Brussel, 12 september 2007 091207 Advies besluit haalbaarheidsstudie alternatieve energie
Advies Besluit haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen
Advies haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen
Inhoud Inhoud .................................................................................................................................... 2 1.
Inleiding en krachtlijnen ............................................................................................. 3
2. 2.1. 2.2. 2.3.
Advies .......................................................................................................................... 4 Finaliteit van de verplichte haalbaarheidsstudie ............................................................ 4 Koppeling van de haalbaarheidsstudie aan de startverklaring ....................................... 4 Inhoud van de haalbaarheidsstudies ............................................................................. 6
Referentielijst......................................................................................................................... 7
2
Advies haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen
1. Inleiding en krachtlijnen De SERV ontving op 30 juli 2007 een adviesvraag van de minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur over een voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 20051, wat betreft de invoering van de haalbaarheidsstudie voor alternatieve energiesystemen. Het besluit beoogt de omzetting van artikel 5 van de EU-Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen. Dat artikel stelt dat voor nieuwe gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2 de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de technische, milieutechnische en economische haalbaarheid van alternatieve systemen zoals gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen, WKK, stads/blokverwarming of –koeling (indien beschikbaar) en warmtepompen, onder bepaalde voorwaarden, in aanmerking worden genomen alvorens met de bouw wordt begonnen. Artikel 5 uit de Richtlijn werd omgezet in Vlaamse regelgeving door artikelen 5 en 6 van het EPB-decreet van 22 december 2006, maar delegeerde de bepaling van “bruikbare vloeroppervlakte” en de vastlegging van nadere regels over de vorm en de inhoud van de haalbaarheidsstudie aan de Vlaamse regering. Het voorliggende uitvoeringsbesluit geeft uitvoering aan die delegatiebepaling. Kort samengevat ondersteunt de SERV in dit advies de keuze om de haalbaarheidsstudies in te voeren als een informerende en sensibiliserende maatregel richting bouwheer. De SERV vraagt om de keuze om het onderzoek naar alternatieve energiesystemen te koppelen aan de EPB-startverklaring opnieuw te bekijken, rekening houdend met de voor en de nadelen ervan. Tot slot wijst de SERV erop dat het besluit nog een reeks vragen onbeantwoord laat over de inhoud van de haalbaarheidsstudies. Hierover zijn inderdaad aanvullende richtlijnen noodzakelijk.
1
besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen, laatst gewijzigd bij het besluit van 20 april 2006.
3
Advies haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen
2. Advies Over het EPB-decreet bracht de SERV advies uit op 12 april 2007. Voortbouwend op dat advies formuleert de raad drie opmerkingen bij het voorontwerp van besluit, met name bij de finaliteit van de verplichte haalbaarheidsstudie, de voorgestelde koppeling van de haalbaarheidsstudie aan de startverklaring en de inhoud van de haalbaarheidsstudies.
2.1. Finaliteit van de verplichte haalbaarheidsstudie De SERV vindt de maatregel om bij ieder nieuwbouwproject van meer dan 1000 m² na te gaan of alternatieve energiesystemen nuttig en haalbaar zijn een goed initiatief. Dit kan opdrachtgevers wijzen op de economische voordelen die alternatieve energiebronnen vaak kunnen bieden, en dus stimulerend werken. In het besluit is de verplichte uitvoering van haalbaarheidsstudies bedoeld als een informerende en sensibiliserende maatregel. Na uitvoering van de haalbaarheidsstudie is de bouwheer vrij de positief geëvalueerde technieken al dan niet toe te passen. De SERV ondersteunt dit. Deze keuze is in overeenstemming met de filosofie van de EURichtlijn. De SERV beaamt tevens dat het bij een voldoende hoge rendabiliteit in principe in het belang van de bouwheer is om gebruik te maken van een alternatieve energietechniek, maar er kunnen inderdaad nog andere obstakels opduiken zoals onvoldoende toegang tot investeringskapitaal, contractuele relaties tussen bouwheer en gebouwgebruikers enz. De SERV waardeert tevens dat de definitie van “haalbaarheidsstudie” wordt overgenomen uit de EU-richtlijn, en die van bruikbare vloeroppervlakte werd overgenomen uit het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de invoering van het energieprestatiecertificaat voor publieke gebouwen.
2.2. Koppeling van de haalbaarheidsstudie aan de startverklaring Het voorontwerp koppelt het onderzoek naar alternatieve energiesystemen aan de EPBstartverklaring. Bij het indienen van die startverklaring, op het moment dat de bouwwerken starten, moet een bewijsformulier ingediend worden dat de haalbaarheidsstudie werd uitgevoerd. In de RIA werd deze regeling vergeleken met een andere optie, namelijk de koppeling van de haalbaarheidsstudie aan de stedenbouwkundige aanvraag. Het tijdstip voor het indienen van
4
Advies haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen
de haalbaarheidsstudie wordt dan gekoppeld aan en een voorwaarde tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning. In zijn advies over het EPB-decreet wees de SERV reeds op de voordelen van zo’n koppeling met de stedenbouwkundige vergunning. In dergelijke alternatieve regeling is er een incentief om in een vroeger stadium, namelijk bij het ontwerpen van het gebouw en bij het aanvragen van de vergunning, al aandacht te hebben voor de energieprestaties. Het zorgt ook voor een effectievere sanctionering. Een mogelijk nadeel is wel dat dit zou kunnen leiden tot een verlenging van de procedure, terwijl men in de andere optie gebruik kan maken van de tussenliggende tijd om een aantal zaken concreter uit te werken, zodat men over meer gedetailleerde informatie kan beschikken om in de afweging mee te nemen. Volgens de SERV blijkt uit de RIA dat de optie ‘bouwvergunning’ te verkiezen is boven de optie ‘startverklaring’. In de RIA wordt letterlijk gesteld: “De kans op effectieve uitvoering van de conclusies van de haalbaarheidsstudie (bij een koppeling aan de bouwvergunning) is, gelet op het vroegere tijdstip van het indienen van de studie, groter dan bij een koppeling met de startverklaring. Door de haalbaarheidsstudie te koppelen aan de stedenbouwkundige aanvraag, kan tevens gebruik worden gemaakt van de sanctiemogelijkheden van de ruimtelijke ordeningsregelgeving, wat zal leiden tot een effectievere controle en handhaving.” (…) Nadat de bouwvergunning is verleend, liggen de gebouwkenmerken reeds grotendeels vast en is het niet evident om nog alternatieve energiesystemen in te passen. “De haalbaarheidsstudie wordt dan in de praktijk ook best voor de stedenbouwkundige aanvraag uitgevoerd. Om dit te bereiken wordt in het kader van optie 2 bij de dossiersamenstelling van de stedenbouwkundige aanvraag een bijkomend formulier betreffende de haalbaarheidsstudie opgenomen”. Ook de Inspectie van Financiën verkiest de optie van een koppeling aan de bouwvergunning en heeft om die reden een negatief advies afgeleverd over het voorontwerp van besluit. Dat de Vlaamse regering niettemin kiest voor de koppeling aan de startverklaring wordt verduidelijkt door de RIA: “Er werd overleg gepleegd tussen enerzijds het Vlaams Energieagentschap en de administratie Ruimtelijke Ordening en anderzijds tussen de kabinetten van de ministers Peeters en Van Mechelen. Uit dit overleg bleek dat ruimtelijke ordening zich verzette tegen een koppeling van de haalbaarheidsstudie met de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning en dat zij sectorwetgeving zo veel mogelijk los van de wetgeving ruimtelijke ordening wenst te behouden”. De SERV vraagt om deze keuze opnieuw te bekijken, rekening houdend met het vrijwillig karakter van de haalbaarheidsstudie en met de voor- en de nadelen van de koppeling aan hetzij startverklaring, hetzij aan de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning.
5
Advies haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen
2.3. Inhoud van de haalbaarheidsstudies Het voorontwerp bevat weinig of geen bepalingen over de inhoud van de haalbaarheidsstudies. Er is enkel bepaald dat de minister bevoegd voor energiebeleid de technologieën kan vastleggen waarvoor een haalbaarheidsstudie moet worden uitgevoerd, en dat de minister de vorm en inhoud van de haalbaarheidsstudies kan bepalen. De SERV vraagt dat er ook daadwerkelijk richtlijnen komen voor vorm en inhoud zodat de opdrachtgever zijn keuze op basis van de juiste informatie kan maken. Er zijn immers nog talrijke vragen die een antwoord vergen zoals: : wanneer is een project haalbaar? Hoe bepaal je de haalbaarheid van een project (intern rendement IRR, terugverdiendtijd,..). Welke gegevens gebruik je om de financiële haalbaarheid van een project te berekenen (levensduur, afschrijvingsperiode,...) en hoe kan je hierbij rekening houden met (snel evoluerende) steun- en subsidie mogelijkheden en schommelende energieprijzen?
6
Advies haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen
Referentielijst SERV, 05.05.2004, Advies over het voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen, Brussel: SERV SERV, 14.09.2005, Advies over het ontwerpbesluit energieprestatiecertificaat bouw & Stappenplan invoering energieprestatiecertificaat, Brussel: SERV SERV, 12.04.2006, Advies Energieprestaties en binnenklimaat van gebouwen. Voorontwerp decreet & ontwerp wijzigingsbesluit. Brussel: SERV. SERV, 21.06.2006, Advies energieprestatiecertificaat publieke gebouwen. Brussel: SERV.
7