ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE
PERSBERICHT 23 maart 2010
Armoede becijferd Belangrijkste resultaten van de EU-SILC-enquête 2008 •
14,7% van de Belgische bevolking of ongeveer 1 op 7 behoort tot de groep die een verhoogd armoederisico loopt. Deze personen leven in een gezin waar er per hoofd niet meer dan €10.788 per jaar of €899 per maand beschikbaar is. Er zijn statistisch significante regionale verschillen. Vlaanderen telt 10% met een verhoogd risico tot armoede, Wallonië 19,5%. De steekproef is te klein om significante cijfers te geven voor het Brussels Gewest.
•
Figuur 1 plaatst het Belgisch cijfer in een Europees perspectief. De toestand in België ligt dicht bij het Europese gemiddelde.
•
Vrouwen, 65-plussers, alleenstaanden en alleenstaande ouders in het bijzonder hebben een opvallend hoger risico om in armoede te verzeilen.
•
Werk is een belangrijke buffer tegen armoede. Het armoederisico van werklozen is 7 keer hoger dan dat van werkenden. Ook gepensioneerden en over het algemeen heel de subgroep van niet-actieven lopen een opvallend hoger risico dan werkenden.
•
Het onderwijsniveau beïnvloedt eveneens het armoederisico. Het armoederisico van personen zonder diploma of met een diploma lager onderwijs ligt 2 keer hoger dan dat van personen met een diploma secundair onderwijs en bijna 3 keer hoger dan dat van personen met een diploma hoger onderwijs (zie figuur 2 als bijlage).
•
Sociale transfers (uitkeringen enzovoort) hebben een belangrijke corrigerende rol bij het bestrijden van armoede. Zonder uitkeringen (met uitzondering van pensioenen) zou 27,1% van de bevolking in armoede leven. Zonder uitkeringen inclusief de pensioenen zou dit zelfs 41,8% zijn.
•
Vergeleken met de resultaten van voorgaande jaren vertonen de monetaire indicatoren van de EU-SILC-enquête 2008 geen significante verschillen.
•
De cijfers voor 2008 vertonen wel een stijgende trend bij de subjectieve armoede.
•
In 2008 heeft 44% van de Belgen moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. 21% geeft aan ‘moeilijk’ of zelfs ‘zeer moeilijk’ rond te komen; de overige 23% komt ‘eerder moeilijk’ rond.
Figuur 1: Armoederisico in de EU-15, EU-SILC 2008
Oostenrijk
13%
13%
15%
15%
16%
16%
16%
Ierland
12%
14%
EU15
12%
Luxemburg
12%
Denemarken
11%
Zweden
15%
Frankrijk
18%
19%
19%
Italië
20%
Groot-Brittanië
25% 20%
20%
10%
Spanje
Griekenland
Portugal
EU25
België
Duitsland
Nederland
0%
Finland
5%
Figuur 2: Armoederisico in België voor risicogroepen – EU-SILC 2008 14,7%
België
15,9%
vrouwen
13,6%
mannen
21,3%
65jr. + 13,5%
< 65jr. 4,8%
werkenden werklozen
34,8% 23,7%
alle nt.actieven
39,5%
Alleenstaande ouder 23,0%
Laag onderwijssniveau 11,8%
Midden onderwijsniveau 6,7%
Hoog onderwijsniveau 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Bijna 40% van de personen die geen risico lopen op armoede hebben moeite om de eindjes aan elkaar te knopen De armoede waarover we het tot nu toe hadden is een onpersoonlijk gegeven. Ze bekijkt enkel vanuit een monetair standpunt hoe het inkomen van een huishouden zich verhoudt tot alle inkomens van een populatie. Uiteraard worden niet alle personen van wie het inkomen onder de jaarlijks op basis van de EU-SILC-enquête berekende armoededrempel valt, even erg geconfronteerd met armoede. Anderzijds komen niet alle personen boven de drempel probleemloos rond. Net als de levenswijze en de verwachtingen ten aanzien van die levenswijze beïnvloeden naast het inkomen ook omgevingsfactoren de subjectieve perceptie van armoede. Dat kan de levensfase zijn waarin de persoon zich bevindt, de vraag of hij al dan niet eigenaar is van een woning, zijn schuldenlast of het algemene prijsniveau. De EU-SILC-enquête is een bijzonder rijke bron en biedt verschillende invalshoeken van waaruit armoede kan bekeken worden. In een crisiscontext zoals we die in 2008 kenden kan bijvoorbeeld de vergelijking van zgn. subjectieve armoede, monetaire armoede en armoedige levensomstandigheden interessant zijn. Subjectieve armoede wordt in de EU-SILC-enquête gemeten met de vraag ‘Kan u met het huidig totaal beschikbare inkomen van uw huishouden zeer moeilijk, moeilijk, eerder moeilijk, eerder gemakkelijk, gemakkelijk of zeer gemakkelijk rondkomen?’ De mate waarin personen aangeven ‘de eindjes niet aan elkaar te kunnen knopen’ wordt vaak ‘subjectieve armoede’ genoemd aangezien de evaluatie van de toestand volledig wordt overgelaten aan de inschatting van de respondent. In 2008 stelde 21% van de ondervraagde personen moeilijk tot zeer moeilijk rond te komen. In de volgende tabel bekijken we al wie heeft opgegeven moeilijkheden te hebben om met zijn totale budget rond te komen, van eerder moeilijk tot zeer moeilijk. Aangezien we vooral wilden weten welke invloed de crisis heeft op de armoedeperceptie, bekijken we de evolutie van deze indicator over alle beschikbare jaren. Tabel 1: ‘Moeilijkheden op de eindjes aan elkaar te knopen’: evolutie in België tussen 2004 en 2008 2004 2005 2006 2007 % van de bevolking dat moeilijkheden heeft om de eindjes 40 39 39 34 aan elkaar te knopen (van eerder moeilijk tot zeer moeilijk)
2008 44
Deze subjectieve indicator nam in 2008 gevoelig toe, na enkele jaren in dalende lijn te zijn gegaan. Daarom leek het ons interessant te onderzoeken welk type personen vooral te lijden had onder de crisis. Is de toename in wezen dezelfde voor personen die risico lopen op armoede en voor anderen?
Invloed van de crisis op de monetaire armoede nog niet duidelijk De invloed van de crisis op de monetaire zal ten vroegste duidelijk worden in de resultaten van de EU-SILC-enquête 2009. Die verzamelt de gegevens over de inkomens van alle respondenten in 2008. De indeling in ‘arme’ en andere personen in de volgende resultaten gebeurt dus op basis van hun inkomens in 2007. Wij hebben het enkel over de impact van de crisis op de subjectieve perceptie van armoede. Figuur 3: Percentage van de bevolking dat moeilijk rondkomt – EU-SILC 2004-2008 % van de bevolking dat het 'eerder moeilijk', 'moeilijk' of 'zeer moeilijk' heeft om de eindjes aan elkaar te knopen. 90% 80% 70% 60% 50% Pas en risque de pauvreté
40%
En risque de pauvreté
30% 20% 10% 0% 2004
2005
2006
2007
2008
De subjectieve armoedeperceptie van mensen met een ‘monetair’ armoederisico blijft min of meer constant. Ongeveer 80 % van hen komt moeilijk rond. De toename van de subjectieve indicator in 2008 is dus hoofdzakelijk te wijten aan de subpopulatie van niet-armen. 40% van de personen die geen armoederisico lopen hebben moeilijkheden om de eindjes aan elkaar te knopen. In 2007 waren dat er slechts 27%. Die resultaten richten onze aandacht op een nieuwe groep personen, die niet ‘arm’ zijn volgens de monetaire criteria, d.w.z. vergeleken met de andere inkomens in de populatie, maar die in het dagelijks leven een zekere armoede ervaren. Werd hun perceptie van armoede meer dan die van anderen beïnvloed door de crisisomgeving en de manier waarop die in de publieke opinie werd waargenomen of zijn hun levensomstandigheden werkelijk moeilijker of zelfs zorgwekkend?
3 subpopulaties van personen met een armoederisico In de volgende tabel onderscheiden we 3 subpopulaties: personen met een armoederisico (‘armen’), personen die geen risico loepen op armoede en geen problemen hebben om rond te komen en personen, die hoewel ze niet beschouwd worden als risico lopend op armoede, toch moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. We bekijken enkele criteria van materiële armoede of armoedige levensomstandigheden waarmee we de karakteristieken van deze populaties kunnen belichten. De ‘armen’ maken 14,7% uit van de totale bevolking. 33,4% behoren tot de subpopulatie die moeilijk rond komt zonder beschouwd te worden als armoederisicogroep en de rest heeft geen monetaire maar ook geen subjectieve moeilijkheden. Tabel 2: Indicatoren van levensomstandigheden, naargelang men deel uitmaakt van een huishouden onder of boven de armoededrempel en naargelang de moeite die men heeft om rond te komen
Indicatoren Schulden (leningen en afbetalingen, behalve de hypotheek voor de eigen woning) Afbetalen van schulden, leningen … (behalve hypotheek) is een zware last In het rood (onder nul) op een of meer zichtrekeningen Verwacht een verslechtering van zijn financiële situatie
Totale bevolking
Boven de armoedegrens Onder de maar met armoedegrens moeilijkheden
Boven de armoedegrens, zonder moeilijkheden
23,6%
17,2%
32,1%
20,1%
33,5%
62,5%
50,8%
8,7%
10,6%
15,3%
20,4%
3,1%
19,2%
24,9%
25,2%
13,6%
Percentage eigenaars Geen basiscomfort in de woning (geen bad/douche of toilet of warm water)
73,2%
48,6%
68,6%
83,1%
2,3%
6,5%
2,4%
1,0%
Problemen met de woning: vocht, lek dak Woning niet voldoende verwarmd wegens financiële problemen Weinig ruimte (minder dan één kamer per persoon)
18,2%
26,5%
23,0%
12,7%
6,4%
17,3%
10,0%
1,0%
4,7%
11,0%
5,3%
2,6%
15,1%
40,4%
24,1%
2,1%
26,1%
62,0%
43,7%
4,6%
5,0%
18,3%
6,2%
0,5%
24,0%
59,3%
39,5%
4,0%
Geen middelen om PC te hebben
5,2%
15,1%
7,5%
1,0%
Geen middelen om een auto te hebben
6,3%
23,1%
6,9%
1,2%
31,1%
53,9%
52,8%
10,8%
7,9%
10,9%
11,1%
5,0%
20,9%
27,5%
26,2%
15,6%
16,0%
20,0%
20,3%
12,2%
15,7%
19,7%
19,8%
12,0%
67,8%
81,3%
72,4%
61,3%
Niet in de mogelijkheid om één keer per maand vrienden te ontvangen Niet in de mogelijkheid om jaarlijks één week met vakantie te gaan Niet in de mogelijkheid om om de 2 dagen vlees/vis of vegetarisch alternatief te eten Niet in de mogelijkheid om onverwachte uitgave van € 800 binnen de week op te vangen
Woningkost is een zware last Woning is somber, donker Woont in buurt met veel lawaai (buren, straat, industrie) Woont in buurt met veel pollutie Woont in buurt met veel geweld (criminaliteit, vandalisme) Participeert niet aan sociale, recreatieve activiteiten buitenshuis
Besluit Uit deze tabel blijkt dat de levensomstandigheden van niet-armen die moeite hebben om rond te komen (voorlaatste kolom) dichter staan bij die van personen die werkelijk beschouwd worden als risicogroep voor armoede (tweede kolom) dan bij die van personen die geen moeilijkheden hebben om rond te komen (laatste kolom). Sommige resultaten zijn frappant, bijvoorbeeld de onmogelijkheid om één keer per maand vrienden of familie te ontvangen: dat is het geval bij 24,1% van hen die een subjectieve perceptie van armoede hebben zonder monetair arm te zijn maar slechts bij 2,1% van hen die geen moeilijkheden hebben. Ook de schuldensituatie van de ‘subjectief arme’ populatie is diepgaander onderzoek waard. Er zijn onder hen namelijk meer mensen met schulden (32,1%) of in het rood op hun zichtrekening (20,4%) dan bij de armen. De meeste van deze personen (52,8%) beschouwen eveneens hun woonkost als zeer zwaar. En 40% van hen zouden een onverwachte uitgave van 800 euro niet uit eigen middelen kunnen opvangen. Dat is ook zo bij 59% van de armen maar slechts bij 4% van de overige bevolking. Uit deze cijfers blijkt dus - al zal dat nog diepgaander moeten onderzocht worden - dat de waargenomen toename van de armoedeperceptie een reële of beginnende verslechtering van de levensomstandigheden weergeeft bij een hele populatie die nog niet echt arm is maar ook niet meer bemiddeld.
Technische info EU-SILC (European Union - Study on Income and Living Conditions) is een Europese enquête naar inkomens en levensomstandigheden en een belangrijk instrument om zowel op Belgisch als op Europees niveau armoede en sociale uitsluiting in kaart te brengen. EU-SILC wordt voor België georganiseerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (voormalig N.I.S.) - FOD Economie, K.M.O, Middenstand en Energie. Jaarlijks worden ongeveer 6.000 gezinnen (11.000 personen) bevraagd en opgevolgd tot een maximum van vier opeenvolgende jaren. Sociale uitsluiting wordt in SILC gezien als het resultaat van verschillende factoren waaronder inkomen, tewerkstelling, gezondheid en onderwijs. Op basis van deze factoren worden zowel monetaire en niet-monetaire indicatoren berekend.
Berekening van het armoederisico De armoededrempel is gelijk aan 60% van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau. Dat wordt als volgt berekend: 60% van €17.980 per jaar maakt voor een alleenstaande een drempel van €10.788 per jaar of afgerond €899 per maand. Die drempel wordt voor gezinnen niet zomaar vermenigvuldigd met het aantal gezinsleden. Vanuit het principe dat gezinsleden kosten en bestedingen delen wordt een tweede volwassene in een gezin maar voor de helft meegerekend (factor 0.5) in de berekening van de armoededrempel en kinderen (<14 jr.) maar voor een factor 0.3. De armoededrempel voor een gezin bestaande uit twee volwassenen en twee kinderen wordt aldus bekomen door de drempel voor alleenstaanden te vermenigvuldigen met een factor 2.1 (€10.788*2.1 = €22.654 of afgerond €1.888 per maand). Die 2.1 is het resultaat van volgende optelsom: een ‘gewicht’ van 1 wordt toegekend aan het gezinshoofd, 0.5 aan de tweede volwassene in het gezin en uiteindelijk 0.3 aan elk kind.
Bijkomende inlichtingen Voor meer inlichtingen kan u terecht bij de communicatieverantwoordelijke, Freddy Verkruyssen: tel. 02/277.70.76, e-mail:
[email protected]
Bronvermelding FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie
Aanvullende cijfergegevens Alle resultaten van 2004 tot 2008 staan als dynamische tabellen op onze http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/inkomens/armoede/index.jsp
website: