© ICRC/M. Kokoîc/AF-E-00780
Antipersoonsmijnen en clustermunitie: een dodelijke erfenis
Inleiding Oorlog is ook in de 21e eeuw nog voor veel mensen een dagelijkse realiteit. In sommige gebieden wordt de bevolking al decennia lang geconfronteerd met de gevolgen van gewapende conflicten. Denk maar aan Colombia, Afghanistan, Sri Lanka, Irak of de Palestijnse Gebieden. De wapens die in die conflicten gebruikt worden, treffen niet enkel strijders, maar in toenemende mate ook onschuldige burgers. In tegenstelling tot wat soms beweerd wordt, is in oorlogstijd niet alles zomaar toegestaan. Zelfs in gewapende conflicten zijn er regels waaraan alle strijdende partijen zich moeten houden. Die regels zijn vastgelegd in het internationaal humanitair recht. Dat recht, gebaseerd op de Verdragen van Genève (1949) en hun Aanvullende Protocollen (1977), beschermt personen die niet of niet langer aan de strijd deelnemen en beperkt de middelen en methoden van oorlogvoering. Wereldwijd zijn staten het erover eens dat in tijden van oorlog niet om het even welk wapen gebruikt mag worden. Kogels die in het menselijk lichaam ontploffen, gifgas en biologische wapens werden reeds lang geleden verboden. Andere wapens bleven decennialang ongereguleerd, ondanks hun enorme humanitaire impact. Antipersoonsmijnen en niet-ontplofte clustermunitie waren de stille doders van de voorbije halve eeuw. Samen eisten ze honderdduizenden slachtoffers in tientallen verschillende landen. Antipersoonsmijnen en niet-ontplofte clustermunitie veroorzaken dezelfde humanitaire problemen. Ze maken geen onderscheid tussen burgers en strijders, kunnen een ganse leefgemeenschap verlammen en blijven doden en verminken lang na het einde van een gewapend conflict. Slachtoffers die deze wapens overleven zijn voor de rest van hun leven gehandicapt, hebben psychologische problemen en kunnen sociaal-economisch niet meer volwaardig functioneren. Jaren van lobbywerk en bewustmaking door humanitaire organisaties, waaronder het Rode Kruis, hebben het probleem van antipersoonsmijnen en clustermunitie algemeen bekend gemaakt en regeringen gemobiliseerd. Uiteindelijk werden de geleverde inspanningen beloond. In december 1997 ondertekenden 122 staten het Ottowa-verdrag, dat een totaalverbod op antipersoonsmijnen instelde. Minder dan tien jaar later, na de oorlog in Libanon (2006), startten ook de onderhandelingen voor een verbod op clustermunitie die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt.
1
Algemene doelstelling Dagelijks worden jongeren overspoeld met beelden uit conflictgebieden en de gruweldaden die daar meestal mee gepaard gaan. Ook worden ze steeds vaker beïnvloed door en soms betrokken bij geweld in hun eigen omgeving. Bij velen ontstaat daardoor de overtuiging dat in extreme omstandigheden, zoals in gewapende conflicten en andere conflictsituaties, alles is toegelaten en dat alle middelen mogen worden aangewend om een doel te bereiken. Met dit educatief pakket willen we jongeren de basisboodschap meegeven: ‘zelfs in de chaotische omstandigheden van gewapende conflicten gelden regels en die fundamentele regels moeten, omwille van de menselijkheid, op ieder moment worden gerespecteerd’. Het gebruik van sommige wapens is altijd onaanvaardbaar. Deze basisboodschap is niet alleen van belang om de informatie die jongeren over conflicten bereikt op een kritische manier te kunnen verwerken. Stilstaan bij deze humanitairrechtelijke regels voor gewapende conflicten, helpt hen een sociaal bewustzijn te ontwikkelen en aandacht te hebben voor het belang van regels in de samenleving. Internationaal humanitair recht handelt over de bescherming van het leven en de menselijke waardigheid in oorlogstijd, en bij uitbreiding, in al onze ervaringen. Kennis van de achtergrond en de basisregels van dit recht, heeft daarom een centrale plaats in de voorbereiding van volwassen burgers en biedt een unieke bijdrage aan de opvoeding tot burgerzin.
Concrete doelstellingen Met dit educatief pakket willen we concreet bereiken dat leerlingen: - kritisch kunnen nadenken over oorlog en de gevolgen daarvan; - enkele basisregels van het internationaal humanitair recht kennen; - begrijpen dat er nood is aan respect voor leven en menselijke waardigheid, in het bijzonder in tijden van geweld en gewapend conflict; - hedendaagse gebeurtenissen benaderen vanuit een humanitair standpunt; - de problematiek van antipersoonmijnen, clustermunitie en andere niet-ontplofte munitie kunnen kaderen en duiden; - vertrouwd zijn met het belang van het recht, de mogelijkheden en de beperkingen ervan. Bijkomende doelstellingen. Leerlingen leren: - eigen standpunten formuleren en overbrengen naar de groep; - klasdiscussies voeren; - redeneren en kritisch nadenken; - een eigen mening verdedigen; - in groep probleemoplossend samenwerken.
2
Doelgroep Leerlingen van de tweede en derde graad van het algemeen secundair onderwijs.
Aansluiting bij de eindtermen Vakoverschrijdende eindtermen Hoewel het internationaal humanitair recht onderscheiden moet worden van mensenrechten, is het er nauw mee verwant. We kunnen het internationaal humanitair recht immers omschrijven als ‘mensenrechten in oorlog’. Het pakket sluit in het bijzonder aan bij de vakoverschrijdende eindterm opvoeden tot burgerzin. 1. Mensenrechten: De leerlingen: 1 kunnen de inhoud van de mensenrechten toelichten aan de hand van voorbeelden; 3 kunnen het universeel karakter van mensenrechten aantonen; 4 kunnen voorbeelden geven dat mensenrechten voortdurend aandacht vragen en inspanningen vergen en dat ze een dynamisch gegeven zijn; 5 herkennen schendingen van mensenrechten; 7 hebben belangstelling en respect voor mensenrechten en zijn bereid zich actief en opbouwend in te zetten voor hun eigen rechten en die van anderen; 8 hebben kritische belangstelling voor de behandeling van de mensenrechtenproblematiek in de media. Ook biedt het educatief pakket een aansluiting bij de vakoverschrijdende eindterm sociale vaardigheden, in het bijzonder: 1. Interactief competenter worden 2. Communicatieve vlotheid verwerven 3. In groep probleemoplossend samenwerken En ten slotte leunt het pakket aan bij de vakoverschrijdende eindterm leren leren: 2. Informatie verwerven en verwerken
Vakgebonden eindtermen De inhoud van het educatief pakket heeft eveneens een link met de vakken geschiedenis, Nederlands, godsdienst of moraal. De interactieve leermethode draagt via het voeren van discussies, het opbouwen en verdedigen van redeneringen en via interpretatie en groepswerk bij tot de ontwikkeling van andere academische en ‘levensvaardigheden’ zoals communicatieve vaardigheden en kritisch denken.
3
Opbouw De twee delen van het educatief pakket zijn op identieke manier opgebouwd. In elk deel is er een onderscheid gemaakt tussen: - Lespakket: leidraad voor de leerkracht bij het geven van de les. - Achtergrondinformatie: bijkomende informatie over de betreffende thema’s die de leerkracht de nodige achtergrond geeft om de les op een goede manier voor te bereiden en te begeleiden. - Lesmateriaal: makkelijk kopieerbare teksten, foto’s, oefeningen en ander materiaal voor de leerlingen. Bij dit pakket hoort ook een DVD.
Voorziene tijdsbesteding De tijdsbesteding per deel is één à twee lesuren.
Werkwijze De leermethode is grotendeels zo opgevat dat de leerkracht samen met de leerlingen het behandelde onderwerp stap voor stap ontdekt door middel van vraag en antwoord, discussie en redenering. Er wordt gebruik gemaakt van verschillende educatieve methoden: opzoekwerk, lezen en interpretatie van teksten, video, groepswerk en klasdiscussie... De leerkracht krijgt in de didactische leidraad verschillende opties en alternatieven aangeboden.
Opvolging Naar aanleiding van de Dublin-conferentie van 19-30 mei 2008 zal een aanvulling bij het educatief materiaal over clustermunitie op de website van Rode Kruis-Vlaanderen verschijnen. Ook nadien nog kan je de website consulteren voor informatie en updates in verband met wapens en het internationaal humanitair recht in het algemeen. http://humanitairrecht.rodekruis.be
4
Lespakket Grenzen aan Oorlog In 2005 werkte Rode Kruis-Vlaanderen het lespakket ‘Grenzen aan oorlog’ uit om 15tot 18-jarigen kennis te leren maken met de regels van het internationaal humanitair recht. Stilstaan bij die regels helpt jongeren een sociale bewustzijn te ontwikkelen en aandacht te hebben voor het belang van normen en afspraken in de samenleving. Het lespakket ‘Grenzen aan oorlog’ bestaat uit een algemene inleiding en vier themalessen: ‘regels in oorlog’, ‘wapens in oorlog’, ‘gerechtigheid na oorlog’ en ‘vermist in oorlog’. Telkens is een didactische leidraad, achtergrondinformatie en lesmateriaal opgenomen. Voor € 12 kan je het pakket inclusief DVD bestellen bij de dienst Humanitair Recht van Rode Kruis-Vlaanderen. Je kan het volledige pakket ook gratis downloaden van de Rode Kruiswebsite (http://humanitairrecht.rodekruis.be).
Contactgegevens Rode Kruis-Vlaanderen Humanitair Recht Motstraat 40 2800 Mechelen Tel. 015 44 35 19 Fax 015 44 33 05
[email protected]
5
Antipersoonsmijnen
Lespakket
Lesverloop: leerlingen krijgen aan de hand van een video informatie uit eerste hand over de gevolgen van antipersoonsmijnen op het leven van de slachtoffers. Ze gaan de regels na van het internationaal humanitair recht met betrekking tot deze wapens. Ze krijgen uitleg over het ‘principe van onderscheid’ en over het begrip ‘onnodig leed’ en over de historiek en de inhoud van het Ottawaverdrag. Ten slotte onderzoeken ze welke acties kunnen worden ondernomen om slachtoffers van mijnen bij te staan, om te voorkomen dat mensen gewond raken en op welke manier ze hierbij zelf een steentje kunnen bijdragen. In het facultatieve deel bekijken de leerlingen hoe ratten worden ingezet om bemijnde gebieden te ontmijnen en testen ze hun kennis over welke wapens verboden zijn en welke niet. Werkwijze: video - klasdiscussie - leerkracht doceert Vak: godsdienst - moraal - Nederlands - Engels - Frans Tijd: één à twee lesuren Bijkomende informatie: www.handicapinternational.be: Handicap International België, informatie over antipersoonsmijnen www.icbl.org: Internationale Campagne voor een Ban op Landmijnen, informatie over campagne tegen landmijnen (Engels) www.icrc.org: Internationale Rode Kruiscomité, informatie over antipersoonsmijnen (Engels) www.netwerk-vlaanderen.be: Netwerk Vlaanderen, informatie over campagne “Mijn geld. Goed geweten?” www.11.be: koepel Noord-Zuidbeweging, informatie over ngo’s in Vlaanderen en hun actiedomeinen www.apopo.org: Apopo, informatie over ontmijningsactiviteiten met ratten
Lespakket • 1
Antipersoonsmijnen
Doel: leerlingen kennen de gevolgen van antipersoonsmijnen, ze weten dat deze gevolgen niet beperkt blijven tot de individuele slachtoffers, maar dat ze de ontwikkeling van een heel land in gevaar kunnen brengen, ze weten waarom bepaalde wapens verboden zijn volgens het internationaal humanitair recht en begrijpen hoe de publieke opinie en mobilisatie kunnen bijdragen tot de verdere ontwikkeling van het internationaal humanitair recht.
Je toont de leerlingen een foto van een antipersoonsmijn en je vraagt hen of ze weten wat de foto afbeeldt. Zie lesmateriaal Je laat de leerlingen de video ‘landmijnen blijven doden’ bekijken. Die video illustreert de schade die veroorzaakt wordt door antipersoonsmijnen. De leerlingen staan stil bij de gevolgen van het gebruik van deze wapens voor de slachtoffers, hun families, hun gemeenschap en het ganse land. Na de video stel je volgende vragen: • Wat zijn antipersoonsmijnen? • Hoe zijn de slachtoffers gewond geraakt? • Wat zijn de gevolgen van antipersoonsmijnen voor het slachtoffer? Je laat hierbij volgende aspecten aan bod komen: gezondheid - opvoeding/ onderwijs - sociaal - psychologisch • Wie anders dan de slachtoffers zijn betrokken? Wat zijn de gevolgen voor de familie, de gemeenschap en het land waarin zij leven? Bijvoorbeeld hoe heeft het fysieke trauma van een slachtoffer (zoals het verliezen van een ledemaat of blindheid) een impact op de economische situatie van de familie en de gemeenschap? De sociale situatie? Het psychische welzijn? Je laat de leerlingen eventueel de tekst ‘Een blik op antipersoonsmijnen’ lezen om de vragen te beantwoorden. Zie lesmateriaal Tip: in de les Frans laat je de leerlingen de tekst ‘Mettre fin à l’ère des mines’ lezen. Je vraagt hen: - Wat is Juan overkomen? - Op welke manier heeft het ongeval zijn leven veranderd? Zie lesmateriaal
2 Antipersoonsmijnen in het internationaal humanitair recht Je geeft de leerlingen de basisregels van het internationaal humanitair recht en vraagt hen de regel te noemen die betrekking heeft op antipersoonsmijnen. Zie lesmateriaal Je vraagt of ze uit deze regel de criteria kunnen afleiden op basis waarvan wapens al dan niet verboden zijn volgens het internationaal humanitair recht. Je geeft uitleg bij de begrippen ‘onnodig leed’ en ‘principe van onderscheid’ en over de historiek en de inhoud van het Ottawaverdrag.
Lespakket • 2
Antipersoonsmijnen
1 Antipersoonsmijnen en de gevolgen
Ondanks het verbod op antipersoonsmijnen, worden deze wapens nog steeds gebruikt en vallen er nog elke dag nieuwe slachtoffers. • Wie is verantwoordelijk voor het gebruik van antipersoonsmijnen? (de producenten, de overheid, de strijdkrachten...) • Welke acties kunnen worden ondernomen en door wie om te vermijden dat antipersoonsmijnen worden gebruikt en dat mensen gewond raken door deze wapens? Hoe kunnen slachtoffers van mijnen worden bijgestaan? (Regeringen steunen bijvoorbeeld getroffen landen financieel bij het opruimen van mijnen, regeringen sporen andere landen aan het Ottawaverdrag te ratificeren, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) voeren bewustmakingsprogramma’s uit om de bevolking te wijzen op het gevaar van antipersoonsmijnen en helpen de slachtoffers bij hun herstel.) Ten slotte, stel je de vraag of ook ‘gewone’ mensen, zoals wij, een steentje kunnen bijdragen. Op welke manier? (Door petities te ondertekenen, geld te storten ten voordele van slachtoffers van antipersoonsmijnen, door mee te draaien als vrijwilliger in een niet-gouvernementele organisatie en bijvoorbeeld mee te helpen om de mensen in België bewust te maken voor de problematiek van antipersoonsmijnen.) Je wijst op het belang van de inzet van verschillende mensen en instanties bij de totstandkoming van het Ottawaverdrag. Alternatief: de leerlingen lezen het interview met Wilfried Remans. Je stelt de vraag welke actoren een rol hebben gespeeld in het proces ter uitbanning van antipersoonsmijnen en op welke manier ook ‘gewone’ mensen hierbij hun steentje hebben bijgedragen. Zie lesmateriaal
4 Optioneel: ratten helpen mee aan ontmijning Je geeft leerlingen uitleg bij de problematiek van ontmijning en bij de activiteiten van APOPO. Tip: les Engels Je vraagt de leerlingen vooraf de tekst ‘Frequently Asked Questions’ te lezen. Je vraagt hen in de tekst naar een antwoord te zoeken op volgende vragen: • welke methode gebruikt APOPO om bemijnde gebieden te ontmijnen? • wat zijn de voordelen van deze methode? • met welk belangrijk hulpmiddel worden de ratten getraind? Zie lesmateriaal Je toont de video ‘APOPO’ ter illustratie.
Lespakket • 3
Antipersoonsmijnen
3 Actie tegen antipersoonsmijnen
Laat de leerlingen in de onderstaande lijst de juiste antwoorden omcirkelen. Zie lesmateriaal
Sommige wapens mogen nooit worden gebruikt
Juist
Niet juist
Antipersoonsmijnen zijn verboden
Juist
Niet juist
Kleine wapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Clusterbommen zijn verboden
Juist
Niet juist
Kernwapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Chemische en biologische wapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Blindmakende laserwapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Bombarderen is steeds verboden
Juist
Niet juist
• Bijkomend bij de medische en psychische gevolgen voor de slachtoffers, heeft het gebruik van antipersoonsmijnen ook sociale en economische gevolgen voor individuen, hun families, hun gemeenschappen en de ontwikkeling van het getroffen land. • Wapens zoals antipersoonsmijnen zijn verboden omdat ze geen onderscheid maken tussen strijders en burgers en omdat ze onnodig lijden veroorzaken. • Het verbod op de productie en het gebruik van antipersoons- mijnen (Ottawaverdrag 1997) is een voorbeeld van hoe inter- nationaal humanitair recht ontwikkelt als een gevolg van menselijke mobilisatie.
Lespakket • 4
Antipersoonsmijnen
5 Optioneel: Welke wapens zijn verboden en welke niet? Test je kennis.
Achtergrondinformatie
Antipersoonsmijnen zijn wapens die letterlijk gericht zijn tegen een persoon. Ze worden in de grond ingegraven of op de grond gelegd en ontploffen bij aanraking of contact. In verschillende landen over de hele wereld liggen miljoenen antipersoonsmijnen verspreid. Een exact cijfer is moeilijk weer te geven, schattingen variëren tussen de 50 en de 110 miljoen wereldwijd. Vandaag de dag zouden er zo’n 300.000 tot 400.000 landmijnslachtoffers zijn in minstens 121 landen. Volgens de laatste gegevens uit 2003 worden er jaarlijks ongeveer 8.065 nieuwe slachtoffers van antipersoonsmijnen en niet-ontplofte munitie in het algemeen geregistreerd. Dat cijfer geeft enkel de gevallen weer die gerapporteerd werden. Men schat echter dat er zich jaarlijks tussen de 15.000 en de 20.000 nieuwe incidenten met mijnen voordoen. In ongeveer 65 verschillende landen doen zich nog steeds accidenten voor: 86 % van deze slachtoffers zijn burgers, onder wie 23 % kinderen. Antipersoonsmijnen schenden de basisregels van het internationaal humanitair recht. Ze maken vooral slachtoffers onder mensen die niets met de strijd te maken hebben: vrouwen en mannen die aan het werk zijn op het veld, spelende kinderen. Sommige mijnen zien er zelfs uit als speelgoed. Kinderen pakken ze dan op en willen ermee spelen, met alle gruwelijke gevolgen van dien. De helft van alle slachtoffers van antipersoonsmijnen sterft binnen enkele minuten na de ontploffing. Velen bezwijken later aan hun verwondingen. Wie het overleeft, heeft door zijn handicap weinig kansen op werk, een huwelijk, kinderen en kan vaak niet meer volwaardig deelnemen aan het gemeenschapsleven. Antipersoonsmijnen gaan ook door met doden als de oorlog al lang is afgelopen. De gevolgen van antipersoonsmijnen blijven ook niet beperkt tot medische en psychologische gevolgen voor de slachtoffers. Het gebruik van deze wapens heeft ook sociale en economische gevolgen voor de individuen, hun families en gemeenschappen en kan zelfs de economie en de ontwikkeling van een land op lange termijn in het gedrang brengen. Door de aanwezigheid van mijnen blijven wegen en paden onbegaanbaar en kunnen grote stukken landbouwgrond jarenlang niet gebruikt worden. Volgens de regels van het internationaal humanitair recht is het verboden wapens te gebruiken die onnodig leed veroorzaken en die geen onderscheid maken tussen bur-gers en strijders.
Achtergrondinformatie • 1
Antipersoonsmijnen
Antipersoonsmijnen en de gevolgen
Het internationaal humanitair recht legt beperkingen op aan de conflictpartijen om de methoden en middelen van oorlogvoering van hun keuze te gebruiken. Een basisprincipe in het internationaal humanitair recht is het onderscheid tussen burgers en strijders. Enkel strijders en militaire doelen mogen worden aangevallen. Burgers en burgerlijke goederen moeten worden ontzien en mogen niet worden aangevallen. Wapens of methoden van oorlogvoering die dit onderscheid niet respecteren, zijn verboden. Zo zijn zogenaamde ‘tapijtbombardementen’ waarbij volledige dorpen en steden met de grond gelijk worden gemaakt, verboden. Een ander belangrijk principe is het verbod op onnodig leed. Conflictpartijen mogen geen onnodig leed toebrengen, dit wil zeggen dat niet meer geweld dan nodig mag worden gebruikt om de vijand uit te schakelen. Het is dan ook verboden wapens, projectielen, stoffen en methoden van oorlogvoering te gebruiken die naar hun aard onnodig leed veroorzaken. Deze principes werden geconcretiseerd in specifieke verdragen die beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde wapens of die het gebruik van bepaalde wapens verbieden. Het Conventioneel Wapenverdrag van 1980 is één van de belangrijkste instrumenten van het internationaal humanitair recht op het vlak van wapens die geen onderscheid maken en onnodig leed veroorzaken. Het verdrag heeft als doelstelling de gevolgen van bepaalde wapens tijdens en na conflicten te minimaliseren. Het verdrag bevat protocollen die wapens verbieden met niet-opspoorbare fragmenten door X-stralen (protocol I) en blindmakende laserwapens (protocol IV). Andere protocollen beperken het gebruik van landmijnen, valstrikmijnen en gelijkaardige wapens (Protocol II) en brandwapens (Protocol III). Een vijfde protocol dat recentelijk werd aangenomen handelt over zogenaamde explosieve oorlogsresten. Naast het Conventioneel Wapenverdrag en de aangehechte protocollen zijn er ook afzonderlijke verdragen die het gebruik van biologische en chemische wapens verbieden. De principes van onderscheid en onnodig leed stonden ook centraal in de wereldwijde campagne voor een verbod op antipersoonsmijnen.
Achtergrondinformatie • 2
Antipersoonsmijnen
Antipersoonsmijnen in het internationaal humanitair recht
Begin de jaren negentig doodden en verwondden antipersoonsmijnen jaarlijks tienduizenden mensen. Ze maakten zoveel slachtoffers dat artsen van het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) het wereldwijde probleem van antipersoonsmijnen in 1995 bestempelden als een ‘epidemie’. Zij oordeelden dat het gebruik van deze wapens niet in overeenstemming was met het internationaal humanitair recht omdat ze geen onderscheid maken tussen burgers en strijders en omdat ze onnodig leed teweegbrengen. De enige oplossing voor deze crisis, zo luidde het, zou een totaalverbod zijn op deze wapens. Een utopie leek het toen. Maar het Rode Kruis, een internationale coalitie van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), de Verenigde Naties en talrijke staten bundelden de krachten en voerden massaal actie om deze droom werkelijkheid te maken. De internationale actie tegen antipersoonsmijnen bracht 1.300 verschillende groepen samen in meer dan 90 landen over de hele wereld. Ze waren samengesteld uit kinderen, gehandicapten, oudstrijders, medici, religieuzen, vrouwen en activisten op het vlak van mensenrechten, humanitaire hulp, vrede, ontwikkelingssamenwerking, wapencontrole en milieu. Ze maakten het probleem bekend bij het grote publiek en ondernamen acties om de regeringen van landen te overtuigen geen landmijnen meer te produceren en te gebruiken. De campagne leidde tot de ondertekening van een nieuw internationaal verdrag dat het gebruik, de productie, de opslag en de doorvoer van antipersoonsmijnen verbiedt. 122 staten ondertekenden het verdrag in december 1997 in Ottawa (Canada). Het Ottawaverdrag is een verdrag inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging daarvan. In 1997 werd de Nobelprijs voor de Vrede toegekend aan de Internationale Campagne voor een Verbod op Landmijnen. Op 1 maart 1999 trad het verdrag definitief in werking. Dit was een mijlpaal. Enkele jaren voordien was het immers totaal ondenkbaar dat staten ermee zouden instemmen een door strijdkrachten in de hele wereld op grote schaal gebruikt wapen, te verbieden wegens de schrikbarende tol aan menselijk leed. Het verdrag stoelt op de grondregels van het internationaal humanitair recht die het gebruik van wapens die onnodig leed veroorzaken en geen onderscheid maken tussen burgers en strijders verbieden. Het Ottawaverdrag verplicht elke staat om: • onder geen enkele omstandigheid antipersoonsmijnen te gebruiken, te ontwerpen, te produceren, op te slaan of over te dragen of er medewerking aan te verlenen; • alle opgeslagen antipersoonsmijnen binnen vier jaar te vernietigen; • alle antipersoonsmijnen te ruimen binnen een termijn van tien jaar. In die periode is elke staat verplicht om beschermingsmaatregelen te nemen, zoals het markeren en omheinen van mijngebieden, evenals de bewustmaking van burgers voor de gevaren van antipersoonsmijnen; • bijstand te verlenen voor de vernietiging van voorraden, de ruiming van mijnen, het opstellen van bewustmakingsprogramma’s over de gevaren van mijnen, en de verzorging en revalidatie van mijnslachtoffers.
Achtergrondinformatie • 3
Antipersoonsmijnen
Het Ottawaverdrag: geschiedenis en inhoud
Sinds de antipersoonsmijnen in 1997 buiten de wet zijn gesteld, zijn indrukwekkende vorderingen gemaakt en is het ‘einde van het landmijnentijdperk’ een reële mogelijkheid geworden. Maar zolang deze mijnen elk jaar nog duizenden mensen verminken of doden is het te vroeg om van een overwinning op deze ‘onzichtbare moordenaars’ te spreken.
Achtergrondinformatie • 4
Antipersoonsmijnen
Meer dan drievierde van de wereld is partij bij het Ottawaverdrag (van de landen van de Europese Unie zijn Finland, Letland en Polen geen partij, ook de Verenigde Staten en Cuba zijn geen partij). De landen die geen partij zijn, zouden 200 miljoen antipersoonsmijnen in voorraad hebben. Drie van de permanente leden van de VNVeiligheidsraad zijn geen partij bij het Ottawaverdrag (de Verenigde Staten, China en Rusland), evenmin als de meeste landen in het Midden-Oosten, de meeste voormalige sovjetrepublieken en veel Aziatische staten.
In 2004 vierde het verdrag zijn vijfde verjaardag. Het Ottawaverdrag legt de staten een strikt actieschema op om tot een mijnenvrije wereld te komen. De belangrijkste verwezenlijkingen en uitdagingen op een rij. Elke verdragsstaat aanvaardt de verplichting: • Onder geen enkele omstandigheid antipersoonsmijnen te gebruiken, ontwerpen, produceren, op te slaan of over te dragen of hieraan medewerking te verlenen. Verwezenlijkingen Ongeveer 75 % van alle staten ter wereld zijn momenteel partij bij het Ottawaverdrag. Door deze massale aanvaarding is het verbod op antipersoonsmijnen vandaag de internationale norm. Het verdrag beïnvloedt zelfs militaire grootmachten die geen partij zijn. Het heeft de wereldhandel in antipersoonsmijnen zo goed als stilgelegd. Uitdagingen Nog steeds zijn tientallen staten, waaronder enkele massaproducenten en -bezitters van antipersoonsmijnen nog niet tot het verdrag toegetreden. • Alle opgeslagen antipersoonsmijnen binnen vier jaar te vernietigen. Verwezenlijkingen Vandaag hebben verdragsstaten meer dan 37 miljoen mijnen vernietigd binnen de vooropgestelde termijn. Uitdagingen Over de wereld blijven zo’n 200 miljoen antipersoonsmijnen opgeslagen, vooral in landen die geen partij zijn bij het Ottawaverdrag. • Alle mijnen te ruimen binnen een termijn van tien jaar. Ondertussen is elke staat verplicht maatregelen te nemen ter bescherming van burgers, zoals het markeren en omheinen van bemijnde gebieden, evenals de bewustmaking van burgers voor de gevaren van antipersoonsmijnen. Verwezenlijkingen De meeste getroffen staten zijn partij bij het verdrag. Twee van hen, Costa Rica en Djibouti, zijn reeds mijnenvrij. In alle andere staten zijn ontmijningsactiviteiten opgestart. Daardoor komt land vrij voor landbouw, commerciële activiteiten, speelterreinen en de heropbouw van gemeenschappen. Uitdagingen Antipersoonsmijnen blijven lang na het einde van een conflict nog steeds een bedreiging voor kinderen, mannen en vrouwen. De streefdatum van tien jaar voor volledige ontmijning nadert voor de eerste staten, in 2009. Om dit streefdoel te halen, moeten staten die getroffen zijn door mijnen hun inspanningen verhogen en moeten de andere verdragsstaten hen hierbij steunen.
Achtergrondinformatie • 5
Antipersoonsmijnen
Uitdagingen en verwezenlijkingen in de strijd tegen antipersoonsmijnen
Er blijven dus nog belangrijke uitdagingen. Hoewel ook de landen die geen partij zijn bij het Ottawaverdrag de laatste jaren minder mijnen gebruiken, worden nog steeds mijnen geproduceerd en uitgevoerd door deze landen. Het blijft dan ook belangrijk om het lobbywerk bij de regeringen van deze landen verder te zetten, zodat zij zich ook formeel engageren geen mijnen te gebruiken of te produceren. Ter preventie van ongevallen met mijnen en om bijstand te verlenen aan de slachtoffers, zijn er bij verschillende niet-gouvernementele organisaties, de Verenigde Naties, het Rode Kruis en ook bij regeringen programma’s in uitvoering voor het ruimen van mijnen, de bewustmaking van de burgerbevolking voor de gevaren van mijnen en voor hulp (medische verzorging en fysieke rehabilitatie, psychologische bijstand) aan de slachtoffers. De doelstelling van het verdrag zal pas bereikt zijn wanneer de laatste antipersoonsmijnen zijn opgespoord en onschadelijk gemaakt en ook de laatste slachtoffers van hun wonden herstellen en hun vroegere leven opnieuw kunnen opnemen. Enkele cijfers bij de 5de verjaardag van het Ottawaverdrag: • 144 staten zijn partij bij het verdrag • 37 miljoen antipersoonsmijnen zijn reeds vernield door de verdragspartijen • in de meeste van de 52 verdragsstaten die getroffen zijn door mijnen, zijn belangrijke opruimingsacties aan de gang (in januari 2003 verklaarde Costa Rica als eerste staat dat het de opruimingsacties voltooid had en dat het land nu vrij is van mijnen) • honderden miljoenen euro’s voor steun aan de staten die getroffen zijn door mijnen zijn voorzien voor ontruimings- en andere activiteiten Het verdrag heeft gevolgen, zelfs voor de staten die geen partij zijn: • het gebruik van antipersoonsmijnen is drastisch gedaald sinds de aanneming van het verdrag • de productie van antipersoonsmijnen is ook significant gedaald • de globale handel in antipersoonsmijnen is bijna gestopt Het belangrijkste gevolg is dat sinds de aanneming van het Ottawaverdrag het aantal nieuwe slachtoffers van antipersoonsmijnen aanzienlijk is gedaald.
Achtergrondinformatie • 6
Antipersoonsmijnen
• Bijstand te verlenen voor het vernietigen van voorraden, het ruimen van mijnen, het opstellen van bewustmakingsprogramma’s voor de gevaren van mijnen, alsmede voor de verzorging en revalidatie van de slachtoffers van mijnen. Verwezenlijkingen Sinds de aanvaarding van het Ottawaverdrag in 1997 is door de verdragsstaten meer dan 800 miljoen euro geïnvesteerd in ontmijning, vernietiging van voorraden en bijstand aan slachtoffers. Van dit bedrag werd meer dan 152 miljoen euro voorzien door de door mijnen getroffen landen zelf. Uitdagingen De meeste slachtoffers van mijnen moeten de nodige verzorging en rehabilitatie ontberen omdat zij het ongeluk hebben, te leven in een land waar de gezondheidsfaciliteiten inadequaat zijn of vernield zijn door de oorlog.
Hoewel het oorspronkelijk hulpverleners op het terrein waren die de problematiek van antipersoonsmijnen onder de aandacht brachten, is het eindresultaat van dit proces grotendeels het gevolg van de bundeling van krachten vanuit verschillende hoeken. Een belangrijke rol werd gespeeld door de niet-gouvernementele organisaties en de inzet van mensen zoals jij hierbij. In verschillende landen werden coalities opgericht die tal van activiteiten ondernamen om de mensen bewust te maken voor deze afschuwelijke wapens. In België bijvoorbeeld werden heel wat activiteiten en petitieacties georganiseerd, werd geld ingezameld voor specifieke projecten, werden uiteenzettingen gehouden op universiteiten en scholen en andere centra waar slachtoffers en hulpverleners kwamen getuigen over de verschrikkelijke gevolgen van deze wapens. Iedereen die dat wou, kon zijn steentje bijdragen door petities te ondertekenen, geld te storten of door mee te draaien als vrijwilliger in een organisatie en mee te helpen allerlei activiteiten op het getouw te zetten. Het verbod op antipersoonsmijnen is dus zeker niet enkel het gevolg van diplomatenwerk op hoog niveau, maar is de verdienste van iedereen die vindt dat deze wapens moeten verdwijnen. Antipersoonsmijnen zijn één voorbeeld. Je kan ook je steentje bijdragen tot acties tegen kindsoldaten, oorlog, kernwapens, honger, de oneerlijke Noord-Zuidverhoudingen... Een overzicht van de niet-gouvernementele organisaties die op deze domeinen werkzaam zijn, vind je terug op www.11.be.
Achtergrondinformatie • 7
Antipersoonsmijnen
Kan jij ook je steentje bijdragen?
Binnen de Internationale Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging neemt het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) de leiding in de strijd tegen landmijnen. Het ICRC werkt daarvoor samen met de betrokken nationale Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen. Het helpt het lijden, veroorzaakt door mijnen en andere explosieve oorlogsresten, te verminderen en wel door zijn activiteiten op drie domeinen.
Medische zorg en lichamelijke revalidatie Het ICRC voorziet of ondersteunt eerste hulp en medische en chirurgische bijstand voor slachtoffers van mijnen en andere oorlogsgewonden. Sinds 1979 heeft het ICRC 80 prothese- en revalidatiecentra in 36 landen opgericht of ondersteund. Het leverde meer dan 300.000 prothesen en orthopedische onderdelen, waarvan de helft bestemd voor mijnslachtoffers. Voorbeeld: In Cambodja zijn er naar schatting 30.000 mensen met geamputeerde ledematen als gevolg van de jarenlange oorlog. Ook de mensen met prothesen die in afgelegen gebieden wonen, moeten de nodige hulp krijgen. Daarom hebben medewerkers van het ICRC in het rehabilitatiecentrum van Battambang een ‘vliegend team’ opgericht om herstellingen of aanpassingen aan de prothesen van deze mijnslachtoffers uit te voeren. Hierdoor hoeven de patiënten niet naar de stad te komen en worden ze gespaard van een lange trip die de meesten onder hen amper kunnen betalen. Vaak hebben deze mensen ook een slecht betaalde en onzekere job. Door vakantie te nemen, zelfs al is het om hun prothesen te laten herstellen, zouden ze hun werk kunnen verliezen.
Bewustmakingsactiviteiten voor mijnen Het ICRC voert sinds 1996 in 20 landen programma’s uit om mensen bewust te maken voor de gevaren van mijnen en andere onontplofte oorlogsresten. Voorbeeld: Antipersoonsmijnen en explosieve oorlogsresten zoals granaten en andere munitie die blijft liggen na een conflict, betekenen een constante dreiging voor kinderen in Tsjetsjenië. Veel van hen lopen verwondingen op of sterven door op landmijnen te stappen of voorwerpen op te rapen die onontplofte munitie blijken te zijn. Sinds 1995 zijn honderden kinderen betrokken bij dergelijke ongevallen. Educatieve programma’s informeren kinderen over de gevaren van mijnen en leggen hen uit hoe ongevallen kunnen worden vermeden. Maar kinderen moeten nog altijd vrije ruimte hebben, waar ze kunnen spelen zonder hun leven op het spel te zetten. In Staropromislovski in het district Groznië bouwde het Rode Kruis vorig jaar het eerste van zes geplande speelterreinen. De nieuwe glijbanen, schommels en zandbakken moeten de kinderen toelaten veilig te spelen. Op het speelterrein zijn ook borden aangebracht om kinderen te wijzen op de gevaren van mijnen.
Opleiding, juridisch advies en pleitbezorging Het ICRC promoot de toetreding tot het Ottawaverdrag door alle staten en roept op tot respect voor de regels van het Ottawaverdrag bij gewapende verzetsgroepen. De organisatie steunt de staten ook om de verplichtingen van het Ottawaverdrag om te zetten in nationale wetten.
Achtergrondinformatie • 8
Antipersoonsmijnen
Het Rode Kruis en antipersoonsmijnen
In december 2004, naar aanleiding van de vijfde verjaardag van het Ottawaverdrag dat antipersoonsmijnen verbiedt, maakte de Belgische overheid 6,3 miljoen euro vrij voor de verdere opruiming van 200 miljoen landmijnen. Dat is het grootste bedrag dat ooit door de Belgische regering voor deze problematiek werd vrijgemaakt. België staat daarmee wereldwijd als 15e belangrijkste donor gerangschikt. Met dit geld zullen concrete ontmijningsprojecten in diverse landen, zoals Mozambique, Burundi, Tanzania, Angola, Laos, Cambodja en Jemen worden uitgevoerd. Het geld zal ook worden gebruikt voor de hulpverlening aan slachtoffers van landmijnen in deze landen. België heeft in de strijd tegen antipersoonsmijnen steeds een voortrekkersrol gespeeld. Zo was België in 1995 het eerste land ter wereld dat een verbod op antipersoonsmijnen had. België was ook één van de eerste ondertekenaars van het Ottawaverdrag. In België zijn er een twintigtal ngo’s werkzaam rond de problematiek van antipersoonsmijnen. Zij zijn verenigd in de Belgische Campagne voor een Verbod op Landmijnen, die wordt gecoördineerd door Handicap International. Hoewel België het Ottawaverdrag heeft aangenomen, betekent dit niet dat er op het vlak van antipersoonsmijnen geen actie meer moet worden ondernomen. Zo lanceerden enkele Vlaamse ngo’s in 2004 de campagne ‘Mijn geld. Goed geweten?’. Deze campagne kwam er nadat banden aan het licht kwamen tussen Belgische grootbanken en de wapenindustrie. Uit dat rapport bleek dat enkele grote Belgische banken investeren in producenten van antipersoonsmijnen. Onder druk van deze campagne trekken de banken één voor één hun investeringen in producenten van antipersoonsmijnen terug. Het Belgische parlement nam ook initiatieven om die investeringen wettelijk te verbieden. De ngo’s streven er nu naar dat België deze wetgeving ook op Europees en internationaal vlak promoot. Het heeft immers geen zin dat enkel België de financiering van antipersoonsmijnen aan banden legt.
Achtergrondinformatie • 9
Antipersoonsmijnen
België en antipersoonsmijnen
Niet alleen antipersoonsmijnen, maar ook niet-ontplofte munitie in het algemeen zijn een groot gevaar voor de burgerbevolking. Met explosieve oorlogsresten bedoelen we granaten, mortieren, bommen en andere gelijkaardige explosieven die afgevuurd, maar niet geëxplodeerd zijn en achterblijven na een gewapend conflict. Conflicten laten meestal tienduizenden dodelijke explosieven achter. Hoewel op het vlak van mijnen reeds een grote vooruitgang is geboekt blijven andere onontplofte explosieven een continue bedreiging vormen voor burgers. Een probleem dat de laatste 20 jaar is toegenomen. De meest ernstig getroffen streken zijn: Afghanistan, Angola, Bosnië en Herzegovina, Cambodja, Irak, Laos, de Russische Federatie (Tsjetsjenië) en het grensgebied tussen Eritrea en Ethiopië. Het duurt jaren of zelfs decennia om deze wapens te vinden en te verwijderen. Vele Europese landen ruimen nog steeds wapens uit de Tweede Wereldoorlog. In België vinden we in de Westhoek nog geregeld niet-ontplofte munitie uit de Eerste Wereldoorlog terug. Laos is een voorbeeld van ernstige gevolgen van de grote hoeveelheden nietontplofte oorlogsresten, die bijna dertig jaar geleden in het land werden gedropt. Miljoenen niet-ontplofte stuks munitie bevinden zich in het land. Sinds 1973 zouden meer dan 11.000 mensen gedood of gewond zijn door ongevallen met dergelijke wapens. Daarnaast heeft de aanwezigheid van die onontplofte munitie ernstige socioeconomische gevolgen die nog gedurende jaren armoede veroorzaken. Een ander voorbeeld is Kosovo. In het jaar volgend op het einde van de vijandelijkheden in deze regio werden 492 mensen gedood of gewond door ongevallen met explosieve oorlogsresten. Volgens data van het Internationale Rode Kruiscomité werd een derde van deze slachtoffers gedood of verwond door antipersoonsmijnen, een derde door clustermunitie en een derde door ander militair materiaal. Er zijn ook grote aantallen slachtoffers van niet-ontplofte munitie in Afghanistan, Irak, Angola, Mozambique, Tsjetsjenië en vele andere conflictzones. In 2001 werd op internationaal niveau een werkgroep opgericht om te onderzoeken hoe dat probleem van de explosieve oorlogsresten kon worden aangepakt. Op 28 november 2003 werd een eerste multilaterale overeenkomst ondertekend om tegemoet te komen aan de gevaren van de grote hoeveelheid niet-ontploft en achtergelaten militair materiaal. Het protocol verplicht de staten die partij worden om explosieve oorlogsresten in het grondgebied onder hun controle op te ruimen. Ze moeten eveneens technische, materiële en financiële hulp bieden voor het opruimen van achtergebleven explosieven ten gevolge van hun militaire operaties in andere gebieden. Het protocol legt de partijen ook een informatie- en waarschuwingsverplichting op. Zo moeten ze informatie over de explosieven die door hun leger gebruikt zijn tijdens een gewapend conflict meedelen aan organisaties die de achtergebleven explosieven opruimen en de burgers waarschuwen indien er gevaar is in bepaalde gebieden. Het nieuwe protocol is het eerste instrument van internationaal recht ter bestrijding van het probleem van explosieve oorlogsresten. Het probeert de schade te beperken die oorlogsresten aanrichten zodra het conflict voorbij is. Het nieuwe protocol treedt in werking wanneer het door 20 staten geratificeerd is. Achtergrondinformatie • 10
Antipersoonsmijnen
Explosieve oorlogsresten
Ontmijning is de opsporing, verwijdering en vernietiging van alle mijnen in een bepaald gebied. Doel is ervoor te zorgen dat deze gronden opnieuw kunnen worden gebruikt door de mensen die er wonen om aan landbouw te doen, als bouwgrond, speelterrein... Staten die het Ottawaverdrag hebben aanvaard, verbinden er zich niet enkel toe om geen antipersoonsmijnen meer te gebruiken, maar ook om hun bestaande voorraden te vernietigen en alle mijnen die nog op hun grondgebied liggen, te verwijderen binnen een termijn van tien jaar. Vooral het opsporen (de detectie) van mijnen is een grote uitdaging. Veel mijnen zijn gemaakt van plastic zodat ze met een metaaldetector niet op te sporen zijn. De grond moet door specialisten millimeter per millimeter afgezocht worden. Dat kost erg veel tijd en geld. Sommige mijnen kosten minder dan een euro, maar het opruimen ervan kan tot duizend euro oplopen. De opleiding van voldoende mensen om een heel land van mijnen te verlossen, duurt jaren en kost een fortuin.
Achtergrondinformatie • 11
Antipersoonsmijnen
De problematiek van ontmijning
APOPO is de naam van een Belgische niet-gouvernementele organisatie die werd opgericht naar aanleiding van het wereldwijde probleem van antipersoonsmijnen. De doelstelling van de organisatie is om het aantal slachtoffers door mijnaccidenten te verminderen door bemijnd grondgebied mijnenvrij te maken. De organisatie is daarom op zoek gegaan naar alternatieven voor de tijdrovende en dure bestaande methoden om mijnen op te sporen door mensen. De nieuwe methode moest goedkoop en efficiënt zijn en moet de mogelijkheid bieden om zowel mijnen van plastiek als metaal op te sporen. Ondanks de vele inspanningen die reeds werden geleverd op het vlak van onderzoek naar alternatieve methoden, was de enige technologie die ook effectief op het terrein werd gebruikt om mijnen op te sporen, de inzet van honden. Begin 1998 startte de organisatie, met de financiële steun van de Belgische overheid, met de uitvoering van experimenten om mijnen op te sporen door middel van knaagdieren, meer in het bijzonder door ratten. Ratten beschikken over een aantal eigenschappen, van belang voor het opsporen van mijnen: • ze beschikken over een zeer goed ontwikkeld reukorgaan; • ze zijn gemakkelijk tam te maken en op te leiden; • ze zijn klein, goedkoop en gemakkelijk bij te houden en te transporteren; • ze zijn wijdverspreid en passen zich gemakkelijk aan; • éénmaal een opdracht aangeleerd, houden ze ervan die telkens opnieuw uit te voeren; • ze kunnen gemakkelijker dan honden overgedragen worden aan een nieuwe ‘trainer’; • het gewicht van de ratten is niet zwaar genoeg om een mijn tot ontploffing te brengen. De opleiding van de ratten begint wanneer ze vijf weken oud zijn. De trainers leren hen om, wanneer ze de geur van explosieven herkennen, met hun pootjes te krabben. Ze worden daarvoor beloond met voedsel (bananen of pindanoten). De opleidingsperiode voor ratten varieert tussen de vier en de tien maanden, afhankelijk van het soort rat. De video toont hoe ratten in de praktijk mijnen opsporen.
Achtergrondinformatie • 12
Antipersoonsmijnen
APOPO
Stellingen Sommige wapens mogen nooit worden gebruikt
Juist
Niet juist
Antipersoonsmijnen zijn verboden
Juist
Niet juist
Kleine wapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Clusterbommen zijn verboden
Juist
Niet juist
Kernwapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Chemische en biologische wapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Blindmakende laserwapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Bombarderen is steeds verboden
Juist
Niet juist
SOMMIGE WAPENS MOGEN NOOIT WORDEN GEBRUIKT Dit is juist. Het gebruik van een aantal wapens is expliciet verboden. Wapens die geen onderscheid maken tussen burgers en strijders en tussen burgerlijke goederen en militaire doelwitten en die bovendien onnodig leed veroorzaken zijn verboden volgens het internationaal humanitair recht.
ANTIPERSOONSMIJNEN Antipersoonsmijnen zijn letterlijk wapens die gericht zijn tegen een persoon. Ze worden in de grond ingegraven of op de grond gelegd en ontploffen bij aanraking of contact. Het gebruik van antipersoonsmijnen is verboden. In 1999 ging het Ottawaverdrag van kracht, waarin niet alleen het gebruik, maar ook de productie, de opslag en de handel in antipersoonsmijnen verboden werd. Op 15 maart 2005 waren 122 landen partij bij het verdrag. Er zijn ongeveer 194 landen in de wereld.
KLEINE WAPENS Kleine wapens is eigenlijk een verzamelterm voor wapens die door één persoon of door een klein team kunnen worden gebruikt en getransporteerd. Geweren, pistolen, handgranaten en mijnen behoren tot die groep. Kleine wapens zijn zo eenvoudig te bedienen dat zelfs kinderen ze kunnen gebruiken. Ze zijn licht, goedkoop en gemakkelijk om te onderhouden, te herstellen, te transporteren en te verbergen.
Achtergrondinformatie • 13
Antipersoonsmijnen
Welke wapens zijn verboden en welke niet? Test je kennis.
CLUSTERBOMMEN Clusterbommen zijn metalen capsules met daarin een groot aantal (soms honderden) kleine bommen. De clusterbom opent zich op een bepaalde hoogte, of na een bepaalde tijd, en verspreidt de kleinere bommen over een wijdverspreid gebied. Hoewel de effecten van clusterbommen lijken op die van mijnen, was er tot 2007 geen verdrag dat het gebruik van clusterbommen verbiedt. Sinds het begin van dat jaar wordt er wel onderhandeld om in de loop van 2008 een verdrag tot stand te brengen dat een totaalverbod instelt op clustermunitie die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt. Of alle soorten clusterbommen daaronder zullen vallen, zal afhangen van de onderhandelingen. In België zijn clusterbommen wel al verboden.
KERNWAPENS Er is geen verdrag dat het gebruik van kernwapens uitdrukkelijk verbiedt. Niettemin is het gebruik ervan in strijd met het internationaal humanitair recht. Dit recht verbiedt immers het gebruik van wapens die geen onderscheid maken tussen strijders en nietstrijders, en verbiedt ook het gebruik van wapens die onnodig leed veroorzaken.
CHEMISCHE EN BIOLOGISCHE WAPENS Chemische wapens: giftige chemische stoffen of de wapens die dergelijke stoffen verspreiden, specifiek ontworpen om dood of andere schade te veroorzaken. Bijvoorbeeld zenuwgas (vb. Sarin-gas), of verstikkende of verlammende gassen. Biologische wapens: microbiologische of andere biologische agentia of wapens die dergelijke agentia verspreiden voor vijandelijke doeleinden in een gewapend conflict. Bijvoorbeeld bacteriën (vb. anthrax), virussen (vb. ebola, tyfus)... Het gebruik van chemische en biologische wapens is verboden, respectievelijk volgens het Chemische Wapenverdrag van 1993, waarbij 167 landen partij zijn, en het Biologische Wapenverdrag van 1972 , waarbij 151 landen partij zijn (op 20 april 2005).
BLINDMAKENDE LASERWAPENS Blindmakende laserwapens zijn even klein als gewone geweren. Ze zenden een laserstraal uit die een onmiddellijke en definitieve blindheid teweegbrengt over een afstand van verschillende kilometers. Deze wapens stonden op het punt om op grote schaal geproduceerd te worden, toen in 1995 het gebruik ervan werd verboden door een protocol bij het Conventionele Wapenverdrag van 1980. Dit was heel bijzonder, omdat het gebruik van een wapen verboden werd voordat het op grote schaal geproduceerd werd. Bij dit protocol zijn 80 landen partij (op 20 april 2005).
Achtergrondinformatie • 14
Antipersoonsmijnen
Op zich zijn kleine wapens niet verboden. Staten hebben het recht zich te bewapenen, maar zij hebben ook de plicht om ervoor te zorgen dat het internationaal humanitair recht wordt nageleefd. Niet alleen in eigen land, maar overal ter wereld. Zo stelt de Belgische wet in verband met lichte wapens dat België geen wapens kan exporteren naar landen waar er schendingen worden begaan van het internationaal humanitair recht.
Er bestaat geen verbod op bombarderen in het algemeen. Wel schrijft het internationaal humanitair recht voor dat de strijdende partijen hierbij altijd onderscheid moeten maken tussen militaire doelen en burgerobjecten. Aanvallen mogen alleen gericht zijn op militaire doelen.
Achtergrondinformatie • 15
Antipersoonsmijnen
BOMBARDEREN IN HET ALGEMEEN
Lesmateriaal
Lesmateriaal • 1
Foto: © CICR/Robin Gray
Antipersoonsmijnen
Wat zijn antipersoonsmijnen? Er bestaan honderden soorten antipersoonsmijnen. Algemeen gesproken zijn er twee categorieën: explosieve mijnen en fragmentatiemijnen. Explosieve mijnen hebben vaak een doorsnee van minder dan tien cm en worden geactiveerd onder druk van een voetstap. Fragmentatiemijnen spatten bij de explosie uiteen in honderden stukjes. Soms zijn ze dodelijk binnen een straal van 25 meter en kunnen ze binnen een straal van 200 meter letsels veroorzaken. De stukjes van de mijn springen soms één tot anderhalve meter de lucht in. Daardoor kunnen ze exploderen ter hoogte van het hoofd van een kind.
Wat is de omvang van het probleem van de antipersoonsmijnen? In de hele wereld liggen er vandaag miljoenen mijnen op slachtoffers te wachten. Het juiste aantal kan moeilijk geraamd worden omdat het leggen van de mijnen slechts in weinig gevallen nauwkeurig is bijgehouden. Zo zijn in Afghanistan miljoenen antipersoonsmijnen zonder meer uit vliegtuigen en vrachtwagens gedropt.
Wat zijn de kosten op sociaal en economisch vlak? Volgens de Verenigde Naties kost het opruimen van één enkele mijn 250 tot 800 euro (de aankoop van een antipersoonsmijn kost 2,5 tot 25 euro). Gemiddeld worden wekelijks 500 mensen het slachtoffer van landmijnen. Het Internationale Rode Kruiscomité schat dat ruim tweederde hiervan schulden moet maken om de medische verzorging te betalen, als die al beschikbaar is. Voor de meeste geamputeerden kosten kunstledematen meer dan zij ooit kunnen betalen. Zo zou een kind om de zes maanden een nieuwe prothese moeten krijgen, een volwassene om de drie tot vijf jaar. Een kind dat op tienjarige leeftijd gehandicapt wordt, zal minstens 25 prothesen nodig hebben voordat het 50 jaar wordt. Aangezien prothesen ca. 100 euro per stuk kosten, komt men op een totaal van 2500 euro. In landen waar het gemiddelde maandinkomen 12 à 16 euro per hoofd bedraagt kunnen de geamputeerden zich alleen maar krukken veroorloven. Bij gebrek aan economische alternatieven nemen sommige mensen het risico om niet-ontmijnde landbouwgronden te ontginnen of hout te sprokkelen in niet-ontmijnde bossen. Zo zijn in Bosnië 30 % van de slachtoffers van mijnen verwond in zones waarvan zij wisten dat er mijnen lagen.
Zijn er andere kosten in verband met het gebruik van antipersoonsmijnen? Naast lichamelijke letsels hebben de door landmijnen veroorzaakte ongevallen ernstige psychologische gevolgen. Het kost kinderen, jongeren en volwassenen grote moeite om zo’n lichamelijke handicap te overwinnen. Ook op familiaal vlak hebben landmijnen gevolgen. Kinderen die getroffen zijn door landmijnen moeten immers vaak een lange periode van school thuisblijven, de vooruitzichten op een huwelijk worden beperkt en slachtoffers moeten vaak zelf in hun onderhoud voorzien.
Lesmateriaal • 2
Antipersoonsmijnen
Een blik op antipersoonsmijnen
In deze omstandigheden is de wederopbouw van gemeenschappen en economieën een zeer zware taak.
Lesmateriaal • 3
Antipersoonsmijnen
In veel van de armste landen in de wereld zijn landmijnen ook een ernstige belemmering voor een duurzame ontwikkeling: velden, wegen, bruggen en hele gemeenschappen zijn ‘bemijnd’ als gevolg van het conflict. In bepaalde omstandigheden worden landmijnen ook steeds vaker als afschrikking tegen de burgerbevolking gebruikt. Door de aanwezigheid van mijnen slaan mensen op de vlucht. Duizenden, potentieel productieve hectaren landbouwgrond blijven braak liggen. Het verkeer en de verbindingen worden bemoeilijkt. Bovendien worden de schaarse middelen van de door oorlogen geteisterde economieën uitgeput door de kosten voor het ruimen van de mijnen en de zorg voor de slachtoffers.
Huit heures trois quarts avant de recevoir des soins Colombie, 2004 J’aurais aimé continuer de vivre à la campagne, à cultiver du maïs et des bananes et à transporter des passagers et des marchandises dans ma barque. Mais tout ça, c’est du passé : aujourd’hui, ma vie a changé du tout au tout. Ces mots sortent de la bouche de Juan, un jeune paysan colombien âgé aujourd’hui de 26 ans, qui a vu ses projets et ses rêves bouleversés par une mine antipersonnel. En 2002, à l’age de 24 ans, Juan a en effet dû abandonner son village situé dans le département de Norte de Santander (à proximité de la frontière avec le Venezuela) et s’installer à Bogotá pour se soumettre à un programme de réadaptation physique et psychologique. Sa nouvelle vie est pleine de défis et de difficultés. Mais il réussit peu à peu à rebâtir sa vie en tant que survivant de mine. Juan habitait depuis qu’il était petit avec sa tante Edilia, qui l’avait élevé. Ensemble, ils cultivaient un terrain dans le village d’Angalia. Ils produisaient du maïs et des bananes qu’ils vendaient au marché. L’argent que ce commerce leur rapportait, en plus de ce que Juan gagnait en transportant des passagers et des marchandises au moyen de sa barque, leur permettait de subvenir à leurs besoins. Le 7 mai 2002, cependant, tout bascula en un instant. Ce jour-là, après une visite à des membres de sa famille vivant dans un autre village, Juan avait décidé de rentrer à la maison. Il prit donc un bus pour une partie du chemin et puis il fallait compléter le reste du trajet à pied. Il s’est arrêté pour un goûter avant de reprendre son parcours. C’était un voyage qu’il ne terminerait jamais. Tout à coup, une explosion projeta Juan à plusieurs mètres de distance. “ Malgré la violente douleur, je n’ai pas perdu connaissance. Je savais que j’avais marché sur une mine. J’ai immédiatement pensé aux piles de feuilles sèches que j’avais vu sur le chemin, qui vraisemblablement camouflaient les mines. “ “ Je me mis à crier et à appeler au secours. Ce furent finalement (après quelques heures) quatre villageois qui, ameutés par mes cries, vinrent à mon secours. Ils m’installèrent à bord d’une barque à moteur : je saignais abondamment et la douleur était infernale. “ “ Après avoir navigué un quart d’heure, nous parvînmes à Puerto Catatumbo, d’où on me transporta en une demiheure a Filo Gringo, en voiture. Là, je reçus les premiers soins. J’étais conscient, mais j’avais le sentiment que l’allais mourir. On m’emmena ensuite en camionnette à El Tara, où nous arrivâmes après deux heures de route. Là, une ambulance me prit en charge et, six heures après, je me retrouvait à Ocaña. “ ... À Ocaña, en dépit de tous les efforts déployés par les médecins pour sauver sa jambe gauche, Juan dut finalement être amputé. Huit heures trois quarts s’étaient écoulées avant que Juan puisse recevoir des soins. ...
Lesmateriaal • 4
Antipersoonsmijnen
METTRE FIN À L’ÈRE DES MINES
La phase critique immédiatement postérieure à l’accident dépassée, l’étape la plus difficile allait commencer pour Juan : sa réadaptation. À l’institut San Felipe Neri de Bogotá, en plus des programmes de réadaptation physique et psychologique auxquels il participe, Juan suit une formation professionnelle visant à lui permettre de gagner sa vie malgré son handicap. Juan apprend à devenir boulanger, et il a l’intention de rester à Bogotá, qui “ est une ville plus adaptée aux besoins d’un handicapé “. Et il se pose la question : “ D’ailleurs, que pourrais-je bien faire maintenant à la campagne ? “ Seize mois se sont écoulés depuis le moment où Juan est arrivé à la capitale. Sa vie a changé du tout au tout et ses rêves d’antan se sont envolés. Il a été très ébranlé psychologiquement par l’accident dont il a été victime. Pendant des mois, il a eu des problèmes de sommeil : il avait peur, était anxieux et se demandait ce qu’il allait devenir. Quant à sa tante, elle est toujours à Cúcuta, où elle essaie de survivre. Elle n’a pas pu venir lui rendre visite à Bogotá et lui n’a pas pu aller la voir non plus. Comme Juan, des centaines de Colombiens ont été contraints de renoncer à leurs rêves et de se fixer de nouveaux objectifs par suite des bouleversements provoqués dans leur vie par les mines antipersonnel. “ La guerre que nous vivons est absurde, commente Juan. Nous sommes tous frères et nous nous entretuons. Je me demande parfois comment de telles choses peuvent arriver? “ ... Par Carlos Ríos, délégation du CICR, Bogotá
“ La guerre que nous vivons est absurde, commente Juan. Nous sommes tous frères et nous nous entretuons. Je me demande parfois comment de telles choses peuvent arriver? “
Lesmateriaal • 5
Antipersoonsmijnen
Six jours plus tard, Juan pouvait quitter l’hôpital d’Ocaña. Il se rendit à Cúcuta, capitale du département de Norte de Santander où des cousins l’hébergèrent.
Hoewel het internationaal humanitair recht bestaat uit een complexe set van regels, kan de kern van dit recht worden samengevat in een aantal fundamentele principes. 1 De burgerbevolking en de burgerlijke goederen moeten worden ontzien. Daarom moeten de strijdende partijen steeds een onderscheid maken tussen burgers en strijders. Burgers en hun bezittingen mogen niet worden aangevallen. Aanvallen mogen enkel gericht zijn tegen militaire doelwitten. 2 Personen die niet of niet meer deelnemen aan de vijandelijkheden hebben recht op respect voor hun leven en voor hun fysieke en mentale integriteit. Deze personen moeten in alle omstandigheden worden beschermd en menselijk worden behandeld, tot welke partij zij ook behoren. 3 Een vijandig strijder die zich overgeeft of niet meer deelneemt aan de strijd, mag niet worden gedood of verwond. 4 Strijders en burgers die gevangen genomen zijn, hebben recht op respect voor hun leven, hun waardigheid, hun persoonlijke rechten en hun politieke, religieuze en andere overtuigingen. Ze moeten worden beschermd tegen alle daden van geweld en vergeldingsmaatregelen. Ze hebben het recht om nieuws uit te wisselen met familieleden en hulp te ontvangen. Ze genieten de fundamentele juridische waarborgen. 5 De oorlogvoerende partijen moeten de zieken en gewonden samenbrengen, verzorgen en beschermen. Ook artsen en verpleegkundigen, ziekenhuizen en ambulances moeten worden beschermd tegen aanvallen. De emblemen van het rode kruis en de rode halve maan worden gebruikt als symbool voor die bescherming. 6 Voor de partijen bij het conflict is de keuze van de methoden en middelen van oorlogvoering beperkt. Het is verboden wapens en methoden van oorlogvoeren te gebruiken die geen onderscheid maken tussen burgers en strijders en die naar alle waarschijnlijkheid onnodig leed zullen veroorzaken.
Lesmateriaal • 6
Antipersoonsmijnen
De basisregels van het internationaal humanitair recht
16 juli 2004 Wilfried Remans was van 1992 tot 1998 departementshoofd van Rode Kruis-Vlaanderen Internationaal. In deze functie was hij ook lid van de Belgische Coalitie voor een Ban op Antipersoonsmijnen en maakte hij deel uit van de internationale Rode Kruisdelegatie in Ottawa voor de onderhandeling van het verdrag inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie, en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging ervan. Wanneer en in welke context werd je voor het eerst geconfronteerd met antipersoonsmijnen en de gevolgen van deze wapens? Ik leerde de problematiek van antipersoonsmijnen kennen via mijn werk bij Rode Kruis-Vlaanderen. Rode Kruismedewerkers op het terrein in landen zoals Angola en Cambodja rapporteerden over de vele doden en de afschuwelijke verwondingen die deze wapens veroorzaken. In 1993 werd ik voor het eerst persoonlijk geconfronteerd met de gevolgen van antipersoonsmijnen. Het was in Belet Huen, een dorpje in Somalië, waar ik op werkbezoek was. Het Rode Kruis bood er hulp aan de slachtoffers van de voortdurende noodsituatie in dat land. Ik zag kinderen verminkt door antipersoonsmijnen die daar jaren geleden waren gelegd. Door de regen waren de mijnen verplaatst en kwamen ze terecht op plaatsen waar kinderen speelden, zoals in rivierbeddingen. Wat was de positie van het Rode Kruis tegenover dit wapen? Het Rode Kruis was reeds lange tijd bekommerd over de gevolgen van dit wapen. Het Rode Kruis is een organisatie die werkzaam is op het terrein, veelal in conflictgebieden. Dagelijks werden Rode Kruismedewerkers geconfronteerd met de afschuwelijke gevolgen van dit wapen. Antipersoonsmijnen treffen immers niet enkel strijders, maar ook onschuldige burgers, zoals spelende kinderen en volwassenen die werken op het veld. Ze blijven ook doden, jaren na het einde van de strijd. Dergelijke wapens hebben niet enkel een grote impact op het persoonlijke leven van de slachtoffers. De aanwezigheid van grote hoeveelheden antipersoonsmijnen, zoals in Angola en Cambodja, maakte duidelijk dat de gevolgen van deze wapens heel verstrekkend waren: ze verstoren de ontwikkeling van een gans land. Op basis van deze informatie onderzochten juristen van het Rode Kruis op de hoofdzetel in Genève of de wapens in overeenstemming waren met het internationaal humanitair recht. Ze kwamen tot de vaststelling dat nieuwe regels moesten worden ontwikkeld om deze wapens te verbieden.
Lesmateriaal • 7
Antipersoonsmijnen
Interview met Wilfried Remans
Het Ottawaproces is hoofdzakelijk het resultaat van de bundeling van krachten vanuit vier hoeken: • staten, waarbij enkele landen een voortrekkersrol speelden zoals Noorwegen, Canada, Nieuw-Zeeland, maar ook België; • niet-gouvernementele organisaties, die zich verzamelden in een Internationale Coalitie voor een Ban op Antipersoonsmijnen; • de Verenigde Naties en • het Rode Kruis. Deze vier groepen hebben zich ingezet met een duidelijke doelstelling: een totale ban op antipersoonsmijnen. Alle antipersoonsmijnen moeten de wereld uit! Door wie en hoe werd deze boodschap in België verspreid? In 1994 werd in navolging van de Internationale Coalitie door Belgische niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) een campagne gelanceerd tegen antipersoonsmijnen. Deze ngo’s verzamelden zich in een Belgische Coalitie voor een Ban op Antipersoonsmijnen, waarvan ook Rode Kruis-Vlaanderen deel uitmaakte. Het doel van deze campagne was tweeledig: zowel de overheid als het publiek sensibiliseren en aansporen tot actie. Wat betreft de eerste was onze taak niet zo moeilijk. België was immers één van de grootste pleitbezorgers voor de afschaffing van antipersoonsmijnen. In maart 1995 keurde België, als eerste land ter wereld, een wet goed die het gebruik, de productie, de verkoop en doorvoer van antipersoonsmijnen en hun onderdelen verbiedt. Deze wet heeft als voorbeeld gediend voor vele andere landen. Onze taak was dus niet zozeer de overheid sensibiliseren, maar wel bijstand verlenen aan regeringen van andere landen, bijvoorbeeld door de vertaling van de wet en het verschaffen van uitleg. En het tweede luik, de publieke opinie, hoe hebben jullie hen op de hoogte gebracht en gemobiliseerd? Er werden heel wat activiteiten georganiseerd in heel België. Zo herinner ik mij een grote manifestatie in Brussel waar verschillende ngo’s hun activiteiten ten voordele van slachtoffers van antipersoonsmijnen voorstelden aan het publiek. Er werden ook petitieacties georganiseerd, en geld ingezameld voor specifieke projecten, uiteenzettingen gehouden op universiteiten en scholen en andere centra waar slachtoffers en hulpverleners kwamen getuigen over de verschrikkelijke gevolgen van deze wapens. Hoe kon de doorsnee burger hiertoe zijn steentje bijdragen? Door petities te ondertekenen, geld te storten of door mee te draaien als vrijwilliger in een organisatie en bijvoorbeeld mee te helpen voornoemde activiteiten op het getouw te zetten.
Lesmateriaal • 8
Antipersoonsmijnen
Hoe is dan het zogenaamde ‘Ottawaproces’ op gang gekomen?
Het totstandkomen van een dergelijk sluitend verdrag was op zich opmerkelijk. Het betrof immers een wapen dat een wereldwijde verspreiding kende, en door de meeste strijdkrachten tot voor enkele jaren ervoor werd gezien als gewoon één van de vele wapens uit hun arsenaal. Bovendien is het op nauwelijks enkele jaren gerealiseerd door die coalitie van staten, ngo’s, VN-organisaties en het Rode Kruis. Deze coalitie is erin geslaagd het internationaal humanitair recht verder te ontwikkelen. Is dit geen diplomatenwerk? Het verdrag was ook echt diplomatenwerk, waar over punten en komma’s werd onderhandeld. Maar de tijd dat de diplomaten enkel moesten rekening houden met het politieke gezag in hun eigen land is wel veranderd. Ook ngo’s, het publiek en andere organisaties hebben een belangrijke rol te spelen.
Lesmateriaal • 9
Antipersoonsmijnen
Het uiteindelijke resultaat van de campagne was de aanvaarding in september 1997 van het Ottawaverdrag dat het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen verbiedt en de vernietiging ervan beoogt. Een succes?
Why using rats? The idea of using rats for the detection of landmines came up through a search for a cheap and efficient mine detector tool, which would be able to detect both metal and plastic landmines. Despite the huge research efforts in mine detection during the last decade, the only alternative technology that made its way to the field was the use of mine detection dogs. Rats however, show some major potential to be good mine detectors: • Rats have a highly developed sense of smell; • Rats are easy to tame and train; • Rats are small, cheap and easy to maintain and transport; • Rats are widespread and easily adapt to all environments; • Once taught, the animals love performing repetitive tasks; • Rats are more easily transferred between trainers compared to dogs; The concept however, would require a different perspective from humankind, for which rats have traditionally been a source of repulsion and disease. From the APOPO experience however, they have proven to be friendly and clever creatures, able to perform relatively difficult tasks.
Do rats smell better then dogs? Dogs are traditionally renowned for their tracking and sniffing capacities. Can rats match their performance? To our knowledge, nobody so far has been able to quantify exactly the smelling capacities of rats or dogs for explosive targets. From experience however, it is clear that the sensitivity of both animals is sufficient to detect the vapour signature from buried landmines, and even to evaluate vapour filters from suspected minefields. One clear advantage of their small size compared to dogs, is that the rats’ nose is always close to the ground, even if the head is raised. The highest vapour concentration and the lowest wind speed are found close to the ground. Though being trained on TNT, it is not clear which single component or combination of substances (bouquet) in the explosive compounds, is detected by the animals. APOPO is currently carrying out a study to determine the detection threshold for the pure TNT vapours.
Are rats likely to get killed in the detection process? The rats are trained to detect and pinpoint the location of the landmine. Their lightweight makes it highly unlikely they would set of a mine by scratching or pointing. It is a misunderstanding that the rats are trained as Kamikaze to destroy the mines in the field. Trained animals are far too precious to be lost by setting of landmines. On the contrary, the rats used by APOPO are treated with great care and attention, in order to optimise their physical and mental condition.
Lesmateriaal • 10
Antipersoonsmijnen
APOPO: Questions and answers
APOPO principally uses a combination of click training and food rewarding. As such, the rats work for food, and their performance is being positively rewarded. Probably the main difference with most dog training is that the rats are not taught obedience. As such, the total training period can be relatively short. In APOPO’s experience so far - the field rats can be trained between 6 to 10 months. Training starts at the age of 5 weeks - when juveniles are weaned from the mother. At first, the animals are taught to associate the click sound with a food reward. Then they have to perform certain tasks to get this food reward. After odour imprint, the complexity of their tasks to be performed is gradually increased. Intellectually, the rats are ‘smart’ enough to learn the desired tasks relatively quickly, while being ‘uncomplicated’ enough for learning to be standardised. Food provides a strong and controllable source of motivation and an effective drive for performance.
How long can a rat work? Normally, the rats are trained about half an hour per day, five days per week. During this period, they are on a food-for-work diet; while during the weekend they feast on an extensive varied meal. On the field, the free running rats scan a 100m2 box in averagely 28 minutes.
What do rats eat? The trained rats are living on their reward diet during working days, consisting mainly of banana and peanuts. During the weekend, they get a balanced diet of grains, maize, nuts, vegetables, fruits, fish and sometimes insects. Rats generally eat a great variety of food, and food supply can rarely be a problem.
Do they need a lot of care and attention? Rats are very social animals. They like a lot to be petted. They enjoy a daily walk, like dogs do. APOPO provided a free open run where the rats can play or habituate to the outside environment. Other rats walk around freely in the kennel during clean up of their cages, as they do not attempt to escape. They like to wander around and explore new environments. APOPO nurses the babies before initial training starts, in order to make them used to humans and their sounds and smells.
Can different people handle one rat? An important advantage of the rats is their relative independence from a personal handler. Generally, most rats remain with the same trainer, but show no significant difference in performance when taken over by somebody else in the absence of the trainer. Preferably, the new handler should be briefed before on the behaviour of the specific rat. A rat could thus be trained by several people, or more importantly, be trained by one person and be tested or handled on the field by another. This has the logistic advantage that a handler does not necessarily have to follow his own animals to the demining operations.
Lesmateriaal • 11
Antipersoonsmijnen
How are rats being trained?
Sommige wapens mogen nooit worden gebruikt
Juist
Niet juist
Antipersoonsmijnen zijn verboden
Juist
Niet juist
Kleine wapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Clusterbommen zijn verboden
Juist
Niet juist
Kernwapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Chemische en biologische wapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Blindmakende laserwapens zijn verboden
Juist
Niet juist
Bombarderen is steeds verboden
Juist
Niet juist
Lesmateriaal • 12
Antipersoonsmijnen
Welke wapens zijn verboden en welke niet? Test je kennis.
Clustermunitie
Lespakket
Lesverloop: Aan de hand van een video leren de leerlingen hoe clustermunitie functioneert, wat de problemen ervan zijn en waarom het wapen botst met de basisregels van het internationaal humanitair recht. Samen met de leerkracht onderzoeken ze de redenen voor de onnauwkeurigheid en onbetrouwbaarheid van het wapen en waarom mannen, kinderen, ontheemden en armen een bijzonder risico lopen. De leerlingen lezen de Oslo-verklaring en krijgen informatie over het Oslo-proces. Door middel van een rollenspel in groepjes, leren ze dat staten tijdens de onderhandelingen uiteenlopende standpunten innemen en denken ze na over de redenen daarvoor. Tot slot maken de leerlingen kennis met de positie van het Rode Kruis. Werkwijze: video - vraaggesprek - rekenoefening - leerkracht doceert - groepswerk/rollenspel Vak: geschiedenis, godsdienst, moraal, Nederlands Tijd: één of twee lesuren Bijkomende informatie: http://humanitairrecht.rodekruis.be: informatie over het internationaal humanitair recht en clustermunitie http://www.clusterprocess.org: informatie over het Oslo-proces en de totstandkoming van een internationaal verdrag over clustermunitie http://www.stopclustermunitions.org: de Cluster Munition Coalition, informatie over de wereldwijde campagne voor een verbod op clustermunitie http://www.icrc.org: het Internationale Rode Kruiscomité, informatie over clustermunitie en de standpunten van het Rode Kruis http://www.clustermunitionsdublin.ie: de officiële website van de internationale conferentie in Dublin van 19-30 mei 2008
Lespakket • 1
Clustermunitie
Doel: De leerlingen weten wat clustermunitie is, hoe ze functioneert en wat de twee belangrijkste problemen met het wapen zijn. Ze kunnen de humanitaire gevolgen van clustermunitie beschrijven en de voornaamste risicogroepen opnoemen. De leerlingen zijn in staat om te duiden waarom het gebruik van clustermunitie botst met het internationaal humanitair recht en waarom er nood is aan een nieuw verdrag. Ze zijn er zich van bewust dat staten tijdens de onderhandelingen verschillende posities innemen en kunnen daarvoor ook een aantal redenen opsommen.
Je toont de leerlingen een foto van een submunitie en je vraagt of ze weten wat die afbeeldt. Je kan de leerlingen ook zonder de foto vragen of ze weten wat clustermunitie is. Zie lesmateriaal Je laat de leerlingen de eerste drie delen van de video ‘clustermunitie: tijd voor actie’ bekijken (11 min). Vooraf stel je volgende vragen, die je na de video toelicht: - Hoe werkt clustermunitie? Hoe wordt ze afgevuurd? - Wat zijn de twee grote problemen met clustermunitie? Waarom is clustermunitie zo onnauwkeurig en onbetrouwbaar? - Aan welk ander wapen doen de gevolgen van clustermunitie jullie denken? - Welke groepen mensen lopen in het bijzonder gevaar om het slachtoffer van clustermunitie te worden? Vanwaar dit bijzondere risico? Je laat de leerlingen eventueel een rekenoefening maken om de omvang van het probleem te illustreren. Zie lesmateriaal Alternatief: Je laat de leerlingen de tekst ‘bericht uit Kosovo’ of ‘getroffen in ZuidLibanon’ lezen en je gaat in op de verschillende dimensies van het slachtofferschap (lichamelijk, psychisch, sociaal, economisch). Je legt uit welke impact clustermunitie op een leefgemeenschap kan hebben. Alternatief: Je focust op de gevolgen van clustermunitie in Libanon. Je gebruikt de achtergrondinformatie om het conflict te situeren en toont zelfgekozen fragmenten uit de video ‘clusterbommen’ (30 min). De beelden illustreren de enorme schaal van het probleem, het leed van de slachtoffers en de ontmijnings- en preventieactiviteiten van de Belgische militairen in het gebied.
2 De nood aan een nieuw verdrag Je vraagt de leerlingen op basis van de video ‘clustermunitie: tijd voor actie’ waarom het gebruik van clustermunitie problematisch is in het internationaal humanitair recht. Je verwijst naar basisregels 1 en 6 van het internationaal humanitair recht en je licht het proportionaliteitsprincipe toe. Zie lesmateriaal Je legt uit dat een verdrag ook om twee andere redenen dringend nodig is: het gevaar dat bestaande voorraden clustermunitie gebruikt zullen worden en wereldwijd verspreid raken. Je wijst erop dat vooral de oorlog in Libanon in 2006 staten overtuigd heeft van het belang van een nieuw verdrag over clustermuntie. Je laat de leerlingen de Osloverklaring lezen en geeft toelichting bij het Oslo-proces. Zie lesmateriaal Alternatief: Je bespreekt het Oslo-proces aan de hand van het laatste deel van de video ‘clustermunitie: tijd voor actie’ (3 min).
Lespakket • 2
Clustermunitie
1 Clustermunitie en de gevolgen
Je wijst erop dat niet alle staten die aan het Oslo-proces deelnemen tijdens de onderhandelingen hetzelfde standpunt innemen. Je vermeldt dat er een onderscheid bestaat tussen landen die voorstander zijn van een totaalverbod en landen die voor een verbod met uitzonderingen pleiten. Je toont de leerlingen de definitie waar alle staten het over eens zijn. Je verdeelt vervolgens de leerlingen in groepjes en bezorgt ieder groepje het standpunt dat een welbepaald land in de loop van de onderhandelingen heeft ingenomen. Je vraagt de leerlingen om dat standpunt te lezen en er argumenten voor te zoeken. Zie lesmateriaal Na het groepswerk vat ieder groepje het standpunt van zijn land voor de andere leerlingen kort samen. Wanneer alle groepjes gesproken hebben, bied je de leerlingen de gelegenheid om te discussiëren en de ingenomen standpunten te beargumenteren. Je noteert de standpunten en argumenten van de leerlingen op het bord en vult ze aan. Je vraagt de leerlingen waarom staten verschillende posities innemen. Je vermeldt kort de verschillende factoren die daarbij van belang kunnen zijn. Je licht de positie van het Rode Kruis toe.
- Clustermunitie is munitie samengesteld uit een container die meerdere kleine explosieve ladingen (submunities) bevat en zo een grote oppervlakte bestrijkt. - Clustermunitie is berucht omwille van zijn onnauwkeurigheid en onbetrouwbaarheid. Tijdens het conflict treft het wapen vaak burgers. Ook lang nadien nog blijven de vele niet-ontplofte submunities doden en verwonden. - Het gebruik van clustermunitie tijdens de oorlog in Libanon (2006) gaf aanleiding tot het Oslo-proces. Staten verenigden zich om een nieuw verdrag te sluiten dat clustermunitie verbiedt die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt.
Lespakket • 3
Clustermunitie
3 Een totaalverbod of uitzonderingen?
Achtergrondinformatie
Clustermunitie is munitie samengesteld uit een container die meerdere kleine explosieve ladingen bevat. Wanneer de munitie wordt afgevuurd, opent de container zich in de lucht op een vooraf ingestelde hoogte boven het doelwit, waardoor de explosieve ladingen - submunitie genoemd - zich over een grote oppervlakte verspreiden. De container waarin de submunitie opgeslagen zit, kan bestaan uit een vliegtuigbom, een raket of een artilleriegranaat. Clustermunitie kan dus zowel vanuit de lucht, als vanop de grond of de zee afgevuurd worden. Granaten die door kanonnen afgeschoten worden, kunnen 50 tot 90 stuks submunitie bevatten. Clusterbommen en -raketten hebben een veel grotere capaciteit. Zij kunnen tot 650 kleine bommetjes op hun doelwit doen neerdalen. De oppervlakte die ze daarbij bestrijken, beslaat gemiddeld zo’n twee tot vier voetbalvelden. Submunities bestaan in veel verschillende soorten en typen. Ze zijn vaak kleiner dan een vuist en wegen slechts enkele honderden grammen. Een aantal veelvoorkomende varianten hebben een cilindervorm en zijn bovenaan uitgerust met een lusvormig lintje. Het lintje zorgt ervoor dat de munitie in de lucht scherpgesteld wordt en zo recht mogelijk op het doelwit inslaat. Clustermunitie werd tijdens de Koude Oorlog door militairen ontwikkeld om ingezet te worden tegen vijandelijke troepen en voertuigen die zich in open terrein bevinden. Veel submunities hebben een tweeledig effect: ze zijn in staat om de bepantsering van voertuigen te doorboren, maar verspreiden ook fragmenten om soldaten te doden of te verwonden. Clustermunitie is eveneens geschikt om de landingsbanen van de tegenstander te beschadigen. De eerste experimenten met clustermunitie vonden plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gedurende de Vietnam-oorlog werd de munitie voor het eerst op grote schaal gebruikt door de Verenigde Staten, die er naast Vietnam ook Laos en Cambodja mee bombardeerden. De afgelopen jaren werd clustermunitie onder meer in Afghanistan en Irak ingezet. In de zomer van 2006 vuurde Israël tijdens het conflict met Hezbollah massale hoeveelheden clustermunitie op Libanon af. In totaal werd clustermunitie in minstens 21 landen in Europa, Afrika en Azië gebruikt. Daarbij werden minimaal 440 miljoen stuks submunitie verspreid. Naast de reeds vermelde conflicten werd het wapen onder meer ingezet in Syrië, Tsjetsjenië, Ethiopië, Eritrea en de voormalige Joegoslavische republieken.
Achtergrondinformatie • 1
Clustermunitie
Clustermunitie: werking en gebruik
Clustermunitie staat ervoor bekend erg onnauwkeurig en onbetrouwbaar te zijn. De onnauwkeurigheid van de munitie vormt een probleem tijdens het conflict, omdat daardoor burgers groot gevaar lopen om getroffen te worden. De onbetrouwbaarheid van het wapen veroorzaakt zo mogelijk nog meer lijden, niet alleen tijdens het gewapend conflict, maar ook nog lang erna.
Onnauwkeurigheid Clustermunitie is onnauwkeurig omdat het een oppervlaktewapen is. Het doel van clustermunitie is om alles in een bepaald gebied te vernietigen. Omdat de munitiecontainer (bom, granaat of raket) zich hoog in de lucht opent, kunnen de submunities zich verspreiden over een gebied dat bij impact vaak tienduizenden vierkante meters groot is. Omwille van de enorme ‘voetafdruk’ van het wapen, lopen burgers een hoger risico om door een aanval getroffen te worden. Dat is vooral het geval wanneer clustermunitie in of nabij bewoonde zones gebruikt wordt. De submunities of kleine bommetjes waaruit clustermunitie opgebouwd is, zijn doorgaans niet geleid. Dit wil zeggen dat ze zich niet automatisch op hun doel richten, maar gewoonweg onder invloed van de zwaartekracht naar beneden vallen. Omdat ze klein en licht zijn, en soms over een lint of mini-parachute beschikken, worden de submunities door de weeromstandigheden beïnvloed. Zo kan hevige wind ze gemakkelijk boven hun doel wegblazen naar een aangrenzend gebied waar burgers wonen. Aangezien de submunities zich over een grote oppervlakte verspreiden, kan een klein foutje bij het afschieten of afwerpen van clustermunitie enorme gevolgen hebben.
Onbetrouwbaarheid Clustermunitie is erg onbetrouwbaar. Hoewel de submunitie ontworpen is om bij impact of kort nadien te ontploffen, doet ze dat vaak niet. Tijdens wapentesten - onder ideale condities - bedraagt het aantal blindgangers doorgaans enkele procenten. In gevechtsomstandigheden ligt dat aandeel veel hoger. De realiteit heeft aangetoond dat tijdens recente gewapende conflicten 10 tot 40% van de submunities niet ontplofte. De onbetrouwbaarheid van clustermunitie heeft vele oorzaken. Naast fouten in het ontwerp en de productiewijze, zijn vooral van belang: de bewaringswijze, de omstandigheden en de manier van gebruik. Wanneer munitie niet onder de juiste omstandigheden opgeslagen wordt, raakt ze aangetast en vergroot de kans dat het ontstekingsmechanisme bij gebruik niet meer functioneert. Ook veroudering vormt een ernstig probleem. De clustermunitie die zich momenteel in voorraad bevindt, is soms tientallen jaren oud en dat verkleint de betrouwbaarheid ervan. De kans dat een submunitie bij impact daadwerkelijk ontploft, is het grootst wanneer die submunitie met een hoge snelheid loodrecht op een hard object neerkomt. De geografische en meteorologische omstandigheden bij gebruik verhinderen dat echter vaak.
Achtergrondinformatie • 2
Clustermunitie
Problemen met clustermunitie
Tot slot is ook de manier waarop de munitie gebruikt wordt van belang. In gevechtsomstandigheden worden wapens niet steeds op een optimale wijze ingezet. Wanneer een clusterbom op een verkeerde hoogte of onder een verkeerde hoek gedropt wordt, resulteert dat in een groter aantal niet-ontplofte submunities. Hetzelfde geldt voor clustergranaten die vanop een te grote afstand worden afgevuurd.
Achtergrondinformatie • 3
Clustermunitie
Natuurlijke vegetatie verkleint de snelheid van een neervallende submunitie en wijzigt ook de hoek van impact. Soms blijven de submunities zelfs gewoonweg in bomen of struiken hangen, waardoor ze niet ontploffen. Ook de aard van de bodem en het reliëf is van belang. Op een zachte ondergrond - zoals woestijnzand, sneeuw, bewerkte of moerassige grond - is de kans op een correct functioneren veel kleiner. Weersomstandigheden oefenen eveneens een invloed uit. Hevige wind, bijvoorbeeld, kan een negatief effect hebben op zowel de impactsnelheid als de impacthoek van de submunities.
De menselijke kost van het gebruik van clustermunitie is zeer hoog. In een studie van Handicap International van 2007 werden in totaal 13.306 slachtoffers in meer dan 20 landen geregistreerd. Zo’n 98% van die slachtoffers zijn burgers. Schattingen over het aantal niet-geregistreerde slachtoffers variëren van 55.000 tot 100.000. De onnauwkeurigheid van clustermunitie is verantwoordelijk voor een deel van het totale aantal slachtoffers, namelijk die burgers die tijdens de aanval zelf gedood of gewond raken. De meeste slachtoffers vallen echter niet tijdens de aanval, maar erna. Clustermunitie blijft jaren en zelfs decennia na het einde van een gewapend conflict doden. Dat komt doordat het wapen onbetrouwbaar is en veel van de submunities bij impact niet ontploffen. Niet-ontplofte submunities zijn uiterst gevaarlijk omdat ze extreem gevoelig zijn. De geringste aanraking kan een dodelijke explosie veroorzaken. Soms volstaat zelfs de vibratie van een voorbijrijdende wagen, kar of fietser. Wegens de extreme gevoeligheid van het ontstekingsmechanisme zijn niet ontplofte submunities veel gevaarlijker dan andere soorten niet-ontplofte munitie. De bedreiging die niet-ontplofte submunities vormen, is vergelijkbaar met die van antipersoonsmijnen. Net als antipersoonsmijnen zijn ze doorgaans erg klein en daardoor moeilijk zichtbaar. Ze belanden in struiken en bomen, op daken van huizen, tussen puin, op de aarde of in het water. Door landbouwactiviteiten of de weersomstandigheden raken ze soms begraven onder de grond waar ze, net als een landmijn, verborgen op een slachtoffer liggen te wachten.
De omvang van het probleem Volgens cijfers van Handicap International werden in de conflicten van de voorbije decennia in totaal minstens 440 miljoen stuks submunitie afgevuurd. Tussen 22 en 132 miljoen daarvan ontploften niet bij impact. Het meest getroffen land ter wereld is Laos. In een periode van negen jaar, van 1964 tot 1973, werden boven het land minimaal 270 miljoen submunities afgeworpen. Zo’n 9 tot 27 miljoen functioneerden niet. In totaal werden daarbij 1.553 dorpen getroffen en vielen er minstens 4.837 geregistreerde slachtoffers, het merendeel na het einde van het conflict. Het werkelijke aantal slachtoffers ligt nog hoger. In Kosovo werden in 1999 in een tijdspanne van 11 weken door NAVO-vliegtuigen 290.000 submunities gedropt, waarvan er 30.000 onontploft op de grond achterbleven. Meer recent, tijdens de zomer van 2006, werd clustermuntie op massale schaal gebruikt tijdens de oorlog tussen Israël en Libanon. Over een periode van vijf weken werden toen circa 4 miljoen submunities afgevuurd, het overgrote deel tijdens de laatste dagen van het conflict. Meerdere honderdduizenden stuks, mogelijk zelfs tot een miljoen, explodeerden niet. Een oppervlakte van 37 miljoen vierkante meter werd vervuild met explosieve resten.
Achtergrondinformatie • 4
Clustermunitie
De humanitaire impact van clustermunitie
Ontploffende submunities richten over het algemeen meer lichamelijke schade aan dan antipersoonsmijnen en doden of verwonden vaak meerdere personen tegelijkertijd. Slachtoffers die de explosie overleven, verliezen doorgaans één of meerdere ledenmaten: handen, voeten, benen en/of armen. Ook beschadiging van de ogen en de vitale organen komt dikwijls voor. De lichamelijke schade gaat gepaard met psychische trauma’s. Overlevenden lijden aan een verlies van waardigheid en zelfrespect en vallen vaak ten prooi aan discriminatie en uitsluiting. De psychische gevolgen worden nog vergroot wanneer het slachtoffer door zijn verwondingen niet langer de rol kan vervullen die het voorheen in de familie of gemeenschap had. Ernstig gehandicapten zijn niet in staat hun vroeger werk te hervatten en raken daardoor werkloos. De groepen die het meest gevaar lopen om het slachtoffer te worden van clustermunitie zijn volwassen mannen, kinderen en terugkerende vluchtelingen. Drie vierden van alle slachtoffers zijn van het mannelijk geslacht. Velen zijn arm en niet-geschoold. Vrouwen lopen doorgaans minder risico. Volwassen mannen vormen de meest kwetsbare groep. Als kostwinner van het gezin vervullen zij vaak landbouwactiviteiten en lopen daarbij het gevaar achtergebleven submunities te doen ontploffen. Wanneer volwassen mannen gedood of gewond raken, betekent dat een bijzonder groot economisch verlies voor de familie. Kinderen zijn de tweede meest getroffen groep. Vooral jongens tussen de 5 en 15 jaar lopen gevaar wanneer ze meehelpen op het veld, vee hoeden of hout sprokkelen. Ze worden ook sneller aangetrokken door objecten waarvan ze de gevaren niet kennen. Sommige submunities zijn geel gekleurd om de zichtbaarheid ervan te vergroten. Net omwille van die opvallende kleur zijn ze interessant voor kinderen. Terugkerende vluchtelingen lopen eveneens een bijzonder risico. Ze hebben er soms geen idee van of en waar er in hun dorp clustermunitie gebruikt werd. Bij het opnieuw betrekken van hun huizen, het ruimen van puin en het herbetreden van hun velden kunnen ze achtergebleven submunities doen ontploffen. Armen en niet-opgeleiden zijn sterk oververtegenwoordigd in de groep van slachtoffers. Zelfs wanneer ze weten dat hun weiden en velden met submunities bezaaid zijn, hebben armen vaak geen andere keuze dan deze toch te bewerken. Hun overleven hangt er immers van af. Een andere gevaarlijke overlevingsactiviteit is het verzamelen van oud ijzer van niet-ontplofte munitie.
Impact op leefgemeenschappen Naast de impact op individuele slachtoffers, heeft het gebruik van clustermunitie ook grote sociaal-economische gevolgen voor een ganse leefgemeenschap. In de praktijk wordt clustermunitie tijdens gewapende conflicten vaak in of nabij bewoonde zones ingezet. Zo kwam in Laos en Cambodja 20% van alle submunitie neer op een afstand van minder dan één kilometer van een dorp. De impact ervan is vergelijkbaar met die van antipersoonsmijnen.
Achtergrondinformatie • 5
Clustermunitie
De slachtoffers
De aanwezigheid van niet-ontplofte submunities vertraagt of verhindert ook de reconstructie na het einde van het conflict. Huizen, scholen, wegen en andere infrastructuur kunnen niet of slechts langzaam heropgebouwd worden vanwege het verborgen gevaar. Vluchtelingen en ontheemden zijn niet in staat om terug te keren naar hun woonst. De ontwikkelingskansen van het getroffen gebied worden zo ernstig aangetast.
Achtergrondinformatie • 6
Clustermunitie
De landen en regio’s waar clustermunitie gebruikt werd, zijn meestal arm en in belangrijke mate afhankelijk van de landbouw. Niet-ontplofte submunities vergroten de kwetsbaarheid van dergelijke gebieden omdat ze landbouwers de toegang tot hun weiden, velden en waterbronnen ontzeggen. Het hoeden van vee of bewerken van grond wordt levensgevaarlijk. Ganse oogsten gaan verloren en ouders durven hun kinderen niet meer naar school te sturen.
Het gebruik van clustermunitie is niet verboden door het Conventioneel Wapenverdrag van 1980. Ook andere internationale verdragen bevatten (voorlopig) nog geen specifieke regels met betrekking tot dit wapen. Om te beoordelen of het gebruik van clustermunitie in overstemming is met het internationaal humanitair recht, moet dus gekeken worden naar de algemene regels. De voornaamste relevante regels zijn: - Het principe van onderscheid tussen burgers en strijders: enkel strijders en militaire doelen mogen worden aangevallen. - Het verbod op niet-onderscheidende aanvallen: wapens en gevechtsmethoden die geen onderscheid kunnen maken tussen burgers en strijders zijn verboden. - Het principe van proportionaliteit: bij het aanvallen van een militair doel mag de schade aan burgers of hun goederen niet buitensporig zijn in verhouding tot het te verwachten militaire voordeel van de aanval. De praktijk in gewapende conflicten heeft aangetoond dat deze basisregels bij het gebruik van clustermunitie op grote schaal geschonden worden. Wegens zijn onnauwkeurigheid en onbetrouwbaarheid is clustermunitie niet geschikt om ingezet te worden in bewoonde zones. Toch gebeurde dat tijdens de oorlogen van de voorbije decennia keer op keer, vaak op massale schaal. Grote aantallen burgers kwamen daarbij om. De meeste typen clustermunitie zijn niet in staat om een onderscheid te maken tussen burgers en strijders. Wanneer de munitie in een bewoonde zone gebruikt wordt, komt dat dus neer op een niet-onderscheidende aanval. Omwille van zijn onbetrouwbaarheid vormt clustermunitie ook na een aanval nog een gevaar. Niet-ontplofte submunities bedreigen vooral burgers, zelfs decennia na het einde van een gewapend conflict. Uit statistieken van Handicap International blijkt dat niet minder dan 98% van de geregistreerde slachtoffers onschuldige mannen, vrouwen en kinderen zijn. Zelf indien er tijdens de eigenlijke aanval geen burgers in de buurt zijn, is het gebruik van clustermunitie vaak niet-proportioneel. Het militair nut van het wapen weegt namelijk niet op tegen de langetermijnschade die het aanricht aan de burgerbevolking en zijn leefomgeving. De realiteit leert dat de bestaande, algemene regels van het internationaal humanitair recht bij het gebruik van clustermunitie niet of nauwelijks nageleefd worden. Net als het geval was voor antipersoonsmijnen, is er daarom nood aan een specifiek verdrag voor dit type wapen.
Achtergrondinformatie • 7
Clustermunitie
Clustermunitie in het internationaal humanitair recht
Het leed dat clustermunitie veroorzaakt is reeds geruime tijd bekend. De Golfoorlog van 1991, het conflict in Kosovo van 1999 en de militaire operaties in Afghanistan in 2001-2002 resulteerden kort daarna in uitvoerige rapporten van humanitaire organisaties, waaronder het Rode Kruis. Ook de media besteedden tijdens die conflicten aandacht aan het probleem van clustermunitie. Ondanks herhaalde waarschuwingen van NGO’s werd tijdens de invasie van Irak in 2003 opnieuw op grote schaal clustermunitie ingezet, met alle kwalijke gevolgen van dien. Voor activisten was de maat toen vol. Einde 2003 verenigden zes NGO’s zich in de Cluster Munition Coalition om te ijveren voor een internationaal verbod op clustermunitie. Vandaag bestaat de coalitie uit meer dan 200 nationale en internationale organisaties. Veel van die organisaties waren ook een drijvende kracht bij de totstandkoming van het Ottowaverdrag dat antipersoonsmijnen verbiedt. Belangrijke leden van de coalitie zijn Handicap International, Human Rights Watch en de International Campaign to Ban Landmines. Pas in de zomer van 2006 werd de wereld zich ten volle bewust van het probleem. Tijdens het 33 dagen durende conflict met Israël werd Libanon bestookt met miljoenen submunities. Het zuiden van het land raakte daardoor op korte tijd bezaaid met onontplofte munitie. Europese en andere staten die deel uitmaken van VN-vredesmacht in Libanon, werden op het terrein direct met het probleem geconfronteerd. Een massale opruimingscampagne kwam op gang en VN-experts vroegen om een verbod op clustermunitie. Enkele maanden na het einde van de oorlog in Libanon deed het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) een oproep aan staten om een internationaal akkoord te sluiten over het gebruik van clustermunitie. Kort daarna werd op initiatief van het Rode Kruis een internationale bijeenkomst georganiseerd waar experten zich over de problematiek bogen. Het initiatief van het Internationale Rode Kruiscomité kwam niet als een verrassing. Het Rode Kruis is als humanitaire organisatie immers goed bekend met het probleem van clustermunitie. Op het terrein worden haar medewerkers al decennia lang met de nefaste gevolgen van het wapen geconfronteerd en hebben ze die gevolgen ook gedocumenteerd. Zo toonde een studie van het Rode Kruis reeds in 2000 aan dat niet-ontplofte submunities in Kosovo onaanvaardbaar veel burgerslachtoffers eisten. Achter de schermen ijvert de organisatie reeds jaren voor de regulering van clustermunitie.
Achtergrondinformatie • 8
Clustermunitie
De nood aan een nieuw verdrag
Een verdrag over clustermunitie is nodig om verschillende redenen. De belangrijkste daarvan is dat de gebruikers van het wapen de algemene regels van het internationaal humanitair recht doorgaans niet respecteren. Daarenboven bestaat het gevaar dat de enorme voorraden aan clustermunitie in de toekomst daadwerkelijk gebruikt zullen worden en dat het wapen in handen valt van staten of gewapende groepen met slechte bedoelingen. Tot op heden hebben zo’n 14 staten tijdens een gewapend conflict clustermunitie gebruikt. Het betreft Eritrea, Ethiopië, Frankrijk, Israël, Groot-Brittannië, Marokko, Nederland, Nigeria, Rusland, Saoudi-Arabië, Soedan, Tadzjikistan, de Verenigde Staten en het voormalige Joegoslavië. Het merendeel van deze staten beschikt over professionele legers die goed in het internationaal humanitair recht getraind zijn. Desondanks heeft de praktijk aangetoond dat de regels vaak geschonden worden. Zelfs wanneer clustermunitie door professionele legers gebruikt wordt, heeft ze dus zware gevolgen voor de burgerbevolking. Omwille van zijn onnauwkeurigheid en onbetrouwbaarheid stelt het wapen bijzondere problemen waarvoor de algemene regels niet voldoen. Een tweede reden waarom een verdrag dringend nodig is, schuilt in de enorme hoeveelheid clustermunitie die zich momenteel in opslagplaatsen bevindt. Wereldwijd beschikken 75 staten over een voorraad clustermunitie. In totaal gaat het over miljoenen stuks clustermunitie met miljarden submunities. Indien slechts een deel van deze voorraad in de toekomst effectief gebruikt zou worden, zou dat een enorme humanitaire ramp betekenen. Een derde gevaar is het gevaar van proliferatie d.w.z. de verdere verspreiding van het wapen. Een van de redenen waarom slechts 40% van alle landen over clustermunitie beschikt, schuilt in de complexiteit en kostprijs ervan. Clustermunitie is relatief duur in vergelijking met andere wapens. Bovendien kan ze enkel worden afgevuurd met bepaalde wapensystemen, zoals zware artillerie en vliegtuigen. Verschillende Westerse landen zijn momenteel bezig met het moderniseren van hun bestaande voorraden clustermunitie. Het gevaar bestaat daardoor dat de oudere typen tegen een lage prijs en in massale hoeveelheden op de wereldmarkt zullen worden aangeboden. Tot nog toe beschikken slechts weinig gewapende groepen over clustermunitie, maar daar zou wel eens verandering in kunnen komen.
Achtergrondinformatie • 9
Clustermunitie
Waarom een nieuw verdrag?
De oproep van het Rode Kruis, de Cluster Munition Coalition en de publieke opinie werd door politici gehoord. Begin 2007 kwamen in Oslo vertegenwoordigers van 49 staten samen om de kwestie te bespreken. Ze besloten om tegen het einde van 2008 een juridisch bindend verdrag tot stand te brengen dat het gebruik, de productie, de overdracht en de opslag verbiedt van clustermunitie die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt. Naast de instelling van een verbod, kwamen de betreffende staten ook overeen om een juridisch kader te voorzien voor samenwerking en hulp aan slachtoffers, de ruiming van getroffen gebieden en de vernietiging van bestaande voorraden. De conferentie in Oslo betekende de start van het zogenaamde Oslo-proces: een reeks van internationale conferenties en vergaderingen ter voorbereiding van het nieuwe verdrag. Het aantal staten dat eraan deelnam, groeide gestaag. Op de laatste conferenties in Wenen en Wellington waren meer dan 100 staten vertegenwoordigd. Er zijn echter ook een aantal staten die er doelbewust voor gekozen hebben om niet aan het Oslo-proces deel te nemen. Onder hen bevinden zich de landen die over de grootste voorraden clustermunitie beschikken: China, Rusland en de Verenigde Staten. Laatstvermelde land heeft gedurende de oorlogen van de voorbije twee decennia op grote schaal clustermunitie gebruikt en in het debat ook duidelijk stelling genomen. De Verenigde Staten beschouwen clustermunitie als een legitiem, soms zelfs essentieel wapen, wanneer het gebruikt wordt in overeenstemming met het internationaal humanitair recht. In bepaalde gevallen kan het volgens Amerikaanse vertegenwoordigers, zowel vanuit militair als humanitair standpunt, de beste wapenkeuze zijn. De Verenigde Staten zijn bezorgd over de humanitaire gevolgen van clustermunitie, maar stellen dat de focus moet liggen op een verduidelijking van de regels met betrekking tot het gebruik ervan, niet op een verbod. Voor de onbetrouwbaarheid van het wapen zien zij technische oplossingen. Ondanks de afwezigheid van een aantal belangrijke landen, zoals de Verenigde Staten, gaat het Oslo-proces gewoon verder. Eind mei 2008 zal in Dublin een nieuwe verdrag over clustermunitie opgesteld worden. Voor het zover is, moet er echter nog heel wat onderhandeld worden.
Achtergrondinformatie • 10
Clustermunitie
Het Oslo-proces
Het doel van de onderhandelingen in het kader van het Oslo-proces is te komen tot een tekst die door zoveel mogelijk staten aanvaard kan worden. De positie die de afzonderlijke staten daarbij innemen, wordt door veel factoren bepaald. De belangrijkste daarvan is het nationaal belang. De staten die aan de onderhandelingen deelnemen, trachten zoveel mogelijk hun eigen stempel op de uiteindelijke tekst te drukken. Nationale belangen verschillen van staat tot staat. In het geval van clustermunitie worden die belangen onder meer bepaald door politiek-militaire machtsverhoudingen, militaire doctrines, financieel-economische overwegingen en de publieke opinie. Een staat die grote voorraden clustermunitie bezit, of er recent in geïnvesteerd heeft, zal minder geneigd zijn een absoluut verbod te aanvaarden dan een staat die geen clustermunitie bezit. Hetzelfde geldt voor een staat die in het verleden reeds clustermunitie gebruikt heeft. Staten die het slachtoffer geworden zijn van clustermunitie, zullen dan weer sneller voorstander zijn van een sterk verdrag. Eén van de belangrijkste kwesties tijdens de onderhandelingen is de rijkwijdte van het verbod dat zal worden ingesteld. Hoe zal men ‘clustermunitie die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt’ precies gaan definiëren? Zal het internationaal verbod alle typen clustermunitie omvatten of zullen er uitzonderingen voorzien worden?
Een verbod met uitzonderingen Tijdens de onderhandelingen hebben Japan en een aantal Europese landen - zoals Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië - gepleit voor de opname van uitzonderingen in het uiteindelijke verdrag. In de verschillende standpunten werd voorgesteld om clustermunitie toe te laten wanneer ze aan één of meer van volgende voorwaarden voldoet: - een beperkt aantal submunities bevat (bv. maximaal 10); - een falingsgraad van minder dan 1% heeft; - uitgerust is met een mechanisme om zichzelf te vernietigen of onschadelijk te maken indien ze bij impact niet ontploft: een zelfvernietigings-, zelfneutraliserings of zelf-deactiveringsmechanisme; - op een welbepaald doel of een vooraf bepaald gebied gericht kan worden, bijvoorbeeld door een geleidesysteem. Het overgrote deel van de bestaande clustermunitie voldoet niet aan één van de vermelde criteria en moet volgens de betreffende staten dus door het nieuwe verdrag verboden worden. Enkel de recente typen clustermunitie, die slechts een beperkt aantal rijke staten bezitten, zouden nog gebruikt mogen worden. Door technische verbeteringen is die munitie betrouwbaarder en/of nauwkeuriger, waardoor ze minder leed aan burgers veroorzaakt dan oudere modellen. Het meest geavanceerde type clustermunitie dat vandaag bestaat, is de zogenaamde ‘sensor-fuzed munition’. Het betreft clustermunitie die in de eerste plaats bedoeld is om gepantserde voertuigen uit te schakelen. De afzonderlijke submunities beschikken ieder over een sensor die in staat is om in de lucht een doelwit te detecte-
Achtergrondinformatie • 11
Clustermunitie
De onderhandelingen: een totaalverbod of uitzonderingen?
De zogenaamde ‘sensor-fuzed’ clustermunitie bevat een veel kleiner aantal submunities dan de traditionele clustermunitie. Een artilleriegranaat bevat er slechts twee, een vliegtuigbom 40. Dit type munitie werd in 2003 voor de eerste keer door de Verenigde Staten in Irak in het gevecht ingezet. Meer dan tien andere landen ontwikkelen, produceren of bezitten vandaag dergelijke ‘sensor-fuzed’ clustermunitie.
Een totaalverbod Een groot aantal staten, waaronder heel wat ontwikkelingslanden, is het idee van een internationaal verbod met uitzonderingen niet genegen. Zij pleiten, net als de Cluster Munition Coalition, voor een totaalverbod dat het gebruik van achterpoortjes door wapenfabrikanten vermijdt. Technische aanpassingen en verbeteringen bieden volgens hen geen oplossing voor het probleem. Ook de meer recente typen clustermunitie zijn in werkelijkheid immers onbetrouwbaar en/of onnauwkeurig. Moderne clustermunitie die aangeprezen wordt omwille van zijn lage falingsgraad tijdens testen (1% of minder), presteert beduidend slechter in gevechtsomstandigheden. Cijfers voor de conflicten in Irak en Libanon wijzen uit dat de werkelijke falingsgraad van die munitie vaak vele keren hoger ligt, tot meer dan 10%. Dit wil zeggen dat 1 op 10 submunities bij impact niet ontploft. Zelfs indien een werkelijke falingsgraad van 1% in gevechtsomstandigheden realistisch was, dan nog moet men de vraag stellen of dit vanuit humanitair oogpunt wel aanvaardbaar is. Moderne legers zijn in staat om in een tijdspanne van enkele dagen miljoenen submunities af te schieten. Indien slechts 1 op 100 niet ontploft, levert dat nog altijd tienduizenden gevaarlijke bommetjes op die burgers bedreigen. Zelfvernietigings-, zelfneutraliserings of zelfdeactiveringsmechanismen zijn ontworpen om te vermijden dat niet-ontplofte submunitie na impact een gevaar blijft vormen voor de burgerbevolking. Uit de praktijk blijkt evenwel dat dergelijke mechanismen vaak niet naar behoren functioneren. Ook recente typen clustermunitie zijn dus onbetrouwbaar, zij het in mindere mate dan sommige oudere typen. Aan de nauwkeurigheid van de meest recente typen clustermunitie wordt door sommige staten en de Cluster Munition Coalition eveneens getwijfeld. Zij vragen zich af of de sensoren waarmee sommige submunities uitgerust zijn wel voldoende onderscheid kunnen maken tussen militaire doelwitten en burgervoertuigen en vrezen voor ‘collateral damage’. Bovendien wijzen zij erop dat er nauwelijks gegevens voorliggen over de betrouwbaarheid van dergelijke wapens. Beweringen van wapenfabrikanten moeten volgens hen uitermate kritisch benaderd worden. De enige submunitie die de voorstanders van een totaalverbod wel willen toestaan, is niet-explosieve submunitie d.w.z. submunitie die niet ontploft. Voorbeelden zijn submunities die lichtkogels of rook verspreiden of die elektrische of elektronische effecten hebben, bijvoorbeeld om vijandelijke radars te storen. Dergelijke munitie wordt gewoonlijk niet als echte clustermunitie beschouwd en brengt ook geen burgers in gevaar.
Achtergrondinformatie • 12
Clustermunitie
ren. Wanneer de submunitie een pantservoertuig detecteert, ontploft ze in de lucht, waardoor een straal gloeiend metaal in de richting van het doelwit afgevuurd wordt. Indien geen doelwit gedetecteerd wordt, maakt de submunitie zichzelf onschadelijk.
Enkele landen die voorstander zijn van een totaalverbod op internationaal niveau hebben in hun nationale wetgeving reeds een dergelijk verbod ingesteld. België was daarmee in juni 2006 het eerst. Anderhalf jaar later volgde Oostenrijk, dat alle typen clustermunitie verbood, inclusief de moderne versies die door andere staten gepromoot worden omwille van hun lage(re) falingsgraad en zelfvernietigingsmechanisme. Een aantal andere staten - zoals Noorwegen, Bulgarije en Hongarije - hebben een nationaal moratorium op clustermunitie ingesteld. In afwachting van een internationaal verdrag zullen zij geen clustermunitie gebruiken. Ook landen die uitdrukkelijk ijveren voor een verbod met uitzonderingen hebben reeds bepaalde maatregelen genomen. Zo hebben sommige staten besloten bepaalde typen niet meer te gebruiken en te vernietigen. Andere landen kopen geen nieuwe clustermunitie meer aan of leggen striktere eisen op aan wapenfabrikanten.
Achtergrondinformatie • 13
Clustermunitie
Nationale initiatieven
Sinds 2007 roept het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) alle staten op om een internationaal verdrag af te sluiten dat het gebruik, de ontwikkeling, productie, opslag en transfer van onnauwkeurige en onbetrouwbare clustermunitie verbiedt. Het verdrag moet voorzien in de vernietiging van bestaande stocks. Daarnaast dient het ook bijstand aan slachtoffers, het opruimen van clustermunitie en een minimalisering van de impact op de burgerbevolking mogelijk te maken. Tot het afsluiten van het verdrag roept het Rode Kruis alle staten op om onmiddellijk het gebruik van clustermunitie op nationale basis te staken, het wapen niet te verspreiden en de voorraden te vernietigen. Het grootste deel van de clustermunitie in voorraad bestaat momenteel uit oude modellen van 20 jaar of ouder. Deze munitie moet volgens het ICRC als onbetrouwbaar worden beschouwd en mag niet meer gebruikt worden. De uitrusting van sommige nieuwe typen clustermunitie met een zelfvernietigingsmechanisme biedt volgens het Rode Kruis geen adequate oplossing. In gecontroleerde testen doet dit mechanisme het aantal resterende blindgangers dalen, maar in gevechtsomstandigheden blijft de falingsgraad hoog. Ook deze nieuwe typen resulteren op het terrein in een aanzienlijk aantal onontplofte submunities. Technische oplossingen voor de problemen van onnauwkeurigheid en onbetrouwbaarheid moeten beoordeeld worden in functie van het functioneren in gevechtsomstandigheden. Het ICRC acht het onwaarschijnlijk dat een enkele technische verbetering een adequate oplossing biedt voor de humanitaire problemen veroorzaakt door clustermunitie. Het Internationale Rode Kruiscomité ijvert voor een verbod op onbetrouwbare en onnauwkeurige clustermunitie, wat niet noodzakelijk een totaalverbod inhoudt. Indien er door de staten uitzonderingen voorzien worden, dan pleit het ICRC voor een cumulatieve benadering. Dit wil zeggen dat er tegelijkertijd aan verschillende nauwkeurigheids- en betrouwbaarheidsvoorwaarden voldaan wordt: een klein aantal submunities, een lage falingsgraad, een zelfvernietigingsmechanisme én een geleidesysteem. Regeringen zullen moeten aantonen dat de nieuwe of verbeterde modellen waarvoor een uitzondering voorzien wordt, niet hetzelfde humanitair probleem creëren als in het verleden. De clustermunitie die verboden wordt, dient onmiddellijk te worden vernietigd om te vermijden dat ze verkocht wordt en wereldwijd verspreid geraakt.
Achtergrondinformatie • 14
Clustermunitie
Het standpunt van het Rode Kruis
Extra: het conflict tussen Israël en Libanon in 2006 Het conflict tussen Israël en Libanon heeft een lange en erg complexe voorgeschiedenis die teruggaat tot de vestiging van de joodse staat en deel uitmaakt van een ruimer regionaal conflict. Bij de oprichting van Israël, in 1948, werd het land aangevallen door verschillende Arabische landen, waaronder Libanon. Na felle gevechten werd er tussen Israël en Libanon een wapenstilstand afgesloten, maar een vredesverdrag kwam nooit tot stand. Voor een deel was dit te wijten aan het feit dat de Arabische staat verdeeld werd door interne en externe invloeden. Van 1975 tot 1990 woedde in Libanon een verschrikkelijke burgeroorlog waarbij verschillende islamitische en christelijke milities tegenover elkaar stonden. De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) van Yasser Arafat maakte van de gelegenheid gebruik om zijn basis in het land te vestigen en ook buurland Syrië won sterk aan invloed. Voor Israël waren beide ontwikkelingen uitermate negatief. Palestijnse aanvallen vanuit Libanon op Israëlische burgers en militairen leidden tot een cyclus van geweld. In 1982 trokken Israëlische troepen Libanon binnen en bezetten ze gedurende enkele jaren het zuiden van het land, alvorens zich terug te trekken op een veiligheidszone nabij de grens. Israël slaagde in zijn opzet de PLO te verdrijven, maar werd al snel geconfronteerd met een nieuwe gewapende groepering: Hezbollah.
Hezbollah Hezbollah - letterlijk ‘de Partij van God’ - is een streng religieuze islamitische militie die financieel en materieel gesteund wordt door Iran en Syrië, twee aartsvijanden van Israël. Ze won aan populariteit wegens haar strijd tegen de Israëlische bezettingstroepen in Libanon en haar terreuraanvallen op dorpen en steden in Israël. Hezbollah ontkent het bestaansrecht van Israël en claimt dat de joodse staat nog steeds een deel van Libanon bezet houdt. De groepering heeft naast een militaire ook een politieke vleugel en is vertegenwoordigd in het Libanese parlement. Nadat het Israëlische leger in 2000 volledig uit Libanon terugtrok, werd Libanon door de Verenigde Naties opgeroepen Hezbollah te ontwapenen. Zover kwam het echter niet. Gedurende de voorbije jaren bleef de groepering van tijd tot tijd Israëlische grensposities en soms ook burgerdoelen beschieten. De occasionele en beperkte aanvallen leidden tot gelimiteerde Israëlische vergeldingsacties.
De escalatie in juli 2006 De escalatie van het sluimerende conflict startte op 12 juli 2006. Op die dag voerden Hezbollah-strijders op Israëlisch grondgebied een aanval uit op een Israëlische patrouille, waarbij ze drie soldaten doodden, twee verwondden en twee andere ontvoerden. De aanval ging gepaard met raketaanvallen op grensposities en dorpen in het noorden van Israël. Hezbollah eiste publiekelijk de verantwoordelijkheid op en verklaarde de Israëli’s enkel te zullen vrijlaten in het kader van een gevangenenruil. Kort daarop verklaarde de Israëlische eerste minister dat hij Libanon verantwoordelijk hield voor de actie en gaf hij het bevel tot het bombarderen van Hezbollah-doelwitten en het instellen van een blokkade. Hezbollah reageerde met nog meer raketaanval-
Achtergrondinformatie • 15
Clustermunitie
Een lange voorgeschiedenis
Tijdens de oorlog stond een hoogtechnologisch leger van honderdduizenden soldaten tegenover een groepering van maximaal 10.000 guerillastrijders. Hezbollah’s voornaamste wapen bestond uit mobiele raketlanceerders die projectielen afvuurden op het noorden van Israël. Het Israëlische leger maakte in eerste instantie uitsluitend gebruik van haar lucht- en zeemacht, maar stuurde naarmate de tijd vorderde ook duizenden grondtroepen naar Zuid-Libanon. Hoewel bij bombardementen een aantal Libanese soldaten omkwamen, bleef het reguliere Libanese leger grotendeels buiten schot. Onder de zwaarst getroffen doelen bevonden zich een sjiitische wijk van Beiroet, de Libanese lucht- en zeehavens en het wegennet. De meeste Israëlische aanvallen waren echter gericht op het zuiden van het land, het gebied van waaruit Hezbollah zijn raketten afvuurde. Tijdens het conflict werd door Hezbollah op zeer beperkte schaal gebruik gemaakt van clustermunitie. Israël, dat over veel grotere voorraden en moderne wapensystemen beschikt, zette het wapen in massale hoeveelheden in. Over een periode van vijf weken vuurde het met zijn artillerie, raketwerpers en luchtmacht circa 4 miljoen submunities op Libanon af, het overgrote deel tijdens de laatste dagen van het conflict. Meerdere honderdduizenden stuks, mogelijk zelfs tot een miljoen, explodeerden niet.
Na het conflict Ondanks zijn machtsontplooiing slaagde het Israëlische leger er niet in de raketaanvallen te stoppen en ook de ontvoerde soldaten werden niet vrijgelaten. Pas op 14 augustus, na 33 dagen strijd, zwegen de wapens. De wapenstilstand was het gevolg van een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. De resolutie eiste het einde van alle vijandelijkheden, de terugtrekking van de Israëlische troepen, de ontwapening van Hezbollah en de vrijlating van de ontvoerde Israëlische soldaten. Er werd besloten tot de oprichting van een VN-vredesmacht die op de naleving van het bestand zou toezien en het reguliere Libanese leger zou zich in het zuiden ontplooien. Na het einde van het conflict begonnen de Libanezen onmiddellijk met de wederopbouw. In het zuiden van het land werden zij daarbij geconfronteerd met een enorm probleem van niet-ontplofte clustermunitie. Niet minder dan 37 miljoen vierkante meter land was bezaaid met explosieve resten, wat de bewegingsvrijheid van de lokale bewoners sterk inperkte. Wegen konden niet gebruikt worden, boeren waren niet in staat om hun velden te betreden en terugkerende ontheemden liepen bijzondere risico’s. Tussen het einde van het conflict en april 2008 vielen er in Libanon bijna 300 doden en gewonden ten gevolge van explosieve oorlogsresten. Het overgrote deel daarvan werd het slachtoffer van niet-onplofte submunitie. De opruiming van niet-ontplofte submunitie is één van de belangrijke opdrachten van de VN-vredesmacht die sinds einde 2006 ter plaatse is. Tientallen militaire en burgerlijke ontmijningsteams, waaronder ook eenheden van het Belgisch leger, trachten Zuid-Libanon zo snel mogelijk opnieuw leefbaar te maken. Meer dan 150.000 stuks
Achtergrondinformatie • 16
Clustermunitie
len. Bijzonder schokkend voor Israël was dat Hezbollah erin slaagde veel steden en dorpen te treffen die tot dan toe buiten het bereik van de raketten hadden gelegen, zoals Haifa.
Clustermunitie
submunitie werden reeds verwijderd, maar het einde is voorlopig nog niet in zicht. Het gebruik van clustermunitie in Libanon gaf wel de directe aanzet tot de start van het Oslo-proces, dat een verbod wil instellen op clustermunitie die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt.
Achtergrondinformatie • 17
Lesmateriaal
Clustermunitie © Mine Action Coordination Centre South Lebanon
Lesmateriaal • 1
Clustermunitie
Onbetrouwbare clustermunitie: rekenoefening 1
© Defense Visual Information Center
Het Multiple Launch Rocket System (MLRS) is een raketwerper met 12 lanceerbuizen. Iedere lanceerbuis kan één M26-raket afschieten die 644 submunities bevat. Het MLRS is in staat om al zijn raketten af te vuren in minder dan 1 minuut tijd over een afstand van 30 kilometer en daarbij een oppervlakte van 1 tot 2 vierkante kilometer te bestrijken. De raketwerpers zijn gegroepeerd in batterijen van 9 stuks die omwille van het maximale effect tegelijkertijd het vuur openen. Uit cijfers van Human Rights Watch blijkt dat in gevechtsomstandigheden minstens 16% van de submunities in de raketten niet ontploffen. Het MLRS maakt deel uit van de bewapening van de legers van verschillende westerse landen, inclusief Frankrijk, Duitsland en Italië. Tijdens de Golfoorlog van 1991 en de invasie van Irak in 2003 werd het op grote schaal ingezet door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Gedurende de oorlog in Libanon in 2006 gebruikte het Israëlische leger de raketwerper in de strijd tegen Hezbollah.
Vragen 1 Bereken hoeveel onontplofte submunities er op de grond achterblijven wanneer een ganse batterij MLRS gedurende één minuut al zijn raketten afvuurt. 2 Hoeveel onontplofte submunities blijven er achter wanneer de falingsgraad slechts 1% zou bedragen?
Lesmateriaal • 2
Clustermunitie
Onbetrouwbare clustermunitie: rekenoefening 2
© Defense Visual Information Center
De zware artillerie van tientallen staten ter wereld is gebaseerd op de 155mm houwitser, een kanon dat ofwel door een voertuig getrokken wordt ofwel zichzelf op rupsbanden voortbeweegt. Het wapen kan een groot aantal verschillende soorten projectielen afschieten, inclusief verschillende typen clustermunitie. Tijdens de Golfoorlog van 1991, de invasie van Irak in 2003 en de oorlog in Libanon in 2006 werd het kanon op grote schaal gebruikt om clustergranaten af te vuren. Een gemechaniseerde houwitser van 155mm vuurt in een tijdspanne van drie uur 60 standaard explosieve granaten en 60 clustergranaten over een afstand van 20 kilometer af. De clustergranaten bevatten elk 88 submunities. De falingsgraad van de standaardgranaten en de submunities van de clustergranaten is gelijk en bedraagt 5%.
Vraag Hoeveel stuks niet-ontplofte munitie blijven er na drie uur op de grond achter? Hoeveel daarvan zijn standaardgranaten en hoeveel submunities?
Lesmateriaal • 3
Getroffen in Zuid-Libanon Het dorp Yohmour, in de provincie Nabatiyyah, Zuid-Libanon. Salima (60) heeft vijf kinderen: drie dochters en twee zonen, van wie er twee een handicap hebben - Ali (23) en Maryam (42). Ze leeft met haar twee mentaal achtergebleven kinderen naast een huis dat tijdens het conflict met Israël in 2006 geregeld onder vuur lag, omdat er acht vermoedelijke Hezbollah-militanten zouden wonen. Ook het hele gebied rond het huis werd getroffen. Salima is de enige kostwinnaar voor haar twee kinderen met een handicap. Ze brachten de periode van het conflict grotendeels op de onderste verdieping van het huis door, omdat ze wegens de bombardementen hun woning niet konden verlaten. Toen de bombardementen tijdens de laatste dagen van het conflict toenamen, slaagde Salima erin om naar het huis van haar ouders te rennen, terwijl ze haar dochter Maryam verstijfd van angst achter zich aan over de grond sleepte. Maryam weigerde vier dagen lang te eten en Ali at alleen de dingen die zijn moeder hem bracht. Ze bleven in het huis van Salima’s ouders tot het staakt-het-vuren en keerden op 14 augustus om half negen ‘s ochtends terug naar huis. Terwijl ze terugwandelden, kwamen Salima, haar twee mentaal achtergebleven kinderen en haar oude vader overal vernietigingen tegen, net als een aantal clusterbommen met linten (die letterlijk overal in het dorp verspreid lagen). Salima’s vader schoof op een bepaald moment heel voorzichtig met zijn voet een clusterbom van de weg, zodat Ali en Maryam er niet op zouden stappen. Ze ontplofte niet, dus de familie ging ervan uit dat ze niet geactiveerd of al ontploft was. Thuis aangekomen, werden Maryam en Ali op een veilige plek neergezet, terwijl Salima en haar vader de toegang tot de woning vrijmaakten. Salima verplaatste de grote stenen met haar handen en veegde de kleinere brokstukken weg met een bezem. Opeens voelde ze iets vreemds, maar ze hoorde de explosie zelf niet. De buren hoorden ze wel en zagen ook de clusterbommetjes die overal verspreid lagen. Salima voelde iets kouds langs haar hoofd lopen en zag dat het bloed was. Daarna verloor ze het bewustzijn. Haar vader rende naar haar toe en de buren hielpen hem om Salima in de eerst voorbijrijdende auto te leggen. De auto bracht haar naar het openbaar ziekenhuis van Nabatiyyah, onder normale omstandigheden een rit van twintig minuten. Wegens de talloze vernielingen duurde de rit ditmaal negentig minuten. Salima had verwondingen aan haar hoofd, een kleine wonde op haar voorhoofd en ernstige verwondingen op haar borst, dijen en buik. Ze onderging een aantal operaties en moest tot 2 september in het ziekenhuis blijven. Nu moet ze nog steeds geregeld behandeld worden. Ali en Maryam bleven alleen thuis totdat een buur van één van hun zussen in Beiroet het ongeval op televisie zag. Nu helpen twee zussen en een schoonzus de familie. Het is niet zeker of Salilma, die vroeger in de tabakteelt werkte en een kleine olijfboomgaard heeft, ooit nog zal kunnen werken. De boomgaard en de tuin rond het huis zijn nog steeds onbegaanbaar omdat er nog meer clusterbommen liggen. Ten-
Lesmateriaal • 4
Clustermunitie
Website Handicap International, april 2008
Ali is getraumatiseerd door de gebeurtenissen. Sinds het moment dat hij de knal hoorde en daarna het geschreeuw van zijn moeder, heeft hij zichzelf afgesloten van de maatschappij. Hij vindt alleen herkenning in de cartoons op televisie. Ondanks het feit dat de oorspronkelijke medische zorg door het openbaar ziekenhuis voor een symbolisch bedrag werd verleend, heeft de familie dringend nood aan revalidatie, sociaal-economische reïntegratie en psychologische ondersteuning.
Lesmateriaal • 5
Clustermunitie
zij de familie risicovermijdend gedrag aanleert, zullen daardoor alle olijven verloren gaan.
Bericht uit Kosovo Het is dinsdag 8 november, de avond valt over het dorpje Nerodimlje, nabij de zuidelijke stad Ferizaj. In de woonkamer van een eenvoudig huis vertellen moeder Sida, dochter Ymrie en zoon Adnan Maloku hoe clustermunitie hun leven heeft verwoest. Op 11 augustus 1999, de oorlog in Kosovo was al twee maanden voorbij, ging Adnan samen met zijn vader en zijn broer Gazmend zwemmen in een meertje in de buurt. Adnan, zes jaar oud op dat moment, vond er een gesloten metalen koker met een gele kleur. Een koffiemolen? Toen hij het aan zijn oudere broer toonde, liet die het ding vallen. Er weerklonk een luide knal. Zowel Gazmend als zijn vader bleven dood achter. Adnan zelf raakte zwaargewond. De ‘koffiemolen’ was een bom. Het nieuws bereikte al snel het dorp. Moeder Sida werd meteen in shock in het ziekenhuis opgenomen. De volgende dag ging Adnans veertienjarige zus Sanije de kleren van haar broers en vader oppikken bij het meer. Opnieuw sloeg het noodlot toe: ook Sanije botste op een bom. Ze overleefde de explosie niet. Haar been werd dertig meter verderop teruggevonden. Van de zes gezinsleden bleven er maar drie over. Moeder Sida kwam de klap niet meer te boven. Ze heeft intussen twee zelfmoordpogingen achter de rug. De zware medicatie die ze moet nemen, kost maandelijks 56 euro. De uitkering die het gezin ontvangt, bedraagt 62 euro. Ook Adnan is niet meer de oude. Hij is heel stil en teruggetrokken, en kan niet volgen op school. Amerikaanse bommenwerpers dropten tijdens de NAVO-campagne in Kosovo meer dan 1000 clusterbommen. Elk exemplaar daarvan strooit 202 kleinere bommen uit (lengte: 20 cm, diameter: 6 cm), die ook wel de submunitie worden genoemd. De submunitie maakt zich al in de lucht los van de moederbom en kan daardoor een veel groter gebied bestrijken dan een gewone bom - drie voetbalvelden, zo zeggen de fabrikanten. Ook het Britse leger maakte in 1999 gebruik van clusterbommen om Servische tanks en stellingen aan te vallen. Volgens officiële rapporten dropten de Britten 500 clusterbommen in Kosovo. Zo’n 5 tot 30 procent van de submunitie komt niet tot ontploffing op het moment van impact. Heel wat van die projectielen blijven dus na een bombardement op of half onder de grond liggen, wachtend op een nieuwsgierige of onvoorzichtige voorbijganger. Zoals Adnan.
Lesmateriaal • 6
Clustermunitie
Knack Online, november 2005
De basisregels van het internationaal humanitair recht 1 De burgerbevolking en de burgerlijke goederen moeten worden ontzien. Daarom moeten de strijdende partijen steeds een onderscheid maken tussen burgers en strijders. Burgers en hun bezittingen mogen niet worden aangevallen. Aanvallen mogen enkel gericht zijn tegen militaire doelwitten. 2 Personen die niet of niet meer deelnemen aan de vijandelijkheden hebben recht op respect voor hun leven en voor hun fysieke en mentale integriteit. Deze personen moeten in alle omstandigheden worden beschermd en menselijk worden behandeld, tot welke partij zij ook behoren. 3 Een vijandig strijder die zich overgeeft of niet meer deelneemt aan de strijd, mag niet worden gedood of verwond. 4 Strijders en burgers die gevangen genomen zijn, hebben recht op respect voor hun leven, hun waardigheid, hun persoonlijke rechten en hun politieke, religieuze en andere overtuigingen. Ze moeten worden beschermd tegen alle daden van geweld en vergeldingsmaatregelen. Ze hebben het recht om nieuws uit te wisselen met familieleden en hulp te ontvangen. Ze genieten de fundamentele juridische waarborgen. 5 De oorlogvoerende partijen moeten de zieken en gewonden samenbrengen, verzorgen en beschermen. Ook artsen en verpleegkundigen, ziekenhuizen en ambulances moeten worden beschermd tegen aanvallen. De emblemen van het rode kruis en de rode halve maan worden gebruikt als symbool voor die bescherming. 6 Voor de partijen bij het conflict is de keuze van de methoden en middelen van oorlogvoering beperkt. Het is verboden wapens en methoden van oorlogvoeren te gebruiken die geen onderscheid maken tussen burgers en strijders en die naar alle waarschijnlijkheid onnodig leed zullen veroorzaken.
Lesmateriaal • 7
Clustermunitie
Hoewel het internationaal humanitair recht bestaat uit een complexe set van regels, kan de kern van dit recht worden samengevat in een aantal fundamentele principes.
Een groep van staten, VN-organisaties, het Internationale Rode Kruiscomité, de Cluster Munition Coalition en andere humanitaire organisaties kwamen bijeen in Oslo op 22-23 februari 2007 om te bespreken hoe de humanitaire problemen veroorzaakt door clustermunitie effectief aangepakt kunnen worden. Rekening houdend met de ernstige gevolgen van het gebruik van clustermunitie en de nood aan onmiddellijke actie, verbinden de staten er zich toe: 1. in 2008 een wettelijk bindend internationaal instrument op te stellen dat: (i) het gebruik, de productie, de overdracht en de opslag verbiedt van clustermunitie die onaanvaardbaar leed veroorzaakt voor burgers; en (ii) een kader voor samenwerking en ondersteuning met toereikende bepalingen over de zorg voor en de rehabilitatie van overlevenden en hun gemeenschappen, de ruiming in ‘besmette’ gebieden, risico-educatie en de vernietiging van voorraden van verboden clustermunitie; 2. nationale stappen te overwegen om deze problemen op te lossen; 3. de humanitaire uitdagingen gesteld door clustermunitie blijvend aan te kaarten binnen het kader van het internationaal humanitair recht en in alle relevante fora; 4. opnieuw samen te komen om het werk verder te zetten: in Lima in mei/juni, in Wenen in november/december 2007 en in Dublin begin 2008. De Staten begroeten de aankondiging van België om een regionale bijeenkomst te organiseren. Oslo, 23 februari 2007.
Lesmateriaal • 8
Clustermunitie
De Oslo-verklaring
Ontwerpdefinitie van clustermunitie Voor de doeleinden van dit verdrag: “Clustermunitie” is munitie die ontworpen is om explosieve submunities te verspreiden en die explosieve submunities bevat. Het omvat niet: (a) een munitie of submunitie die ontworpen is om lichtkogels, rook, pyrotechnische elementen of radarreflectiestroken te verspreiden (b) een munitie of submunitie die ontworpen is om elektrische of elektronische effecten te creëren (c) .... [eventuele uitzonderingen] “Explosieve submunities” zijn munities die zich voor het vervullen van hun taak losmaken van een moedermunitie en die ontworpen zijn om een explosieve lading voor, tijdens of na impact te doen ontploffen.
Lesmateriaal • 9
Clustermunitie
Artikel 2: definities
Onderhandelingspositie van Australië Mijnheer de voorzitter, de Australische delegatie verwelkomt de gelegenheid om te kunnen bijdragen tot de discussie over de definitie van clustermunitie. We zijn ons ervan bewust dat er een reeks definities bestaat die ten volle bediscussieerd moeten worden om de noodzakelijke consensus te bereiken. Het is duidelijk dat het essentieel is om te komen tot een geschikte definitie van clustermunitie die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt. Australië steunt de benadering die deze clustermunitie verbiedt en is bereid om met de verschillende vertegenwoordigers op deze vergadering mee te werken aan een duidelijk afgebakende overeenkomst over de karakteristieken van deze problematische wapens. Australië meent dat een genuanceerde definitie een cruciaal element vormt van het toekomstige verdrag. Australië meent dat de meest moderne, met sensoren uitgeruste systemen niet onder de definitie van clustermunitie moeten vallen. Deze systemen bevatten een klein aantal submunities die uitgerust zijn met verschillende beveiligingsmechanismen en die enkel ontploffen wanneer de sensoren een geschikt doel identificeren. We stellen daarom voor dat “een munitie die een geavanceerde sensor bevat en uitgerust is met een zelfvernietigings- en zelfneutraliseringssysteem” niet als een clustermunitie beschouwd wordt. Mijnheer de voorzitter, Australië kijkt er naar uit om deel te nemen aan de toekomstige discussies over deze cruciale definitie.
Lesmateriaal • 10
Clustermunitie
Februari 2008
Onderhandelingspositie van Japan Japan pleit ervoor de definitie in de ontwerptekst als volgt aan te vullen: “Clustermunitie” is munitie die ontworpen is om meer dan 10 explosieve submunities te verspreiden en die explosieve submunities bevat. Het omvat niet: (a) een munitie of submunitie die ontworpen is om lichtkogels, rook, pyrotechnische elementen of radarreflectiestroken te verspreiden (b) een munitie of submunitie die ontworpen is om elektrische of elektronische effecten te creëren (c) betrouwbare of nauwkeurige clustermunitie Betrouwbare clustermunitie is munitie die explosieve submunities bevat die ofwel uitgerust zijn met een zelfvernietigings-, zelfneutraliserings- of zelfdeactiveringsmechanisme, ofwel een falingsgraad van maximaal 1% hebben. Nauwkeurige clustermunitie is clustermunitie die uitgerust is met een geleidesysteem of die enkel werkzaam is in een vooraf bepaald gebied. Noot: (1) Betrouwbare of nauwkeurige clustermunitie Clustermunitie die onbetrouwbaar en onnauwkeurig is, kan onaanvaardbare humanitaire gevolgen hebben. Om die reden moet onbetrouwbare en onnauwkeurige clustermunitie, na een overgangsperiode, verboden worden. Onbetrouwbare clustermunitie laat meer onontplofte submunities achter die burgers kunnen schaden, zelfs na het einde van een conflict. Onnauwkeurige clustermunitie vergroot het gebied waar de onontplofte submunities terechtkomen, wat de opruiming ervan bemoeilijkt. De technische eigenschappen van betrouwbare en nauwkeurige clustermunitie moeten verder bediscussieerd worden. (2) Het aantal submunities Clustermunitie die slechts een beperkt aantal explosieve submunities bevat, resulteert niet in een groot aantal onontplofte submunities. De voorbije discussies hebben aangetoond dat veel landen er voorstander van zijn om de grens op 10 te leggen.
Lesmateriaal • 11
Clustermunitie
Februari 2008
Onderhandelingspositie van Noorwegen Er zijn verschillende manieren om de discussie over de definitie te benaderen. Men kan ze benaderen vanuit een puur technisch standpunt of vanuit een puur humanitair standpunt. We menen dat een definitie verschillende doelen moet dienen: ze moet technisch duidelijk zijn, maar de hoofdbedoeling ervan is om de humanitaire gevolgen van het wapen aan te pakken. Als we de kwestie benaderen op basis van de effecten, dan zijn er twee problemen met clusterwapens: niet-onderscheidende effecten tijdens een aanval wegens het oppervlakte-effect, en niet-onderscheidende effecten na een aanval omwille van de niet-ontplofte submunities. Deze twee eigenschappen van clusterwapens zijn verantwoordelijk voor het humanitair probleem dat beschreven werd door veel overlevenden, ontmijners en anderen. Van bij het begin van dit proces hebben we gesteld dat het ons doel is om een nieuw internationaal verdrag tot stand te brengen dat “clustermunitie verbiedt die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt”. Deze formulering bepaalt onze positie. We hebben nooit gesteld dat elke munitie die meer dan één submunitie bevat, verboden moet worden ongeacht de humanitaire gevolgen ervan. We denken dat er een verschil bestaat tussen een totaalverbod op ieder wapen dat meer dan één submunitie bevat en een totaalverbod op clustermunitie. Welke benadering men ook kiest, falingspercentages op zich zijn geen betrouwbare of voldoende criteria. Veel staten, inclusief Noorwegen, hebben in het verleden een falingsgraad van 1% gebruikt als een criterium om te bepalen welke clustermunitie aanvaardbaar is en welke niet. Intussen hebben we echter omvangrijk en geloofwaardig bewijsmateriaal gezien dat aantoont dat de falingsgraad tijdens testen aanzienlijk verschilt van de falingsgraad in gevechtsomstandigheden. Falingspercentages kunnen op zich niet gebruikt worden om een onderscheid te maken tussen aanvaardbare munitie en onaanvaardbare munitie. We menen dat het verdrag minimaal alle wapens moet verbieden met munitie die meerdere submunities verspreid, zelfs indien ze uitgerust zijn met beveiligingsmechanismen. Daarentegen, wapens die in staat zijn om individuele doelen te detecteren en aan te vallen, een onderscheid kunnen maken tussen militaire doelen en burgers, en uitgerust zijn met adequate beveiligingsmechanismen moeten niet verboden worden, omdat ze aan onze humanitaire vereisten voldoen. We menen dat dit in overeenstemming is met de Oslo-verklaring.
Lesmateriaal • 12
Clustermunitie
Februari 2008
Onderhandelingspositie van Mozambique Mijnheer de voorzitter, dit is de eerste keer dat mijn delegatie het woord neemt. Sta me toe om u net als de vorige sprekers te feliciteren voor de deskundige manier waarop u deze conferentie geleid hebt. Ik wil in naam van mijn delegatie ook de regering van Nieuw-Zeeland danken voor de organisatie van deze cruciale bijeenkomst in het kader van het Oslo-proces. Mozambique, één van de voorlopers in dit proces, stelt met genoegen vast dat de onderhandelingen over een juridisch bindend internationaal verbod op het gebruik, de productie, transfer en opslag van clustermunitie die onaanvaardbaar leed aan burgers veroorzaakt een kritiek stadium hebben bereikt. Mijn delegatie deelt de algemene opvatting dat bijzondere aandacht besteed moet worden aan de voorstellen over de definiëring van clustermunitie, aangezien we een ontwerpverdrag proberen op te stellen dat zal voorgelegd worden op de diplomatieke conferentie in Dublin in mei. Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van onze discussies over de definities lijken er zich twee conceptuele benaderingen te vormen. De ene benadering erkent de dringende nood om een einde te maken aan de niet-onderscheidende effecten van clustermunitie op burgers tijdens en na het conflict, maar ziet een oplossing in technische verbeteringen die het mogelijk maken dat die munitie nauwkeurig en ‘slim’ is. De andere benadering, daarentegen, wil alle clustermunitie zonder meer verbieden. Vanzelfsprekend zijn wij voorstander van deze laatste benadering. Mozambique’s deelname aan het Oslo-proces werd reeds van bij het begin gemotiveerd door de sterke overtuiging dat alle clustermunitie verboden moet worden, wegens zijn negatieve sociale en economische impact en verschrikkelijke gevolgen voor onschuldige burgers. Op dit vlak delen wij het standpunt van andere delegaties dat onze discussies niet bedoeld zijn om het gebruik van clustermunitie te reguleren, maar om clustermunitie te verbieden. Omdat we niet geloven in het concept van veilige clustermunitie, en ook niet in een indeling in categorieën, menen we dat er in de definitie geen uitzonderingen mogen zijn.
Lesmateriaal • 13
Clustermunitie
Februari 2008
Onderhandelingspositie van Ghana Mijnheer de voorzitter, dank u om mij het woord te geven. Mijn delegatie heeft een aantal opmerkingen te maken over het onderwerp van de discussie. Mijnheer de voorzitter, Ghana heeft reeds zijn steun, betrokkenheid en goedkeuring betuigd aan het Oslo-proces. Mijnheer de voorzitter, sommige staten hebben gesuggereerd dat de definitie van clustermunitie gebaseerd moet worden op de concepten van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid. Verrassenderwijze hebben we nog geen voorstel gezien dat aanduidt hoe een dergelijke benadering toegepast kan worden en de concepten van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid objectief gekwantificeerd kunnen worden. Mijnheer de voorzitter, sommige staten en regeringen blijven beweren dat de falingsgraad van deze wapens gereduceerd kan worden tot een laag niveau, bijvoorbeeld door ze uit te rusten met zogenaamde zelfvernietigingsmechanismen. Bewijsmateriaal afkomstig uit een echt conflict zoals Libanon toont echter aan dat zelfs deze munitie geen onderscheid maakt en burgers blijft doden en verwonden, zelfs na het einde van het conflict. Mijn delegatie meent dat we niet mogen toelaten dat technische details het echte doel van dit proces, het redden van menselijke levens en voorkomen van onaanvaardbaar leed, overschaduwen. We steunen de positie van Cambodja dat menselijke veiligheid voorrang moet krijgen op nationale veiligheid.
Lesmateriaal • 14
Clustermunitie
Februari 2008
Onderhandelingspositie van Frankrijk Mijnheer de voorzitter, in onze ogen is de definitie de centrale kwestie in het verdrag. De discussies die we de volgende dagen over dit thema zullen voeren, zijn van cruciaal belang. De definitie moet focussen op clustermunitie zoals die omschreven is in de Osloverklaring. Dit wil zeggen wapens die conventionele explosieve submunities verspreiden. Naast de munitie die geen problemen oplevert (submunitie met lichtkogels, elektronische effecten,...) moet er ook een uitzondering voorzien worden voor munitie die een combinatie van criteria vervult. Eén enkel criterium is op zich onvoldoende om een uitzondering te rechtvaardigen. Er zijn twee grote groepen criteria: (1) Criteria die de betrouwbaarheid bepalen: de uitrusting van submunities met een zelfvernietigings-, zelfneutraliserings- of zelfdeactiveringsmechanisme; de falingsgraad van de submunities;... (2) Criteria die de nauwkeurigheid bepalen: uitrusting met een geleidesysteem, de mogelijkheid om afzonderlijke doelen of een vooraf bepaald gebied aan te vallen,... Frankrijk meent dat men meerdere criteria moet combineren. Naar onze mening bestaat er geen uniek criterium dat men kan gebruiken om de clustermunitie te definiëren die we met dit verdrag willen verbieden. Een enkel betrouwbaarheidscriterium volstaat niet; het moet worden aangevuld met een nauwkeurigheidscriterium. Munitie die een erg beperkt aantal submunities bevat, mag niet als een clustermunitie beschouwd worden. De explosieve resten die ze achterlaat, zijn immers erg gelijkend aan de explosieve resten van gewone bommen. Tot zover het resultaat van onze reflecties op dit moment. Het spreekt voor zich dat we de volgende dagen van mening zullen wisselen met de andere deelnemers. Het zou ons verheugen indien we zo vooruitgang kunnen boeken inzake de beste manier om de wapens te definiëren die het gevaarlijkst zijn voor de burgerbevolking.
Lesmateriaal • 15
Clustermunitie
Februari 2008
Toelichting bij de opdrachten Eén raket bevat 644 submunities en iedere raketwerper kan 12 raketten afvuren. Wanneer een ganse batterij van negen MLRS vuurt, worden er in totaal 108 raketten met 69.552 submunities afgeschoten. Een falingspercentage van 16% op 69.552 submunities komt neer op 11.128 stuks. In een tijdspanne van één minuut blijven er dus meer dan 11.000 niet-ontplofte submunities op de grond achter. Indien de falingsgraad slechts 1% bedraagt, resulteert het salvo van één batterij nog altijd in bijna 700 blindgangers (695 stuks).
Rekenoefening 2 In totaal blijven er na drie uur 267 niet-ontplofte stuks munitie op de grond achter. Drie daarvan zijn standaardgranaten. De overige 264 zijn niet-ontplofte submunities. Eenzelfde aantal verschoten clustergranaten resulteert dus in een veel groter aantal blindgangers in vergelijking met standaardmunitie.
Onderhandelingsposities van staten Ghana en Mozambique pleiten voor een totaalverbod zonder uitzonderingen. Mozambique stelt dit uitdrukkelijk, terwijl Ghana het in zijn verklaring eerder impliciet aangeeft. Noorwegen en Australië willen enkel een uitzondering voor zogenaamde ‘sensorfuzed’ clustermunitie met beveiligingsmechanismen. Australië gebruikt deze term letterlijk in zijn verklaring. Noorwegen verwijst naar dit geavanceerde type door te eisen dat de munitie individuele doelen moet kunnen detecteren. Frankrijk pleit voor ruimere uitzonderingen op basis van een combinatie van betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidscriteria. Eén criterium volstaat niet. Munitie die een erg beperkt aantal submunities bevat, mag volgens Frankrijk niet als clustermunitie beschouwd worden. Japan wil uitzonderingen voor clustermuntie die slechts aan één criterium voldoet: clustermunitie die betrouwbaar of nauwkeurig is. Het land pleit voor betrouwbaarheidscriteria die door de andere staten op zich als onvoldoende worden beschouwd. Munitie met minder dan tien submunities wordt door Japan niet als clustermuntie in de zin van het verdrag beschouwd.
Lesmateriaal • 16
Clustermunitie
Rekenoefening 1