Advies met betrekking tot de vergunningsprocedure RWE-kolencentrale Eemshaven
Juridisch en natuurbeschermingstechnisch advies ter beoordeling van de invloed van stikstofdepositie door de RWE-kolencentrale Eemshaven op de habitats in Duitse Natura 2000-gebieden
In opdracht van: Provincie Groningen Sint-Jansstraat 4 9700 AP Groningen
Oktober 2012
IBL Umweltplanung GmbH Bahnhofstraße 14a D-26122 Oldenburg Tel.: +49 (0)441 505017-10 www.ibl-umweltplanung.de
Hohe Bleichen 5 D-20354 Hamburg Tel: +49 (0)40 8222576-0 www.kk-rae.de
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Inhoud 1
Aanleiding en taakomschrijving..................................................................................1
2
Juridisch advies............................................................................................................2
2.1
Methodisch onderzoek en juridische beoordeling van de stikstofdeposities in Duitse Natura 2000-gebieden volgens Duits recht................2
2.1.1
Projectconcept ..............................................................................................................2
2.1.2
Onderzoeksgebied........................................................................................................3
2.1.3
Significante beïnvloeding ............................................................................................4
2.1.3.1
Handelswijze en doorslaggevende criteria .....................................................................5
2.1.3.2
Irrelevantiedrempel “Critical Loads” (Kritische Depositiewaarden) ................................7
2.1.3.3
Verlies aan oppervlak met bagatelvoorbehoud ..............................................................8
2.1.3.4
Betrokkenheid van maatregelen ter beperking of voorkoming van schadelijke beïnvloedingen................................................................................................................8
2.1.3.5
Cumulatie........................................................................................................................9
3
Natuurbeschermingstechnisch advies omtrent de habitattolerantie van stikstofdeposities in Duitse Natura 2000-gebieden ................................................11
3.1
Methodiek en aanpak .................................................................................................11
3.1.1
Basisgegevens............................................................................................................11
3.1.1.1
Gegevens voor de beoordeling van de effecten van stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden ..................................................................................................11
3.1.1.2
Basisinformatie van Natura 2000-gebieden .................................................................13
3.1.2
Aanpak van dit onderzoek .........................................................................................14
3.2
FFH-vooronderzoek (screening) ...............................................................................15
3.2.1
Inleidende opmerkingen ............................................................................................15
3.2.2
FFH-gebieden ..............................................................................................................17
3.2.2.1
FFH-gebied: “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” (DE 2306-301/001) ........17
3.2.2.1.1
Ligging en gebiedsbeschrijving.....................................................................................17
3.2.2.1.2
Keuze van de mogelijk door het project getroffen beslissende onderdelen (habitattypes en soorten uit de bijlage).........................................................................19
3.2.2.1.3
Beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities ..........................................21
3.2.2.1.4
Resultaat van het vooronderzoek voor het FFH-gebied DE 2210-401/001 “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” .............................................................23
3.2.2.2
FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” (DE 2507-331/002)....................................23
3.2.2.2.1
Ligging en gebiedsbeschrijving.....................................................................................23
3.2.2.2.2
Keuze van de mogelijk door het project getroffen beslissende onderdelen (habitattypes en soorten uit de bijlage).........................................................................24
3.2.2.2.3
Beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities ..........................................26
3.2.2.2.4
Resultaat van het vooronderzoek voor het FFH-gebied DE 2507-331/002 “Ondereems en Buiteneems”........................................................................................27
Stand: 03-12-2012
Pagina I van I
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
3.2.2.3
FFH-gebied H “Hond- en Paapzand” (DE 2507-301/173) ............................................28
3.2.2.3.1
Ligging en gebiedsbeschrijving.....................................................................................28
3.2.2.3.2
Keuze van de mogelijk door het project getroffen beslissende onderdelen (habitattypes en soorten uit de bijlage).........................................................................29
3.2.2.3.3
Beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities ..........................................30
3.2.2.3.4
Resultaat van het vooronderzoek voor het FFH-gebied DE 2507-301/173 “Hond- en Paapzand” ...................................................................................................30
3.2.2.4
FFH-gebied “Meervleermuis-wateren in de omgeving van Aurich” (DE 2408331/183) ........................................................................................................................31
3.2.3
EU-vogelreservaten ....................................................................................................31
3.2.3.1
Overzicht van de in het werkingsgebied gelegen VR-gebieden...................................31
3.2.3.2
Keuze van de mogelijk door het project getroffen beslissende onderdelen (kwalificerende broed- en niet-broedvogelsoorten) ......................................................38
3.2.3.3
Beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities ..........................................38
3.2.3.4
Resultaat van het FFH-vooronderzoek voor de bekeken vogelreservaten ..................39
4
Zusammenfassung .....................................................................................................40
5
Geraadpleegde literatuur ...........................................................................................43
Overzicht afbeeldingen Afbeelding 3.2-1: Afbeelding 3.2-2: Afbeelding 3.2-3: Afbeelding 3.2-4:
Stikstofdeposities van EWR-project in verband met de ruimtelijke ligging van Natura 2000-gebieden ....................................................................................16 Grenzen van het FFH-gebied DE 2306-301/001 “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” en werkingsgebied van het project........................18 Grenzen van het FFH-gebied DE 2507-331 “Ondereems en Buiteneems” en werkingsgebied van het project ........................................................................24 Grenzen van het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” en werkingsgebied van het project ..............................................................................................................28
Overzicht tabellen Tabel 3.2-1: Tabel 3.2-2: Tabel 3.2-3: Tabel 3.2-4: Tabel 3.2-5:
Tabel 3.2-6:
Stand: 03-12-2012
Gebiedsscreening FFH- en VR-gebieden .............................................................17 Habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” ..................................20 Soorten uit Bijlage II van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” ..................................21 Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” uit de landgebruiksklasse “Hooi- en weiland”........22 Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” uit de landgebruiksklasse “Wateroppervlakken” .............................................................................................22 Habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” ..................................25 Pagina II van II
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Tabel 3.2-7: Tabel 3.2-8: Tabel 3.2-9: Tabel 3.2-10: Tabel 3.2-11: Tabel 3.2-12: Tabel 3.2-13: Tabel 3.2-14: Tabel 3.2-15: Tabelle 4-1:
Stand: 03-12-2012
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Soorten uit Bijlage II van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” ..................................26 Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” uit de landgebruiksklasse “Hooi- en weiland”...................................27 Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” uit de landgebruiksklasse “Wateroppervlak”: ...................................27 Habitattype uit Bijlage I van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” ........................................................................29 Soort uit Bijlage II van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFHgebied “Hond- en Paapzand” ................................................................................29 Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” uit de landgebruiksklasse “Wateroppervlakken” ........................................................30 VR-gebied in het werkingsgebied van het project .................................................32 Kwalificerende broedvogelsoorten van de reservaten in het werkingsgebied en hun voorkeurshabitat ........................................................................................33 Kwalificerende broedvogelsoorten van de reservaten in het werkingsgebied en hun voorkeurshabitat ........................................................................................36 Screening-Gebietskulisse FFH- und VS-Gebiete..................................................41
Pagina III van III
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
1
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Aanleiding en taakomschrijving
RWE Eemshaven Holding B.V. (RWE) heeft op 23 maart 2012 in overeenstemming met Artikel 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 een nieuwe vergunning voor de bouw en het gebruik van een elektriciteitscentrale aan de Eemshaven in de gemeente Eemsmond aangevraagd. De eerder verleende vergunning van 14 augustus 2008 werd door de uitspraak van de Raad van State op 24 augustus 2011 (ref. 200900425/1/R2 en 200902744/1/R2) ongeldig verklaard. In het arrest voerde de Raad van State als een van de gronden die tot het intrekken van de vergunning hebben geleid aan dat tijdens de vergunningsprocedure tevens de effecten van de centrale op de in Duitsland gelegen Oost-Friese Waddeneilanden onderzocht hadden moeten worden. Deze eilanden maken deel uit van Natura 2000-gebieden (FFH-gebied DE 2306-301 “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” en EU-Vogelbeschermingsgebied DE 2210-401 “Nedersaksische Waddenzee en aangrenzende kustzee”). De Raad van State bekritiseerde dat de onderzoeksresultaten die door de initiatiefnemer zijn verstrekt en die het uitgangspunt vormen voor de vergunningsprocedure tot de conclusie leiden dat voor de in Duitsland gelegen Oost-Friese Waddeneilanden dezelfde waarden voor stikstofdepositie gelden als voor de onderzochte Nederlandse eilanden. Tevens bekritiseerde zij dat er daarbij van uitgegaan is dat de stikstofdepositie op de Duitse eilanden Borkum, Memmert, Juist, Nordeney en Baltrum hoger is dan op de onderzochte Nederlandse eilanden (verwachte stikstofdepositie tussen 5 en 8 mol/(ha*)). Desondanks werden de verschillende habitats, de achtergronddepositie en de staat van instandhouding van de verschillende habitats van de Duitse Natura 2000-gebieden, alsmede een mogelijke cumulatie van stikstofdepositie niet onderzocht. De resultaten in het onderzoeksrapport van de effecten van stikstofdepositie door de centrale op de Duitse Oost-Friese Waddeneilanden werden met betrekking tot het gestelde in artikel 6, lid 3 van Richtlijn 92/43/EWG (“FFHRichtlinie”, in het vervolg “FFH-RL” genoemd) als ontoereikend beschouwd. Tegen de achtergrond van het oordeel van de Raad van State van 24 augustus werd door de provincie Groningen een advies inzake de beoordeling van de mogelijke effecten van stikstofdepositie op Duitse Natura 2000-gebieden aangevraagd, met daarbij de volgende vraagstellingen: 1. Juridische kwestie Indien de door de RWE aangevraagde vergunning voor de centrale in de Eemshaven zou zijn aangevraagd in Duitsland, welke methodiek voor de toetsing en beoordeling van de stikstofdepositie in de Duitse Natura 2000-gebieden zou er volgens het Duitse recht dan worden geaccordeerd voor implementatie binnen de Habitatrichtlijn, alsmede Richtlijn 79/409/EWG (Vogelrichtlijn, in het vervolg aangeduid met “VRL”) op basis van de rechtspraak van het Duitse Bundesverwaltungsgericht (de hoogste Duitse administratieve rechtbank) en de hogere administratieve rechtbanken in de deelstaten? Het Duitse advocatenkantoor Köchling & Krahnefeld heeft zich over deze kwestie gebogen. Hun onderzoeksresultaten zijn weergegevens in hoofdstuk 2. 2. Natuurbeschermingstechnische kwestie Is de aanvraag van RWE met het oog op de stikstofdeposities in Duitse Natura 2000-gebieden op basis van de onder 1 geformuleerde gegevens in overeenstemming met de habitatrichtlijnen en is de vergunning in zoverre terecht verleend? IBL Umweltplanung GmbH heeft zich over deze kwestie gebogen. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in hoofdstuk 3 .
Stand: 03-12-2012
Pagina 1 van 1
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
2
Juridisch advies
2.1
Methodisch onderzoek en juridische beoordeling van de stikstofdeposities in Duitse Natura 2000-gebieden volgens Duits recht
De verplichtingen en bepalingen met betrekking tot het opzetten en beschermen van Natura 2000gebieden volgens de FFH-RL en de VRL zoals vastgelegd in artikel 3 van de FFH-RL vallen in Duitsland onder § 31 tot en met 36 van de BNatSchG (Duitse natuurbeschermingswet). De in artikel 6, lid 3 en 4 van de FFH-RL vastgelegde beoordelingscriteria voor de habitattolerantie van een project zijn vastgelegd in § 34 BNatSchG. Volgens deze wet dient de tolerantiegraad van projecten voordat ze worden toegelaten of doorgevoerd te worden getoetst op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied wanneer ze afzonderlijk of in samenhang met andere projecten of plannen in staat zijn het gebied significant te beïnvloeden en niet direct het beheer van het gebied dienen (§ 34, lid 1, zin 1 BNatSchG). Wanneer een Natura 2000-gebied een beschermd deel van natuur en landschap is volgens § 20, lid 2 BNatSchG, blijken de tolerantienormen uit het beschermingsdoel en de daarvoor uitgevaardigde bepalingen wanneer hierbij de betreffende instandhoudingsdoeleinden al in acht zijn genomen (§ 34, lid 1, zin 2 BNatSchG). De initiatiefnemer van het project dient tijdens de vergunningsprocedure de documentatie voor te leggen die noodzakelijk is voor de toetsing van de habitattolerantie alsmede de verplichtingen zoals gesteld in § 34, lid 3 tot en met 5 BNatSchG (§ 34, lid 1, zin 3 BNatSchG). Indien uit de toetsing blijkt dat het project wezenlijke veranderingen van Natura 2000-gebieden tot gevolg kan hebben wat betreft de beslissende uitgangspunten inzake instandhoudingsdoeleinden of het beschermingsdoel, dan is het project – behoudens een volgens § 34, lid 3 en 4 BNatSchG bij uitzondering toegestane afwijking – niet toegestaan (§ 34, lid 2 BNatSchG). Bij de toetsing en beoordeling van de habitattolerantie van het project “RWE-centrale in de Eemshaven” dient volgens het Duitse recht alsmede de rechtspraak volgens het Bundesverwaltungsgericht en de hogere administratieve rechtbanken in de deelstaten rekening te worden gehouden met het volgende:
2.1.1
Projectconcept
Het in § 34 van de BNatSchG gebruikte concept van het “Project” wordt noch in de “Bundesnaturschutzgesetz” noch in de FFH-RL gedefinieerd. Volgens de rechtspraak van het Europees Gerechtshof is bij het habitatrecht het projectconcept van de MER van toepassing, volgens welke het opstarten van gebouwen of andere bouwwerken, evenals overige ingrepen in natuur en landschap, met inbegrip van zulke die tot doel hebben bodemschatten te winnen, dient te worden beschouwd als projecten in de zin van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn en daarmee ook, op grond van EU-rechtconforme interpretatie ook in de zin van § 34 BNatSchG.
vgl. EuGH, uitspraak van 14 januari 2010, ref. C-226/08, nummer 38, juris (“Stadt Papenburg”); OVG Münster, uitspraak van 1 december 2011, ref. 8 D 58/08.AK, nummer 560, juris (“Trianel”)
Stand: 03-12-2012
Pagina 2 van 2
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Ook projecten die buiten Natura 2000-gebieden moeten worden gerealiseerd, kunnen aanleiding zijn voor een FFH-tolerantietoetsing wanneer ze in staat zijn ingrijpende veranderingen door te voeren in een Natura 2000-gebied. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer ze door immissies inwerken op het beschermde gebied en uitwerkingen hebben op de habitat in de beschermde gebieden.
BVerwG, uitspraak van 19 mei 1998, ref. 4 A 9.97, nummer 66, juris
2.1.2
Onderzoeksgebied
Voor de toetsing van de FFH-tolerantie van een plan dient als eerste in sommering de omvang te worden vastgesteld van het onderzoeksgebied waarin de uitwerkingen van het te beoordelen project op Natura 2000-gebieden kunnen worden vergeleken met de uitwerkingen van andere plannen en projecten. De begrenzing van het gedetailleerd te onderzoeken bereik wordt bepaald door de overlap die aanwezig is tussen de maatgevende onderdelen voor de instandhoudingsdoelstellingen en de reikwijdte van de relevante uitwerkingsprocessen hierop van het geplande project. Dit is in dit concrete geval aantoonbaar met redenen te omkleden. Bovendien worden in Duitsland bij het onderzoek naar de effecten van een project in de praktijk uitsluitend die Natura 2000-gebieden of delen daarvan betrokken waarin de stikstofdepositie naar verwachting boven het in natuurgebieden gehanteerde afbakeningscriterium van 100 g N/(ha*a) ligt. Het onderzoeksgebied wordt zodoende begrensd door middel van het afbakeningscriterium. De toepassing van het afbakeningscriterium is vanwege beperkingen in de rekenmodellen, waardoor de uitkomsten daarvan beneden een bepaalde depositiewaarde liggen, dusdanig onbetrouwbaar dat de stikstofdepositie fysiek niet meer betrouwbaar kan worden berekend. Het afbakeningscriterium beoogt uitsluitend de stikstofdeposities aan te tonen die fysiek betrouwbaar kunnen worden berekend. Het afbakeningscriterium legt de fysieke grens vast vanaf waar een FFH-toetsing onevenredig en technisch niet meer toereikend belastbaar is. In juridische zin kan het toepassen van het afbakeningscriterium worden gegrond met verwijzing naar het rechtsbeginsel “impossibilium nulla est obligatio” (“Niemand kan verplicht worden het onmogelijke te doen”). Volgens dit beginsel dient er rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat een prestatie niet kan worden geleverd wanneer deze – in het onderhavige geval fysiek – onmogelijk kan worden uitgevoerd. Het Landesamt für Natur, Umwelt und Verbraucherschutz Nordrhein-Westfalen (LANUV) heeft daarom voorgesteld om het afbakeningscriterium ter bepaling van de omvang van het onderzoeksgebied af te leiden uit de meetonzekerheden voor de waarden van de gassen met een eutrofiërende werking NO, NO2 en NH3, alsmede uit de meetonzekerheid voor de waarden van de gassen met een verzurende werking NO, NO2, SO2 en NH3. In het resultaat wordt voor het geplande project door LANUV voor de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden uitgegaan van een afbakeningscriterium van 100 g N/(ha*a) als belastbare en conservatieve waarde. Een afbakeningscriterium met een lagere waarde komt vanuit het standpunt van het LANUV op grond van de hierboven genoemde meetonzekerheid in geen geval meer in aanmerking. vgl. notitie van het Landesamts für Natur, Umwelt und Verbraucherschutz Nordrhein-Westfalen (LANUV) van 18 Juni 2012 met vaktechnische afleiding van de concreet aangenomen waarde van het afbakeningscriterium
Stand: 03-12-2012
Pagina 3 van 3
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Natura 2000-gebieden waarin de stikstofdeposities beneden de waarde van 100 g N/(ha*a) blijven, vallen dientengevolge niet meer binnen het onderzoeksgebied. Als gevolg hiervan dienen voor de beoordeling van de effecten van het project uitsluitend de Natura 2000-gebieden in aanmerking te worden genomen waarin de toename van de stikstofdepositie door de uitvoering van het geplande project boven de waarde van 100 g (7,14 mol) ligt. Beneden deze waarde kan de depositie niet meer betrouwbaar worden gemeten, waardoor deze gebieden niet meer tot het onderzoeksgebied behoren. Er dient echter wel te worden benadrukt dat het afbakeningscriterium van 100 g N/(ha*a) weliswaar door de vergunningverlenende instanties in de meest verstrekkende zin wordt erkend, maar dat de rechtsbevoegdheid ervan tot op dit moment nog niet juridisch is vastgesteld als zijnde in overeenstemming met de vereisten in het kader van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn en dientengevolge toegestaan. Bij het toepassen van het afbakeningscriterium en het als gevolg hiervan buiten beschouwing laten van de Natura 2000-gebieden die buiten het onderzoeksgebied vallen zoals dat door middel van het afbakeningscriterium is bepaald, blijft er daarom een juridisch risico bestaan. Juridisch wordt echter de grondwettelijke toelaatbaarheid van een beperking van het onderzoeksgebied van een FFH-tolerantietoetsing erkend.
vgl. BVerwG, uitspraak van 14 april 2010, ref. 9 A 5.08, nummer 27, 99, juris (“Hess. Lichtenau”); OVG Nordrhein-Westfalen, uitspraak van 1 december 2011, ref. 8 D 58/08.AK, nummer 696, juris (“Trianel”) De begrenzing van het gedetailleerd te onderzoeken bereik dient te worden bepaald door de overlap die aanwezig is tussen de maatgevende onderdelen voor de instandhoudingsdoelstellingen en de reikwijdte van de relevante uitwerkingsprocessen hierop van het geplande project.
2.1.3
Significante beïnvloeding
Het te vergunnen project mag geen significante beïnvloeding van de natuurlijke kenmerken teweegbrengen van de binnen het bepaalde onderzoeksgebied liggende Natura 2000-gebieden. Projecten kunnen een significante beïnvloeding van een Natura 2000-gebied teweegbrengen volgens het gestelde in § 34 lid 2 BNatSchG, artikel 6 lid 3 zin 1 van de FFH-RL, wanneer ze een bedreiging vormen voor de voor dit gebied vastgelegde instandhoudingsdoeleinden.
vgl. Europees Hof van Justitie, uitspraak van 7 september 2004, ref. C127/02, nummer 49, juris (“Waddenzee/Hermuschelfischerei”) Op grond hiervan mogen projecten uitsluitend worden toegelaten wanneer er zekerheid over bestaat dat ze geen nadelige effecten sorteren in een beschermd gebied.
vgl. Europees Hof van Justitie, uitspraak van 20 september 2007, ref. C304/05, nummer 58, juris (“Kommission ./. Italien”)
Stand: 03-12-2012
Pagina 4 van 4
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
2.1.3.1
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Handelswijze en doorslaggevende criteria
In principe geldt dat elke beïnvloeding van de instandhoudingsdoeleinden resp. beschermingsdoelen van een Natura 2000-gebied significant is en beschouwd moet worden als beïnvloeding van het gebied. Omgekeerd zijn in het kader van artikel 6 lid 3 van de FFH-RL uitsluitend beïnvloedingen van irrelevante betekenis wanneer ze geen nadelige invloed hebben op een instandhoudingsdoeleinde resp. beschermingsdoel.
vgl. BVerwG, uitspraak van 17 januari 2007, ref. 9 A 20.05, nummer 41, juris (“Westumfahrung Halle”) De toetsingsmaatstaf van een “significante beïnvloeding” bestaat uitsluitend uit de effecten op de gebiedsonderdelen die toonaangevend zijn voor de instandhoudingsdoeleinden of het beschermingsdoel. Met deze feitelijke kenmerken wordt – in overeenkomst met de richtlijnen van artikel 6 lid 3 van de FFH-RL – de relatie gelegd met het daadwerkelijke beschermingsgebied en de specifieke functie daarvan in het kader van het Natura 2000-netwerk.
vgl. BVerwG, uitspraak van 17 januari 2007, ref. 9 A 20.05, nummer 73, juris (“Westumfahrung Halle”) Instandhoudingsdoeleinden zijn doeleinden die zijn vastgelegd met het oog op het in stand houden of weer brengen van een gunstige instandhoudingstoestand van een natuurlijke habitatsoort van een in Bijlage I of een in Bijlage II van de FFH-RL omschreven typerende soort van het betreffende Natura 2000-gebied. De instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden bepaald aan de hand van de standaard gegevensbladen die ter voorbereiding van de gebiedsomschrijving zijn opgesteld en waarin de kenmerken van het gebied worden beschreven. De gunstige instandhoudingstoestand dient stabiel te blijven, ook nadat het project in werking is getreden.
vgl. BVerwG, uitspraak van 17 januari 2007, ref. 9 A 20.05, nummer 43, juris (“Westumfahrung Halle”) Wanneer er sprake is van een ongunstige instandhoudingstoestand is handhaving van deze toestand niet voldoende: er dient veeleer zorg voor te worden gedragen dat een gunstige instandhoudingstoestand wordt verkregen.
vgl. OVG Nordrhein-Westfalen, uitspraak van 1 december 2011, ref. 8 D 58/08.AK, nummer 574, juris (“Trianel”) Naast vastleggingen met betrekking tot het behouden van een gunstige instandhoudingstoestand van de in het gebied voorkomende biotopen en soorten kunnen in de gebiedsmelding de karakteristieke soorten voor een bepaald habitattype worden gedefinieerd als instandhoudingsdoelstelling, en wel eveneens buiten het beschermingsgebied.
Stand: 03-12-2012
Pagina 5 van 5
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
vgl. BVerwG, uitspraak van 17 januari 2007, ref. 9 A 20.05, nummer 43, juris (“Westumfahrung Halle”) Het beschermingsdoel van een Natura 2000-gebied wordt bepaald overeenkomstig § 22 lid 1 BNatSchG door het beschermingsplan dat in overeenstemming is met de geldende instandhoudingsdoelstellingen. Ontbreekt een vastgelegd beschermingsdoel, dan kunnen de instandhoudingsdoelstellingen tot nader order worden ontleend aan de gebiedsmelding; in zoverre kan gebruik worden gemaakt van de standaard gegevensbladen.
vgl. BVerwG, uitspraak van 17 januari 2007, ref. 9 A 20.05, nummer 75, juris (“Westumfahrung Halle”); uitspraak van 14 april 2010, ref. 9 A 5:08, nummer 30, juris (“Hess. Lichtenau”) Het begrip “gunstige instandhoudingstoestand” van een habitat resp. een soort is in het Duitse recht niet wettelijk vastgelegd en kan daarom worden afgeleid uit artikel 1 lit. e) en i) van de FFH-RL.
vgl. BVerwG, uitspraak van 17 januari 2007, ref. 9 A 20.05, nummer 43, juris (“Westumfahrung Halle”) De instandhoudingstoestand van een in een FFH-gebied beschermd habitattype zoals gedefinieerd in Bijlage I van de FFH-RL wordt volgens artikel 1 lit. e) streepje 2 van de FFH-RL als gunstig beschouwd wanneer het natuurlijke verspreidingsgebied, evenals de oppervlakte die het habitattype in dit gebied beslaat, constant is of zich uitbreidt. In dergelijke gebieden zijn projecten die een direct verlies aan oppervlakte in de hand werken van een habitattype in een als beschermd geheel aangewezen gebied, in bijzondere mate in staat de instandhoudingsdoelstelling in gevaar te brengen.
vgl. BVerwG, uitspraak van 17 januari 2007, ref. 9 A 20.05, nummer 50, juris (“Westumfahrung Halle”) Hierbij telt de belasting van het te onderzoeken gebied in zijn geheel. Wanneer een te onderzoeken beïnvloeding in aanraking komt met een reeds bestaande beïnvloeding, dan is bijgevolg het volledige beeld van doorslaggevende betekenis. Ook in het geval dat artikel 6 lid 3 van de FFH-RL principieel een projectmatige aanpak beoogt, kan er van een toetsing in het kader van de instandhoudingsdoelstellingen geen sprake zijn zonder dat er niet alleen naar de projectafhankelijke invloeden, maar tegelijkertijd ook naar de invloeden wordt gekeken waaronder de beschermde habitat of de beschermde soort reeds vanuit een ander oogpunt valt. Zo kan een achtergronddepositie al tot eerdere aantastingen hebben geleid, hetgeen een verslechterde instandhoudingstoestand tot gevolg heeft. De gevolgen van de achtergronddepositie kunnen echter ook door de habitat of de soort nog zonder aantoonbare aantastingen worden geabsorbeerd, maar wel degelijk van invloed zijn op het vermogen andere belastingen te verdragen, in te perken of af te weren.
vgl. BVerwG, besluit van 10 november 2009, ref. 9 B 28.09, nummer 3 juris (“B1 Hildesheim”); OVG Nordrhein-Westfalen, uitspraak van 1 december 2011, Az. 8 D 58/08.AK, nummer 583, juris (“Trianel”) Stand: 03-12-2012
Pagina 6 van 6
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Er dient daarom verplicht rekening te worden gehouden met de achtergronddepositie.
2.1.3.2
Irrelevantiedrempel “Critical Loads” (Kritische Depositiewaarden)
In het geval van beïnvloedingen van een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie wordt het toepassen van een irrelevantiedrempel niet bij voorbaat uitgesloten. Een irrelevantiedrempel echter die in beginsel bijkomende belastingen tot een bepaald percentage van de Kritische Depositiewaarden als veilig beschouwd, kan volgens de rechtspraak van het Bundesverwaltungsgericht niet zonder meer in overeenstemming worden gebracht met de habitatrechtelijke richtlijnen. Hiervoor is een bijzondere natuurbeschermingstechnisch gefundeerde rechtvaardiging nodig.
vgl. BVerwG, uitspraak van 14 april 2010, ref. 9 A 5:08, nummer 92, juris (“Hess. Lichtenau”). Het concept van de Kritische Depositiewaarden omschrijft natuurwetenschappelijk gefundeerde depositiegrenzen voor vegetatietypes of andere beschermde waarden, waaronder het is uitgesloten dat stikstofdepositie, ook op de lange termijn, kan leiden tot significante aantasting van natuurlijke kenmerken. Aangezien de Kritische Depositiewaarden van stikstof in Duitsland al voor het grootste deel opgebruikt of zelfs overschreden zijn, was het tot de uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht onduidelijk onder welke voorwaarden projecten die stikstofdepositie met zich meebrengen kunnen passen in en verenigbaar kunnen zijn met de betreffende instandhoudingsdoelstellingen in gebieden met een hogere stikstofdepositie. Wordt immers de vastgestelde depositiegrens reeds bereikt of zelfs overschreden door de achtergronddepositie, dan betekent dit dat in principe elke bijkomende belasting in strijd is met de instandhoudingsdoelstelling en daarom aanzienlijk is, omdat ze een overschrijding van de kritische grens betekent en de schadelijke effecten als gevolg van de achtergronddepositie versterkt.
vgl. BVerwG, besluit van 10 november 2009, ref. 9 B 28.09, nummer 6, juris (“B1 Hildesheim”) Desondanks kunnen bijkomende belastingen die leiden tot slechts een geringe verhoging van de achtergronddepositie maar op die manier de toonaangevende Kritische Depositiewaarden verbruiken of overschrijden, alsnog worden gebagatelliseerd wanneer hierdoor slechts een beperkt deel van het beschermde gebied getroffen is dat zowel in absolute zin als in relatie tot het gehele oppervlak van de habitat in het beschermde gebied van geen belang is.
vgl. BVerwG, besluit van 10 november 2009, ref. 9 B 28.09, nummer 8, juris (“B1 Hildesheim”) Het Bundesverwaltungsgericht heeft onder verwijzing naar de ecologische rapportage van het Kieler Institut für Landschaftsökologie (KIfL), volgens welke een toename van de stikstofbelasting van niet meer dan 3% van de Kritische Depositiewaarden als niet significant te classificeren is, uit het in het Stand: 03-12-2012
Pagina 7 van 7
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
evenredigheidsbeginsel wortelende bagatelvoorbehoud afgeleid dat ‘in elk geval’ in gevallen waarin de achtergronddepositie de relevante Kritische Depositiewaarden met meer dan het dubbele overstijgt, een irrelevantiedrempel van 3% van deze waarde moet worden aangehouden.
vgl. BVerwG, uitspraak van 14 april 2010, ref. nummer 9 A 5:08, 93 f., juris (“Hess. Lichtenau”); OVG Nordrhein-Westfalen, uitspraak van 1 december 2011, ref. 8 D 58/08.AK, nummer 602, juris (“Trianel”) Ook in het geval dat de achtergronddepositie minder dan het dubbele van de Kritische Depositiewaarde bedraagt, wordt de irrelevantiedrempel van 3% aangehouden, dan wel
OVG Nordrhein-Westfalen, uitspraak van 1 december 2011, ref. 8 D 58/08.AK, nummer 602, juris (“Trianel”) wordt de toepassing ervan op zijn minst niet uitgesloten.
OVG Niedersachsen, besluit van 27 september 2012, ref. 7 D 33/12.AK, nummer 39, juris
2.1.3.3
Verlies aan oppervlak met bagatelvoorbehoud
Het totale oppervlak van een Natura 2000-gebied wordt, onafhankelijk van de achtergronddepositie, niet significant beïnvloed wanneer het met inachtneming van het bagatelvoorbehoud wordt beschouwd. Hiervoor worden de door Lambrecht/Trautner (“Fachinformationssystem und Fachkonventionen zur Bestimmung der Erheblichkeit im Rahmen der FFH-VP, Endbericht”, stand - juni 2007) opgestelde criteria geraadpleegd, volgens welke regelmatig een relatieve richtwaarde van 1% van het gebiedsoppervlak, gecombineerd met een habitatspecifiek bepaalde absolute richtwaarde, vanuit natuurbeschermingstechnisch oogpunt kan worden beschouwd als acceptabel.
vgl. BVerwG, uitspraak van 12 maart 2008, ref. 9 A 3:06, nummer 125, juris
2.1.3.4
Betrokkenheid van maatregelen ter beperking of voorkoming van schadelijke beïnvloedingen
Bij het onderzoek naar mogelijke significante beïnvloedingen door een gepland project kan rekening worden gehouden met maatregelen ter beperking of voorkoming van deze effecten, waardoor de beinvloedingen van het gebied zo veel mogelijk worden tegengegaan. Dit kan worden verklaard doordat het vanuit het oogpunt van de habitatbescherming geen verschil maakt of door een project veroorzaakte beïnvloedingen al van tevoren als irrelevant moeten worden bestempeld of dat ze deze eigenschap pas verkrijgen doordat er beschermende maatregelen worden voorgeschreven en genomen.
vgl. BVerwG, uitspraak van 14 april 2010, ref. 9 A 5:08, nummer 57, juris (“Hess. Lichtenau”) Stand: 03-12-2012
Pagina 8 van 8
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
2.1.3.5
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Cumulatie
Uit de formulering in § 34 lid 1 zin 1 BNatSchG, “afzonderlijk of in samenhang met andere projecten of plannen”, komt de verplichting voort om bij de habitattoets de toetsing van de cumulatieve effecten van andere in ruimtelijke en tijdelijke samenhang staande projecten en plannen te betrekken. Onder welke voorwaarden andere projecten bij een dergelijke gecombineerde beschouwing moeten worden betrokken, is nog niet helemaal duidelijk. In elk geval dienen dat projecten te zijn die al zijn gerealiseerd en toegelaten, maar ook nog niet-gerealiseerde projecten die al vergaand in voorbereiding zijn en zich daardoor minimaal in de fase van overleg bevinden.
vgl. BVerwG, uitspraak van 21 mei 2008, ref. 9 A 68.07, nummer 21 (“A 281”), juris; Ewer, in Lütkes/Ewer, BNatSchG, eerste oplage 2011. § 34 nummer 10 De vraag of er al in een eerdere fase zekerheid over gecombineerde effecten kan worden gegeven, heeft het Bundesverwaltungsgericht uitdrukkelijk opengelaten.
vgl. BVerwG, uitspraak van 14 juli 2011, ref. 9 A 12:10, nummer 81, juris („Ortsumgehung Freiberg“) In concurrerende gevallen – waarbij de depositiegrens reeds vergaand is verbruikt, maar waarbij na de aanmerking als beschermd Natura 2000-gebied verschillende nieuwe projecten in werking zijn getreden die gezamenlijk effect hebben op dit Natura 2000-gebied en die bij elkaar niet habitattolerant zijn, maar dit afzonderlijk of in afzonderlijke combinaties wel waren, treedt het zogenaamde “prioriteitsprincipe” in werking. Vervolgens is de chronologische volgorde doorslaggevend wanneer een gepland project in aanraking komt met al gerealiseerde projecten.
vgl. OVG Nordrhein-Westfalen, uitspraak van 1 december 2011, ref. 8 D 58/08.AK, nummer 621, 624, juris (“Trianel”) In deze gevallen is het tijdstip waarop de vergunningverlenende instantie een te toetsen aanvraag ontvangen heeft van doorslaggevende betekenis, omdat vanaf dit tijdstip de effecten van het plan in voldoende mate concreet kunnen worden voorzien. Of de documentatie die de aanvraag ondersteunt overtuigend genoeg is, is voor dit formele criterium niet van belang.
vgl. OVG Nordrhein-Westfalen, uitspraak van 1 december 2011, ref. 8 D 58/08.AK, nummer 632, 634, juris (“Trianel”) De prioriteitspositie die de aanvrager van het project door het indienen van de te toetsen documentatie heeft bereikt, kan hem door een op een later tijdstip ingediend ander project niet worden ontnomen. Dit kan ook niet wanneer de vergunning voor het project door een derde partij wordt aangevochten en in een later stadium door een rechtbank wordt ingetrokken. Voor vergunningen die voor latere (concurrerende) projecten worden ingediend geldt dit echter niet. Stand: 03-12-2012
Pagina 9 van 9
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
vgl. OVG Nordrhein-Westfalen, uitspraak van 1 december 2011, ref. 8 D 58/08.AK, nummer 645, juris (“Trianel”)
Stand: 03-12-2012
Pagina 10 van 10
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
3
Natuurbeschermingstechnisch advies omtrent de habitattolerantie van stikstofdeposities in Duitse Natura 2000gebieden
3.1
Methodiek en aanpak
Dit onderzoek is afgestemd op de openbaarmaking op de publicatie van KlfL (2008) voor de “Bewertung von Stickstoffeinträgen im Kontext der FFH-Verträglichkeitsstudie” (“Beoordeling van stikstofdeposities in het kader van het habitattolerantie-onderzoek”) evenals aanvullend op de beschrijvingen van Bosch & Partner (2011) omtrent een lopend onderzoeks- en ontwikkelingsplan ter beoordeling van stikstofdeposities. Het Duitse Bundesverwaltungsgericht heeft in haar oordeel (BVerwG 9 A 5.08 – uitspraak van 14 April 2010) vereisten geformuleerd voor de vaktechnische beoordeling van stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden. In het genoemde vonnis werd het uitgangspunt uit KlfL (2008), dat een extra belasting van 3% van de CL onder bepaalde voorwaarden als bagateldrempel als basis genomen kan worden, als natuurbeschermingstechnisch gefundeerde uitwerking bevestigd.
3.1.1
Basisgegevens
3.1.1.1
Gegevens voor de beoordeling van de effecten van stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden
Voor de beoordeling van de mogelijke effecten van extra stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden werden de volgende gegevens gebruikt: −
de aanwezige achtergronddepositie;
−
de hoogte van de extra depositie;
−
de hoogte van de totale depositie;
−
de gevoeligheid van de kwalificerende habitattypes (Critical Load = CL) c.q. van de habitat voor kwalificerende soorten voor stikstofdeposities.
Achtergronddepositie Voor de achtergronddepositie worden de actuele UBA-gegevens (Umweltbundesamt, het Duitse milieuagentschap) voor de totale stikstofdepositie (UBA 2007) gebruikt. Volgens de opvattingen van de LAI-werkgroep (LAI = Bund/Länder-Arbeitsgemeinschaft für Immissionsschutz, samenwerkingsverband voor immissiebeheersing) betreffende “Ermittlung und Bewertung von Stickstoffeinträgen” (“Onderzoek en beoordeling van stikstofdeposities”) (LAI 2010) moeten de lokale cijfers voor de stikstofachtergronddepositie uit deze database worden genomen. Voor vergunningsprocedure volgens § 4 BImSchG wordt deze database geadviseerd, aangezien het op dit moment de beste beschikbare basis voor de bepaling van de achtergronddepositie is. De gegevens voor de achtergronddepositie worden in de UBA-database weergegeven op indeling volgens de verschillende landgebruiksklassen. In dit onderzoek worden voor de kwalificerende habitattypes gegevens van landgebruiksklassen gebruikt, die op grond van de structuur ook overgenomen kunnen worden voor het te beoordelen habitattype.
Stand: 03-12-2012
Pagina 11 van 11
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Extra depositie Voor het bepalen van de stikstofdeposities in de Natura 2000-gebieden in Nedersaksen kan een stikstofdepositieberekening worden gebruikt (provincie Groningen 2012). Uit de depositieberekening kunnen behalve deposities als gevolg van het RWE-project, eveneens cumulatieve deposities worden gehaald. De berekeningen van de te verwachten stikstofdeposities werden uitgevoerd m.b.v. het in Nederland veel gebruikte OPS-model. Dit model resulteert in het algemeen in een berekening van de depositie van zuurhoudende verbindingen voor geheel Nederland met een grote ruimtelijke resolutie. In het kader van dit onderzoek werden met het OPS-model de te verwachten stikstofdeposities in Nedersaksen als totaalwaarde van de droge en natte deposities berekend. Voor uitbreiding met stoffen in de lucht werden de meteorologische gegevens van 1995-2004 gebruikt. Aangezien het noordwesten van Nedersaksen aan Nederland grenst, is men ervan uitgegaan dat de weersomstandigheden in het noorden van Nederland als voorspellende basis kunnen worden gebruikt en dat aldus het OPS-model voor dit onderzoek kan worden gebruikt (provincie Groningen 2012). Bij de berekening van de cumulatieve extra depositie werden de volgende projecten meegenomen: −
RWE-kolencentrale (inclusief daaruit volgende toename van de scheepvaart);
−
toename van scheepvaart door uitbreiding van de Eemshaven;
−
NUON “Multi-fuel”-energiecentrale;
−
VOPAK-olieterminal (inclusief daaruit volgende toename van de scheepvaart);
−
Eemsmond Energie gas- en stoomcentrale;
−
Heveskes Energy – biomassacentrale in Delfzijl;
−
E.ON en Ensartec vuilverbrandingsinstallaties in Delfzijl.
De emissies van schepen werden gemodelleerd als lijnen uitgaande van puntbronnen. De scheepvaartroute loopt tot 60 km buiten het rekengebied. Voor de berekening van de emissie als gevolg van scheepvaart moesten aannames gedaan worden voor o.a. de hoogte van de emissie of de warmteuitstraling (provincie Groningen 2012). Totale depositie De totale depositie bestaat uit de achtergronddepositie en de cumulatieve extra depositie. Beoordelingswaarden voor de gevoeligheid van de habitattypes (Critical Load) Voor de gevoeligheid voor stikstof van de habitattypes werd uitgegaan van de CL-gegevens uit de publicatie “Bewertung von Stickstoffeinträgen im Kontext der FFH-Verträglichkeitsstudie” (“Beoordeling van stikstofdeposities in het kader van het habitattolerantie-onderzoek”) (KlfL 2008). Ter aanvulling werd het rapport “Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypes en Natura 2000-gebieden” (van Dobben & van Hinsberg 2008) gebruikt. Met het begrip “Critical Loads” (CL) worden depositiegrenzen bedoeld die garanderen dat bijv. een ecosysteem noch op korte, noch op lange termijn wordt aangetast. Bij naleving van de CL kunnen ook schadelijke effecten door langdurige veranderingen worden uitgesloten. De CL voor habitattypes (LRT) worden in de literatuur grotendeels in bereiken aangegeven (minimumCL en maximum-CL, afhankelijk van de verschillende lokale omstandigheden). Het gebruik van CL als basis voor de beoordeling van stikstofdeposities werd door Balla et al. (2010) als stand van de techniek ingesteld. Battefeld (2010) heeft zich zeer kritisch uitgelaten over het con-
Stand: 03-12-2012
Pagina 12 van 12
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
cept van CL. Op dat moment bestond er echter geen passender of beter beoordelingssysteem in het kader van de stikstofthematiek (Balla et al. 2010). De CL hebben betrekking op niet-beïnvloede levensgemeenschappen. In de context van de FFH (flora- en faunahabitat) is dit vergelijkbaar met een “uitstekende staat van instandhouding” (A). Zoals bedoeld in de habitatrichtlijn (FFH-RL) moet ten minste weer een goede en dus eveneens gunstige staat van instandhouding B bereikt worden. In principe sluit een overschrijding van de CL herstel tot een goede of uitstekende staat van instandhouding niet uit. Vanwege de mogelijkheid van vertraagde effecten van stikstofverrijkingen in ecosystemen zijn de gevolgen van stikstofdeposities thans nog niet geheel duidelijk. Om deze reden worden overschrijdingen van CL slechts zeer beperkt getolereerd (KIfL 2008). De CL worden door onzekerheden omgeven. Zolang er echter geen alternatief als basis voor de beoordeling van deposities beschikbaar is, is de toepassing van de CL in overeenstemming met de actuele stand van het wetenschappelijk onderzoek (KIfL 2008). Het Bundesverwaltungsgericht is in het bovenvermelde vonnis eveneens van de CL uitgegaan. Ook Bosch & Partner (2011) gaan in het kader van het FE-project “Untersuchung und Bewertung von straßenverkehrsbedingten Nährstoffeinträgen in empfindliche Biotope” (“Onderzoek en beoordeling van voedingsstofdeposities als gevolg van het wegverkeer in gevoelige biotopen”) voor de beoordeling van invloeden door stikstofdeposities uit van de CL. Aanwijzingen voor de omrekening De stikstofdeposities worden in Nederland grotendeels in mol/(ha*a) weergegeven, in Duitsland gebruikt men meestal waarden in kg/(ha*a). Deze verschillende eenheden kunnen m.b.v. de volgende factoren omgerekend worden: 1 mol N = 0,014 kg N 1 kg N = 71,43 mol N.
3.1.1.2
Basisinformatie van Natura 2000-gebieden
Weergave van actuele toestand De gegevens betreffende de relevante onderdelen (kwalificerende habitattypes en soorten, staat van instandhouding) zijn gebaseerd op de standaardgegevensformulieren (NLWKN 2011a). Voor de officiele gebiedsgrenzen werd de NLKWN-dataserver geraadpleegd (NLWKN 2012). Instandhoudings- en beschermingsdoelen Bij een diepgaand onderzoek werden de instandhoudingsdoelen “Instandhouding c.q. herstel van een gunstige staat van instandhouding van de kwalificerende soorten en habitattype” als maatstaf genomen (BMVBS 2008 gecombineerd met BMVBW 2004a). Beschermingsdoelen zijn de in het standaardgegevensformulier (SDB) benoemde instandhoudingsonderwerpen (kwalificerende soorten en habitattypes) (NLWKN 2011a). Ruimtelijke verdeling van de kwalificerende habitattypes Voor het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksisch Waddenzee” ligt een registratie van de habitattypes ter inzage (TMAP-kartering, NLPV 2006, Aanvullingen in deelgebieden 2008). Vanwege de grote afmetingen van het beschermde gebied wordt de ligging van de habitattypes in het werkingsgebied van het project meegenomen bij de beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities. Stand: 03-12-2012
Pagina 13 van 13
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
3.1.2
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Aanpak van dit onderzoek
Tolerantieonderzoek van de FFH-gebieden In navolging van KlfL (2008) werd als volgt te werk gegaan en beoordeeld: De Natura 2000-gebieden waar door de extra depositie stikstofdeposities ≥ 0,1 kg N/(ha*a) (komt overeen met ca. 7 mol/(ha*a)) te verwachten zijn, worden hierna meegenomen in het FFHvooronderzoek en onderzocht. Deze extra depositie vormt navenant de grens van het onderzoeksgebied voor het FHH-vooronderzoek (screening) (zie Afbeelding 3.2-1). Als de extra depositie als gevolg van het project lager is dan 0,1 kg N/(ha*a) (ca. 7 mol/(ha*a)), dan kunnen de effecten door stikstofdeposities worden uitgesloten, de depositieberekening levert als gevolg van de nauwkeurigheid geen belastende resultaten op (“Afbakeningscriterium”). In eerste screening-teststap wordt voor de gekozen habitattypes onderzocht of de totale depositie lager is dan de minimumwaarde van het CL-bereik. Als uit de resultaten van teststap 1 geconcludeerd moet worden dat de totale depositie voor de onderzochte habitattypes lager is dan de minimumwaarde van het CL-bereik, dan kunnen negatieve effecten als gevolg van stikstofdeposities worden uitgesloten en is het niet nodig verdere teststappen uit te voeren. De kwalificerende soorten worden verbaal-argumenterend beoordeeld. In het geval de totale depositie hoger is dan de minimumwaarde van het CL-bereik, wordt een tweede screening-teststap uitgevoerd. Volgens KIfL (2008) en Bosch & Partner (2011) kan aanzienlijke aantasting door stikstofdepositie bij een extra depositie (rekening houdend met de in Hfst. 3.1.1.1 genoemde projecten) in een orde van grootte van ten hoogste 3% CL worden uitgesloten. Als de extra depositie minder is dan 3% van de minimumwaarde van het CL-bereik (hierna irrelevantiedrempel genoemd), dan is aanzienlijke aantasting van het FFH-gebied uitgesloten en is verder onderzoek niet 1
nodig . Uit de resultaten van het FFH-vooronderzoek wordt geconcludeerd of een FFH-tolerantieonderzoek nodig is. Aanzienlijke aantastingen door stikstofdeposities kunnen niet worden uitgesloten als de totale depositie de CL overschrijdt en de extra depositie meer dan 3% van de CL bedraagt. Verder kunnen aanzienlijke aantastingen niet worden uitgesloten als de kwalificerende habitattypes in een ongunstige staat van instandhouding verkeren en deze waarschijnlijk medeveroorzaakt werd door de effecten van de te beoordelen stof. Dit vereist een diepgaand onderzoek naar de FFH-tolerantie, in voorkomende gevallen zijn maatregelen ter beperking van de schade nodig.
Tolerantieonderzoek van de EU-vogelreservaten Onderwerp van dit onderzoek zijn de VR-gebieden (vogelreservaten) in het werkingsgebied van het project (stikstofdeposities groter dan 0,1 kg N/(ha*a)) evenals de voor deze gebieden kwalificerende broed- en niet-broedvogelsoorten (NLWKN 2009). Voor de kwalificerende soorten zijn de eisen aan de habitat evenals de gevoeligheid voor stikstof van de habitat van belang. Aangezien de Critical Load in KIfL (2008) betrekking heeft op habitattypes uit Bijlage I FFH-RL, worden de effecten van stikstofdeposities op de VR-gebieden verbaal-argumenterend beoordeeld. 1
Er geldt een uitzonderingsregeling voor de irrelevantiedrempel zodra de staat van instandhouding van habitattypes in het Natura 2000-gebied als ongunstig (staat van instandhouding C) geclassificeerd is en deze classificatie zeer waarschijnlijk medeveroorzaakt werd door de effecten van de te beoordelen stof (KIfL 2008).
Stand: 03-12-2012
Pagina 14 van 14
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
In eerste screening-teststap (zie Hfst. 3.2.3.1) wordt onderzocht welke broed- en nietbroedvogelsoorten mogelijk door het project kunnen worden getroffen. Daartoe wordt onderzocht of de beslissende habitat (hier: rust-, foerageer- en broedhabitat) van kwalificerende soorten stikstofgevoelige biotooptypes zijn en of deze in het VR-gebied in het werkingsgebied voorkomen. Als dit het geval is, wordt in een tweede screening-teststap (zie Hfst. 3.2.3.2) onderzocht of de extra depositie volgens de prognose van het project met inachtneming van de achtergronddepositie een verandering van biotooptypes en bijgevolg een verkleining van het habitatoppervlak voor kwalificerende soorten tot gevolg zou kunnen hebben. Als mogelijke negatieve effecten van stikstofdeposities (eutrofiëring /verzuring) in VR-gebieden kunnen de volgende genoemd worden: •
de verandering van de ontwikkeling/toestand van het biotooptype als toonaangevende habitat met consequenties zoals in het bijzonder de verandering van de groeihoogte en vegetatiedichtheid of de verandering van de bodemfauna;
•
de verandering van biotooptypes als toonaangevende habitat met als gevolg de verkleining of zelfs verdwijning van het biotooptype.
Uit de resultaten van het FFH-vooronderzoek wordt geconcludeerd of een FFH-tolerantieonderzoek nodig is. Als effecten niet uitgesloten kunnen worden, is een diepgaand onderzoek vereist, in voorkomende gevallen zijn maatregelen ter beperking van de schade nodig.
3.2
FFH-vooronderzoek (screening)
3.2.1
Inleidende opmerkingen
De selectie van de in de screening te onderzoeken Natura 2000-gebieden vindt plaats m.b.v. GIS en aan de hand van de grootte van de stikstofdepositie. In deze screening worden de Natura 20002
gebieden met een te verwachten stikstofdepositie van 0,1 kg N/(ha*a) beoordeeld (Afbeelding 3.2-1).
2
ca. 7 mol/(ha*a)
Stand: 03-12-2012
Pagina 15 van 15
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Afbeelding 3.2-1:
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Stikstofdeposities van EWR-project in verband met de ruimtelijke ligging van Natura 2000-gebieden Bron: GIS Shapes Natura 2000 (NLWKN 2012), GIS-shapes bij stikstofdeposities (provincie Groningen (2012), schriftelijke mededeling 17-09-2012)
Uit Afbeelding 3.2-1 volgen de volgende screeningsdeelgebieden voor FFH- en VR-gebieden (Tabel 3.2-1).
Stand: 03-12-2012
Pagina 16 van 16
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Tabel 3.2-1:
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Gebiedsscreening FFH- en VR-gebieden
EU-meldnr./overheidsnr. DE 2306-301/001 DE 2507-331/002 DE 2507-301/173 DE 2408-331/183 DE 2210-401/V01 DE 2408-401/V03 DE 2508-401/V04 DE 2509-401/V09 DE 2507-401/V60
Type FFH FFH FFH FFH VR VR VR VR VR
Naam Nationaal park Nedersaksische Waddenzee Ondereems en Buiteneems Hond- en Paapzand Meervleermuis-wateren in de omgeving van Aurich Nedersaksische Waddenzee en aangrenzende kustzee Westermarsch Krummhörn Oost-Friese wateren Hond- en Paapzand
Opmerking bij het FFH-gebied DE 2408-331/183 “Meervleermuis-wateren in de omgeving van Aurich” Bij het in Afbeelding 3.2-1 weergegeven (puntsgewijs, klein oppervlak) deel van het FFH-gebied betreft het een enkel water. Dit water is onderdeel van een uitgestrekt verspreid FFH-gebied, dat uit meerdere voor de meervleermuis belangrijke habitattypes bestaat. Met inachtneming van de op GIS gebaseerde grenzen ligt dit water net buiten de grens van ca. 0,1 kg N/(ha*a), maar wordt vanwege de ruimtelijke nabijheid uit voorzorg wel in de screening meegenomen (hoofdstuk 3.2.2.4). Opmerking bij het FFH-gebied vGGB DE 2507-331/002 “Ondereems en Buiteneems” In hoeverre het voorgestelde FFH-gebied 002 “Ondereems en Buiteneems” (vGGB DE2507-331) in de toekomst deel zal uitmaken van het het Natura 2000 (opname in de lijst van de EU-Commissie voor het Atlantische gebied als GGB), is momenteel nog steeds niet definitief duidelijk. Volgens de verklaring van minister Elisabeth Heister-Neumann (Nedersaksen) m.b.t. punt 31 (Bondsraad 2007) heeft Nedersaksen gemotiveerde bezwaren gemeld tegen het zonder voorbehoud instemmen (in het bijzonder m.b.t. de opname van het Eems-estuarium) met de toevoeging op de lijst van gebieden met gemeenschappelijke betekenis voor het Atlantische gebied. Met het oog op de procedurele veiligheid wordt het voorgestelde FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” DE2507-331 (overheidsnr. 002) meegenomen in het FFH-VO. Dit geldt in het bijzonder na afweging van de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (EuGH) met zijn uitspraak (C-226/08) van 14-01-2010, evenals het oordeel van het Verwaltungsgericht (de administratieve rechtbank) van Oldenburg van 0211-2010 (VG Oldenburg, uitspraak van 22-11-2010 – 1 A 510/08 – [Ondereems]).
3.2.2
FFH-gebieden
3.2.2.1
FFH-gebied: “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” (DE 2306-301/001)
3.2.2.1.1
Ligging en gebiedsbeschrijving
Het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” (DE 2306-301) begint ca. 3 km ten noordoosten van Eemshaven op Duits grondgebied. Het beslaat in totaal een oppervlak van 276.956,22 ha en behoort tot de geografische hoofdeenheid van de Eems- en Wesermoerassen. Afbeelding 3.2-2 geeft een overzicht van het in het werkingsgebied gelegen deelgebied van het FFHgebied, dat in de districten Emden en Aurich ligt.
Stand: 03-12-2012
Pagina 17 van 17
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Afbeelding 3.2-2:
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Grenzen van het FFH-gebied DE 2306-301/001 “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” en werkingsgebied van het project Bron: GIS Shapes Natura 2000 (NLWKN 2012), GIS Shapes zu Stickstoffdepositionen (GIS-shapes bij stikstofdeposities) (provincie Groningen (2012), schriftelijke mededeling 17-09-2012), GIS Shapes zu TMAP Kartierungen (GIS-shapes bij TMAP-karteringen) (NLPV 2006, 2008)
Het nationale park wordt gekenmerkt door halfnatuurlijke kustgebieden met schorren, waddenvlakten, zandbanken, ondiepe baaien en duineilanden. Op door stuifzand bedekte geestkliffen zijn kustheide, Stand: 03-12-2012
Pagina 18 van 18
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
grasvelden en duinbossen ontstaan. Bovendien behoren deelgebieden van het Eems-estuarium met het voor de habitat kenmerkende brakwaterwad tot het nationale park. Potentiële bedreigingen voor het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” zijn vooral watervervuiling, de visserij, de toeristische ontsluiting en maatregelen en aanplantingen voor kustbescherming (NLWKN 2011a). De biotoopstructuur van het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” omvat zones van ondiep water met hoog zoutgehalte, getijdeafhankelijke schorren- en kweldercombinaties, stranden kustcombinaties, evenals graslanden van gemiddelde groeiplaatsen. De grote oppervlakken van ondiepe waterzones, waddenvlakten, zandbanken, strand- en duingebieden zijn als halfnatuurlijke kustbiotoop gevormd en vragen derhalve uitdrukkelijk om bescherming (NLWKN 2011a).
3.2.2.1.2
Keuze van de mogelijk door het project getroffen beslissende onderdelen (habitattypes en soorten uit de bijlage)
Habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL In het standaardgegevensformulier bij het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” (NLWKN 2011a) worden 19 habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL als significante en kwalificerende habitattypes genoemd (Tabel 3.2-2). Hierna worden de habitattypes geselecteerd die in de gebieden voorkomen waar een extra stikstofdepositie van ≥ 0,1 kg N/(ha*a) te verwachten is. De selectie vindt plaats m.b.v. GIS en met inachtneming van de resultaten van de TMAP-karteringen in de deelgebieden Norden/Dornum, Leybucht en Rysum (NLPV 2006, 2008).
Stand: 03-12-2012
Pagina 19 van 19
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Tabel 3.2-2: FFH-Code
1110 1130 1140 1150* 1160 1170 1310
1320 1330 2110 2120 2130* 2140* 2150* 2160* 2170 2180 2190 3130
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFHgebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” Naam
Staat van instandhouding
Zandbanken met slechts weinig permanente overspoeling door zeewater Estuaria Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten Kustlagunen Grote, ondiepe kreken en baaien Riffen Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae) Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae) Embryonale wandelende duinen Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (“witte duinen”) Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie (“grijze duinen”) Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (CallunoUlicetea) Duinen met Hippophaë rhamnoides Duinen met Salix repens ssp. argentea (Salicion arenariae) Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied Vochtige duinvalleien Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea
Verklaring:
A
Te verwachten stikstofdepositie ≥ 0,1 kg N/(ha*a) nee
A A B B C A
ja ja nee ja nee ja
B
ja
A
ja
A A
nee nee
B
nee
A
nee
B
nee
A A
nee nee
B
nee
B B
nee nee
Staat van instandhouding: gunstig: A = uitstekend (zeer goed), B = goed; ongunstig: C = matig tot gemiddeld (middel tot slecht) Bron: NLWKN 2011a
De habitattypes 1130 “Estuaria”, 1140 “Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten”, 1160 “Grote, ondiepe kreken en baaien”, 1310 “Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten”, 1320 “Schorren met slijkgrasvegetatie” en 1330 “Atlantische schorren” komen in de gebieden voor waar een extra depositie van ≥ 0,1 kg N/(ha*a) is te verwachten. Voor deze zes habitattypes wordt een screening uitgevoerd (Hfst. 3.2.2.1.3). Opmerking: De habitattypes 1130 “Estuaria” en 1160 “Grote, ondiepe kreken en baaien” werden in het kader van de beschikbare TMAP-kartering (NLPV 2006, 2008) niet meegenomen. Conform NLKWN 2011d en e moeten de wateroppervlakken die in het FFH-gebied liggen bij deze beide habitattypes worden ingedeeld. De habitattypes 1110, 1150*, 1170, 2110, 2120, 2130*, 2140*, 2150*, 2160, 2170, 2180, 2190 en 3130 komen buiten de gebieden voor waar een extra depositie van ≥ 0,1 kg N/(ha*a) is te verwachten (NLWKN 2011b, NLWKN 2011c, NLPV 2006, 2008). Omdat de extra depositie gering is, kunnen effecten op deze habitattypes worden uitgesloten (zie Hfst. 3.1.2). Er moet worden geconcludeerd dat Stand: 03-12-2012
Pagina 20 van 20
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
aanzienlijke aantastingen van de habitattypes duidelijk kunnen worden uitgesloten, zodat een verder onderzoek niet nodig is.
Soorten uit Bijlage II van de FFH-RL Het SDB noemt voor het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” drie diersoorten en één plantensoort uit de Bijlage II van de FFH-RL (zie Tabel 3.2-3).
Tabel 3.2-3: FFH-Code PETRMARI PHOCVITU PHOCPHOC LIPALOES Verklaring:
Soorten uit Bijlage II van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” Naam Petromyzon marinus [zeeprik] Phoca vitulina [zeehond] Phocoena phocoena [bruinvis] Liparis loeselii [groenknolorchis]
Staat van instandhouding Geen gegevens in het SDB B B A
Staat van instandhouding: gunstig: A = uitstekend (zeer goed), B = goed; ongunstig: C = matig tot gemiddeld (middel tot slecht) Bron: NLWKN 2011a
Voor de bruinvis (Phocoena phocoena), de zeehond (Phoca vitulina) en de zeeprik (Petromyzon marinus) als kwalificerende soorten van het FFH-gebied moet worden vastgesteld dat deze soorten niet afhankelijk zijn van stikstofgevoelige habitattypes. Aanzienlijke aantastingen van deze soorten kunnen duidelijk worden uitgesloten, verder onderzoek is niet nodig. De groenknolorchis (Liparis loeselii) is eveneens een kwalificerende soort volgens Bijlage II van de FFH-RL van het FFH-gebied. De enige overgebleven groeiplaatsen van de groenknolorchis bevinden zich op Borkum (NLWKN 2011f) en liggen aldus buiten het onderzoeksgebied. Aanzienlijke aantastingen van deze soort kunnen duidelijk worden uitgesloten, verder onderzoek is niet nodig.
3.2.2.1.3
Beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities
Achtergronddepositie volgens UBA (2007) Voor de te onderzoeken deelgebieden van het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” worden de maximale waarden voor achtergronddepositie voor de landgebruiksklassen “Hooi- en weiland” en voor “Wateroppervlakken” uit de UBA-database genomen. Voor teststap 1 worden de kwalificerende habitattypes op basis van hun structuur in deze twee landgebruiksklassen ingedeeld. Telkens wordt naar de maximumwaarde van de achtergronddepositie gekeken. De achtergronddepositie van stikstof ligt in dit FFH-gebied voor de landgebruiksklasse “Hooi- en weiland” op max. 24 kg N/(ha*a) en voor “Wateroppervlakken” op max. 20 kg N/(ha*a) (UBA 2007). Cumulatieve extra depositie: Telkens wordt gekeken naar de maximumwaarde van de cumulatieve extra depositie, die in het FFHgebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” op 0,63 kg N/(ha*a) ligt (provincie Groningen 2012).
Stand: 03-12-2012
Pagina 21 van 21
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Screening-teststap 1: Weergave en beoordeling na afweging van de te verwachten totale depositie Habitattypes 1320 en 1330 (Schorren met slijkgrasvegetatie en Atlantische schorren) Tabel 3.2-4 geeft teststap 1 voor de genoemde habitattypes weer.
Tabel 3.2-4: LRT
Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” uit de landgebruiksklasse “Hooi- en weiland” Voorkomen (deelgebied)
1320
Achtergronddepositie kg N/(ha*a)
Leybucht Norden/Dornum Rysum
1330 Bronnen
Extra depositie kg N/(ha*a)
Totale depositie kg N/(ha*a)
MinimumCL-waarde kg N/(ha*a)
Teststap 2 nodig?
24
0,63
24,63
302
Nee
24
0,63
24,63
302
Nee
CL: 2 KlfL (2008) Achtergronddepositie uit de landgebruiksklasse “Hooi- en weiland”: UBA (2007) Extra depositie: provincie Groningen (2012)
Habitattypes 1130, 1140, 1160, 1310 (door water en wadden gevormde habitattypes) Tabel 3.2-5 geeft teststap 1 voor de genoemde habitattypes weer.
Tabel 3.2-5: LRT
Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” uit de landgebruiksklasse “Wateroppervlakken”
Voorkomen (deelgebied)
Achtergronddepositie Extra de1 kg N/(ha*a) positie kg N/(ha*a)
Totale depositie kg N/(ha*a)
MinimumCL-waarde kg N/(ha*a)
Teststap 2 nodig?
1130
n.a.
20
0,63
20,63
302
Nee
1160
n.a.
20
0,63
20,63
>341
Nee
1140
Leybucht Norden/Dornum Rysum
20
0,63
20,63
302
Nee
20
0,63
20,63
302
Nee
1310 Bronnen
CL: 1 van Dobben & van Hinsberg (2008), 2 KlfL (2008) Achtergronddepositie uit de landgebruiksklasse “Wateroppervlak”: UBA (2007) Extra depositie: provincie Groningen (2012)
Eindresultaat van screening-teststap 1 Uit de resultaten van teststap 1 is te concluderen dat de totale depositie voor alle onderzochte habitattypes lager is dan de minimumwaarde van het CL-bereik. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdeposities kunnen worden uitgesloten. Het uitvoeren van verdere teststappen is niet nodig (hoofdstuk 3.1).
Stand: 03-12-2012
Pagina 22 van 22
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
3.2.2.1.4
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Resultaat van het vooronderzoek voor het FFH-gebied DE 2210-401/001 “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee”
Negatieve effecten op kwalificerende habitattypes en soorten van het FFH-gebied DE 2210-401 “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” van extra stikstofdeposities kunnen worden uitgesloten. Aanzienlijke aantastingen van het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” door extra stikstofdeposities kunnen reeds op dit punt duidelijk worden uitgesloten. Een diepgaand gebiedsspecifiek onderzoek is niet nodig, evenmin zijn maatregelen tot de beperking van schade vereist.
3.2.2.2
FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” (DE 2507-331/002)
3.2.2.2.1
Ligging en gebiedsbeschrijving
Het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” (DE 2507-331) begint ca. 4,2 km ten oosten van Eemshaven. Het beslaat in totaal een oppervlak van 7.376,81 ha en behoort tot de geografische hoofdeenheid van de Eems- en Wesermoerassen. Afbeelding 3.2-3 toont een overzicht van het gehele FFHgebied. Het in het werkingsgebied van het project gelegen deel ligt in de districten Emden en Aurich. Delen van het gebied worden als scheepvaartroute gebruikt en omvatten een kunstmatige verdiepte vaargeul. Bovendien behoren gebieden van ondiep water van het Eems-estuarium, brakwaterwad, schorren, brak rietland en zwak door zout beïnvloed grasland tot de karakteristieke kenmerken van Onder- en Buiteneems. Mogelijke bedreigingen zijn oeveruitbouw, verdieping van de vaargeul, verplaatsing van sedimenten, watervervuiling, waterkeringen en scheepvaartverkeer (NLWKN 2011a). De biotoopstructuur van het FFH-gebied bestaat voornamelijk uit delen van het Eems-estuarium, evenals door getijde beïnvloede kwelder- en schorcombinaties, intensief grasland, biezen- en rietcombinaties.
Stand: 03-12-2012
Pagina 23 van 23
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Afbeelding 3.2-3:
3.2.2.2.2
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Grenzen van het FFH-gebied DE 2507-331 “Ondereems en Buiteneems” en werkingsgebied van het project
Keuze van de mogelijk door het project getroffen beslissende onderdelen (habitattypes en soorten uit de bijlage)
Habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL In het standaardgegevensformulier bij het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” (NLWKN 2011a) worden drie habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL als significante en kwalificerende habitattypes genoemd (Tabel 3.2-2). Het in Tabel 3.2-6 genoemde habitattype 91E0* heeft volgens de gegevens van het standaardgegevensformulier geen significante representativiteit (Categorie D). Volgens BMVBW (2004) en BMVBS (2008) mag aan niet-significante standplaatsen geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Uit voorzorg worden deze gebieden wel meegenomen in de verdere beschouwing.
Stand: 03-12-2012
Pagina 24 van 24
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Hierna worden de habitattypes geselecteerd die in de gebieden voorkomen waar een extra stikstofdepositie van ≥ 0,1 kg N/(ha*a) te verwachten is. De selectie vindt plaats m.b.v. GIS en wordt verbaalargumenterend beoordeeld.
Tabel 3.2-6:
Habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFHgebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee”
FFH-Code
Naam
1130 1330
Estuaria Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae) Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)
6510 91E0*
Verklaring:
Staat van instandhouding C B
Te verwachten stikstofdepositie ≥ 0,1 kg N/(ha*a) ja ja
C
nee
-
nee
Staat van instandhouding: gunstig: A = uitstekend (zeer goed), B = goed; ongunstig: C = matig tot gemiddeld (middel tot slecht) Bron: NLWKN 2011a
De habitattypes 1130 en 1330 komen binnen de gebieden voor waar een extra depositie van ≥ 0,1 kg N/(ha*a) is te verwachten. Voor deze habitattypes wordt een screening uitgevoerd (Hfst. 4.1.1.3). Opmerking: In het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” omvat het habitattype 1130 - Estuaria het gehele gebied van het brakwater-estuarium en omvat “… aldus alle biotopen van sublitoraal tot de grens van het overstromingsgebied, die in de regel door de dijk wordt gemarkeerd.” (Drachenfels 2008). In het gebied van de Buiteneems wordt een groot deel van het gebied ingenomen door sublitorale terreinen. De oevers zijn grotendeels versterkt en vormen slechts een smalle strook. Het zuidelijke deel van Rysumer Nacken ligt in het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems”. De resultaten van de TMAP-kartering van het direct aangrenzende FFH-gebied “Nedersaksische Waddenzee”, (deel Rysumer Nacken) kunnen worden overgenomen, zodat men uit moet gaan van de aanwezigheid van schorren (habitattype 1330). De habitattypes 6510 en 91E0* komen (mogelijk) buiten de gebieden voor waar een extra depositie van ≥ 0,1 kg N/(ha*a) is te verwachten. Zoals uit Afbeelding 3.2-1 blijkt, ligt alleen het noordelijke deel van het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” in het werkingsgebied. De genoemde habitattypes zijn vanwege de ontwikkeling van het dijkvoorland evenals de voorwaarden voor habitat uitsluitend in de Ondereems (boven Gandersum) te lokaliseren (NLWKN 2011g, h). Omdat de extra depositie gering is, kunnen effecten op deze habitattypes buiten het onderzoeksgebied worden uitgesloten (Hfst. 3.1). Aanzienlijke aantastingen van de genoemde habitattypes kunnen duidelijk worden uitgesloten, verder onderzoek is niet nodig. Soorten uit Bijlage II van de FFH-RL Het SDB noemt voor het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee” vijf diersoorten uit de Bijlage II van de FFH-RL (zie Tabel 3.2-7).
Stand: 03-12-2012
Pagina 25 van 25
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Tabel 3.2-7:
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Soorten uit Bijlage II van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFH-gebied “Nationaal park Nedersaksische Waddenzee”
FFH-Code ALOSFALL LAMPFLUV PETRMARI MYOTDASY PHOCVITU
Naam Alosa fallax [fint] Lampetra fluviatilis [rivierprik] Petromyzon marinus [zeeprik] Myotis dasycneme [meervleermuis] Phoca vitulina [zeehond]
Verklaring:
Staat van instandhouding C C C B C
Staat van instandhouding: gunstig: A = uitstekend (zeer goed), B = goed; ongunstig: C = matig tot gemiddeld (middel tot slecht) Bron: NLWKN 2011a
Voor de fint (Alosa fallax), de rivierprik (Lampetra fluviatilis), zeeprik (Petromyzon marinus), meervleermuis (Myotis dasycneme) en zeehond (Phoca vitulina) als kwalificerende soorten van het FFHgebied moet worden vastgesteld dat deze soorten niet afhankelijk zijn van een stikstofgevoelige habitat. Aanzienlijke aantastingen van deze soorten kunnen duidelijk worden uitgesloten, verder onderzoek is niet nodig.
3.2.2.2.3
Beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities
Achtergronddepositie volgens UBA (2007) Voor de te onderzoeken deelgebieden van het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” worden de maximale waarden voor achtergronddepositie voor de landgebruiksklassen “Hooi- en weiland” en voor “Wateroppervlakken” uit de UBA-database genomen. Voor teststap 1 worden de kwalificerende habitattypes op basis van hun structuur in deze twee landgebruiksklassen ingedeeld. Telkens wordt naar de maximumwaarde van de achtergronddepositie gekeken. De achtergronddepositie van stikstof ligt in dit FFH-gebied voor de landgebruiksklasse “Hooi- en weiland” op max. 24 kg N/(ha*a) en voor “Wateroppervlakken” op max. 20 kg N/(ha*a) (UBA 2007). Extra depositie Telkens wordt gekeken naar de maximumwaarde van de cumulatieve extra depositie, die in het FFHgebied “Ondereems en Buiteneems” op 0,61 kg N/(ha*a) ligt (provincie Groningen 2012). Screening-teststap 1: Weergave en beoordeling na afweging van de te verwachten totale depositie Habitattypes 1130 en 1330 (Schorren met slijkgrasvegetatie en Atlantische schorren) Tabel 3.2-4 geeft teststap 1 voor de genoemde habitattypes weer.
Stand: 03-12-2012
Pagina 26 van 26
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Tabel 3.2-8: LRT
1130 1330
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” uit de landgebruiksklasse “Hooi- en weiland”
Voorkomen (deelgebied)
Achtergronddepositie kg N/(ha*a)
(semi)terrestrische vlakten in het zuidelijke deel van de Rysumer Nacken
Bronnen
Revisienr. 2-0
Extra depositie kg N/(ha*a)
Totale depositie kg N/(ha*a)
MinimumCL-waarde kg N/(ha*a)
Teststap 2 nodig?
24
0,61
24,61
302
Nee
24
0,61
24,61
302
Nee
CL: 2 KlfL (2008) Achtergronddepositie uit de landgebruiksklasse “Hooi- en weiland”: UBA (2007) Extra depositie: provincie Groningen (2012)
Habitattype 1130 (Estuaria) Tabel 3.2-9 geeft teststap 1 voor het genoemde habitattype weer.
Tabel 3.2-9: LRT
1130
Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” uit de landgebruiksklasse “Wateroppervlak”:
Voorkomen (deelgebied)
Achtergronddepositie kg N/(ha*a)
Aquatische oppervlakken
Bronnen
Extra depositie kg N/(ha*a)
Totale depositie kg N/(ha*a)
0,61
20,61
20
MinimumCL-waarde kg N/(ha*a)
Teststap 2 nodig?
302
Nee
CL: 2 KlfL (2008) Achtergronddepositie uit de landgebruiksklasse „Wateroppervlak“: UBA (2007) Extra depositie: Provincie Groningen (2012)
Eindresultaat van screening-teststap 1 Uit de resultaten van teststap 1 is te concluderen dat de totale depositie voor alle onderzochte habitattypes lager is dan de minimumwaarde van het CL-bereik. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdeposities kunnen worden uitgesloten. Het uitvoeren van verdere teststappen is niet nodig (hoofdstuk 3.1).
3.2.2.2.4
Resultaat van het vooronderzoek voor het FFH-gebied DE 2507-331/002 “Ondereems en Buiteneems”
Negatieve effecten op kwalificerende habitattypes en soorten van het FFH-gebied DE 2507-331 “Ondereems en Buiteneems” van extra stikstofdeposities kunnen worden uitgesloten. Aanzienlijke aantastingen van het FFH-gebied “Ondereems en Buiteneems” door extra stikstofdeposities kunnen reeds op dit punt duidelijk worden uitgesloten. Een diepgaand gebiedsspecifiek onderzoek is niet nodig, evenmin zijn maatregelen tot de beperking van schade vereist.
Stand: 03-12-2012
Pagina 27 van 27
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
3.2.2.3
FFH-gebied H “Hond- en Paapzand” (DE 2507-301/173)
3.2.2.3.1
Ligging en gebiedsbeschrijving
Het FFH-gebied H “Hond- en Paapzand” (DE 2507-301) ligt ca. 3,8 km ten zuiden van Eemshaven. Het gebied beslaat in totaal een oppervlak van 2.557 ha en behoort tot de geografische hoofdeenheid van de Eems- en Wesermoerassen. Afbeelding 3.2-4 toont een overzicht van het gehele FFH-gebied.
Afbeelding 3.2-4:
Grenzen van het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” en werkingsgebied van het project
Het betreft een zandbank in het buitenste estuariumgebied van de Eems met waddenvlakten en prielen, schorren en mosselbanken. Het FFH-gebied ligt in het betwiste grensgebied tussen Duitsland en Nederland. De vraag om bescherming volgt uit het standaardgegevensformulier (NLWKN 2011a) op grond van de verbindingsfunctie tussen Dollard en de Nedersaksische en Nederlandse Waddenzee en omdat het gebied een representatief deel van het buitenste estuariumgebied vormt. Behalve dat het gebied de FFH-status gebied heeft, is het ook als EU-vogelreservaat geregistreerd (Hfst. 3.2.3).
Stand: 03-12-2012
Pagina 28 van 28
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Mogelijke bedreigingen zijn kabelverplaatsingen, onderhoud aan gasleidingen en mosselzaadwinning (NLWKN 2011a). Het gehele FFH-gebied wordt gekenmerkt door de biotoop Estuaria. Het fungeert als geboortegrond en ligplaats voor zeehonden (Phoca vitulina) en wordt als rustplaats gebruikt door water- en waddenvogels (NLWKN 2011a).
3.2.2.3.2
Keuze van de mogelijk door het project getroffen beslissende onderdelen (habitattypes en soorten uit de bijlage)
Habitattypes uit Bijlage I van de FFH-RL In het standaardgegevensformulier bij het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” (NLWKN 2011a) wordt één habitattype uit Bijlage I van de FFH-RL significant en kwalificerend genoemd (Tabel 3.2-10). Het habitattype 1130 “Estuaria” beslaat daarbij de gehele oppervlakte van het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” en ligt in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied met een extra stikstofdepositie van ≥ 0,1 kg N/(ha*a). Tabel 3.2-10:
Habitattype uit Bijlage I van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFHgebied “Hond- en Paapzand”
FFH-Code
Naam
1130
Estuaria
Verklaring:
Staat van instandhouding B
Te verwachten stikstofdepositie ≥ 0,1 kg N/(ha*a) ja
Staat van instandhouding: gunstig: A = uitstekend (zeer goed), B = goed; ongunstig: C = matig tot gemiddeld (middel tot slecht) Bron: NLWKN 2011a
Soorten uit Bijlage II van de FFH-RL Het SDB noemt voor het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” één diersoort uit de Bijlage II van de FFHRL (zie Tabel 3.2-11).
Tabel 3.2-11: FFH-Code PHOCVITU Verklaring:
Soort uit Bijlage II van de FFH-RL en staat van instandhouding in het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” Naam Phoca vitulina [zeehond]
Staat van instandhouding B
Staat van instandhouding: gunstig: A = uitstekend (zeer goed), B = goed; ongunstig: C = matig tot gemiddeld (middel tot slecht) Bron: NLWKN 2011a
Voor de zeehond (Phoca vitulina) als kwalificerende soort van het FFH-gebied moet worden vastgesteld dat deze soort niet afhankelijk is van een stikstofgevoelige habitat. Aanzienlijke aantastingen van deze soort kunnen reeds op dit punt duidelijk worden uitgesloten. Er wordt geen verder onderzoek in dit FFH-tolerantieonderzoek uitgevoerd.
Stand: 03-12-2012
Pagina 29 van 29
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
3.2.2.3.3
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities
Achtergronddepositie volgens UBA (2007) Voor de te onderzoeken deelgebieden van het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” worden de waarden voor achtergronddepositie voor de landgebruiksklassen “Wateroppervlakken” uit de UBA-database genomen. Telkens wordt naar de maximumwaarde van de achtergronddepositie gekeken. De achtergronddepositie van stikstof ligt in dit FFH-gebied voor de landgebruiksklasse “Wateroppervlakken” op max. 19 kg N/(ha*a) (UBA 2007). Weergave en beoordeling van de cumulatieve extra deposities Telkens wordt gekeken naar de maximumwaarde van de cumulatieve extra depositie, die in het FFHgebied “Hond- en Paapzand” op 0,54 kg N/(ha*a) ligt (provincie Groningen 2012).
Screening-teststap 1: Weergave en beoordeling na afweging van de te verwachten totale depositie Habitattype 1130 (Estuaria) Tabel 3.2-12 geeft teststap 1 voor het genoemde habitattype weer.
Tabel 3.2-12: LRT
1130
Teststap 1 voor habitattypes van het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” uit de landgebruiksklasse “Wateroppervlakken”
Voorkomen (deelgebied)
Achtergronddepositie kg N/(ha*a)
Aquatische oppervlakken
Bronnen:
Extra depositie kg N/(ha*a)
Totale depositie kg N/(ha*a)
0,54
19,54
19
MinimumCL-waarde kg N/(ha*a)
Teststap 2 nodig?
302
Nee
CL: 2 KlfL (2008) Achtergronddepositie uit de landgebruiksklasse “Wateroppervlak”: UBA (2007) Extra depositie: Provincie Groningen (2012)
Eindresultaat van screening-teststap 1 Uit de resultaten van teststap 1 is te concluderen dat de totale depositie voor alle onderzochte habitattypes lager is dan de minimumwaarde van het CL-bereik. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdeposities kunnen worden uitgesloten. Het uitvoeren van verdere teststappen is niet nodig (hoofdstuk 3.1).
3.2.2.3.4
Resultaat van het vooronderzoek voor het FFH-gebied DE 2507-301/173 “Hond- en Paapzand”
Negatieve effecten op kwalificerende habitattypes en soorten van het FFH-gebied DE 2507-301 “Hond- en Paapzand” kunnen worden uitgesloten. Aanzienlijke aantastingen van het FFH-gebied “Hond- en Paapzand” door extra stikstofdeposities kunnen reeds op dit punt duidelijk worden uitgesloten. Een diepgaand gebiedsspecifiek onderzoek is niet nodig, evenmin zijn maatregelen tot de beperking van schade vereist. Stand: 03-12-2012
Pagina 30 van 30
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
3.2.2.4
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
FFH-gebied “Meervleermuis-wateren in de omgeving van Aurich” (DE 2408-331/183)
Zoals uit Afbeelding 3.2-1 blijkt, ligt slechts een deelgebied (hier één enkel water) van de wijd verspreide meervleermuis-wateren in het werkingsgebied van het project. Mogelijke effecten van stikstofdeposities worden verbaal-argumenterend beoordeeld. Ligging en gebiedsbeschrijving Het FFH-gebied “Meervleermuis-wateren in de omgeving van Aurich” (DE 2408-331) ligt verdeeld in het district Aurich, namelijk gedeeltelijk ca. 23,3 km ten noordoosten van Eemshaven en gedeeltelijk tot 37,3 km noordoostelijk tot oostelijk van Eemshaven. Het beslaat in totaal een oppervlak van 57,95 ha en behoort tot de geografische hoofdeenheid van de Oost-Friese Geest. Het FFH-gebied bestaat uit geïsoleerde stromende en stilstaande wateren, c.q. segmenten van stromend water, met gedeeltelijk een halfnatuurlijk voorkomen en vormt een potentieel jachtgebied voor twee lokale meervleermuiskoloniën (Myotis dasycneme). De biotoopstructuur bestaat uit binnenwateren, akker- en intensief grasland, evenals struiken- en pioniersboscombinaties. Een fundamentele bedreiging wordt gevormd door de drooglegging van geïsoleerd in het gebied voorkomende wateren (NLWKN 2011a). Vanwege de kleine afmetingen van de individuele wateren en de verspreide geografische ligging, worden hier geen kaarten van het gebied weergegeven. Beoordeling en resultaat van mogelijke effecten van stikstofdeposities De kwalificerende soort van het FFH-gebied is de meervleermuis (Myotis dasycneme). Deze soort is niet afhankelijk van een voedingsstofarme habitat. De in het FFH-gebied voorkomende biotoopcombinaties worden gekenmerkt door voedingsstofrijke standplaatseigenschappen. Een onderzoek naar de effecten van cumulatieve stikstofdeposities op deze biotoopcombinaties is bij onveranderd gebruik van de biotopen niet nodig. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdeposities voor de meervleermuis in het FFH-gebied DE 2408-331 “Meervleermuis-wateren in de omgeving van Aurich” kunnen worden uitgesloten.
3.2.3
EU-vogelreservaten
3.2.3.1
Overzicht van de in het werkingsgebied gelegen VR-gebieden
De volgende in Tabel 3.2-13 en Afbeelding 3.2-1 weergegeven VR-gebieden liggen in het werkingsgebied (stikstofdeposities ≥ 0,1 kg N/(ha*a)) van het project.
Stand: 03-12-2012
Pagina 31 van 31
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Tabel 3.2-13:
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
VR-gebied in het werkingsgebied van het project
EUmeldnr./overheidsnr. DE 2210-401/V01
Naam
Gebiedsdeel in het werkingsgebied van het project
Nedersaksische Waddenzee en aangrenzende kustzee
Rustzone I: − I/2 Rysumer Nacken en Manslagter Nacken (waddenvlakten, schorren en slikken), − I/3 Greetsieler Nacken (waddenvlakten, schorren en slikken), − I/4 Leybucht (waddenvlakten, schorren en slikken, mosselaanwezigheid in de zuidelijke helft van het gebied), − I/5 Leybucht-zanden (waddenvlakten en prielen in de Waddenzee, mosselaanwezigheid in het zuidelijke deelgebied en middelste deelsegment van de rustzone) − I/6 (waddenvlakten, mosselaanwezigheid in het uiterste zuidoosten van de rustzone) Rustzone II: − Waddenvlakten in het gebied van de genoemde rustzones in de uiterste zuidwestelijke punt van het reservaat Gehele zuidwestelijk gebiedsdeel (ca. 70% van het reservaatoppervlak), gevormd door: moerasgrasland, moerasgeulen, een paar kleine stilstaande wateren, stromend water Norder Tief + versch. kleine dieptes Uitsluitende binnendijks gebied van het reservaat: moerasgrasland, moerasgeulen, een paar kleine stilstaande wateren, stromend water Knockster Tief + versch. kleine dieptes Noordwestelijk klein deelgebied van het reservaat: westelijk deel van de Engerhafer Meede: moerasgrasland en akkerland, moerasgeulen, een paar kleine stilstaande wateren, stromend water, Abelitz + versch. kleine dieptes Noordelijk kwart van het gebied: waddenvlakten en openwatergebieden incl. afzonderlijke standplaatsen van zeegras
DE 2408-401/V03
Westermarsch
DE 2508-401/V04
Krummhörn
DE 2509-401/V09
Oost-Friese wateren
DE 2507-401/V60
Hond- en Paapzand
Voor deze gebieden werden door NLWKN (2009) de in Tabel 3.2-14 opgesomde broedvogelsoorten en de in Tabel 3.2-15 opgesomde niet-broedvogelsoorten met hun (beslissende) voorkeurshabitat genoemd.
Stand: 03-12-2012
Pagina 32 van 32
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Tabel 3.2-14: Soortnaam Duits (Nederlands)
Revisienr. 2-0
Kwalificerende broedvogelsoorten van de reservaten in het werkingsgebied en hun voorkeurshabitat Kwalificerend in het reservaat
(Beslissende) broed- en foerageergebieden in het werkingsgebied
V60
V09
V04
V03
V01
Schorren, vegetatiearme vlakten
Stand: 03-12-2012
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Biezen, wateren
Moerasgrasland, moerasgeulen, akkerbouw
Speciale habitat (bijv. menselijke bouwwerken)
Komt niet voor
Pagina 33 van 33
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven Soortnaam Duits (Nederlands)
Revisienr. 2-0
Kwalificerend in het reservaat
(Beslissende) broed- en foerageergebieden in het werkingsgebied
Kormoran (aalscholver) Kornweihe (blauwe kiekendief) Küstenseeschwalbe (noordse stern) Löffelente (slobeend) Löffler (lepelaar) Rohrdommel (roerdomp) Rohrweihe (bruine kiekendief) Rotschenkel (tureluur) Säbelschnäbler (kluut) Schafstelze (gele kwikstaart) Schilfrohrsänger (rietzanger) Seeregenpfeifer (bontbekplevier) Steinschmätzer (tapuit) Sumpfohreule (velduil) Uferschnepfe (grutto) Wanderfalke (slechtvalk) Weißstorch (ooievaar) Wiesenweihe (grauwe kiekendief) Zwergseeschwalbe (dwergstern) Verklaring:
Stand: 03-12-2012
Biezen, wateren
B B
B
Moerasgrasland, moerasgeulen, akkerbouw
V60
V09
V04
V03
V01
Schorren, vegetatiearme vlakten
Bekassine (watersnip) Blaukehlchen (blauwborst) Brandseeschwalbe (grote stern) Eiderente (eidereend) Feldlerche (veldleeuwerik) Flussseeschwalbe (visdief) Großer Brachvogel (wulp) Heringsmöwe (kleine mantelmeeuw) Kiebitz (kievit)
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Speciale habitat (bijv. menselijke bouwwerken)
Komt niet voor
BP/N
B
BP/N
BP/N
B
X
B
X
B
B
B
BP/N BP
BP/N
B
BP/N
B
X
B
B
B
BP/N
B
BP
B
B
B
BP/N BP
B
B
BP/N
B
X
B
BP/N
B
B
B
B
B
BP/N BP/N
B
BP/N BP/N
BP/N
B
BP/N B
B
BP/N
B
BP/N
B
BP/N
B B
B
B
BP/N
B
BP/N
B
N B B
BP/N
B
N
N
N
BP
N
BP
BP/N
B
X B = volgens NLWKN (2009) in het VR-gebied als broedvogel kwalificerend
Pagina 34 van 34
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
BP = Broedplaats; N = foerageergebied; X = geen beslissend habitat (broedplaats, foerageergebied) van de soort in het werkingsgebied
Stand: 03-12-2012
Pagina 35 van 35
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Tabel 3.2-15:
(Beslissende) rust- en foerageergebieden in het werkingsgebied
V60
V09
V04
V03
Kwalificerend in het reservaat
Open watervlakten (Eems / Noordzee)
Wadden- Schoren, vlakten, duinen, vegetatieprielen arme vlakten
Alpenstrandläufer (bonte strandloper) Austernfischer (scholekster) Berghänfling (frater) Blässgans (kolgans) Brandgans (bergeend) Brandseeschwalbe (grote stern) Dreizehenmöwe (drieteenmeeuw) Eiderente (eidereend) Flussseeschwalbe (visdief) Goldregenpfeifer (goudplevier) Graugans (grauwe gans) Großer Brachvogel (wulp) Grünschenkel (groenpootruiter) Heringsmöwe (kleine mantelmeeuw) Kiebitz (kievit)
G
Kiebitzregenpfeifer (zilverplevier) Knutt (kanoet)
G
X
G
X
Kormoran (aalscholver) Krickente (wintertaling) Küstenseeschwalbe (noordse stern) Lachmöwe (kokmeeuw) Löffelente (slobeend) Löffler (lepelaar) Mantelmöwe (grote mantelmeeuw) Meerstrandläufer (paarse strandloper) Nonnengans (brandgans)
Stand: 03-12-2012
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Kwalificerende broedvogelsoorten van de reservaten in het werkingsgebied en hun voorkeurshabitat
V01
Soortnaam Duits (Nederlands)
Revisienr. 2-0
G
Stilstaande Moerasgrasland/wateren geulen, akkerbouw
X
X
G G
X X
G
G
G
X
G
X
X
G
X
X
G
X
G
X
X
G
X
X
G
G
G
G
X
G
G
G
G
X
G
G
G
G
X
G
X
X
G
X
G
X
G
X
G
X
G
X
X
G
X
X
G
X
X
X
X
G
X
G
G
X
G
X
X
X
X
G
G
Komt bij uitzondering voor
G
G
G
X
X
X
Pagina 36 van 36
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Ohrenlerche (strandleeuwerik) Pfeifente (smient) Pfuhlschnepfe (rosse grutto) Regenbrachvogel (regenwulp) Ringelgans (rotgans) Rotschenkel (tureluur) Säbelschnäbler (kluut) Sanderling (drieteenstrandloper) Sandregenpfeifer (bontbekplevier) Schneeammer (sneeuwgors) Sichelstrandläufer (krombekstrandloper) Silbermöwe (zilvermeeuw) Spießente (pijlstaart) Steinwälzer (steenloper) Sterntaucher (roodkeelduiker) Stockente (wilde eend) Strandpieper (oeverpieper) Sturmmöwe (stormmeeuw) Tordalk (alk) Trauerente (zwarte zee-eend) Trottellumme (zeekoet) Uferschnepfe (grutto) Wanderfalke (slechtvalk) Zwergmöwe (dwergmeeuw) Zwergseeschwalbe (dwergstern) Verklaring:
Stand: 03-12-2012
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
(Beslissende) rust- en foerageergebieden in het werkingsgebied
V60
V09
V04
V03
Kwalificerend in het reservaat
V01
Soortnaam Duits (Nederlands)
Revisienr. 2-0
Open watervlakten (Eems / Noordzee)
Wadden- Schoren, vlakten, duinen, vegetatieprielen arme vlakten
G
Stilstaande Moerasgrasland/wateren geulen, akkerbouw
X
G
G
X
G
X
X
X G
G
X
G
X
G
X
G
X
G
X
G
X
X
G
X
G G
X
X
G G
G
X
X
X
X
X
X X
X
G G
X
G
X
X
X
X
X
G G
Komt bij uitzondering voor
G
X
X
X
X
G
X
G
X
G
X
G
X
X
G
X
X
G
X
G
X
X X
X
X
G = volgens NLWKN (2009) in het VR-reservaat als niet-broedvogel kwalificerend
Pagina 37 van 37
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
3.2.3.2
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Keuze van de mogelijk door het project getroffen beslissende onderdelen (kwalificerende broed- en nietbroedvogelsoorten)
Hierna wordt onderzocht welke kwalificerende broed- en niet-broedvogelsoorten mogelijk door het project kunnen worden getroffen. Daartoe wordt onderzocht of de beslissende habitattypes van kwalificerende soorten biotooptypes zijn die gevoelig zijn voor voedingsstofdeposities (in het bijzonder van stikstof en fosfor) en of deze in het VR-gebied in het werkingsgebied voorkomen. Als “stikstofgevoelige biotooptypes” gelden de soorten die gekenmerkt worden door schaarste van voedingsstoffen of basische uitgangscondities. Daaronder vallen met name duinen, heideland, grasland op dorre zandbodem, halfsteppen, steppengraslanden, oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren, natuurlijke eurotrofe meren, dystrofe natuurlijke poelen en meren, submontane en laaglandrivieren, grasland met Molinia, venen, kalkbiotopen (moerassen, bronnen, venen), evenals veenbossen, mediterrane bossen en korstmos-grovedennenbossen (in navolging van LUA Brandenburg 2008). Tabel 3.2-14 toont de voorkeursbroed- en -rustgebieden van de kwalificerende broedvogelsoorten in de reservaten. Als broedgebieden (incl. foerageergebieden) in het werkingsgebied in de reservaten hebben hoofdzakelijk moerasgrasland, moerasgeulen en akkerland de voorkeur. Tabel 3.2-15 toont de voorkeursfoerageer- en rustgebieden van de kwalificerende niet-broedvogelsoorten in de reservaten. Als foerageer- en rustgebieden in het werkingsgebied in de reservaten hebben hoofdzakelijk open watervlakten (Eems c.q. Noordzee) evenals wadden en prielen de voorkeur. De voorkeursgebieden worden gevormd door biotooptypes die niet worden gekenmerkt door voedingsstofarme of basische uitgangscondities en die aldus niet als bijzonder gevoelig voor eutrofiëring of verzuring kunnen worden geclassificeerd. Duinen, die voor een aantal soorten tot de voorkeursbroed- en -rustgebieden behoren, liggen in het gebied van de Waddeneilanden en aldus buiten het werkingsgebied. Daaruit volgt dat er in het werkingsgebied van het project geen beslissende habitattypes (hier: rustfoerageer- en broedgebieden) van de genoemde kwalificerende soorten zijn die als bijzonder stikstofgevoelig gelden. Aldus kunnen op dit punt geen bepaalde door het project getroffen beslissende onderdelen (kwalificerende broed- en niet-broedvogelsoorten) worden benoemd.
3.2.3.3
Beoordeling van mogelijke effecten van stikstofdeposities
Zoals in Hfst. 3.2.1 beschreven wordt, is er in vijf VR-gebieden een extra stikstofdepositie als gevolg van het project te verwachten. Het betreft broed- en rustgebieden die gevormd worden door biotooptypes die minder gevoelig zijn voor stikstofdeposities. De betreffende VR-gebieden vallen gedeeltelijk samen met de in Hfst. 3.2.2 onderzochte FFH-gebieden. Mogelijke effecten op voorkomende habitattypes worden in Hfst. 3.2.2.1.3, 3.2.2.2.3 en 3.2.2.3.3 onderzocht. Uit de resultaten van het onderzoek naar de FFH-gebieden wordt geconcludeerd dat er geen veranderingen veranderingen als gevolg van het project in de habitattypes door stikstofdeposities te verwachten zijn. Aangezien de onderzochte habitattypes tegelijkertijd kenmerkend zijn voor de toestand van de betreffende VR-gebieden, kunnen deze conclusies overgenomen worden voor de habitattypes van kwalificerende broed- en nietbroedvogelsoorten in het werkingsgebied van het project. Uit de resultaten kan dan ook worden geconcludeerd dat voor geen van de beslissende habitattypes van kwalificerende broed- en niet-broedvogelsoorten moet worden uitgegaan van een verandering van de vegetatiestructuur (verdichting van de vegetatie, verandering van de groeihoogte) resp. verandering van het habitatvormende biotooptype door de te verwachten stikstofdepositie als gevolg van het project. Verder is er ook geen verandering in voedselbeschikbaarheid (ongewervelde dieren, vissen) op grond van de depositie van het project te verwachten. Voor herbivore vogelsoorten als ganzen, Stand: 03-12-2012
Pagina 38 van 38
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
enkele eendensoorten evenals enkele soorten zangvogels, is ook geen sprake van veranderingen van hun voedingssituatie. Effecten op specifieke rustplaatsen van de in Tabel 3.2-15 opgesomde soorten (bijv. de hoogwaterrustplaatsen van veel in het wad naar voedsel zoekende soorten) zijn evenmin te verwachten. Een verandering van biotooptypes door stikstofdepositie als gevolg van het project (mogelijke eutrofiëring of verzuring) en als gevolg daarvan een vermindering van habitatoppervlak voor kwalificerende soorten kan derhalve uitgesloten worden.
3.2.3.4
Resultaat van het FFH-vooronderzoek voor de bekeken vogelreservaten
Negatieve effecten voor kwalificerende soorten in de bekeken vogelreservaten kunnen worden uitgesloten. Aanzienlijke aantastingen door extra stikstofdeposities kunnen duidelijk worden uitgesloten. Een diepgaand gebiedsspecifiek onderzoek is niet nodig, evenmin zijn maatregelen tot de beperking van schade vereist.
Stand: 03-12-2012
Pagina 39 van 39
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
4
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Zusammenfassung
Die RWE Eemshaven Holding B.V. (RWE) hat am 23. März 2012 eine neue Genehmigung für den Bau und den Betrieb eines Steinkohlekraftwerks am Eemshaven in der Gemeinde Eemsmond beantragt. Im Auftrag der Provinz Groningen als Genehmigungsbehörde wurden durch die Rechtsanwaltskanzlei Köchling & Krahnefeld und die IBL Umweltplanung GmbH eine Stellungnahmen erstellt. Die Stellungnahme befasst sich 1. mit der rechtlichen Fragestellung, welche methodische Vorgehensweise für die Prüfung und Bewertung der Stickstoffeinträge des RWE-Vorhabens unter Berücksichtigung der Grundsätze der Rechtsprechung des Bundesverwaltungsgerichts sowie der Obergerichte anerkannt würde und 2. Is de aanvraag van RWE met het oog op de stikstofdeposities in Duitse Natura 2000-gebieden op basis van de onder 1 geformuleerde gegevens in overeenstemming met de habitatrichtlijnen en is de vergunning in zoverre terecht verleend? Rechtliche Fragestellung In der methodischen Prüfung und rechtlichen Bewertung von Stickstoffeinträgen in Natura 2000Gebiete nach deutschem Recht (Kapitel 2) erfolgt eine Darstellung der relevanten Rechtsprechung und juristischen Bewertung. Abschneidekriterium Nach gängiger deutscher Praxis wird das Untersuchungsgebiet für Stickstoffdeposition mittels eines Abschneidekriteriums von 100 g N/(ha*a) begrenzt. Het afbakeningscriterium legt de fysieke grens vast vanaf waar een FFH-toetsing onevenredig en technisch niet meer toereikend belastbaar is. Das Abschneidekriterium von 100 g N/(ha*a) wird von deutschen Genehmigungsbehörden weitestgehend anerkannt, seine rechtliche Tragfähigkeit wurde jedoch bislang nicht von der Rechtsprechung als mit den Anforderungen der FFH- und Vogelschutzrichtlinie vereinbar und damit zulässig bestätigt. Maßstab zur Bewertung von Beeinträchtigungen Het te vergunnen project mag geen significante beïnvloeding van de natuurlijke kenmerken teweegbrengen van de binnen het bepaalde onderzoeksgebied liggende Natura 2000-gebieden. Aus diesem Grund dürfen Projekte nur dann zugelassen werden, wenn Gewissheit besteht, dass diese sich nicht nachteilig auf ein Natura 2000-Gebiet auswirken. De toetsingsmaatstaf van een 'significante beïnvloeding' bestaat uitsluitend uit de effecten op de gebiedsonderdelen die toonaangevend zijn voor de instandhoudingsdoeleinden of het beschermingsdoel. Als Erhaltungsziele gelten diejenigen Ziele, die im Hinblick auf die Erhaltung oder Wiederherstellung eines günstigen Erhaltungszustands eines natürlichen Lebensraumtyps des Anhang I der FFHRL oder einer in Anhang II der FFH-RL aufgeführten Art für das zu betrachtende Natura 2000-Gebiet festgelegt sind. Wanneer er sprake is van een ongunstige instandhoudingstoestand is handhaving van deze toestand niet voldoende: er dient veeleer zorg voor te worden gedragen dat een gunstige instandhoudingstoestand wordt verkregen. Der Schutzzweck eines Natura 2000-Gebiets wird gemäß § 22 Abs. 1 BNatSchG durch die Schutzausweisung entsprechend den jeweiligen Erhaltungszielen bestimmt. Ontbreekt een vastgelegd beschermingsdoel, dan kunnen de instandhoudingsdoelstellingen tot nader order worden ontleend aan de gebiedsmelding; in zoverre kan gebruik worden gemaakt van de standaard gegevensbladen. Bei der Beurteilung der Auswirkungen ist die Vorbelastung zwingend zu berücksichtigen. Stand: 03-12-2012
Pagina 40 van 40
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Irrelevanzschwellen Bei Beeinträchtigungen eines Natura 2000-Gebietes durch Stickstoffeinträge wird die Anwendbarkeit einer Irrelevanzschwelle nicht von vornherein ausgeschlossen. Het concept van de Kritische Depositiewaarden omschrijft natuurwetenschappelijk gefundeerde depositiegrenzen voor vegetatietypes of andere beschermde waarden, waaronder het is uitgesloten dat stikstofdepositie, ook op de lange termijn, kan leiden tot significante aantasting van natuurlijke kenmerken. Het Bundesverwaltungsgericht heeft onder verwijzing naar de ecologische rapportage van het 'Kieler Institut für Landschaftsökologie (KIfL)', volgens welke een toename van de stikstofbelasting van niet meer dan 3% van de Kritische Depositiewaarden als niet significant te classificeren is, uit het in het evenredigheidsbeginsel wortelende bagatelvoorbehoud afgeleid dat 'in elk geval' in gevallen waarin de achtergronddepositie de relevante Kritische Depositiewaarden met meer dan het dubbele overstijgt, een irrelevantiedrempel van 3% van deze waarde moet worden aangehouden. Auch in dem vom BVerwG nicht entschiedenen Fall, dass die Vorbelastung weniger als das Doppelte des Critical Loads-Werts beträgt, wird an der Irrelevanzschwelle von 3 % des Critical Load festgehalten bzw. deren Anwendbarkeit zumindest nicht ausgeschlossen. Cumulatie Uit de formulering in § 34 lid 1 zin 1 BNatSchG 'afzonderlijk of in samenhang met andere projecten of plannen' komt de verplichting voort om bij de habitattoets de toetsing van de cumulatieve effecten van andere in ruimtelijke en tijdelijke samenhang staande projecten en plannen te betrekken.
Naturschutzfachliche Fragestellung zur FFH-Verträglichkeit von Stickstoffeinträgen in deutsche Natura 2000-Gebiete Für die deutschen Natura 2000-Gebiete, die innerhalb des Untersuchungsgebietes (vorhabensbedingte Zusatzbelastung bis 0,1 kg N/(ha*a)) liegen, wurde die FFH-Verträglichkeit von Stickstoffeinträgen durch das Vorhaben von RWE untersucht. Die Untersuchung berücksichtigt die rechtliche Stellungnahme und orientiert sich an der Veröffentlichung von KlfL (2008) zur „Bewertung von Stickstoffeinträgen im Kontext der FFH-Verträglichkeitsstudie“ sowie ergänzend an den Darstellungen von Bosch & Partner (2011) zu einem laufenden Forschungs- und Entwicklungsvorhaben zur Beurteilung von Stickstoffeinträgen. In der FFH-Voruntersuchung (Screening) werden die folgenden vier FFHGebiete sowie fünf EU-Vogelschutzgebiete untersucht:
Tabelle 4-1:
Screening-Gebietskulisse FFH- und VS-Gebiete
EU-Melde-Nr./landesinterne Nr. DE 2306-301/001 DE 2507-331/002 DE 2507-301/173 DE 2408-331/183 DE 2210-401/V01 DE 2408-401/V03 DE 2508-401/V04 DE 2509-401/V09 DE 2507-401/V60
Stand: 03-12-2012
Typ FFH FFH FFH FFH VS VS VS VS VS
Name Nationalpark Niedersächsisches Wattenmeer Unterems und Außenems Hund und Paapsand Teichfledermaus-Gewässer im Raum Aurich Niedersächsisches Wattenmeer und angrenzendes Küstenmeer Westermarsch Krummhörn Ostfriesische Meere Hund und Paapsand
Pagina 41 van 41
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Ergebnis der Voruntersuchung für die FFH-Gebiete Für die untersuchten FFH-Gebiete lässt sich zusammenfassend feststellen, dass für keinen wertgebenden Lebensraumtyp im Untersuchungsgebiet die zu erwartende Gesamtbelastung (Vorbelastung + summationsbedingte Zusatzbelastung) über den Critical Loads liegt. Die wertgebenden Arten im Untersuchungsgebiet sind nicht als stickstoffempfindlich einzustufen bzw. sind nicht auf stickstoffempfindliche Lebensräume angewiesen. Ergebnis der Voruntersuchung für die EU-Vogelschutzgebiete Für keine der maßgeblichen Habitate wertbestimmender Brut- und Gastvogelarten ist von einer Veränderung der Vegetationsstruktur (Verdichtung der Vegetation, Veränderung der Wuchshöhe) bzw. Änderung des habitatprägenden Biotoptyps durch die vorhabensbedingt erwarteten Stickstoffeinträge auszugehen. Weiterhin ist auch keine Veränderung in der Dichte der bevorzugten Nahrungstiere aufgrund der Wirkungen des Vorhabens zu erwarten (Wirbellose, Fische). Für herbivore Vogelarten wie den Gänsen, einigen Entenarten sowie einigen Singvogelarten, ist ebenfalls von keinen Änderungen ihrer Nahrungssituation auszugehen. Auswirkungen auf spezifische Rastplätze der wertbestimmenden Gastvogelarten (z.B. die Hochwasserrastplätze vieler im Watt Nahrung suchender Arten) sind ebenfalls nicht zu erwarten. Eine Veränderung von Biotoptypen durch vorhabensbedingte Stickstoffeinträge (mögliche Eutrophierung oder Versauerung) und in der Folge eine Verknappung von Habitatflächen für werbestimmende Arten kann somit ausgeschlossen werden. Gesamtergebnis der FFH-Voruntersuchung (Screening) Im Ergebnis der Voruntersuchung zur Beurteilung der FFH-Verträglichkeit von Stickstoffeinträgen des RWE Kohlekraftwerks Eemshaven in deutsche Natura 2000-Gebiete, bei der alle rechtlichen Vorgaben und Anforderungen der aktuellen Rechtsprechung berücksichtigt wurden, können negative Auswirkungen auf wertgebende Lebensraumtypen und Arten der Natura 2000-Gebiete durch zusätzliche Stickstoffeinträge ausgeschlossen werden. Erhebliche Beeinträchtigungen der Natura 2000-Gebiete durch zusätzliche Stickstoffeinträge können offensichtlich ausgeschlossen werden, so dass eine vertiefende gebietsspezifische Betrachtung nicht erforderlich ist, Maßnahmen zur Schadensbegrenzung sind ebenfalls nicht erforderlich.
ProjektNr.: 898
Kurztitel: Rechtliche und naturschutzfachliche Stellungnahme zu Stickstoffeinträgen in deutsche Natura 2000-Gebiete
Bearbeitet: S. Liedtke, C. Maasland, C. Mieth, K. Zorn
Datum: 03.12.2012 Rev.-Nr.: 2-0
Geprüft: H. Brux
RA Peter Köchling RA Dr. Gerrit Linke
Stand: 03-12-2012
Pagina 42 van 42
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
5
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
Geraadpleegde literatuur
Balla, S., Müller-Pfannenstiel, K., Lüttmann, J., Uhl, R. und Schlutow, A. 2010. Critical Loads als geeigneter Maßstab für die FFH-Verträglichkeitsprüfung. Kommentierung der Rechtsprechung des BVerwG zu Beeinträchtigungen von FFH-Gebieten durch vorhabensbedingte Stickstoffdeposition. Naturschutz und Landschaftspflege 42 (12), 367-371. Battefeld, K-U. 2010. Critical Loads als Bewertungsmaßstab geeignet? Eine kritische Diskussion – es bleiben Fragen. Natur und Landschaftspflege 42 (12), 372-376. BMVBS (Bundesministerium für Verkehr, Bau und Stadtentwicklung) 2008. Leitfaden zur FFHVerträglichkeitsprüfung an Bundeswasserstraßen. Erstellt durch die Bundesanstalt für Gewässerkunde (BfG). BMVBW (Bundesministerium für Verkehr, Bau- und Wohnungswesen) 2004. Leitfaden zur FFHVerträglichkeitsprüfung im Bundesfernstraßenbau (Leitfaden FFH-VP). Bosch & Partner 2011. Umgang mit „Critical Loads“ in der Straßenplanung. Vortrag zum FE-Vorhaben 84.0102.2009 der BAST: „Untersuchung und Bewertung von straßenverkehrsbedingten Nährstoffeinträgen in empfindliche Biotope“ im Rahmen der Landschaftstagung am 19.05.2011 in Halle (Saale). PowerPointpresentatie. 22 pp. EU-FFH-RL. Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (ABl. EG Nr. L 206 van 22.7.1992, zin 7) In de actuele versie. EU-Vogelrichtlijn Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009, inzake het behoud van de vogelstand. (ABl. EG Nr. L 20 van 30.11.2009, zin 7). In de actuele versie. KlfL (Kieler Institut für Landschaftsökologie) 2008. Bewertung von Stickstoffeinträgen im Kontext der FFHVerträglichkeitsstudie. LAI (Bund/Länder-Arbeitsgemeinschaft Immissionsschutz, Arbeitskreis „Ermittlung und Bewertung von Stickstoffeinträgen“) 2010: Abschlussbericht (Langfassung). Versie: 03-03-2010. LUA (Landesumweltamt) Brandenburg 2008. Vollzugshilfe zur Ermittlung erheblicher und irrelevanter Stoffeinträge in Natura 2000-Gebiete – Versie november 2008 – Studien und Tagungsberichte des Landesumweltamtes. NLPV (Nationalparkverwaltung Niedersächsisches Wattenmeer) 2006. Bestandsaufnahme der terrestrischen Lebensräume. Kartierung und Auswertung 2004 – 2006, ergänzt in Teilbereichen 2008. NLWKN (Niedersächsischer Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz) 2009. Wertbestimmende Vogelarten der EU-Vogelschutzgebiete. Gecorrigeerde versie van 01-06-2009. NLWKN 2011a – Datenserver Downloads zu Natura 2000. Online unter http://www.nlwkn.niedersachsen.de/live/live.php?navigation_id= 8039&article_id=46104&_psmand=26. Versie augustus 2011. Voor het laatst geraadpleegd in oktober 2012. FFH-Gebiete: Vollständige Gebietsdaten, Erstmeldung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2306-301 Nationalpark Niedersächsisches Wattenmeer. Versie maart 2008. Hannover. Vollständige Gebietsdaten, Erstmeldung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2507-331 Unterems und Außenems. Versie maart 2008. Hannover. Vollständige Gebietsdaten, Erstmeldung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2507-301 Hund und Paapsand. Versie maart 2008. Hannover. Vollständige Gebietsdaten, Ersterfassung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2408-331 Teichfledermaus-Gewässer im Raum Aurich. Versie maart 2008. Hannover. EU-Vogelschutzgebiete: Vollständige Gebietsdaten, Ersterfassung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2210-401 Niedersächsisches Wattenmeer und angrenzendes Küstenmeer. Versie maart 2010. Hannover. Vollständige Gebietsdaten, Ersterfassung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2408-401 Westermarsch. Versie december 2000. Hannover. Vollständige Gebietsdaten, Ersterfassung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2508-401 Krummhörn. Versie juli 2007. Hannover. Vollständige Gebietsdaten, Ersterfassung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2509-401 Ostfriesische Meere. Versie december 1999. Hannover. Vollständige Gebietsdaten, Ersterfassung auf Bundesebene (Niedersachsen). Gebietsnummer 2507-301 Hund und Paapsand. Versie maart 2008. Hannover. Stand: 03-12-2012
Pagina 43 van 43
Provincie Groningen Advies vergunningsprocedure Eemshaven
Revisienr. 2-0
Advies betreffende Duitse Natura 2000-gebieden IBL Umweltplanung GmbH / Köchling & Krahnefeld RA
NLWKN 2011b. Vollzugshinweise zum Schutz der FFH-Lebensraumtypen sowie weiterer Biotoptypen mit landesweiter Bedeutung in Niedersachsen FFH-Lebensraumtypen mit derzeit geringem Handlungsbedarf für Erhaltungs- und Entwicklungsmaßnahmen. Überspülte Sandbänke (1110) (Versie november 2011). NLWKN 2011 c. Vollzugshinweise zum Schutz der FFH-Lebensraumtypen sowie weiterer Biotoptypen mit landesweiter Bedeutung in Niedersachsen FFH-Lebensraumtypen und Biotoptypen mit Priorität für Erhaltungs- und Entwicklungsmaßnahmen. Riffe (1170) (Versie november 2011). NLWKN 2011d. Vollzugshinweise zum Schutz der FFH-Lebensraumtypen sowie weiterer Biotoptypen mit landesweiter Bedeutung in Niedersachsen FFH-Lebensraumtypen und Biotoptypen mit Priorität für Erhaltungs- und Entwicklungsmaßnahmen. Ästuare inklusive Biotope der Süßwasser-Tidebereiche (1130) (Versie november 2011). NLWKN 2011e. Vollzugshinweise zum Schutz der FFH-Lebensraumtypen sowie weiterer Biotoptypen mit landesweiter Bedeutung in Niedersachsen FFH-Lebensraumtypen mit derzeit geringem Handlungsbedarf für Erhaltungs- und Entwicklungsmaßnahmen. Flache große Meeresarme und -buchten (1160) (Versie november 2011). NLWKN 2011f. Vollzugshinweise zum Schutz von Pflanzenarten in Niedersachsen Pflanzenarten des Anhangs II der FFH-Richtlinie mit höchster Priorität für Erhaltungs- und Entwicklungsmaßnahmen. Sumpf-Glanzkraut (Liparis loeselii) (Versie november 2011). NLWKN 2011g. Vollzugshinweise zum Schutz der FFH-Lebensraumtypen sowie weiterer Biotoptypen mit landesweiter Bedeutung in Niedersachsen Teil 2: FFH-Lebensraumtypen und Biotoptypen mit Priorität für Erhaltungs- und Entwicklungsmaßnahmen. Weiden-Auwälder (91E0*) (Versie juni 2009, concept). NLWKN 2011h. Vollzugshinweise zum Schutz der FFH-Lebensraumtypen sowie weiterer Biotoptypen mit landesweiter Bedeutung in Niedersachsen FFH-Lebensraumtypen und Biotoptypen mit Priorität für Erhaltungs- und Entwicklungsmaßnahmen. Magere Flachland-Mähwiesen (6510) (Versie november 2011). NLWKN 2012. Natura 2000: Europäische Vogelschutzgebiete und gemeldete FFH-Gebiete in Niedersachsen. Shape Files Natura 2000-Gebiete (Versie 03-2012). http://www.umwelt.niedersachsen.de/service/umweltkarten/natur_landschaft/natura_2000/9124.html Provinz Groningen 2012. Stickstoff Depositionen in deutsche Natura 2000 Gebiete. GIS Shapes zu Stickstoffdepositionen, Exceldateien mit Angaben zur vorhabens- und summationsbedingten Belastung, schriftelijke mededeling van 17-09-2012. UBA (Umweltbundesamt) 2007. Vorbelastungsdaten Stickstoff TA Luft Nr. 4.8. Genehmigungsverfahren. Online unter: http://gis.uba.de/website/depo_gk3/index1.htm. Versie oktober 2012. van Dobben, H.F. & van Hinsberg, A. 2008. Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. – Alterra-rapport 1654.
Stand: 03-12-2012
Pagina 44 van 44