Advies betreffende impact van de bevolkingsgroei op ruimtegebruik op basis van de natuurverkenning 2030
Nummer:
INBO.A.2011.24
Datum advisering:
7 maart 2011
Auteur:
Johan Peymen (
[email protected])
Kenmerk aanvraag:
e-mail op datum van 4 maart 2011
Geadresseerden:
Kabinet van Joke SCHAUVLIEGE Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur T.a.v. Iris Lauwaert Koolstraat 35 bus 5 1000 Brussel
[email protected]
1/6
INBO.A.2011.24
AANLEIDING Begin maart 2011 verscheen een rapport van de studiedienst van de Vlaamse Regering met betrekking tot de groeiende bevolkingsprognoses (2009-2030) (http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Pages/2011-01-24-studiedag-projecties.aspx) Elk kabinet wordt gevraagd om de mogelijke impact op zijn/haar beleidsdomein in kaart te brengen. De natuurverkenning 2030 heeft rond dit thema een heel luik uitgewerkt. De prognoses uit de natuurverkenning 2030 vertrekken van dezelfde gegevens als bovenstaande studie. VRAAGSTELLING Vanuit het kabinet van Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur vraagt aan het INBO een korte synthese van de hoofdstukken uit de natuurverkenning 2030 die de impact van de bevolkingsgroei op het ruimtegebruik behandelen.
TOELICHTING
1. Socio-economisch scenario en Natuurverkenning 2030 De Natuurverkenning 2030 beschrijft de mogelijke evolutie van de natuur in Vlaanderen tijdens de periode 2005–2030 aan de hand van drie landgebruikscenario’s (Referentie, Scheiden, Verweven): • • •
In het scenario referentie (*R) wordt het beleid uit de periode 2000-2007 ongewijzigd voortgezet en worden de voorziene plannen uitgevoerd. Het scenario scheiden (*S) verdeelt de open ruimte tussen de gebruiksvormen ervan. Het groepeert die gebruiksvormen ruimtelijk in homogene clusters. In het scenario verweven (*V) maakt de zorg voor natuur integraal deel uit van alle landgebruiksvormen. De gebruiksvormen van de open ruimte worden ruimtelijk door elkaar verweven.
Elk landgebruikscenario bestaat uit een pakket beleidsmaatregelen waarvan het gezamenlijk effect wordt berekend. Bij de samenstelling van de pakketten wordt gestreefd naar een vergelijkbare kostprijs per scenario. Langetermijndoelstellingen van het natuur-, bos- en waterbeleid vormen een toetsingskader om de verwachte effecten te beoordelen. De drie landgebruikscenario’s in de Natuurverkenning 2030 zijn elk geënt op twee milieuscenario’s (Referentie, Europa) uit de Milieuverkenning 2030: • •
In het scenario referentie (R*) wordt het beleid uit de periode 2000-2007 ongewijzigd voortgezet en worden de voorziene plannen uitgevoerd. In het scenario Europa (E*) worden bijkomende inspanningen genomen om tegen 2020-2030 de Europese milieudoelstellingen te halen.
De landgebruiks- en de milieuscenario’s sociaaleconomische verkenning.
2/6
worden
uitgetekend
binnen
éénzelfde
INBO.A.2011.24
Milieukwaliteit ‘Referentie’ (R*)
Socio-economische Verkenning Klimaatverkenning
Milieukwaliteit ‘Europa’ (E*)
Landgebruik ‘Referentie’ (*R)
RR
Landgebruik ‘Scheiden’ (*S)
RS
Landgebruik ‘Verweven’ (*V)
RV
Landgebruik ‘Referentie’ (*R)
ER
Landgebruik ‘Scheiden’ (*S)
ES
Landgebruik ‘Verweven’ (*V)
EV
Wie zich een beeld wil vormen van toekomstige ontwikkelingen op vlak van milieu, natuur en bos, kan niet anders dan ook een aantal sociaal-economische evoluties mee te nemen. Maatschappelijke ontwikkelingen zoals de bevolkingstoename of het veranderende productie- en consumptiesysteem bepalen immers in grote mate de toekomstige milieukwaliteit en de ruimte voor natuur. De Milieu- en de Natuurverkenning 2030 verkennen drie belangrijke maatschappelijke drijvende krachten: demografie, energieprijzen en economische ontwikkeling. Tot het rijtje demografische factoren die een impact hebben op het leefmilieu, behoort niet alleen de bevolkingsgroei, maar ook een aantal kwalitatieve kenmerken van de toekomstige bevolking zoals leeftijdopbouw en sociaal-economisch statuut, de evolutie van het aantal huishoudens en de samenstelling naar gezinstype. Om de impact van de bevolkingsgroei op het ruimtegebruik te beschrijven werd een simulatiemodel uitgewerkt dat toeliet om na te gaan welke gevolgen beleidskeuzen hebben voor het toekomstige landgebruik. Daartoe ontwikkelde de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) in opdracht van de Milieuverkenning 2030 en de Natuurverkenning 2030 een nieuw ruimtelijk-dynamisch landgebruiksmodel voor Vlaanderen: het RuimteModel Vlaanderen. Het uitgangspunt van de modelberekeningen is een landgebruikskaart die de toestand in 2005 weergeeft. Het RuimteModel laat in hoge resolutie zien hoe de verschillende landgebruiksklassen in Vlaanderen jaarlijks evolueren. De berekeningen gebeuren met behulp van prognoses over de autonome sociaaleconomische ontwikkelingen, over het actuele beleid en over het voorgestelde beleid in de scenario’s. De output van het model is het toekomstige landgebruik en ruimtelijk gediversifieerde indicatoren (www.natuurverkenning.be). Ze zijn de ruimtelijke vertaling van de beleidskeuzen en de autonome evoluties in de scenario’s. Vertrekkend vanuit de vraagstelling wordt verder gefocust op de impact van de bevolkingsgroei op het ruimtegebruik.
3/6
INBO.A.2011.24
2. Impact bevolkingsgroei op ruimtegebruik Voor het Vlaamse Gewest wordt uitgegaan van een bevolkingsgroei tussen 2005 en 2030 met 12 %. Dit komt overeen met een toename tot 6 785 000 inwoners. Dat is vooral het resultaat van immigratie en een tijdelijk verhoogd geboortecijfer. In onderstaande punten (indicatoren) wordt kort aangegeven wat de impact is van deze bevolkingsgroei op het ruimtegebruik: Versteende ruimte
De versteende ruimte omvat zowel de residentiële, de commerciële en de agrarische bebouwing als de infrastructuur, de industrie en de havens. De ontwikkeling van de versteende ruimte komt uitgebreid aan bod in de Milieuverkenning 2030. •
Ten gevolge van de bevolkingsgroei en de economische ontwikkeling breidt de oppervlakte versteende ruimte tegen 2030 uit met 50 000 ha in het Europa-scenario (E*) en met 65 000 ha in het referentiescenario (R*). Omdat de gebouwen steeds dichter bij elkaar staan, wordt de versteende ruimte ook compacter. Dit verdichtingseffect is het sterkst in het Europa-scenario (E*).
•
Bebouwing neemt al in 2015 het gros (85 %) van de bestaande planologisch gedefinieerde woonuitbreidingsgebieden in. De bebouwing, 276 000 ha groot in 2005 en de belangrijkste component van de versteende ruimte, neemt in alle scenario’s toe (23 % in het referentiescenario R* en 18 % in het Europa-scenario E*). De bebouwing is in grote mate verantwoordelijk voor de onderlinge verschillen tussen de scenario’s. In het referentiescenario stijgt de bebouwing meer verspreid over heel Vlaanderen, terwijl het Europa-scenario de Vlaamse ruit benadrukt. Vergeleken met het referentiescenario worden de kavels kleiner en de bevolkingsdichtheid per bebouwde cel groter. De toename van de bebouwing is in hoofdzaak toe te schrijven aan de uitbreiding van het woongebied.
•
In het gebied dat in 2005 niet gerioleerd is, wordt de evolutie van de residentiële/commerciële en agrarische bebouwing onderzocht. Zo kan vastgesteld worden waar de bebouwing het sterkst groeit zodat het inplannen van nieuwe rioleringsprojecten optimaler kan verlopen. In 2005 bestond 9 % van het nietgerioleerd gebied uit bebouwing. Als er geen nieuwe rioleringsprojecten worden uitgevoerd, dan zal dit aandeel naar 2030 toe stijgen tot 13 % (voor de E*scenario's) en 14 % (voor de R*-scenario's).
•
In 2005 bestaat 10 % van de oppervlakte van overstromingsgebieden uit versteende ruimte. Dit komt neer op 36 km². Per arrondissement bekeken hebben Tongeren, Antwerpen en Halle-Vilvoorde het grootste aandeel en Veurne, Tielt en Diksmuide het kleinste. Het aandeel neemt nog lichtjes toe in alle scenario's, met een maximum van 14 % voor het scenario RV (51 km²).
Open ruimte
De open ruimte is het tegengestelde van de versteende ruimte: ze omvat alle ruimte behalve de bebouwing, de bedrijventerreinen, de infrastructuur, de zeehavens en de luchthavens. Het behoud van de biodiversiteit speelt zich grotendeels af binnen de open ruimte. •
De oppervlakte open ruimte daalt met 6 % in het referentiescenario en met 5 % in het Europa-scenario. Dit betekent een verlies van respectievelijk 60 000 en 50 000 ha ten opzichte van 2005. Deze achteruitgang is voornamelijk het gevolg van het verdwijnen van landbouwgronden. Dat is toe te schrijven aan een toename van de bebouwing. Het onderscheid tussen de milieuscenario’s ligt vooral in het beleid voor 4/6
INBO.A.2011.24
bebouwing en landbouw. Het Europa-scenario legt de klemtoon op verdichting van de bebouwing. De open ruimte die in versteende ruimte omgezet wordt, blijft daardoor beperkt. Daarnaast heeft de landbouw in het Europa-scenario een grotere ruimtebehoefte om haar productie te kunnen realiseren in een context van strengere milieuvoorschriften. •
Door de toenemende bevolking en economische activiteit slibt de open ruimte in Vlaanderen verder dicht. De totale oppervlakte bos, park, heide, moeras, kustduin, slik, schor en niet-productiegrasland neemt toe, maar blijft beneden de oppervlakte die het RSV tegen 2015 voorziet. Om de open ruimte in Vlaanderen te vrijwaren en de groene ruimte te realiseren, is vooral meer verdichting van de versteende ruimte noodzakelijk.
Groene ruimte
De groene ruimte wordt hier gedefinieerd als al het bos (inclusief parken), heide, moeras, kustduin, slik en schor, ongeacht het landgebruik. Daarnaast vallen ook graslanden in natuurbeheer, graslanden met biologische waarde en landbouwgronden waarop natuurdoelen worden gerealiseerd (vb. aanleg van kleine landschapelementen of weidevogelbescherming) onder deze categorie. •
Zowel de aanwezigheid van groene ruimte als de bevolkingsdichtheid bepalen de oppervlakte groene ruimte per inwoner. Dit cijfer is het grootst in de provincie Limburg. De inwoners van de driehoek Brussel, Antwerpen, Gent en van de regio rond Kortrijk moeten het met minder stellen. Het aanbod aan groene ruimte per inwoner rond Antwerpen, Gent en Brussel is beperkt door de hoge bevolkingsdichtheid van het gebied. Voor de regio rond Kortrijk speelt deze factor weliswaar ook mee, maar is het gebrek aan groene ruimte de belangrijkste oorzaak.
•
De druk op de groene ruimte wordt uitgedrukt door het aantal mensen per hectare groene ruimte. In 2005 is de druk op de groene ruimte het hoogst in de arrondissementen Roeselare (271) en Kortrijk (171) en het laagst in Maaseik (9) en Tongeren (13). Gemiddeld is er per 32 mensen 1 ha groene ruimte beschikbaar. Naar 2030 valt de druk terug tot gemiddeld 30 inwoners per ha. Per arrondissement bekeken is de evolutie variabel. Zo kent Diksmuide de grootste daling van de druk (28 naar 10 in het scenario EV) en ondergaat Brussel de grootste stijging (171 naar 210 in het scenario RS).
Gebied met bosbeheer
Gebieden met bosbeheer zijn alle bossen en parken, met uitzondering van moerasbos, erkende of aangewezen bos- en natuurreservaten, natuurgebied in beheer door de Vlaamse overheid of terreinbeherende natuurverenigingen en militaire domeinen met natuurprotocol. Het gaat om bos waarvan het beheer zich zowel op de ecologische, de economische als de sociale functies richt. •
Het aanbod bos per inwoner binnen een straal van 10 km alsook de oppervlakte bos per inwoner in Vlaanderen neemt af. Dat is een gevolg van de sterkere groei van de bevolking dan van de bosoppervlakte. Multifunctioneel bos biedt doorgaans meer recreatieve draagkracht en mogelijkheden dan natuurreservaten en natuurgerichte beheerovereenkomsten. De daling van het aanbod bos bemoeilijkt dan ook de ambitie van het Vlaamse Regeerakkoord 2009-2014 om alle inwoners een basisnatuurkwaliteit in de omgeving te bezorgen. Om de huidige oppervlakte bos per inwoner te behouden moet de bosoppervlakte, net als de bevolking, met 12 % toe te nemen tussen 2005 en 2030. Op basis van de huidige bosoppervlakte van 146 000 ha, betekent dat een stijging van 17 500 ha of van 700 ha per jaar.
5/6
INBO.A.2011.24
Gebied met natuurbeheer
Het gebied met natuurbeheer omvat alle landgebruiksklassen die in de eerste plaats beheerd worden in functie van de natuur (een erkend of aangewezen bos- of natuurreservaat, een natuurgebied in beheer van de Vlaamse overheid of terreinbeherende natuurverenigingen en een militair domein met natuurprotocol). Andere mogelijke gebruiksfuncties (bijvoorbeeld recreatie, gebruik van biomassa, agrarische productie, waterberging of koolstofopslag) zijn ondergeschikt aan de natuurfunctie, maar niet uitgesloten. •
De oppervlakte gebied met natuurbeheer geeft een indicatie van het recreatieaanbod. Het aanbod aan gebied met natuurbeheer is het grootst in de Limburgse en Antwerpse Kempen. De regio rond Kortrijk en Brussel scoren slecht. Voor Brussel is dat te verklaren door de hoge bevolkingsdichtheid. Voor de regio rond Kortrijk is niet alleen de inwonersdichtheid, maar vooral het gebrek aan gebied met natuurbeheer doorslaggevend. In 2005 is er gemiddeld ongeveer 65 m² gebied met natuurbeheer binnen de 10 km per inwoner beschikbaar. In 2030 neemt de oppervlakte in alle scenario’s toe (tot maximaal 100 m² in *R). In tegenstelling tot gebied met bosbeheer heft de bevolkingstoename de stijgende trend hier niet op. Ten opzichte van de bestaande oppervlakte gebied met natuurbeheer is er relatief gezien een sterkere toename dan bij gebied met bosbeheer.
•
De druk op gebied met natuurbeheer wordt uitgedrukt door aantal mensen per hectare gebied met natuurbeheer. In 2005 is er gemiddeld per 187 mensen 1 ha gebied met natuurbeheer beschikbaar.
•
De druk op gebied met natuurbeheer daalt naar 2030 toe aanzienlijk in alle scenario's. Met uitzondering van Tielt en Roeselare voor een aantal scenario's, daalt de druk in alle arrondissementen. De grootste daling doet zich voor in Aalst (408 naar 173 in ER).
•
Bebouwing bevindt zich in 2005 gemiddeld op 2,2 km van gebied met natuurbeheer. Per arrondissement bekeken is de afstand het grootst in Roeselare (6,2 km) en Tielt (5,6 km), en het kleinst in Leuven (1,4 km) en Hasselt (1,6 km). In 2030 komt het gebied met natuurbeheer in alle scenario’s dichter bij de bebouwing, met de kleinste gemiddelde afstand (1,6 km). Deze verkleining is enerzijds het effect van een stijgende oppervlakte aan gebied met natuurbeheer, anderzijds van een toename aan bebouwing (o.a. als gevolg van bevolkingsgroei).
REFERENTIES Dumortier M., De Bruyn L., Hens M., Peymen J., Schneiders A., Van Daele T. & Van Reeth W. (red.) (2009) Natuurverkenning 2030. Natuurrapport Vlaanderen, NARA 2009. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2009.7, Brussel. Gobin A., Uljee I., Van Esch L., Engelen G., de Kok J., van der Kwast H., Hens M., Van Daele T., Peymen J., Van Reeth W., Overloop S., Maes F. (2009) Landgebruik in Vlaanderen. Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009, NARA 2009, VMM/INBO, INBO.R.2009.20. Hens, M., Van Reeth, W. & Dumortier, M. (2009) Scenario’s. Wetenschappelijk rapport, NARA 2009. INBO.R.2009.18. Van Steertegem M. (eindred.) (2009) Milieuverkenning 2030. Milieurapport Vlaanderen, VMM, Aalst.
6/6
INBO.A.2011.24