Scheepvaartcontrole City atrium Vooruitgangstraat 56 1210 Brussel
ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET – 14 maart 2009 Opmerking:
De vermelding “CEVNI” heeft betrekking op de Europese reglementering en correspondeert met het APSB – Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren. De vermelding “SIGNI” heeft betrekking op de Europese voorschriften voor signalisatie op de scheepvaartwegen.
1. Wat betekent het volgende verkeersteken? (CEVNI) A. diepte in decimeter van de vaargeul links en rechts B. aanduiding van marifoonkanalen C. toestemming ligplaats te nemen in de breedte van de vaarweg tussen de aangegeven afstanden in meter
30-60
2. Wat betekent het volgende verkeersteken? (CEVNI) A. er zijn vaartbeperkingen B. verboden doorvaart voor alle vaartuigen C. verplichting om bijzonder op te letten
3. Deze lichten bij de toegang tot een sluis betekenen dat (CEVNI): A. de doorvaart verboden is (de sluis wordt niet bediend) B. de doorvaart toegestaan is C. de sluis binnenkort geopend wordt en dat de schepen zich klaar moeten maken voor de doorvaart
4. Wat betekent het volgende verkeersteken? (CEVNI) A. sluis op 40 m B. de vaargeul bevindt zich op 40 m van de oever C. verbod te meren op 40 m
5. Wat betekent het volgende verkeersteken? (CEVNI) A. Toestemming tot meren B. Toestemming tot ankeren C. Toestemming tot meren en tot ankeren
www.mobilit.fgov.be
40
Examen stuurbrevet – 14.03.2009
6. U ziet een schip dat als dagteken een blauw-witte vlag voert (CEVNI). Dit schip: A. wordt gebruikt voor het duiken B. verricht onderhoud aan de bebakening van de vaargeul C. verricht opmetingen ten behoeve van de overheid 7. U ziet ’s nachts de volgende lichten: Dit is het vooraanzicht van een: A. klein motorschip B. klein open motorschip C. klein zeilschip 8. Men vaart stroomafwaarts op een scheepvaartweg die volgens het SIGNI-stelsel betond is en men nadert een ton zoals de figuur toont. Om de hoofdvaargeul te volgen moet men deze ton: A. aan bakboord houden B. aan stuurboord houden C. naar keuze aan stuurboord of bakboord houden 9. Twee kleine motorschepen sturen recht tegen elkaar in. Er bestaat gevaar voor aanvaring. Wie moet uitwijken? (CEVNI) A. beide schepen naar stuurboord B. schip X C. schip Y
10. Het kleine zeilschip komt langs stuurboord van de grote motorsleepboot. Wie heeft voorrang? (CEVNI) A. de motorsleepboot B. het zeilschip C. het schip dat het andere aan stuurboordzijde van zich heeft moet uitwijken
11. Met welk geluidssein moet deze boot zijn manoeuvre kenbaar maken: (CEVNI) lange stoot korte stoot A. B. C.
www.mobilit.fgov.be
2
Examen stuurbrevet – 14.03.2009
3
12. Welke van onderstaande regels geldt NIET bij kruisende koersen? (CEVNI) A. groot gaat voor klein B. stroom mee gaat voor C. beperkt manoeuvreerbare schepen (die hiervan de tekens voeren) hebben voorrang 13. Wat is een engte? (CEVNI) A. elke versmalling van de vaargeul B. waar onvoldoende ruimte is voor het voorbijvaren van twee schepen C. waar de doorgang door middel van lichten is geregeld
14. Op een navigatiekaart staat bij een licht de volgende aanduiding: Iso 8s. Dit betekent dat het licht: (SIGNI) A. een schittering heeft van 8 seconden per minuut B. elke 8 seconden één schittering heeft C. 4 seconden aan is een 4 seconden uit is
15. Tijdens het oplopen geeft de opgelopene het geluidssein 5 x kort (CEVNI). Dit betekent: A. u kunt niet voorbijlopen B. u moet aan stuurboord voorbijlopen C. u moet aan bakboord voorbijlopen
16. Het licht op het achterschip van een motorschip aan de kop van een sleep is? (CEVNI) A. wit B. geel C. geel flikkerlicht
17. Mag de oploper een schip aan stuurboord voorbijlopen? (CEVNI) A. in geen enkel geval B. ja, dit is de algemene regel C. indien daartoe de ruimte is 18. Een boot mag blijven stilliggen in een sluis (Algemeen Reglement der Scheepvaartwegen van het Koninkrijk): A. de tijd die nodig is voor het schutten B. ’s nachts, wanneer de scheepvaart gestopt is C. zolang een nieuwe schutting niet nodig is
19. Een vaartuig dat een rode wimpel voert (Algemeen Reglement der Scheepvaartwegen van het Koninkrijk): A. geeft een noodsein B. vervoert gevaarlijke stoffen C. heeft voorrang bij de doorvaart van sluizen
www.mobilit.fgov.be
Examen stuurbrevet – 14.03.2009
20. Water is als blusmiddel alleen geschikt bij: A. klasse A-branden B. klasse B-branden C. klasse C-branden
www.mobilit.fgov.be
4
Examen stuurbrevet – 14.03.2009
5
BIJKOMENDE VRAGEN TOT HET BEKOMEN VAN HET ALGEMEEN STUURBREVET INTERNATIONALE BEPALINGEN TER VOORKOMING VAN AANVARINGEN OP ZEE 21. Volgens dit reglement is een vaartuig onder zeil dat bovendien van de motor gebruik maakt voor de voortstuwing een: A. zeilvaartuig B. werktuiglijk voortbewogen vaartuig C. motorzeilvaartuig 22. Een gemotoriseerd vissersvaartuig is op weg naar verderop gelegen visgrond. Tijdens deze reis voert het vaartuig: A. de tekens van een werktuiglijk voortbewogen vaartuig B. de tekens van een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij C. de tekens van een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig 23. I = een werktuiglijk voortbewogen vaartuig II= een zeilvaartuig III= een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig Wat is juist als algemene regel? A. I wijkt voor II en III, II wijkt voor III B. I wijkt voor II en III, III wijkt voor II C. I wijkt voor III, II wijkt voor I, III wijkt voor II 24. Een schip voert als dagmerk een cilinder. Dit is een: A. loodsvaartuig B. vissersvaartuig (niet treilvisserij) C. schip dat door zijn diepgang beperkt is in zijn manoeuvreerbaarheid 25. Als schepen, die in zicht van elkaar zijn, elkaar naderen en één van de schepen de voornemens of handelingen van het andere schip niet begrijpt, moet het in twijfel verkerende schip het volgend geluidssein geven: A. één lange stoot B. tenminste drie korte stoten C. tenminste vijf korte stoten in snelle opeenvolging 26. Het driekleurenlicht (zijlichten of boordlichten en heklicht gecombineerd in één lantaarn) aan of nabij de top van de mast mag gevoerd worden door: A. alleen zeilschepen korter dan 12 m B. zeilschepen korter dan 20 m C. alle zeilschepen
www.mobilit.fgov.be
Examen stuurbrevet – 14.03.2009
6
SCHEEPVAARTREGLEMENT BENEDEN ZEESCHELDE
27. Drijvende leidingen die de scheepvaart kunnen hinderen moeten over de gehele lengte aangeduid worden met: A. rondom zichtbare witte lichten B. rondom zichtbare gele lichten C. rondom zichtbare rode lichten 28. Een schip belast met een bijzondere politieopdracht voert als bijkomend licht: A. een wit flikkerlicht B. een blauw flikkerlicht C. een oranje flikkerlicht POLITIEREGLEMENT BENEDEN ZEESCHELDE 29. De verplichting om op de romp of bovenbouw op een goed zichtbare plaats de naam van het schip en zijn thuishaven te voeren geldt: A. voor ieder schip B. uitsluitend voor zeeschepen C. uitsluitend voor schepen die goederen vervoeren 30. Mag men op de Beneden-Zeeschelde buiten de vaargeul varen? A. ja B. neen C. ja, maar wel op eigen risico
www.mobilit.fgov.be
Examen stuurbrevet – 14.03.2009
7
1
A
B
C
11
A
B
C
21
A
B
C
2
A
B
C
12
A
B
C
22
A
B
C
3
A
B
C
13
A
B
C
23
A
B
C
4
A
B
C
14
A
B
C
24
A
B
C
5
A
B
C
15
A
B
C
25
A
B
C
6
A
B
C
16
A
B
C
26
A
B
C
7
A
B
C
17
A
B
C
27
A
B
C
8
A
B
C
18
A
B
C
28
A
B
C
9
A
B
C
19
A
B
C
29
A
B
C
10
A
B
C
20
A
B
C
30
A
B
C
www.mobilit.fgov.be