelfde zorgverlener openstaan. Een patiënt kan zich presenteren met meerdere zorgvragen of er kan zich tijdens een lopend zorgtraject een nieuwe/andere zorgvraag voordoen. Een parallel zorgtraject mag alleen worden geopend wanneer er vanuit het medisch dossier aantoonbaar sprake is van een andere zorgvraag dan waarvoor de patiënt al wordt behandeld en voor deze zorgvraag een separaat zorgtraject (diagnosestelling en behandeling) noodzakelijk is. Daarnaast moet aan beide onderstaande voorwaarden worden voldaan: 1. Het parallelle subtraject3 dient een eigen zorgprofiel te hebben met eigen zorgactiviteiten waarvan er: ○ minimaal één zorgactiviteit uit de groep operatieve 4 verrichtingen en/of, ○ minimaal één uit zorgprofielklasse 1, 2 of 3* komt, * In uitzondering hierop geldt dat ook in de volgende situaties aan deze voorwaarde wordt voldaan: - minimaal één zorgactiviteit uit één van de groepen chronische dialyse of chronische thuisbeademing en/of, - minimaal één zorgactiviteit uit de groep van verstrekking van oncologische medicatie per infuus of per injectie en/of, - minimaal één zorgactiviteit voor gespecialiseerde technieken voor fertiliteitsbehandelingen en/of, - minimaal één specifieke audiologie zorgactiviteiten (190702 t/m 190781)5 . 2. De combinatie van de typerende diagnosen van de parallelle subtrajecten mag niet voorkomen in de tabel met niet toegestane parallelle diagnosen (= Diagnose Combinatie tabel). Let op: Bij parallelliteit (binnen één specialisme) tijdens een klinische periode moeten de verpleegdagen aan één subtraject worden gekoppeld. Verpleegdagen worden gekoppeld aan het subtraject van de medisch specialist die verantwoordelijk is voor deze opname. Het verdelen van verpleegdagen is niet toegestaan. Indien er vanuit het medisch dossier aantoonbaar sprake is van overdracht van het klinische hoofdbehandelaarschap aan een ander poortspecialisme, kunnen de opvolgende verpleegdagen worden gekoppeld aan het subtraject van de ‘nieuwe’ hoofdbehandelaar. Hierbij dient wel voldaan te worden aan de regel dat binnen een specialisme maximaal één klinisch DBCzorgproduct geopend mag worden tijdens het klinische traject van de patiënt. Bij parallelle klinische 3
Parallelle subtrajecten waarvoor de extra profieleisen gelden zijn de subtrajecten die niet binnen het eerst geopende zorgtraject vallen. Dus niet de openingsdatum van het subtraject is hierbij bepalend maar de openingsdatum van het zorgtraject. 4 Als groep operatieve verrichtingen worden de zorgactiviteiten in het tabblad “42-dagenregel zorgactiviteiten” van het registratieaddendum beschouwd 5 Hierbij dient sprake te zijn van een nieuwe, separate zorgvraag en substantiële meerkosten.
© DBC-Onderhoud
9 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
subtrajecten tijdens dezelfde klinische periode kan slechts één klinisch DBC-zorgproduct gedeclareerd worden. Het andere traject resulteert in een niet-klinisch DBC-zorgproduct. Wanneer de parallelle zorgvragen in aparte klinische periodes behandeld worden, kan dit wel resulteren in meerdere klinische DBC-zorgproducten. Voorbeeld Patiënt is opgenomen voor het plaatsen van een heupprothese. Tijdens dezelfde opname wordt door hetzelfde specialisme een peesplastiek aan de hand uitgevoerd. De combinatie van de twee getypeerde diagnosen komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel. Er mogen in deze situatie twee parallelle zorgtrajecten geopend worden. De verpleegdagen kunnen bij parallelle subtrajecten die tijdens dezelfde klinische periode behandeld worden, maar aan één subtraject gekoppeld worden. Er wordt dus één klinisch en één niet-klinisch DBC-zorgproduct gedeclareerd. Voorbeeld Patiënt was opgenomen voor het plaatsen van een heupprothese in de linkerheup. Vier weken na ontslag uit de kliniek wordt patiënt opgenomen vanwege een polsfractuur. De combinatie van de twee getypeerde diagnosen komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel. Omdat beide zorgvragen in aparte klinische opnamen behandeld worden, worden twee klinische DBC-zorgproducten gedeclareerd. Voorbeeld Patiënt is bekend met aandoening x. Tijdens een controlebezoek voor deze aandoening wordt tevens aandoening y beoordeeld, er is geen diagnostiek en behandeling voor aandoening y noodzakelijk. In deze situatie wordt geen parallel zorgtraject geopend omdat niet is voldaan aan alle voorwaarden voor het openen van een parallel traject; er zijn geen aparte zorgactiviteiten uitgevoerd voor aandoening y. Bij cardiologie en klinische geriatrie is parallelliteit op een paar uitzonderingen na niet toegestaan. Zie voor meer informatie hierover de tekst bij de uitzonderingen voor cardiologie en klinische geriatrie bij paragraaf 3.3.1.4. De diagnosen ‘ATLS traumaopvang hoogenergetisch trauma ISS <16’ en ‘ATLS traumaopvang multitrauma ISS >=16’ omvatten het traject rondom de traumaopvang volgens de ATLS. Deze diagnosen kunnen (mits aan de voorwaarden voor parallelliteit is voldaan) parallel geregistreerd worden aan diagnosen die geconstateerd worden bij de screening. Parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen Voor parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen geldt: Beide zijden conservatieve behandeling: één zorgtraject. Eén zijde conservatieve en één zijde operatieve 6 behandeling: één zorgtraject. Beide zijden operatief en met identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel: één zorgtraject 7. Beide zijden operatief en geen identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel: twee zorgtrajecten.
6
Er is een tabel waarin is gedefinieerd welke zorgactiviteiten in het kader van de registratieregels als operatieve ingrepen worden beschouwd (zie het tabblad “42-dagenregel zorgactiviteiten” in het Registratieaddendum) 7 Voor een aantal diagnosen is zowel een dubbelzijdig/meervoudig als een enkelzijdig/enkelvoudig DBC-zorgproduct ontwikkeld. Door het registreren van het juiste aantal zorgactiviteiten wordt afgeleid naar het juiste DBC-zorgproduct.
© DBC-Onderhoud
10 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Wanneer een dubbelzijdige aandoening aan beide zijden binnen 42 dagen na elkaar operatief wordt behandeld, worden twee zorgtrajecten geopend. Als de operatieve ingrepen langer dan 42 dagen na elkaar plaatsvinden, worden voor de dubbelzijdige behandelingen seriële subtrajecten geopend binnen één zorgtraject. Dit ter voorkoming van het parallel lopen van conservatieve zorgtrajecten. Bij dubbelzijdige operatieve ingrepen in één sessie bij aandoeningen waarvoor dubbelzijdige DBCzorgproducten bestaan wordt één zorgtraject geopend. Bij dubbelzijdige operatieve ingrepen in één sessie bij aandoeningen waarvoor geen dubbelzijdige DBC-zorgproducten bestaan (en geen identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel) worden twee zorgtrajecten geopend. Let op: ook in het geval van parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen geldt dat tijdens één klinische periode de verpleegdagen maar aan één subtraject kunnen worden gekoppeld; het verdelen van verpleegdagen is niet toegestaan.
Voorbeelden conservatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoening 1. Oogheelkunde: patiënt heeft een ontsteking aan beide ogen en wordt hiervoor conservatief behandeld. Er wordt één zorgtraject geopend. 2. Heelkunde: bij een patiënt wordt bij beide polsen een carpaaltunnelsyndroom vastgesteld. Voor beide polsen is diagnostiek gedaan, er wordt geen behandeling ingezet. Er wordt één zorgtraject geopend. Voorbeelden operatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoeningen 1. Oogheelkunde: patiënt heeft cataract beiderzijds. De diagnose cataract staat niet als identieke combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel. In eerste instantie wordt het linkeroog operatief behandeld. Hiervoor wordt een zorgtraject geopend. Een operatie aan het rechteroog wordt twee weken later gepland. Op de datum dat de operatieve cataractingreep aan het rechteroog wordt uitgevoerd, wordt een tweede (parallel) zorgtraject geopend. 2. Orthopedie: patiënt heeft beiderzijds een klompvoet. Deze worden in één operatiesessie behandeld. Het conservatieve voortraject van diagnostiek valt binnen één zorgtraject. Op het moment dat de operatieve ingreep beiderzijds plaatsvindt wordt een tweede (parallel) zorgtraject geopend. Deze diagnose staat niet als identieke combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel. Omdat de verpleegdagen maar aan één subtraject gekoppeld mogen worden, wordt één klinisch en één niet-klinisch DBC-zorgproduct afgeleid. 3. Plastische chirurgie: patiënt wordt operatief behandeld voor flaporen beiderzijds. Voor (operatieve) behandeling van flaporen geldt dat hiervoor één zorgtraject geopend wordt. Deze diagnose staat als identieke combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel. NB: Alleen wanneer bij een dubbelzijdige aandoening beide zijden binnen 42 dagen na elkaar operatief worden behandeld, worden twee zorgtrajecten geopend. Als dit niet het geval is worden voor de dubbelzijdige behandelingen seriële subtrajecten geopend binnen één zorgtraject. Dit ter voorkoming van het parallel lopen van conservatieve zorgtrajecten. Voorbeelden operatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoeningen waarvoor een dubbelzijdig zorgproduct bestaat 1. Patiënt bezoekt de specialist met een dubbelzijdige liesbreuk. Deze diagnose komt in combinatie met zichzelf voor in de Diagnose Combinatie Tabel en voor deze diagnose bestaat een dubbelzijdig DBC-zorgproduct. Er wordt één zorgtraject geopend met subtraject zorgtype 11 en
© DBC-Onderhoud
11 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
diagnose 121 ‘Hernia femoralis/inguinalis’. Beide zijden moeten operatief behandeld worden. Door de registratie van een zorgactiviteit voor het herstel links en een zorgactiviteit voor het herstel rechts wordt afgeleid naar een dubbelzijdig DBC-zorgproduct. 2. Patiënt bezoekt de specialist met een dubbelzijdige liesbreuk. Er wordt één zorgtraject geopend met diagnose 121 ‘Hernia femoralis/inguinalis’. Na onderzoek blijkt alleen de linkerzijde operatief te moeten worden behandeld. Er wordt voor het operatieve herstel één zorgactiviteit geregistreerd en afgeleid naar een enkelzijdig DBC-zorgproduct.
Voorbeeld serieel openen subtrajecten bij dubbelzijdige behandelingen Patiënt heeft cataract beiderzijds. In eerste instantie wordt het linkeroog operatief behandeld. Hiervoor wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend. Twee maanden later wordt het rechteroog operatief behandeld. Omdat inmiddels voor het linkeroog een conservatief (controle) subtraject loopt valt de behandeling van het rechteroog binnen het zorgtraject van het linkeroog. Anders zou een conservatief subtraject parallel lopen aan een operatief subtraject. In het Registratieaddendum (te downloaden via de website van DBC-Onderhoud) staat op tabblad 1.0000.7 de technische uitwerking van deze registratieregel. Situaties met meerdere zorgvragen/dubbelzijdige aandoeningen Situatie
Openen parallel
Toelichting
zorgtraject? Tijdens het controletraject voor aandoening x wordt
Nee
Er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor
tevens (bij hetzelfde specialisme) aandoening y
het openen van een paralleltraject; er zijn geen
beoordeeld, er is geen diagnostiek en behandeling
zorgactiviteiten uitgevoerd voor aandoening y.
voor aandoening y noodzakelijk. Tijdens het controletraject voor aandoening x wordt
Ja
Er is voldaan aan de voorwaarden voor het
tevens (bij hetzelfde specialisme) aandoening y
openen van een paralleltraject; er is sprake
beoordeeld, er is diagnostiek en behandeling voor
van een andere zorgvraag waarvoor een
aandoening y noodzakelijk. Er worden een aantal
“eigen” onderzoeks- en behandeltraject wordt
onderzoeken gepland en er wordt een afspraak
ingezet, en de combinatie van de diagnosen
gemaakt om de uitslagen te bespreken. De
komt niet voor in de Diagnose Combinatie
combinatie van de diagnosen van beide zorgvragen
Tabel.
komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel. Tijdens het controletraject voor zorgvraag x blijkt
Nee
Er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor
operatief ingrijpen (door hetzelfde specialisme) voor
het openen van een paralleltraject; de
de andere zorgvraag y noodzakelijk. De combinatie
combinatie van de beide diagnosen mag niet
van de diagnosen van beide zorgvragen komt voor
voorkomen in de Diagnose Combinatie Tabel.
in de Diagnose Combinatie Tabel. Patiënt moet een ingreep linkszijdig en rechtszijdig ondergaan. Gezien de aard van de ingreep wordt
Ja
Er worden in dit geval twee zorgtrajecten geopend (zie NB de vorige pagina).
dit in twee operatiesessies uitgevoerd. De diagnose van de zorgvraag die behandeld wordt, komt niet voor als identieke combinatie in de Diagnose
© DBC-Onderhoud
12 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Situatie
Openen parallel
Toelichting
zorgtraject? Combinatie Tabel.
Repeterende zorgvragen Wanneer eenzelfde zorgvraag, of verschillende zorgvragen met dezelfde diagnosetypering, serieel of parallel voorkomen binnen de looptijd van een zorgtraject, wordt geen nieuw zorgtraject geopend. Alle zorg voor aandoeningen met dezelfde diagnosetypering 8 valt binnen het lopende zorgtraject. Indien na het afronden van de behandeling dezelfde zorgvraag zich nogmaals voordoet kunnen er drie situaties ontstaan: 1. Het voorgaande subtraject is meer dan 3 maal 120 dagen geleden gesloten en hierdoor is ook het bijbehorend zorgtraject afgesloten -> Er wordt een nieuw zorgtraject geopend met een subtraject zorgtype 11 2. Het voorgaande subtraject is afgesloten maar het zorgtraject nog niet (staat nog 3 maal 120 dagen open na het laatste subtraject waarbinnen zorgactiviteiten zijn geregistreerd) -> Er wordt een nieuw subtraject geopend. Afhankelijk van het moment dat de zorgvraag zich weer voordoet, wordt dit subtraject geopend aansluitend aan het voorgaande subtraject, of op de 121 e dag na afsluiten van het e voorgaande subtraject, of op de 241 dag na afsluiten van het voorgaande subtraject. 3. Het subtraject staat nog open -> de herhaalde zorgvraag valt binnen het openstaande subtraject. Bovenstaande geldt voor alle zorgvragen die getypeerd worden met dezelfde diagnosecode, met uitzondering van: Obstetrische zorgvragen bij een volgende zwangerschap; voor iedere nieuwe zwangerschap wordt een nieuw zorgtraject geopend (per fase (zwangerschap, bevalling incl. complicaties, kraambed/postpartum) wordt bij obstetrie maximaal 1 zorgtraject geopend) Dubbelzijdige aandoeningen; hiervoor gelden de registratieregels zoals deze beschreven zijn in het document registratieregels: ○ beide zijden conservatieve behandeling: één zorgtraject; 9 ○ één zijde, conservatief één zijde operatieve behandeling: één zorgtraject; ○ beide zijden operatief en met identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel: één zorgtraject 10; ○ beide zijden operatief en geen identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel: twee zorgtrajecten. Voorbeelden: Patiënt is op de SEH geweest met een neusbloeding. Deze is behandeld en er is geen verdere behandeling of controle nodig. Na twee maanden meldt de patiënt zich opnieuw met een 8
Tenzij in de registratieregels hierop een uitzondering staat beschreven zoals bij transplantatiezorg en bij dubbelzijdige aandoeningen. 9 Er is een tabel waarin is gedefinieerd welke zorgactiviteiten in het kader van de regist ratieregels als operatieve ingrepen worden beschouwd (zie het tabblad 42-dagenregel zorgactiviteiten in het Registratieaddendum). 10 Voor een aantal diagnosen is zowel een dubbelzijdig/meervoudig als een enkelzijdig/enkelvoudig Zorgproduct ontwikkeld. Door het registreren van het juiste aantal zorgactiviteiten wordt afgeleid op het juiste zorgproduct.
© DBC-Onderhoud
13 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
neusbloeding. De behandeling van de tweede neusbloeding valt binnen het nog niet gesloten subtraject ZT11 van de vorige bloeding. Patiënt wordt opgenomen vanwege een autointoxicatie drie maanden na ontslag na een eerdere autointoxicatie. Er wordt een vervolg-subtraject geopend binnen het nog openstaande zorgtraject van de voorgaande intoxicatie. Zwangerschapsbegeleiding bij patiënte met hypertensie. Controle/behandeling is beëindigd en patiënte wordt terugverwezen naar de eerste lijn. Patiënte komt tijdens dezelfde zwangerschap nogmaals bij de gynaecoloog voor zwangerschapsdiabetes. Beide zorgvragen betreffende dezelfde zwangerschap en vallen binnen hetzelfde zorgtraject. Patiënt bezoekt de SEH met bovenbuikpijn (heelkunde diagnose 129). Na onderzoek blijkt geen behandeling noodzakelijk. Drie weken later bezoekt patiënt de SEH met onderbuikspijn (heelkunde diagnose 129). Hoewel er geen relatie is tussen de twee buikpijnproblemen vallen ze beide binnen hetzelfde subtraject.
3.1.2
Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 13 ICC (ICC-zorg/subtrajecten)
Een zorgtraject met subtraject ZT13 (Intercollegiaal consult) wordt geopend wanneer een poortspecialist een kortdurend diagnostisch of screenend patiëntencontact uitvoert op verzoek van een ander specialisme tijdens een klinische opname. Voor een ICC-zorg/subtraject geldt het volgende: a. een ICC mag alleen worden geregistreerd bij een klinische opname waarbij één of meer verpleegdagen en/of IC-behandeldagen of verblijfsdagen GGZ op een PAAZ of PUK zijn geregistreerd; b. bij een dagverpleging en langdurige observatie zonder overnachting (zorgactiviteit 190091) mag geen ICC-zorg/subtraject worden geopend; c. een specialisme mag per klinische opname ten hoogste één ICC-zorg/subtraject (dat uit meerdere contacten kan bestaan) voor een intercollegiaal consult registreren. Bij een klinische opname kunnen wel meerdere specialismen één ICC- zorg/subtraject openen; d. wanneer naar aanleiding van een intercollegiaal consult de behandeling van de patiënt wordt overgenomen (of resulteert in een medebehandeling), dan wordt geen apart ICC-zorg/subtraject geopend maar wordt het zorgtype 13 omgezet naar zorgtype 11. Eventueel wordt de diagnosecode aangepast naar de diagnosecode die hoort bij de te (mede)behandelen zorgvraag. Direct aansluitend aan een ICC-zorg/subtraject mag dus geen zorgtraject met subtraject met ZT11 geopend worden; e. wanneer een specialisme dat de patiënt al in behandeling heeft een verzoek krijgt van een ander specialisme voor een intercollegiaal consult, dan mag het eerstgenoemde specialisme een ICCzorg/subtraject openen naast het al lopende zorgtraject. Op deze wijze wordt de extra inzet die geleverd wordt tijdens de klinische periode van een bekende patiënt (opgenomen voor een ander specialisme) vergoed. Als in het hierboven genoemde geval het intercollegiale consult overgaat in medebehandeling, mag nog steeds een ICC-zorg/subtraject geopend worden, maar de eventuele zorgactiviteiten die voortkomen uit de medebehandeling vallen onder het al lopende zorgtraject.
© DBC-Onderhoud
14 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Situatie
Openen (ICC)
Toelichting
zorg/subtraject? Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een in
ZT13 nee
Zie regel a: Er wordt alleen voor een
dagbehandeling opgenomen patiënt van
intercollegiaal consult bij een klinische patiënt
specialisme Y.
een ICC-zorg/subtraject geopend. Indien een specialisme in ICC komt op de dagverpleging kan, als aan de regels voor het openen van een zorgtraject met subtraject ZT11 wordt voldaan, een zorgtraject geopend worden. Let op: Het is niet toegestaan om een tijdens een dagverpleging een polikliniekbezoek te registeren.
Specialisme X is in consult geweest bij een
ZT 13 ja (1x)
Zie regel c: Een specialisme mag per klinische
klinische patiënt van specialisme Y. Hiervoor
opname maximaal één ICC-zorg/subtraject
wordt een ICC-zorg/subtraject geopend. In de loop
openen. Het tweede consult valt binnen het
van de opname is consultatie van specialisme X
reeds geopende ICC-zorg/subtraject.
nogmaals gewenst. Specialisme Q vraagt specialisme X, Y en Z in
Ja
consult bij een klinische patiënt.
Zie regel c: Specialismen X, Y en Z mogen ieder een eigen ICC-zorg/subtraject openen.
Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een
Ja, in eerste
Zie regel d: het zorgtype van het subtraject
klinische patiënt van specialisme Y. Specialisme X
instantie wordt een
wordt omgezet van zorgtype 13 “ICC” naar
opent daarvoor een ICC-zorg/subtraject. Bij
ZT13 getypeerd dat
zorgtype 11 voor de medebehandeling.
consultatie blijkt medebehandeling voor eigen
later wordt omgezet
zorgvraag door specialisme X noodzakelijk.
naar ZT11
Volgend op een intercollegiaal consult moeten na
In eerste instantie
Zie regel d: Er wordt geen apart zorgtraject
ontslag aanvullende onderzoeks- en/of
wordt een ZT13
geopend, het zorgtype van het subtraject wordt
behandelingsactiviteiten plaatsvinden.
getypeerd welke
omgezet van zorgtype 13 "ICC" naar zorgtype
later wordt omgezet
11.
naar ZT11 Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een
Ja
Zie regel e: Voor het klinische consult mag
klinische patiënt van specialisme Y. Patiënt is al
naast het al lopende zorgtraject een (parallel)
bij specialisme X onder controle/behandeling voor
ICC-zorg/subtraject geopend worden.
dezelfde zorgvraag. Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een
Ja
Zie regel e: Voor de inzet tijdens de klinische
klinische patiënt van specialisme Y. Patiënt is
opname van een ander specialisme mag een
reeds bij specialisme X onder
(parallel) ICC-zorg/subtraject geopend worden.
controle/behandeling voor dezelfde zorgvraag.
Alle activiteiten die uitgevoerd worden voor de
Medebehandeling door specialisme X blijkt
medebehandeling vallen onder het reeds
noodzakelijk.
lopende zorgtraject. (ZT 11 of 21)
Binnen het ICC -zorg/subtraject wordt per consult (waarbij sprake moet zijn van een face-to-face contact) zorgactiviteit 190009 ‘Intercollegiaal consult’ vastgelegd. Ook eventuele andere zorgactiviteiten in het kader van diagnostiek, worden binnen het ICC zorg/subtraject geregistreerd.
© DBC-Onderhoud
15 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Een poortspecialisme kan in consult komen bij een nog voor hem onbekende patiënt (a), maar ook voor een al bekende patiënt (b). a) ICC door een specialist bij een voor het consulterend specialisme onbekende patiënt: ○ Als er sprake is van een intercollegiaal consult wordt een ICC-zorg/subtraject zorgtype 13 geopend. Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190009 ‘Intercollegiaal consult’ binnen dit subtraject vastgelegd. ○ Als een intercollegiaal consult overgaat in medebehandeling wordt het ICC-zorg/subtraject omgezet in een regulier zorgtraject met subtraject met zorgtype 11. Dit omgezette zorgtraject bevat dus zorgactiviteit(en) 190009 ‘Intercollegiaal consult’ en zorgactiviteit(en) 190017 ‘Medebehandeling’ per klinisch consult. b) ICC door een specialist bij een voor het consulterend specialisme bekende patiënt: ○ Als er sprake is van een intercollegiaal consult wordt een ICC-zorg/subtraject zorgtype 13 geopend naast het al lopende zorgtraject. Op deze manier wordt de extra inzet van de specialist tijdens de klinische periode van een ander specialisme vergoed. Binnen dit subtraject wordt per consult zorgactiviteit 190009 vastgelegd. Voorbeelden 1) Een klinisch geriater wordt in consult gevraagd door de internist met de vraag om naar een verwarde patiënt te kijken. Het blijkt een terminale patiënt te zijn die al passende palliatieve begeleiding krijgt. Er is geen verdere begeleiding door geriatrie noodzakelijk. Er wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 13 (ICC) geopend waarbinnen voor het eenmalige consult zorgactiviteit 190009 ‘Intercollegiaal consult’ wordt geregistreerd. 2) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een patiënt vanwege een verdenking op een pneumonie. Er wordt een ICC-zorg/subtraject geopend waarbinnen voor het consult zorgactiviteit 190009 ‘Intercollegiaal consult’ wordt geregistreerd. De internist vraagt een longfoto aan. Uit de longfoto blijken geen bijzonderheden en verdere bemoeienis door de internist is niet nodig. De inzet van de internist blijft beperkt tot het ICC en naast zorgactiviteit 190009 wordt ook de röntgenfoto gekoppeld aan het ICC-zorg/subtraject. 3) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een oudere patiënte met buikpijnklachten. Er wordt een ICC-zorg/subtraject geopend waarbinnen voor het consult zorgactiviteit 190009 ‘Intercollegiaal consult’ wordt geregistreerd. De internist vraagt een ct-scan aan. Uit de ct-scan blijkt dat er sprake is van een pancreatitis waarvoor de internist een behandeling start met antibiotica. Op het moment dat de internist aan de hand van de uitslag van de röntgenfoto besluit te gaan behandelen, wordt het zorgtype 13 van het ICC-zorg/subtraject omgezet naar zorgtype 11 voor een regulier zorgtraject. Vanaf dat moment worden de klinische consulten niet meer met 190009 geregistreerd maar met 190017 ‘Medebehandeling’. 4) Een diabetespatiënt ligt vanwege een heupfractuur langdurig opgenomen voor de orthopeed. Omdat de patiënt voor de diabetes al bekend is bij de internist wordt deze in consult gevraagd om te controleren of de diabetes nog goed is ingesteld. De internist komt tijdens de opname twee keer in consult. Voor de internist wordt een ICC-zorg/subtraject geopend parallel aan het al lopende zorgtraject voor de diabetes. Binnen het ICC-zorg/subtraject wordt twee keer 190009 geregistreerd voor de intercollegiale consulten.
© DBC-Onderhoud
16 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Opmerking Met het oog op de medische herkenbaarheid is het mogelijk om bij een ICC-zorg/subtraject de diagnose te typeren die het best de reden tot ICC weergeeft. Dit is niet verplicht en de diagnosecodes ‘ICC’ blijven bestaan. Bovendien kunnen deze getypeerd worden indien de zorgvraag waarvoor het ICC plaatsvindt niet nader gespecificeerd is. Wanneer naast het ICC-zorg/subtraject bij hetzelfde specialisme ook een zorgtraject met subtraject zorgtype 11 of 21 loopt kan het zijn dat de combinatie van de diagnosen van de parallelle trajecten voorkomt in de Diagnose Combinatie Tabel, wat parallelliteit uitsluit. Om in deze situatie onbedoelde afwijzing van het parallelle ICC-zorg/subtraject te voorkomen, kan in deze gevallen de ICCdiagnosecode worden vastgelegd. Bij cardiologie moet in verband met de inrichting van de Diagnose Combinatie Tabel, altijd bij een ICC-zorg/subtraject diagnosecode 914 ‘Intercollegiaal consult’ worden getypeerd. Zorgactiviteitcode 190009 ‘Klinisch intercollegiaal consult’ moet worden geregistreerd om een DBCzorgproduct ‘Intercollegiaal consult’ af te leiden. 3.1.3
Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 41 (OZP-zorg/subtrajecten)
Wanneer een medisch specialist die de poortfunctie uitoefent op verzoek van de eerste lijn of een specialisme waarvoor de DBC-systematiek niet geldt werkzaam binnen dezelfde instelling (bv. kaakchirurgie en sportgeneeskunde), een overig zorgproduct (OZP) uit de subcategorie medisch specialistische behandeling en diagnostiek en prenatale screening levert, wordt dit vastgelegd in een zorgtraject met subtraject 41. Aan dit zorg/subtraject worden het overige zorgproduct en alle eventuele andere zorgactiviteiten die in het kader van het OZP worden uitgevoerd, gekoppeld11. Niet het OZP-zorg/subtraject wordt gedeclareerd, maar de daarbinnen vastgelegde declarabele prestatie (het OZP) Uitzondering Voor de declaratie van de overige zorgproducten voor prenatale screening is geen verwijzing van de eerste lijn noodzakelijk. Ook de gynaecoloog kan aanvrager zijn van een van OZP voor prenatale screening. Deze OZP’s (die onder de Wet BevolkingsOnderzoek vallen) worden los naast een eventueel openstaand zorgtraject gedeclareerd. In deze gevallen loopt het zorgtraject met subtraject 41 dus parallel aan een eventueel openstaand zorgtraject. Situatie
Openen (OZP)
Toelichting
zorg/subtraject? Een medisch specialist die de poortfunctie
Ja, ZT41
OZP zorg/subtraject wordt geopend.
Ja, ZT41
OZP zorg/subtraject wordt geopend.
uitoefent voert een overig zorgproduct uit op aanvraag van een specialisme waarvoor de DBCsystematiek niet geldt (bv. kaakchirurgie). Een medisch specialist die de poortfunctie
11
Zorgtype 41 is alleen van toepassing op overige zorgproducten die afgeleid dienen te worden door een grouper (met uitzondering van add-ons). Dit zijn de overige zorgproducten uit de subcategorie medisch specialistische behandeling en diagnostiek, prenatale screening en het overig zorgproduct fundusfotografie, al deze zorgactiviteiten hebben in de Tarieven Tabel tarieftype 11.
© DBC-Onderhoud
17 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Situatie
Openen (OZP)
Toelichting
zorg/subtraject? uitoefent voert een overig zorgproduct uit op aanvraag van de eerste lijn. Een medisch specialist die de poortfunctie uitoefent (X) voert een overig zorgproduct uit op
nee
Overig zorgproduct wordt gekoppeld aan het zorgtraject van specialist Y.
aanvraag van een andere medisch specialist die de poortfunctie uitoefent ( Y).
3.1.4
Openen van zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 of 52 voor opname op de IC afdeling of IC-intercollegiaal consult buiten de IC (IC-zorg/subtraject 51 of 52)
Wanneer een patiënt wordt opgenomen op een IC-afdeling, wordt voor de IC-periode een ICzorgtraject met subtraject ZT51 of 52 geopend. Wanneer er sprake is van een IC-intercollegiaal consult buiten de IC, wordt een IC-zorgtraject met zorgtype 51 geopend. Openen IC-zorg/subtraject 51 Wanneer een patiënt wordt opgenomen op een IC-afdeling, wordt een IC-zorg/subtraject 51 geopend. Alle zorgactiviteiten die in het kader van het IC-verblijf worden geregistreerd, worden aan dit zorgtraject gekoppeld. Dit geldt voor de IC-zorgactiviteiten (add-ons IC), maar ook voor andere zorgactiviteiten zoals laboratoriumverrichtingen. Op deze wijze is het mogelijk een volledig beeld te krijgen van de kosten van een IC-behandeling. Het IC-zorg/subtraject 51 wordt gekoppeld aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar, in casu het specialisme dat de patiënt naar de IC verwezen heeft (zie IC-zorg/subtraject 52 indien er geen zorgtraject van een hoofdbehandelaar is). Het IC-zorg/subtraject 51 is geen zelfstandig declarabel traject. De add-ons IC zijn echter wel los declarabel en mogen tussentijds worden gedeclareerd (dit kan direct na uitvoering). Het IC-zorg/subtraject 51 wordt tegelijk met het subtraject van de hoofdbehandelaar naar een grouper gestuurd. Alle zorgactiviteiten die aan het IC-zorg/subtraject 51 zijn gekoppeld, worden onderdeel van het profiel van het subtraject van de hoofdbehandelaar, van waaruit verwezen is, maar zijn wel apart te onderscheiden. De add-ons IC worden er door een grouper uitgefilterd en afzonderlijk gedeclareerd naast het DBC-zorgproduct van de hoofdbehandelaar. Ook wanneer er vanuit de IC een intercollegiaal consult wordt verricht buiten de IC, wordt voor dit ICintercollegiaal consult (zorgactiviteit 190129) een IC-zorg/subtraject 51 geopend. Dit zorg/subtraject wordt gesloten op de uitvoerdatum van het IC-intercollegiaal consult. Hierbij geldt het volgende: a. Parallelle IC-zorg/subtrajecten 51 en 52 zijn niet toegestaan. b. Wanneer de patiënt gedurende een klinische opname meerdere periodes op de IC verblijft, dient voor elke IC-opnameperiode een apart IC-zorg/subtraject 51 te worden geopend (en gesloten). c. Er dient een verwijzing te worden geregistreerd vanuit welk zorgtraject (= het zorgtraject van de hoofdbehandelaar) naar het IC-zorg/subtraject 51 is verwezen. Een IC-zorg/subtraject 51 dient namelijk altijd in samenhang met een zorgtraject van de hoofdbehandelaar te worden geregistreerd (en gelijktijdig aan een grouper te worden aangeboden).
© DBC-Onderhoud
18 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
d. Tijdens het verblijf op de IC-afdeling mogen geen verpleegdagen (ZPK3 zorgactiviteiten) worden geregistreerd. Dit betekent dat voor één kalenderdag òf een IC-dag òf een verpleegdag geregistreerd kan worden. Situatie
Openen IC-
Toelichting
zorgtraject? Patiënt is opgenomen op de verpleegafdeling en
Ja
wordt overgeplaatst naar de IC-afdeling.
Op de dag van opname op de IC wordt een ICzorg/subtraject 51 geopend. Hierbij wordt het zorgtrajectnummer van de hoofdbehandelaar geregistreerd van waaruit verwezen is. Op deze manier wordt het IC- zorg/subtraject 51 gekoppeld aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar.
Patiënt wordt ontslagen van de IC en gaat terug naar
NVT
de verpleegafdeling.
Op de dag van ontslag van de IC wordt het zorg/subtraject 51 afgesloten. Het zorgtraject wordt pas na sluiten van het subtraject (met zorgtype 11 of 21) van de hoofdbehandelaar samen aan een grouper aangeboden.
Patiënt wordt opnieuw overgeplaatst naar de IC.
Ja
Indien een patiënt meerdere malen tijdens een opname op de IC wordt opgenomen, worden even zoveel IC-zorg/subtrajecten 51 geopend.
Patiënt wordt ontslagen van de IC maar in de loop van dezelfde dag opnieuw overgeplaatst naar de IC.
Nee
Indien een patiënt meerdere malen tijdens een opname op de IC wordt opgenomen, worden in principe even zoveel IC-zorg/subtrajecten 51 geopend. Er kan echter nooit sprake zijn van parallelle zorgtrajecten voor verblijf op de IC-afdeling, vandaar dat als de patiënt op de dag van ontslag van de IC weer op de IC wordt opgenomen, er geen nieuw IC-zorg/subtraject 51 wordt geopend, maar het vorige dient te worden heropend.
Openen IC-zorg/subtraject 52 Indien een patiënt rechtstreeks op de IC-afdeling wordt opgenomen en er geen zorgtraject van een hoofdbehandelaar geopend is waaraan het IC-zorg/subtraject 51 kan worden gekoppeld, wordt een IC-zorg/subtraject 52 geopend. Net als het IC-zorg/subtraject 51 is het IC-zorg/subtraject 52 geen zelfstandig declarabel traject. De add-ons IC zijn los declarabel en mogen tussentijds worden gedeclareerd (dit kan direct na uitvoering). Hierbij geldt het volgende: a. Parallelle IC-zorg/subtrajecten 51 en 52 zijn niet toegestaan. b. Tijdens het verblijf op de IC-afdeling mogen geen verpleegdagen (ZPK3 zorgactiviteiten) worden geregistreerd. c. Indien na ontslag van de IC-afdeling de behandeling klinisch wordt voortgezet, dient het subtraject met ZT52 omgezet te worden naar een subtraject met ZT51 dat gekoppeld kan worden aan het zorgtraject met ZT11, welke met terugwerkende kracht op de dag van IC-opname geopend wordt voor de voortzetting van de behandeling in de kliniek.
© DBC-Onderhoud
19 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Voorbeelden a. Verblijf alleen op de IC van niet bekende patiënt Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en komt daar te overlijden. De patiënt was niet met de acute zorgvraag bekend in de instelling. Omdat er geen zorgtraject met een subtraject ZT11 of 21 geopend is waar het IC- zorg/subtraject aan gekoppeld kan worden, wordt een ICzorg/subtraject 52 geopend. b. Verblijf alleen op de IC van bekende patiënt Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en komt daar te overlijden. De patiënt was al bekend in de instelling met de zorgvraag waarvoor nu de acute IC-opname plaatsvond. Omdat er al een zorgtraject met een subtraject ZT11 of 21 geopend was, wordt een IC- zorg/subtraject 51 geopend welke gekoppeld wordt aan het reeds lopende zorgtraject. Dit is ook de registratiewijze indien patiënt niet overlijdt op de IC maar overgaat naar de kliniek. c. Verblijf van niet bekende patiënt start op de IC en wordt vervolgd in de kliniek Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en gaat enkele dagen later over naar de kliniek. De patiënt was niet met de acute zorgvraag bekend in de instelling. Omdat er geen zorgtraject met een subtraject ZT11 of 21 geopend is op het moment van IC-opname, wordt een ICzorg/subtraject 52 geopend. Op het moment dat patiënt overgaat naar de afdeling wordt een zorgtraject met ZT11 geopend voor de hoofdbehandelaar. Omdat de opname op de IC-afdeling het begin van de zorgvraag bevat, wordt het zorgtraject met zorgtype 11 met terugwerkende kracht geopend op de dag van IC-opname. Het IC-zorg/subtraject 52 wordt omgezet naar een ICzorg/subtraject 51 welke gekoppeld wordt aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar. d. Patiënt is opgenomen voor de kaakchirurg en moet naar de IC-afdeling. Er is geen zorgtraject met subtraject 11 of 21 waaraan het IC-zorg/subtraject gekoppeld kan worden omdat Kaakchirurgie geen DBC-registrerend specialisme is. Voor het verblijf op de IC-afdeling wordt daarom een ICzorg/subtraject 52 geopend. 3.1.5
Openen zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar (ondersteunend zorg/subtraject 51)
Alle zorgactiviteiten die in het kader van een bepaalde zorgvraag uitgevoerd worden, moeten aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar gekoppeld worden. Het zorgtraject met subtraject ZT51 is hierbij een hulpmiddel. Binnen dit zorgtraject worden zorgactiviteiten gebundeld die geregistreerd worden voor activiteiten uitgevoerd/aangevraagd door een anesthesist als ondersteuner of een poortspecialist in de rol van ondersteuner. Deze bundeling van zorgactiviteiten heeft als doel de werkzaamheden van ondersteuners (anesthesisten en poortspecialisten in de rol van ondersteuner) in beeld te brengen. Ook kan de zorg die geleverd wordt door het ondersteunende specialisme, onderscheiden worden van de zorg die geleverd is door de hoofdbehandelaar. Wanneer een anesthesist als ondersteuner of een poortspecialist in de rol van ondersteuner (bv. MDL-arts) zorg levert aan een patiënt in het kader van een zorgvraag van een ander poortspecialisme, kan deze zorg geregistreerd worden binnen een Ondersteunend zorg/subtraject 51 (bv de scopieën van de MDL-arts uitgevoerd op aanvraag van een chirurg). Het zorgtraject voor de ondersteuner dient met een interne verwijzing gekoppeld te worden aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar. Het Ondersteunend zorg/subtraject 51 is geen zelfstandig declarabel traject. Alle
© DBC-Onderhoud
20 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
geregistreerde zorgactiviteiten maken onderdeel uit van het profiel van het subtraject van de hoofdbehandelaar, maar zijn wel apart te onderscheiden. Het subtraject wordt tegelijk met het subtraject van de hoofdbehandelaar naar een grouper gestuurd. Voor deze toepassing van zorgtrajecten met subtraject ZT51 is het (in tegenstelling tot zorgtrajecten met subtraject ZT51 voor opname op de IC-afdeling) niet verplicht gebruik te maken van een Ondersteunend zorg/subtraject 51, er kan ook gebruik gemaakt worden van een alternatief koppelalgoritme12 dat de zorgactiviteiten van de ondersteuner (achteraf) koppelt aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar.
Figuur 4 Zorgtype 51 ↔ alternatief koppelalgoritme Opmerking Een grouper leidt uit het hier genoemde zorgtraject met subtraject met ZT51 geen aparte DBCzorgproducten af. De zorgactiviteiten van de ondersteuner worden meegenomen in het zorgprofiel van de hoofdbehandelaar. Situatie
Openen
Toelichting
Ondersteunend zorgtraject 51? Patiënt is onder behandeling van de chirurg. De
Ja
Voor de ondersteunende activiteit van de MDL-
chirurg vraagt aan de MDL- arts om een scopie uit
arts wordt een Ondersteunend zorg/subtraject
te voeren bij de patiënt. De MDL-arts voert de
51 geopend (tenzij gebruik gemaakt wordt van
scopie uit, maar gaat de patiënt niet zelf
het alternatieve koppelalgoritme).
behandelen.
Hierbij wordt het zorgtrajectnummer geregistreerd van waaruit verwezen is. Op deze manier wordt het Ondersteunend zorg/subtraject 51 gekoppeld aan het
12
Het alternatief koppelmechanisme is beschreven in het document Koppelalgoritme Toelichting. Dit document is te downloaden via de website www.dbconderhoud.nl.
© DBC-Onderhoud
21 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Situatie
Openen
Toelichting
Ondersteunend zorgtraject 51? zorgtraject van de hoofdbehandelaar. Het Ondersteunend zorg/subtraject 51 wordt gesloten op het moment dat het subtraject van Heelkunde wordt gesloten. Aansluitend op de scopie gaat de MDL-arts de
Zorgtype omzetten
Wanneer na een ondersteunende activiteit
patiënt behandelen voor een eigen zorgvraag bij
besloten wordt tot medebehandeling, mag
MDL, er is sprake van medebehandeling.
geen nieuw zorgtraject worden geopend. Het zorgtype van het Ondersteunend zorg/subtraject 51 wordt omgezet van ZT51 naar ZT11. Tevens moet de diagnose getypeerd worden (deze hoeft niet getypeerd te worden bij ZT51).
Patiënt moet geopereerd worden. De anesthesist
Ja
wordt ingeschakeld voor de anesthesie.
Voor de (ondersteunende) activiteiten t.b.v. van de anesthesie wordt een Ondersteunend zorg/subtraject 51 geopend (tenzij gebruik gemaakt wordt van het alternatieve koppelalgoritme). Hierbij wordt het zorgtrajectnummer geregistreerd van waaruit verwezen is, op deze manier wordt het zorgtraject met subtraject 51 gekoppeld aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar.
Voor de ingreep vraagt de anesthesist laboratoriumonderzoek aan.
Ja
Alle peri-operatieve activiteiten door de anesthesist vallen binnen het Ondersteunend zorg/subtraject 51 (tenzij gebruik gemaakt wordt van het alternatieve koppelalgoritme) de openingsdatum van dit zorg/subtraject is de datum waarop de eerste zorgactiviteit in het kader van dit zorg/subtraject 51 is uitgevoerd.
3.2
Openen subtrajecten
Een subtraject wordt geopend op de volgende momenten: 1. Bij het openen van een zorgtraject. 2. Wanneer een reguliere behandeling of controletraject na het sluiten van een subtraject met zorgtype 11 of 21 wordt vervolgd. 3. Op het moment dat binnen 120 dagen na afsluiten van het voorgaande subtraject een zorgactiviteit wordt geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject moet aansluitend op het voorgaande subtraject met ZT11 of ZT21 een vervolg-subtraject worden geopend. 4. Op het moment dat na 1 of 2 periodes van 120 dagen waarin geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd, een zorgactiviteit wordt geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het
© DBC-Onderhoud
22 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
betreffende zorgtraject wordt een ZT21 geopend op de 121e respectievelijk 241e dag na afsluiten van een subtraject met ZT11 of ZT21. Toelichting Ad 3. Als in de periode na afsluiten van het voorgaande subtraject binnen 120 dagen geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject, hoeft dus geen vervolg-subtraject te worden geopend. Ad 4. Binnen een zorgtraject kunnen tussen subtrajecten één of meerdere periodes van 120 dagen bestaan waarbinnen geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd. Opmerking Een zorgtraject met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 kan slechts één subtraject bevatten. Situatie
Openen subtraject
Toelichting
Zorgtraject wordt geopend
Ja
Direct bij het openen van een zorgtraject wordt het (eerste) subtraject (ZT11) geopend.
Voorgaand subtraject met zorgtype 11 of 21
Ja
wordt afgesloten en de behandeling wordt
Dag na sluiten subtraject wordt vervolg subtraject (ZT21) geopend
voortgezet Een patiënt bezoekt de SEH met een verstuikte
nee
Het zorgtype 11 subtraject wordt afgesloten
enkel. De enkel wordt onderzocht maar verdere
volgens de algemene regels maar omdat de
behandeling/controle is niet nodig. De
patiënt is uitbehandeld hoeft er na het afsluiten
behandeling wordt afgesloten.
van het zorgtype 11 subtraject geen vervolg subtraject te worden geopend.
Een patiënt bezoekt de medisch specialist met
ja
Het subtraject met zorgtype 11 wordt afgesloten
een hamerteen. Deze wordt operatief behandeld
volgens de algemene regels. Omdat de
en binnen de looptijd van het subtraject met
behandeling is afgerond wordt geen vervolg
zorgtype 11 vindt ook de nacontrole plaats. De
subtraject geopend. Op het moment dat patiënt
behandeling wordt beëindigd. Na 2 maanden blijft
nogmaals de polikliniek bezoekt wordt (met
de patiënt pijnklachten houden en bezoekt
terugwerkende kracht) aansluitend aan het
nogmaals ter controle de polikliniek.
afgesloten zorgtype 11 subtraject, een zorgtype 21 subtraject geopend. Ook voor dit subtraject gelden weer de algemene sluitregels.
Het (onder conditie) niet verplicht automatisch hoeven openen van vervolg-subtrajecten zorgtype 21 De conditie bestaat eruit dat onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist is vastgesteld dat de patiënt is uitbehandeld. Vanaf de invoering van DOT op 1 januari 2012 gold de verplichting om binnen een zorgtraject na het afsluiten van een subtraject, waarbinnen minimaal één zorgactiviteit was geregistreerd, automatisch een vervolg-subtraject ZT21 te openen.
© DBC-Onderhoud
23 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Een veel gehoord bezwaar van de ziekenhuizen is dat het vaak evident is dat een patiënt is uitbehandeld en dat het toch verplicht te openen vervolg-subtraject leeg blijft. Bijvoorbeeld bij zorgtrajecten geopend voor patiënten die eenmalig de SEH-bezoeken. In deze situaties is het niet zinvol een vervolg-subtraject te moeten openen met alle administratieve lasten van dien (administratieve parallelliteit ten gevolge van het automatisch geopende subtraject, handmatig koppelen van zorgactiviteiten, onjuiste koppelingen door het koppelalgoritme). De NZa en DBC-Onderhoud hebben besloten de ziekenhuizen met ingang van 1 september 2012 de ruimte te geven hier een eigen keuze voor te maken, door de verplichting een vervolg-subtraject automatisch te moeten openen conditioneel (voorwaardelijk) verplicht te maken. Nb.: een ziekenhuis kan er dus ook voor kiezen, de werkwijze waarbij automatisch een vervolgsubtraject ZT21 wordt geopend, te handhaven. Onder de voorwaarde dat, onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist, is bepaald dat de patiënt is uitbehandeld en er dus geen zorgactiviteiten meer zullen worden uitgevoerd voor het lopende zorgtraject, hoeft geen vervolg subtraject te worden geopend. Echter als binnen een periode van 3 maal 120 dagen na sluiten van het laatste subtraject toch zorgactiviteiten worden uitgevoerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject moet alsnog een vervolg-subtraject worden geopend: - als de zorgactiviteit plaatsvindt voor of op de 120e dag na het afsluiten van het voorgaande subtraject, dan wordt het vervolg subtraject geopend aansluitend aan het voorgaande subtraject. - als de zorgactiviteit plaatsvindt na de 120 e en voor of op de 240e dag na het afsluiten van het voorgaande subtraject, dan wordt het vervolg subtraject geopend op de 121 e dag na het afsluiten van het voorgaande subtraject. - als de zorgactiviteit plaatsvindt na de 240 e dag na het afsluiten van het voorgaande subtraject, dan wordt het vervolg-subtraject geopend op de 241 e dag na het afsluiten van het voorgaande subtraject. Zowel bij het automatisch vervolgen van een subtraject als bij het niet-automatisch vervolgen van een subtraject, worden de subtrajecten afgesloten op basis van de algemene sluitregels of een uitzondering daarop, en niet op het moment dat de medisch specialist oordeelt dat patiënt is uitbehandeld. Bij het niet-automatisch vervolgen van een subtraject wordt het zorgtraject niet gelijktijdig met het laatste subtraject gesloten, maar pas op het moment dat er 3 maal 120 dagen na sluiten van het laatste subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd. Voorbeelden: 1.
Een man uit Groningen is op vakantie in Limburg en bezoekt met heftige buikklachten het ziekenhuis in Maastricht. Hij blijkt een ontsteking van de galblaas te hebben waarvoor hij opgenomen wordt. Om logistieke redenen geeft de patiënt aan liever overgeplaatst te worden naar een ziekenhuis in Groningen. Omdat het ziekenhuis in Groningen de behandeling geheel overneemt wordt de patiënt in Maastricht als uitbehandeld beschouwd en hoeft er na het sluiten van het initiële ZT11 subtraject geen vervolg subtraject geopend te worden. Het zorgtype 11 subtraject wordt gesloten volgens de algemene sluitregels.
© DBC-Onderhoud
24 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
2.
3.
Patiënt heeft na een sportblessure enkelklachten. Er wordt onderzoek verricht maar geen afwijking geconstateerd. Patiënt wordt (nog tijdens de looptijd van het initiële subtraject) uit controle ontslagen en op basis hiervan wordt geen vervolg subtraject geopend. Na 4 maanden zijn de klachten nog niet over en patiënt komt nogmaals op de polikliniek voor verder onderzoek. Omdat er binnen het zorgtraject geen vervolg subtraject geopend was moet dat nu alsnog gebeuren; aansluitend aan het voorgaande subtraject wordt een vervolg subtraject geopend voor het vervolg van de enkelklachten. Patiënt komt op de SEH in verband met een bloedneus. Deze wordt behandeld en patiënt hoeft niet terug te komen voor controle. Na 8 maanden komt de patiënt opnieuw met een bloedneus. Omdat er binnen het zorgtraject geen vervolg subtraject geopend was moet dat nu e alsnog gebeuren; op de 121 dag na het sluiten van het voorgaande subtraject wordt een vervolg subtraject geopend voor de nieuwe bloedneus.
Bij voorbeeld 3 zijn 2 opties mogelijk: Aansluitend aan het zorgtype 11 subtraject was een leeg vervolg subtraject geopend en aansluitend wordt een volgend vervolg subtraject geopend waarbinnen de nieuwe neusbloeding behandeld wordt: [-------------------------------][-----------------------------------------------][-------------------------------------------] subtraject ZT11 leeg subtraject ZT21 subtraject ZT21 Of Er was aansluitend aan het zorgtype 11 subtraject geen vervolg subtraject geopend omdat de patiënt niet meer terug verwacht werd, en er wordt na een periode van 120 dagen (waarin geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd) een vervolg subtraject geopend voor de behandeling van de neusbloeding [-------------------------------][------------------------------------------------][--------------------------------------------] subtraject ZT11 lege 120 dagen periode subtraject ZT21
De functie van de Diagnosecombinatie Tabel bij het (onder conditie) niet verplicht automatisch hoeven te openen van vervolg subtrajecten zorgtype 21 De Diagnosecombinatietabel (DCT) kijkt naar combinaties van diagnosen bij parallelle subtrajecten. Bij zorgtrajecten waarbinnen geen vervolg subtraject is geopend omdat de patiënt is uitbehandeld, maar het zorgtraject nog openstaat omdat er nog geen periode van 3 maal 120 dagen is verstreken waarbinnen geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd, is de DCT niet actief. Er is immers geen lopend subtraject. Naast een dergelijk zorgtraject A (zonder vervolg subtraject) kan, mits voldaan wordt aan de regels voor parallelliteit, een parallel zorgtraject B geopend worden. Zolang er in zorgtraject A geen vervolg-subtraject geopend is, speelt de DCT geen rol. Er zijn immers geen parallelle subtrajecten. Op het moment dat er (onverwacht) toch een zorgactiviteit volgt voor zorgtraject A, moet binnen zorgtraject A aansluitend aan het laatst afgesloten subtraject een vervolg-subtraject geopend worden. Op dat moment gaat de DCT wel een rol spelen. Indien de diagnosen van de zorgtrajecten A en B niet parallel mogen voorkomen, moet onder verantwoordelijkheid van de specialist op basis van medisch inhoudelijke gronden aangegeven worden welke zorgvraag het meest op de voorgrond staat; die van zorgtraject A of zorgtraject B. Aan dat zorgtraject moeten de zorgactiviteiten van beide parallelle zorgvragen gekoppeld worden. In deze situatie ontstaan alsnog administratieve lasten voor herstel- en terugdraai acties.
© DBC-Onderhoud
25 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
De afweging tussen de voor- en nadelen van het handhaven van het standaard openen van vervolgsubtrajecten versus het kiezen voor het conditioneel niet verplicht hoeven te openen van een vervolgsubtraject, is aan het ziekenhuis. Voorbeelden: 1. Patiënt is door de oogarts onderzocht voor amblyopie (diagnosecode 154). Verdere behandeling en controle is niet nodig en de specialist oordeelt dat patiënt is uitbehandeld. Na het sluiten van het initiële zorgtype 11 subtraject (volgens de algemene regels) wordt geen vervolg-subtraject geopend (het zorgtraject wordt nog niet gesloten). Na vijf maanden komt patiënt onder behandeling vanwege refractie-anomalie (diagnosecode 155) en wordt een parallel zorgtraject geopend. Hoewel de combinatie van diagnose 154 met 155 in de DCT voorkomt, kan een parallel zorgtraject geopend worden. Binnen het zorgtraject voor de zorgvraag amblyopie was immers geen vervolg-subtraject geopend. 2. Patiënt is door de chirurg geopereerd wegens een hernia cicatricalis (littekenbreuk, diagnosecode 124). Tijdens de looptijd van het initiële ZT11 subtraject vinden nacontroles plaats en wordt de patiënt als uitbehandeld beschouwd. Het ZT11-subtraject wordt gesloten op 1 mei. Er wordt geen vervolg-subtraject geopend. Op 1 juni bezoekt de patiënt de SEH met acute buikklachten (diagnosecode 129) en wordt een parallel zorgtraject geopend. Hoewel de combinatie van diagnose 124 met 129 in de DCT voorkomt, kan een parallel zorgtraject geopend worden. Binnen het zorgtraject voor de zorgvraag hernia cicatricalis was immers geen vervolg-subtraject geopend. De zorg voor de acute buikklachten blijft beperkt tot het SEH-bezoek. Op 1 juli (tijdens de looptijd van het subtraject voor de acute buikklachten) meldt patiënt zich onverwacht op de polikliniek met klachten van de geopereerde de hernia cicatricalis. Hoewel er in eerste instantie geen vervolg-subtraject voor deze zorgvraag was geopend staat het zorgtraject nog wel open. Voor het polikliniekbezoek moet nu, aansluitend aan het voorgaande subtraject, een vervolg-subtraject geopend worden. Door het openen van het vervolg-subtraject is er vanaf dat moment sprake van twee parallelle subtrajecten; één voor de acute buikklachten (diagnosecode 129) en één voor hernia cicatricalis (diagnosecode 124). Omdat deze diagnosen niet parallel mogen voorkomen zal het systeem een signaal afgeven dat er ongewenste parallelliteit is ontstaan. Er mag maar één subtraject worden geopend waarbinnen de zorgactiviteiten van beide zorgvragen geregistreerd moeten worden. De medisch specialist moet aangeven welke zorgvraag in deze situatie het meest op de voorgrond staat: ○ als dat de hernia cicatricalis is betekent dat, dat het zorgtraject voor de acute buikklachten niet geopend had mogen worden en moet komen te vervallen. De al hieronder geregistreerde c.q. gekoppelde zorgactiviteiten moeten worden omgehangen naar het subtraject met diagnose 124; ○ als dat de acute buikklachten zijn betekent dat, dat er geen vervolg subtraject binnen het zorgtraject voor de hernia cicatricalis geopend kan worden.
3.3
Sluiten subtraject
Binnen een zorgtraject zijn momenten gedefinieerd waarop de geleverde zorg kan worden gedeclareerd (declaratiemoment). Op dat moment wordt een subtraject van het zorgtraject gesloten.
© DBC-Onderhoud
26 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Het declaratiemoment is allereerst afhankelijk van het zorgtype van het subtraject. Er wordt onderscheid gemaakt in sluitregels voor: 1. Subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of 21 (vervolgbehandeling). 2. Subtrajecten met zorgtype 13 (intercollegiaal consult). 3. Subtrajecten met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een medisch specialist die de poortfunctie uitoefent op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde instelling, waarvoor de DBC-systematiek niet geldt). 4. Subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (zorgtrajecten voor opname op de intensive care, ICintercollegiaal consult buiten de IC en trajecten voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar door de anesthesist als ondersteuner of door een poortspecialist in de rol van ondersteuner). Daarnaast is het sluiten van het subtraject met zorgtype 11 of 21 ook afhankelijk van het voorkomen van een klinische periode of een niet-klinisch uitgevoerde operatieve ingreep. De verschillende situaties worden in paragraaf 3.3.1 t/m 3.3.6 nader toegelicht. Opmerking 1 Indien een behandeling in deelbehandelingen (in tempi) wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld meerdere toedieningen van medicatie, meerdere operaties, meerdere injecties) wordt het subtraject afgesloten conform de hier beschreven regels, behalve wanneer hier een uitzondering voor geldt. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels. Opmerking 2 Add-ons mogen tussentijds worden gedeclareerd. Dit kan direct na uitvoering. Add-ons worden gedeclareerd bij de zorgverzekeraar waar patiënt op moment van uitvoering van de add-on verzekerd is. Let op: In een aantal situaties wordt afgeweken van de algemene sluitregels. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in de Registratieregels paragraaf 3.3.1 en worden in dit document nader toegelicht onder paragraaf 3.3.1.4. 3.3.1
Sluiten van een subtraject met zorgtype 11 of 21 (initiële en vervolgbehandeling)
3.3.1.1 Sluiten van een klinisch subtraject met zorgtype 11 en 21 Een subtraject met zorgtype 11 of 21 waarbinnen een klinische opname heeft plaatsgevonden wordt gesloten: op de 42e dag na ontslagdatum; wanneer binnen deze 42-dagen periode na ontslagdatum nog een dagverpleging (een of meer) en/of minimaal één poliklinische operatieve ingreep 13voor dezelfde zorgvraag plaatsvinden, wordt toch afgesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek en maken de dagverpleging(en) en/of de poliklinische operatieve ingre(e)p(en), onderdeel uit van dit subtraject; wanneer binnen deze 42-dagen periode een heropname plaatsvindt dan wordt afgesloten op de 42e dag na de ontslagdatum van de laatste klinische opname; na maximaal 120 dagen.
13
Er is een tabel waarin is gedefinieerd welke zorgactiviteiten in het kader van de registratieregels als operatieve ingrepen worden beschouwd (zie het registratieaddendum)
© DBC-Onderhoud
27 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Als de 120e dag van een subtraject zich binnen een klinische periode of binnen de 42-dagen periode na de ontslagdatum van de laatste klinische opname bevindt, dan wordt het subtraject afgesloten op de 120e dag. bij het sluiten van het zorgtraject (bv. bij overlijden van de patiënt).
Opmerking Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt, gelden bovenstaande regels. In volgend schema staan verschillende situaties die zich kunnen voordoen na ontslag uit de kliniek. Klinische subtrajecten met ZT11en 21 Situatie
Invloed op
Toelichting
afsluitdatum? Patiënt komt ≤ 42 dagen na ontslag voor controle op
Nee
de polikliniek. Patiënt komt ≤ 42 dagen na ontslag op de polikliniek
Poliklinische verrichtingen hebben geen invloed op de sluitdatum van het subtraject.
Nee
voor een operatieve ingreep.
Operatieve ingrepen op de polikliniek hebben geen invloed op de afsluitdatum van het klinische subtraject.
Patiënt wordt ≤ 42 dagen na ontslag op de
Nee
dagverpleging opgenomen.
De opname (met eventuele operatieve ingrepen) op de dagverpleging heeft geen invloed op de afsluitdatum van het subtraject.
Patiënt wordt ≤ 42 dagen na ontslag heropgenomen
Ja
bijvoorbeeld wegens een exacerbatie.
Op de 42e dag na de ontslagdatum van de laatste klinische opname wordt het subtraject gesloten.
Patiënt overlijdt tijdens klinische opname.
Ja
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject met het subtraject direct worden afgesloten (zie 3.4.1).
Patiënt overlijdt binnen 42 dagen na ontslag.
Ja
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject met het subtraject direct worden afgesloten (zie 3.4.1).
Patiënt wordt overgedragen aan een andere
Nee
instelling, komt niet meer terug in verwijzende
Overdracht geldt als normaal ontslag waardoor de algemene sluitregels gelden.
instelling. Tijdens een klinisch subtraject wordt patiënt
Nee
Een subtraject heeft een maximale looptijd van
regelmatig met tussenpozen van 42 dagen
120 dagen. Ongeacht de setting waarin de
heropgenomen. Op het moment dat de maximale
patiënt wordt behandeld/gecontroleerd wordt
looptijd van het subtraject van 120 dagen wordt
het subtraject op de 120e dag gesloten. Op de
overschreden is patiënt opgenomen.
daarop volgende dag wordt een nieuw subtraject met zorgtype 21 geopend. In dit voorbeeld wordt de klinische periode dus opgeknipt.
Tijdens een klinisch subtraject wordt patiënt
Nee
Als de 120e dag van een subtraject zich binnen
regelmatig met tussenpozen van 42 dagen
de 42-dagen periode na ontslagdatum bevindt
heropgenomen. Op het moment dat de maximale
dan wordt het subtraject toch afgesloten op de
© DBC-Onderhoud
28 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Situatie
Invloed op
Toelichting
afsluitdatum? looptijd van het subtraject van 120 dagen wordt
120e dag. Als de patiënt nog niet is
overschreden zit patiënt in een periode 42 dagen
uitbehandeld wordt de daarop volgende dag
na laatste ontslagdatum.
een volgend subtraject met zorgtype 21 geopend.
Een patiënt ligt langer dan 120 dagen opgenomen.
Nee
Indien de opname periode langer is dan 120 dagen, dan sluiten op de 120e dag van het subtraject en de daarop volgende dag een volgend subtraject met zorgtype 21 openen. In deze uitzonderlijke situatie wordt de klinische periode opgeknipt.
Tijdens een klinische periode wordt een patiënt overgedragen van specialisme A aan specialisme B.
Nee
De verpleegdagen van de periode dat specialisme A verantwoordelijk is voor de patiënt worden toegekend aan het subtraject van specialisme A. In feite wordt bij overdracht aan specialisme B, patiënt klinisch ontslagen voor specialisme A en gaat voor het subtraject van specialisme A de 42 dagen regel lopen. De verpleegdagen van de rest van de klinische periode worden gekoppeld aan specialisme B. Na ontslag uit de kliniek gaat de 42 dagen regel lopen voor het subtraject van specialisme B.
Let op: klinische dagen worden toegekend aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar die verantwoordelijk is voor de klinische periode. Als er tijdens een klinische periode overdracht van specialisme A naar specialisme B plaatsvindt, worden de verpleegdagen in de eerste periode toegekend aan specialisme A en na de overdracht aan specialisme B. e Een klinisch subtraject wordt afgesloten op de 42 dag na de laatste verpleegdag binnen een subtraject (dit is een verpleegdag uit ZPK 3 of een IC-behandeldag). Hierdoor zal bij overdracht het e subtraject van specialisme A worden gesloten op de 42 dag na de dag van overdracht en het e subtraject van specialisme B op de 42 dag na de laatste verpleegdag in het subtraject van specialisme B. 3.3.1.2 Sluiten van een niet-klinisch subtraject (= dagverpleging of polikliniek) met operatieve ingrepen, met zorgtype 11 of 21 Een niet-klinisch subtraject met zorgtype 11 of 21 waarbinnen een operatieve ingreep heeft plaatsgevonden wordt gesloten: Op de 42e dag na de datum dat de operatieve ingreep heeft plaatsgevonden. Wanneer binnen deze 42-dagen periode de patiënt opnieuw (voor dezelfde zorgvraag) operatief wordt behandeld, dan wordt afgesloten op de 42e dag na de datum dat de laatste operatieve ingreep heeft plaatsgevonden. Na maximaal 120 dagen. Als de 120e dag van een subtraject zich binnen de 42-dagen periode na de datum van de laatste operatieve ingreep bevindt dan wordt het subtraject afgesloten op de 120e dag.
© DBC-Onderhoud
29 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Bij het sluiten van het zorgtraject (bv. bij overlijden van de patiënt).
Opmerking Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt, gelden bovenstaande regels. Als de exacerbatie resulteert in een klinische opname gelden de regels beschreven bij 3.3.1.1.
In het volgende schema staan de verschillende situaties die zich kunnen voordoen na een operatieve ingreep in de polikliniek of dagverpleging. Niet-klinische subtrajecten met operatieve ingrepen met ZT11 en 21 Situatie
Invloed op
Toelichting
afsluitdatum? Patiënt komt ≤ 42 dagen na niet-klinische operatieve
Nee
ingreep voor nacontrole op de polikliniek.
Poliklinische niet operatieve verrichtingen hebben geen invloed op de sluitdatum van het subtraject.
Patiënt komt 42 dagen na operatieve ingreep op de
Ja
Op de 42e dag na de datum van de laatste
polikliniek/dagverpleging voor een heroperatie of
operatieve ingreep wordt het subtraject
operatieve behandeling van een complicatie of
gesloten.
exacerbatie. Patiënt overlijdt binnen 42 dagen na niet-klinische
Ja
operatieve ingreep. Patiënt wordt overgedragen aan een andere instelling
en het subtraject direct worden afgesloten. Nee
en komt niet meer terug in verwijzende instelling. Tijdens een niet-klinisch subtraject wordt patiënt
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject
Overdracht geldt als een normaal ontslag waardoor de algemene sluitregels gelden.
Nee
Als de 120e dag van een subtraject zich
regelmatig met tussenpozen van 42 dagen operatief
binnen de 42-dagen periode na een
behandeld. Op het moment dat de maximale looptijd
operatieve ingreep bevindt wordt het
van het subtraject van 120 dagen wordt overschreden
subtraject toch afgesloten op de 120e dag.
zit patiënt in een periode 42 dagen na de laatste
Als de patiënt nog niet is uitbehandeld wordt
operatieve ingreep.
de daarop volgende dag een volgend subtraject met zorgtype 21 geopend.
3.3.1.3 Sluiten van een niet-klinisch subtraject (= dagverpleging of polikliniek) met een conservatieve (= niet-operatieve) behandeling Hierbij wordt het onderscheid gemaakt tussen ZT11 en ZT21 Subtrajecten met zorgtype 11: op de 90e dag na de opening van het subtraject. Subtrajecten met zorgtype 21: op de 120e dag na de opening van het subtraject. Opmerking: Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt die niet klinisch, conservatief behandeld wordt gelden bovenstaande regels. Als een exacerbatie resulteert in een klinische opname of een niet-klinische operatieve ingreep gelden de regels beschreven bij 3.3.1 of 3.3.2.
© DBC-Onderhoud
30 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
In de volgende schema’s staan de verschillende situaties die zich kunnen voordoen na een conservatieve behandeling in de polikliniek of dagverpleging. Niet-klinisch conservatief subtraject met ZT11 Situatie
Invloed op
Toelichting
afsluitdatum? Patiënt komt ≤ 90 dagen nogmaals op de polikliniek
Nee
en/of dagverpleging.
Bij niet klinisch conservatieve subtrajecten is de openingsdatum bepalend voor de afsluitdatum van het subtraject. Alle (conservatieve) activiteiten die binnen 90 dagen plaatsvinden hebben geen invloed op de afsluitdatum.
Gedurende het conservatief ingezette traject is
Ja
De sluitregels voor een klinisch subtraject (3.3.1)
binnen de 90-dagen periode operatief ingrijpen in
gaan gelden (sluiten op de 42e dag na
een klinische opname noodzakelijk.
ontslagdatum).
Gedurende het conservatief ingezette traject is
Ja
binnen de 90-dagen periode niet-klinisch operatief
De sluitregels voor een niet-klinisch subtraject met operatieve ingrepen gaan gelden (3.3.1.2).
ingrijpen noodzakelijk. Patiënt overlijdt ≤ 90 dagen na openen subtraject.
Ja
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject en het subtraject direct worden afgesloten (zie 3.4.1).
Patiënt wordt overgedragen aan een andere
Nee
Bij overdracht gelden de algemene sluitregels.
instelling en keert niet meer terug naar verwijzende instelling.
Niet-klinisch conservatief subtraject met ZT21 Situatie
Invloed op
Toelichting
afsluitdatum? Patiënt komt ≤ 120 dagen nogmaals op de polikliniek
Nee
en/of dagverpleging.
Bij niet-klinisch conservatieve subtrajecten is de openingsdatum bepalend voor de afsluitdatum van het subtraject. Alle (conservatieve) activiteiten die binnen 120 dagen plaatsvinden, hebben geen invloed op de afsluitdatum.
Gedurende het conservatief ingezette traject is
Ja
binnen de 120-dagen periode operatief ingrijpen in
De sluitregels voor een klinisch subtraject gaan gelden (3.3.1.1).
een klinische opname noodzakelijk. Gedurende het conservatief ingezette traject is
Ja
binnen de 120-dagen periode niet-klinisch operatief
De sluitregels voor een niet-klinisch subtraject met operatieve ingrepen gaan gelden (3.3.1.2).
ingrijpen noodzakelijk. Patiënt overlijdt binnen 120 dagen na openen subtraject.
Ja
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject en het subtraject direct worden afgesloten (zie 3.4.1).
© DBC-Onderhoud
31 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Situatie
Invloed op
Toelichting
afsluitdatum? Patiënt wordt overgedragen aan een andere
Nee
Bij overdracht gelden de algemene sluitregels.
instelling en komt niet meer terug in verwijzende instelling.
3.3.1.4
Sluiten subtraject na maximaal 120 dagen e
Een subtraject kan maximaal 120 dagen openstaan. Dit betekent dat bij het bereiken van de 120 dag het subtraject dient te worden afgesloten. Ook als de 120e dag in een klinische periode valt. In dit uitzonderlijke geval kan een klinische periode opgeknipt worden en resulteren in twee klinische subtrajecten. De maximale looptijd van 120 dagen geldt ook voor subtrajecten die gesloten worden op basis van een uitzonderingsregel. Uitzonderingsregels Van de uitzonderingen die geautomatiseerd afgesloten kunnen worden, is in het Registratieaddendum de technische uitwerking opgenomen. Deze technische uitwerking bevat de referentiegroepen van diagnosen/zorgvragen en zorgactiviteiten die een rol spelen bij de betreffende uitzondering. Bij uitzonderingen waarvoor een technische uitwerking bestaat wordt verwezen naar het tabblad in het Registratieaddendum. Uitzonderingen op de afsluitregels 1. Sluitingsregels voor medicinale oncologische behandeling (1.0000.1 14): Voor medicinale oncologische behandelingen wordt een aantal uitzonderingen gemaakt op de sluitregels. Daarnaast geldt een afwijkende looptijd voor subtrajecten van medicinale oncologische behandelingen per infuus of per injectie van acute leukemie. In deze toelichting wordt beschreven welke afsluitmomenten gelden voor medicinale oncologische behandelingen. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0000.1. Opmerking 1: Indien een medicinale oncologische behandeling ter voorbereiding op een stamceltransplantatie plaatsvindt, dient voor het stamceltransplantatietraject een parallel zorg/subtraject met dezelfde diagnose te worden geopend. Opmerking 2: De regels voor medicinale oncologische behandelingen zijn niet van toepassing op blaasspoelingen.
14
Elke uitzondering is uniek geïdentificeerd door een code. Dit is tevens de verwijzing naar het Registratieaddendum en de Afsluitregels tabel
© DBC-Onderhoud
32 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels Opmerking 3: Wanneer binnen één subtraject zowel medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie, als orale medicinale behandeling plaatsvindt, gelden de afsluitregels voor medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie (zie ook voorbeeld 10, pagina 9). Opmerking 4: Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden geregistreerd zoals genoemd onder orale medicinale oncologische behandeling. Opmerking 5: Voor aandoeningen die vallen onder de oncologische hematologie worden, indien van toepassing, de zorgactiviteiten met de toevoeging “gemetastaseerde tumoren” geregistreerd. Opmerking 6: Voor kinderoncologische behandelingen in een centrum voor kinderoncologische behandeling met SKION-stratificatie gelden andere sluitregels (zie 1.0316.2)
Medicinale oncologische behandeling De volgende behandelingen vallen onder de definitie van medicinale oncologische behandelingen; chemo-immunotherapie immunotherapie chemotherapie bij gemetastaseerde tumoren chemotherapie bij niet gemetastaseerde tumoren chemotherapie bij acute leukemie hormonale therapie bij gemetastaseerde tumoren hormonale therapie bij niet gemetastaseerde tumoren Per infuus of per injectie Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie wordt geregistreerd middels de volgende verstrekkings zorgactiviteiten: 039141 039142 039143 039145 039146 039147 039148 039149 039173
Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij niet-gemetastaseerde tumoren. Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij gemetastaseerde tumoren. Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij acute leukemie. Verstrekking per infuus of per injectie van chemo-immunotherapie. Verstrekking immunotherapie per infuus of per injectie. Verstrekking hormoontherapie per infuus of per injectie bij niet-gemetastaseerde tumoren. Verstrekking hormoontherapie per infuus of per injectie bij gemetastaseerde tumoren. Verstrekking Tumor Infiltrerende Lymphocytentherapie (TIL) per infuus of per injectie bij gemetastaseerde tumoren Verstrekking DC immunotherapie (DC) per infuus of per injectie bij gemetastaseerde tumoren
© DBC-Onderhoud
33 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels Deze zorgactiviteiten worden geregistreerd per toediening. N.B. Het toevoegen van een begeleidingscode, zoals voorheen gebruikelijk was, is met ingang van 1 januari 2012 niet meer van toepassing wanneer toediening per infuus of per injectie plaatsvindt. De begeleidingscodes dienen vanaf 1 januari 2012 alleen nog te worden geregistreerd om begeleiding bij andere (met name orale) medicinale oncologische behandeling vast te leggen. Orale medicinale oncologische behandeling15 039891 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039141), bij niet-gemetastaseerde tumoren. 039892 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039142), bij gemetastaseerde tumoren. 039893 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039143), bij acute leukemie. 039895 Begeleiding tijdens de behandeling met chemo-immunotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie toediening (zie 039145). 039896 Begeleiding tijdens de behandeling met immunotherapie, alle toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie (zie 039146). 039922 Begeleiding tijdens de behandeling met hormoontherapie bij niet gemetastaseerde tumoren. 039923 Begeleiding tijdens de behandeling met hormoontherapie bij gemetastaseerde tumoren. De zorgactiviteiten voor begeleiding van patiënten tijdens orale medicinale oncologische behandeling (en andere toedieningen die niet per infuus of per injectie plaatsvinden) staan voor het gekozen behandelbeleid bij de patiënt. De zorgactiviteiten voor de begeleiding mogen alleen worden geregistreerd wanneer er sprake is van een face-to-face contact tussen patiënt en medisch specialist. Een face-to-face contact in deze situatie blijkt uit de aanwezigheid van een zorgactiviteit 16 uit zorgprofielklasse 1, 2, 3 of 19 . Per subtraject is het eenmalig vastleggen van de betreffende begeleidingscode - bij het eerste contact binnen het subtraject - in principe voldoende om het subtraject geautomatiseerd af te sluiten. Omdat het voor de medisch specialist niet altijd duidelijk zal zijn wanneer er sprake is van een nieuw (vervolg) subtraject, en dus opnieuw een begeleidingszorgactiviteit geregistreerd moet worden, kan er voor gekozen worden om bij elk contact in het kader van de orale medicinale oncologische behandeling de passende begeleidingscode te registreren. V. (Voortraject bij) medicinale oncologische behandelingen binnen initiële (ZT11) subtrajecten. Wanneer binnen een initieel (ZT11) subtraject besloten wordt tot een medicinale oncologische behandeling, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de datum van de toediening per 15
Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden geregistreerd zoals genoemd
onder orale medicinale oncologische behandeling. 16 zpk 1= polikliniek- en eerste hulpbezoek, zpk 2= dagverpleging, zpk 3= kliniek, zpk 19= IC-behandeldag
© DBC-Onderhoud
34 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels infuus of injectie en/of de begeleiding bij orale oncologische medicatie. Aansluitend wordt een volgend subtraject geopend en gaan de regels voor medicinale oncologische behandelingen binnen vervolg (ZT21) subtrajecten gelden. Het (diagnostische) traject dat voorafgaat aan de medicinale oncologische behandeling wordt dus afgesloten voordat de medicinale oncologische behandeling start.
Klinische subtrajecten met medicinale oncologische behandeling 17 binnen vervolg (ZT21) subtrajecten A. Sluiten van klinische subtrajecten ZT21 bij medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie (zie onder E) Een klinisch ZT21 subtraject met een medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie - behalve bij acute leukemie - wordt bij élke nieuwe toediening afgesloten. Dus zowel bij: een nieuwe toediening tijdens dezelfde klinische opname als bij een nieuwe toediening tijdens een volgende klinische opname (heropname binnen 42 dagen) als bij een nieuwe toediening in een niet-klinische setting (dagopname of polikliniek) Het subtraject wordt dan één dag voor de datum van de nieuwe toediening gesloten en aansluitend wordt een vervolg subtraject geopend. Voor het afsluiten van een klinisch subtraject met medicinale behandeling per infuus of per injectie behalve bij acute leukemie - waarbij géén nieuwe toediening binnen 42 dagen na ontslag plaatsvindt, gelden de algemene regels (i.e. op de 42e dag na ontslagdatum). NB. De overgang naar orale medicinale oncologische behandeling is geen reden het subtraject eerder af te sluiten. Voorbeelden 1. Patiënt A ligt opgenomen in het ziekenhuis en besloten wordt om wekelijks een chemotherapie per infuus (taxol) te geven. Patiënt krijgt op dag 2 de taxol per infuus. Op dag 8, nog tijdens dezelfde opname, krijgt patiënt voor de tweede keer chemotherapie per infuus. Het klinische subtraject wordt afgesloten op dag 7 en een nieuw klinisch subtraject wordt geopend op dag 8 (= dag 1 nieuwe subtraject). 2. Patiënt A wordt vijf dagen na de tweede toediening ontslagen uit het ziekenhuis en wordt 14 dagen later heropgenomen. Op de tweede dag van de heropname krijgt hij wederom chemotherapie per infuus. Het klinische subtraject wordt afgesloten op de dag voorafgaand aan deze nieuwe toediening en een vervolg (klinisch) subtraject wordt geopend op de dag van de toediening. 3. Patiënt A wordt de dag na de toediening ontslagen en krijgt zes dagen later, poliklinisch, een volgende toediening per infuus. Het (klinische) subtraject wordt een dag voor deze nieuwe toediening afgesloten en er wordt een vervolg-subtraject geopend op de dag van deze toediening. 17
Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden geregistreerd zoals genoemd onder orale medicinale oncologische behandeling.
© DBC-Onderhoud
35 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels 4. Patiënt B wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met medicinale oncologische behandeling per infuus (bv. taxol/carboplatin). 56 dagen na ontslag wordt patiënt B heropgenomen in verband met voortzetting van de medicinale oncologische behandeling. Patiënt B krijgt op de dag van opname chemo-immunotherapie per infuus toegediend. Het klinische subtraject waarbinnen de eerdere behandeling viel was reeds op basis van de algemene sluitregel gesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend was een dag later een vervolg-subtraject geopend. Binnen dit volgende subtraject dient nu – op de dag van heropname – (de van toepassing zijnde) verstrekkingscode te worden vastgelegd. B. Sluiten van klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling Voor orale oncologische medicatie geldt de algemene regel dat het ZT21 subtraject op de 42e dag na ontslag uit de kliniek afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een andere soort medicinale oncologische behandeling wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie gesloten en een vervolg subtraject geopend op de dag van de andere therapie. Bijvoorbeeld als een hormonale therapie wordt vervolgd door een chemotherapie. Voorbeelden 5. Patiënt C wordt ontslagen uit het ziekenhuis na klinische opname waarbij hormonale therapie was gestart. 14 dagen na ontslag wordt het behandelbeleid gewijzigd van hormonale therapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039923) naar orale chemotherapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039892). Het (klinische) subtraject waarbinnen de hormonale therapie viel wordt gesloten op de dag voor de start met orale chemotherapie. Aansluitend wordt een dag later (op de dag van de start met orale chemotherapie) een vervolg-subtraject geopend. 6. Patiënt D wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met orale medicinale oncologische behandeling. 21 dagen na ontslag vindt een wijziging van het behandelbeleid – van orale chemotherapie (zorgactiviteit 039892) naar hormonale therapie (zorgactiviteit 039923) – plaats. Het (klinische) subtraject waarbinnen de orale chemotherapie viel wordt gesloten op de dag voor de overgang op hormonale therapie. Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de start met hormonale therapie) een vervolg subtraject geopend. 7. Patiënt E wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met orale medicinale oncologische behandeling. 56 dagen na ontslag wordt patiënt opnieuw opgenomen voor voortzetting van de orale medicinale oncologische behandeling. Het klinische subtraject waarbinnen de eerste orale medicinale behandeling viel was al op basis van de algemene sluitregel gesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Omdat patiënt nog niet is uitbehandeld was aansluitend een dag later een vervolg-subtraject geopend. Binnen dit volgende subtraject valt de nieuwe orale medicinale oncologische behandeling. Op de dag van de start met deze behandeling wordt een (de van toepassing zijnde) begeleidingscode vastgelegd.
© DBC-Onderhoud
36 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels
Niet-klinische ZT21 subtrajecten met medicinale oncologische behandeling C. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie Een niet klinisch ZT21 subtraject met medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie - wordt 42 dagen na openen van het subtraject afgesloten tenzij er een nieuwe toediening per infuus of per injectie binnen de 42 dagen plaatsvindt, ongeacht of dit klinisch danwel niet-klinisch gebeurt. Het subtraject wordt dan één dag voor de datum van de nieuwe toediening gesloten en een vervolg-subtraject wordt geopend op de dag van de nieuwe toediening. De nieuwe toediening wordt vastgelegd met één van de verstrekkingszorgactiviteiten. NB. De overgang naar orale medicinale oncologische behandeling is geen reden het subtraject eerder af te sluiten. Voorbeelden 8. Patiënt F wordt eenmaal in de drie weken opgenomen op de dagverpleging in verband met medicinale oncologische behandeling per infuus (bv FEC-kuren). Het subtraject waarbinnen de (eerste) toediening valt wordt gesloten op de dag voor de nieuwe toediening. Aansluitend wordt een dag later (op de dag van de nieuwe toediening) een vervolg subtraject geopend et cetera. 9. Patiënt G wordt na vier toedieningen op de dagverpleging (= vier subtrajecten) – drie weken na de 4e toediening – opgenomen in de kliniek waar op dag 6 een nieuwe toediening per infuus plaatsvindt. Het subtraject waarbinnen de vierde toediening viel wordt gesloten op de dag voor de nieuwe toediening (dag 5 in de kliniek). Aansluitend wordt een dag later (op de dag van de nieuwe toediening) een vervolg subtraject geopend. 10. Patiënt H wordt eenmaal in de drie weken opgenomen op de dagverpleging in verband met medicinale oncologische behandeling per infuus (bv. oxaliplatin). Tussentijds slikt hij gedurende twee weken orale chemotherapie gevolgd door een rustperiode van een week. De subtrajecten worden telkens afgesloten op het moment van de nieuwe toediening (in deze casus drie weken na de vorige toediening). De orale chemotherapie heeft in deze situatie geen invloed op het afsluitmoment. D. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling Voor orale oncologische medicatie geldt dat het subtraject 42 dagen na de uitvoerdatum van de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen het subtraject afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een ander soort orale medicinale oncologische behandeling, of een toediening per infuus of injectie, wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie/toedieningsvorm gesloten en een vervolg subtraject geopend op de dag van de andere therapie/toedieningsvorm. Bijvoorbeeld als een hormonale therapie wordt vervolgd door een chemotherapie. Indien de orale therapie wordt voortgezet zal het subtraject telkens 42 dagen na het registreren van de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen dit subtraject worden gesloten. Als patiënt nog niet is
© DBC-Onderhoud
37 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels uitbehandeld wordt aansluitend een vervolg subtraject geopend. Ook wanneer tijdens dit subtraject de orale therapie wordt voortgezet wordt het subtraject gesloten 42 dagen na de registratie van de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen dat subtraject, et cetera. Voorbeelden 11. Patiënt I bezoekt wekelijks de polikliniek in verband met orale medicinale oncologische behandeling (hormonale therapie). Na vier weken wordt het behandelbeleid gewijzigd van hormonale therapie (zorgactiviteit 039923) naar orale chemotherapie (zorgactiviteit 039892). Het subtraject waarbinnen de hormonale therapie viel wordt gesloten op de dag voor de start van de behandeling met orale chemotherapie. Aansluitend wordt een dag later (op de dag van de start met orale chemotherapie) een vervolg-subtraject geopend. 12. Patiënt J bezoekt wekelijks de polikliniek in verband met orale medicinale oncologische behandeling (hormonale therapie). Het subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na het eerste polikliniekbezoek in verband met de hormonale therapie (=de uitvoerdatum van de eerste begeleidingszorgactiviteit voor hormonale therapie). Als patiënt nog niet is uitbehandeld wordt aansluitend een dag later een vervolg subtraject geopend. Bij het eerstvolgende face-to-face contact in verband met de hormonale therapie dient de begeleidingscode (zorgactiviteit 039923) opnieuw te worden vastgelegd. 13. Patiënt K bezoekt ieder half jaar de polikliniek in verband met langdurige hormonale therapie. Het subtraject wordt gesloten 42 dagen na het registreren van de eerste begeleidingscode binnen het subtraject. Aansluitend wordt een vervolgtraject geopend en op het moment dat patiënt de polikliniek wederom bezoekt voor de hormonale therapie (bijvoorbeeld na vier maanden) wordt een begeleidingszorgactiviteit vastgelegd (in combinatie met het polikliniekconsult). 42 dagen na registratie van de begeleidingszorgactiviteit wordt het subtraject gesloten en als patiënt nog niet is uitbehandeld een vervolg subtraject geopend. Het afgesloten subtraject heeft in deze situatie een looptijd van vier maanden + 42 dagen.
Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie bij acute leukemie E. Sluiten van ZT21 subtrajecten voor medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie bij acute leukemie Voor medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie van acute leukemie wordt een uitzondering gemaakt op de sluitregel voor subtrajecten. Het subtraject wordt gesloten op iedere 30ste behandeldag (klinische dag respectievelijk dagverplegingsdag) of 42 dagen na de laatste behandeldag indien er minder dan 30 behandeldagen zijn geweest. Een behandeldag = elke dag – de dagen hoeven dus niet opvolgend te zijn – met een zorgactiviteit voor dagverpleging (ZPK2) of klinische opname (ZPK3 of ZPK19). De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in Registratieaddendum tabblad 1.0000.1.
© DBC-Onderhoud
38 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels 2. Chronische zorg met thuisbeademing (1.0000.2) Bij chronische zorg met thuisbeademing wordt het subtraject afgesloten telkens na een periode van e 30 dagen. Het subtraject wordt afgesloten op de 30 dag na openen van het subtraject, de openingsdag is de eerste teldag.). Het zorgprofiel bevat tenminste één van de zorgactiviteiten voor thuisbeademing. De voorbereidingsfase wordt afgesloten op de dag voor de start van de chronische thuisbeademing tenzij deze niet leidt tot chronische thuisbeademing. In het laatste geval gelden de algemene regels voor afsluiting van het subtraject. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0000.2. Voor chronische thuisbeademing wordt een apart (zo nodig parallel aan de aandoening waarvoor de chronische thuisbeademing wordt gegeven) zorgtraject geopend. 3. Chronische zorg met dialyse (1.0000.3) Een subtraject voor chronische dialyse wordt afgesloten telkens na een periode van 7 dagen (de openingsdatum van het subtraject is de eerste teldag). Voor deze wijze van registratie en declaratie is gekozen om een zo homogeen mogelijk product te kunnen definiëren. Daarnaast betreft het hier subtrajecten waarin zorg wordt vastgelegd die gepaard gaat met hoge kosten en bovendien lang verlengd worden. Voor chronische dialyse wordt een apart (zo nodig parallel aan de aandoening waarvoor de dialyse wordt gegeven) zorgtraject geopend. Een zorgactiviteit voor dialyse mag maar eenmaal per dialyse worden geregistreerd. Deze zorgactiviteit wordt gekoppeld aan het zorgtraject waarvoor de dialyse wordt uitgevoerd. Indien de patiënt tijdelijk dialyseert in een andere instelling dan de instelling waar de patiënt regulier in behandeling is, mogen beide instellingen een eigen zorgtraject registreren. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0000.3. 4. Complex chronisch longfalen, longastmacentra (1.0000.9) Een zorgtype 11 subtraject voor intake en assessment (zorgactiviteiten 193290 en 193292) bij complex chronisch longfalen (CCL) wordt afgesloten één dag voor de start van de behandeling. Het moment van afsluiten is één dag voor de start van de behandeling (zorgactiviteiten 193200 t/m 193243 en 193293). Het zorgtype 21 subtraject voor de behandeling heeft een vaste looptijd van 120 dagen. Binnen dit zorgtype 21 subtraject moet bij het eerste face-to-face contact zorgactiviteit 193294 ‘Vervolgbehandeling na assessment - longastmacentra.’ geregistreerd worden, deze zorgactiviteit kan eenmalig binnen een zorgtraject worden geregistreerd. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0000.9. 5. Incongruentie genderidentititeit (1.0000.10) Voor het conservatieve deel van genderzorg wordt een apart (bij gynaecologie zo nodig parallel aan een operatief behandeltraject) zorgtraject geopend. De conservatieve behandeling bestaat uit 3 fasen: • Fase 1: het screeningstraject • Fase 2: de diagnostiek genderidentiteitsstoornis • Fase 3: de real life of hormoon behandeling Binnen een subtraject voor fase 1 dient bij het eerste face-to-face contact met de medisch psycholoog de zorgactiviteit 194162 “Intake face-to-face medisch psycholoog” geregistreerd te
© DBC-Onderhoud
39 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels worden. Een subtraject voor fase 1 heeft een looptijd van 120 dagen tenzij binnen 120 dagen de diagnostiek genderidentiteitsstoornis start. In dat geval wordt het subtraject afgesloten één dag voor de registratie van de zorgactiviteit 036870 “Tentatieve diagnostische fase genderincongruentie”. Een subtraject voor fase 2 heeft een looptijd van 120 dagen tenzij binnen die 120 dagen periode de real life of hormoon behandeling start (fase 3). In dat geval wordt het subtraject afgesloten op de dag van registratie van de zorgactiviteit 190005 “MDO”. Een subtraject voor fase 3 heeft een looptijd van 120 dagen en wordt vervolgd zolang patiënt onder behandeling is (in principe levenslang). N.B.: voor subtrajecten voor de operatieve genderbehandelingen gelden de algemene regels. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0000.10. 6. Klinische geriatrie/Ouderengeneeskunde bij CGA (1.0000.8) Indien er bij de behandeling een dusdanig nieuw probleem ontstaat, of een dusdanige verergering van een bekend probleem, waarvoor opnieuw een Comprehensive Geriatric Assessment (CGA) noodzakelijk is, wordt het subtraject afgesloten. Het moment van afsluiten is één dag voor de dag dat het nieuwe Comprehensive Geriatric Assessment wordt uitgevoerd of conform de algemene regels (document Registratieregels paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3), indien er geen nieuwe CGA plaatsvindt. Het CGA wordt geregistreerd met zorgacitviteitcode 039577 ‘Comprehensive Geriatric Assessment’ en dient per keer dat deze activiteit wordt uitgevoerd te worden vastgelegd. In de praktijk zal dat betekenen dat deze zorgactiviteit in ieder geval bij de start van een zorgtraject in het subtraject met zorgtype 11 wordt geregistreerd. Het Comprehensive Geriatric Assessment omvat diagnostische en therapeutische aspecten: Op diagnostiek vlak omvat het CGA: medische voorgeschiedenis, speciale anamnese, tractus anamnese, heteroanamnese, inventarisatie medicatie/genotsmiddelen, functionele anamnese, sociale anamnese, lichamelijk onderzoek, orthopedisch onderzoek, neurologisch onderzoek, psychiatrisch onderzoek, laboratorium onderzoek en een korte geheugentest (MMSE). Een E.C.G.(electrocardiogram) op ruimte indicatie wordt aanbevolen. Probleemanalyse en opstellen/bespreken van het behandelplan is een integraal onderdeel van het CGA. Dit laatste onderdeel heeft een meer therapeutisch karakter. Voorbeeld Patiënt is bekend met verwardheid. Bij een nieuwe episode van acute verwardheid zal opnieuw een volledige analyse moeten volgen. In dat geval wordt één dag voor de start van het CGA het subtraject gesloten en wordt aansluitend de volgende dag een subtraject met ZT21 geopend. Het CGA valt binnen dit nieuwe subtraject. De zorgactiviteit 039579 ‘Vervolgbehandeling uitgevoerd door klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde na een eerder door hen uitgevoerd CGA’ is met ingang van 1 januari 2014 nieuw en zorgt voor de afleiding naar de ouderengeneeskunde zorgproducten. Deze zorgactiviteit mag alleen geregistreerd worden bij een face-to-face contact met de medisch specialist. Per subtraject is het eenmalig vastleggen van zorgactiviteit 039579, bij het eerste face-to-face
© DBC-Onderhoud
40 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels contact binnen een vervolg subtraject, in principe voldoende voor de juiste afleiding. Omdat het voor de medisch specialist niet altijd duidelijk zal zijn wanneer er sprake is van een nieuw vervolg subtraject, en dus opnieuw zorgactiviteit voor vervolgbehandeling geregistreerd moet worden, kan er voor gekozen worden om bij elk face-to-face contact deze zorgactiviteit te registreren. Wanneer tijdens een vervolg subtraject opnieuw een CGA wordt uitgevoerd wordt uiteraard ook zorgactiviteit 039577 ‘Comprehensive Geriatric Assessment’ binnen het subtraject geregistreerd. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0000.8. Parallelliteit Voor Klinische Geriatrie is als regel vastgelegd dat er geen parallelle zorgtrajecten kunnen worden geregistreerd, behalve bij een klinisch intercollegiaal consult en bij klinische medebehandeling kan een parallel zorgtraject worden geopend. In alle andere gevallen staat er slechts één zorgtraject per patiënt open. Hierbij wordt de meest relevante diagnose getypeerd, de diagnose kan veranderen tijdens de looptijd van een subtraject, als op basis van veranderend inzicht de diagnose voor de patiënt in de loop van de behandeling anders wordt, dan kan dit leiden tot een andere typerende diagnose binnen hetzelfde subtraject. Voorbeelden a) Patiënt is bekend met Parkinson en wordt opgenomen met een pneumonie. De diagnose die het meest op de voorgrond staat bij de behandeling wordt getypeerd (de reeds getypeerde diagnose wordt eventueel aangepast). Indien van toepassing kan dit subtraject ook getypeerd worden met diagnose 101 ‘Multiple orgaanstoornissen’. b) Patiënt is bekend met Parkinson en wordt opgenomen met depressieve stoornissen. Hiervoor wordt een CGA uitgevoerd. Het subtraject met diagnose ‘Parkinson’ wordt afgesloten en een nieuw subtraject met diagnose ‘Depressieve stoornissen’ wordt geopend. Medebehandeling Wanneer een klinische geriater (of een internist ouderengeneeskunde) in medebehandeling wordt geroepen wordt niet altijd een CGA uitgevoerd maar is sprake van een beperkte CGA (beschreven in het addendum op de richtlijn CGA door de Nederlandse Vereniging voor de Klinische Geriatrie). Voor deze beperkte CGA is de nieuwe zorgactiviteitcode 039581 ’Beperkt CGA in het kader van een medebehandeling.’ aangemaakt, deze dient ook als kwaliteitsindicator van de geleverde zorg. NB. Bij medebehandeling wordt per klinisch consult zorgactiviteit 190017 ‘Medebehandeling’ geregistreerd (zie ook paragraaf 3.1.1). 10. Gynaecologie (1.0307.1) Bij prenatale diagnostiek en intra-uteriene ingrepen (diagnosen Z14, Z15 en Z16) kan het subtraject worden afgesloten één dag voor de andere prenatale diagnostiek of intra-uteriene ingreep, of conform de algemene regel (Registratieregels paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3) indien de andere diagnostiek of ingreep later dan dit moment start. Voorbeeld Patiënte bezoekt de polikliniek voor prenatale diagnostiek counseling. Er wordt een
© DBC-Onderhoud
41 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend met diagnose Z14 ‘prenatale diagnostiek counseling / preconceptioneel advies’. Naar aanleiding van de counseling vindt na twee weken een amnionpunctie plaats. Eén dag voor de amnionpunctie wordt het subtraject met diagnose Z14 gesloten, de daarop volgende dag wordt een subtraject met zorgtype 21 en diagnose Z15 ‘prenatale diagnostiek invasief’ geopend. Opmerking: Z14 is bedoeld voor feitelijke voorlichting over antenatale diagnostiek en voorlichting bij preconceptioneel advies. Als het onderwerp slechts terloops aan de orde is geweest tijdens de reguliere zorg begeleiding zwangerschap, wordt dit gerekend te behoren bij de normale zorg, en valt binnen het subtraject met diagnose Z20 t/m Z40. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0307.1. 11. Neonatologie (1.0316.1) Een subtraject wordt afgesloten op de dag van ontslag (ontslagdatum) van de neonaat uit het ziekenhuis. Opmerking: Zie voor het gebruik van de typeringslijsten Neonatologie en Algemene kindergeneeskunde de Toelichting op de diagnose- en zorgvraag typering. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0316.1. 12. Kindergeneeskunde (1.0316.2) De looptijd van kinderoncologische subtrajecten in een centrum met SKION-stratificatie is altijd 120 dagen. De setting en aard van de behandeling heeft geen invloed op de vaste looptijd van 120 dagen. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0316.2. Opmerking Bij het eerste face-to-face contact binnen het zorgtype 11 subtraject dient de zorgactiviteit 193904 ‘SKION stratificatie - oncologische behandeling in afwachting van SKION stratificatie’ geregistreerd te worden. Binnen ieder subtraject waarbinnen activiteiten plaatsvinden dient minimaal één van de SKION zorgactiviteiten 193900 t/m 193905 geregistreerd te zijn.
© DBC-Onderhoud
42 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels 13. Cardiologie (1.0320.2) Voor het specialisme Cardiologie gelden voor subtrajecten met ZT11 en ZT21 niet de algemene afsluitregels maar worden subtrajecten afgesloten: Bij opname in de kliniek of dagverpleging 18 (geen hartrevalidatie) wordt het subtraject afgesloten: op datum van ontslag uit de kliniek of dagverpleging behalve bij vervolg subtrajecten (ZT21) op de dagverpleging in het kader van diagnostiek of elektrocardioversie wanneer zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject wordt geopend* (vanwege niet toegestane parallelliteit). In dat geval wordt het subtraject één dag voor opening van het nieuwe zorgtraject afgesloten. Bij een poliklinisch subtraject (geen hartrevalidatie) wordt het subtraject afgesloten: subtraject met ZT11: op de 90e dag na de opening van het subtraject; tenzij zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject wordt geopend* (vanwege niet toegestane parallelliteit). In dat geval wordt het subtraject één dag voor opening van het nieuwe zorgtraject afgesloten. subtraject met ZT21: op de 120e dag na de opening van het subtraject; tenzij zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject wordt geopend* (vanwege niet toegestane parallelliteit). In dat geval wordt het subtraject één dag voor opening van het nieuwe zorgtraject afgesloten. Bij hartrevalidatie (diagnose 821) wordt het subtraject afgesloten: Op de 120e dag na de opening van het subtraject. *Dit geldt ook wanneer de patiënt op de SEH komt voor een andere / nieuwe zorgvraag Wanneer een subtraject wordt afgesloten vanwege het voordoen van een andere/nieuwe zorgvraag of bij overlijden van de patiënt wordt tegelijkertijd het zorgtraject afgesloten. In de andere situaties wordt het zorgtraject pas afgesloten als een periode van 3 maal 120 dagen na het sluiten van het subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd. Let op: de uitzondering die geldt voor de begeleiding bij hart- en hartlongtransplantaties (2.0000.2) geldt ook voor cardiologie en gaat voor op de hierboven genoemde uitzondering. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0320.2. Parallelliteit Voor het specialisme Cardiologie is gekozen niet meer dan één lopend zorgtraject per patiënt per instelling gelijktijdig open te hebben (zie ook 2.2.5). Bij het openen van een nieuw zorgtraject naast een bestaand zorgtraject dient de laatstgenoemde te worden afgesloten met als datum de dag voor opening van het nieuwe zorgtraject (zie ook 2.2.4). 18
Zorgactiviteit 190091 "Langdurige observatie zonder overnachting" (ZPK2) heeft voor de sluitregel dezelfde functie als een dagverpleging.
© DBC-Onderhoud
43 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels Deze regel van niet meer dan een zorgtraject Cardiologie per patiënt per instelling kent echter een aantal uitzonderingen, namelijk; een zorgtraject met subtraject zorgtype 13 voor ICC (diagnosecode 914) een zorgtraject voor hartrevalidatie (diagnosecode 821) een zorgtraject voor begeleiding bij hart- en hartlongtransplantaties (diagnosecode 903 en 904) Deze twee zorgtrajecten kunnen als parallel zorgtraject naast een lopend zorgtraject worden geregistreerd. Nb. Met ingang van invoering DOT kan bij ZT13 elke diagnosecode getypeerd worden. Voor Cardiologie wordt aangeraden toch alleen gebruik te maken van diagnosecode 914 voor een intercollegiaal consult omdat anders parallelle zorgtrajecten onbedoeld afgewezen worden op basis van de Diagnosecombinatie Tabel. Voorbeelden a. Patiënt is bekend met stabiele angina pectoris en meldt zich met atriumfibrilleren. Ter voorkoming van parallelliteit wordt het lopende zorgtraject wordt afgesloten één dag voordat de diagnostiek/behandeling van de nieuwe zorgvraag atriumfibrilleren start, de volgende dag wordt een nieuw zorgtraject geopend. b. Patiënt is bekend met een follow-up na acuut coronair syndroom. Patiënt gaat hartrevalidatie volgen. Naast het lopende zorgtraject voor de follow-up wordt een zorgtraject geopend voor de hartrevalidatie. In dit geval is parallelliteit toegestaan. Opmerking: In de Diagnosecombinatie Tabel staan de diagnosecombinaties die niet parallel mogen voorkomen. Het doel hiervan is het voorkomen dat zorgtrajecten onterecht parallel worden geopend. Voor het specialisme Cardiologie is in deze tabel ingebouwd dat, met uitzondering van de diagnosen 821, 903, 904 en 914 gecombineerd met een andere diagnose, er geen enkele combinatie van diagnosen is toegestaan. Nieuwe zorgvraag Een zorgtraject kan worden afgesloten en een nieuw zorgtraject geopend indien er aantoonbaar vanuit het medisch dossier, sprake is van een andere/nieuwe zorgvraag dan waarvoor de patiënt al wordt behandeld, voor deze zorgvraag een nieuw zorgtraject voor diagnosestelling en behandeling noodzakelijk is en waarbij een face-to-face contact én fysisch diagnostisch onderzoek een voorwaarde is. Er kan geen sprake zijn van een nieuw zorgtraject bij een electief diagnostisch of therapeutisch traject in het kader van een lopende zorgvraag. Deze regel vloeit voort uit het niet parallel mogen voorkomen van zorgtrajecten bij het specialisme Cardiologie Hierbij moet tenminste één van de onderstaande diagnostische zorgactiviteiten deel uitmaken van het nieuwe zorgtraject: 033219 Catheterisatie van het rechter hart, inclusief eventuele drukmeting, O2-bepaling, angiografie (veneuze hartcatheterisatie), aansluiting van een uitwendige pacemaker. 033229 Catheterisatie linker en evt. rechter hart, inclusief evt. angiografie (coronair en/of hart en/of arteria pulmonalis), drukmeting, O2-bepaling (arterieel en/of hart), aortografie, aansl.uitw.pm. 033261 Hisbundel electrocardiografie.
© DBC-Onderhoud
44 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels 033262 Atrial pacing + hisbundel-electrocardiografie. 039493 Oesophagus echocardiografie TEE. 039494 Echografie van het hart. 039495 Dobutamine stress-echo. 039496 Begeleiding en interpretatie door cardioloog bij multislice CT-hart inclusief voor- en nabespreking met radioloog. 039497 Begeleiding en interpretatie door cardioloog bij multislice CT-hart voor Ca2+-meting inclusief voor- en nabespreking met radioloog. 039755 Analyse van een 24-uurs electrocardiografie registratie. 039757 Beoordeling ECG, Holter, inspanningsonderzoek e.d. 039844 Fietsergometrie met opklimmende belasting onder persoonlijke en continue observatie door de specialist met ECGapparatuur en oscilloscoop tijdens een afzonderlijke afspraak, eenvoudig.
085140 Multislice CT-hart inclusief voor- en nabespreking met cardioloog. 085141 Multislice CT-hart tbv Ca2+-bepaling inclusief voor- en nabespreking met cardioloog. 085190 MRI-hart. 085191 MRI-hart met dobutamine stress-test.
120043 Ejectiefractie L.V. met wandbewegingsanalyse. 120044 Ejectiefractie L.V. en R.V. met wandbewegingsanalyse. 120045 Ejectiefractiemeting bij meerdere inspanningsniveau's. 120047 First-pass-hartonderzoek. 120240 SPECT van myocard rust. 120241 SPECT van myocard inspanning met stress-test. 120244 SPECT van myocard vitaliteit 120245 SPECT van hartkamers ECG-getriggerd, rust met EF- berekening (244). 120246 SPECT van hartkamers ECG-getriggerd met EF-berekening, inspanning en stress-test (244).
190015 Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling. 190016 Spoedeisende hulp contact buiten de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis.
Wanneer een patiënt met een andere/nieuwe zorgvraag komt waarvoor een nieuw zorgtraject geopend wordt, wordt het reeds openstaande zorgtraject (met subtraject) één dag voor de openingsdatum van het nieuwe zorgtraject gesloten. Nb Voor cardiologie geldt dat wanneer een bekende patiënt op de SEH komt met een nieuwe zorgvraag, dat het lopende zorgtraject (met bijbehorend subtraject) afgesloten wordt. Aansluitend wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend voor de nieuwe zorgvraag incl. de zorgactiviteit 190015 “Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling” (of zorgactiviteit 190016 “Spoedeisende hulp contact buiten de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis” indien patiënt elders in het ziekenhuis met spoed werd gezien). Indien de patiënt na het spoedeisende contact wordt doorbehandeld in het kader van de nieuwe zorgvraag, dan valt dit onder het reeds geopende subtraject met het spoedeisende consult. Wordt de patiënt doorbehandeld op de oorspronkelijke zorgvraag, dan wordt het zorgtraject (met bijbehorend subtraject) met het spoedeisende consult afgesloten en een nieuw zorgtraject met
© DBC-Onderhoud
45 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels subtraject ZT11 geopend met de oorspronkelijke zorgvraag (hoewel de patiënt al eerder bekend was met deze zorgvraag wordt conform de algemene regel gestart met een subtraject ZT11). Voorbeeld Patiënt is bekend met stabiele angina pectoris. Patiënt meldt zich op de SEH met ‘atriumfibrilleren’. Het lopende zorgtraject (met bijbehorend subtraject) met ‘stabiele angina pectoris’ wordt gesloten en een nieuw zorgtraject met subtraject ZT11 voor het atriumfibrilleren geopend. Wanneer patiënt na het spoedeisende contact wordt doorbehandeld voor ‘stabiele angina pectoris’ wordt het zorgtraject (met bijbehorend subtraject) met ‘atriumfibrilleren’ na het spoedeisende contact gesloten. Er wordt aansluitend opnieuw een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend voor de stabiele angina pectoris. Wanneer echter het ‘atriumfibrilleren’ wordt doorbehandeld loopt het nieuwe zorgtraject met subtraject ZT11 met diagnose atriumfibrilleren door. Opmerking Tijdens een klinische periode is het uitzonderlijk dat er, bij een cardiologische patiënt een dusdanig nieuw cardiologisch probleem ontstaat waardoor het gerechtvaardigd is om tijdens deze klinische periode een nieuw zorgtraject te openen. Voorbeelden a. Patiënt wordt opgenomen met een myocardinfarct, waarvoor een spoed PCI wordt verricht. Op de vierde dag van de opname krijgt de patiënt ventrikelfibrilleren die leidt tot het plaatsen van een ICD. In dit geval wordt het eerste zorgtraject gesloten en wordt een nieuw zorgtraject voor het ventrikelfibrilleren geopend. b. Patiënt wordt opgenomen met een myocardinfarct, waarvoor een spoed PCI wordt verricht. Op de vierde dag van de opname krijgt de patiënt een episode van atriumfibrilleren dat medicamenteus wordt behandeld en niet leidt tot een verlenging van de opnameduur. In dit geval moet de ritmestoornis worden gezien als een aan het acute infarct gerelateerd probleem. In dit geval is er geen sprake van een andere zorgvraag en wordt geen nieuw zorgtraject geopend.
Praktijkvoorbeelden van het al dan niet openen van een zorgtraject bij cardiologie Beschrijving situatie
Openen?
Opmerkingen
Openen zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 De patiënt komt op verwijzing van een 1.
huisarts of collega specialist op de polikliniek en er is nog geen zorgtraject
Er wordt een zorgtraject met het initiële zorgtype 11 Ja
zorgtraject wordt afgesloten.
voor deze zorgvraag geopend.
Er wordt een zorgtraject met ZT11 geopend. Binnen
De patiënt komt binnen via de 2.
spoedeisende hulp met een nieuwe zorgvraag voor de cardioloog.
© DBC-Onderhoud
geopend. Een eventueel reeds openstaand
Ja
dit zorgtraject wordt de zorgactiviteit 190015 ‘Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling’ vastgelegd. Indien de patiënt voor deze zorgvraag
46 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels wordt doorbehandeld, dan valt de verdere behandeling onder het geopende zorgtraject waar ook het SEH contact onderdeel van uitmaakt. De zorgactiviteit 190015 ‘Spoedeisende hulp
De patiënt komt binnen via de 3.
spoedeisende hulp, terwijl er reeds een zorgtraject voor deze zorgvraag (met
nee
subtraject ZT11 of 21) is geopend.
contact op de SEH afdeling’ wordt geregistreerd en gekoppeld aan het openstaande zorgtraject voor deze zorgvraag. Als er bij de opname sprake is van een nieuwe diagnose wordt een nieuw zorgtraject geopend en een eventueel reeds openstaand zorgtraject wordt afgesloten (met als sluitingsdatum de dag voor de opname). Is de opname in het kader van een bekende diagnose waarvoor al een zorgtraject
De patiënt wordt (per) acuut 4.
opgenomen voor het specialisme Cardiologie.
Ja, indien
openstaat en wijzigt het behandelbeleid inhoudelijk
er sprake
niet, dan wordt geen nieuw zorgtraject geopend
van een
(bijvoorbeeld een patiënt die langdurig wordt
nieuwe
behandeld i.v.m. chronisch atriumfibrilleren en
zorgvraag
acuut wordt opgenomen i.v.m. tachycardie o.b.v.
is
snel ventrikelvolgen). Als de acute opname vooraf wordt gegaan met een spoedpresentatie dan wordt hiervoor een zorgactiviteit 190015 ‘Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling’ of 190016 ‘Spoedeisende hulp contact buiten de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis’ vastgelegd.
De patiënt wordt electief opgenomen 5.
voor het specialisme Cardiologie en er is al een zorgtraject geopend met een
Nee
Er is sprake van een opname in het kader van het reeds geopend zorgtraject.
subtraject zorgtype 11. Het eerste subtraject (ZT11) heeft een looptijd van
Als een cardioloog eerst voor een
90 dagen (indien conservatief, niet-klinisch). Indien
patiënt poliklinische, niet-invasieve 6.
diagnostiek verricht en een maand later
Nee
de behandeling uitvoert, is er dan
de behandeling binnen 90 dagen wordt uitgevoerd maakt deze onderdeel uit van het ZT11subtraject. Indien de behandeling na 90 dagen wordt
sprake van een volgend subtraject?
uitgevoerd valt deze binnen het vervolg subtraject. Er wordt éénmalig een zorgtraject met subtraject zorgtype 13 ‘intercollegiaal consult’ met bij voorkeur
In het kader van een klinische 7.
behandeling door een ander poortspecialisme vindt een intercollegiaal consult plaats.
diagnosecode 914 (ter voorkoming van afkeuring bij Ja
parallelle trajecten) geregistreerd. Het zorg/subtraject wordt geopend en bij ontslag uit de kliniek gesloten. Voor het ICC wordt zorgactiviteit 190009 ‘ Intercollegiaal consult’ geregistreerd.
© DBC-Onderhoud
47 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels In het kader van een klinische behandeling door een ander 8.
poortspecialisme vindt een klinische medebehandeling plaats bij een voor de
Er wordt een zorgtraject met zorgtype 11 geopend. ja
Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190017 ‘Medebehandeling’ geregistreerd.
cardioloog nieuwe patiënt of nieuwe zorgvraag bij een bekende patiënt.
Dergelijke activiteiten betreffen geen reguliere, verzekerbare zorg en worden derhalve niet als zorg
Er is sprake van een keuring op
-en subtraject geregistreerd c.q. gedeclareerd.
verzoek van een bijvoorbeeld een 9.
verzekeringsmaatschappij of trials bij
Nee
gezonde patiënten, onderzoeken op
Keuringen vallen buiten de DBC systematiek. Beoordeling van onderzoeken voor derden kunnen wel als overig zorgproduct worden gedeclareerd
verzoek van huisartsen et cetera.
(deze worden geregistreerd binnen een zorg/subtraject ZT41). Bij het openen van een zorgtraject dient sprake te
Er is sprake van een telefonisch/ 10.
e-mail consult door een huisarts,
Nee
collega specialist of de patiënt.
zijn van face-to-face contact tussen de behandelend cardioloog en patiënt (hartteambesprekingen uitgezonderd).
De patiënt komt bij een cardioloog op verzoek van een andere medisch 11.
specialist die de poortfunctie uitoefent uit het eigen ziekenhuis en de
Ja
De behandeling van een nieuwe patiënt en/of klacht valt onder het zorgtype 11 ‘initiële zorg’.
behandeling wordt gezamenlijk voortgezet dan wel wordt overgenomen. De patiënt wordt verwezen door een specialist uit een andere instelling en er 12.
start een zorgtraject voor de cardioloog.
Ja
Er wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend.
Een specialist die werkzaam is op meerdere De behandeling van de patiënt vindt 13.
plaats op 2 locaties binnen hetzelfde
locaties van hetzelfde ziekenhuis registreert per Nee
ziekenhuis.
zorgvraag van een patiënt één zorgtraject ongeacht of de behandeling op één of meerdere locaties plaatsvindt.
Ja, alleen bij een definitieve
14.
De behandeling vindt plaats binnen twee ziekenhuizen.
overdracht anders is
Indien een specialist werkzaam is in verschillende ziekenhuizen opent hij bij overplaatsing van de patiënt een nieuw zorgtraject voor de patiënt.
het onderlinge dienstverle ning
© DBC-Onderhoud
48 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels De cardioloog in het nieuwe ziekenhuis opent een
Een patiënt wordt vanuit een ander 15.
ziekenhuis overgenomen voor
Ja
chronische controle (b.v. na verhuizing).
zorgtraject met subtraject ZT11 (conform de algemene regel dat een zorgtraject altijd start met een subtraject met zorgtype 11).
Praktijkvoorbeelden van het al dan niet sluiten van een zorg- en/of subtraject bij cardiologie Beschrijving situatie
Sluiten?
Opmerkingen Niet het moment dat de cardioloog besluit dat patiënt is
De zorgvraag van de patiënt is afgehandeld.
nee
uitbehandeld is het afsluitmoment maar het subtraject wordt gesloten conform de voor cardiologie geldende afsluitregels. Een subtraject kan nooit langer dan 120 dagen
Het subtraject staat 120 dagen open, maar de behandeling is nog niet afgerond.
Ja
openstaan. Aansluitend aan het afgesloten subtraject wordt (automatisch) een volgend subtraject geopend met als zorgtype vervolg (21). Niet het moment dat de patiënt wordt overdragen is het
De patiënt wordt overgedragen aan een ander specialisme; de behandeling door de verwijzende medisch specialist die de
afsluitmoment maar het subtraject wordt gesloten Ja/nee
conform de voor cardiologie geldende afsluitregels. NB. Als het een klinische overdracht betreft wordt het subtraject afgesloten obv de regel “afsluiten bij ontslag
poortfunctie uitoefent wordt beëindigd.
uit de kliniek/dagverpleging”. Omdat bij terugkomst een zorgtraject voor follow-up wordt geopend wordt het lopende zorgtraject met De patiënt wordt verwezen naar een
bijbehorend subtraject gesloten (ter voorkoming van
andere instelling voor
parallelle zorgtrajecten). Als er sprake is van WBMV
interventiebehandeling (WBMV zorg) en de poliklinische behandeling door de
Ja
zorg opent de cardioloog waarnaar verwezen is ten behoeve van de eigen (WBMV) activiteiten een eigen
verwijzende cardioloog wordt eveneens
zorgtraject. Voor de follow-up na de
voortgezet.
interventiebehandeling opent de verwijzende cardioloog later een nieuw zorgtraject met subtraject ZT11 (diagnose is gewijzigd).
De patiënt wordt verwezen naar een andere instelling voor onderzoek / expertconsultatie en de poliklinische
Nee
behandeling door de verwijzende
Het lopende zorgtraject met bijbehorend subtraject blijft openstaan.
cardioloog wordt eveneens voortgezet. Een patiënt is onder controle (subtraject
Het oorspronkelijke zorgtraject met subtraject ZT21 loopt
ZT21) en wordt opgenomen door een
door. Wel kan er eenmalig een intercollegiaal consult
ander specialisme. Er is daarbij sprake
Nee
zorg/subtraject zorgtype 13 ‘intercollegiaal consult’ met
van extra begeleiding in het kader van het
bij voorkeur diagnosecode 914 (ter voorkoming van
vervolgtraject.
afkeuring bij parallelle trajecten)worden geregistreerd.
© DBC-Onderhoud
49 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels De patiënt wordt behandeld door een ander specialisme; de behandeling wordt ook door het verwijzend specialisme
Nee
De behandeling wordt nog voortgezet.
voortgezet. Bij een patiënt is de initiële diagnose- en
Niet het afronden van de diagnose-en behandelfase is
behandelfase in het kader van een bepaalde zorgvraag afgerond. De patiënt blijft wel onder controle van het
Nee
het afsluitmoment maar het subtraject wordt gesloten conform de voor cardiologie geldende afsluitregels.
specialisme.
Stroomschema Soort contact
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
JA Alleen de
Spoedeisende presentatie
De zorgactiviteit
Betreft het een reeds
(bijv. bezoek SEH,
190015 of 190016
bestaande
EHH of
wordt geregistreerd.
zorgvraag?
spoedopname)
zorgactiviteit 190015 of 190016 vastleggen binnen het openstaande reguliere/ vervolg subtraject. JA Een eventueel lopend zorgtraject met bijbehorend subtraject wordt (één dag voor het spoedeisende NEE
contact) afgesloten. De zorgactiviteit 190015 of 190016 registreren binnen het nieuwe zorgtraject met subtraject ZT11.
© DBC-Onderhoud
50 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels Soort contact
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
Is het een kort/ screenend patiëntcontact, Intercollegiaal consult
waarbij u niet tot zelfstandige behandeling
JA ICC zorg/subtraject openen en sluiten na ontslag uit de kliniek.
overgaat? NEE Betreft het een bestaande zorgvraag, waar u al een openstaand zorgtraject met subtraject reguliere of
JA (parallel) ICC zorg/subtraject openen en sluiten na ontslag uit de kliniek.
vervolg voor heeft? NEE Zorgtraject met subtraject ZT11 openen en evt. nog openstaand zorgtraject sluiten. Soort contact
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
JA Subtraject afsluiten conform de voor cardiologie geldende afsluitregels. Het Eerste polikliniek bezoek
Zorgtraject met
Patiënt uit controle
zorgtraject wordt
subtraject ZT11
en/of behandeling
afgesloten op het
openen
ontslagen?
moment dat 3 maal 120 dagen na afsluiten van het subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd.
Soort contact
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
Wordt de patiënt uit
Subtraject afsluiten
controle/ behandeling
conform de voor
ontslagen?
cardiologie geldende
Vraag/Aktie
Vraag/Aktie
JA Vervolgconsult
afsluitregels. Het
© DBC-Onderhoud
51 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels zorgtraject wordt afgesloten op het moment dat 3 maal 120 dagen na afsluiten van het subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd. NEE
JA
Wordt de reguliere
Subtraject loopt door
fase afgesloten en
en wordt afgesloten
gaat de patiënt over
conform de voor
naar een langdurig
cardiologie geldende
controletraject?
afsluitregels. NEE Subtraject loopt door en wordt afgesloten conform de voor cardiologie geldende afsluitregels.
Voorbeelden uit de dagelijkse cardiologische praktijk Casus Patiënt met pijn op de borst (1)
Event
Actie
Meldt zich voor de 1e maal op de polikliniek
openen zorgtraject met
cardiologie.
subtraject zorgtype 11
Na poliklinisch functieonderzoek wordt besloten tot catheterisatie en de patiënt wordt hiervoor opgenomen. diagnose=202 sluiten subtraject ZT11 (op ontslagdatum) en Patiënt wordt tijdens de opname gecatheteriseerd, de
als de behandeling
diagnose stabiele angina pectoris wordt gesteld en
wordt voortgezet
patiënt wordt ingesteld op medicatie en aansluitend
openen vervolg
ontslagen.
subtraject (dag na ontslagdatum) met zorgtype 21 diagnose=202
Patiënt met pijn op de borst (2)
© DBC-Onderhoud
Meldt zich voor de 1e maal op de polikliniek cardiologie van centrum A.
A: openen zorgtraject met subtraject zorgtype 11
52 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels Na poliklinisch functieonderzoek wordt besloten tot catheterisatie en de patiënt wordt hiervoor opgenomen in centrum A. A: diagnose = 203 Patiënt wordt tijdens de opname gecatheteriseerd, de
subtraject alleen sluiten
diagnose onstabiele angina pectoris wordt gesteld en
wanneer patiënt niet
de patiënt moet worden behandeld d.m.v. PCI,
dezelfde dag retour
waarvoor de patiënt wordt overgeplaatst naar een
gaat, anders het
PCI-centrum (centrum B).
subtraject open laten staan B: openen zorgtraject
Patiënt wordt opgenomen in centrum B.
met subtraject zorgtype 11 diagnose=203 B: sluiten subtraject
PCI behandeling en dezelfde dag terugplaatsing naar centrum A.
A: zorgtraject met subtraject ZT11 en diagnose 203 open laten staan A: openen zorgtraject
Na enkele dagen overname van de nog klinische
met subtraject
patiënt in centrum A vanuit B.
zorgtype=11 diagnose=802
Patiënt met pacemaker (1)
Patiënt is onder chronische controle bij de cardioloog.
zorgtype=21 diagnose=803 bij vaststelling end of life
Cardioloog constateert dat de pacemaker vanwege ‘end of life’ dient te worden vervangen en neemt de patiënt hiervoor in dagverpleging op.
openen nieuw zorgtraject met subtraject ZT11 en met oorspronkelijke indicatie diagnose sluiten zorgtraject met subtraject, openen
De patiënt wordt ontslagen en poliklinische controle
nieuw zorgtraject met
volgt.
subtraject zorgtype=11 diagnose=803
Patiënt met pacemaker (2)
© DBC-Onderhoud
Patiënt is onder chronische controle bij de cardioloog.
zorgtype=21 diagnose=803
De cardioloog ontdekt een nieuwe geleidingsstoornis,
sluiten zorgtraject met
waarvoor de pacemaker dient te worden vervangen
subtraject, openen
(met of zonder bijplaatsing of vervanging van de
zorgtraject met
53 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels draad) en neemt de patiënt hiervoor op.
subtraject zorgtype=11 diagnose=404 sluiten zorgtraject met
De patiënt wordt ontslagen en poliklinische controle volgt.
subtraject, openen subtraject zorgtype=11 diagnose=803 openen zorgtraject met subtraject
Patiënt met acuut hartfalen
Patiënt wordt (met spoed) opgenomen.
zorgtype=11 diagnose=301(inclusief zorgactiviteit 190015 of 190016) Bij ontslag sluiten
Cardioloog behandelt patiënt medicamenteus, ontslaat de patiënt en spreekt poliklinische controle af. Patiënt blijft onder chronische controle bij de cardioloog voor chronisch hartfalen.
zorgtraject en subtraject met diagnose 301 en volgende dag openen zorgtraject met subtraject zorgtype=11 diagnose=302
Er zijn 90 dagen voorbij en de patiënt blijft onder chronische controle bij de cardioloog voor chronisch hartfalen.
sluiten subtraject ZT11, openen subtraject zorgtype=21 diagnose=302 zorgtype=11
Patiënt met onstabiele angina pectoris
Patiënt wordt (met spoed) opgenomen.
diagnose=203 Inclusief zorgactiviteit 190015 of 190016 Bij ontslag sluiten
Cardioloog behandelt patiënt medicamenteus, ontslaat de patiënt en spreekt poliklinische controle af. Patiënt blijft onder chronische controle bij de cardioloog voor stabiele angina pectoris.
zorgtraject met subtraject met diagnose 203 en volgende dag openen zorgtraject met subtraject zorgtype=11 diagnose=202
Er zijn 90 dagen voorbij en de patiënt blijft onder chronische controle bij de cardioloog voor stabiele angina pectoris.
© DBC-Onderhoud
sluiten subtraject, openen subtraject zorgtype=21 diagnose=202
54 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels 14. Longgeneeskunde (1.0322.1) Wanneer bij exacerbatie van COPD (diagnose 1241) een heropname plaatsvindt binnen 42 dagen na ontslag van de voorgaande opname, wordt het subtraject afgesloten en aansluitend een nieuw vervolg subtraject geopend. Moment van afsluiten is één dag voor de start van de nieuwe klinische opname. Indien de heropname plaatsvindt na de 42 e dag na ontslag, gelden de algemene regels. Voorbeelden a) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege COPD. Tien dagen na ontslag treedt een exacerbatie van de COPD op en wordt patiënt heropgenomen. Het klinische subtraject waarbinnen de eerdere opname viel wordt gesloten op de dag voor de heropname. Aansluitend wordt één dag later (op de dag van de heropname) een vervolg subtraject geopend. b) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege COPD. 50 dagen na ontslag treedt een exacerbatie van de COPD op en wordt patiënt heropgenomen. Het klinische subtraject waarbinnen de eerdere opname viel, was reeds op basis van de algemene sluitregel gesloten op de 42 e dag na ontslag uit de kliniek. Omdat de behandeling van de patiënt wordt voortgezet wordt aansluitend aan het voorgaande subtraject een volgend (ZT21) subtraject geopend waarbinnen de heropname valt. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0322.1. 15. Reumatologie (1.0324.1) Indien bij een vervolgbehandeling (zorgtype 21) de behandelsetting 19 wijzigt, wordt het subtraject afgesloten en aansluitend wordt een volgend subtraject geopend. Moment van afsluiten is één dag voor de start van de behandeling in nieuwe setting of conform de algemene regels (document Registratieregels paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3), indien de behandeling in nieuwe setting later dan dit moment start. Echter, indien logischerwijs de behandeling in tempi wordt uitgevoerd gelden de algemene regels. Voorbeelden in tempi: het meer malen toedienen van Remicade of APD- of andere bisfosfonaat infusen. Deze uitzondering geldt enkel voor subtrajecten met zorgtype 21. Voor subtrajecten met zorgtype 11 gelden de algemene afsluitregels. Voorbeelden wijziging van behandelsetting a) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege reumatoïde artritis. De behandeling wordt poliklinisch voorgezet. Indien de opname binnen een initieel ZT11 subtraject valt gelden de algemene regels voor het sluiten van een klinisch subtraject: sluiten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend wordt één dag later een volgend ZT21 subtraject geopend. Indien de opname binnen een vervolg ZT21 subtraject valt geldt de uitzonderingsregel: het subtraject wordt gesloten één dag voordat de behandeling/controle poliklinisch wordt voortgezet (tenzij de poliklinische behandeling/controle na de 42e dag na ontslag start, in dat geval geldt de algemene regel: sluiten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek). Aansluitend wordt één dag later een volgend subtraject ZT21 geopend. b) Patiënt is langdurig onder poliklinische behandeling vanwege SLE, er loopt een vervolg 19
Wijziging behandelsetting: wanneer een patiënt van bijv. een klinische behandeling naar een dagbehandeling of poliklinische behandeling gaat.
© DBC-Onderhoud
55 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels ZT21 subtraject. Op een bepaald moment is klinische opname geïndiceerd. Het subtraject wordt één dag voor de klinische opname afgesloten. Aansluitend wordt één dag later (op de dag van de opname) een volgend subtraject ZT21 geopend. Voorbeelden bij in tempi behandelingen c) Patiënt is opgenomen vanwege reumatoïde artritis. Besloten wordt een behandeling met Biologicals in te zetten. De behandeling wordt na ontslag uit het ziekenhuis voortgezet op de dagbehandeling. Het subtraject wordt gesloten volgens de algemene sluitregels: sluiten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend wordt een subtraject ZT21 geopend welke een looptijd van 120 dagen heeft (in geval het een ambulant conservatief subtraject blijft). d) Patiënt bezoekt de polikliniek met osteoporose, er wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend. Er wordt besloten patiënt periodiek op de dagverpleging te behandelen met APD infusen. De algemene sluitregels gelden: omdat het een ambulant conservatief subtraject betreft wordt het subtraject ZT11 gesloten op de 90e dag na opening van het subtraject. Als patiënt nog niet is uitbehandeld wordt aansluitend een subtraject ZT21 geopend welke een looptijd van 120 dagen heeft (in geval het een ambulant conservatief subtraject blijft). De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0324.1. 16. Revalidatiegeneeskunde (1.0327.3) Een subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na de datum waarop de laatste revalidatiegeneeskunde zorgactiviteit heeft plaatsgevonden, of 42 dagen na de laatste zorgactiviteit uit zorgprofielklasse 1, 2, 3 of 9. Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting (of zorgactiviteit uit ZPK1, 2, 3 of 19) plaatsvindt gaat de termijn van 42 dagen opnieuw lopen en wordt afgesloten op de 42ste dag na de datum van de laatste zorgactiviteit. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0327.3. 17. Radiotherapie (2.0361.1) Van de algemene afsluitregels wordt afgeweken indien (zowel) een behandeling van metastaseringen of recidief wordt gestart, als er een subtraject van radiotherapie open staat. In dat geval is het moment van afsluiten van het openstaande subtraject één dag voor de start van de nieuwe behandeling of conform de algemene regel, indien de nieuwe behandeling later dan dit moment start (zie document Registratieregels paragraaf 3.3..1, 1 t/m 3). Een behandeling bevat alle bestralingen die onderdeel uitmaken van het behandelplan. Dit betekent dat een (ambulant) subtraject 42 dagen na de laatste radiotherapeutische ingreep wordt afgesloten (radiotherapeutische zorgactiviteiten zijn aangemerkt als “42-dagenregel zorgactiviteit” . Echter, indien binnen deze 42 dagen opnieuw behandelen van een metastase of recidief geïndiceerd is wordt het subtraject afgesloten één dag voor de nieuwe behandeling; er hoeft niet te worden gewacht tot de algemeen geldende afsluitmomenten. Automatisch wordt de volgende dag een nieuw vervolg subtraject geopend waarbinnen de nieuwe behandeling valt. Doorgaans heeft een patiënt per specialisme slechts één zorgtraject lopen (zie regels voor parallelliteit in het document Registratieregels paragraaf 3.1). Bij Radiotherapie gelden 2 uitzonderingen op deze regel:
© DBC-Onderhoud
56 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels Parallelle zorgtrajecten worden geopend bij: 1. Combinatiebehandelingen Voor combinatiebehandelingen van tele-, brachytherapie en/of hyperthermie wordt per soort behandeling een afzonderlijk (parallel) zorgtraject geopend. 2. Uitwendige bestraling Voor uitwendige bestraling geldt dat parallelle zorgtrajecten zijn toegestaan, voor zover er sprake is van meerdere doelgebieden die niet in één bestralingsplan te omvatten zijn. Behandeling van 2 isocentra betekent 2 zorgtrajecten. 18. Klinische genetica (1.0390.1) Het gehele erfelijkheidsadviseringstraject valt binnen één subtraject. Op de 90e dag na opening wordt het subtraject afgesloten als er minimaal 1 zorgactiviteit voor erfelijkheidsadvisering geregistreerd is. Als dit niet het geval is dan blijft dit subtraject maximaal 120 dagen open, tenzij een zorgactiviteit voor erfelijkheidsadvisering geregistreerd wordt. In dit laatste geval wordt het traject afgesloten op de dag van uitvoering van deze zorgactiviteit. Opmerking Uitgangspunt is dat alleen aan het einde van het traject van enkelvoudige of complexe erfelijkheidsadvisering de van toepassing zijnde zorgactiviteit (resp. 191111 of 190240) wordt geregistreerd. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0390.1. 19. Geriatrische revalidatiezorg 1.8418.1 Een subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na de datum waarop de laatste geriatrische revalidatie zorgactiviteit heeft plaatsgevonden. Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting plaatsvindt gaat de termijn van 42 dagen opnieuw lopen en wordt afgesloten op de 42e dag na de datum van de laatste verrichting. In bijzondere gevallen kan de zorgverzekeraar toestaan dat er langer dan zes maanden GRZ wordt geleverd. Deze situatie kan zich voordoen wanneer er sprake is van een nieuwe zorgvraag die ontstaat tijdens een lopend GRZ zorgtraject. Indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, mag (vanwege niet toegestane parallelliteit) het lopende subtraject voor de oorspronkelijke zorgvraag (handmatig) afgesloten worden: - de zorgverzekeraar heeft schriftelijk toestemming gegeven voor het openen van een nieuw zorgtraject voor de nieuwe zorgvraag én; - het nieuwe zorgtraject wordt voorafgegaan aan een noodzakelijk ziekenhuisverblijf in verband met de nieuwe zorgvraag. Het moment van afsluiten van het lopende subtraject voor de oorspronkelijke zorgvraag, is de dag voorafgaand aan de eerste zorgactiviteit voor de nieuwe zorgvraag. Zie voor meer informatie de Handleiding DBC-productstructuur geriatrische revalidatie, te downloaden via de website van DBC-Onderhoud. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.8418.1.
© DBC-Onderhoud
57 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels 20. In tempi behandelingen bij diverse specialismen. Bij de hierna volgende in tempi behandelingen van diverse specialismen wordt het subtraject na één van de beschreven in tempi behandelingen afgesloten wanneer de volgende in tempi behandeling van start gaat. Wachten op het algemeen geldende sluitmoment (42, 90 of 120 dagen) is hier niet nodig. Wanneer de volgende deelbehandeling eerder start dan het in paragraaf 3.3.1, van het document Registratieregels, voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende deelbehandeling start. Wanneer de volgende deelbehandeling later dan de algemeen geldende afsluitmoment start gelden de algemene regels beschreven in paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels. 20.1 Stamceltransplantatie (2.0000.1) Voor stamceltransplantatie (bij ontvanger) wordt een apart zorgtraject geopend (zo nodig parallel aan het medicinale (cytostatica) behandeltraject). De volgende drie fasen worden bij stamceltransplantatie onderscheiden: fase 1: selectie/afname; fase 2: transplantatie; fase 3: nazorg (posttransplantatie). Na iedere fase van de behandeling wordt het subtraject afgesloten op het bij punt 15 genoemde moment. Fase 3 wordt op de 120e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij hertransplantatie (een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt. In dat geval wordt het subtraject van fase 3 afgesloten één dag voor de dag dat fase 1 of fase 2 start. Opmerking: Voor de nazorg van stamceltransplantatie geldt dat een zorgactiviteit ‘posttransplantatietraject’ (192079, 192080, 192087 en 192098) uitsluitend door één zorgaanbieder binnen maximaal 3 subtrajecten na een stamceltransplantatie geregistreerd mag worden. Voor (de zorg rondom) stamceltransplantatie (bij ontvanger) wordt een aantal uitzonderingen gemaakt op de sluitregels. Daarnaast geldt dat voor (de zorg rondom) een stamceltransplantatie altijd een apart (parallel) zorg/subtraject - naast een eventueel traject met medicinale (oncologische) behandeling ter voorbereiding op de transplantatie - wordt geopend. Hieronder wordt beschreven welke afsluitmomenten gelden voor de verschillende fasen in het stamceltraject en een aantal registratieafspraken/ -momenten wordt op een rijtje gezet. De specificaties voor deze uitzondering op de afsluitregel zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0000.1. Om tot een stamceltransplantatie te komen worden twee trajecten onderscheiden: Een medicinaal traject waarin de patiënt medicamenteus (meestal chemotherapie) voor de stamceltransplantatie gereed wordt gemaakt (gemakshalve wordt dit traject het medicinale behandeltraject genoemd). Het traject waarin de activiteiten met betrekking tot de stamceltransplantatie plaatsvinden (gemakshalve wordt dit traject het stamceltraject genoemd). Deze trajecten kunnen elkaar overlappen. Medicinaal behandeltraject en stamceltraject in hetzelfde ziekenhuis Als zowel het medicinale- als het stamceltraject in hetzelfde ziekenhuis worden uitgevoerd moeten
© DBC-Onderhoud
58 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels hiervoor, om tot een juiste declaratie te komen, twee zorgtrajecten (soms parallel) met dezelfde diagnose worden geopend. Eén voor het medicinale behandeltraject en één voor het stamceltraject. Het medicinale behandeltraject Het medicinale behandeltraject wordt conform de daarvoor van toepassing zijnde registratieregels geregistreerd. in geval van een medicinaal behandeltraject bij een oncologische aandoening conform de registratieregels voor Medicinale oncologische behandeling (zie ook Toelichting op de DOT Registratieregels medicinale oncologische behandeling). in geval van een medicinaal behandeltraject bij andere aandoeningen conform de Algemene registratieregels. N.B. Medicinale oncologische behandeling in een SKION-centrum (Kindergeneeskunde) valt binnen het van toepassing zijnde SKION-zorgproduct (Zwaar, medium of licht). De looptijd van kinderoncologische subtrajecten in een centrum met SKION stratificatie is altijd 120 dagen. Het stamceltraject Binnen het stamceltraject (bij ontvanger) worden – per stamceltransplantatie – drie fasen onderscheiden: Fase 1: Selectie/afname Fase 2: Transplantatie Fase 3: Nazorg (posttransplantatie) Na iedere fase van de behandeling wordt het lopende subtraject een dag voor de start van de nieuwe fase afgesloten. Fase 3 wordt op de 120e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij hertransplantatie (een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt. Opmerking 1: Ook voor kinderen die binnen een SKION-centrum een stamceltransplantatie ondergaan dient altijd een apart (parallel) zorg/subtraject - naast een eventueel SKION-behandelingstraject - te worden geopend voor (de zorg rondom) de stamceltransplantatie (het zogenaamde stamceltraject). Opmerking 2: Indien selectie en/of afname plaatsvindt bij een verwante donor (zorgactiviteit 039237 respectievelijk 039283), dan wordt voor deze donor een eigen zorg/subtraject geopend met diagnosetypering 080 “Begeleiding stamceltransplantatie donor”. N.B. Omdat de patiënt (ontvanger) kostendrager is komt de rekening van het zorgtraject van de verwante donor ten laste van de zorgverzekeraar van de ontvanger. Op het zorgtraject van de verwante donor zijn de algemene afsluitregels van toepassing. Opmerking 3: Wanneer een patiënt de stamcellen over meer dagen krijgt toegediend of wanneer gebruik wordt gemaakt van meer navelstrengen, wordt slechts eenmaal de van toepassing zijnde zorgactiviteit
© DBC-Onderhoud
59 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels voor de stamceltransplantatie/hertransplantatie vastgelegd. De regel is maximaal één stamceltransplantatie/hertransplantatie-zorgactiviteit per transplantatie te registreren. Opmerking 4: De start van het nazorgtraject (fase 3) is – om uniformiteit tussen de verschillende centra te bewerkstelligen – met ingang van 1-1-2012 gedefinieerd als ‘1 dag na ontslag uit de kliniek i.v.m. de transplantatiefase’. Per nazorgsubtraject is het eenmalig vastleggen van de betreffende nazorg-zorgactiviteit voldoende om het subtraject geautomatiseerd af te sluiten. De nazorg-zorgactiviteit dient handmatig te worden geregistreerd op de dag na ontslag uit de kliniek in verband met de transplantatiefase. N.B. Voor de nazorg van stamceltransplantatie geldt dat een zorgactiviteit ‘posttransplantatietraject’ (192079, 192080, 192087 en 192098) uitsluitend door één zorgaanbieder binnen maximaal 3 subtrajecten na een stamceltransplantatie geregistreerd mag worden. Indien een deel van de nazorg in een andere instelling plaatsvindt, dient onderlinge verrekening plaats te vinden. Fase 1 (Selectie/afname/aankoop) Het voortraject (fase 1) begint in het geval van allogene transplantatie op het moment van ‘search’ naar een geschikte donor. De start van het voortraject (fase 1) bij autologe transplantatie is gedefinieerd als het moment waarop toediening van de eerste groeifactoren plaatsvindt. Typerende zorgactiviteiten bij autologe transplantatie De start van het voortraject (fase 1) bij autologe transplantatie is gedefinieerd als het moment waarop toediening van de eerste groeifactoren plaatsvindt. Wanneer toediening plaatsvindt kan dit m.b.v. onderstaande zorgactiviteit in het - eventueel parallel te openen - stamceltraject van de patiënt worden vastgelegd. 192089
Toedienen groeifactoren autologe stamceltransplantatie
Harvest van de eigen stamcellen (ook fase 1) wordt geregistreerd met onderstaande zorgactiviteit. 039284
Harvest tbv autologe stamceltransplantatie
Typerende zorgactiviteit bij search naar en (eventuele) afname van stamcellen bij een verwante donor Bij search naar een verwante donor dient onderstaande zorgactiviteit te worden geregistreerd in het zorg/subtraject van de verwante donor. 039237
Selectie stamcellen allogeen verwante donor bij stamceltransplantatie
De afname van stamcellen (in geval van een ‘match’) dient ook te worden geregistreerd in het zorg/subtraject van de verwante donor.
© DBC-Onderhoud
60 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels 039283
Afname stamcellen allogeen verwante donor bij stamceltransplantatie
Typerende zorgactiviteiten bij search naar en (eventuele) aankoop van stamcellen van onverwante donor of navelstrengbloed Bij search naar een onverwante donor of navelstrengbloed dient één van onderstaande zorgactiviteiten te worden geregistreerd in het stamceltraject van de ontvanger (kostendrager). 039238 039239
Selectie stamcellen allogeen onverwante donor bij stamceltransplantatie. Selectie allogeen navelstrengbloed bij stamceltherapie
De aankoop van stamcellen of navelstrengbloed (in geval van een ‘match’) wordt – ook in het stamceltraject van de ontvanger (kostendrager) – vastgelegd met één van onderstaande zorgactiviteiten. 192117 192119
Stamcellen allogeen onverwante donor bij stamceltransplantatie Stamcellen allogeen navelstrengbloed bij stamceltherapie
Fase 2 (Transplantatie) De transplantatie (fase 2) begint op de dag van de transplantatie (toediening van de stamcellen). Het (eventuele) subtraject fase 1 wordt dan één dag voor de datum van de transplantatie (geautomatiseerd) afgesloten en aansluitend wordt een volgend subtraject (t.b.v. fase 2) geopend op de dag van de transplantatie. Typerende zorgactiviteiten transplantatiefase Eén van onderstaande zorgactiviteiten dient (afhankelijk van de situatie) in de transplantatiefase van het stamceltraject (van ontvanger) te worden vastgelegd. 192095 192096 192097 192086
Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, verwante donor. Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, niet verwante donor. Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, navelstrengbloed. Stamceltransplantatie autoloog.
Deze zorgactiviteiten worden geregistreerd per transplantatie (zie ook Opmerking 2). Fase 3 (nazorg (posttransplantatie) Het nazorgtraject (fase 3) start ‘1 dag na ontslag uit de kliniek i.v.m. de transplantatiefase’ (zie ook Opmerking 3). Door het (handmatig) registreren van de betreffende nazorgcode - op de dag na ontslag uit de kliniek in verband met de transplantatiefase - wordt het subtraject van de transplantatiefase automatisch gesloten op de laatste opnamedag en aansluitend wordt een volgend subtraject (ten behoeve van fase 3) geopend op de dag van de start van de nazorgfase. Fase 3 wordt op de 120e dag na opening van het nazorgtraject automatisch afgesloten tenzij eerder opnieuw een fase 1 of 2 (een volgende stamceltransplantatie) plaatsvindt.
© DBC-Onderhoud
61 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels Typerende zorgactiviteiten nazorgfase Eén van onderstaande zorgactiviteiten dient (afhankelijk van de situatie) in de nazorgfase van het stamceltraject (van ontvanger) te worden vastgelegd. 192098 192079 192080 192087
Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, verwante donor. Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, niet-verwante donor. Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, navelstrengbloed. Post-transplantatietraject stamceltransplantatie autoloog.
20.2 Begeleiding orgaantransplantatiezorg door beschouwende specialismen (2.0000.2) Voor de begeleiding van ontvangers rond orgaantransplantaties wordt door de specialismen cardiologie, inwendige geneeskunde, longgeneeskunde, MDL en kindergeneeskunde een eigen (eventueel parallel) zorg/subtraject geopend. De volgende drie fasen worden bij transplantatiebegeleiding onderscheiden: fase 1: pretransplantatie fase/screening ontvangers; fase 2: transplantatiefase ontvangers; fase 3: posttransplantatie fase/nazorg ontvangers. Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar ook bij het opnieuw starten van fase 1 of fase 2, wordt het voorafgaande transplantatie begeleidings subtraject afgesloten op het bij punt 20 genoemde moment. Fase 3 wordt op de 120e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij hertransplantatie (een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt. In dat geval wordt het subtraject van fase 3 afgesloten één dag voor de dag dat fase 1 of fase 2 start. Voor de begeleiding van donoren rond orgaantransplantaties wordt door de specialismen inwendige geneeskunde, MDL en kindergeneeskunde een eigen (eventueel parallel) zorg/subtraject geopend. De volgende drie fasen worden bij transplantatiebegeleiding onderscheiden: fase 1: pretransplantatie fase/screening donoren; fase 2: transplantatiefase donoren; fase 3: posttransplantatie fase/nazorg donoren. Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar ook bij het opnieuw starten van fase 1, wordt het voorafgaande transplantatie begeleidings subtraject afgesloten op het bij punt 20 genoemde moment. Opmerking: voor nazorg (fase 3) geldt dat de zorgactiviteit voor nazorg na orgaantransplantatie (039585 t/m 039397 en 192042) per instelling door één hoofdbehandelaar eenmaal per 120 dagen per transplantatie, mag worden geregistreerd. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0000.2. 20.3 Orgaantransplantatiezorg snijdende specialismen (2.0000.3) Wanneer een hertransplantatie eerder uitgevoerd wordt dan het in paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de hertransplantatie plaatsvindt (dus op het bij punt 20 genoemde moment).
© DBC-Onderhoud
62 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels NB. Het plaatsen van een lange termijn steunhart wordt beschouwd als een (voortraject) orgaantransplantatie. Dus ook bij het vervangen van een lange termijn steunhart geldt bovenstaande sluitregel. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0000.3. 20.4 Oogheelkunde (2.0301.1) Bij behandeling met intravitreale injecties wordt per intravitreale injectie een subtraject geopend. Wanneer de behandeling met intravitreale injecties eerder start dan het in paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende intravitreale injectie plaatsvindt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). Het betreft de behandeling met intravitreale injecties bij de diagnosen: 503 Uveïtis posterior / panuveïtis 705 Maculopathie 609 Overige pathologie CV 707 Maculadegeneratie 652 (chorio) Retinitis / vasculitis 709 Overige pathologie macula 655 Retinopathie (excl. DRP) 754 NPDRP 657 Vaatafsluiting 755 Preprolif. DRP 659 Overige pathologie retina 757 PDRP 704 Subretinale neovascularisatie 759 Overige pathologie DRP Voorbeeld Patiënt wordt elke 4 weken behandeld met intravitreale injecties bij een diagnose waarvoor de uitzonderingsregel geldt. Op het moment dat de zorgactiviteit van de volgende intravitreale injectie wordt geregistreerd, wordt het subtraject automatisch gesloten en een vervolg subtraject geopend. Het moment van afsluiten is één dag voor de dag dat de volgende intravitreale injectie wordt toegediend. Op deze wijze wordt per intravitreale injectie een subtraject geopend. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0301.1. 20.5 Oogheelkunde (2.0301.2) Bij behandeling van (sub)retinale pathologie (diagnose 659 en 704) met fotodynamische therapie wordt per fotodynamische therapie een subtraject geopend. Wanneer de volgende fotodynamische therapie bij (sub)retinale pathologie eerder start dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1.van het document Registratieregels) dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende fotodynamische therapie plaatsvindt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). De volgende fotodynamische therapie valt dus binnen het nieuw geopende subtraject. Voorbeeld Patiënt met subretinale neovascularisatie wordt behandeld met fotodynamische therapie. Na 3 weken moet de behandeling nogmaals plaatsvinden. Het subtraject is nog niet gesloten op basis van de algemene sluitregel. Omdat voor deze behandeling de uitzonderingsregel geldt wordt het subtraject gesloten een dag voor de volgende fotodynamische therapie. Aansluitend
© DBC-Onderhoud
63 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels wordt de volgende dag een volgend subtraject geopend waarbinnen de volgende fotodynamische therapie valt. Op deze wijze wordt per fotodynamische therapie een subtraject geopend. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0301.2. 20.6 Oogheelkunde (2.0301.3) Wanneer de operatieve tempi behandeling van strabismus eerder plaatsvindt dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1.van het document Registratieregels), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende strabismus operatie plaatsvindt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). Het betreft de operatieve behandelingen van strabismus bij diagnosen: 204 Concomitant scheelzien 205 Incomitant scheelzien 209 Overige afwijkingen binoculaire functie De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0301.3. 20.7. Oogheelkunde (2.0301.4) Wanneer een operatieve tempi behandeling van retina defect/-retinaloslating (diagnosecode 654) eerder plaatsvindt dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende operatieve behandeling van het retina defect/loslating plaatsvindt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). Het betreft de behandeling operatieve behandelingen van retinadefect/retinaloslating (diagnosecode 654) De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0301.4. 20.8 Plastische chirurgie (2.0304.1) Bij mammareconstructie kunnen meerdere onafhankelijk van elkaar staande operatiesessies (tempi) nodig zijn. De mammareconstructie kent drie tempi met ieder afzonderlijk te typeren diagnosecodes. Niet bij iedere patiënt zijn alle drie de tempi noodzakelijk, bijvoorbeeld de tepelreconstructie. Bij mammareconstructie wordt voor iedere in tempi operatie een subtraject geopend, ook als de in tempi operaties worden uitgevoerd tijdens één opname. Wanneer bij mammareconstructie een volgende in tempi operatie plaatsvindt eerder dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende operatieve behandeling plaatsvindt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). De volgende operatie valt dus binnen het volgend geopende subtraject. Voorbeeld Bij patiënte wordt als eerste fase tijdens een klinische opname een tissue expander aangebracht. Hiervoor wordt een zorgtraject met een subtraject zorgtype 11 geopend. Omdat het een klinische opname betreft wordt het subtraject op de 42e dag na ontslag uit de kliniek gesloten. In een volgende operatie wordt de tissue expander vervangen door een prothese. Voor deze
© DBC-Onderhoud
64 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels e
2 operatie wordt (aansluitend aan het vorige subtraject) een volgend subtraject geopend. Voor de registratie betekent dit: - Indien de operatie wordt uitgevoerd binnen 42 dagen na ontslag uit de kliniek (ontslag na het plaatsen van de tissue expander) wordt het subtraject met zorgtype 11 gesloten op de dag voordat de volgende operatie plaatsvindt. - Indien de operatie wordt uitgevoerd na 42 dagen na ontslag uit de kliniek gelden de algemene sluitregels en valt de volgende operatie binnen het vervolgtraject. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0304.1. 20.9 Plastische chirurgie (2.0304.2) Bij meer transplantatiesessies bij de behandeling van uitgebreide (brand)wonden wordt na iedere transplantatiesessie het subtraject afgesloten. Wanneer de volgende transplantatiesessie plaatsvindt eerder dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1. van het document Registratieregels), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende operatieve behandeling (dus op het bij punt 20 genoemde moment). De volgende operatie valt dus binnen het nieuw geopende subtraject. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0304.2. 20.10 Urologie (2.0306.1) Bij niet-klinische ESWL behandeling van urinewegstenen wordt per ESWL behandeling een subtraject geopend. Wanneer de volgende ESWL behandeling eerder start dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende ESWL behandeling plaatsvindt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). Ook wanneer een niet-klinische ESWL binnen 42 dagen gevolg wordt door een operatieve ingreep voor urinewegstenen wordt het subtraject voor de ESWL behandeling afgesloten. Het moment van afsluiten is één dag voor de uitvoeringsdatum van de operatieve ingreep. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0306.1. 20.11 Gynaecologie (2.0307.1) De subtrajecten bij diagnose F21 ‘gespecialiseerde technieken’ voor stimulatie respectievelijk de IUI/IVF/ICSI technieken en ovulatie-inductie met gonadotrofines worden per cyclus geopend en gesloten (dus 1 subtraject per cyclus). Indien de behandeling in meerdere ziekenhuizen (transportIVF/ICSI) plaatsvindt opent ieder ziekenhuis een zorgtraject voor de (deel)behandeling die daar wordt uitgevoerd. Door het vastleggen van de uitgevoerde zorgactiviteiten zal afgeleid worden naar het zorgproduct welke de zorg vertegenwoordigt die in de betreffende cyclus is geleverd. Het subtraject wordt gesloten op de 42 e dag na start van de behandelcyclus, tenzij binnen 42 dagen een nieuwe behandelcyclus start. In dat geval wordt het subtraject één dag voor de start van de nieuwe behandelcyclus gesloten en wordt op de startdag van de nieuwe behandelcyclus een volgend subtraject geopend. De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0307.1. 20.12 Kindergeneeskunde (2.0316.1) Voor de niet-klinische chronische verstrekking van geneesmiddelen per infuus of per injectie (op
© DBC-Onderhoud
65 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Uitzonderingen op de afsluitregels niet-oncologische indicatie), wordt per drie verstrekkingen een subtraject geopend. Wanneer de vierde verstrekking eerder plaatsvindt dan het in paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels, voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat vierde verstrekking per infuus of injectie plaatsvindt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0316.1. 20.13 Kindergeneeskunde (2.0316.2) Voor de niet-klinische behandeling met bloedtransfusies op niet-oncologische indicatie wordt per drie bloedtransfusies een subtraject geopend. Wanneer de vierde bloedtransfusie eerder plaatsvindt dan het in paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels, voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de vierde bloedtransfusie gegeven wordt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0316.2. 20.14 Kindergeneeskunde (2.0316.3) Voor de niet-klinische behandeling met bloedtransfusies op oncologische indicatie in centra zonder SKION stratificatie, wordt per bloedtransfusie een subtraject geopend. Wanneer de volgende bloedtransfusie eerder plaatsvindt dan het in paragraaf 3.3.1 van het document Registratieregels, voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende bloedtransfusie gegeven wordt (dus op het bij punt 20 genoemde moment). De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0316.3. 20.15 Kindergeneeskunde (2.0316.4) Bij behandeling middels plasmafiltratie en LDL aferese wordt per drie behandelingen een subtraject geopend. Wanneer de vierde behandeling eerder plaatsvindt dan het in paragraaf 3.3.1 voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de vierde behandeling plaatsvindt (dus op het bij punt 20 in de Uitzonderingen op de afsluitregels in het document Registratieregels genoemde moment). De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 2.0316.4. 3.3.2
Sluiten van subtraject met zorgtype 13
Een subtraject met zorgtype 13 (intercollegiaal consult) wordt afgesloten wanneer het bijbehorende zorgtraject voor het intercollegiaal consult wordt afgesloten ( = op het moment dat patiënt uit de instelling wordt ontslagen) (zie paragraaf 3.4.2). 3.3.3
Sluiten van subtraject met zorgtype 41
Een subtraject met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een medisch specialist die de poortfunctie uitoefent op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde instelling, waarvoor de DBC-systematiek niet geldt, bv kaakchirurgie of sportgeneeskunde) wordt afgesloten wanneer het bijbehorende zorgtraject 41 wordt afgesloten (= direct na uitvoering van de (laatste) zorgactiviteit als onderdeel van het OZP)(Zie paragraaf 3.4.3).
© DBC-Onderhoud
66 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
3.3.4
Sluiten van subtraject met zorgtype 51 en 52
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de toepassing van het traject: Een subtraject met zorgtype 51 en 52 met betrekking tot de opname op een IC-afdeling wordt afgesloten wanneer het bijbehorende zorgtraject voor het verblijf op de IC-afdeling wordt afgesloten (= op het moment dat de patiënt ontslagen wordt van de IC) (zie paragraaf 3.4.4). Een subtraject met zorgtype 51 voor een IC-intercollegiaal consult buiten de IC wordt afgesloten op de dag van de uitvoering van het intercollegiaal consult. Een subtraject met zorgtype 51 met betrekking tot het leveren van zorg in het kader van ondersteuning aan de hoofdbehandelaar wordt afgesloten wanneer het bijbehorende zorgtraject wordt afgesloten (= op het moment dat het subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten) (zie paragraaf 3.4.4). Let op: een subtraject met ZT51 dient tegelijk met het subtraject van de hoofdbehandelaar naar een grouper te worden gestuurd. Dit mag pas nadat het subtraject van de hoofdbehandelaar is afgesloten conform de sluitregels in paragraaf 3.3.1. Een grouper controleert bij ZT51 op de aanwezigheid van een subtraject ZT11 of 21. Een subtraject met ZT52 kan zelfstandig aan een grouper worden aangeboden. Een grouper controleert bij ZT52 niet op de aanwezigheid van een subtraject met ZT11 of ZT21. De add-ons IC mogen tussentijds gedeclareerd worden, maar dienen wel binnen een subtraject ZT51 of 52 aan een grouper te worden aangeboden. Opmerking Een zorg/subtraject met ZT51 kan nooit langer lopen dan het subtraject waar het aan gekoppeld is, en dient te worden afgesloten op het moment dat het bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten. Ook wanneer tijdens een verblijf op de IC het IC-zorg/subtraject 51 nog doorloopt terwijl het bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten, wordt het IC zorg/subtraject 51 afgesloten op hetzelfde moment als het bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar. Vervolgens wordt, gelijktijdig met het openen van een vervolg subtraject voor de hoofdbehandelaar, een nieuw IC-zorg/subtraject 51 geopend. Voorbeeld: Tijdens een verblijf op de IC wordt het bovenliggende zorgtype 21 subtraject gesloten op basis van de maximale looptijd van 120 dagen. Het zorgtype 51 zorg/subtraject heeft nog niet de 120 dagen grens bereikt maar wordt wel afgesloten om gekoppeld aan het zorgtype 21 subtraject aan de grouper te worden aangeboden. Aansluitend wordt de volgende dag een nieuw zorg/subtraject ZT51 geopend voor het vervolg van de IC-opname.
3.4
Sluiten zorgtraject
De regels voor het sluiten van een zorgtraject zijn afhankelijk van het zorgtype van het subtraject. Er wordt onderscheid gemaakt in sluitregels voor: 1. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of 21 (vervolgbehandeling).
© DBC-Onderhoud
67 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
2. 3.
4.
Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (intercollegiaal consult). Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een medisch specialist die de poortfunctie uitoefent op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde instelling, waarvoor de DBC-systematiek niet geldt). Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (zorgtrajecten voor opname op de ICafdeling, IC-intercollegiaal consult buiten de IC en zorgtrajecten voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar door de anesthesist als ondersteuner of door een poortspecialist in de rol van ondersteuner).
3.4.1
Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21 (initiële en vervolgbehandelingen)
Een zorgtraject met één of meer subtrajecten met zorgtype 11 of 21 wordt op de volgende momenten afgesloten: Wanneer de patiënt is overleden mag het zorgtraject direct worden afgesloten. Wanneer een periode van 360 dagen (3 maal 120) na sluiten van een subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd of zijn gepland in de toekomst mag het zorgtraject (automatisch) worden afgesloten. Zorgtrajecten met subtrajecten met ZT11 en 21 Situatie
Sluiten
Toelichting
zorgtraject? Patiënt overlijdt
ja
Direct bij overlijden mag het zorgtraject met het bijbehorende subtraject worden afgesloten
Patiënt komt eens per jaar op controle
nee
Alleen wanneer een periode van 3 maal 120 dagen geen zorgactiviteiten geregistreerd zijn of zijn gepland in de toekomst kan het gehele zorgtraject worden afgesloten.
NB. Wanneer een patiënt een controlefrequentie heeft van minder dan één keer per jaar, zijn er twee opties: 1. Het zorgtraject afsluiten wanneer er een periode van 3 maal 120 dagen geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd. Wanneer patiënt opnieuw voor controle komt wordt er een nieuw zorgtraject geopend. e 2. Het zorgtraject open te laten staan en, voor de geplande controle in de toekomst, op de 361 dag een vervolg subtraject openen. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een hemofilie patiënt die om het jaar op controle komt. 3.4.2
Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (ICCzorg/subtrajecten)
Een zorgtraject met een subtraject met ZT13 (intercollegiaal consult) wordt afgesloten op het moment dat de patiënt uit de instelling wordt ontslagen, of uiterlijk op de 120e dag indien het subtraject na 120 dagen nog openstaat.
© DBC-Onderhoud
68 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
3.4.3
Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (OZP zorg/subtraject)
Een zorgtraject met een subtraject met ZT41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een medisch specialist die de poortfunctie uitoefent op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde instelling, waarvoor de DBC-systematiek niet geldt) wordt afgesloten direct na uitvoering van de (laatste) zorgactiviteit als onderdeel van het OZP, of uiterlijk op de 120e dag indien het subtraject na 120 dagen nog openstaat. 3.4.4
Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (ICzorg/subtraject 51, 52 of ondersteunend zorg/subtraject 51)
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de toepassing van het traject; een zorgtraject met een subtraject met ZT51 of ZT52 met betrekking tot een opname op de ICafdeling wordt afgesloten op het moment dat de patiënt van de IC-afdeling wordt ontslagen, of uiterlijk op de 120e dag indien het subtraject na 120 dagen nog openstaat een zorgtraject met zorgtype 51 voor een IC-intercollegiaal consult buiten de IC wordt afgesloten op de dag van de uitvoering van het intercollegiaal consult een zorgtraject met een subtraject met ZT51 met betrekking tot het leveren van zorg in het kader van ondersteuning van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten wanneer het subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten conform de sluitregels in paragraaf 3.3.1. of uiterlijk op de 120e dag indien het subtraject na 120 dagen nog openstaat.
3.5
Onderlinge Dienstverlening
Indien er sprake is van onderlinge dienstverlening kan door de uitvoerende zorgverlener geen DBCzorgproduct of overige zorgproduct worden geopend. Alleen door de zorgverlener waar de patiënt als eigen patiënt onder behandeling is, wordt een DBC-zorgproduct in rekening gebracht. Deze bepaling is niet van toepassing op WBMV-zorg. In dat geval mag de uitvoerende zorgverlener wel een DBC-zorgproduct in rekening brengen en een zorgtraject openen volgens de algemeen geldende regels. Voor onderlinge dienstverlening is één algemene prestatie (genaamd: ‘onderlinge dienstverlening’) vastgesteld met een vrij tarief. Dit houdt in dat hiermee alle denkbare (deel)prestaties c.q. activiteiten in rekening kunnen worden gebracht die in het kader van onderlinge dienstverlening tussen zorgaanbieders (instellingen, natuurlijke personen, rechtspersonen, solisten, etc.) plaatsvinden. Hiermee wordt het voor zorgaanbieders mogelijk om zelf te kiezen voor een vorm van vergoeding voor over en weer verleende diensten en geleverde prestaties. Alleen de zorgaanbieder die optreedt als ‘eigen zorgverlener’ voor de patiënt is gerechtigd om de geleverde zorg als prestatie bij de zorgverzekeraar of de patiënt in rekening te brengen. Onderlinge dienstverlening dient plaats te vinden indien een patiënt geen “eigen patiënt” van de uitvoerende zorgverlener is. Een patiënt is een eigen patiënt van de zorgverlener, indien deze patiënt zich met een zorgvraag tot de betreffende zorgverlener heeft gewend én die zorgverlener verantwoordelijk is voor het afhandelen van die zorgvraag, al dan niet met andere mede behandelende zorgaanbieders.
© DBC-Onderhoud
69 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
4 Te registreren gegevens 4.3
Zorgactiviteiten
SEH-zorgactiviteiten Voor de registratie van spoedeisende hulp zijn 2 zorgactiviteiten beschikbaar: 190015 “spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling” 190016 “spoedeisende hulp contact niet op de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis” Bij spoedeisende zorg gaat het logischerwijs om zorgvragen die zich acuut en onmiddellijk voordoen. Registratie SEH-zorgactiviteiten bij gynaecologie. Om het begrip hanteerbaar te maken voor gynaecologie is door de NVOG gekozen voor een pragmatische benadering. Voor gynaecologie geldt: Uitsluitend het tijdstip van de zorgvraag en dus niet de intensiteit en urgentie beslist of één van bovenstaande spoedeisende zorgactiviteiten wordt vastgelegd! Alle zorgvragen die spoedeisend zijn van 's ochtends 8.00 uur t/m 18.00 uur (m.u.v. erkende feestdagen en weekenduren) worden geregistreerd met het zorgtype 11 “reguliere zorg” of 21 “vervolg”, zonder dat één van bovenstaande zorgactiviteiten wordt vastgelegd. Alle zorgvragen die spoedeisend zijn in de avond-, nacht- (van ’s avonds 18.00 uur tot 8.00 uur ‘s ochtends) en weekenduren en tijdens erkende feestdagen, worden ook geregistreerd met het zorgtype 11 of 21, daarnaast wordt afhankelijk van de locatie de zorgactiviteit 190015 óf 190016 vastgelegd. Op de verloskamers wordt de volgende regel gehanteerd: De zorgactiviteit 190016 (n.b. omdat het buiten de SEH afdeling is) wordt vastgelegd bij binnenkomst na 18.00 uur en voor 8.00 uur en /of geboorte van het kind na 18.00 uur en voor 8.00 uur ongeacht het tijdstip van binnenkomst van de zwangere vrouw. Algemeen geldt dat één van de zorgactiviteiten aanvullend wordt geregistreerd naast een te openen subtraject met zorgtype 11 of 21 (met bijbehorende diagnosecode) óf de zorgactiviteit valt onder een reeds openstaand zorgtraject met subtraject zorgtype 11 of 21. Op deze manier wordt het spoedeisende contact een onderdeel binnen het profiel van de gehele behandeling. Het vastleggen van deze zorgactiviteiten vindt alleen buiten kantooruren plaats. De zorgactiviteiten 190015 en 190016 spelen geen rol bij het afleiden naar een zorgproduct. Ze worden (zoveel mogelijk geautomatiseerd) als aanvullende zorgactiviteitcode vastgelegd naast het ‘normale consult’ en naast eventuele andere zorgactiviteiten die geregistreerd blijven worden. De zorgactiviteiten kunnen worden geregistreerd bij alle diagnoses indien er sprake is van spoedeisende zorg. De zorgactiviteit 190015 en 190016 worden geregistreerd om inzicht te geven in het aantal en soort patiënten dat een SEH behandeling ondergaat buiten kantoortijden.
© DBC-Onderhoud
70 │ 71
Algemene Toelichting Registratieregels │ v20140717
Voorbeeld 1: De gynaecoloog verleent spoedeisende zorg tussen 18.00u ‘s avonds en 8 uur ‘s ochtends, de patiënt is voor deze zorgvraag niet bekend bij gynaecologie. Er wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend. Binnen dit zorgtraject wordt de zorgactiviteit 190015 óf 190016 geregistreerd (in aanvulling op het normale consult en andere zorgactiviteiten). Voor het afsluiten van de subtrajecten gelden de algemene sluitregels (Registratieregels paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3). Voorbeeld 2: De gynaecoloog verleent spoedeisende zorg tussen 18.00u ‘s avonds en 8 uur ‘s ochtends bij een patiënt waarvoor reeds een zorgtraject voor gynaecologie openstaat. Er kunnen zich twee situaties voordoen: Het is een consult dat wordt uitgevoerd in het kader van een bestaande zorgvraag. Er wordt geen nieuw zorgtraject geopend. De zorgactiviteit 190015 óf 190016 wordt (in aanvulling op het normale consult en andere zorgactiviteiten) geregistreerd en gekoppeld aan het reeds openstaande zorgtraject met subtraject zorgtype 11 of 21. Het betreft een nieuwe zorgvraag. Mits wordt voldaan aan de criteria voor het openen van een parallel zorgtraject (Registratieregels paragraaf 3.1), mag een parallel zorgtraject worden geopend voor de nieuwe zorgvraag. De zorgactiviteit 190015 óf 190016 wordt (in aanvulling op het normale consult en andere zorgactiviteiten) geregistreerd en gekoppeld aan een nieuw te openen zorgtraject met subtraject zorgtype 11.
© DBC-Onderhoud
71 │ 71