ALGEMENE BEPALINGEN RUP 9 ‘Oudenaardestraat’
1. Visuele media Bij elke stedenbouwkundige aanvraag moet melding gemaakt worden van de aan te brengen publiciteit met omschrijving van vorm en materialen. De vergunningverlenende overheid doet uitspraak over de harmonieuze inpassing van de publiciteit in de bebouwde omgeving. Publiciteit of mededelingen zijn NIET toegestaan in de zones voor versnipperd koutergebied, waardevol bulkengebied, bulkengebied, bosgebied. Dit geldt niet voor educatieve borden of borden met recreatieve mededelingen. 2. Inrichtingen van openbaar nut Het oprichten van gebouwen en infrastructuur voor openbaar nut is toegelaten in alle zones, ongeacht de bestemming, maar wel rekening houdend met de inrichtingsvoorschriften van de desbetreffende strook en op voorwaarde van het volledig herstel van de oorspronkelijke vegetatie voor zover mogelijk. Hun noodzaak moet om technische of sociale redenen aangetoond kunnen worden door een omstandige verklarende en verantwoorde nota. 3 Parkeerruimte en opritten Op het grondplan dat bij een stedenbouwkundige aanvraag is gevoegd, moet de aanvrager de plaats voor de toekomstige parkeerplaatsen aanduiden. Op dat grondplan dienen ook de toegangen en opritten met hun afmetingen duidelijk te worden getekend.
BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR DE BOUWZONES 1.
Zone voor woongebied met landelijk karakter
1.1. Bestemming • Wonen • Kleinschalige activiteiten complementair aan het wonen zoals dienstverlening en vrije beroepen zijn toegelaten in zoverre zij niet schadelijk zijn voor de omgeving en betrokken zijn op de buurt. De maximale oppervlakte van de complementaire functie bedraagt 100m². Loketfuncties, handel en ambachtelijke activiteiten zijn niet mogelijk. 1.2. Bebouwingswijze De totale inname van de eigendom bedraagt maximaal 30% voor alle gebouwen op de eigendom (inclusief alle gebouwen voor dienstverlening of vrije beroepen). • De gebouwen dienen een landelijk karakter te hebben • Bij het herbouwen kan een gewijzigde inplanting worden opgelegd op voorwaarde dat het te slopen gebouw getroffen is door een rooilijn of zich in een
• •
•
•
• •
achteruitbouwzone bevindt of die verplaatsing is ingegeven door redenen van goede plaatselijke ordening, voorzover de eindtoestand na herbouwen een betere plaatselijke aanleg oplevert of zich richt naar de omgevende bebouwing of de plaatselijk courante inplantingswijzen, waarbij de redenen van goede plaatselijke ordening minstens die betere integratie, een betere terreinbezetting en/of een kwalitatief concept in de al dan niet bebouwde omgeving moeten impliceren. Het bouwen van woningen waarbij twee bouwzones ontstaan is verboden. Er dient een bouwvrije afstand tot de rooilijn van minimaal 5m te worden gerespecteerd. Een uitzondering wordt gemaakt voor het perceel 632K, waar de voorbouwlijn samenvalt met de rooilijn Zowel bij nieuwbouw als bij herbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing dient een bouwvrije afstand te worden gerespecteerd van minimaal 3m breedte, gemeten vanaf de zijgrens en achtergrens van de eigendom. De aanvrager voegt bij zijn aanvraag de nodige documenten die aantonen dat ze aansluit bij de historische context op gebied van typologieën, materiaalgebruik, kleur, bouwhoogte,… Aantal bouwlagen: maximaal 2 bouwlagen. In geval van een hellend dak kan de ruimte in het dak als 1 extra bouwlaag worden ingericht. Dakvorm van de hoofdgebouwen: zadeldak met helling tussen 35° en 45°. De maximale nokhoogte bedraagt 10m.
1.3. Bijgebouwen • Inplanting: de gevels ervan dienen op minimum 3m afstand van alle eigendomsgrenzen en op minimum 10m achter de achterste gevelbouwlijn opgericht te worden. Plaatsing op de eigendomsgrens is mogelijk mits gemeen akkoord van de beide eigenaars of gezamenlijke bouwvergunning. • Materialen: de gevels zijn uitgevoerd in dezelfde materialen als het hoofdgebouw en/of hout. De dakbedekking bestaat uit, voor schuine daken: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen, ofwel voor flauw hellende daken, dakvilt. • De dakvorm van de gebouwen is vrij. In geval van plaatsing van twee gekoppelde gebouwen op de eigendomsgrens moet de nok van beide gebouwen dezelfde zijn en dient er een akkoord te zijn van de beide eigenaars. 1.4. Materialen De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. De kleur dient in harmonie te zijn met de buurwoningen en dient zicht te integreren in de landelijke omgeving. De gemeente doet uitspraak over de geïntegreerdheid van de materialen en kleuren vermeld in de stedenbouwkundige aanvraag. In geval van koppelwoning moeten de materialen harmonisch aansluiten bij de materialen van de eerst vergunde woning. Definitief zichtbaar blijvende vrijstaande zijgevels van gebouwen moeten zoals de voorgevels worden behandeld voor wat de keuze der materialen en de afwerking betreft.
1.5. Inrichting van niet-bebouwde delen • De niet-bebouwde delen zijn uitsluitend bestemd voor de aanleg van tuinen, terrassen, opritten en aanplantingen van laag- en hoogstammig groen. Zij moeten als dusdanig worden gehandhaafd. • In aansluiting met de woning kan een terrasverharding van max. 30m² worden aangebracht. Daarnaast kunnen de nodige toeritten en voetpaden verhard aangelegd worden. Het betreft hier enkel de meest noodzakelijke inrichtingen. • Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0,50m afstand van de eigendomsgrenzen, tenzij bij gemeen akkoord. De taluds, steunmuren en de terrassen mogen niet hoger zijn dan 0,50m ten overstaan van het natuurlijk of genormaliseerd grondpeil. 2.
Zone voor woonkorrels in agrarisch gebied
2.1. Bestemming Hoofdbestemming: wonen. Er mogen geen extra woongelegenheden ingericht worden ten aanzien van de feitelijk vergunde toestand op het ogenblik van de inwerkingtreding van het RUP. Kleinschalige activiteiten complementair aan het wonen zoals dienstverlening en vrije beroepen zijn toegelaten in zoverre zij niet schadelijk zijn voor de omgeving en betrokken zijn op de buurt. De maximale oppervlakte van de complementaire functie bedraagt 100m². Loketfuncties, handel en ambachtelijke activiteiten zijn niet mogelijk. 2.2. Bebouwingswijze Elke bebouwing in deze zone van het Ruimtelijk Uitvoeringsplan moet een landelijk karakter hebben. Er mogen alleen woningen herbouwd worden indien op hetzelfde terrein de vorige woning wordt afgebroken. Bijgebouwen (o.a. tuinhuisjes, garages, aparte bergingen,…) mogen gescheiden van het hoofdgebouw worden opgericht. 2.3. Hoofdgebouwen (de gebouwen waarin steeds de woonfunctie is opgenomen) 1. De hoofdvolumes kunnen bij herbouw of verbouwing ingeplant worden op minimum 6m van de rooilijn als vrijstaande bebouwing of gekoppelde bebouwing; bij herbouw of verbouwing kunnen de zijgevels buiten de bouwvrije zijtuinstrook van 3m breedte geplaatst worden, gemeten vanaf de vrijblijvende zijgrens van de eigendom of op de zijdelingse perceelsgrens mits akkoord van de buur. 2. Bij herbouw, verbouwing of uitbreiding hebben de hoofdgebouwen op de eigendom een maximaal bruto-volume van 1000m³. De volumes van aaneengesloten bijgebouwen worden niet in rekening gebracht. 3. Aantal bouwlagen bij herbouw of verbouwing: maximaal 2 bouwlagen. In geval van een hellend dak kan de ruimte in het dak als 1 extra bouwlaag worden ingericht. 4. Dakvorm van de hoofdgebouwen bij herbouw of verbouwing: hellend dak tussen 30° en 50° over een grondoppervlakte van minimum 75%. In geval van gekoppelde bebouwing is het profiel van het eerst vergunde gebouw maatgevend voor het tweede gebouw
5. Bij het bepalen van de inplantingsplaats in geval van herbouwen dient rekening gehouden met de traditionele ruimtelijke setting van de gebouwen of met de gebruikelijke voorbouwlijn van de dichtstbijzijnde gebouwen. 2.4. Bijgebouwen De bijgebouwen kunnen enkel ten behoeve van nevenfuncties van het wonen worden gebruikt. Bestaande bijgebouwen die gescheiden van het hoofdgebouw voorkomen, zijn vatbaar voor instandhoudingswerken, het verbouwen binnen het bestaande bouwvolume, het herbouwen op dezelfde plaats binnen het bestaande bouwvolume voor zover het karakter en de verschijningsvorm van het gebouw behouden blijven. Als herbouwen op dezelfde plaats wordt beschouwd het herbouwen van een nieuw gebouw dat op minstens drie kwart van de oppervlakte van de bestaande gebouwen wordt opgericht. Bestaande bijgebouwen met een totale oppervlakte van minder dan 60 m² kunnen uitgebreid worden of herbouwd worden tot samen maximum 60m² grondoppervlakte. Zij kunnen ook verkleind of herbouwd worden met een kleinere oppervlakte. Indien er geen bestaande bijgebouwen aanwezig zijn of indien alle bestaande bijgebouwen zijn afgebroken, kan een nieuw bijgebouw worden opgericht onder de volgende voorwaarden: • De oppervlakte bedraagt maximaal 60m². • Inplanting van een nieuw bijgebouw: op minimum 2m afstand van alle eigendomsgrenzen en op minimum 10m en maximum 30m achter de achterste gevelbouwlijn. Plaatsing op de eigendomsgrens is mogelijk mits gemeen akkoord van de beide eigenaars of gezamenlijke stedenbouwkundige vergunning. • Materialen voor het nieuwe bijgebouw: de gevels zijn uitgevoerd in dezelfde materialen als het hoofdgebouw en/of hout. De dakbedekking bestaat uit, voor de schuine daken: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen, ofwel voor flauw hellende daken , dakvilt. • De dakvorm van de nieuwe bijgebouwen is vrij. In geval van plaatsing van twee gekoppelde bijgebouwen op de eigendomsgrens moet de nok van beide bijgebouwen dezelfde zijn en dient er een akkoord te zijn van de beide eigenaars. De maximale nokhoogte voor hellende daken bedraagt 5m. De maximale hoogte voor platte daken (deksteenhoogte) bedraagt 4,2m. • De bebouwing heeft maximaal één bouwlaag. De maximale kroonlijsthoogte bedraagt 3m. • Materialen: zie 2.5 2.5. Materialen De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. De bouwmaterialen zijn streekeigen. De kleur dient in harmonie te zijn met de buurwoningen en dient zich te integreren in de landelijke omgeving. De vergunningverlenende overheid doet uitspraak over de geïntegreerdheid van de materialen en kleuren vermeld in de bouwaanvraag.
In geval van koppelbouw moeten de materialen harmonisch aansluiten bij de materialen van de eerst vergunde woning. Definitief zichtbaar blijvende vrijstaande zijgevels van gebouwen moeten zoals de voorgevels worden behandeld voor wat de keuze der materialen en de afwerking betreft. 2.6. Inrichting van niet-bebouwde delen - De niet-bebouwde delen zijn uitsluitend bestemd voor de aanleg van tuinen, terrassen, 1 tennisterrein, opritten en aanplantingen van laag- en hoogstammig groen. Zij moeten als dusdanig gehandhaafd worden. - In aansluiting met de woning kan een terrasverharding van max. 30m² worden aangebracht. Daarnaast kunnen de nodige toeritten en voetpaden verhard aangelegd worden. Het betreft hier enkel de meest noodzakelijke inrichtingen. - Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0,50 m afstand van de eigendomsgrenzen, tenzij bij gemeen akkoord. De taluds, steunmuren en de terrassen mogen niet hoger zijn dan 0,50m ten overstaan van het natuurlijk of genormaliseerd grondpeil. 3.
Zone voor geïsoleerde woningen in agrarisch gbied
3.1. Bestemming Hoofdbestemming: wonen: het aantal woongelegenheden kan niet toenemen ten aanzien van de feitelijk vergunde toestand op het ogenblik van de inwerkingtreding van het RUP. 3.2. Overige stedenbouwkundige voorschriften Op de hierna volgende twee uitzonderingen na zijn de stedenbouwkundige voorschriften van artikel 2 van toepassing: - bij herbouw, verbouwing en uitbreiding van de woning, kan het volume toenemen met maximum 100% tot een maximaal bruto-volume van 1000m³. De volumes van aaneengesloten bijgebouwen worden niet in rekening gebracht. - de grondinname van het herbouwd bouwvolume voor minstens 75% overeenkomt met de voormalige grondinname. 4.
Zone voor gemengd wonen
4.1. Bestemming Hoofdbestemming: wonen. Nevenbestemming: kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, groothandel, horeca en vergunde kleinhandelszaken in zoverre zij niet schadelijk noch hinderlijk zijn voor de omgeving Bij stopzetting van de huidige bedrijfsactiviteit, dit is deze op het moment van de goedkeuring van het RUP, kan er enkel een minder hinderlijke activiteit toegelaten worden. De boldersclub kan blijven bestaan, bij stopzetting kan er geen nieuwe recreatieve activiteit in gevestigd worden.
4.2. Bebouwingswijze Vrijstaande of gekoppelde bebouwing aan de straatzijde, hetzij overeenkomstig de aanduidingen van een behoorlijk vergunde verkaveling, hetzij volgens de het ogenblik van de inwerkingtreding van dit RUP bestaande percelenindeling, met dien verstande dat de bebouwing van de in de omgeving gelegen percelen niet in het gedrang mag worden gebracht. De hoofdbestemming (wonen) wordt steeds aan de straatzijde van de gewestweg Oudenaardestraat ingeplant, volgens de onderstaande voorschriften. De nevenbestemming wordt ofwel aan de straatzijde ofwel in de achtergelegen bebouwing ingeplant. De toekomstige ingenomen grondoppervlakte voor ALLLE bebouwing (hoofdbestemming, nevenbestemming, tuinhuizen, garages) bedraagt maximaal 150% van de grondoppervlakte van de op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit RUP bestaande bebouwing. De toekomstige ingenomen grondoppervlakte zal echter nooit 50% van de perceelsoppervlakte overschrijden. 4.3. Inplanting, afmetingen, dakvorm van de bebouwing met de hoofdbestemming en/of de nevenbestemming aan de straatzijde 1. Inplanting van de voorgevel of naar de straat gerichte gevel van een hoekgebouw: variërend tussen 8 en 15m van de rooilijn. Een uitzondering wordt gemaakt voor het perceel 632A2 waar de voorbouwlijn samenvalt met de rooilijn. 2. Inplanting van de niet naar de straat gerichte vrijstaande zijgevel: op minimum 3m breedte van de zijgrens van het perceel 3. Inplanting van de vrijstaande achtergevel: de achtergevel moet steeds een minimale afstand van 10m houden van de achterste perceelsgrens. 4. Aantal bouwlagen: maximaal 2 bouwlagen. In geval van een hellend dak kan de ruimte in het dak als 1 extra bouwlaag worden ingericht. 5. Kroonlijsthoogte/nokhoogte: Kroonlijsthoogte tussen 2,50 en 3.00 m van het oorspronkelijke maaiveld tot de bovenzijde van de kroonlijst voor één bouwlaag. De maximale nokhoogte bedraagt 9.00 m. Kroonlijsthoogte tussen 5,50 en 6.00 m van het oorspronkelijke maaiveld tot de bovenzijde van de kroonlijst voor twee bouwlagen. De maximale nokhoogte bedraagt 12.00 m. 6. Dakvorm: hellende daken: gelijkmatig hellende daken tussen 25° en 50°. 4.4. Inplanting, afmetingen, dakvorm van de bebouwing voor de nevenbestemming, indien niet opgenomen in de bebouwing aan de straatzijde 1. Niet naar de straat gerichte vrijstaande gevel: op minimum 4m van de zijgrens van het perceel. 2. Vrijstaande achtergevel: de achtergevel moet steeds een minimale afstand van 5m houden tot de achterste perceelsgrens 3. Aantal bouwlagen: achterliggend gebouw: 1 bouwlaag 4. Kroonlijsthoogte/nokhoogte: De kroonlijsthoogte en/of nokhoogte bedraagt maximaal 9m. 5. Dakvorm: vrij. In geval van hellende daken: gelijkmatig hellende daken tussen 10° en 25°.
4.5. Inplanting, afmetingen, dakvorm van tuinhuizen, bergingen of garages 1. Tuinhuizen, bergingen en garages mogen achter en gescheiden van het hoofdgebouw worden opgericht. 2. De gevels dienen op minimum 2m afstand van alle perceelsgrenzen en op minimum 10m achter de achterste gevelbouwlijn opgericht worden. Plaatsing op de perceelsgrens is mogelijk mits gemeen akkoord van de beide eigenaars of gezamenlijke stedenbouwkundige vergunning. 3. De bebouwing heeft maximaal 1 bouwlaag met een kroonlijsthoogte, gemeten van het grondpeil tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2,50m. 4. De dakvorm is vrij. Ingeval van plaatsing van twee gekoppelde gebouwen op de perceelsgrens moet de nok van beide gebouwen dezelfde zijn en dient er een akkoord te zijn van beide eigenaars. De dakbedekking bestaat uit, voor de schuine daken: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen, ofwel, voor flauw hellende daken, dakvilt. 4.6. Materialen De bouwmaterialen moeten voldoen aan het streekeigen karakter. De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. Glimmende metalen zijn uitgesloten. Zichtbare asfaltproducten en geglazuurde gevelstenen worden niet toegelaten. Imitatiematerialen zijn toegelaten. De gevels van tuinhuizen en losstaande garages zijn uitgevoerd in dezelfde materialen als het hoofdgebouw en/of hout. 4.7. Inrichting van niet-bebouwde delen Maximaal 20% van het perceel en/of de aaneengesloten eigendom mag worden verhard ten behoeve van o.a. opslag, parkeerplaatsen en terrassen. Minimaal 30% moet worden ingericht als tuin. Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden als perceelsbegrenzing of –afscherming moeten voor 70% behoren tot het streekeigen plantgoed. Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0,50 m afstand van de eigendomsgrenzen, tenzij gemeen akkoord. De taluds, de steunmuren en de terrassen moge niet hoger zijn dan 0,50 m ten overstaan van het natuurlijk of genormaliseerd grondpeil. 4.8. Bufferstrook Op de percelen die ingenomen worden door bedrijven, dient men langsheen de perceelsgrenzen die grenzen aan het open gebied een bufferstrook te voorzien van minimaal 3m. Deze strook moet aangeplant worden met groen. Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden als perceelsbegrenzing of –afscherming moeten voor minstens 70% uit streekeigen zijn.
Volgende werken zijn absoluut verboden in de bufferstrook: 1. oprichten van gebouwen 2. inrichten van opslagplaatsen van materialen, producten, waren en van schroot 3. aanleg van parkeerplaatsen voor voertuigen 4. elke vorm van publiciteit of mededeling 5. betonnen palen of andere afsluitingen Volgende werken zijn wel toegelaten: reliëfswijziging (ophogen, afgraven, egaliseren, aanleg grachten, dempen greppels,…), inclusief reliëfwijzigingen kleiner dan een halve meter. 4.9. Specifieke voorschriften voor de Boldersclub de De bestaande activiteit op het perceel 2 afdeling, sectie C, nr. 579t heeft een uitdovend karakter. Nieuwe activiteiten die los staan van de activiteit in het voorliggende gebouw aan de straatzijde (Oudenaardestraat 75 op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit de RUP, zie ook plan nr. 1 feitelijke toestand, 2 afdeling, sectie C, nr. 571t) zijn niet toegelaten. De bestaande activiteit kan dus enkel vervangen worden door een activiteit die rechtstreeks verband houdt met de activiteit in het voorliggende gebouw aan de straatzijde. Indien de Boldersclub stopt, dient men dus beide percelen (571t en 579t) als één geheel te zien. Het is niet mogelijk om een tweede woongelegenheid op te richten op het perceel van de huidige boldersclub. 5.
Zonevreemde bedrijven
5.1. Zone met verwijzing naar een deelplan Voor de bedrijven met een verwijzing naar een deelplan gelden er specifieke voorschriften per bedrijf. 6.
Zone voor landbouwbedrijven
6.1. Bestemming Hoofdbestemming is leefbare landbouwactiviteiten in hoofdberoep zoals gemengd landbouwbedrijf (varkens en runderen), melk- en rundveebedrijf, varkenshouderij, tuinbouwbedrijf en para-agrarische bedrijvigheden Mogelijke nevenbestemmingen zijn: • wonen • kleinschalige handelsactiviteiten met enkel een maximale oppervlakte van 50 m² op het gelijkvloers. De handelsactiviteit dient een rechtstreeks verband te hebben met de uitgevoerde landbouwactiviteit en door de uitbater van de landbouwactiviteit georganiseerd te worden (bijvoorbeeld verkoop van melk, boter, eieren, aardappelen,…). • Agrarisch verwante activiteiten (zoals beschreven in artikel 1) De vergunningverlenende overheid doet bij gemotiveerde beslissing uitspraak over de aard en de geschiktheid van de leefbare landbouwactiviteiten en para-agrarische activiteiten in zijn omgeving.
De nevenbestemmingen kunnen enkel aanvaard worden indien de hoofdbestemming (leefbare landbouwactiviteit) en nevenbestemming gezamenlijk in voege zijn. Als het bedrijf zijn activiteiten stopt, mag het overgaan tot een andere hoofdbestemming. De omvorming van een landbouw- naar een woonfunctie is slechts mogelijk onder volgende voorwaarden: - er kan enkel in de voormalige bedrijfswoning gewoond worden; - er kunnen geen bijkomende woongelegenheden gecreëerd worden; - de bestaande bedrijfsgebouwen van het landbouwbedrijf mogen niet afgesplitst worden van de bedrijfswoning en kunnen enkel een nieuw gebruik krijgen als woningbijgebouwen. Stopgezette landbouwbedrijven met een omvorming naar een woonfunctie komen in volgende zones te liggen: - landbouwbedrijven, gelegen langsheen de gewestweg Oudenaardestraat: de 50m strook vanaf de rooilijn van de gewestweg Oudenaardestraat, krijgt als nabestemming: zone voor woongebied met landelijk karakter (art. 1). Voor de bestaande vergunde gebouwen, die buiten de 50m-zone voor woongebied met landelijk karakter gelegen zijn, gelden de voorschriften van 3.2.4: bijgebouwen. Deze landbouwbedrijven worden aangeduid op het bestemmingsplan door middel van een arcering. - Landbouwbedrijven die niet gelegen zijn langs de gewestweg komen in een zone voor geïsoleerde woningen in agrarisch gebied (art. 3) te liggen. Bijkomend mogen de bedrijfsgebouwen van het stopgezet landbouwbedrijf niet afgesplitst worden van de bedrijfswoning en kunnen ze enkel een nieuw gebruik krijgen als woninggebouwen. 6.2. Bebouwing Een landbouwbedrijf in exploitatie als hoofdberoep kan overgaan tot uitbreiding en ook nieuwbouw, maar enkel binnen de aangeduide kavel. Nieuwbouw op de kavel kan enkel ten bate van de eigenlijke landbouw-activiteit en bijv. niet voor een handelsactiviteit (toerisme of verkoop), of aan landbouw verwante activiteiten. De maximale toekomstige terreininname van de betrokken bedrijfskavel zoals aangeduid op het bestemmingsplan wordt vastgelegd op 70% voor de totaliteit van de aangeduide zone per bedrijf. Indien de bestaande terreininname deze 70% overschrijdt, is de maximale inname voor de betrokken bedrijfskavel bereikt. Uitbreidingen en nieuwbouwen dienen op gegroepeerde wijze te worden ingeplant, en qua profiel, plaatsing, kleur en materiaalgebruik te passen bij de bestaande gebouwen. 6.3. Inplanting van de gebouwen De bebouwing (uitbreiding of nieuwbouw) kan vrij worden ingeplant op het aangeduide terrein mits te voldoen aan volgende voorwaarden: • De hiervoor in 6.2 vermelde maximale bebouwingsoppervlakte respecteren; • De bestaande afstand tot de erfgrens in geval van bestaande gebouwen die gerenoveerd worden of volledig heropgebouwd worden mag behouden blijven.
•
•
•
Elke uitbreiding of nieuwbouw moet een bouwvrije afstand tot de rooilijn respecteren van minimaal 5m. De bouwvrije afstand moet tevens minstens even breed zijn als de kroonlijsthoogte van de ontworpen gebouwen. Langs de gewestweg is dit minimaal 8m. Elke uitbreiding of nieuwbouw moet een bouwvrije afstand respecteren van min. 3m breedte, gemeten vanaf de zijgrens en achtergrens van de eigendom, in voorkomend geval van de voorste grens van de eigendom indien er geen directe rooilijn is. De bouwvrije afstand dient tevens ook minstens even breed te zijn als de kroonlijsthoogte van de gebouwen die eraan grenzen. De vergunningverlenende overheid besteedt bijzondere aandacht aan de integratie van de uitbreiding of nieuwbouw in zijn omgeving in zijn motivering van de vergunningsbeslising.
6.4. Afmetingen van de nieuwe woongebouwen en/of uitbreidingen woongebouwen • Aantal bouwlagen: max. 2 • Maximale nokhoogte: 10m. • Dakvorm: hellend tussen 30° en 50°. • Maximaal volume van de woning is 1000m³ of 1250m³ indien de woning bewoond wordt door meer dan één gezin 6.5. Afmetingen van de bedrijfsgebouwen • Aantal bouwlagen: vrij binnen de aangegeven kroonlijsthoogte. • Kroonlijsthoogte: maximaal 8m van het oorspronkelijke maaiveld tot de bovenzijde van de kroonlijst. • Dakvorm: hellend tussen 0° en 50° 6.6. Materialen De bouwmaterialen moeten voldoen aan het streekeigen karakter. De gebouwen worden opgetrokken in degelijke gevelmaterialen. Glimmende metalen zijn uitgesloten. Zichtbare asfaltproducten en geglazuurde gevelstenen worden niet toegelaten. Imitatiematerialen zijn toegelaten. Definitief zichtbaar blijvende vrijstaande zijgevels van gebouwen moeten zoals de voorgevels worden behandeld voor wat de keuze der materialen en de afwerking betreft. Er wordt gestreefd naar een sobere architectuur met duurzame materialen. Plastic en PVC worden als gevelbekleding niet toegelaten. Gebruik van vlak bekist beton als gevelbekleding is niet toegelaten. Gebruik van getextureerd beton is toegelaten. Bepleistering van de geveloppervlakten is toegelaten. De kleur van raam- en deurprofielen is vrij. 6.7. Inrichting niet-bebouwde delen Zoals hierboven vermeld bedraagt de maximale terreininname 70% voor de totaliteit van de aangeduide zone per bedrijf. Minimum 30% wordt niet ingenomen door bebouwing. Hiervan dient minstens de helft te worden ingericht als tuin met aanplantingen van laagen hoogstammig groen. Het resterende deel kan worden gebruikt voor verhardingen nodig voor de bereikbaarheid en het functioneren van de bestemmingen.
Alle levende materialen moeten het landschapsbeeld zodanig beheersen dat zij samen met de bouwmaterialen een aanvaardbare eenheid vormen. De plantenkeuze moet zodanig gebeuren dat een landelijk landschapsbeeld wordt nagestreefd. Hierbij dient vooral de aandacht uit te gaan naar de inrichting van de perceelsranden (erfbeplanting). De heesters, struiken en bomen die gebruikt worden als perceelsbegrenzing of – afscherming, moeten voor 70% behoren tot een streekeigen plantgoed. Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0,50m afstand van de eigendomsgrenzen, tenzij gemeen akkoord. De taluds, de steunmuren en de terrassen mogen niet hoger zijn dan 0,50m ten overstaan van het natuurlijk of genormaliseerd grondpeil. 7.
Zone voor aan de landbouw verwante bedrijven
7.1. Bestemming De zone is bestemd voor een honden- en kattenfokkerij, in zoverre de activiteiten het karakter en de schaal van de buurt niet verstoren. Per bedrijf is er maximaal één bedrijfswoning. Als de activiteiten (honden- en kattenfokkerij) stopgezet worden, worden al naargelang de activiteit ofwel de stedenbouwkundige voorschriften van artikel 6 ‘Zone voor landbouwbedrijven’ ofwel van artikel 3 ‘Zone voor geïsoleerde woningen in agrarisch gebied’ van toepassing. 7.2. Inrichting Voor de bebouwings- en inrichtingsvoorschriften wordt er verwezen naar de artikels 6.2 tot en met 6.7 van artikel 6 ‘Zone voor landbouwbedrijven’.