Advies Normering Regionale Wateroverlast
Adviesgroep Normering Wateroverlast maart 2006
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Inhoud 1 1.1 1.2
Inleiding Voorgeschiedenis Opdracht aan de Adviesgroep normering wateroverlast
3 3 3
2 2.1 2.2 2.3
Doel en reikwijdte van de normering Doel van de normering Reikwijdte van de normering Normen, zorgplicht, verzekerbaarheid
5 5 5 5
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Advies Normering Regionale Wateroverlast Normering en de invulling van de zorgplicht Landelijke basisnormen Gemotiveerd afwijken van de basisnormen Inrichting van het gebiedsproces Bestuurlijk-juridische verankering Kwaliteit van het normeringproces Periodieke toetsing Communicatie
8 8 8 9 9 10 10 11 11
TOELICHTING BIJ HET ADVIES
13
A
Leeswijzer
13
B B.1. B.2.
De normering wateroverlast als proces Rollen en verantwoordelijkheden De uitvoering van het toets- en planproces
13 13 17
C C.1 C.2 C.3 C.4 C.5 C.6
De toepassing van de basisnormen De basisnormen Landgebruik Het gebruik van aanvullende criteria Het stand-still beginsel Gemotiveerd afwijken van de basisnormering Flankerend beleid acceptatie van wateroverlast
22 22 23 24 25 26 27
D
Samenhang met andere normeringstelsels en ruimtelijk beleid
29
Referenties
31
Bijlage 1 Samenstelling van de Adviesgroep
32
2
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
1
Inleiding
1.1
Voorgeschiedenis
Langdurige en overvloedige regenval confronteerde Nederland in 1998 met aanzienlijke wateroverlast. Dat vormde voor de rijksoverheid de aanleiding om de vraag te stellen of het watersysteem onder zeer natte omstandigheden nog wel voldoet aan de eisen die het landgebruik stelt. En ook of in Nederland wel voldoende rekening wordt gehouden met de beperkingen die het watersysteem oplegt aan het gebruik van de ruimte. In het verlengde daarvan rees de vraag of Nederland wel voldoende is voorbereid op de gevolgen die de verwachte klimaatverandering en bodemdaling hebben voor het waterbeheer en het landgebruik. De noodzaak diende zich aan om in beeld te brengen wat moet worden verstaan onder een goed functionerend watersysteem, welke inspanningen nodig zijn om het systeem op orde te krijgen en hoe de verdeling van taken over de verschillende overheden geregeld moet worden. Tevens vond men het noodzakelijk de burger te kunnen uitleggen tot op welke hoogte de overheid zorgt voor bescherming tegen wateroverlast en met welke risico’s de burger zelf rekening moet houden. Om tegemoet te komen aan bovengenoemde behoefte, heeft de regering de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw ingesteld, die in 2000 heeft geadviseerd een landelijk normeringstelsel uit te werken voor de regionale watersystemen. Dit heeft geleid tot de instelling van de toenmalige Kerngroep Normering, die in 2002 een voorstel heeft uitgewerkt voor wateroverlast die ontstaat door inundatie vanuit oppervlaktewater ten gevolge van lokale neerslag (ref.1). Er is sprake van inundatie als oppervlaktewater buiten de oevers treedt. Omdat niet alle consequenties van het voorgestelde normeringstelsel op voorhand konden worden overzien, is in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2003 overeengekomen het voorgestelde normeringstelsel op bruikbaarheid te toetsen. Dit heeft geleid tot de afspraak om in een eerste toetsingsronde ervaring met deze voorlopige werknormen op te doen en tegelijkertijd meer duidelijkheid te krijgen over de omvang van de wateropgave. Gedurende de periode 2003-2005 hebben de waterschappen de regionale watersystemen getoetst aan deze NBW-werknormen en is in kaart gebracht welke inspanning nodig is om het regionale systeem in 2015 te laten voldoen aan deze werknormen. Daarbij is uitgegaan van het landgebruik zoals in vigerende ruimtelijke plannen is neergelegd en er is rekening gehouden met de verwachte klimaatsveranderingen op langere termijn: het middenscenario 2050. De uitkomsten van dit zogenaamde “Iteratief proces Toetsing Werknormen” zijn in oktober 2005 door de waterschappen gerapporteerd (ref. 2). 1.2
Opdracht aan de Adviesgroep Normering Wateroverlast
Ter voorbereiding van de definitieve besluitvorming over de invoering van de normering, heeft het Landelijk Bestuurlijk Overleg (LBOW) in augustus 2004 de Adviesgroep Normering Wateroverlast (verder te noemen: de adviesgroep) ingesteld. De adviesgroep is gevraagd een advies op te stellen over de normering voor regionale wateroverlast vanuit oppervlaktewater en de bestuurlijk-juridische verankering daarvan. De leden van de adviesgroep zijn werkzaam bij het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen, agrarische sector en natuurterreinbeheerders en hebben op persoonlijke titel deelgenomen (zie bijlage 1).
3
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Dit rapport presenteert de bevindingen van de adviesgroep. De kern van het advies betreft de aanbeveling om landelijke normen voor regionale wateroverlast in te voeren. Uit het Iteratief proces Toetsing Werknormen is gebleken dat de NBW-werknormen daarvoor goed bruikbaar zijn. De werknormen zoals opgenomen in het NBW, vormen een goede maatstaf voor de beoordeling van het functioneren van het watersysteem in het landelijk en het stedelijk gebied (ref. 2). Bij toepassing ervan is gebleken dat behoefte bestaat aan gebiedsgericht maatwerk en de mogelijkheid om beargumenteerd te kunnen afwijken. De maatregelen worden in de praktijk bepaald in een interactief beleidsproces, waarbij ook andere opgaven voor het watersysteem worden betrokken, zoals waterkwaliteit en watertekort. Al met al vormt het toetsproces vanuit landelijk perspectief een goede basis voor meer transparantie over het functioneren van het regionale watersysteem. Bij de samenstelling van dit rapport zijn de zienswijzen betrokken die zijn ingebracht tijdens de in januari 2006 gehouden consultatieronde. Tevens zijn de opmerkingen van de Cluster Ruimte verwerkt ten behoeve van de behandeling in de Regiegroep LBOW op 4 april 2006. Het rapport wordt aangeboden aan het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW). Leeswijzer De adviesgroep constateert verschillende verwachtingen bij bestuurders, burgers, overheden en belanghebbenden over het doel en de reikwijdte van normering. Hoofdstuk 2 gaat daar op in en geeft een toelichting op de betekenis van bedoelde normen en de wijze waarop deze in de praktijk te gebruiken om tot gebiedsgericht maatwerk te komen. In hoofdstuk 3 volgt het advies. De toelichting bij het advies belicht in deel B de meer procesmatige en organisatorische aspecten. Vervolgens gaat deel C in op de inhoudelijke toepassing van de basisnormen. Deel D geeft een toelichting op de samenhang van de normering met andere normeringstelsels en met ruimtelijk beleid.
4
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
2
Doel en reikwijdte van de normering
2.1
Doel van de normering
Het doel van de normering voor regionale wateroverlast is duidelijkheid te verschaffen over de invulling van de verantwoordelijkheid van de overheid in de uitoefening van haar publieke taak. De normering bakent de zorgplicht af die de waterbeheerder heeft op het vlak van het voorkómen, dan wel beperken van ontoelaatbare wateroverlast door inundatie vanuit oppervlaktewater en geeft daarmee tevens helderheid voor burgers en bedrijven over het restrisico en hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun roerende en onroerende zaken. 2.2
Reikwijdte van de normering
Wateroverlast treedt op in verschillende gedaanten: bijvoorbeeld overlast door te hoge grondwaterstanden, hemelwater dat niet snel genoeg kan worden afgevoerd, of te hoge waterstanden in het oppervlaktewater (sloten, vaarten en kanalen). Voor de burger is dit alles letterlijk een pot nat en is het onderscheid theoretisch. Toch valt niet te ontkomen aan het onderscheiden van verschillende vormen van wateroverlast, omdat het voorkomen van overlast voor iedere component een specifieke aanpak vraagt. Die aanpak is afhankelijk van de fysieke beïnvloedingsmogelijkheden van het systeem en ook van de wettelijke toedeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De sturingsinstrumenten waarmee de verschillende vormen van wateroverlast kunnen worden aangepakt, zijn in handen van verschillende actoren. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor kwantitatief beheer van oppervlaktewater. Dat omvat het netwerk van waterlopen waarmee het water dat afstroomt van nabijgelegen gronden wordt opgevangen en afgevoerd. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor een goede ontwatering van de openbare ruimte, waaronder de afvoer van het overtollige hemel- of grondwater. De burgers (particuliere eigenaren van gronden en gebouwen) zijn in principe zelf verantwoordelijk voor de ontwatering en de drainage van hun percelen. Dit advies beperkt zich tot de normering van wateroverlast die ontstaat door inundatie uit oppervlaktewater ten gevolge van lokale neerslag. Het waterschap heeft een zorgplicht voor het voorkomen dan wel beperken van wateroverlast door inundatie uit oppervlaktewater onder (zeer) natte omstandigheden. Er is sprake van wateroverlast als de kans op inundatie groter is dan volgens de normering aanvaardbaar wordt geacht. Wateroverlast als gevolg van te hoge grondwaterstanden of onvoldoende capaciteit van riolering valt dus buiten dit advies. 2.3
Normen, zorgplicht, verzekerbaarheid
Normen voor wateroverlast Om te kunnen vaststellen wanneer sprake is van wateroverlast, heeft de voormalige Kerngroep Normering een normeringstelsel voorgesteld (ref.1). Dat voorstel gaat uit van een economische optimalisatie van enerzijds de schade die ontstaat bij inundatie en anderzijds de kosten die gemaakt moeten worden om die schade te voorkomen. De schadegevoeligheid is afhankelijk van het type landgebruik. Hoe hoger de schadegevoeligheid, hoe hoger het beschermingsniveau dat geboden moet worden. Er zijn vier beschermingsniveaus onderscheiden, ieder kenmerkend voor een bepaald type landgebruik. Elk niveau markeert de toelaatbare kans op inundatie uit oppervlaktewater voor dat
5
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
gebruikstype. Deze normen zijn dus functiegericht. Deze waarden, in het NBW “werknormen” genoemd, worden in dit advies de basisnormen genoemd, gelijk aan het voorstel van de Kerngroep Normering. De waarden van de basisnormen zijn gepresenteerd en nader toegelicht in paragraaf C.1 (zie tabel 1). Schatting van de kans op inundatie De schatting van de kans op inundatie komt tot stand door middel van modelmatige analyse van het watersysteem. De kans op inundatie is afhankelijk van een samenloop van omstandigheden, waaronder de hoeveelheid neerslag, het bergend vermogen van de bodem als het begint te regenen, belemmeringen in de afvoer en opstuwing door wind. De uitkomst wordt zo goed mogelijk gecontroleerd aan de hand van de gebiedskennis over het functioneren van het watersysteem. Deze uitkomst brengt risico’s, kansen en onzekerheden in beeld, maar is niet meer dan een zo goed mogelijke schatting van de frequentie waarmee inundatie in werkelijkheid zal optreden. Maatregelenpakket als toetssteen voor zorgplicht Om te kunnen beoordelen of het waterschap aan zijn zorgplicht voor het tegengaan van wateroverlast heeft voldaan, is een directe, feitelijk waarneembare toetssteen nodig. De schatting van de kans op inundatie voldoet niet aan dat criterium, omdat pas achteraf, na vele jaren kan blijken of de geschatte kans overeenkomt met de werkelijkheid. Het maatregelenpakket dat het waterschap nodig acht om het gewenste beschermingsniveau te realiseren, voldoet wel aan het criterium. Als de benodigde en geaccordeerde maatregelen tijdig worden uitgevoerd, dan heeft de betrokken overheid aan haar zorgplicht voldaan. “Tijdig” wil zeggen: binnen de termijnen die in beheerplannen zijn overeengekomen. Zorgplicht Artikel 21 van de Grondwet bepaalt dat de overheid zorg draagt voor de bewoonbaarheid van en de verbetering van het leefmilieu in Nederland. Het waterbeheer is, naast de zorg voor de ruimtelijke ordening en die voor het milieu, onderdeel van de hier bedoelde overheidszorg voor de fysieke leefomgeving. In verschillende wetten is vastgelegd welke rollen, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden de verschillende overheden daarbij hebben. Die overheden moeten hun handelen specificeren in plannen met concrete uitvoeringsmaatregelen, waarin zij zichzelf binden aan te behalen resultaten. In het Nederlandse bestel is de zorg voor (onder meer) het kwantitatieve beheer van oppervlaktewater in het regionale systeem toebedeeld aan de functionele democratie van het waterschap. Het waterschap specificeert zijn handelen in het waterbeheerplan met daarin het programma van maatregelen dat nodig is om gestelde doelen te halen. In het waterbeheerplan legt het waterschap als het ware verantwoording af over de uitvoering van zijn publieke taak: de zorgplicht. Die zorgplicht van het waterschap laat onverlet dat ook andere overheden (met name provincie en gemeente) vanuit hun eigen verantwoordelijkheden taken hebben, opdat het waterschap aan zijn zorgplicht kan voldoen. In dit advies omschrijft de adviesgroep deze gedeelde verantwoordelijkheid, afgeleid vanuit de eigen taken, als “de zorgplicht van de overheid”. Werking zorgplicht waterbeheerder De zorgplicht van het waterschap betreft de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de beheerstaak. Van een verantwoordelijkheid wordt gesproken bij een taak of plicht om voor iets of iemand te zorgen (zorgplicht). De bestaande zorgplichten op het gebied van water zijn inspanningsverplichtingen.
6
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Verantwoordelijkheid is iets anders dan aansprakelijkheid. Het waterschap kan pas aansprakelijk gesteld worden voor schade als het zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen en toerekenbaar nalatig is geweest bij de uitvoering van de beheerstaak, in strijd met die zorgplicht. Dat wil zeggen, als het waterschap niet of niet tijdig de bestuurlijk afgesproken en in beheerplannen vastgelegde maatregelen heeft uitgevoerd, zonder daarvoor een steekhoudende reden te kunnen aanvoeren. Bij nalatigheid kan de rechter dit beschouwen als een onrechtmatige overheidsdaad en de waterbeheerder veroordelen tot betaling van een vergoeding van de door het onrechtmatig handelen veroorzaakte schade. In aansprakelijkheidskwesties zorgen normen ervoor dat de stelplicht van degene die schade heeft geleden lichter wordt en die van het verantwoordelijke overheidslichaam zwaarder. Verzekerbaarheid De normering voor wateroverlast biedt duidelijkheid over het beschermingsniveau waarvoor de overheid zorg draagt. Op basis van de gebiedsnormering kunnen verzekeraars hun financieel risico beter inschatten. Overigens heeft de Kerngroep Normering al geconstateerd dat normering geen voorwaarde is voor een verzekeringsstelsel. Het Verbond van verzekeraars heeft in 2000 een richtlijn uitgebracht aan zijn aangesloten leden om wateroverlast door neerslag via de opstal/inboedelverzekering verzekerbaar te maken. Dankzij dat advies, kan nu het risico door huiseigenaren en bedrijven afgedekt worden (zie NBW artikel 12). Voor de agrarische sector is een oogstschadeverzekering beschikbaar. De adviesgroep constateert dat onderzoek loopt naar de mogelijke hiaten tussen normering en de verzekeringen die beschikbaar zijn. Dit leidt naar alle waarschijnlijk tot verbeteringen met betrekking tot de inzet van het instrument ‘verzekeren’ in relatie tot het optredend van wateroverlast bij (zeer) natte situaties. De adviesgroep acht het niet tot haar opdracht om daarover aanvullende adviezen uit te brengen.
7
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
3
Advies Normering Regionale Wateroverlast
De Adviesgroep Normering Regionale Wateroverlast adviseert het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water het volgende. 3.1
Normering en de invulling van de zorgplicht
Overwegingen De adviesgroep concludeert dat normen voor regionale wateroverlast zoals door de Kerngroep Normering in 2001 geïntroduceerd en als werknormen opgenomen in het NBW in 2003, goed bruikbaar zijn als referentiekader om te toetsen of regionale watersystemen op orde zijn onder (zeer) natte omstandigheden. Dat is gebleken uit het Iteratief Proces Toetsing Werknormen. Die normen geven aan welke kans op inundatie uit oppervlaktewater aanvaardbaar wordt geacht, rekening houdend met landgebruik en de daaraan gekoppelde schadeverwachting. Uit het gewenste beschermingsniveau worden de dimensionering, de inrichting en het beheer van het watersysteem afgeleid. De bepaling van de kans op inundatie berust op een zo goed mogelijke schatting van het gedrag van het watersysteem en komt door middel van kansberekening tot stand. De tijdige uitvoering van de nodige maatregelen vormt de uiteindelijke toetssteen, die bepaalt of de overheid aan haar zorgplicht heeft voldaan. De adviesgroep is van mening dat genoemde normering beantwoordt aan de doelstelling om de burger duidelijkheid te verschaffen over wat hij van de overheid mag verwachten. De adviesgroep ziet normering mede als een instrument om te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Het is dus niet alleen een toetsingsinstrument, maar ook een planningsinstrument. Door modelmatig en periodiek te schatten wat de effecten zijn van veranderende omstandigheden, zoals klimaatverandering, bodemdaling of veranderend landgebruik, kan tijdig op de toekomst worden geanticipeerd. Advies De adviesgroep beveelt aan een normeringstelsel voor regionale wateroverlast uit oppervlaktewater in te voeren met functiegerichte normen, te weten ‘basisnormen’. 3.2
Landelijke basisnormen
Overwegingen De adviesgroep constateert dat het voor de normering van watersystemen van belang is een aantal landelijk uniforme referenties te hanteren. Verankering van de normen in landelijke regelgeving heeft tot doel de belangen van burgers in geheel Nederland op gelijke wijze te beschermen. Landelijke basisnormen zorgen er bovendien voor dat regionale uitwerkingen op vergelijkbare wijze tot stand komen en bieden een blijvend ijkpunt om het functioneren van watersystemen aan af te meten. Op basis van een landelijk normeringstelsel kunnen betrokken overheden verantwoording afleggen over de wijze waarop in de regio afwegingen zijn gemaakt. Uit het Iteratief proces Toetsing Werknormen is gebleken dat geen behoefte bestaat aan verfijning van het normenstelsel. Het stelsel biedt voldoende mogelijkheden landgebruikfuncties die niet expliciet zijn benoemd, in te passen. Dit geldt onder andere voor de functies natuur en recreatie. Tot de uniforme referenties behoort ook het klimaatscenario. Tot op heden is dat het ‘middenscenario 2050’.
8
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Advies De adviesgroep beveelt aan de werknormen van het NBW over te nemen als landelijke basisnormen (referentiewaarden) en deze te verankeren in landelijke regelgeving, bij voorkeur bij of krachtens een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). De basisnormen zijn in beginsel van toepassing op alle regionale watersystemen van Nederland. 3.3
Afwijken van de basisnormen
Overwegingen De landelijke basisnormen zijn afgeleid uit een economische kosten-batenanalyse voor een aantal watersystemen. Lokaal kan die balans van kosten en baten verschillen van het landelijk gemiddelde. Daarom is het gewenst lokaal af te kunnen wijken van de basisnormen, in de vorm van een scherpere of soepelere norm. Er zijn ook andere geldige overwegingen om van de basisnormen af te wijken. Deze overwegingen hebben betrekking op de gebiedsspecifieke eigenschappen van het watersysteem, de historische situatie en de integrale afweging van belangen. Het is belangrijk daarbij aan te geven welke aannamen en uitgangspunten zijn gekozen in het toetsproces, zoals toetspeil en neerslagtoename. Dit gezien de invloed op de probleemstelling en de rol daarvan in het bestuurlijke afwegingsproces. De besluitvorming om af te wijken van de basisnormen komt tot stand in een interactief beleidsproces waarbij de belanghebbenden worden betrokken. Dit wordt het “gebiedsproces” genoemd (zie 3.4). Voorafgaand aan dat gebiedsproces kan de provincie, in overleg met het waterschap besluiten voor bepaalde gebieden af te zien van het systematisch doorlopen van het normeringproces, als a-priori vaststaat dat er geen sprake is van een (potentieel) wateroverlastprobleem. Dat kan gelden voor de hogere zandgronden, waar inundatie nooit optreedt of (zeer) natte gebieden, waar periodieke inundatie tot de reguliere situatie behoort. Advies De adviesgroep beveelt aan dat van de basisnormen kan worden afgeweken. De besluitvorming die leidt tot een scherpere of soepelere normstelling, dient te worden gemotiveerd volgens helder geformuleerde overwegingen die door derden (medeoverheden en belanghebbenden) te verifiëren zijn. 3.4
Inrichting van het gebiedsproces
Overwegingen De besluitvorming die leidt tot de uiteindelijke toekenning van het aanvaardbaar geachte beschermingsniveau, komt stapsgewijs tot stand in een gebiedsproces, dat wil zeggen het gestructureerde overleg tussen provincie, waterschappen en gemeenten, en met inbreng van belanghebbenden. De uiteindelijke vaststelling van deze “gebiedsnormering” is de resultante van een bestuurlijk proces, en niet het begin ervan. Het eindresultaat van het proces is een set van kaarten en rapporten die laat zien welk beschermingsniveau wordt geboden en tot welke maatregelen de overheid zich verplicht (dus een gebiedsnormering en een maatregelenpakket). Advies De adviesgroep beveelt aan een omschrijving van het gebiedsproces op te nemen in de toelichting bij de landelijke regelgeving (AMvB) voor de basisnormen. Het is van belang met deze procesvoorwaarden rekening te houden bij de keuzes die door de wetgever gemaakt worden bij de vormgeving van de bestuurlijk-juridische verankering van de normering.
9
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
3.5
Bestuurlijk-juridische verankering
Overwegingen De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van betrokken overheden bij de totstandkoming van de normering worden afgeleid uit bestaande wettelijke kaders: de vigerende Wet op de waterhuishouding (Whh) of de toekomstige Waterwet. Deze laten zich als volgt schetsen. Het Rijk draagt zorg voor verankering van de landelijke basisnormen. De provincie is vanuit haar normerende bevoegdheid verantwoordelijk voor de initiële ruimtelijke toedeling van basisnormen aan (delen van) haar provinciaal gebied. Vanuit de kaderstellende rol en bevoegdheden in het regionale omgevingsbeleid, bepaalt de provincie tevens de overige uitgangspunten voor de watersysteemtoetsing, na consultatie van de waterschappen. In de provinciale verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de organisatie van de regionale uitwerkingen in het gebiedsproces. Het waterschap stelt binnen de door de provincie gestelde kaders het maatregelenpakket vast dat nodig is om de watersystemen aan de normen te laten voldoen. Het waterschap kan daarbij voorstellen uitwerken om gemotiveerd van de basisnormen af te wijken. De adviesgroep ziet het waterschap als trekker van het gebiedsproces. In het stedelijke gebied kan overeengekomen worden dat de betreffende gemeente het proces te trekt. De uitkomst van het gebiedsproces is de gebiedsnormering en het maatregelenpakket. De gebiedsnormering wordt door de provincie goedgekeurd, dan wel vastgesteld. De adviesgroep is van mening dat de normerende bevoegdheid, dan wel het stellen van kaders daarvoor, ten principale ligt bij de algemene democratie, zijnde het Rijk en de provincie. Er zijn verschillende manieren om die normerende bevoegdheid van de provincie bij de vaststelling van het eindresultaat vorm te geven. De wetgever zou kunnen volstaan met de regeling in de huidige Wet op de waterhuishouding, waarbij het bestuur van het waterschap de uitkomst van het gebiedsproces integraal vaststelt als onderdeel van het waterbeheerplan, met vervolgens goedkeuring door de provincie. De wetgever zou er in de nieuwe Waterwet ook voor kunnen kiezen de normerende bevoegdheid van de provincie meer gewicht te geven door de provincie de uiteindelijke gebiedsnormering te laten vaststellen, zoals weergegeven op kaarten, impliciet met alle bijbehorende motiveringen. Het waterschapbestuur stelt in dat geval alleen het maatregelenprogramma vast, als onderdeel of uitwerking van het waterbeheerplan. Deze laatste variant heeft de voorkeur van de adviesgroep. Advies De adviesgroep beveelt aan de provincie de gebiedsnormering te laten vaststellen. 3.6
Kwaliteit van het normeringproces
Overwegingen De kwaliteit van het normeringproces wordt bepaald door 1) de inrichting van het gebiedsproces en 2) het technische instrumentarium dat bij de watersysteemtoetsing wordt ingezet. De inzet van het technisch instrumentarium verschilt per waterschap. De keuze van de methode van modellering en statistiek hangt af van de aard van het watersysteem, de beschikbaarheid van de benodigde basisgegevens en de mate van uitwerking die nodig wordt geacht om het functioneren van het watersysteem te analyseren. Iedere modelmatige
10
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
systeemanalyse is omgeven met onzekerheidsmarges. Daarom is een goede inrichting van het gebiedsproces van belang, om te bereiken dat de probleemanalyse wordt gedeeld en de uiteindelijke gebiedsnormering wordt geaccepteerd door betrokken overheden en belanghebbenden. Nadere beschouwing van de verschillende werkwijzen leert dat de betrouwbaarheid van de uitkomsten van de watersysteemtoetsing van meerde factoren afhangt dan alleen de keuze van het model of de rekentechniek. Daarom ziet de adviesgroep geen aanleiding om tot strakke uniformering van de technische uitvoering van de toetsing te komen. Niettemin wordt het gewenst geacht om validatie en calibratie van het technische instrumentarium te verbeteren en convergentie na te streven in de toe te passen methodieken van modellering en statistiek. Advies De adviesgroep beveelt aan een technische leidraad te ontwikkelen ten behoeve van de kwaliteitszorg in het toepassen van technisch instrumentarium. Het is raadzaam dat waterschappen de toepassing van hun technisch instrumentarium periodiek aan een externe audit onderwerpen, ter versterking van transparantie en vertrouwen. 3.7
Periodieke toetsing
Overwegingen Om tijdig te kunnen waarnemen of watersystemen op orde zijn en blijven, is het noodzakelijk dat de toetsing van het watersysteem periodiek wordt herhaald. Zodoende voldoet de overheid aan haar verantwoordingsplicht jegens burgers. Bij de toetsing wordt nagegaan of de vigerende gebiedsnormering nog voldoet. Waar nodig wordt de toetsing aan de basisnormen herhaald, omdat voortschrijdend inzicht tot andere afwegingen kan leiden. De periodieke toetsing zou ingebed kunnen worden in het proces van totstandkoming van de stroomgebiedbeheersplannen. Dat wil zeggen, eens per twaalf jaar een volledige toetsronde, met in het tussenliggende zesde jaar een herziening van de normering voor zover daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld vanwege gebiedsontwikkelingen of nieuwe inzichten in te verwachten klimaatsverandering. De cyclus voor het vaststellen van peilbesluiten kan hierop aanhaken. Een hogere toetsfrequentie dan twaalf jaar is voor de normering niet aan te raden, vanwege de doorlooptijd die nodig is voor de cyclus van besluitvorming naar uitvoering van maatregelen. Advies De adviesgroep beveelt aan het toetsingsproces periodiek te herhalen en de toetsfrequentie te koppelen aan de cyclus van de stroomgebiedbeheersplannen. 3.8
Communicatie
Overwegingen De normering bakent de publieke taak en verantwoordelijkheid af van de private verantwoordelijkheid en verschaft inzicht in de risico’s waar burgers en bedrijven rekening mee moeten houden. Ook als de overheid aan haar zorgplicht heeft voldaan, kunnen burgers en bedrijven nog steeds te maken krijgen met wateroverlast. De normering en de daarop volgende uitvoering van maatregelen sluiten wateroverlast niet uit, maar brengen wateroverlast terug tot een maatschappelijk aanvaardbaar risico.
11
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Advies: De adviesgroep beveelt aan in de communicatie over normering het aspect van risicomanagement te benadrukken. In dat kader is het van belang dat betrokken overheden bij de implementatie van de normering een communicatieplan opstellen en uitvoeren, opdat burgers en bedrijven weten wat zij van de overheid kunnen verwachten en voor welke risico’s zij zelf voorzieningen kunnen treffen.
12
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
TOELICHTING BIJ HET ADVIES A
Leeswijzer
In het advies van hoofdstuk 3 heeft de Adviesgroep Normering Wateroverlast naar voren gebracht dat de normering die aan gebieden wordt toegekend, stapsgewijs tot stand komt in een gebiedsproces, dat wil zeggen het gestructureerde overleg tussen provincie, waterschappen en gemeenten, en met inbreng van belanghebbenden. Om het belang hiervan voor het voetlicht te brengen, gaat deze toelichting in op de aard van het gebiedsproces en de afwegingen die daarin gemaakt worden. Deel B schetst de procesmatige en organisatorische aspecten. Vervolgens gaat deel C in op de inhoudelijke toepassing van de basisnormen, inclusief de overwegingen die kunnen leiden tot een soepeler of scherper gebiedsnormering. Deel D gaat in op de samenhang met andere normeringstelsels, waaronder andere vormen van wateroverlast, en op de relatie met het ruimtelijk beleid. De adviesgroep bouwt hiermee voort op de uitkomsten en ervaringen van het Iteratief proces Toetsing Werknormen, dat in de herfst van 2005 is afgerond met een rapportage van de waterschappen aan het LBOW (ref.2). B
De normering wateroverlast als proces
De kwaliteit van het toetsproces is in de eerste plaats afhankelijk van de wijze waarop het proces wordt georganiseerd. De meerwaarde van het toetsproces zit in de stapsgewijze aanpak van de watersysteemanalyse, probleemdefiniëring en belangenafweging. Essentieel is de wijze waarop interactie tussen deskundigen, belanghebbenden en bestuurders vorm krijgt. De acceptatie van de uitkomsten is grotendeels daarvan afhankelijk. Modellering en statistiek zijn daarbij niet meer dan een ondersteunend instrument. De waterschappen maken gebruik van twee verschillende methoden van toetsing: de tijdreeksmethode en stochastenmethode. De Unie van Waterschappen heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van beide methoden op de uitkomsten van het toetsproces. Beide methoden blijken even bruikbaar te zijn; de keuze hangt mede af van de aard van het watersysteem. Wel is het nodig dat validatie en calibratie van modellen verbetert. Maar ook dan blijft gebiedskennis van grote betekenis. Paragraaf B.1 gaat in op de rollen en verantwoordelijkheden van verschillende bestuursorganen in het normeringproces. Paragraaf B.2 schetst de technisch-inhoudelijke kanten van de gebiedsnormering. B.1
Rollen en verantwoordelijkheden
Kaderstelling Rijk Dit advies stelt voor het stelsel van basisnormen landelijk vast te leggen als uniforme referenties. Deze “basisnormen” worden door het Rijk vastgesteld, bij voorkeur bij of krachtens AMvB. In de toelichting bij de AMvB kan ingegaan worden op de inrichting van het proces, waarmee de gebiedsnormering tot stand komt (zie figuur 1).
13
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Figuur 1 Rollen, verantwoordelijkheden en proces op hoofdlijnen
Rijk
Normering via gebiedsproces Basisnormen als referentie Beleidsuitgangspunten voor toetsing
Provincie
Vormgeving proces in verordening Beleidsuitgangspunten toetsing watersysteem Initiële normeringkaart
Waterschap
Technische uitvoering toetsing Trekker gebiedsproces bepaling maatregelen en voorstel gebiedsnormering (in stedelijk gebied optie gemeente trekker gebiedsproces via waterplan)
Waar relevant inschakelen c.q. betrekken c.q. besluiten van Gemeente(n) Provincie(s), Rijksdiensten Belanghebbenden
Provincie
Vaststelling definitieve normeringkaart Mede zorgdragen voor ruimtelijke doorvertaling
Waterschap
Vaststellen maatregelen Zorgdragen voor uitvoering
14
Gemeente
Vaststellen maatregelen Zorgdragen voor uitvoering
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
De basisnormen hebben tot doel de belangen van burgers in geheel Nederland op gelijke wijze te beschermen en er is daarom sprake van een bovenregionaal belang. Landelijke basisnormen zorgen er bovendien voor dat regionale uitwerkingen op vergelijkbare wijze tot stand komen en bieden een blijvend ijkpunt om het functioneren van watersystemen aan af te meten. Op basis van een landelijk normeringstelsel kunnen betrokken overheden verantwoording afleggen over de wijze waarop in de regio afwegingen zijn gemaakt. Deze wijze van bestuurlijke verankering voldoet aan het streven naar decentralisatie (“centraal wat moet, decentraal wat kan”) en komt tegemoet aan de behoefte van de steeds mondiger burger, die transparantie in de besluitvorming verwacht. De verankering in een AMvB is in overeenstemming met de lijn die de nieuwe Waterwet kiest voor het vastleggen van andere functiegebonden normen voor het waterbeheer. Provincies De provincies bepalen vanuit hun bevoegdheden in het regionale omgevingsbeleid de uitgangspunten voor de watersysteemtoetsing, na consultatie van de waterschappen. Bovendien is de provincie vanuit haar normerende bevoegdheid verantwoordelijk voor de ruimtelijke toedeling van basisnormen, die resulteert in de initiële normeringkaart. Die kaart wordt afgeleid uit het landgebruik waarvan moet worden uitgegaan en de basisnorm die daarbij past. Dat ruimtelijke kader omvat het landgebruik zoals vastgelegd in streekplannen, structuurvisies en bestemmingsplannen, aangevuld met gegevens uit de LGN-kaart (Landelijke Grondgebruik Nederland Kaart) en observaties in het terrein. De provincie kan extra criteria toevoegen aan de basisnormen die bij de toetsing moeten worden betrokken (zie paragraaf C.3). De provinciekan in overleg met het waterschap ook besluiten voor bepaalde gebieden af te zien van het systematisch doorlopen van het normeringproces, bijvoorbeeld als a-priori vaststaat dat er geen sprake is van een (potentieel) wateroverlast probleem (zie paragraaf C.4). De provincie bepaalt ook met welke toekomstige ontwikkelingen rekening gehouden moet worden. De provincie kan verder regels stellen met betrekking tot de organisatie van regionale uitwerkingen in het gebiedsproces, de rol van de waterbeheerder en van de gemeente en wanneer belanghebbenden gelegenheid krijgen tot inspraak, of bezwaar en beroep. Het bovenstaande kan bij provinciale verordening worden geregeld. Gebiedsproces In het gebiedsproces vindt de afweging plaats of het nodig is van de basisnormen af te wijken en welke maatregelen nodig zijn. Dit “gebiedsproces”, bestaat uit het gestructureerd overleg tussen waterschappen, gemeenten, provincies en met inbreng van belanghebbenden. Provincies, waterschappen en gemeenten komen, in wisselwerking met elkaar, met belanghebbenden en met oog voor ieders bevoegdheden en beleidsruimte, tot een gedragen uitwerking. De uiteindelijke vaststelling van het beschermingsniveau (de gebiedsnormering) is dus de resultante van een bestuurlijk gebiedsproces, en niet het begin ervan. De rollen in dit gebiedsproces zijn hieronder beschreven. Waterschap Het waterschap is trekker van dit gebiedsproces. Het voert de technische systeemtoetsing uit, brengt in beeld welke knelpunten zich voordoen en ontwikkelt voorstellen om die problemen op te lossen.
15
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Binnen door de provincie gestelde kaders, kan het waterschap voorstellen uitwerken om gemotiveerd van de basisnormen af te wijken. De afweging over de aanvaardbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van die oplossingen vindt plaats in bestuurlijk overleg van de waterschappen met provincie en gemeenten en met inbreng van belanghebbenden. Op grond van deze bestuurlijke afweging kan lokaal voor een soepelere of scherpere norm worden gekozen. Gemeente In afwijking van het voorgaande kunnen waterschap en gemeente overeenkomen dat in het stedelijk gebied de betreffende gemeente het proces trekt, bijvoorbeeld bij de voorbereidende besprekingen aangaande het waterplan van die gemeente. Wanneer wateroverlast overwegend gerelateerd is aan de afvoer van overtollig hemel- of grondwater, ligt het in de rede dat de gemeente de trekkersrol vervult, omdat de gemeente daarvoor een wettelijke zorgplicht heeft. Bovendien beschikt de gemeente in het stedelijke gebied over de instrumenten om inrichtingsmaatregelen tot uitvoering te brengen. Het vaststellen van het waterplan door beide overheden biedt waterschap en gemeente de mogelijkheid om tot een integrale aanpak te komen. Besluitvorming en uitvoering Het waterschap werkt op basis van het gebiedsproces een voorstel uit voor de gebiedsnormering en te nemen maatregelen, inclusief financiering. Onder de vigerende Wet op de waterhuishouding stelt het bestuur van het waterschap deze normering en de maatregelen vast als onderdeel (of uitwerking) van het waterbeheersplan. Daaraan moeten Gedeputeerde Staten goedkeuring verlenen. In de nieuwe Waterwet zou gekozen kunnen worden voor een andere vorm van bestuurlijk-juridische verankering. Voor het voorstel van de adviesgroep wordt verwezen naar aanbeveling 3.5 van dit advies. De provincie zorgt voor de doorwerking van de besluiten in het regionale omgevingsbeleid en in het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De nieuwe Waterwet reikt de betreffende bestuursorganen instrumenten aan om de integratie van waterbeleid en ruimtelijk beleid slagvaardiger dan tot op heden tot stand te brengen. De provincie, dan wel de gemeente zorgt ervoor dat bestemmingsplannen of structuurplannen de juridische basis bieden voor de ruimtelijke maatregelen die het waterschap moet uitvoeren om aan zijn zorgplicht te voldoen. De gemeente voert maatregelen uit die voortvloeien uit de zorgplicht die de gemeente heeft ten aanzien van het beheer van de openbare ruimte en de ruimtelijke ordening. Afstemming Om de gecoördineerde besluitvorming van de betrokken overheden te stroomlijnen is het aan te bevelen dat de verschillende overheden tijdens het gebiedsproces reeds werken aan afstemming van de te nemen maatregelen, al naar gelang hun bevoegdheden in het waterbeleid en/of de ruimtelijke ordening. Daartoe behoort ook Rijkswaterstaat, als beheerder van het hoofdsysteem. Besluiten gericht op uitvoering Ter voorbereiding van de uitvoering van maatregelen die tot zijn zorgplicht behoren, neemt het waterschap een uitvoeringsbesluit. Indien ruimtelijke maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld grondverwerving of bestemmingswijziging, dan kan gekozen worden voor de procedure van het projectplan zoals bedoeld in het voorontwerp van de Waterwet. Op deze beide besluiten
16
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
zijn de procedures van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, zodat de burger bezwaar en beroep kan indienen bij de bevoegde instanties. Dit betreft de uitvoering van concrete maatregelen die het waterschap neemt om aan de normering te voldoen, niet het geboden beschermingsniveau zelf. Daarnaast neemt ook de gemeente de maatregelen die tot haar eigen taken en bevoegdheden behoren. De programmering van de uitvoering van maatregelen hangt af van pragmatische overwegingen en de mate van urgentie: soms zal het doelmatiger zijn vooruit te lopen op (functie)veranderingen, soms is het verstandiger de maatregelen pas uit te voeren als (functie)veranderingen in het gebied feitelijk plaatsvinden. B.2
De uitvoering van het toets- en planproces
De landelijke basisnormen zijn functiegericht, dat wil zeggen gekoppeld aan het landgebruik. Die functiegerichtheid brengt met zich mee dat normen niet rechtstreeks aan het watersysteem kunnen worden opgelegd, omdat meestal meerdere vormen van landgebruik binnen een watersysteem voorkomen. Dat is wezenlijk anders dan bij de objectgerichte ontwerprichtlijnen voor bijvoorbeeld de aan- en afvoercapaciteit van watersystemen. In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe het waterschap, binnen de kaders die door de provincie gesteld zijn, beleid voorbereidt voor een adequate dimensionering, inrichting en beheer van het watersysteem. In het toetsproces zijn globaal de volgende vier fasen te onderscheiden: • de rekenkundige, modelmatige toetsing die vaststelt of het watersysteem nu en in de toekomst aan de basisnormen voldoet • de bestuurlijke weging van de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de vastgestelde situatie • de cyclus van ontwerp van maatregelen, optimalisatie en heroverweging • de synthese in de vorm van de gebiedsnormering De uitvoering van het toetsproces is weergegeven in figuur 2.
17
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Basisnormen en beleidsuitgangspunten door Rijk
Informatie waterschap als beheerder watersysteem
Initiële normeringkaart door Provincie
Modellering en doorrekenen systeem door waterschap
Inundatiekaart door waterschap als vertrekpunt voor gebiedsproces
Oordeel aanvaardbaar of niet aanvaardbaar
Analyse kansrijke maatregelen
Voorstel voor gebiedsnormering en maatregelenpakket
Figuur 2
18
Uitvoering toetsproces door waterschap
Inbreng direct betrok kenen provincie gemeente rijks diensten waar relevant
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Fase 1: De rekenkundige, modelmatige toetsing Van landgebruik naar initiële normeringkaart De provincie past de basisnormen (en eventuele regionale aanvullingen) toe bij de ruimtelijke toedeling aan gebruiksfuncties. Dit resulteert in een initiële normeringkaart. De provincie kan die werkzaamheden aan het waterschap delegeren. De kaart kan fijnmazig zijn, bijvoorbeeld op basis van een digitale LGN-kaart, maar het kan ook globaler, door een ruimtelijke mix van functies samen te voegen tot grotere eenheden. De eerste optie heeft de voorkeur, omdat een vroegtijdige aggregatie van landgebruiktypen de probleemanalyse kan versluieren. Bij het ontwerp van maatregelen moet echter worden opgeschaald naar een grover schaalniveau. Van modelmatige watersysteemtoets naar inundatiekaart Het waterschap past de basisnormen (en eventuele regionale aanvullingen) toe bij de watersysteemtoetsing. Aan de hand van een modelmatige beschrijving van het watersysteem brengen de deskundigen van het waterschap de statistiek van de waterstanden in beeld. Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid en heeft tot doel de werking van het systeem beter te begrijpen en te voorspellen hoe het watersysteem op bepaalde gebeurtenissen of ingrepen reageert. Belangrijk is daarbij de gekozen uitgangspunten en aannamen, zoals toetspeil en neerslagtoename, expliciet te benoemen. Dit gezien de invloed op de probleemstelling en de rol daarvan in het bestuurlijke proces. Het resultaat is een kaart (of een serie van kaarten), die laat zien waar het beheersgebied inundeert met de frequenties die bij de initiële normstelling zijn onderscheiden. De statistische technieken die worden ingezet om de frequentie van inundatie te voorspellen kunnen verschillen, afhankelijk van de systeemkenmerken van het gebied. Probleemanalyse: confrontatie van initiële normeringkaart en inundatiekaart De deskundigen van het waterschap confronteren de inundatiekaart met de initiële normeringkaart. Het handigst is om gebruik te maken van een GIS-systeem. Dat laat vrij eenvoudig de locaties zien waar de kans op inundatie al dan niet strookt met de vereisten van het landgebruik. Op grond van deze technische analyse komen de deskundigen van het waterschap tot de constatering of het systeem al dan niet voldoet aan de basisnormen. De uitkomsten van deze modelmatige, rekenkundige toetsing moeten altijd op juistheid beoordeeld worden aan de hand van de aanwezige gebiedskennis over het functioneren van het watersysteem. Hier worden deskundigen van andere overheden en belangengroepen bij betrokken. De gezamenlijke probleemanalyse vormt het vertrekpunt voor het gebiedsproces.
19
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Gesignaleerde tekortkomingen
Aanvaardbaar
Wijziging bestemming en/of functioneel gebruik?
Figuur 3
Niet aanvaardbaar
Aanpassing watersysteem niet kansrijk
Aanpassing watersysteem kansrijke oplossing?
Maatregelenpakket en gebiedsnormering
Beoordeling aanvaardbaar of niet aanvaardbaar
Fase 2: De bestuurlijke weging “aanvaardbaar/niet aanvaardbaar” Het technische toetsresultaat ‘voldoet/voldoet niet’ moet altijd gevolgd worden door een bestuurlijke weging van die uitkomsten door het waterschap, dat wil zeggen door de beoordeling ‘maatschappelijk aanvaardbaar/niet aanvaardbaar’ (zie figuur 3). Deze stap wordt ook wel het beheerderoordeel genoemd. Het waterschap legt verantwoording af over deze voorlopige keuzes. Hierbij worden provincie, gemeenten en belanghebbenden betrokken, volgens de procedures die door de provincie zijn bepaald. Als een gebied volgens de berekeningen niet voldoet aan de norm, kan toch besloten worden dat die situatie maatschappelijk aanvaardbaar is, omdat het niet als probleem ervaren wordt. Het omgekeerde is ook mogelijk: een gebied voldoet wel aan de norm, maar die uitkomst wordt maatschappelijk onaanvaardbaar geacht.
20
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Fase 3: Cyclus van ontwerp maatregelen, optimalisatie en heroverweging Ontwerp van maatregelen, heroverweging Voor de niet-aanvaardbare situaties ontwerpt het waterschap een maatregelenpakket. Verschillende opties voor het ontwerp, inrichting en beheer van het watersysteem worden in beschouwing genomen, waarna de cyclus van systeemtoetsing, beoordeling en afweging opnieuw wordt doorlopen, inclusief de berekening van kosten en baten. Wanneer bijvoorbeeld blijkt dat wateroverlast niet kan worden voorkomen tegen aanvaardbare kosten, kan worden besloten die situatie alsnog te accepteren. In deze tweede ronde van bestuurlijke afweging wordt de inspraak voor belanghebbenden georganiseerd. Optimalisatie In deze fase staat het waterschap voor de opgave te optimaliseren voor meerdere doelen, belangen en normen. De beschermingseisen die per type landgebruik gelden, moeten vertaald worden naar een heel watersysteem, waarbinnen meestal verschillende typen landgebruik voorkomen. Naast deze optimalisatie voor verschillende functies binnen het beheersgebied, moet het waterschap bovendien rekening houden met de effecten die het maatregelenpakket kan hebben op het bereiken van andere (watersysteem)doelstellingen, zoals die van de Kaderrichtlijn Water of voor het bereiken van het Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Gemotiveerd afwijken van de basisnorm Op grond van de bestuurlijke afwegingen die tijdens het gebiedsproces zijn gemaakt, kan het waterschap tot de conclusie komen dat er reden is om lokaal een soepeler of scherper norm te hanteren. Dat moet dan wel worden gemotiveerd volgens helder geformuleerde overwegingen die door derden (medeoverheden en belanghebbenden) te verifiëren zijn (zie paragraaf C.4). Fase 4: De synthese in de vorm van de gebiedsnormering Het eindresultaat van het normeringproces is een set van kaarten en rapporten die laat zien waartoe het waterschap zich verplicht. Onderdeel daarvan zijn kaarten van de gebiedsnormering (ten minste schaal 1:50.000). Deze geven een ruimtelijk beeld van de toekenning van de onderscheiden beschermingsniveaus, nadat de maatregelen getroffen zijn. Vanuit het maatregelenpakket zou het waterschap theoretisch gezien met meer nauwkeurigheid dan de klassen van de basisnormen kunnen berekenen welke kans op inundatie een gebied uiteindelijk loopt. Maar die stap wordt totnogtoe in de praktijk niet gemaakt, vanwege de grote onzekerheidsmarges. Bovendien is het weinig zinvol, omdat het waterschap niet kan worden afgerekend op het al dan niet bereiken van die theoretische kans.
21
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
C
De toepassing van de basisnormen
Dit hoofdstuk gaat in op de toepassing van de basisnormen in het gebiedsproces. Paragraaf C.1 gaat in op de koppeling van basisnormen en landgebruik. Paragraaf C.2 en C.3 gaan in op de overwegingen die leiden tot een soepelere of scherpere gebiedsnormering. Paragraaf C.4 presenteert het flankerende beleid dat ingezet kan worden ten behoeve van de maatschappelijke acceptatie van wateroverlast. C.1
De basisnormen
Basisnormen De basisnormen onderscheiden vier beschermingsniveaus tegen inundatie, behorend bij een bepaald type landgebruik. Er is sprake van ontoelaatbare wateroverlast als de kans op inundatie groter is dan volgens de normering aanvaardbaar is (zie tabel 1) Type landgebruik Grasland/weidebouw Akkerbouw Hoogwaardige land- en tuinbouw, glastuinbouw Bebouwd gebied
Basisnorm* [ 1/jr] 1/10 1/25 1/50
Maaiveldcriterium
1/100
0%
5% 1% 1%
*de toelaatbaar geachte herhalingskans waarbij het peil van het oppervlaktewater het niveau van het laagst gelegen maaiveld overschrijdt: ‘kans op inundatie vanuit oppervlaktewater”. Omschrijving Kerngroep Normering.
Tabel 1 Basisnormen toetsing regionale wateroverlast
Deze basisnormen zijn afgeleid uit een economische kosten-batenanalyse. Daarvoor heeft de Kerngroep Normering in 2001 een aantal representatieve watersystemen onder de loep genomen. Per categorie van landgebruik is nagegaan waar de balans ligt tussen de gemiddelde schadeverwachting en de investeringen die nodig zijn om die schade te voorkomen. Hieruit is een bandbreedte van optimale normhoogten afgeleid. De basisnorm is ongeveer halverwege deze bandbreedte gekozen, zodat rekening is gehouden met maatschappelijke aspecten en een zekere robuustheid van het watersysteem. Aangezien bij de bepaling van de basisnormen sprake is geweest van een vrij ruime bandbreedte, kan het zijn dat lokaal de balans van kosten en baten aanzienlijk afwijkt van het gemiddelde. Bij de bepaling van de normhoogte is rekening gehouden met de hoogte van de veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen en boezemkades, zodat de verschillende normstelsels op elkaar aansluiten (ref.1).
22
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Het maaiveldcriterium Het maaiveldcriterium houdt in dat er een kritisch toetspeil wordt bepaald: pas als dat wordt overschreden ontstaat inundatieschade. Bij de agrarische functies mag een een klein percentage van percelen regelmatig inunderen, zonder dat sprake is van overschrijding van de basisnorm. Impliciet betekent dit dat men niet het laagst gelegen maaiveld neemt als kritische referentie, maar een iets hoger gelegen toetsvlak. Het maaiveldcriterium biedt de mogelijkheid om gebiedsgericht afspraken te maken over het al dan niet accepteren van beginnende wateroverlast en schade. Het maaiveldcriterium omvat niet de plassen, die op het land blijven staan door stagnerend regenwater. C.2
Landgebruik
Niet alle mogelijke typen landgebruik zijn van een basisnorm voorzien. Maar op grond van hun schadeverwachting kan ieder denkbaar type landgebruik in een van de vier klassen worden ingedeeld. Ook is het mogelijk een bepaald type landgebruik op te splitsen in verschillende varianten en elke variant een eigen basisnorm te geven. Dat laatste kan bijvoorbeeld worden toegepast voor verschillende vormen van recreatie of natuur of voor verschillende gebruiksvormen binnen bebouwd gebied, zoals parken, volkstuinen, sportvelden. De toedeling van normen aan typen landgebruik wordt hieronder toegelicht. Deze initiële toedeling laat onverlet dat na het doorlopen van het gebiedsproces uiteindelijk tot een andere normstelling kan worden besloten (zie paragraaf C.3 en C.4). Agrarische functies De basisnormen onderscheiden drie vormen van agrarisch grondgebruik. Deze worden in bestemmingsplannen meestal niet expliciet onderscheiden, laat staan in provinciale ruimtelijke plannen. In dat geval is het noodzakelijke gebruik te maken van de digitale kaarten van LGN, aangevuld met observaties in het veld. Bij de initiële toedeling van de basisnormen aan het landgebruik wordt rekening gehouden met teeltrotaties en de hoofddoelen van de bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld, de rotatie van bollenteelt met andere gewassen gelden als hoogwaardige landbouw. Maar percelen maïs die als voedergewas deel uitmaken van weidebouw hoeven niet per se te voldoen aan de basisnorm voor akkerbouw; de norm voor grasland volstaat. Bebouwd gebied Onder bebouwd gebied wordt verstaan de woongebieden en bedrijventerreinen binnen de bebouwde kom, zoals aangegeven in de Wet op de Stads- en dorpsvernieuwing. Daarvoor geldt in principe de basisnorm van 1/100. Maar, binnen die bebouwde kom kunnen ook andere functies liggen, zoals parken, tuinen, parkeervoorzieningen, waarvoor een soepeler norm kan gelden. In het bebouwde gebied wordt wateroverlast niet in de eerste plaats veroorzaakt door inundatie uit oppervlaktewater, maar door een tijdelijk overschot aan afstromend hemelwater of door hoge grondwaterstanden. Daarom kan het noodzakelijk zijn de drie componenten in samenhang in beeld te brengen door middel van de zogenaamde stedelijke wateropgave. Het stedelijke waterplan is een niet-wettelijke, in het NBW voorgestelde planvorm, waarin gemeente en waterschap gezamenlijk en in onderlinge afstemming tot uitwerking van hun eigen opgaven in maatregelenpakketten komen.
23
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Natuur Voor de functie natuur zijn geen werknormen voorgesteld, om drie redenen. Ten eerste is de schadegevoeligheid afhankelijk van het type natuur. Sommige kunnen geheel geen inundatie velen, andere zijn meer of minder inundatietolerant. Ten tweede is de economische kostenbatensystematiek van de normering lastig toe te passen op de functie natuur. Ten derde ligt het niet voor de hand natuur actief te beschermen tegen de natuurlijke werking van het watersysteem: het zou logischer zijn natuur te laten ontstaan die past bij het natuurlijke overstromingsregime ter plaatse. Wel is het de bedoeling de functie natuur integraal te betrekken in het toets- en planproces. Per gebied kan de te hanteren frequentie (norm) daarbij aanzienlijk verschillen. De toedeling van een (basis)norm komt daarbij tot stand in overleg met de natuurterreinbeheerders, waarbij de geformuleerde natuurdoeltypen leidend zijn. Het waterschap gaat dan uit van de ecologische tolerantie en herstelcapaciteit van de natuur ter plaatse (ref.3). Zo kan men nagaan wat de kans is op ongewenste inundaties in de bestaande situatie en wat de eventuele gevolgen zijn van maatregelen om wateroverlast voor andere functies te voorkomen. Zolang inundatie optreedt door oppervlaktewater met een kwaliteit die overeenkomt met de eisen die de natuur stelt, -veelal zogenaamd gebiedseigen water-, en met een overstromingsdynamiek die past bij dat type natuur, dan is er weinig schade te verwachten. Maar als natuurgebieden worden ingezet als oplossing voor overlast elders, dan gaat het meestal om inundatie met water van onvoldoende kwaliteit. In dat geval kan de ecologische schade zelfs onherstelbaar zijn, ook als het gaat om korte, incidentele inundaties. Natuurgebieden kunnen soms een bijdrage leveren aan het verminderen van wateroverlast elders, door het gebiedseigen water langer vast te houden in het gebied. Dit soort structurele veranderingen maakt deel uit van de maatregelenpaketten die behoren bij het Gewenst Grond en Oppervlaktewater regime (GGOR). C.3
Het gebruik van aanvullende criteria
De normering hanteert simpele, herkenbare criteria voor wateroverlast: inundatie uit oppervlaktewater door een hoger waterpeil dan het maaiveld. Soms vindt de regio dat die criteria onvoldoende recht doen aan de problematiek van wateroverlast ter plaatse. Zo is door de agrarische sector naar voren gebracht dat schade aan gewassen optreedt voordat sprake is van inundatie, bijvoorbeeld wanneer het hoge peil in de watergangen de ontwatering van het perceel belemmert. Een vergelijkbaar probleem kan zich voordoen in het stedelijke gebied, als het hoge peil van het oppervlaktewater een belemmering vormt voor de afvoer van hemelwater via het gemeentelijk (riolerings)stelsel.
24
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
De normering wateroverlast biedt de mogelijkheid deze aspecten van wateroverlast vollediger in beeld te brengen door de basisnormering te verfijnen met aanvullende criteria en deze in het toetsproces te betrekken. Voorbeelden daarvan zijn de volgende: • Voor de agrarische functies in de poldersystemen van Noord- en Zuid-Holland hebben de waterschappen een aanvullende eis geformuleerd voor overschrijding van het peil van de halve drooglegging met een bepaalde frequentie. • Voor de functie bebouwd gebied hebben sommige waterschappen in de stad een aanvullende eis geformuleerd voor de overschrijding van het peil van de laagste overstortdrempel. Voor de kleine bebouwde kernen in het landelijke gebied hebben sommige waterschappen een vergelijkbare aanvullende eis geformuleerd door maximaal 20 cm peiloverschrijding toe te staan. Met behulp van die aanvullende criteria kunnen de waterschappen invulling geven aan de afstemming tussen verschillende delen van het watersysteem, met ieder hun eigen normen of ontwerprichtlijnen. Als aanvullend criterium voor de agrarische functies is ook denkbaar dat het waterschap verfijningen toepast voor het moment en de duur van de inundatie of voor waterkwaliteit. C.4
Standstill-beginsel
Het normeringproces hanteert het standstill beginsel als uitgangspunt. Dat houdt het volgende in: •
•
De bestaande fysieke geschiktheid van het gebied voor een bepaald type landgebruik wordt bij voorkeur gehandhaafd. Wat nu niet kan vanwege de kans op wateroverlast, hoeft in de toekomst niet per definitie wél te kunnen. Dat betekent dat het huidig gebruik of de planologische functie niet automatisch leidt tot de verplichting het watersysteem aan te passen. Overigens,als een gebied onder normale, gemiddelde omstandigheden geschikt is, dan ligt het wel voor de hand het gebied ook te laten voldoen aan de overeenkomstige norm voor wateroverlast. Als een watersysteem ruimer is gedimensioneerd dan de basisnormen, dan is het gewenst die extra ruimte te behouden. Vermindering van die “overwaarde” door actief ingrijpen is ongewenst. Maar als die overwaarde afneemt door veranderingen van fysieke omstandigheden, zoals klimaatverandering of bodemdaling, dan is het waterschap niet verplicht maatregelen te nemen. Uiteraard moeten de gemaakte afwegingen expliciet gemaakt worden: het achterwege laten van maatregelen is ook een besluit.
Soms is het onvermijdelijk de extra ruimte in het systeem te gebruiken om problemen elders (veelal met een andere functie) op te lossen, omdat het watersysteem een samenhangend geheel is. In principe dienen oplossingen gezocht te worden binnen het gebied dat de betreffende functie inneemt. Maar als dat tot onevenredige kosten leidt, of zelfs technisch onmogelijk is, dan komt toch de oplossing buiten het gebied in beeld. Dat is aanvaardbaar zolang geen afbreuk wordt gedaan aan de basisnorm die past bij het landgebruik ter plaatse.
25
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
C.5
Gemotiveerd afwijken van de basisnormering
De besluitvorming om gemotiveerd af te wijken van de basisnormen komt op twee momenten in het normeringproces aan de orde: • a priori, in de fase van kaderstelling door de provincie bij de toedeling van normen aan het landgebruik; • bij de bestuurlijke belangenafweging tijdens en aan het eind van het gebiedsproces. A priori afwijken van de basisnorm A priori kan de provincie (in overleg met het waterschap) besluiten voor bepaalde gebieden af te zien van het systematisch doorlopen van het normeringproces. Daarvoor kan gekozen worden op de hogere zandgronden, waar geen waterlopen zijn van waaruit inundatie kan optreden, bijvoorbeeld op de Veluwe. Hier staat a-priori vast dat het gebied aan de basisnormering voldoet. Een ander voorbeeld zijn de natte gebieden, waar men inundatie al van oudsher accepteert als onderdeel van de reguliere situatie. Dat is onder andere het geval in de beekdalen, waar buiten de oever van de beek gebieden periodiek (vaak jaarlijks) onderlopen. Afwijken van de basisnorm na afweging van belangen Na het doorlopen van het gebiedsproces kan het waterschap tot de conclusie komen dat er reden is om lokaal een soepelere of scherpere norm te hanteren. Dat moet dan wel worden gemotiveerd volgens helder geformuleerde overwegingen die door derden (medeoverheden en belanghebbenden) te verifiëren zijn. Die motivering kan onder andere berusten op de onderstaande overwegingen. • Gebiedsspecifieke eigenschappen van het watersysteem De werking van watersysteem wijkt sterk af van de “gemiddelde systemen” die zijn geanalyseerd voor de ontwikkeling van de basisnormen. Daarom komt de lokale balans van kosten en baten niet overeen met de gemiddelde waarden die aan de basisnormen ten grondslag liggen. Dat geldt onder andere voor het Zuidlimburgse heuvelland, dat gekenmerkt wordt door snelreagerende systemen met frequente, kortdurende piekafvoeren. In die gebieden heeft het waterschap de afweging gemaakt de bebouwde kernen te beschermen op een lager niveau dan de landelijke basisnorm voor het bebouwde gebied. • De historische situatie Het gebiedssysteem is sinds jaar en dag ingericht op een hogere of lagere norm, waarop het landgebruik is aangepast. De watersysteemtoetsing gaat dan uit van het handhaven van de bestaande situatie. Voorbeelden van het handhaven van een hogere norm zijn de Flevopolders en de hogere zandgronden van het oosten des lands. Voorbeelden van het accepteren van een lagere norm zijn (delen van) de beekdalen, moerassystemen, oever- en boezemlanden. Hier treedt wel regelmatig inundatie op. Dit rekent men echter tot de reguliere situatie en men accepteert de eventuele overlast. In feite maakt het gebied met een zekere periodiciteit deel uit van het watersysteem.
26
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
• Lokale kosten-batenanalyse De basisnorm is gebaseerd op landelijke gemiddelden van optimalisatiestudies. Op lokaal niveau kan blijken dat het rendement van maatregelenpakketten ongunstiger uitpakt. De gekapitaliseerde schade die bij inundatie ontstaat is dan (veel) geringer dan de kosten van de maatregel om de schade te voorkomen. Dat wordt onder andere veroorzaakt door een versnipperd patroon van landgebruik, met enkele enclaves van een veeleisend type landgebruik temidden van een minder veeleisend type landgebruik. De maatregelen om voor die kleine enclaves aan de basisnorm te voldoen, zijn vaak niet kosteneffectief. Omgekeerd kan ook blijken dat tegen aanvaardbare kosten het systeem ruimer gedimensioneerd kan worden dan volgens de basisnormen strikt noodzakelijk is. • Integrale afweging van belangen Zoals in paragraaf B.2. is aangegeven, ontstaat bij het ontwerp van maatregelen voor de inrichting van het watersysteem de vraag hoe het waterschap tegemoet komt aan verschillende doelen, belangen en normen. Het waterschap moet niet alleen rekening houden met WB21-doelen, maar ook met de doelen voor het dagelijkse beheer (GGOR), de KRW en het omgaan met watertekorten (droogte). Wateroverlast maakt deel uit van een integraal vraagstuk. Bij de belangenafweging komen soms strijdigheden tussen doelstellingen aan het licht, maar het kan ook zijn dat maatregelen die men moet treffen om het ene probleem op te lossen bijdragen aan de oplossing voor een ander probleem. C.6
Flankerend beleid voor acceptatie van wateroverlast
In paragraaf C.4 zijn de overwegingen uiteengezet op grond waarvan het waterschap kan voorstellen af te wijken van de basisnormen. Daaronder valt de mogelijkheid om wateroverlast te accepteren of gebieden aan te wijzen die actief ingezet worden om van tijd tot tijd water te bergen. Om de acceptatie van die bestuurlijke keuzes te bevorderen, beschikt de overheid over verschillende mogelijkheden van flankerend beleid. De keuze van het instrumentarium hangt af van de vraag hoelang de eigenaar/gebruiker de beperkingen ter plaatse al kent, of had kunnen weten. Toepassing van schaderegelingen In gebieden die van oudsher onderlopen, kan het waterschap voorstellen, deze als de historische situatie te accepteren. Als er geen sprake is van onevenredig nadeel, dan hoeft het waterschap de eigenaar/gebruiker daarvoor niet te compenseren. Maar wanneer sprake is van actief handelen, waardoor een gebied een lager beschermingsniveau krijgt dan de basisnormen, dan is het nodig daarvoor een regeling te treffen. Tot de mogelijkheden behoren het opleggen van een gedoogplicht voor het ontvangen van water, het overeenkomen van een blauwe dienst, de afkoop van de daling van vermogenswaarde van de grond of van het gebrek aan groei daarvan. Ten slotte kan er voor worden gekozen de planologische functie te wijzigen, via het spoor van de ruimtelijke ordening, met de schaderegelingen die daar bij horen. Wanneer het waterschap besluit nieuwe bergingslocaties in te richten, dan kan de rechthebbende op de gronden een beroep doen op de Schaderegeling regionale waterberging (ref.4).
27
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Omgaan met historische situaties in natte gebieden Van oudsher kent Nederland gebieden die periodiek onder water lopen, bijvoorbeeld in de beekdalen, boezemlanden en de veenweidegebieden. Het toetsingsproces heeft al die min of meer informele bergingsgebieden in kaart gebracht. Meestal is sprake van een historisch gegroeide situatie, en vanuit watersysteemdoelstellingen is het niet gewenst daar verandering in te brengen. Integendeel, er is juist behoefte aan meer ruimte voor water. Voor de meeste gebieden is formeel nog weinig geregeld. Zowel bij de waterschappen als bij de grondeigenaren is er behoefte aan duidelijkheid over de wijze waarop in de toekomst met die gebieden en hun eigenaren wordt omgegaan. De toetsing regionale wateroverlast biedt de mogelijkheid om daarvoor gestructureerd een beleidslijn te ontwikkelen.
28
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
D
Samenhang met andere normeringstelsels en ruimtelijk beleid
Dit advies stelt de overwegingen en adviezen over normering wateroverlast vanuit oppervlaktewater onder zeer natte omstandigheden centraal. Daardoor kan het beeld ontstaan alsof de normering regionale wateroverlast de spil is waar het om draait bij “Het op orde brengen van watersystemen”. Enige relativering is daarom op zijn plaats. Wateroverlast door inundatie uit oppervlaktewater is nadrukkelijk een onderdeel van een groter vraagstuk. Dit hoofdstuk plaatst de normering regionale wateroverlast dan ook in die bredere context. Bij de implementatie van dit advies vormt deze context een belangrijk gegeven. Samenhang met andere vormen van wateroverlast Wateroverlast kan ontstaan vanuit oppervlaktewater maar ook vanuit grondwater of door falende riolering. Bij de watersysteemanalyse en probleemdefiniëring is het goed mogelijk de verschillende vormen van wateroverlast apart te beschouwen. De verantwoordelijke overheid kan per deelaspect nagaan of het systeem al dan niet voldoet aan de normen of de gewenst geachte situatie. Bij het opstellen van maatregelenprogramma’s is die gescheiden benadering niet meer mogelijk. Veelal is een integrale aanpak noodzakelijk, zeker in de bebouwde omgeving. Formele procedures maken echter een integrale benadering moeizaam, mede doordat verantwoordelijkheden over verschillende bestuursorganen zijn verdeeld. De praktijk vergt tussentijdse afstemming om die integrale benadering te bereiken. Dit advies gaat uit van deze inzet en de noodzaak om maatregelen vanuit een integraal perspectief te ontwikkelen. Voor het stedelijk gebied heeft het LBOW Cluster WENS (ref. 5) een benadering voorgesteld die uitgaat van het functionele gebruik en waarbij gezamenlijk wordt vastgesteld wat tot overlast is te bestempelen. Vervolgens wordt bezien welke maatregelen kansrijk zijn om knelpunten weg te nemen, inclusief de afweging van kosten en baten. Uiteindelijk is de kansrijkdom van maatregelen bepalend voor de uiteindelijke normering. Deze benadering komt overeen met de strekking van dit advies. Samenhang met andere watersysteemdoelen Via het beleid met betrekking tot het bereiken van het Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime (GGOR) worden ook doelen aan het regionale watersysteem gesteld. De opstelling van het GGOR per gebied (zie afspraken NBW) beoogt afspraken te maken over de optimalisatie tussen waterbeheer en landgebruikfuncties onder reguliere, gemiddelde omstandigheden. Dit biedt de basis voor operationele instrumenten als streefpeilplannen en peilbesluiten. Normering regionale wateroverlast (onder zeer natte omstandigheden) en het GGOR (onder reguliere, gemiddelde omstandigheden) vullen elkaar dus aan. Normering wateroverlast en GGOR gaan beide uit van een functiegerichte toekenning van normen. GGOR kent daarbij geen landelijke normering. Wel zijn ten behoeve van de opstelling van GGOR landelijk toe te passen maatlatten opgesteld om de hydrologische randvoorwaarden voor agrarische functies en voor natuurdoeltypen te formuleren. Evenals bij normering wateroverlast gaat het om regionaal maatwerk. Het bestuurlijke proces dat moet worden doorlopen voor het opstellen van GGOR heeft dezelfde kenmerken als de normering regionale wateroverlast. Ditzelfde geldt voor de regionale invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water en ook voor de afwegingen rond maatregelen die nodig zijn om extreem droge situaties het hoofd te bieden. Bij het ontwerpen
29
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
van maatregelen voor de inrichting van het watersysteem is het daarom van groot maatschappelijk belang om de doelstellingen voor de regionale wateroverlast, voor GGOR, voor extreem droog en voor KRW aan elkaar te verbinden. De maatregelen voor het ene doel mogen ten slotte niet ten koste gaan van het andere. In 2003 heeft de toenmalige Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) naar voren gebracht dat de optimalisatie van het watersysteem zich in eerste instantie richt op het realiseren van doelen gerelateerd aan GGOR en KRW. De resultaten van de eerste ontwerpfase worden vervolgens getoetst aan de normering wateroverlast. Als daar niet aan wordt voldaan, volgt een tweede iteratie waarbij het streven is om de verschillende normstellingen zo goed mogelijk te bedienen (ref. 6). Het is van belang deze samenhang te onderkennen bij de implementatie van de normering regionale wateroverlast. Samenhang met ruimtelijk beleid De normering regionale wateroverlast beoogt duidelijkheid te verschaffen over de toestand van het watersysteem en de risico’s die burgers lopen. Niet alleen in de huidige situatie, maar ook in de toekomst. Door verschillende tijdshorizonten en scenario’s te hanteren kan de overheid in beeld brengen of het watersysteem in relatie tot de landgebruikfuncties aan de gestelde eisen voldoet. Normering regionale wateroverlast vormt zo een schakel tussen ruimtelijk beleid en waterbeheer. De uitkomsten van de watersysteemtoetsing bieden de mogelijkheid om ontwikkelingsgericht na te gaan met welke mogelijkheden en beperkingen rekening gehouden moet worden bij toekomstig landgebruik. De inrichting van het watersysteem volgt dan niet meer als vanzelfsprekend de ruimtelijke ontwikkeling; in plaats daarvan houdt de ruimtelijke ordening van meet af aan rekening met de implicaties voor het waterbeheer. In de bebouwde omgeving vormt de opstelling van stedelijke waterplannen een voorbeeld. Een ander voorbeeld is de toepassing van de watertoets bij nieuwe ruimtelijke plannen; daar kunnen de vereisten van de normering regionale wateroverlast in een vroeg stadium worden ingebracht. Het uitgangspunt zou moeten zijn om bij nieuwe ruimtelijke plannen geen normering te accepteren die soepeler is dan de landelijke basisnormen. Het voorontwerp Waterwet biedt nieuwe instrumenten om toekomstige ruimtelijke plannen beter af te stemmen op de waterhuishoudkundige mogelijkheden. Bij de oude generatie bestemmingsplannen is nog een inhaalslag te maken. Bij nieuwe ruimtelijke plannen geldt het kostenveroorzakingsprincipe: de investeringskosten zijn voor de initiatiefnemer, de beheerskosten voor de waterbeheerder.
30
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Referenties (1) Normering regionale wateroverlast NBW artikel 13 en technische onderbouwing van de Kerngroep Normering regionale wateroverlast, uitgave Unie van Waterschappen 30014, 2003 (2) Resultaten Iteratief Proces Toetsing Werknormen 2003-2005, Unie van waterschappen februari 2006. (3) Waterberging en Natuur. Kennisoverzicht ten behoeve van regionale waterbeheerders, STOWA, 2004 rapport 16 (4) Schaderegeling regionale waterberging, uitwerking artikel13 Nationaal Bestuursakkoord Water, uitgave Unie van waterschappen, april 2004 (5) Afstemming normering in bebouwde omgeving. LBOW Cluster Wens 06.08, 25 januari 2006 (6) Werken met GGOR, hulpmiddel voor maatwerk bij de afstemming van integraal waterbeheer en ruimtelijk beleid, Commissie Integraal Waterbeheer (CIW), 2003
31
Advies Normering Regionale Wateroverlast maart 2006
Bijlage 1. Leden Adviesgroep Normering Wateroverlast De Adviesgroep bestaat in maart 2006 uit: Willem van der Ploeg, voorzitter Diederik Anema Hans Bolkestein Marente Brouwer Jaap Goudriaan Arie Markus Hans Massop Kees van Rooijen John Tobben Wim van Urk Bert Pijpers, secretaris
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Gemeente Apeldoorn Waterschap Veluwe Rijkswaterstaat Provincie Limburg Gemeente Rotterdam Natuurmonumenten WLTO LLTB DG Water, V&W Unie van Waterschappen
Eerder hebben zitting gehad in de adviesgroep: Paul van Berkum Gemeente Apeldoorn Boukelien Bos Provincie Zuid-Holland Mark Hartog Provincie Noord-Holland Joost Schaminee WLTO Ronald van Vliet Gemeente Rotterdam De redactie van het advies is verzorgd door Berendien Spiers van de Unie van Waterschappen.
32