1
Het realisme in Rusland.
In de 18de eeuw kwam het theaterleven in Rusland geleidelijk op gang. Tot dan toe was de Russische literatuur nog een braakliggend terrein. De grote bloei in de 19de eeuw werd voorbereid door o.a. Aleksander Sumarokov (1718 – 1777) schreef klassieke tragedies over de Russische geschiedenis naar Frans voorbeeld. Aleksander Gribojedow (1795 – 1829) liet zich door het werk van Molière inspireren. Zijn komedie ‘Gore ot uma’ (Verstand baart lijden) uit 1824, werd pas na zijn dood in 1931 gecreëerd en was een eerste protestsignaal van de liberalen tegen het tirannieke tsarendom.
Aleksander Poesjkin (1799 – 1837)
Afkomstig uit een aristocratische familie in Moskou die geheel doordrongen was van de Franse cultuur der Verlichting, vindt Poesjkin al heel vroeg de weg naar de belangrijkste werken uit dat land, in hun oorspronkelijke tekst. Hij wordt verbannen omwille van zijn atheïstische verzen, maar door de tsaar begenadigd. In het werk van de op jeugdige leeftijd aan de gevolgen van een duel gestorven Alexander Poesjkin zijn reeds alle belangrijke motieven en uitdrukkingsvormen van de literatuur vervat. Hij introduceerde de woordkunst van de Engelse en Franse literatuur en paste deze aan aan het Russische taaleigen. Hij schiep een oeuvre dat op Europees peil stond. In de keuze van zijn onderwerpen blijkt hij een typische romanticus. Aanvankelijk werd hij in zijn poëzie geïnspireerd door Byron (ingrediënten van de Byroniaanse Romantiek: het flamboyante exotisme in een natuurlijk decor, de gedesillusioneerde held die door geen enkele passie met het leven is te verzoenen, de dramatische ontknoping, en dat alles ingebed in een ononderbroken lyrische woordenvloed. Later verdiept en verfijnt zich zijn persoonlijke lyriek. De dichter is meer geneigd voorrang te geven aan objectieve zienswijze en eenvoud van stijlmiddelen om de sensibiliteit in al haar nuances uit te drukken. Zo wordt dan ook vaak met behulp van de concrete werkelijkheid van een landschap een zielstoestand weergegeven.
Bijvoorbeeld: ‘Winteravond’
‘Woest viert de storm feest, Witte mist in een wervelende jacht; Brul tegen de hemel, beest,
2
En kindje, kerm nu heel zacht; De wind rukt, de wind tiert, Het strodak is oud en vervallen, Het raam kleppert en kiert, En ook de mens dwaalt rond, nu de avond is gevallen’ Hij schrijft verhalende poëzie, de roman in verzen ‘Evgenij Onegin’, en gaat in zijn laatste periode over naar proza: Bundel van vijf novellen ‘Verhalen voor Belkin’, 1830. In 1832 schrijft hij de onvoltooide roman ‘Doebrovski’, in 1833 het geheimzinnige verhaal ‘Schoppenvrouw’ , en in 1836 verschijnt ‘De Kapiteinsdochter’, een originele historische roman. Zijn scheppende kracht manifesteert zich ook in een serie sprookjes die op een amusante manier de volkspoëzie imiteren. Poesjkin vernieuwt het repertoire van het Russische toneel. Aanvankelijk nog sterk beïnvloed door Shakespeare, schrijft hij het koningsdrama (een historische tragedie over een nationale figuur uit de woelige tijd aan het begin van de 17de eeuw) ‘Boris Godoenov’ (1825) : de strijd van Boris (kindermoordenaar-tsaar, gekweld door wroeging) tegen de overweldiger Dimitri (die hem tenslotte van zijn troon stoot).Werd later door Moussorgski als onderwerp gekozen voor zijn gelijknamige opera. Hij geldt als de vader van de Russissche literatuur, omdat hij de schepper is van de twee belangrijkste stromingen: ° In zijn epos en verzen over het leven in de provincie, ‘Eugen Onegin’ schept hij de technisch volmaakte ‘realistische stroming’, waarvan Toergenjew, Gontsjarow en Tolstoi en in de moderne tijd Iwan Boenin de vertegenwoordigers zijn. ° In zijn balladeachtige epos ‘De Bronzen Ruiter’ maakt hij gebruik van de ‘antirealistische stroming’, waartoe Dostojewski, en de modernen Reminzow en Boris Pilnjak behoren. Het onwerkelijke, soms schimmige van het leven, dat in de typisch Russische mens (althans zoals zij hem zien) angst, vertwijfeling en demonische verleiding oproept, komt bij deze schrijvers op rijkgeschakeerde wijze tot uitdrukking. De mensonwaardige toestanden in het tsaristische Rusland waren oorzaak en aanleiding voor het feit dat de auteurs sociale problemen in hun werk gingen behandelen. Zij waren wel genoodzaakt dit te doen op een uiterst voorzichtige en behoedzame manier, want de censuur was ongenadig. Voor toneel schreef Poesjkin een cyclus van vier kleine tragedies, een soort mini-drama’s ‘Malenkie Tragedii’ (Kleine Tragedies) waarin een nog kalere handeling dan die van de klassieke tragedie zich afspeelt binnen een heel kort tijdsbestek. De suggestieve kracht van Poesjkins bondigheid staat in dienst van een tragische visie op de mens. Meer dan de destructieve hartstochten die de personages lijken te beheersen, onderzoeken deze drama’s de diepten van het bestaan en onthullen een wereld van verborgen drijfveren, waarin doodsdrift en onbedwingbare hang naar het absolute samensmelten. Deze korte toneelstukken werden in twee weken geschreven, herfst 1830 (gedurende de pestepidemie). Poesjkin beschouwde ze als experimentele stukken. Hoewel elk toneelstuk aan een bepaald thema gewijd is, vormen de vier stukken een groots en uniek geheel, een diepe bezinning over het tragisch lot van bepaalde mensentypes. 1.’De gierige ridder’ is de tragedie van de machtswil, van het hartstochtelijk streven naar absolute zelfstandigheid. De baron in een echt demonische figuur. 2.’Mozart en Salieri’ heeft als thema het kunstenaarschap. De componist Salieri wijdt zich met hart en ziel aan de muziek, hij bewondert Mozart en benijdt hem om zijn genie, om het talent dat God hem schonk zonder dat hij het verdiende. Daarom doodt hij hem, maar hij begrijpt tevens dat een moordenaar geen groot kunstenaar kan zijn.
3
3.’De stenen gast’. Voor Poesjkin is Don Juan niet alleen de nooit bevredigde vrouwenverleider maar vooral de opstandeling die de conventies trotseert. Steeds bereid om zijn mededingers te doden, hecht hij zelf geen waarde aan zijn eigen leven. Dit stuk is het langste van de vier en werd het vaakst opgevoerd. 4.’Het feestmaal tijdens de pest’ is een vrije vertaling van een stuk uit J. Wilson ‘The city of the plague’ (1816). Het bekroont en voltooit de cyclus met de behandeling van het hoofdprobleem: de mens tegenover leven en dood.
Nikolaj Vasiljevitsj Gogol. (1809-1852)
Gogol, die zonder enige discussie beschouwd kan worden als een van de grootste Russische blijspelschrijvers, is ook een van de scheppers van de Russische roman. Geboren in Oekraïne (was de zoon van een landeigenaar), verkoos hij in het Russisch te schrijven. Zijn literaire werk, direct gewaardeerd door zijn originaliteit en uitdrukkingskracht, verwarde echter zijn tijgenoten die op zoek waren naar een duidelijke, ondubbelzinnige boodschap. Omdat zijn latere werken een ongewoon reliëf gaven aan prozaïsche details van het dagelijks leven en schrikwekkend banale mensen, werd hij in Rusland lang als een realist beschouwd (hoewel hij de principes van het realisme voortdurend overschreed). Zo houdt men hem ook altijd voor een satirisch schrijver, maar de geheimzinnige poëzie van zijn scheppingen reikt veel verder dan waar de satire op mikt. Eigenlijk is het hele fenomeen Gogol een paradox: zijn temperament, zijn biografie en carrière, en in niet mindere mate zijn werk en artistieke erfenis, zijn zonder meer excentriek te noemen. Hij leed aan psychische en lichamelijke kwalen en weigerde tenslotte elk voedsel. Dit overmatig vasten heeft uiteindelijk tot zijn dood geleid. De mens Gogol is op deze manier altijd een raadsel gebleven. Zijn brieven zijn van een beschamende onoprechtheid, zijn uitlatingen over zichzelf hoogst onbetrouwbaar, zijn klachten oncontroleerbaar. Zijn staatkundige en religieuze opvattingen zijn vrij duidelijk, zijn literair genie onmiskenbaar. Maar welke angsten en waandenkbeelden hem zijn hele leven begeleid hebben kan men slechts gissen. Werk. De eerste verhalen worden gebundeld in ‘Avonden in een dorpje bij Dikanka’ (1831-1832) en zijn gesitueerd in een operette-achtig Oekraïne. Ze variëren van de volksklucht ‘De jaarmarkt van Sorotsjintsy’ via de wonderlijke komedie ‘Ivan Fjodorovitsj Sjponka en zijn tante’ tot de duistere opera ‘De verschrikkelijke wraak’. Met ‘Mirgorod’ (1835), ogenschijnlijk een voortzetting van deze verhalen, bevestigt hij zijn volwassen schrijverschap en zijn afscheid van Oekraïense onderwerpen. Naast het jeugdwerk, het heldenepos ‘Tara Boelba’ uit 1835, bevat deze bundel het pseudofolkloristische ‘Vi’ , met zijn verkapt perverse erotiek; het schitterende beginverhaal ‘Ouderwetse landeigenaars’ is een meesterwerk van zijn
4
dubbelzinnigheid; ‘De ruzie tussen de twee Ivans’ is dan weer een variatie op het thema van de menselijke kleingeestigheid. In 1835 publiceert Gogol ‘Arabesken’, een verzameling opstellen en vertellingen waarvan ‘De Nevski Prospect’ en ‘Dagboek van een gek’ onderdeel uitmaken van de ‘Peterburgse vertellingen.’ Dan volgen ‘De neus’ en zijn belangrijkste werk in het genre van de novelle, ‘De mantel’ in 1842. Hoofdpersoon in deze cyclus is Sint-Petersburg, voorgesteld als een stad waar absurditeit en duivelse boosaardigheid hoogtij vieren, een plek des oordeels voor gevoelige, onschuldige mensen, waar alleen de hartelozen overleven en zich wel bevinden. Het toneelwerk van Gogol bestaat uit enkele korte stukken en onvoltooide fragmenten: Een blijspel ‘Trouwen’, waarin een man via een koppelaarster een vrouw vindt, maar op het laatste moment door het raam weg vlucht. In 1836 heeft de première plaats van ‘De Revisor’.
De Revisor door De Amsterdamsche toneelvereeniging (1934) Regie: Albert Van Dalsum
De Revisor door De Paardenkathedraal (2003) Regie: Dirk Tanghe
Het gegeven van deze komedie is oud: Een lichtzinnige jongeman Chlestakov, is met zijn vlegelachtige knecht in een provinciestad blijven hangen omdat hij geen geld meer heeft om verder te reizen. Door de autoriteiten wordt hij voor een incognito reizende regeringsinspecteur aanzien en ook als dusdanig behandeld (steekpenningen, drank, maaltijden, dochter en vrouw van de burgemeester). Pas in de slotscène komt de waarheid aan het licht wanneer de ‘echte’ inspecteur, revisor aangekondigd wordt. Wanneer de onbeholpen Russische acteurs de subtiel genuanceerde kunst van Gogol in een grove klucht veranderen, verlaat hij Rusland en kiest hij voor Italië, vastbesloten af te zien van een vervolg van zijn huidige roem en voortaan te schrijven voor het nageslacht. Hij schrijft de meesterlijke roman: ‘Dode zielen’. (situeert zich in het hart van het Russische platteland, en concentreert zich op Tsjitsjikov, een oplichter die overleden lijfeigenen koopt, ‘dode zielen’…..)
Gogol ’s proza springt in dit werk zonder enige moeite over van een zeer vermakelijke dialoog op uitvoerige, bliksemsnelle inventarisaties, meeslepende natuur- en persoonsbeschrijvingen en ‘lyrische’ passages, waarin plots bv. Ruslands grote toekomst bezongen wordt. Bedoeling was een tweede en zelfs een derde deel te schrijven (Dante’s Goddelijke komedie indachtig: Tsjitsjikov zou een goed mens worden), maar dat is nooit gebeurd. Waarom? Iedere moreel religieuze problematiek was Gogol totaal vreemd. Zijn figuren kennen geen zedelijke dilemma’s van belang. Heeft uiteindelijk wel een tweede deel geschreven, maar het manuscript verbrand.
‘Uit mijn briefwisseling met mijn vrienden’ uit 1847 is een bonte verzameling opstellen over moraal, maatschappij en literatuur.
5
‘WIJ ZIJN ALLEN VOORTGEKOMEN UIT DE MANTEL VAN GOGOL’ Wat een tijdgenoot had genoteerd bij Gogols leven – namelijk dat iedereen in zijn werk zag wat hij erin wilde zien, liever dan wat er werkelijk stond – is na zijn dood overeind gebleven. Ondanks het feit dat hij altijd beschouwd werd als een klassiek schrijver, verschijnt hij in de 19de eeuw als een realistisch auteur. In het begin van de 20ste eeuw legt men meer het accent op het bizarre, de groteske aspecten van zijn werk, waarin men voorboden ziet van symbolisme en surrealisme.
Ivan Toergenjev
Het sociale aspect van de Russische realiteit houdt de belangstelling van de schrijvers vast. Zo introduceert Toergenjev hedendaagse sociale problemen in de realistische thematiek. Hij wordt door zijn cultuur en zijn langdurige verblijven in Frankrijk (hij correspondeert met Flaubert), door zijn elegante stijl, zijn voorliefde voor het kortere werk (verhalen en novellen) en zijn antiprofetisme, als de meest ‘westerse’ van de grote Russische realistische romanschrijvers beschouwd. Zo dweepte hij ook met de Duitse idealistische filosofie. Werk: Romans + verhalen en novellen. ‘Zapiski ochotnika’ uit 1852 = ‘Herinneringen aan een jager’ = een aangrijpende schildering (verhaal) van de menselijke tragedie van het lijfeigenschap. Maar het is ook een boek van hoop, een poëtische evocatie van de charme van het Russische platteland en de ontroerende grootsheid van de bevolking. In ‘Roedin’ (1856), een schitterende roman van een intellectueel die niet in staat is tot enige actie, ‘Dvorjanskoje gnezdo’ = Het adelnest (1859) en in ‘Otcy i deti’ = Vaders en zonen uit 1862, wordt Toergenjev de chroniqueur van de intelligentsia, maar ook de aanklager van revolutionair fanatisme. Hij geldt als onbetwistbaar meester van de ‘klassieke’ taal, die talloze schrijvers zal inspireren, onder wie Tsjechov en Boenin. Hij slaagt erin te ontsnappen aan de saaiheid van een te gepolijste kunst door te flirten met het fantastische. Ook geeft hij blijk van een existentieel pessimisme o.a. in zijn ‘Prozaverzen’. Dit existentieel pessimisme is de grondtoon van zijn hele oeuvre. Toneel.In zijn jeugd voelde Toergenjev zich bijzonder aangetrokken tot het toneel. Tussen 1842 en 1852 schreef hij tien korte toneelstukken. Hij ondervond veel moeilijkheden met de censuur om zijn stukken opgevoerd te krijgen. In 1852 gaf hij het genre definitief op. De meeste toneelstukken werden na de dood van Nicolaas I (1855) uitgegeven en opgevoerd. De beste toneelstukken behoren tot de komedie met socio-psychologische inhoud. De heldin van ‘Provintsialka’ = ‘Een dame uit de provincie’ verveelt zich in een kleine stad en gebruikt al haar charmes om haar man, een ambtenaar naar Petersburg te doen overplaatsen. ‘Mesiats v Derevne’ = ‘Een maand op het land’ munt uit door de rake psychologische karaktertekening. Een scherp satirische strekking kenmerkt ‘Zavtrak oe Predvoditelja’ =’Een ontbijt bij de Adelsmaarschalk’. De toneelstukken van Toergenjev beelden personages, situaties en milieus uit van de adel.
Aleksander Ostrovski. (1823 – 1886) Hij is de vertegenwoordiger van het realisme in het toneel in Rusland. Gezien zijn enorme oeuvre en zijn invloed is hij de belangrijkste schrijver op dit terrein. Geboren in ‘over-Moskova’, de handelwijk van Moskou waar nog de oude gildetradities leven, schildert hij dit milieu met zijn gebruiken, psychologie in taal, zoals hij het van binnenuit kent.
6
Schrijft veelal satirische komedies, die zich meestal afspelen in milieus waar ‘geld’ het hoge woord voert. In één van zijn eerste stukken, nl. ‘Het Faillissement’ uit 1850 pakt hij het koopmansmilieu zo hard aan, dat hij bijna zijn baan verliest bij de rechtbank. Herhaaldelijk krijgt hij last met de censor, maar hoe meer moeilijkheden hij krijgt, des te populairder hij wordt. Omwille van zijn scherpe, humoristische pen wordt hij de ‘Russische Molière’ genoemd. In zijn meer dan 50 stukken reageert hij tegen de oppervlakkigheid van het boulevard-theater, tegen de leugenachtigheid van het melodrama en tegen de valse pathetiek van de romantiek. Zijn bij ons bekendste werk is ‘Les’ = ‘Het Woud’, daterend van 1871. Verder schreef hij nog: ‘Het blijft in de familie’, ‘Armoede is geen schande’, en de indrukwekkende volkstragedie ‘Groza’ = ‘Het onweer’.
Leo (Lev Nikolajevitsj)Tolstoj. (1828 – 1910)
Hij behoorde tot de hogere adel (was een graaf) en werd vroeg wees. Studeert eerst Oosterse filologie, dan rechten, maar behaalt geen diploma. Begint een dagboek bij te houden dat een kostbare bron is voor de kennis van zijn morele evolutie. Na zijn militaire dienst (nam deel aan de Krimoorlog) bezocht hij talrijke grote steden in West-Europa. Tolstoj leeft in contact met zijn boeren, beseft dat hun situatie afschuwelijk is en dat zij het slachtoffer zijn van de grondbezitters. Hij tracht deze stand van zaken op zijn domein te verbeteren en zet zich in voor de opheffing van de lijfeigenschap van zijn eigen boeren. Werk. Op literair vlak start Tolstoj met autobiografisch werk: Hij maakt zijn triomfantelijke entree met ‘Kinderjaren’ in 1852, gevolgd door ‘Jongensjaren’ (1854) en ‘Jeugd’ (1857). In deze werken zet hij een jonge Russische edelman neer uit de jaren 1840, puttend uit zijn persoonlijke herinneringen. ‘De verhalen uit de Kaukasus’ (1853-1855) en ‘Sebastopol’ (1855-1856), die hem faam als ‘schrijver van het soldatenleven’ bezorgen, zijn reportages waarin de schrijver, vrijwillig in dienst getreden, zichzelf opvoert te midden van zijn wapenbroeders. ‘Sneeuwstorm’ (1856) en ‘Luzern’ (1857) vertellen episoden uit zijn reizen door Rusland en Europa. Nog tot zijn jeugdwerk behorend zijn ‘De ochtend van een landeigenaar’ (1856) en De Kozakken’ uit 1863, het meest ambitieuze van zijn jeugdwerken. In ‘Huwelijksgeluk’ (1859) gaat autobiografie over in fictie. Twijfelend of hij zal trouwen, probeert hij in de toekomst te kijken; maar ook hier (net als in zijn ander jeugdwerk) legt de scheppende verbeelding de fantasie aan banden, eerder dan haar de vrije loop te laten. De jaren 1862-1867 staan in het teken van de schepping van de grote epische roman
7
‘Oorlog en vrede’ (behandelt de oorlog van Rusland tegen Napoleon) waarvan de publicatie een mijlpaal is in de geschiedenis van het Russische proza.(tijdens het schrijven van dit werk had hij zich verdiept in Cervantes en Goethe. Gekweld door filosofische problemen leest hij nu Shopenhauer en andere wijsgeren). In 1873 begint hij zijn tweede grote roman ‘Anna Karenina’ (over de tragische liefde van Anna voor graaf Vronski) en in 1899 verschijnt ‘Opstanding’ (waarin hij de hypocrisie van een rechts-, straf-, politiek-administratief of kerkelijk systeem aanklaagt, want dit dient volgens hem enkel om de bevoorrechten te verdedigen en te beschermen).
Zijn hoofdfiguren zijn telkens mensen met een ontwakend zelfbewustzijn, die onvermoeibaar en koppig vast blijven houden aan hun geloofwaardigheid en via de onontkoombaarheden van geschiedenis en maatschappij een antwoord zoeken op de eeuwige vraag ‘Wat te doen?’ Hierdoor zijn de romans van Tolstoj bovenal etappes in een onafgebroken queeste naar geestelijke waarheid. Naar het einde van zijn leven en loopbaan zegt hij de kunst vaarwel (is immers in zijn ogen niet meer dan een tijdverdrijf voor de rijken) en schrijft hij alleen nog om de sterfelijkheid van de mens aan te tonen in ‘De dood van Ivan Iljitsj’(1886), om huwelijksbedrog te hekelen; wat hij doet in ‘Kreutzersonate’ (1891), om de valstrikken bloot te leggen van een gecorrumpeerde beschaving die de Russische monarchie had opgelegd aan de bergbewoners van de Kaukasus = ‘Hakzji-Moerat’ (1904) of om op te roepen tot bekering en een leven naar de geest : ‘Meester en dienaar’ (1895) en ‘Vader Sergej’ (1911). Verder schreef hij o.a. nog ‘De stuiversonate’ , ‘De duivel’, ‘Heer en Knecht’. Toneel. ‘De Macht der Duisternis’ (1886) was bedoeld als volkstoneel en is een illustratie van Tolstoj’s credo.
Inhoud: De knecht Nikita heeft een liaison met Anisia, de vrouw van zijn zieke meester. Na zijn dood trouwt hij met haar, verspilt haar geld en knoopt een relatie aan met de dochter uit haar eerste huwelijk. Deze wordt zwanger. Nikita doodt het kind na de geboorte en begraaft het in de kelder. Hij krijgt echter diep berouw en wil zelfmoord plegen. Uiteindelijk verlicht hij zijn geweten en bekent zijn moord aan de familie. (De opvoering van het stuk was verboden tot 1894 – In Parijs echter werd het op Zola’s initiatief in 1887 opgevoerd)
‘De Vrucht van de Verlichting’ (1889) is een vrolijke maar scherp satirische komedie, waarin de aristocratische kringen gehekeld worden. Tolstoj bespot deze mondaine, elegante en rijke leeglopers die zich uit verveling aan spiritisme overgeven (was ‘in’ op het einde van de 19de eeuw), terwijl hun boeren met moeite tegen de ellende en de hongersnood strijden. In scherp contrast met de hogere kringen staan het huispersoneel en de boeren.
Inhoud: Drie onder hen komen de huisheer opzoeken om hem aan zijn belofte te herinneren een stuk grond te zullen verkopen. De intrige is eenvoudig en doeltreffend. Het verwachte medium is verhinderd. Een listig dienstmeisje weet haar meester te overtuigen dat de buffetjongen mediamieke eigenschappen heeft. In geveinsde trance laat deze de verkoopakte van het stuk grond door de verschrikte landheer ondertekenen. (stuk werd gespeeld door Tolstoj’s familie en later opgevoerd door Stanislavski)
‘Het Levende Lijk’ (geschreven tussen 1900 en 1904) Inhoud: Fedja Protasov beseft dat zijn vrouw Liza niet meer van hem houdt en dat ze een jeugdvriend bemint. Hij zelf heeft een liaison met een zigeunerin. Hij kan de huichelarij van hun situatie niet langer verdragen en veinst zelfmoord (met medeplichtigheid van zijn vrouw) zodat Liza met haar jeugdvriend mag trouwen. Het bedrog komt aan het licht. Liza wordt wegens bigamie voor het gerecht gedaagd en Fedja omdat hij de overheid misleid heeft. Wanhopig pleegt hij zelfmoord, de enige uitweg die overblijft.
Tolstoj ontmaskert hier de sociale conventies zowel als de macht van Staat en Kerk, die de mens onderdrukken. (De intrige berust op een werkelijk feit, dat zich in Moskou had voorgedaan. Dit belette Tolstoj het stuk uit
te geven)
8
Maksim Gorki. (1868-1936)
Leven en werk. Is een Russisch naturalistisch schrijver die vooral bekendheid verwerft met zijn levendige verhalen over de minder begoeden, de vagebonden, zij die aan de rand van de toenmalige maatschappij leefden. De naam Gorki is een pseudoniem (voor Alekesj Marksimovitsj) dat hij in zijn tienerjaren aanneemt. ‘Gorki’ betekent ‘bitter’ en het typeert zijn kinder- en jeugdjaren. Hij werd vroeg wees en werd opgevoed door zijn grootouders. Werd heel jong verplicht te werken (rond zijn 11de) en kwam als jong volwassene in aanraking met een rijke schare aan ‘vreemde’ snuiters en vangt als dusdanig heel wat vroeg- revolutionaire ideeën op. In 1892 publiceert een krant ‘Makar Tsjoedra’, zijn eerste verhaal, spoedig gevolgd door een reeks verhalen en schetsen uit het leven van zwervers, arbeiders en zonderlingen. Deze verhalen, die van veel talent getuigen, hebben succes bij een publiek dat graag stukken over het ‘volksleven’ leest, zonder de ‘meewarige’ en ‘aanklagende’ toon. Gorki geeft blijk van een zekere hardheid, een ‘frisse’ afkeer van de ‘burgerlijke wereld en een avontuurlijkheid die goed past in een wereld waarin Jack London (Am. Roman/novelleschrijver 1876/1916) verafgood wordt. Twee bundels verhalen, in 1898 verschenen, worden snel en in grote oplage verkocht en maken Gorki tot een beroemd en bemiddeld auteur, bevriend met Tsjechov, bekend met Tolstoj en Korlolenko, en die contacten houdt met de sociaal-democratie. Zijn relaties met het Moskouse Kunsttheater leiden tot de volgende toneelstukken: ‘Na dne’ = ‘Op de bodem’ (1902) kent onder de titel ‘Nachtasyl’ enorm succes in en buiten Rusland. Het stuk wordt bevolkt met zijn typische karakters en behandelt thema’s als bitterheid, pijn en wanhoop; thema’s die zeer eigen zijn aan het werk van Gorki. ‘Mestsjane’ = ‘Kleinburgers’ (1902) ‘Datsjniski’ = Zomergasten (1904) ‘Deti sontsa’ = Zonnekinderen (1905) In 1905 wordt Gorki, die toen al wereldberoemd is, gearresteerd maar onder druk weer vrijgelaten in 1906. Hij emigreert naar Italië (als vrijwillige banneling), vestigt zich op Capri (ook omwille van zijn gezondheid: lijdt aan longtuberculose) en schrijft de roman ‘Matj’ = ‘De Moeder’, die gezien wordt als het prototype voor de revolutionaire roman. Het boek wordt door literaire critici van links en rechts als een goedkope tendensroman beschouwd, maar door Lenin, met wie Gorki bevriend raakt, ‘zeer nuttig’ genoemd.
9
In 1913 keert hij, gebruik makend van de amnestie voor deelnemers aan de revolutie van 1905, naar Rusland terug, hierbij gebruik makend van zijn vriendschap met Lenin om schrijvers en artiesten te helpen in de woelige periode na de Russische revolutie van 1917. Gorki’s werk is heel ongelijk. Op zijn best is hij in zijn mémoires – de herinneringen aan Tolstoj behoren tot het origineelste dat over deze figuur geschreven is – en in zijn korte verhalen, waarbij de autobiografisch getinte verhalen de beste zijn. Ook in zijn autobiografie komen zijn onbevooroordeeldheid, grote belangstelling voor alle levensverschijnselen en zijn soms wat vulgaire, maar toch ook wel oprechte originaliteit goed tot hun recht. In Rusland wordt hij als een van de grootste Russische schrijvers beschouwd.
10
Anton Tsjechov. (1860-1904)
Leven en werk. Tsjechov is de kleinzoon van een lijfeigene en de zoon van een kruidenier in Tanganrog, een provinciestadje. Als hij medicijnen gaat studeren in Moskou, droomt hij van een snelle carrière in de Russische literaire wereld. ‘Literatuur’, zei Tsjechov, ‘moet het leven schilderen zoals het in werkelijkheid is’, ofwel ‘het is gemakkelijker te schrijven over Socrates dan over een meisje of over een kokkin’. Het echte leven schilderen, dat stond Tsjechov voor ogen in zijn literaire werk, en hij koos met kennis van zaken voor de moeilijke weg, omdat die zijn belangstelling had. Vergeleken met de reuzen van de geest en de uitzonderlijke personages in de romans van Tolstoj, en meer nog van Dostojevski,(1821-1881 romanschrijver: schrijver van o.a.’Herinneringen uit het Dodenhuis’ en ‘De gebroeders Karamazov’) verrassen de helden van Tsjechov. Het zijn meer aardse, gewonere figuren, tegelijk minder interessant en meer karakteristiek, herkenbaar voor iedereen. De doorsnee mens en het dagelijkse leven vormen het hoofdthema in de werken van Tsjechov, die telkens wil aantonen ‘wat een brij het dagelijks leven is’ en de knoop wil ontwarren van de kleinste details waaruit menselijke relaties bestaan. En daar ligt een van de geheimen van het universele van zijn werk, dat geheel wortelt in de Russische werkelijkheid van het einde van 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw. Tsjechov kiest genres die Tolstoy en Dostojevski als secundair beschouwden: hij ziet af van de roman en schrijft honderden kortere en langere verhalen. Voor ‘toneel’ schrijft hij vijf belangrijke stukken en een tiental van het tweede plan, waarvan hijzelf zei ‘dat zij in niets de regels van de toneelkunst volgden’. In ‘Platonov’, een jeugdwerk (behoort niet tot de belangrijke stukken), is Platonov, de held, een leraar in de provincie, een Don Juan tegen wil en dank, los van zeden en uitdagend, en toch begerig naar de zijn reden van bestaan. Dit stuk wordt niet gepubliceerd en zodoende is de opvoering ervan onmogelijk. Zijn tweede toneelstuk zal pas zeven jaar later verschijnen. Om in zijn onderhoud te voorzien verdubbelt hij het kleine literaire werk. Met zijn magere honoraria moet hij niet alleen zijn eigen onderhoud en studie bekostigen, maar zijn ouders, broers en zus helpen. En juist in deze moeilijke tijd schrijft hij zijn vrolijkste, meest luchtige stukken, vaak kort en komisch – zo’n vijfhonderd korte verhalen, komediestukjes, parodieën en kluchten. Eenmaal journalist en arts geworden, verruimt hij geleidelijk zijn blikveld. Hij geeft de voorkeur aan het behandelen van ‘serieuzere onderwerpen’ (hoewel de humor nooit helemaal uit zijn werk zal verdwijnen), en gaat zich op langere verhalen richten, psychologische portretten, karakterstudies.
11
Bij het schrijven van korte verhalen die in de kranten verschijnen, leert hij bondigheid (door hem ‘de zuster van talent’ genoemd) en zeggingskracht van het detail. Hij schildert scènes uit het dagelijkse leven, bouwt dialogen op over de banaalste onderwerpen, een voor hem onuitputtelijke bron van inspiratie. Zijn proza geeft een uitzonderlijk brede beschrijving van het leven in Rusland en toont er via talloze personages en situaties verschillende facetten van. De auteur interesseert zich voor het bewustzijn van de hoofdfiguur, voor de pogingen die deze gewone mens onderneemt om ‘zijn plaats in het leven te bepalen’: hij maakt het bewustwordingsproces tot hoofdhandeling van zijn verhalen, en vervolgens van zijn toneelstukken. Het personage ontdekt vrij spoedig een nieuw onverwacht aspect van het leven, en zet zijn oude ideeën en illusies overboord. Ruzies, verraad, pistoolschoten, duels en grote onthullingen zijn niet meer dan uiterlijkheden, aanleidingen in dat proces van bewustwording. Vandaar de indruk van ‘inactiviteit’ die zijn werk maakt; Toch is er sprake van actie, alleen het karakter ervan is anders. Het gaat niet zozeer om gebeurtenissen of voorvallen, maar om de uitwerking die deze kunnen hebben op de held en zijn zelfbewustzijn, om zijn veranderende instelling betreffende dit of dat verschijnsel, om de overgang van ‘impressie’ naar ‘zekerheid’. Zo beschouwt ‘Ivanov’, hoofdpersonage uit het gelijknamige stuk (1887), zichzelf als ‘definitief dood’ omdat de waarden waar hij zich eerder aan vasthield, niet langer gelden en hij geen andere heeft gevonden. Hij kan het zichzelf niet toestaan te leven ‘zonder geloof, zonder liefde, zonder doel’, en maakt, op de dag van zijn huwelijk, een einde aan zijn leven. In dit stuk schildert Tsjechov een situatie die direct geïnspireerd is op zijn tijd. Voor hem had heel de Russische maatschappij van de jaren 1880, in twintig jaar tijd, net als zijn held, alle vroegere overtuigingen verloren. Van ‘bruisend’ was zij ‘mat’ geworden. Tsjechov sleutelt de eerste tien jaar van zijn schrijven aan zijn techniek van karakterstudies. Hij wordt daarbij beïnvloed door het werk van Darwin, door de wetenschappelijke richting aan de universiteit en door zijn ervaring als arts, die hem geleerd had ‘medisch te denken’ en inhoudt dat ‘elk geval apart moet beschouwd worden’. Tsjechov laat zien dat het leven, in al zijn complexiteit, het lot van een mens een onverwachte wending kan geven. De ‘simpele waarheid’ bestaat niet voor hem. Integendeel, haar universele en absolute karakter wordt aangetast door de veelheid aan omstandigheden die haar compliceren. In 1888 verschijnt één van zijn meesterwerken: ‘De steppe’ waar publiek en kritiek zeer lovend zijn. Hij ontvangt de ‘Poesjkinprijs’ voor literatuur. In 1889 onderneemt Tsjechov een reis naar een strafkamp in Siberië, Sachalin. Het is zijn bedoeling om ‘het echte lijden’ in kaart te brengen en de aandacht van de overheid te vestigen op de onmogelijke levensomstandigheden in deze strafkolonie. In ‘Losij’ = ‘De bosgeest’ (1890) toont Tsjechov het menselijke kwaad, veroorzaakt door de gewoonte elkaar te beoordelen op grond van vooroordelen, het opplakken van etiketten, onwrikbare meningen, het vastklampen aan clichés en het vereren van idolen. Het stuk, dat aanvankelijk meer op een novelle lijkt, wordt aangepast, opnieuw bewerkt en herdoopt tot ‘Djadja Vanja’ =’Oom Wanja’ (1899) In 1896 schrijft hij ‘Cajka’ = ‘De meeuw’, een blijspel waarin de held zelfmoord pleegt. In ‘De meeuw’ en later in ‘Tri sestry’ = ‘Drie zusters’ (in 1900 geschreven voor het Kunsttheater), komt het dramatisch conflict zoals Tsjechov het zich voorstelde tot uitdrukking.
12
Het gaat niet om een conflict dat ontstaat uit kwaadwilligheid of onwil van een der partijen. Hij beschrijft vooral de ‘strijd van tegengestelde meningen’ geboren uit onderling onbegrip. En dit onvermogen om de ander te begrijpen komt doordat iedereen verblind is door zijn eigen ‘vragen’, door zijn eigen ‘waarheid’ en zijn eigen ‘foutieve opvattingen’. Dus, waar anderen slechts onverenigbaarheid en onmin zouden hebben gezien, wijst Tsjechov op de overeenstemming van de twee tegenpolen: In ‘De meeuw’ lijken de personages diametrale standpunten over liefde en kunst te hebben, en ontdekken niettemin gemeenschappelijke punten die tot dan verborgen waren. Dit is ook het geval in ‘De drie zusters’, waarin het hoofdthema van Tsjechovs werk (het vermogen van de mens ‘zijn plaats te bepalen in het leven’ en niet alleen in zijn familiekring) door elk van de hoofdpersonen via hun gedachten, uitspraken en handelingen het gehele stuk door wordt herhaald. De kijk van de schrijver op het leven wordt niet alleen door de hoofdrol in het stuk kenbaar gemaakt, maar op gelijke wijze door meer, soms zelfs door alle personages. Hij trouwt met de actrice Olga Knipper (van het Moskouse Kunsttheater). In 1902 bewerkt hij een monoloog (geschreven in 1885) ‘Over de schadelijkheid van tabak’, schrijft zijn laatste novelle ‘De bruid’ en start met het schrijven van ‘Visnëvyj sad’ = ‘De kersentuin’ (1903) (strijdt Tsjechov, die aan tuberculose lijdt, al met de dood). De thema’s van afstervende tuin en stille en onbeantwoorde liefde zijn nauw verbonden en geven aan het stuk een poëtische droefheid. Het gaat hier echter (en dit wordt door Tsjechov benadrukt) niet om een drama, maar om een blijspel, soms in passages op het kluchtige af. Het komische zit voor een gedeelte in de personages, maar veel meer in de samenhang tussen figuren en dialogen die voortdurend het onbegrip over elkaars opvattingen en het gebrek aan logica in hun redeneringen tonen. Daar komen de verkeerd getimede antwoorden bij, het dwaze van de herhalingen en verwikkelingen. Al deze onvolmaaktheden in redeneren en handelen wekken inderdaad de lachlust op. De bewogen en pathetische monologen die bijna alle personages ten beste geven, hebben systematisch een komisch effect, verbonden met een lyrische toon, waardoor we begrip krijgen voor de subjectieve mening en de emotie van het personage, wiens verblinding eens te meer de spotzucht wekt. In heel zijn werk zijn de personages in botsing met de werkelijkheid, waarbij de schrijver steeds door middel van conflictsituaties aangeeft dat iedereen dezelfde levensbestemming heeft en met elkaar overeenstemt, ondanks de uiterlijke verschillen, heen en weer geslingerd door het leven dat niemand zelf in de hand heeft. Met ’De kersentuin’, zijn laatste grote toneelstuk, creëert hij het specifieke genre dat aansluit bij dit principe. Charlotte (dromerig) Ik heb geen geldig pasoport, ik weet mijn leeftijd niet, en ik denk steeds dat ik heel jong ben. Toen ik heel jong was trokken mijn vader en moeder de kermissen langs, ze gaven voorstellingen, prachtige voorstellingen. Ik deed de salto-mortale en andere kunststukjes. En toen mama en papa dood waren, heeft een Duitse mevrouw mij bij zich in huis genomen en zij heeft mij opgevoerd. Goed. Ik werd groter en daarna ben ik in dienst gegaan als gouvernante. Maar waar ik vandaan kom en wie ik ben –ik weet het niet…. Wie waren mijn ouders, misschien zijn ze nooit getrouwd geweest… ik weet het niet.(haalt komkommer uit haar zak en bijt erin) Ik weet helemaal niets. Tsjechov overlijdt in Badenweiler, een Duits kuuroord, talrijke onafgemaakte geschriften nalatend. Tolstoj zei over hem: ‘Hij was een weergaloos schrijver, de schilder van het leven… De waarde van zijn werk ligt daarin, dat niet alleen heel Rusland maar ook de hele wereld het begrijpt en zich erin herkent…En dat is het belangrijkste.’
13
Verhalen die nog het vermelden waard zijn: ‘Een trieste Geschiedenis’ (1889), ‘Barak no. 6’ of ‘Zaal zes’ (1892), ‘Een spring-in-‘t-veld’ (1892), ‘De man in het Foedraal’ en ‘Kruisbessen’ (1898), ‘De Dame met het Hondje’ (1899). Kluchten en korte komedies: Tsjechov bezat een uitzonderlijk talent voor dit genre. De meeste kluchten zijn bewerkingen van komische verhalen uit het jeugdwerk. ‘De schadelijkheid van tabak’ (1886), ‘Zwanenzang’ (1886), ‘De Beer’ (1888), ‘Huwelijksaanzoek’ (1889), ‘Een tragicus tegen wil en dank’ (1889), ‘Bruiloft’ (1890) en ‘Het Jubileum’ (1891), Een aanloop tot een roman was de lange novelle ‘Mijn leven’ (1896), en de enige roman ‘Een drama op de jacht’ (1884-1885), een parodie op de politieroman. Hij zette zich af tegen ‘overacting’ en probeerde zo objectief en naturel mogelijk te schrijven. Hij zei hierover: ‘A writer should be as objective as a chemist’. Hij verwachtte bovendien ook van zijn acteurs dat die zijn teksten zo min mogelijk zouden ‘spelen’.
(uit ‘Nieuwe literatuurgeschiedenis’: Overzicht van de Europese letteren van Homerus tot heden Deel III)
14
Michaël Afanasjevitsj Boelgakov. (1891-1940)
Leven en werk.
Boelgakov werd te Kiëv geboren, studeerde medicijnen en was werkzaam als journalist. In 1919 verschenen zijn eerste publicaties, gevolgd door een verhalenbundel en zijn eerste roman ‘De Witte Garde (1925). Hierin wordt de ondergang van een Russisch bourgeoisiegezin als een onontkoombaar noodlot voorgesteld. Zijn toneelbewerking ‘De dagen der Toerbins’ wordt door de autoriteiten geduld en door het publiek bejubeld. Op het vlak van romans zijn interessant: ‘De eieren der Ramp-spoed’ en ‘Hondehart’ (zijn korte romans) en twee vroege voorbeelden van Russische science-fiction, maar tegelijk satires op de samenleving. Bij dit genre vermelden we nog:’Diaboliade’, ‘Zwarte sneeuw’ en ‘Het leven van de heer Molière’. Hij kreeg het meer dan eens aan de stok met het stalinistisch regime, en in de jaren ’30 viel hij in ongenade. Vlak voor zijn dood voltooit hij de roman die uiteraard niet onder het Sovjetbewind kon verschijnen, maar die hem later –postuum- wereldberoemd maakt: ‘De meester en Margarita’. Vandaag wordt hij als een der beste Russische prozaschrijvers van het interbellum beschouwd. Voor toneel schreef hij nog: ‘De Dode Zielen’ (1925) = een dramatisering van het werk van Gogol ‘Het purperen eiland’ (1928) ‘Molière’ (1936) = dramatisering van zijn eigen roman.
15
Het Kunsttheater Ondanks de pogingen van enkele auteurs (waaronder Toergenijev en Ostrovski) om het realisme in praktijk te brengen, zat het grootste gedeelte van het Russische theater aan het einde van de 19de eeuw nog vast in de traditionele conventies. Gastvoorstellingen door het gezelschap van Meinigingen beïnvloeden echter in belangrijke mate de opvattingen van een aantal jonge toneelpractici. Konstantin Stanislavski en Vladimir Nemiròvitsj stichtten in 1898 het Kunsttheater te Moskou. De bedoeling was een professioneel gezelschap te installeren, dat vooral het accent zou leggen op de kwaliteit van de toneelproducties. Met de succesvolle productie van Tsjechov’s ‘De Meeuw’ op 17 oktober 1898 kende het Kunsttheater zijn reële start. In 1902 kon, mede dank zij de steun van sponsors, een eigen theater worden gebouwd met moderne voorzieningen (o.a. een draaitoneel) en met voldoende plaatsruimte voor het installeren van workshops of studio’s. Het gezelschap kon worden uitgebreid tot een honderdtal leden. In 1906 ondernam het gezelschap een eerste buitenlandse tournee. Naast Tsjechov vonden ook andere eigentijdse Russische auteurs bij het Kunsttheater een platform voor hun stukken. Medewerkers van het Kunsttheater hebben in de loop van de jaren andere beroemde Russische theaters en ensembles opgericht: Het Realistische Theater, dat in 1918 ontstond in de schoot van het Kunsttheater. Het Vakhtangov-Theater, in 1914 ontstaan als een studiegroep van het Kunsttheater onder leiding van de regisseur Eugene Vakhtangov (1833-1923) dat tot op vandaag geldt als één der ‘grote’ theaters van Moskou.
Vakhtangov-theater (Taganka-theater)
Bolshoi-theater
16
Konstantin Sergejevitsj Stanislavski (1863-1938)
Acteur, regisseur en theatermaker Stanislavski is een van de grootste theatertheoretici van de 20ste eeuw. In 1888 richtte hij ‘Het Genootschap voor Kunst en Letteren’ op, waarvoor hij stukken van Tolstoj en Shakespeare regissiseerde. Stanislavski leidde acteurs op die in staat waren om de subtiele nuances van in het bijzonder Tsjechovs dialogen (die als ze op de oude manier gespeeld werden zelfs voor een Russisch publiek onbegrijpelijk waren) over te brengen. Pas dan ook werd men in Rusland en later ook in de rest van de wereld bewust van zijn genialiteit. Hij streefde naar een zorgvuldig naturalisme in decor en kostuum en naar een realistische, meer natuurlijke speelstijl. In het, mede door hem opgerichte Moskouse Kunsttheater, waar zijn producties van Tsjechovs stukken ‘grootse prestaties’ werden genoemd, verschoof hij het accent van de naturalistische en realistische ‘natuur’-getrouwheid naar de psychologische uitdieping van de personages. Zijn ‘Methode’: In regelmatige sessies spelen een of meer acteurs korte, door henzelf geselecteerde scènes, die door de sessiedeelnemers en –leider geanalyseerd worden. De nadruk ligt hierbij meer op de situatiebepaalde psychologische correctheid dan op de speeltechniek of lichaamsmotoriek. De gevoelsintegratie van de acteur en zijn rol worden geoefend door training van zijn ‘affectief geheugen’, gericht op zelf ervaren belevenissen en stemmingen.
Het Moskouse Kunsttheater ============================================