VERSLAG VAN DE COMMISSIE
ACHTERSTALLIGE BETALINGEN
Ingesteld bij besluit van de Staatssecretaris voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen dd. 4 December 1951
MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN REGERINGSCOMMISSARlAAT VOOR INDONESISCHE AANGELEGENHEDEN
VERWIJDERQ j DATUM: . 'heel< Minist erleVERSLAG VAN DE COMMI§~~ .tenlandse Zakéf\ van' t ul
ACHTERSTALLIGE BETALINGEN
Ingesteld bij besluit van de Staatssecretaris voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen dd. 4 December 1951
MINISTERIE VAN BUTTENLANDSE ZAKEN REGERINGSCOMMISSARIAAT VOOR INDONESISCHE AANGELEGENHEDEN
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk
I. 11.
Blz. Inleiding
S
Rehabilitatie
.................. ...................................................
111.
Materiële oorlogsschade
IV.
Backpay salarissen ................................ ............... " .. ....... .
83
V.
Backpay pensioenen ......................................................... "
93
VI.
Delegaties
VII.
Andere vorderingen
VIII. IX.
........................ ....... .. ........ .............
13
..................... ......... ... .. .. .. ................................
50
\07
............................ . ......... . .. ...... . .. ..........
122
Monetaire maatregelen ..... .. ....... ... . .... ... ... .. ..... .. .... .... .. ..........
127
Samenvatting
133
HOOFDSTUK I INLEIDING Instelling.
Op 4 December 1951 heeft de Staatssecretaris voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen de "Commissie Achterstallige Betalingen" ingesteld bij het volgende besluit: "Gelezen: enz. "Gelet op: "a. zijn bij de algemene beraadslaging over het wetsontwerp tot vaststelling "van Hoofdstuk XIlI B (Departement voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen) "der Rijksbegroting voor het dienstjaa r 1951 in de Tweede Kamer terzake gedane "toezegging (Handelingen 2e Kamer 19501 1951, blz. 2031); "b. de door de heer De Graaf c.s. in de Tweede Kamer voorgestelde - sedert .,met algemene stemmen aangenomen - motie van orde (Bijlagen Hand. 2e "Kamer 195011951, nr. 2226; Hand. id., blz. 2436);
"c. de in bovenvermelde brieven vervatte voordrachten; " HEEFT BESLOTEN : "Artikel 1
" In te stellen een commissie, gevestigd te 's-Gravenhage. welke tot taak heeft: " I. na te gaan of en zo ja op welke wijze en in welke omvang door thans in "Nederland doch tijdens de oorlog in Indonesië gevestigde personen schade is "geleden als gevolg van de wijze, waarop door de lndonesische Overheid de op "haar rustende verplichtingen, ontstaan op een aan de souvereiniteitsoverdracht "voorafgaand tijdstip, zijn of worden afgewikkeld en hoe zulk een schade eventueel .,kan worden hersteld ; ,,2. in haar uit I voortvloeiende beschouwing van de rehabilitatie-uitkeri ngen, .,backpay van pensioenen en salarissen en in onderling verband met deze, mede te "betrekken de gevolgen van het door de Indonesische Overheid ingenomen stand.. punt inzake het vraagstuk van de vergoeding van materiële oorlogsschade;
,,3. na te gaan of er al dan niet aanleiding bes taat - en zo ja in hoeverre "om te bevorderen dat door de Indonesische Regering de terugbetaling van " gedurende de bezetting van Indo nes ië in Nederland uitbetaalde delegaties en ,.dergelijke uitkeringen geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden; ,.4. omtrent het sub t tlm 3 bedoelde onderzoek verslag uit te brengen aan de "M inisters voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen en van Financiën. ,,Artikel 2 " In de commissie te benoemen: "A. tot Voorzi tter, tevens lid: " I. F. P. Heckma n. laa tstelijk wnd. Com missa ris van het Koninkrijk der Neder"landen te Semarang, thans particulier;
5
,,8. als ambtelijke leden: ,,2. Dr. A. 1. W. BrUckel, Vertegenwoordiger van bet Ministerie van Binnen"landse Zaken; ,,3. Mr. J. H. Hoogesteger, Voorzitter van de "Stichting tot verzorging en af"wikkeling van pensioensaangelegenbeden betreffende gewezen Overheids"personeel van Indonesië en bun nagelaten betrekkingen"; ,,4. Drs. E. P. M. Tervooren, Vertegenwoordiger van het Ministerie van Finan"ciën; ,,5. L. G. Weggemans, Vertegenwoordiger van het Ministerie van het Ministerie' "voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen; ,,6. Mr. P. H. M. Werner, Vertegenwoordiger van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid;
"C. als niet-ambtelijke leden: ,,7. H. E. K. Ezerman, Vertegenwoordiger van de particuliere werknemers; ,,8. W. H. Lichtveld, Vertegenwoordiger van de ambtenaren; ,,9. R. Meijers, Vertegenwoordiger van de Stichting N.I.B.E.G.- Nederland. '); ,,10. B. Sleeboom, Vertegenwoordiger van de gepensionneerden; ,,11. H. B. Verwaijen, Vertegenwoordiger van de militairen en gepensionneerde "militairen; "D. tot Secretaris: "Mr. J. Biemond, Administrateur bij het Ministerie van Economische Zaken. ,,Artikel 3 " De Voorzitter kan desgewenst andere deskundigen uitnodigen tot het geven van "voorlichting aan· of tot deelneming aan de beraadslagingen van de commissie. "Artikel 4 "Door of namens de Staatssecretaris voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen "wordt: "a. aan de commissie het personeel toegevoegd, dat zij voor de uitoefening "van haar taak behoeft; "b. al hetgeen verder regeling behoeft voor een goed functionneren der corn"missie, nader bepaald. "Artikel 5 "Besluiten van de commissie worden vastgesteld bij meerderheid van stemmen; "voorzover het adviezen betreft, is een minderheid bevoegd van haar afwijkend "gevoelen in afzonderlijk advies blijk te geven. ,,'s-Gravenhage, 4 December 1951. ..De Staatssecretaris voor Uniezaken "en Overzeese Rijksdelen. "w.g. GÖTZEN. I) De heer Meijers werd tot I Mei 1952 wegens ziekte vervangen achtereenvolgens door Mr. E. WiLmink en de heer B. A. van Ketel.
6
De commissie is op 18 December 1951 geïnstalleerd door de Staatssecretaris die daa rop de volgende reden hield: "Mijne Heren, "Het is mij een voorrecht en een genoegen U welkom te mogen heten op deze "b ijee nkomst. Door verschillende oorzaken heeft de instelling van Uw Com missie .. langer op zich laten wachten dan ik gehoopt had, toen ik bij de beraadslagingen .,over de begroting 1951 van dit Ministerie in de Tweede Kamer op 7 Juni j.1. de "toezegging deed om haar instelling in overweging te nemen. Ik verheug mij er "over dat ik thans tot de installatie van deze Commissie, die wellicht het beste "ka n worden aangeduid met de naam: "Commissie Achterstallige Betalingen", kan "overgaan. " Indien -ik echter, Mijnheer de Voorzitter, de Commissie, die onder Uw leiding "haar taak gaat aanvangen, met deze naam aanduid, lijkt een nadere toelichting, een "inhoudsopgave als het ware, gewenst. Welke zijn de achterstallige betalingen, " waa rmede de Commissie zich za l gaan bezighouden? Wie is in de betaling achter· " stallig, en wanneer er van achterstalligheid sprake is, voor wie geldt dat dan? .,Het antwoord op deze vragen is in beginsel gegeven in de taakomschrijving, "zoals deze is geformuleerd in het instellingenbesluit van de Commissie. Ik mag "er evcn aan herinneren, dat die taakomschrijving lu idt: "I. na te gaan of en zo op welke wijze en in welke omvang door thans in "Nederland, doch tijdens de oorlog in Indonesië gevestigde personen schade is "geleden als gevolg van de wijze, waarop door de Indonesische Overheid de op ,.H aar rustende verplichtingen, ontstaan op een aa n de souvereiniteitsoverdracht ..voorafgaand tijdstip, zijn of worden afgewikkeld, en hoe zulk een schade even· "tueel kan worden hersteld ; .,2. in haar uit 1. voortvloeiende beschouwing van de rehabilitatie· uil keringen. "backpay van pensioenen en salarissen en in onderling verband met deze, mede •. te betrekken de gevolge n van het door de Indonesische Overheid ingenomen "standpunt terzake van het vraagstuk van de vergoeding van materiële oorlogs,.schade ; .. 3. na te gaan of er al dan niet aan leiding bestaat - en zo ja in hoeverre "om te bevorderen, dat door de Indonesische Regering de terugbetaling van "gedurende de bezetting van Indonesië in Nederland uitbetaalde delegaties en "dergelijke uitkeringen, geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden; .,4. omtrent het sub 1 t/rn 3 bedoelde onderzoek verslag uit te brengen aan de " Ministers voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen en van Financiën. " Uit deze taakomschrijving blijkt, dat de woorden "achterstallige betalingen" " betrekking hebben op eventueel geleden schade als gevolg van de wijze, waarop "door de Indonesische Overheid de op Haar rustende verplichtingen, ontstaan op ..een aan de Souvereiniteitsoverdracht voorafgaand tijdstip, zijn of zullen word en .. afgewikkeld . Deze eventuele schade moet geleden zijn door personen, die tijdens "de oorlog in Indonesië, doch thans in Nederland zijn gevestigd. "Het gaat hier derhalve om verplichtingen, die vóór de souvereiniteitsoverdracht ..zijn ontstaan en waarvan overeenkomstig artikel 4 van de ter R.T.C. aangegane ..overgangsovereenkomst door partijen is erkend e n aanvaard. dat zij op de •. Republiek Indonesië zijn overgegaan. In de taakomschrijving zij n deze verplich· "tingen niet nader aa ngeduid. Het staat de Commissie derhalve vrij in haar onder· ..zoek en studie, binnen de door de R.T.C. overeenkomsten aangegeven grenzen, "verplichtingen van allerlei aard te betrekken ; in ieder geval zal de Commissie
7
"blijkens punt 2 der taakomschrijving in studie nemen de wijze waarop de reha"bilitatie-uitkeringen en de Z.g. backpay van pensioenen en salarissen zijn of u worden afgewikkeld. "Ik moge er voorts op wijzen dat de Commissie blijkens punt 1 van de taak"omschrijving in haar studie slechts die schade kan betrekken welke een gevolg "is van de wijze van afwikkeling van bestaande verplichtingen. Derhalve niet de .,vraag of de regelingen, waarop deze verplichtingen gebaseerd zijn, op zich zelf "wel juist en billijk zijn te achten. "Het zal dus de taak zijn van de Commissie om na te gaan of als gevolg van "de wijze van afdoening der bestaande verplichtingen schade is geleden, zo ja "op welke wijze schade is geleden en ten slotte in welke omvang schade is ge"leden, terwijl voorts de Commissie in beschouwing zal nemen hoe zulk een schade "eventueel kan worden hehteld. Omtrent dit onderzoek en haar bevindingen ter,,zake zal de Commissie verslag uitbrengen aan de Ministers voor Uniezaken en "Overzeese Rijksdelen en van Financiën . .,Ongetwijfeld zal de kwestie der rehabilitatie van de oorlogsslachtoffers uit ,.Indonesië een belangrijk deel van de tijd van de Commissie in beslag nemen. "In Juni 1946 werd ter behandeling van dit vraagstuk in Indonesië de z.g. "Back"pay-Commissie" in het leven geroepen, welke commissie de eerste stoot gaf aan "de tot standkoming van de initiële rehabilitatie-uitkeringregeling van 7 September ,,1947, terwijl - na opbeffing dezer Commissie - de verdere behandeling daar"van werd toevertrouwd aan het Departement van Sociale Zaken te Djakarta. "intripartite overleg met werkgevers en werknemers. "De afhandeling van deze aangelegenheid ondervond echter door tal van oor"zaken vertraging, waarbij met name de ongeregelde toestanden en de daarmede "samenhangende ongewisheid omtrent bet toekomstige verloop der landsfiDan"ciën het wel zeer moeiJijk maakten om met betrekking tot bet rehabilitatie"vraagstuk eeD definitieve beslissing te nemen. Aangezien verder uitstel niet langer "verantwoord was werd - teneinde tot de zo dringend noodzakelijke docb tegelijk "ook volledige afwikkeling van het rehabilitatie-vraagstuk te geraken - de slot" rehabilitatie-regeling van 17 Februari 1949 aJgekondigd. "De steeds slechter wordende toestand van de Indonesische financiën maakte ..het nog voor genoemde overdracht onvermijdelijk om in het kader der alge,.mene bezuinigingsmaatregelen, ook ten aanzien van de rehabilitatie beperkingen "aan te leggen, waartoe bedoelde regelingen in December 1949 werden herzien. "Jn verband met de terzake te treffen uitvoeringsvoorschriften, waarbij o.a. tal t i van commissies in het leven moesten worden geroepen, kon aan de regeling van "Februari 1949 vóór de souvereiniteitsoverdracht slechts ten dele uitvoering worden gegeven. "Als gevolg hiervan moesten vele rehabilitatie-uitkeringen na de souvereiniteits"overdracht worden afgc;wikkeld. Voorzover mij bekend ontvingen practisch alle " rechthebbenden de z.g. initiële uitkering. De eerste helft van de slolrehabilitatie"uitkering moeten velen echter nog ontvangen, terwijl op enkele uitzonderingen "na, de tweede helft van de slotrehabilitatie nog moet worden uitgekeerd. He:t "vraagstuk werd nog ingewikkelder, nadat in Maart 1950 door de Indonesische "Regering de bekende monetaire maatregelen werden getroffen. Onzekerheid be· ..staat nog steeds over de vraag, of zij, wier aanvragen op 1 Januari 1950 nog niet "waren behandeld, de slotrehabilitatie alsnog zuUen ontvangen. Zoals U bekend "is stelde de Indonesische Regering zich op het standpunt, uit dezen hoofde geen "verdere verplichtingen te hebben. Deze aangelegenheid is onlangs door het "Uniehof behandeld, doch deze behandeling heeft niet tot een resultaat geleid. Ol
8
" Betreft het tot dusver besprokene eventuele schade als gevolg van de wIjze "van arwikkeling van bestaande verplichtingen krachtens regelingen, die reeds "vóór de so uvereiniteitsoverdracht waren vastgesteld, een enigszins ander karakter "draagt de aa n de commissie in punt 2 opgedragen taak. Deze behelst het gevolg "geven aan het verlangen, uitgesproken door de Tweede Kamer der Staten"Generaal, om in de beschouwingen der Commissie, voortvloeiende uil punt I "van haar opdracht; en in onderling verband daa rmede, ook te betrekken de "gevolgen van het door de Indonesische Overheid ingenomen standpunt inl..ake .. het vraagstuk van de vergoeding van materiële oorlogsschade, "Zoals U bekend is heeft de Indonesische Regering zich bij de vaststelling van "de rehabilitatie-uitkeringen op het standpunt gesteld, dat deze uitkeringen er "Ioc moeten strekken om de slachtoffers van de oorlog in Indonesië, zoals het "gesteld werd in de opdracht van de in 1946 ingestelde Backpay-Commissie .,in "de gelegenheid te stellen een nieuw leven op te bouwen op een onder de huidige "omstandigheden passen d niveau," "Tenslotte, mijne Heren, moge ik U verzoeken tevens in Uw studie te netrekken "de achterstallige betalingen, die verschuldigd zijn, nu niet door de Overheid, "doch door overheidspersoneel en betrekkingen daarvan aan de Overheid. ik heb "hier met name op het oog de delegatieschulden ; dit zijn de schulden van Over"heidspersoneel. dat zich tijdens de oorlog in Indonesië bevond en dat van 1 Maart .,1942 af niet meer in de gelegenheid was de delega ties aan de in Nederland " verblijfhoudende verwanten. va n het hun toekomende salaris te doen afschrijven . .. Deze delegaties werden in Nederland hetzij door het toenmalige Ministerie van " Koloniën, hetzij door Bankinstellingen, tijdens de oorlog doorbetaald, zodat vele "ambtenaren of hun nagelaten betrekkingen uit dien hoofde na beëindiging van "de oorlog een belangrijke delegatie-schuld op hun naam hadden staan . .. Deze schulden zijn of worden thans voorzover mogelijk, volledig door de R.1. "ingevorderd, ook - indien de betrokken ambtenaar intussen is overleden - van "de na bestaanden. "De gevolgen van deze maatregel vormen voor de betrokkenen in vele gevallen "een drukkende last. In talrijke verzoekschriften komt dit tot uiting. Het is om "deze reden dat ik er prijs op stel dat Uwe Commissie ook dit vraagstuk in haar "onderzoek betrekt, op de wijze zoals geformuleerd in punt 3 van de taak om"schrijving. " Mijne' Heren, ik ben er mij ten volle van bewust, dat de taak, die gij vrijwillig "op U hebt genomen, waarvoor ik U ten zeerste erkentelijk ben, een moeilijke en "delicate taak is. " De samenstelling van deze Commissie, waarin naast vijf ambtelijke leden, vijf " vertegenwoordigers uit vak- en belangenverenigingen zitting hebben, is echter .,een zodanige, dat ik de verwachting mag uitspreken dat zij, onder de leiding van " haa r Voorzitter, de taak die haa r wacht, met inzicht van zaken, met juist en vol· " ledig begrip voor de vele factoren , waarmede rekening zal zijn te houden en met "voortvarendheid, tot een goed einde zal weten te brengen. De Voorzitter antwoordde hierop als volgt: "Excellentie, "Het is mij een voorrecht, te mogen antwoorden op de door U gesproken "woorden. "Ik wil beginnen met U uit naam van de zojuist geïnstaleerde Commissie .,erkentelijkheid te betuigen voor het feit, dat U persoonlijk de iostal1atie-rede 9
,bebt willen uitspreken, welke dáárom zo waardevol is, aangezien zij een toelichting "bevat, welke voor het werk van de Commissie van uitnemend belang zal zijn. "Immers, niemand beter dan Uwe ExceUentie weet, welke moeilijkheden en "belemmeringen de uiteindelijke rehabilitatie - in den ruimsten zin des woords"van de rndische oorlogsslachtoffers in de weg hebben gestaan en nóg staan, en "wij verheugen ons met U, dat heden de door Uwe Excellentie toegezegde studie"Commissie met haar werkzaamheden een aanvang kan nemen. "Dat de Commissie zich hierbij gesteld ziet voor een moeilijke en delicate taak, "daarvan is zij zich bewust. "Overal ter wereld waar door de oorlog leed en schade werd ondervonden, heeft "het herstel teleurstellingen gebracht, en door allerlei omstandigheden heeft met "name de rehabilitatie van de slachtoffers van de Japanse overheersing van het "voormalige Nederlands-Indië bij velen, die onder deze categorie vallen, een zee "van teleurstellingen gebracht, waarbij de gezonde zin voor de realiteit somwijlen "door sentimenten werd verdrongen. "Voor diegenen evenwel, die werkelijk het slachtoffer zijn geworden van de gang "van zaken, zoals die sedert de souvereiniteits-overdracbt is gegroeid, behoren "waarschijnlijk voorzieningen te worden getroffen, en het is om die reden niet "alleen een moeilijke en delicate, maar ook een schone en verantwoordelijke taak, "die de Commissie voor Achterstallige Betalingen op de schouders is gelegd. om " in deze materie, na grondige studie, de weg te vinden en voorstellen tot herstel " te doen. "Voor het vertrouwen, door Uwe Excellentie uitgesproken in de leden van de "Commissie en in haar Voorzitter, betuig ik gaarne mijn erkentelijkheid. " Ik ben overtuigd, dat door goede samenwerking en door de wil, om tot een "spoedig resultaat te komen, het werk van de Commissie tot een goed einde zal "voeren. De commissie ving kort daarna haar werkzaamheden aan. Met het oog hierop werd een aantal subcommissies ingesteld. n.l. inzake rehabilitatie, pensioenen, delegaties, monetaire maatregelen, materiële oorlogsschade en backpay-salarissen. Deze subcommissies hebben talrijke vergaderingen gehouden voor besprekingen van het aan haar toegewezen onderwerp en het ontwerpen van de tekst van het betreffende hoofdstuk van het advies. De commissie heeft voorts regelmatig ook in pleno vergaderd voor het bespreken en de vaststelling vnn de definitieve tekst, zoals deze tenslotte hierbij kan worden aa ngeboden. A Igentelle opmerkingen. Alvorens over te gaan tot het advies zelf, waarbij de uügebreide en aanvankelijk bijna niet te overziene stof in hoofdstukken gesplitst wordt uiteengezet, stelt de commissie het op prijs vooraf enige algemene opmerkingen te maken. De commissie heeft van de Ministeries voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen en van Financiën alle mogelijke medewerking ondervonden; het door haar gevraagde materiaal werd met de meeste bereidwilligheid ter beschikking gesteld en ook ongevraagd werden talrijke gegevens verstrekt. Ook door andere instanties werd volle medewerking verleend. Het is de commissie gebleken dat men in Nederland over de situatie van de Nederlandse mannen, vrouwen en kinderen in de Japanse concentratiekampen onvolledig is ingelicht mede doordat aan rapporten en fotomateriaal, aanstonds na de capitulatie van Japan vervaardigd geen bekendheid is gegeven. Misschien is het tevens hieraan te wijten, dat het grote leed. door de Nederlandse bevolkings+
10
groep in indonesië gedurende jaren geleden, wein.ig begrip heeft gevonden bij de Nederlanders in het moederland en dat elke gerepatrieerde de indruk kreeg dat in Nederland onvoldoende werd beseft de omvang van het drama dat zich in Indonesië onder de Japanse militaire dictatuur heeft afgespeeld. I n de taakomschrijving wordt de commissie opgedragen na te gaan de schade door oorlogsslachtoffers geleden tengevolge van de nalatigheid der Indonesische Regering om zich van hare verplichtingen te kwijten en tevens aan te geven hoe zulk een schade kan worden hersteld. Zij kon dus niet volstaan met het constateren van de geleden schade doch moest bovendien de weg aangeven waarla ngs in deze schade kon worden tegemoetgekomen. Naast een claim op Indonesië zal men dan ook in de volgende hoofdstukken telkenmale aantreffen een beroep op Nederland. De taakomschrijving maakt in het eerste punt gewag van personen, tijdens de oorlog in Indonesië doch "thans" in Nederland gevestigd. De interpretatie van dit woord "thans" heeft voor de commissie moeilijkheid opgeleverd. Strikt genomen zo u dit zijn 4 December 1951 (de datum van het instellingsbesluit der commissie), doch het komt de commissie voor dat het niet in de bedoeling kan hebben gelegen in haar beschouwingen slechts diè oorlogsslachtoffers te betrekken die op de datum, waarop de commissie is ingesteld, in Nederland waren gevestigd. Het bepalen van een andere datum echter levert moeilijkheden op; immers elke toekomstige datum zal eensdeels een bepaalde groep afstoten die redelijkerwijs toch ook aa nspraak zou kunnen doen gelden op financiële tegemoetkoming en brengt anderzijds het gevaar mede dat bepaalde Nederlandse groepen in Indonesië, die daar van oudsher geworteld zijn, zich door de nieuwe mogelijkheid van eventuele uitkeringen sterker naar Nederland aangetrokken zouden voelen. Beantwoording van de vraag welk criterium in casu zal moeten worden gekozen ligt naar het oordeel der commissie in de beleidssfeer der Regerin g zodat de commissie zich hieromtrent van advies wil onthouden. Een verdere moeilijkheid doet zich ook voor ten aanzien van het land van vestiging. De opdracht spreekt van "gevestigd in Nederland". De commissie meent te mogen betwijfelen dat werkelijk bedoeld is dat vestiging buiten Nederland, anders dan Indonesië, - terwijl de eventueel goed te maken schade onder dezelfde omstandigheden werd geleden als door de in Nederland gevestigden - tot gevolg zou hebben dat betrokkenen uitgesloten zouden worden van eventuele rechten op uitkering. fn het bijzonder spreekt dit in die gevallen waar de vestiging geschiedde in dienst van de Overzeese Rijksdelen, UNO-organen e.d. In dit verband zij opgemerkt dat in de boezem der commissie nog de vraag is gesteld in hoeverre niet-Nederlanders hieronder kunnen vallen. Het antwoord moet gevonden worden in de interpretatie van het woord "personen" in de taakomschrijving, van welke interpretatie de meerderheid zich meent te moeten onthouden. Tenslotte nog een algemene opmerking. Zoals uit de volgende hoofdstukken zal blijken zijn de vele vraags tukken waarbij de Indische gerepatrieerden zij n betrokken, in vele opzichten verschillend ; zij hebben elk weer andere facelten en de juridische merites van de aanspraken en desiderata zijn zeer uiteenlopend . AI deze vraagstukken hebben dit echter gemeen dat hierbij in de gedachtensfeer van betrokkenen sprake is van een Nederlandse verantwoordelijkheid voor al wat gebeurd is in het voormalige Nederlands-Indië, zowel vóó r de oorlogsverklaring aa n Japan als na de J apanse capitulatie, tot aan de datum der souvereiniteitsoverdracht. Het ligt niet op de weg der commissie deze verantwoordelijkhetd af te wegen en evenmin om deze te beredeneren, aangezien dit zou leiden tot een staatsrechtelijke analyse van de bouw van het Koninkrijk vóór de oorlog resp. vóór 11
de souvereiniteitsoverdracht. Een algehele ontkenning van deze verantwoordelijkheid is naar haar oordeel evenwel niet goed mogelijk, aangezien het opperbestuur van het voormalig Nederland!;.lndië berustte bij de NederlalllClse Regering. Immer. bij de beslissing in aUe belangrijke, niet uitsluitend interne aangelegenheden, was het laatste woord aan de Nederlandse Regering. Aan Haar was ook de verantwoordelijkheid voor de verdediging van het Koninkrijk, aan Haar was in laatste instantie de beslissing voorbehouden omtrent het gebruik van de defensiemiddelen in het voormalige Nederlands-lndië. Het was de Nederlandse Regering die de oorlog verklaarde waardoor het in dit op zich onzelfstandige NederlandsJndië in de oorlog werd betrokken. Het was voor de zaak van het gehele Koninkrijk dat de Nederlandse onderdanen in Nederlands-Indië lijf en goed hebben ingezet. Na de souvereiniteitsoverdracht geldt deze verantwoordelijkheid uiteraard niet meer ten aanzien van hen die tengevolge daarvan onderdaan werden van een vreemde staat. Ten opzichte van de Nederlanders in Indonesië is deze verantwoordelijkheid naar het oordeel der commissie groter en sterker geworden. De commissie heeft zich niet uitdrukkelijk willen uitspreken - dit was ook haar taak niet - of en in hoeverre deze algemene verantwoordelijkheden van Nederland, voorzover deze betrekking hebben op de hier aan de orde zijnde vragen, ten aanzien van de financiële aspecten in overeenstemming zijn te brengen met het feit dat Nederlanders vóór de souvereiniteitsoverdracht juridisch werden verwezen naar de rechtspersoon Nederlands-lndië met afgescheiden geldmiddelen en na die datum werden verwezen naar de Republiek lndonesiè!. Naar haar oordeel kan zulk: een verwijzing, al moge zij juridisch nog zo sluitend zijn, de bovengenoemde algemene verantwoordelijkheden van Nederland niet geheel doen verdwijnen. Een stringent beroep op zulk een juridische en staatsrechtelijke argumentatie kan slechts wrangheid brengen in de gemoederen van alle betrokkenen en kan naar het oordeel der commissie het Nederlandse volk onmogelijk morele bevrediging schenken. Zulks kan slechts worden bereikt wanneer een oplossing wordt gevonden die gegrond is op beginselen van recht en billijkheid. De commissie is bij de samenstelling van haar rapport uitgegaan van de betreffende kamerstukken, de taakomschrijving, de installatierede en de in het voorgaande uitgewerkte gedachten . Zij heeft bij vele principiële punten dikwijls tegenstrijdige inzichten bij de leden gevonden. De hierna volgende voorstellen moeten dan ook worden gezien in het licht van het streven der commissie om zoveel mogelijk tot een compromis te geraken.
12
HOOFDSTUK
n
REHABILITATIE § 1.
Inleiding
Japanse bezettingstijd.
Alvorens in dit hoofdstuk een overzicht te geven van de maatregelen, die de voorma lige Nederlands·lndische Regering in de jaren 1945- 1949 heeft getroffen ter rehabilitatie van de Indiscbe oorlogsslachtoffers, dient een korte schets vooraf te gaan van de lotgevallen, tijdens de Japanse bezetting van Indonesië (Maart 1942- Augustus 1945), en onmiddellijk daarna, van de Nederlandse bevolkings· groep, tegen welke de volle baat van de Japanners zich keerde en waarvan de levensomstandigheden, door toedoen van de bezettingsautoriteiten, zodanige wijziging ondergingen dat men ten aanzien van deze groep met recht het woord "oorlogsslachtoffer" kan gebruiken. Reeds spoedig na de capitulatie (op 8 Maart 1942) van het Kon. Ned. Ind. Leger en de daarop gevolgde internering van de krijgsgevangenen. werd door de Japanners een begin gemaakt met de internering van de burgerbevolking. Juiste cijfers omtrent de aantallen krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden zijn niet beschikbaar, doch men is niet ver van de waarheid indien men voor deze beide groepen tezamen een totaal van 130.000 zielen aanneemt, Lw. 30.000 krijgsgevangenen en 100.000 burgergeïnterneerden. Voor de mannen enerzijds en voor de vrouwen en kinderen anderzijds werden afzonderlijke kampen ingericht. De internering van de Nederlanders (en andere Europeanen) geschiedde uiteraard niet tegelijkertijd. Hoe zou dit ook kunnen in een zo uitgestrekt eilandenrijk, waar de verbindingen door de oorlog tot een minimum waren teruggebracht, waar de Japanse bezetting op verschillende tijdstippen een aanvang nam en waar de. inzichten van de Japanse militaire commandanten zozeer uiteenliepen. De krijgsgevangenen werden, zoals gezegd, het eerst geïnterneerd, aanvankelijk in kleine kampen ter plaatse waar zij zich hadden overgegeven, later in grotere concentratiekampen, vanwaar velen in groepen overzee werden gevoerd naar Birma, Thailand, Indo-China, Japan. Ook binnen Indonesië hadden voortdurend wisselingen plaats, o.a. naar gelang de werkbehoefte in havens, aan spoorwegen, fabrieksemplacementen enz. Van de Nederlandse burgers werden eerst de mannen in kampen tezamen gebracht, met uitzondering van hen die gedwongen werden tegen een sterk gereduceerd salaris hun functies op kantoren, fabrieken en ondernemingen te blijven vervullen, hetgeen ' voor de meesten niet langer dan enige maanden heeft geduurd, waarna ook zij in een kamp werden geplaatst. Vervolgens werd, na een registratie die de nadruk legde op de al dan niet "zuivere" Europese afkomst, overgegaan tot hel interneren van de vrouwen en kinderen, soms in een met prikkeldraad onheinde stadswijk, maar ook in speciaal daarvoor ingerichte kampen van bamboe-loodsen. Naarmate de internering voortschreed, werden steeds meer mannen en vrouwen in reeds bestaande kampen gevoerd, terwijl de woonruimte in deze kampen nog werd geforceerd door het opheffen van strategisch of organisatorisch ongeschikt gelegen kampen en conce ntratie in enkele grotere kampen, hetgeen een enorme overbevolking tengevolge had. In de meeste kampen had men tenslotte in de huizen en loodsen niet meer dan 60 centimeter ligplaats per persoon. 13
Voor allen, die in omheinde stadswijken of kampen werden geïnterneerd, gold vrijwel steeds de regel, dat zij hunne huizen moesten verlaten met medeneming van een hand koffertje en dat de woningen onbeheerd achterbleven, om door Japanse militairen te worden betrokken, dan wel aan diefstal en roof ten prooi te vallen. Betekende de internering van het gezinshoofd algehele stopzetting van bet gezinsinkomen met als consequentie de noodzaak tot geleidelijke tegeldemaking van bezittingen, toen de vijand overging tot het onderbrengen vaD vrouwen en kinderen van geïnterneerden in wijken en kampen, was het stadium van de practisch volledige onteigening van de Nederlandse bevolkingsgroep bereikt. Afgezien van incidentele gevallen, waarin betrokkenen, wier huizen met voUedige inventaris voor bewonng door Japanners waren gevorderd, na de bevrijding hun bezittingen geheel of goeddeels hebben teruggekregen, kan worden gesteld, dat de Nederlandse gemeenschap in Indonesië als geheel tengevolge vaD de bezetting van aUes is beroofd en dat de Nederlanders daar te lande in dezelfde situatie uit de oorlog kwamen als de oorlogsslachtoffers in Nederland, die volledig zijn uitgebombardeerd. A1s gevolg van de zoëven genoemde registratie bleef aanvankelijk een groot aantal Nederlandse gezinnen van gemengde afkomst buiten de internering, doch in een later stadium werden ook van deze Nederlanders de meesten in kampen tezamengebracht, blijkbaar om aan alle Europese invloed in de Indonesische sfeer een einde te maken. Niettemin heeft zich steeds een aantal families - waarvan de man geïnterneerd was - buiten de kampen weten te handhaven, voor hun levensonderhoud aangewezen op de verkoop van sieraden, kleding en meubilair. Spaargelden waren nl. ontoegankelijk daar niet alleen de banken gesloten waren, doch ook de Postspaarbank geen geld aan Europeanen mocht uitbetalen. De schade, welke deze groep in de 3t jaar Japanse bezettingstijd leed, kan dan ook veilig op een lijn worden gesteld met het totale verlies aan huisraad en kleding, dat de geinterneerden hebben geleden. In de aanvang van 1943 had de segregatie van de Nederlandse bevolkingsgroep in Indonesië zijn beslag gekregen. Afgezien van de vraag, of deze maatregel in het belang van de oOrlogvoering noodzakelijk is geweest, waardoor de Japanners als het ware geen andere keus overbleef dan een grootscheepse internering van een hun vijandige groep Europeanen, is het een onweersprekelijk feit dat de inrichting van de concentratiekampen en de organisatie van de voedselvoorziening en de medische hulp vèr beneden redelijke maatstaven is gebleven. De interneringsperiode tijdens de Japanse bezetting van Indonesië heeft zich gekenmerkt door zoveel ellende, ziekte en gebrek dat men zich niet verbaast dat later vele verantwoordelijke Japanse officieren als oorlogsmisdadigers werden terechtgesteld. In 1944 en 1945 werden de toestanden in de kampen voortdurend slechter. De onverschiJligheid van de Japanse kampleiding voor hygiëni~he en medische voorzieningen had een ziekte-toestand tengevolge waaraan tallozen zijn bezweken, terwijL de voedselverstrekking aUengs tot een minimum werd gereduceerd, in het bijzonder in de vrouwenkampen, waar toestanden zijn voorgekomen die aan op-zettelijke uithongering deden denken. Niettemin hield men in de kampen algemeen de moed er in, uit vertrouwen in de uiteindelijke overwinning der gealJieerden, terwijl tevens kracht werd geput uit allerlei berichten en toezeggingen die langs diverse kanalen doorsiepelden. Hierdoor beeft men steeds in de overtuiging geleefd dat de grote ontberingen zouden worden beloond en de materiële verliezen 14
zouden worden goedgemaakt. Deze algemeen verbreide opvatting dat na de overwin ning der geallieerden alles geheel in orde zou komen. heeft in hoge mate het moreel in de kampen geschraagd. Voor velen werd echter physiek de grens van het uithoudingsvermoge n overschreden. zodat de bevrijding dikwijls te laa t en voor velen net op het nippertje kwam. Bevrijding
Toen de Engel",n in September 1945 het gezag uit handen van het gecapituleerd Japanse leger overnamen. vonden zij in de kampen een haveloze, volkome n berooide groep Nederla ndse mannen, vrouwen en kinderen. waarvan zeer velen ten prooi waren aan hongeroedeem en allerlei tropische ziekten en die over het algemeen sterk vermagerd en verouderd waren. Met de ineenstorting van het Japanse regime was de ellende voor de oorlogsslachtoffers echter geenszins ten eind.e De voedselvoorziening werd beter. doch de harde tyrannie der Japanners maa kte plaats voor een situatie welke naar plaats en tijd varieerde tussen onveiligheid en complete oorlog waarin Engelse artiUerie en tanks in actie waren. Duizenden Nederlanders, de kampen verlaten hebbend op zoek naar vrouwen kinderen of overgebleven bezittingen. kwamen m idde n in deze chaos terecht. dikwerf met fatale afl oop; zeer velen werde n door extremisten gearresteerd en konden een tweede periode van gevangenschap beginnen . Weldra kwamen ook de vrouwenkampen (waa'fvan er een zelfs met bommen aagevallen is) in beweging; de verzwakte e n verpauperde Europeanen-massa concentreerde zich in de reeds overvolle grote plaatsen, waar wat legering en veil igheid betreft de situatie de eerste helft va n 1946 nog zeer ongunstig bleef. Slecht~ langza merhand kon door de gestage afvoer van oorlogsslachtoffers naar Nederland verlicht ing in deze toesta nd en word en gebracht. Intusse n was geleidelijk de hulp aan de oorlogsslachtoffers op gang gekomen. De Rapwi (Recovery allied priso ners of war and civilian internees), die met deze taak belast werd, heeft zich daarvan zeer goed gekweten. Het is dan ook zeker aa n deze met toewijding en enthousiasme werkzame instelling te danke n geweest dat na verloop van tijd een aantal ambtenaren en particulieren beschikbaar was om functies in de zich uit de chaos herstellende maatschappij in te nemen. Niettem in is het overgrote deel van de geïnterneerden, voo ral de vrouwen en kinderen, ged urende het jaar volgende op de Japa nse capitulatie geëvacueerd naar Nederland en Australië, waar zij zich van de ontberingen in de kampen konden herstellen. Het was ond er deze omsta ndigheden dat de Luitenant Gouverneur Generaal H. J. van Mook tijdens de oorlog in Brisbane gevestigd, in October 1945 zijn taak te Djaka rt a weder opvatte. De meeste geïnterneerden bevonden zich toen nog in de ka mpen. Van een burgerlijk bestuur was geen sprake. Bij de Engelsen berustte het militair gezag en voor zover van een civiele taak kan worden gesproken, bepaa lde deze zich tot aan- en afvoer en verstrekking van leve nsmiddelen en kleding, het transport van personen voor gezinshereniging of evac uatie, inrichten van beschermde woonwijken om de kampen te ontlasten, enz. enz. Geleidelijk breidde de civiele sfeer zich uit. Burgerlijke departementen en diensten werden georganiseerd. Meer en meer keerden Nederlandse functionarissen, zowel in het ambtelijke als in het bedrijfsleven, op hun posten terug. Begin 1946 werd de eerste stap gezet op de weg, die de reh abilitatie van de Indische oorlogsslachtoffers ten doel had.
15
§ 2. De Backpay.Commissle
Instel/ing. In Januari 1946 richtte het toenmalige Hoofd van Algemene Personeje Zaken zich tot de Luitenaot-Gouverneur-Generaal met een voorstel~ een commissie te benoemen "welke zal hebben uit te maken, waarop de in Indië achtergebleven "ambtenaren over de bezettingsperiode recht of aanspraak kunnen doen gelden, "C.q. hoeveel aan de betrokkenen in den vorm van een rehabilitatie-uitkering kan "worden uitbetaald," In bet uitvoerige schrijven, waarin bovenstaand voorstel was vervat, werden de beschouwingen gereleveerd, die hieromtrent reeds in Brisbane waren gegeven en de vraagstukken aangeduid, waarvoor men na de bevrijding een oplossing zou moeten vinden. Reeds in Brisbane was sprake geweest van de wenselijkheid, om "io afwachting van een nadere beslissing omtrent uitkering van salarissen, pen,1sioenen e.d. gedurende de bezettingstijd, al dadelijk over te gaan tot betaling van "een zogenaamde rehabilitatie-uitkering, ter tegemoetkoming in de eerste kosten "van kleding, meubilair enz." De vraag, of recht op salaris werd erkend was eveneens van belang voor de particuliere werkgevers, "dje het door hen inzake het vraagstuk der backpay in te "nemen standpunt afhankelijk stellen van dat, hetwelk de Regering zal innemen",
In zijn advies aangaande het voorstel merkte de Directeur van Financiën op, dat wij te maken hebben met "een deel van bet grote gebeel der schadevergoe"dingen, welke in beginsel op gelijke wijze beoordeeld dienen te worden. Dit "impliceert dat ook hier het uitgangspunt moet zijn de door de Regering in het "begin van 1942 gestelde en door den Volksraad aanvaarde regel: de samenleving "is in beginsel aansprakelijk voor de gelden schade". Doch bet gaat hier om de schade, meende de Directeur van Financiën en wel de materiële schade; inkomstenderving e.d. valt daar niet onder, evenmin premies van levensverzekering. "Hoe men het ook wendt of keert, premiebetaling voor "levensverzekering is in wezen kapitaalvorming en kan derhalve n.m.g. · niet onder "schaaeherstel worden gerubriceerd". Tenslotte was deze hoofdambtenaar van oordeel dat de landsdienaren juridisch noch formeel recht op volle uitbetaling van de gederfde bezoldigingen kunnen doen gelden. evenzeer als dat de gepensionneerden wèl zulk een recht hebben. In Maart 1946 stemde de Luitenant-Gouverneur-Generaal in met het voorstel dat een dergelijke commissie zou worden ingesteld. In een missive aan het Hoofd van Algemene Personele Zaken - waarvan copie aan alle departementshoofden - werden richtlijnen gegeven, waaruit het volgende wordt geciteerd. ,,Het zou den Landvoogd echter onjuist voorkomen, wanneer de commissie een "opdracht kreeg geheel los van de financiële situatie en de mogelijkheden van "schadevergoeding. Natuurlijk is het wenschelijk een duidelijk beeld te verkrijgen .. van de rechtspositie der ambtenaren, doch aanzienlijke uitkeeringen, die buiten "verhouding zouden staan tot de draagkracht van bet Land. kunnen daarop niet ,,zonder meer wo(den gebaseerd. "Men mag niet uit het oog verliezen. dat dergelijke uitkeeringen aanstonds een "precedent scheppen voor niet ambtelijke geïnterneerden en voor de tienduizenden, "zoo niet honderdduizenden, die in of na den bezettingstijd alles hebben verloren. "Daartoe behooren niet alleen degenen. die - zonder interneering - werden "beroofd, of degenen, die na de hezning werden gevangen gezet, maar ook tal16
" Iooze ambtenaren en particulieren onder de Indonesiërs en Chineezen, die door .. absu rd lage bezoldiging gedwongen zijn geweest om hun bezittingen te verkoopen, .,teneinde in het leven te blijven. "Wanneer men uitgaat van het beginsel van volJedige schadeloosstelling da n .,is de eenige weg om zulk een schadeloosstelling draagbaar te maken voor deze " zeer verarmde maatschappij, een gelijktijdige heffing op die uitkeeringen tot "zoodanigen omvang, dat zij tot een minimum worden gereduceerd. " In het algemeen zou de Luitenant·Gouverneur-Generaal daarom veel liever .,een andere gedachte tot richtsnoer kiezen, n.l. die van de rehabilitatie. Het is nu "eenmaal een feit, dat eenerzijds de geïnterneerden een zee r slechte behandeling "hebben ondergaan en hun bezittingen meestal zijn kwijt geraakt, maar het is " teve ns een feit, dat zij, indien hun het volledige salaris of het volledige wacht· ,.geld over veertig maanden wordt uitgekeerd, daaruit dikwijls een niet onaan· .,zienlijk kapitaaltje zullen overhouden. "Wat nood zakelijk is, is te zorgen, dat zij zoo mogelijk hun gezondheid terug "krijgen en ongeveer op het niveau, waarop zij onder de huidige omstandigheden ..behooren te kunnen leven, weder kunnen beginnen. "Hetzelfde geldt voor bedrijven. Ook voor deze is het belangrijk, dat zij weer .. aan den gang kunnen gaan, dan dat allerlei kapitaalsommen ten laste van de "gemeenschap worden uitgekeerd, onafhankelijk van de levensvatbaarheid en het "economisch belang van het betrokken bedrijf. Ook hier zo u de Landvoogd de "oplossing veel liever zoeken in lage en gemakkelijke credieten en eventueel met " regeeringsga ranties of tijdelijke moratoria, da n in uitkeeringen ten laste van de "schatkist. ..Hoezeer men toch deze uitkeeringen den vorm zou geven van obligaties, zij "zullen altijd weer door de gemeenschap moeten worden opgebracht, en het totale "bedrag zal waarschijnlijk zoo groot zijn, dat voor de overheid weinig ruimte zou "blijven voor constructieven arbeid." Bij besluit van de Luitenant-Gouverneur·Generaal van 19 Juni 1946 No. 3 werd de hogerbedoelde commissie ingesteld, - sedertdien bekend onder de naam Backpay-commissie - die de opdracht kreeg om de Regering op korte termijn van advies te dienen "omtrent de uitbetaling van bezoldigingen e.d. over de bezettings"periode alsmede over daarmee verbandhoudende vraa gstukken , als het vergoeden " van premies op levensverzekeringen, in Nederland doorbetaalde delegaties, in de " bezettingstijd aangegane schulden enz., en zich daarbij uit te spreken zowel "omtrent de principiële zijde van dit vraagstuk, zijnde de rechtspositie van de ver· "schillende categorieën van ambtenaren en van particulieren, als omtrent de "wenselijkheid om in verband met de daaraan verbonden consequenties en 's Lands .,financiële toestand de uitbetaling tot bepaalde uitkeeringen te beperken". In een rondschrijven werden de Hoofden van Departementen en diensten om· trent de instelling van de commissie ingelicht, waarbij de nadruk nogmaa ls werd gelegd op de verstrekkende consequenties, die een uitbetaling van bezoldigingen en pensioenen over de bezettingstijd voor de schatkist zo u meebrengen.
Her begrip " rehabilitatie". " In verband hiermede gaan de gedachten dan ook meer uit naar een uitkering, "welke het karakter draagt van een rehabilitatie. De nood zakelijkheid om de "geïnterneerden financieel in de gelegneheid te stellen om een nieuw leven op te .. bouwen op een onder de huidige omstandigheden passend niveau, is het uit· "gangspunt van die gedachte". 17
Werkwijze. De Backpay-commissie heeft zich, ter uitvoering vao de haar opgedragen taak, in drie Subcommissies gesplitst, t.W. 1 de subcommissie voor bet salaris-vraagstuk 2 de subcommissie voor bet pensioen-vraagstuk 3 0 de subcommissie voor bet probleem van de aangegane schulden. vervallen levensverzekeringspremies, doorbetaalde delegaties enz. 0 0
Advies tot een initiële uitkering. In November 1946 werd, als eerste resultaat van de besprekingen, een voorlopig advies aan de Regering aangeboden, waarin het voorstel werd gedaan om in afwachting van de uiteindelijke conclusie van de Backpay-commissie, zonder verwijl over te gaan tot de uitbetaling van een "initiële rebabilitatieuitkering", die eeD bedrag ter grootte van 3, 4 of 5 maanden vooroorlogssalaris zou omvatten, al naar gelang de gezinssterkte van het oorlogsslachtoffer, teneinde enerzijds te voorzien in de nijpende beboefte aan contant geld bij deze groep~ anderzijds een tastbaar bewijs te leveren "dat de backpay niet een vergeten hoofdstuk is". Voor hen die delegaties hadden lopen, werd bij de berekening van de initi~le rehabilitatie-uitkering geen rekening gehouden met hun gezinsleden in Nederland. Omtrent de hangende problemen was inmiddels nog geen overeenstemming bereikt. Het saJarisvraagstuk had een diepgaande controverse opgeleverd tussen diegenen, die recbt op salaris of loon over de bezettingsperiode ontkenden en anderen die dit recht meenden te moeten staande houden. De subcommissie die bet salarisvraagstuk behandelde. kwam tot eerstgenoemde conclusie. doch in de plenaire commissie werd door enkele leden daartegen aangevoerd dat het vraagstuk naar hun mening nog niet zo grondig was onderzocht, dat dit recht met stelligheid zou kunnen worden ontkend. Op dit standpunt stelden zich met name de organisaties van ambtenaren en particuliere werknemers, benevens de vertegenwoordiger van de NIBEG (Nederlands-Indische Bond van ex-krijgsgevangenen en geïnterneerden), waarvan de laatste een minderheidsnota bijvoegde. Evenmin was in dit stadium de Backpay-commissie tot overeenstemming gekomen aangaande de andere, aan haar oordeel onderworpen vraagstukken, zoals de huisraadschade, delegatiescbuJden, verzekeringspremies enz. De Commissie meende evenwel, dat langer tijdverlies om de oorlogsslachtoffers tegemoet te komen in hun noden, niet toelaatbaar was, weshalve geadviseerd werd tot de bovengenoemde initiële rehabilitatie-uitkering, welke voor de ambtenaren ten laste van 's Lands schatkist zou moeten komen, en voor de particuliere werknemers ten laste van de werkgevers. Geraamd werd dat hiermede een bedrag van ± f 100 millioen gemoeid zou zijn, waarvan 30 millioen ten laste van den Lande en 70 millioen ten laste van de particuliere werkgevers. Naar schatting zou daarvan in Nederland een bedrag van f 45 millioen worden uitgekeerd en in Indonesië van f 55 millioen. De wd. Directeur van Financiën, die in zijn advies met dit voorstel instemming betuigde, raamde in November 1946 de uitkering op f 120 millioen, waarvan naar schatting f 53 millioen in Nederland en f 67 millioen in Indonesië. Ten laste van den Lande zou van het totale bedrag circa f 4S millioen komen. Ontbinding der commissie. Verder dan een advies tot een initiële uitkering is de Backpay-commissie niet gekomen. En toen deze voorlopige uitkering van 3 tot S maanden eindelijk in 18
September 1947 in een ordonnantie was opgenomen, werd de commissie (October 1947) ontbonden onder dankbetuiging voor de bewezen diensten. De verdere afhandeling van de uiteindelijke uitkering ter rehabilitatie van bcpaaJde groepen oorlogsslachtoffers werd ter fine van advies opgedragen aan de wd. Directeur van Sociale Zaken in z.g. triparite overleg met werkgevers en werknemers. § 3.
De Initiële RehabiJitutie-uitkering
Ind. Staatsblad 1947 no. 164. De ordonnantie, waarin de initiële rehabilitatie-uitkering werd geregeld is opgenomen in Indisch Stbl. 1947, No. 164. De uitvoerige toelichting in Ind. Bijblad No. 15129 geeft daarbij het Regeringsstandpunt weer met betrekking tot diverse principiële vraagpunten, zodat het nuttig lijkt hieronder enige passages te laten volgen . "In het privaatrecht is de regel "geen arbeid, geen Joon", neergelegd in arti.. kei 1602b van het Burgerlijk Wetboek. Weliswaar vormen de artikelen 1602c en ,,1602d hierop uitzonderingen, doch 1602c ziet niet op de langdurige niet-werk"zaamheid die hier het probleem heeft veroorzaakt, terwijl op J602d in het alge.. meen voor de Japanse bezettingstijd geen beroep kan worden gedaan indien de "werknemer bereid en in staat was tot arbeid. De omstandigheden gedurende de " bezetting waren immers zodanig dat in het algemeen de werkgever geen eigen "schuld verweten kan worden of van hem persoonlijk betreffende, toevallige ver.. hindering gesproken kan worden, wanneer hij van die arbeid geen gebruik kon ..ma ken tijdens de bezetting: de invloed van de bezetter op het bedrijfsleven van "de aanvang af en zijn intensieve bemoeienis met personeelsaangelegenheden in " het bijzonder bij de Europese bedrijven, zullen slecht!i in een hoogst enkel geval "de door de wet bedoelde verhindering of eigen schuld van de werkgever aan"wezig doen zijn. Daar komt nog bij dat de loonvordering van de werknemer "die hetzij op artikel 1602c. hetzij op l 602d is gebaseerd, over de bezettings"periode slechts, indien zij al zou slagen, op grond van artikel 50 juncto 53 van de Ordonnantie herstel rechtsverkeer zou worden toegewezen in guldens, berekend "op het laa tste niveau der in artikel 52 voorkomende sliding scale, zodat dergelijke " vorderingen voor de werknemer van weinig practische betekenis zijn. Ook op ,.deze grond verliezen de uitzonderingen op de regel van artikel 1602b zeer veel "van hun belang voor de werknemer. "Artikel 1602b geeft een regeling van het risico bij arbeidsovereenkomsten. "welk risico op grond van het voren betoogde gedurende de bezetting, geheel op de "werknemer komt te rusten. Het moet niet juist worden geacht om hierin zonder " meer te berusten, waar het buitentwijfel is dat de werknemer door het doorlopen " va n vooroorlogse finantiële verplichtingen, het aangaan van schulden gedurende "de bezetting om de povere middelen van bestaan, door de bezetter verstrekt, "aan te vullen en dergelijke, in belangrijke mate achterop is geraakt. "Deze situatie valt zeer duidelijk te onderkennen bij die werknemers, die als "oorlogsslachtoffer zijn aan te merken. "Jn de Regeling Arbeidsverhoudingen Oorlogsslachtoffers, waarin de parti"culiere werknemer die geacht moet worden economisch in ernstige mate door de "bezetting te zijn getroffen, bescherming vindt tegen maatregelen van de werk,;gever, die zijn belangen op onredelijke wijze aantasten, komt een definitie van "het begrip "oorlogsslachtoffer" voor, die ook voor dit ontwerp bruikbaar is en "ook op de overheidsdienaar toegepast kan worden. "Het is de bedoeling van het onderhavige ontwerp deze groep werknemers van
19
"een deel van het op hen gelegde risico te bevrijden; de hierboven aangehaalde "regel van burgerlijk recht is immers voor normale tijden opgesteld en de Indische .. bezettingsperiode rechtvaardigt aUeszins een verzachting daarvan. "Deze mitigering wordt hierin gevonden dat de werkgever de plicht wordt opge"Iegd om bij te dragen in de rehabilitatie van bet oorlogsslachtoffer dat de be"zetting heeft ondergaan. "Met een door de werkgever te leveren bijdrage zal moeten worden volstaan, "daar tevens rekening moet worden gehouden met het feit dat ook de draagkracht "van de werkgever als direct en indirect gevolg van de oorlog aanmerkelijk is "afgenomen . Waar het voorts onmogelijk is voor ieder oorlogsslachtoffer indi"vidueel te bepalen hoe groot deze rehabilitatie-bijdrage moet zijn zal deze voor "ieder die daarvoor in aanmerking komt krachtens de bepalingen der op hem toe"passelijke regeling, uit een zeker aantal maanden loon bestaan. "Wat de overheidsdienaar betreft, z.ijn arbeidsverhouding wordt beheerst door "de terzake bestaande publiekrechtelijke regels, waarin bet beginsel "geen arbeid, "geen 1000" op gebeel andere wijze is uitgewerkt dao in het privaatrecht. Het "bovenstaande betoog gaat voor de ambtenaren arbeidsverhouding niet op, doch "in het aJgemeen mag worden aangenomen dat, nu de bezetter z.ich in zijn be"stuursvoering niet heeft gehouden aan de bepalingen van bel Landoorlogregle"ment en de hier te lande bestaande wetten in zeer vele gevallen heeft genegeerd, ,,de tengevolge van zodanig optreden veroorzaakte schade niet kan worden af"gewenteld op de Indische Overheid, wanneer verhaal op de bezetter illusoir blijkt "te zijn. "Overigens verkeren de overheidsdienaren in hetzelfde geval en bestaat er alle "aanleiding om, al is het standpunt der Regering met betrekking tot deze arbeids"verhouding nog niet volledig omlijnd, ook hen op gelijke wijze als de parti"culiere werknemers in het genot van een tegemoetkoming te stellen". En voorts: "De uitkering draagt de naam rehabilitatie-uitkering welke Daar het voorkomt "weergeeft het karakter daarvan: zij dient om de werknemer behulpzaam te zijn "bij het zich herstellen van de verliezen die hij tengevolge van de bezetting van "Nederlands-Indië beeft geleden_ "In verband met het feit, dat zij in het spraakgebruik bekend staat ais "back"pay", moge hier nogmaals worden opgemerkt dat zij geenszins betaling van "achterstallige" arbeidsinkomsten is, al wordt zij berekend op basis van die in"komstjen, zoveel als deze bij bet begin der bezetting bedroegen. "Zij is voorts gelijk aan een zeker aantal malen het loon of van ambtelijk in"komen, over een maand berekend. De ontwikkeling der gebeurtenissen hier te "lande, die reeds dwingt tot het binnen zekere grenzen houden van de omvang der "tegemoetkoming, is tevens een beletsel om die omvang thans definitief te be"palen. "Waar de moeilijke financiële omstandigheden, waaronder zeer vele oorlogs"slachtoffers hier te lande alsmede na hunne evacuatie in Nederland gedwongen ,,zijn te leven bekend zijn, is besloten tot het tot uitkering brengen van een bedrag, "gelijk aan drie, vier of vijf maanden arbeidsinkomsten als voorlopige betaling, .. al naar gelang van de grootte van het gezin op een datum, kort na het einde "der Japanse bezetting gelegen. Een Iimitering (van het maand-salaris) tot f 1000."per maand wordt billijk geacht, terwijl gewaakt wordt tegen cumulatie van "inkomsten". Hel begrip "oorlogssachtoffer" (in de zin van de rehabilitatie-regeling) werd als volgt gedefinieerd:
20
"de werknemer die zijn inkomsten uit de dienstbetrekking welke op het tiJd. ,.stip der Japanse bezetting bestond, tengevolge van maatregelen of handelingen "van <Je bezetter, rechtstreeks gericht, hetzij tegen zijn persoon, anders dan ter· "zake van strafba re feiten, val1ende onder het gewone strafrecht, hetzij tegen "de persoon of het bedrijf van de werkgever, bij wie hij op dat tijdstip in dienst "was, heeft verloren en d.ie gedurende de Japanse bezetting niet in de gelegenheid "was inkomsten te verwerven om op redelijke wijze in het levensonderhoud van "zich en zijn gezin te voorzien". Voor de overheidsdienaar werd een, aan zijn dienstbetrekking aangepaste, vrij. wel overeenkomstige definitie gebruikt. De rehabilitatie-uitkering was vrij van belasting. § 4.
Het Tripartite-overleg
Zoals aan het slot van § 2 reeds vermeld, is bij de ontbinding der Backpay· commissie in October 1947 de verdere behandeling van het vraagstu k der rehabili· tatie opgedragen aan de Wd. Directeur van Sociale Zaken in tripartite·overleg met werkgevers en werknemers. Tn de vergaderingen van het tripartite·overleg, die in November 1947 een aan· vang namen, waren vertegenwoordigers bijeen van de Indische Ondernemersbond, de Algemene Middenstandsbond, het Tndo·Europees Verbond, de Algemeene Werkers·Associatie, de Samenwerkende Indische Werknemers organisatie, Ver· eeniging van Overheidsdienaren en de NIBEG, benevens ambtenaren van de Departementen van Justitie, Financiën, Econ. Zaken en Sociale Zaken. De wd. Directeur van laatstgenoemd Departement trad als Voorzitter op.
Inleide"de flota van de Voorzitter. Een uitvoerige inleidende nota van 11 November 1947 (van de hand van de Voorzitter) gaf een overzich t van de resultaten , bereikt in de Backpay-commissie en behandelde de vraagstukken die 'in de komende vergaderingen tot een oplossing zouden moeten word en gebracht. Over de regeling in St bI. 1947 No. 164 (de initiële rehabilitatie-uitkering), schreef de steller van de nota o.m.: "Van de aa.nvang af is bij de behandeling van dit onderwerp onderscheid "gemaakt tu ssen den particulieren werknemer, wiens rechtspositie bepaald wordt ,.door de privaatrechtelijke verhouding tot den particulieren werkgever en den ,.overheidsdienaar, wiens dienstverhouding tot het Land een publiekrechtelijk ,.karakter draagt. In de ordonnantie in Stbl. 1947 No. 164 vindt dit onderscheid •. uitdrukking in de bij de ordonnantie behorende regelingen A en B. ,.De privaatrechtelijke arbeidsverhouding. "Ten aanzien van den particulieren werknemer wordt in meergenoemde ordon•. nantie het standpunt ingenomen, dat de hem ten goede komende rehabiUtatie· " uitkering ten laste komt van den werkgever, zulks op grond van de lusS(: n werk· "gever en werknemer bestaande sociaat.juridische band, die zijn basis vindt in de arbeidsverhouding. "De Regering oordeelde het niet gerechtvaardi gd den werkgever in het onzekere "te laten omtrent de rechtsgrond , waarop de verplichting tot het doen van "rehabilitatie·uitkeringen werd gefundeerd, te minder nu het aangeven van deze "rechtsgrond zeer goed mogelijk bleek. D e uitvoerige beschouwing die de "M.v.T. aan dit punt wijdt, knoopt aan bij het recht op loon en ambtelijk inkomen 21
"van het oorlogsslachtoffer, voor wat de privaatrechtelijke verhouding tussen "particulieren werkgever cn particulieren werknemer betreft daarbij uitgaande "van de artikelen 1602b, 1602c en 1602d van het Burgerlijk Wetboek. Bedoeling "van de departementale rege1ing is de werknemers-oorlogsslachtoffers in particu,,lier verband van een deel van het door B.W. op hen gelegde risico te bevrijden, "daar deze risicoregel uit het burgerlijk recht opgesteld is voor normale tijden .. en de Indische bezettingsperiode een verzachting daarvan rechtvaardigt. Deze "verzachting wordt hierin gevonden, dat den particulieren werkgever de plicht "wordt opgelegd in de rebabilitatie van het oorlogsslachtoffer bij te dragen ,,- inderdaad is hier slechts sprake van een bijdrage, die geen rechtstreeks ver"band houdt met de omvang van de door het oorlogsslachtoffer geleden schade "door uitkering van een zeker aantal maanden loon. "Bezwaar is steeds van ondernemerszijde aangetekend, hoewel erkend wordt, "dat den particulieren werknemer een tegemoetkoming beboort te worden ver"strekt, tegen het eenzijdig op den particulieren werkgever leggen van de lasten "van deze tegemoetkoming. Reeds in de aanbiedingsbrief bij het ontwerp der "backpay-commissie wordt medegedeeld, dat, naar het oordeel van de Indische "Ondernemersbond, de gehele backpay-uitkering, ook die aan particuliere werk"nemers, voor rekening van bet Land zou dienen te worden genomen. "Bij bet voortduren van de abnormale toestand bier te lande heeft het werk"gevers-standpunt Lz. de financiering der rehabilitatie-uitkeringen steeds scherper "formulering gevonden. "In een "Vertoog n.a.v. bet ontwerp-rehabilitatie-uitkering aan Werknemers"oorlogsslachtoffers" van de Indische Ondernemersbond van 2 Augustus 1947, "wordt gewezen op de catastrophale toestand, die zich voor de meeste werk"gevers heeft voltrokken, tengevolge waarvan financiering der rehabiljtatie-uit· "gaven door de werkgevers niet meer mogelijk is. Een onbillijkheid wordt het "geacht, dat de werkgevers, onder de voor hen zeer ongunstige omstandigheden, "worden belast met de vergoeding uit te keren aan de werknemers, terwijl voor "de werkgevers zelf, die als mede-oorlogsslachtoffers zijn aan te merken, nog "geen oorlogsschadevergoedingsregeling werd getroffen. "De regering heeft zich met de bezwaren der werkgevers niet kunnen verenigen. "Zij achtte hierbij de grondslag der rehabilitatie-uitkering, n.l. de arbeidsverhou"ding tussen werkgever en werknemer te zeer uit bet oog verloren. Het omzetten "van een morele in een wettelijke plicht werd voorts geboden geacht om te voor"komen, dat werkgevers zich aan hun morele en sociale verplichtingen zouden "onttrekken. Door de voorschottenregeling, neergelegd in artikel 19 der rehabi1i~ "ta tie-ordonnantie, wordt een waarborg geschapen, dat aan werkgevers geen ..lasten zullen worden opgelegd, die uitgaan boven hun financii!le draagkracht. ,.De publiekrechtelijke dienstverhouding. ,.De Memorie van Toelichting op de rehabilitatie-ordonnantie huldigt, wat de "aansprakelijkheid van de Overheid betreft voor door baar personeel gedurende "de bezettingsperiode geleden schade, de opvatting dat, nu de Japanse bezetter "zich in het algemeen niet gehouden heeft aan de bepalingen van het Landoorlog"reglement, ,.de tengevolge van zodanig optreden veroorzaakte scbade niet kan "worden afgewenteld op de Indische Overheid wanne.~r verbaal op de bezetter ,.iIIusoir blijkt te zijn" (Memorie van Toelichting, BIjblad No. 15129, blz. 3). "Hier heeft dus uitsluiting van aansprakelijkheid van de overheid - werkgeefster
22
"plaats voor door overheidsdienaren geleden schade op overeenkomstige wijze als "in de verhouding particuliere werkgever: particuliere werknemer, zij het dat dit "punl La.v. overheidsdienaren anders is uitgewerkt". Omtrent de behandeling van het salarisvraagstuk in de backpay-commissie vermeldt de nota het vagende: " De door deze commissie ingestelde subcommissies stelden zich op het stand"punt, dat bij de bepaling va n het rehabilitatie-bedrag niet hel individueel ....schuldenvrij .. maken van den werknemer op de voorgrond zo u moeten staan. "docb een volgens algemene normen berekende uitkering, waa rdoor een redelijke " mate van zekerheid aanwezig is, dat de betrok kenen daaruit de door hen gedurende (de bezettingsperiode) gemaakte schulden en andere aangegane ver"plichtingen zullen kunnen voldoen. "Dit standpunt impliceert. dat men zich niel te zeer zal behoeven te verliezen "in een gedetailleerd onderzoek naar de werkelijk gemaakte schulden, doch dat " vooral het hoofddoel, de reh abilitatie, in hel oog gehouden zal moeten worden. " De zeer globale becijferinge n, die in de stukken der subcommissie worden "aangetroffen, missen, als uitvloeisel van dit standpunt, grotendeels een feitelijke "basis. In verband met het verdere te voeren overleg schijnt het niettemin weDse"lijk een enkel cijfer hieronder over te nemen. " De salaris-subcomissie, bepaalde verhoudingen der uitkeringen aanbevelende, "komt bij het volgende als voorbeeld dier verhoudingen gegeven schema, dat "bepaalde salarispercentages en maximumbedragen per maa nd vermeldt: "aan gezinshoofd (of ongehuwde) ......... 30 % met een maximum van f 200 "aan echtgenoot(e) .............................. 10 % met oen maximum van f 70 "aan ieder kind .... .. ...... .................. ...... 5 % met een maximum van f 35 .. max. per gezin ................ .. .................. 60 % met een maximum van f 400 " tot een kostenberekening van f 450 millioen. " Volledigheidshalve zij er de aandacht op gevestigd, dat de bezettingsperiade "in het algemeen gesteld wordt op 40 maanden (I April 1942- 1 Augustus 1945)". Vervolgens werden in de nota besproken de schulden, waaronder werden begrepen enerzijds de gemeenschapsschulden, d.W.Z. schulden aan officiële of semiofficiële steun-inst anties, alsmede van de leiding van kampen, a nderzijds de particuliere schulden van de oorlogsslachtoffers, welke o.m. omvatten delegatieschulden, pensioenbijdragen en besparingen en de huisraadschadevergoeding die tevens VOor het verlies van lijfgoederen, automobielen en andere roerende goederen zou dienen, tenslotte de ouderdomsvoorzieningen (premies van levensverzekeringen enz.) en diverse andere vraagstukken welke in de Backpay-commissie werden behand eld , doch ni et tot uit eindelijke conclusies werden gevoerd. Resumerende, werd in de nota de taak van het Tripartite-overleg als volgt geformuleerd: "De in het tripartite overleg te voeren besprekingen over de definitieve omvang .. der rehabilitatie-uitkeringen zuUen de vol ge nde punten als bas is kunnen hebben: "a. Het karakter der rehabilitatie-uitkering van een tegemoetkoming aan den "werknemer om zich te herstellen van geleden oorlogsschade zal moeten ' worden "gehandhaafd. 23
" h. Zowel de lasten van de initiële als van de definitieve rehabilitatie-uitkering uaan den particulieren werknemer komen in beginsel voor rekening van den werk"gever. zulks op grond van de tussen werkgever en werknemer bestaande sociaal.. juridische band. die zijn basis vindt in de arbeidsverhouding. Artikel 19 van de ,Jo Staatsblad 1947 no. 164 opgenomen ordonnantie waarborgt de mogelijkheid "van het verstrekken der rehabilitatie-uitkeringen door. zo nodig, de verlening van "voorschotten van overheidswege voor de financiering daarvan. "Voor zover later door de commissie ad hoc· mocht worden uitgemaakt, dat de "werkgever niet bij machte is de hem verleende voorschotten terug te betalen. ,,zullen deze het karakter van een subsidie verkrijgen, ten laste van het land .. . "c. ,Met betrekking tot de vergoeding van huisraadschade gaan de gedachten " uit naar een rehabilitatie-uitkering van enige maanden salaris. te dragen door "het Land. ,,do De individuele schuldbevrijding zal zich n.h.v. moeten concentreren op de "delegatieschulden en de pensioenbijdragen. waarna in de 3e plaats aan de in Indië "gemaakte schulden aandacht kan worden geschonken. " Met betrekking tot de uitkering in verband met ouderdomsvoorziening rijst "de vraag, of de uit te keren bedragen geval voor geval - met inachtneming van "een bepaald plafond - vastgesteld zullen worden op basis van de feitelijke be"dragen der pensioen- of levensverzekeringspremies. dan wel of een uniforme " uitkering (met inachtneming der gezinsgrootte) de voorkeur verdient. In het "laatste geval komt het wenselijk voor deze volgens uniforme maatstaf berekende "uitkering ten goede te doen komen zowel van werknemers die levensverzeke"ringen hebben lopen, als van werknemers, die een pensioenregeling hebben, zulks "op grond van het feit, dat de door het rapport Haisma- van Strik ten aanzien "van de 2 groepen levensverzekeringen gemaakte onderscheiding een te gedetail"leerde beoordeling van individuele gevallen vereist. Te overwegen ware boven"dien nog, of voor werknemers voor wie (nog) geen ouderdomsvoorziening werd "getroffen, ook niet een uitkering dient te worden vastgesteld. "De eerder in deze nota vermelde cijfers in aanmerking genomen, kan de ge" middelde pensioenuitkering gesteld worden op ongeveer S maanden salaris. "e. Te bezien ware, of de initiële rehabilitatie-uitkering van 3- 5 maanden "salaris met de definitieve rehabilitatie-uitkeringen voor buisraadschade, delegatie.. scbuiden, ouderdomsvoorziening en in Indië gemaakte schulden zullen moeten "worden verrekend. ,,/. Gemeenschapsscbulden. Deze worden door bet Land gegarandeerd. Ver"goeding van deze scbulden is thans reeds mogelijk; in gevallen van ..hardship" "op vrije rekening, in andere gevallen op geblokkeerde rekening".
Verhandelingen en verslagen. De uitgebreide verhandelingen en verslagen. die het Tripartite-overleg heeft opgeleverd, op de voet te volgen, valt buiten bet bestek van dit rapport. Volstaan zal moeten worden met enkele grepen, om vervolgens het eindvoorstel, uit het overleg voortgekomen, uitvoeriger weer te geven. De vrijwel volledige bescheiden. door het Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen ter beschikking van de commissie gesteld. geven een duidelijk beeld van de controversen, waarmede het Tripartite-overleg te kampen had en die alle hun oorsprong vinden in de moeilijkheid. een billijke rehabilitatie-regeling voor dl! oorlogsslachtoffers tot stand te brengen welke njet te zware lasten op de schatkist legde, nocb een te groot deel daarvan op het bedrijfsleven afwentelde. 24
Van de zijde van de Indische Ondernemersbond werd immers gesteld, dat zij - hoezeer haar plicht om bij te dragen aan de rehabilitatie van de werknemers erkennende - van oordeel was dat de ondernemers geen zware lasten op zÎch konden nemen wanneer het Land er niet toe overging de grote materiële oorlogsschade te vergoeden. Terwijl de vertegenwoordigers van ambtena ren- en werknemersorganisaties o.m. het recht op integrale uitbetaling van de salarissen over de bezettingstijd bleven bepleiten, werd door andere leden de noodzaak va n een goede regeling van de huisraadschade en van de ouderdomsvoorziening op de voorgrond gesteld. benevens schuldvrijmaking van de oorlogsslachtoffers, voor wie anders het woord " rehabilitatie" inhoudsloos zou zijn. Het overleg kenmerkte zich door scherpe critiek op de Regering , die de toezeggingen bij het uitbreken van de oorlog en daarna , tijdens de bezetting gedaan, niet gestand zou hebben gedaan. Na een groot aantal vergaderingen, waarbij men in subcommissies tot bepaalde conclusies was gekomen, werd in een schrijven van 2 Augustus 1948 door de fd Secretaris van Staat, Hoofd van het Departement van Sociale Zaken, het volgende resultaat aan de Regering gemeld. Conclusies en Voorstellen va" het Tripartite-overleg. AI dadelijk wordt de aandacht gevestigd op het feit, dat in afwijking van de financiering van de initiële rehabilitatie-uitkering aan particuliere werknemers, waarvan de kosten in de eerste plaats ten laste van de particuliere werkgever werden gebracht, de gelden voor de afronding der rehabilitatie-uitkering - ook naar het oordeel van de Secretaris van Staat van Sociale Zaken - door de Overheid zullen moeten worden beschikbaar gesteld . .,Kon in de arbeidsverhouding een rechtsgrond worden gevonden om in de "inWële uitkering door de werkgever te doen bekostigen, het lijkt niet gerecht"vaardigd op diens schouders de volle rehabilitatie van de particuliere werknemer, "welke als een publiek belang is te beschouwen, te laten drukken. In de toelichting ,.op de initiële rehabilitatie-regeling in Stbl. 1947 no. 164 wordt er nog op gewezen .. (Bijbl. H 15129) dat met betrekking tot de rehabilitatie van de werknemer"oorlogsslachtoffer met een door de werkgever te leveren bijdrage zal moeten "worden volstaan, daar tevens rekening moet word en gehouden met het feit, dat "ook de draagkracht van de werkgever als direct en indirect gevolg van de oorlog "aanmerkelijk is afgenomen". De rehabilitatie van de zelfstandigen, d.W.Z. degene die niet bij een werkgever in dienst waren, of een vrij beroep uitoefenen, behoort eveneens voor rekening van het Land te komen, terwijl de Ouderdomsvoorziening aldus behoort te worden geregeld "dat de premies, door de werknemer verschuldigd, in beginsel voor "rekening van de overheid komen tot een zeker percentage van het inkomen van .. het oorlogsslachtoffer, terwijl de werkgever in beginsel zijn eigen aandeel draagt. "Voorzover werkgevers niet aan hun verplichtingen zulten kunnen voldoen, zulten "door middel van een voorschottenregeling, op overeenkomstige wijze als in de "ordonnantie 1947 Nos. 163 en 164, van overheidswege de nodige gelden moeten ,.worden beschikbaar gesteld". Voor de vergoeding van huisraadschade is gedacht aan een uitkering ten bedrage van 5 maanden vooroorlogs salaris. Met betrekking tot de delegatieschulden wordt de vergoeding (van Landswege) aanbevolen van het volle bedrag der tijdens de Japanse bezetting aan gezinsleden elders gedane uitkeringen, voor zover voort25
spruitende uit wettelijke alimentatie-verplichtingen nochtans met inachtneming van maxima voor echtgenote (i 400) en kinderen (i 100 à i 150). Het absolute maximum is i 800 per maand. De kostenberekening gai een bedrag te zien van i 247 millioen, t.w. voor Ouderdomsvoorziening .. ...... .... ... ...... .. 47 millioen 34,5 Delegatie·schulden ........ ...... .... .... ....... Initiële uitkering aan zelfstandigen ... .... .. 18 Huisraadschadevergoeding ........... .... ... 147,5
.
Totaal...... ... 247
millioen
Eindvoorstel van de Secretaris van Staat van Sociale Zaken. Werden in het vorenstaande de conclusies van het Tripartite-overleg uiteengezet, hetzelfde advies d.d. 2 Augustus 1948 vermeldt dat nadere besprekingeo op hoog niveau, o.m. met de heer Neher als Gedelegeerde van het Opperbestuur leidden tot ingrijpende wijzigingen, in hoofdzaak met het doel door vereenvoudiging op essentiële punten ..een zo uniform mogelijke behandeling van de verschillende oorlogsslachtoffers" te bereiken, om welke reden de Secretaris van Staat van Sociale Zaken voorstelt, het door het tripartite-overleg aanbevolen systeem niet over te nemen. De nieuwe opstelling wordt: Q. uitkering ten behoeve van werknemers en niet-werknemers (voor schulddelging) ....... ...... .. .. ........ ....... ............. ..... . 100 millioen b. huisraad.ch.devergoeding 150
..
Tot.al ......... 250 millioen waarbij wordt aangetekend 1 de uitkering voor de wederaanschaffing van huisraad en lijfgoederen. waar· van het totaal bedrag gehandhaafd zou kunnen worden op rond i 150 milIioen dient het volle accent te ontvangen; deze uitkering ware nog dit jaar betaalbaar te stellen. De uitkering worde uitgedrukt in een aantal maanden salaris. 2° . de initiële uitkering aan niet-werknemers ware niet te effectueren, aangezien hier niet het motief van de arbeidsverhouding geldt en deze groep bovendien, uit hoofde van na-oorlogse verdiensten, zich grotendeels reeds heeft gerehabiliteerd. 3°, volstaan worde, naast de uitkering voor de aanschaf van huisraad en lijfgoederen aan werknemers en niet-werknemers en de initiële uitkering alleen aan werknemers, met een uitkering van nogmaals enige maanden salaris zowel aan werknemers als aan niet-werknemers, met een gefixeerd maximum en een gefixeerd minimum waarvan de grens wordt aangegeven door in tot.al hiervoor beschikbaar te stellen i 250 millioen minus f 150 millioen (huisraad) is f 100 millioen. 0 .
Tenslotte wordt door de Secretaris van Staat van Sociale Zaken, die zich in het algemeen met deze vereenvoudiging verenigt, opgemerkt dat hem bij nadere beschouwing van het vraagstuk der "zelfstandigen", een initiële rehabilitatie-uitkering op zijn plaats lijkt, wanneer zij niet door bedrijfsrehabilitatie reeds voldoende gesteund worden. Voorts meent hij, dat de huisraadschadevergoeding zal
26
moeten steunen op een raming van de .. werkelijk geleden schade", waarvoor plaatselijke commissies behoren te worden ingeschakeld. Het begrip "oorlogsslachtoffer" dient te worden uitgebreid tot particuliere werknemers en niet-werknemers die aan dezelfde criteria voldoen. De uitkering voor schulddelging zal alléén zijn toe te kennen aan werknemers, met uitsluiting van niet-werknemers.
Advies van de Secretaris van Staat van Financiën. Hierna op 23 Augustus 1948, werd advies uitgebracht door <de Secretaris van Staat van Financiën; deze opperde tegen de aanhangige voorstellen ernstige bezwa ren, in hoofdzaak vanwege de onmogelijkheid, middelen aan te wijzen waaruit de geraamde f 250 millioen kunnen worden bekostigd. Op de begroting voor 1948 dreigt een tekort van ongeveer f 2 milliard. Het is noodzakelijk het uit hoofde van rehabilitatie verschuldigde bedrag zoveel mogelijk te drukken. Als oplossing wordt aan de hand gedaan om de uitkering te beperken tot maximaal 4 maanden vooroorlogssalaris, naar gelang van de gezinssterkte, zodat b.v. een vrijgezel niets ontvangt, een echtpaar I maand, een echtpaar met I of 2 kinderen 2 maanden. met 3 kinderen drie maanden, met 4 of meer kinderen vier maanden , en af te zien van afzonderlijke vergoedingen voor huisraadschade of schulddelging. Men zou desnodig kunnen aannemen, dat het uit te keren bedrag voor de helft bedoeld is als huisraadschadevergoooing en voor de andere helft voor regeling van schulden. De instelling van plaatselijke commissies ten behoeve van de huisraadschadevergoeding enz. wordt ontraden, omdat "de vaststelling van "de werkelijk geleden huisraadschade, zomede van de verslechtering van de ver"mogenspositie (schulden) als gevolg van de oorlogsomstandigheden, speciaal "wanneer deze individueel moet geschieden, zéér bezwaarlijk is, terwijl anderszijds "de toe te kennen uitkering - hoe de regeling ook zal uitvallen - in vele gevallen "slechts een fractie zal zijn van de werkelijke schade (respect. behoefte)". Hoewel in het advies de aldus te bereiken besparing niet werd berekend, blijkt dat de uitgaaf van 250 millioen zodoende zou worden teruggebracht tot 110 miUioen. Eindbeslissing der Voorlopige Federale Regering. Door '
De Slotrehabilitatie-regeling
Ind. Staatsblad 1949 Nos. 55 jO462 Overeenkomstig het systeem van de initiële rehabilitatie-regeling in Stbl. 1947 No. 164, worden in de slotrehabilitatieregeling van Stbl. 1949 No. 55 jO 462 getroffen voorzieningen neergelegd in afzonderlijke regelingen A en S, respect. 27
geldend voor de particuliere werknemers (A) en de overheidsdienaren (B). Daarenboven worden in een regeling C vermeld de maatregelen met betrekking tot ouderdomsvoorziening, vergoeding van delegatieschulden, bedrijfs- en beroepsrehabilitatie en verdere rehabilitatie terwijl een aantal commissies wordt ingesteld welke o.m. de verlening van voorschotten en de eventuele kwijtschelding van deze zal moeten beoordelen. Ingevolge de regelingen A. B en C zullen de volgende uitkeringen kunnen worden gedaan: a. aan overheidsdienaren, al naar de samenstelling ·van het gezin, 4 tot 12 maanden salaris met een maximum van f 1000 p'er maand, waarvan de helft co ntant en de helft in regeringsobligaties (kosten f 60 rniJlioen) . Eventuele schulden wegens gedurende de bezettingstijd doorbetaalde delegaties worden hiermede verrekend voorzover de uitkering daartoe toereikend is; voor het restant worden zij voor rekening van de overheid genomen; b. aan particuliere werknemers, eveneens Daar gezinssamenstelling en met vorengenoemd maximum. een uitkering van 2 tot 6 maanden saJaris, in beginsel gebracht ten Jaste van de werkgever; is deze daartoe financieel niet in staat, dan wordt hem van landswege een voorschot verleend. hetwelk eventueel kan worden kwijtgescholden (kosten voor het Land maximaal f 60 millioen); c. een veiJigstelling van de ouderdomsvoorziening van particuliere werknemers en zelfstandigen (kosten f 47 millioen); d. voor steunverlening in de vorm van bedrijfscredieten aan zelfstandigen een bedrag van f 13 millioen; e. een pro-memorie geraamde suppletiepost voorziet tenslotte in eventuele verdere tegemoetkoming aan zelfstandigen, wier bedrijf nog niet gerehabiliteerd is; • f. een uitkering aan de "Stichting Pelita", welke instelling de rehabilitatie van de zwaarst getroffen oorlogsslachtoffers ten doel heeft, van f 12,5 miUioen, waarvan reeds f 5 milHoeo aan de stichting in Nederland ter beschikking werd gesteld. Telt men de hierboven vermelde cijfers bij elkaar op dan blijkt voor de suppletie-post sub e van de hierboven genoemde f 250 millioen een bedrag van f 57,5 rniJlioen beschikbaar te zijn. In ondervolgend schema zijn de rehabilitatie-uitkeringen voor ambtenaren en particuliere werknemers, nader uitgewerkt. 1. Rehabilitatie-regeling voor ambtenaren:
(in maanden salaris) Alleen ............................... ....... ........ Eén gezinslid . ... . ............................... Twee gezinsleden .......... ........ ......... ...... Drie gezinsleden .. ......... ......•........ •...... Vier gezinsleden .. .. ... ..... . ....... .. .. ....... .. Vijf of meer gezinsleden .....•. ...... .•.. .... 28
init. 3 4 4 5 5 5
slot L slot II 2 2 3 3 4 4 4 4
totaal 7 10 12 13
5
5
15
6
6
17
11.
Rehabilitatie-regeling voor particulieren :
init. slot totaal 2 3 Alleen ................... ............. .... .......... . 5 4 3 7 Eén gezinslid ..........•.... ' ...•...... .. •....... Twee gezinsleden ...... , ...... ................ . 4 4 8 Drie gezinsleden ... .. ........... ................ . 5 4 9 Vier gezinsleden .. ............................. .. 5 5 10 5 Vijf of meer gezinsleden .............. ... .. .. 6 11 Bij doorvoering van deze regeling wordt het rehabilitatievraagstuk geac ht te zijn afgehandeld, zodat geen verdere uitkeringen uit dien hoofde meer zu llen komen .
Bijblad 15256 Uit de toelichting in Ind. Bijbl. 15256 worden ondervolgende passages aangehaald: " De bij dit ontwerp behorende Regeling A bevat de slotuitkering aa n particu"liere werknemers. " Anders dan door het tripartite-overleg werd voorgesteld, zal de betaling dezer "slot uitkering ten !aste van de betrokken werkgever word en gebrach t, doch Uil"sluitend indien moet worden aa ngenomen, dat deze daartoe zonder aa nt asting " van zijn positie zelf in staat is. "In verband hiermede stelt de regeling de mogelijkheid voor de werkgever open "om zo nodig voor de financiering dezer slot-uitkeringen aa n zijn werknemers een " voorschot van de Regering te verkrij gen. " Er is daarbij naa r gestreefd deze voorschotverlening zo soepel mogelijk te "doen verlopen. Zo worden de voorschotten op aanvraag ingevolge art ikel 19 van " Regeling A verleend. Evenals met betrekking tot de uitvoering van de Regeling " Arbeidsverhoudingen Oorlogsslachtoffe rs en de initiële rehab ilitatie-regeling za l "voorts een commissie ad hoc bepalen of, wanneer en in hoeverre terugvordering "der verleende voorschotten zal plaats vinden. De samenstelling van deze "commissie, waarin zitting zullen hebben de President van De Javasche Bank als "voorzitter-lid en vertegenwoordigers van respectievelijk de Secretaris van Staat "voor Financiën en de werkgeverso rganisaties als leden. geeft op zichzelf reeds .,een waarborg. dat met de belangen der werkgevers zoveel mogelijk rekening za l "worden gehouden. "De zeer korte termijnen tenslotte, waarbinnen in het algemeen beslissingen "zullen worden genomen, geven de werkgevers zekerheid dat niet na lange tijd ..- wanneer de positie hunner bedrijven zich gunstig mocht hebben ontwik keld "alsnog terugvordering der verleende voorschotten zal plaats vinden. "In hoeverre een dergelijke terugvordering zal geschieden is in het algemeen "afhankelijk gesteld van de vraag of het in geld uitged rukte vermogen van een " werkgever 75 % van heL bedrag, waarop dit vermogen vóór de Japa nse bezet" ting kon worden becijferd, overtreft. Vergoeding voor delegatieschulden begrepen in slotuitkering. "In afwijking van het desbetreffend voorstel va n het tripartite-overleg, dat be.,oogde de delega tiescbulden - los van de slotuitkering - volledig voor rekening "van de Overheid te doen komen , bevat het onderhavige ontwerp geen dergelijke "regeling. Deze delegatieschuld en zullen zowel door Overheidsdienaren als parti"culieren moeten worden voldaan uit de hun toekomende slot-uitkering.
29
,,Hiermede wordt voorkomen, dat (particuliere) oorlogsslachtoffers, die geacht "moeten worden reeds gerehabiliteerd te zijn, bij wijze van uitkering ter delging "van delegatieschulden relatief gunstiger zouden worden behandeld dan andere "oorlogsslachtoffers zonder delegatieschulden. "Daartegenover wordt in Regeling C voorzien, dat wanneer de slot-uitkering "ojet toereikend mocht zijn tot delging dezer schulden of geen slot-uitkering "wordt verkregen, de Overheid een en ander voor haar rekening zal nemen, zodat .:in elk geval een reële en effectieve rehabilitatie wordt bereik.t, alsmede dat de "voor dit belangrijke onderwerp uil te trekken Overheidsgelden zo doelmatig "mogelijk worden besteed.
Ook vergoeding voor huisraadschade begrepen iri slot-uitkering "Een afzonderlijke en directe vergoeding voor huisraadschade komt in dit ,.ontwerp evenmin voor. Ook deze moet geacht worden te zijn verwerkt in de ,,slot-uitkering. Desniettemin zullen uitgesproken gevallen van huisraad- en andere "oorlogsschade, welke niet door de slot-uitkering kunnen worden opgevangen, "doch toch rehabilitatie behoeven, via Regeling C kunnen worden tegemoet "gekomen. "De bij de ordonnantie behorende Regeling B bevat de slot-uitkering aan "Overheidsdienaren. "Bij het definitieve voorstel is voorop gesteld, dat het in beginsel wenselijk is om "particuliere werknemers en ambtenaren zoveel mogelijk op dezelfde voet te "behandelen, waarbij echter niet uit het oog mag worden verloren, dat - in "tegenstelling tot de ambtenaren - de particuliere werknemers en ook de zelf"standigen in vele gevallen in de gelegenheid zijn geweest zich zelf reeds te "rehabiliteren. Voorts diende ermede rekening te worden gehouden, dat indien "de Overheid in algemene zin zich bereid verklaart om de oorlogsslachtoffers te "rehabiliteren, zij daarnaast een bijwndere plicht te vervullen heeft tegenover "haar ambtenaren, omdat deze bovendien nog in een werknemersverhouding tot ••haar staan. "Op grond hiervan zal aan de Overheidsdienaren gemiddeld 8 maanden salaris "worden uitgekeerd met dien verstande dat van het toe te kennen bedrag in elk "geval de helft in contanten zal worden uitgekeerd. nOok deze uitkering is, evenals die aan particuliere werknemers, in eerste "instantie bestemd voor de delging van delegatieschulden en aIs vergoeding van "buisraadschade. ,,De Regelingen B (artikel 9 lid 3) en C bieden ook hier de mogelijkheid, dat ,,- indien bedoelde slot-uitkering voor de delging van delegatieschulden ontoe..reikend is - de Overheid het ontbrekende voor haar rekening neemt. "In de bij de ordonnantie behorende Regeling C zijn de hoofdbeginselen neer"gelegd voor bepaalde (groepen van) oorlogsslachtoffers nopeos het verkrijgen "van uitkeringen ten behoeve van bepaalde (aanvullende) steunverlening en/of "van de veiligstelling van oudersdomsvoomeniogen . ..Daartoe worden in afzonderlijke paragrafen behandeld de ouderdomsvoorzie"ning, de delegatieschuJden, de bedrijfs- en beroepsrehabilitatie en de verdere ..eventueel aanvullende - steunverlening.
Toezegging t.Q.V. ouderdomsvoorzieningen . ••De Overheid Tekent het zich tot een eerste plicht om zoals zij dat gedaan heeft ..voor haar ambtenaren, ook de ouderdomsvoorzieningen van particuHere werk30
"nemers en andere oorlogsslachtoffers veilig te stellen door het werknemers"aandeel in de pensioenfondsen en andere pensioenvoorzieningen berustende op "de werkgevers- en werknemers verhouding. alsmede andere daarvoor in aan..merking komende premies voor vrijwillig als ouderdomsvoorziening aangegane "levensverzekeringen, in het algemeen voor haar rekening te nemen, een en "ander over de bezettingstijd en eventueel over de periode daarna tot I Maart
.. 1946. "De uitbreiding van de bezettingstijd, met de periode tot 1 Maart 1946 vindt "zijn reden in het feit, dat in de laatstgenoemde periode de omstandigbeden nog "zo weinig gestabiliseerd waren, in bet bijzonder ook wat betreft het betaalmiddel "in Jndonesië, dat in bet algemeen bedoelde lasten niet op bet oirlogsslachtoffer "kunnen worden gelegd. Ook bij de Regeling Arbeidsverhoudingen Oorlogsslacht"offers werd bedoelde periode als een verlengstuk van de bezettingstijd be.. schouwd (vg!. Bijblad No. 15128 ad artikel 12). ZelfstandigelI. "Onder de zelfstandigen bevindt zicb verder een groep, die in het economisch "en maatschappelijk leven vóór de oorlog voor eigen rekening en risico een he"drijf of beroep uitoefende, doch voor de verstrekking van bedrijfscredieten of .. beroeps rehabilitatie bij de Commissie voor Herstel financiering of de Algemene "Volkscredietbank njet terecht kan. De rehabilitatie van deze groep zal het beste "kunnen plaats vnden door - indien hun v6óroorlogse bedrijven of beroepen "ook thans nog voldoende levensmogelijkheden zouden kunnen bieden om voor " het herstel daarvan bet risico van een lening aan te gaan - bun alsnog een .. bedrijfscrediet te verstrekken of hen voor beroepsrehabilitatie in aanmerking te "te brengen. Ook hiervoor zal een speciale commissie in bet leven worden ge"roepen, bestaande uit de President van de Algemene Volkscredietbank en ver,.tegenwoordigers van de Secretarissen van Staat voor Sociale Zaken en voor "Financiën, van de middenstand en van de vrije beroepen. "Tenslotte resten dan nog de oorlogsslachtoffers, die Tedelijkerwijz.e voor reba" bilitatie in aanmerking moeten worden gebracbt, doch niet binnen boven"bedoelde groepen kunnen worden opgevangen of niet reeds op basis van een "de hierboven bedoelde regelingen kunnen worden gesteund. "Hierbij wordt o.m. gedacbt aan rehabilitatie van zelfstandigen, die niet meer "voor bedrijfs- of beroepsrebabilitatje in aanmerking komen, hetzij omdat zij "Ie oud zijn, hetzij omdat hun bedrijven of beroepen net meer levensvatbaar zijn. "Verder aan uitgesproken gevallen van oorlogsschade (b.v. huisraadschade), welke " niet kunnen worden opgevangen uit de hiervoren reeds besproken tegemoet· .. korningen, doch redelijkerwijze rehabilitatie behoeven . "Hiervoor zullen door de Secretarissen van Staat voor Sociale Zaken en voor ,.Financiën nadere richtlijnen worden vastgesteld". Wijzigingen door Ind. Staatsblad /949 No. 462. De voornaamste wijzigingen, in het bovenvermelde St bI. 1949 No. 462 vervat, zijn als volgt : 10 • de slotrebabilitatie-rege!ing van 4-12 maanden salaris (vide sub a hierboven) zal volledig in contanten kunnen worden uitgekeerd. De gedeeltelijke uitkering in obligaties zou n.l. geen voortgang hebben, o.m. wijl Nederland voor de uil te geven obligatie-lening niet garant wenste te blijven;
31
2 0 • indien gepensionneerden tevens aanspraak hadden op een rehabiljtatieuitkering uit hoofde van het feit, dat zij na hun pensionnering een bezoldigde functie hadden bekleed, zal de rehabilitatie-uitkering kunnen worden verminderd in verhouding met het ontvangen achterstallige pensioen; 3 door de Secretaris van Staat van Financiën zal met betrekking tot de exedent-delegatieschulden, die voor rekening van den Lande zouden komen, een welstandscriterium kunnen worden gehanteerd, wijl bet onjuist leek, vermogende personen van delegatiescbuIden te bevrijden zolang zijzelf daartoe volledig in staat waren; 4 0 • de Secretaris van Staat van Financiên kan nog andere vorderingen aangeven, welke op de rehabilitatie-uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht. 0
•
§ 6.
De uitvoering van de regeUngen
In het voorafgaande is de geschiedenjs van de totstandkoming en de materiële inhoud van de beide rehabilitatie-regelingen in het kort uiteengezet. Hoe is het nu met de uitvoering van deze wettelijke regelingen gegaan? Het lijkt ge.wenst, dit achtereenvolgens na te gaan voor de ambtenaren, de particuliere werknemers en de andere groepen oorlogsslachtoffers, waarvoor deze regelingen gelden . Ambtenaren i.r.u. De initiële rehabilitatie-uitkering (i.r.u.), ten bedrage van 3, 4 of 5 maanden vooroorlogssalaris, al naar gelang van de ge.zinssterkte, is in 1948 en volgende jaren vrijwel volledig tot uitvoering gekomen. Blijkens bij bet Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen beschikbare cijfers is in Nederland tot ultimo Januari 1952 aan 17.133 personen een bedrag van f22.412.915,43 uitbetaald tot het volle bedrag en aan 103 personen een bedrag van f91.399,97 op basis van 1/3, derhalve na toepassing van de bekende monetaire maatregelen door de R.l. Het totale bedrag van bijna f 23 miWoen is een netto-bedrag, nadat enkele voorschotten in ntinde{ing zijn gebracht. Het totaal-bedrag, dat aan Lr.u. in Indonesië sedert 1948 is uitgekeerd, is niet bekend. Blijkens de biervoren genoemde scbatting van de Directeur van Financiën in Nevember 1946 zou in Indonesië een groter bedrag met de Lr.u. gemoeid zijn dan in Nederland (f 67 millioen tegen f 53 millioen) terwijl in totaal een bedrag van f 45 millioen voor 's Lands rekening zou moeten komen (derhalve bestemd voor de ambtenaren). Het is de Commissie evenwel niet mogelijk geweest, over de cijfers van de in Indonesië uitbetaalde Lr.u. de beschikking te krijgen. Ambtenaren s.r.u. De uitvoering van de slot-rehabilitatieregeling (s.r.u.) is daarentegen zeer onbevredigend geweest. Nadat in Februari 1949 de betrekkelijke ordonnantie in het Staatsblad ver· schenen was, kwamen eerst omstreeks medio 1949 de invulformulieren in omloop. waarvan de verwerking veel tijd vergde, met het gevolg dat ten tijde van de souvereiniteitsoverdracbt slechts een kleine groep rechthebbenden in het bezit was gekomen van de !ste helft van de uitkering, terwijl de overgrote meerderheid door de weigering van de Indonesiscbe Regering, om de regeling uit te voeren, gedupeerd werd. Volledigheidshalve dient vermeld te worden, dat een zéér klein aantal de volledige slotrehabilitatie-uitkering in handen heeft gekregen, dus zowel 32
eerste als tweede gedeelte, doch deze groep - welke slechts enige honderdtallen personen zou omvatten - is anderzijds speciaal getroffen door de monetaire maatregelen, waardoor zij de s.r.u. zag gedeeld door 3, in vele gevallen zelfs door 6. Met betrekking tot de term : ,.lste helft", wordt opgemerkt, dat het onderscheiden van een eerste en een tweede gedeelte van de s.r.u. verband houdt met de oorspronkelijke opzet, toen voor a mbtenaren de helft van de s.r.u. in contanten, de andere helft in obligaties zou worden betaalbaar gesteld. Sedert de bovenvermelde wijziging in Stbl. 1949 No. 462 verviel dit onderscheid. Niettemin werd in de practijk slechts het eerste gedeelte van de S.r.u. uitbetaald ongewijfeld met het doel om in een later stadi um ook de tweede helft betaalbaar te stellen, hetgeen echter door de weigering van de R.l. om de rehabilitatie-regeling uit te voeren, niet meer is geëffectueerd. Nochtans werd ten behoeve van de in Nederland gevestigde rechthebbenden door het Hoge Commissariaat van Indonesië voortgegaan met de uitbetaling van de eerste helft van de s.r.u., aangezien hiervoor een fonds in Nederland aanwezig was. Bij de kwijtschelding van 2 milliard door Nederland aan Indonesië ter R .T.C. was n.l. op de zgn. "staartrekening" van de Thesaurie-rekening een bedrag overgebleven, waaromtrent tussen Nederland en Indonesië was overeengekomen dat dit kon dienen om rehabilitatie-uitkeringen aan overheidsdienaren-oorlogsslachtoffers te financieren. Aangezien Indonesië sedert de op 13 Maart 1950 getroffen monetaire maatregelen, de voldoening van schulden à pari aan buiten Indonesië gevestigde personen afhankelijk stelde van de aankoop van deviezencertificaten, betekende dit dat rechthebbenden in Nederland slechts 1/ 3 gedeelte van het nominale bedrag der reh abil itatie-uitkering (l5te helft) in handen kregen. Blijkens bij het Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen beschikbare cijfers zijn in Nederland tot ultimo Januari 1952 aan 6054 personen (dus ambtenaren, w.o. militairen) uitbetalingen gedaan tot het voUe bedrag, een som van ruim f 11 millioen uitmakend, terwijl op basis van 1/ 3 aa n 2143 personen een bedrag van (nominaal) bijna f 3 mi1lioen werd uitgekeerd (hetgeen dus voor betrokkenen betekent dat zij slechts ± f 1 millioen ontvingen) . Van bet hierboven genoemde getal van ruim 17000 ambtenaren, die de initiële uitkering ontvingen, zijn derhalve ruim 6000 in het bezit gekomen van de lste helft van de slotrehabiJitatie-uitkering, terwijl ruim 2000 slechts 1/ 3 daarvan kregen. Het vorenstaande betreft alleen de uitkeringen aan in Nederland gevestigde oorlogsslachtoffers. Evenmin als bij de i.r.u. heeft de Commissie de beschikking over cijfers, betrekking hebbende op de in Indonesië uitbetaalde bedragen.
Particuliere werknemers. Ten aanzien van de particuliere werknemers ligt de zaak geheel anders. In de slot-rehabilitatie-regeling (Stbl. 1949 No. 55 jo. 462) is de uitkering aan de werknemers gelegd op de schouders van het particuliere bedrijfsleven, in tegenstelling met bet aanvankelijke voorstel van het Tripartite-overleg, waarbij de Secretaris van Staat voor Sociale Zaken zich aansloot, om deze uitkering voor 's Lands rekening te doen geschieden. De werkgevers werden dus verplicht om evenals zulks bij de initiële uitkering aan hun werknemers het geval was - de slot uitkering aan hun personeel zelf te bekostigen, waarbij een minimum in de ordonnantie werd vastgelegd, t.w. een uitkering van 2 tot 6 maanden vooroorlogssalaris, afhankelijk van de gezinssamenstelling. Aan diegenen onder de werkgevers, die niet in staat waren deze slot-uitkeringen te voldoen, zou van Landswege een voorschot kunnen worden verstrekt, waarvan later door een Commissie zou worden 33
beoordeeld of dit voorschot teruggevorderd zou worden. Zoals hierboven uiteengezet, was voor dit doel een erediet van f 60 milHoen geraamd. Daarnaast was ten behoeve van de ouderdomsvoorziening van particuliere werknemers (en zelfstandigen) de som van f 47 millioen uitgetrokken, welke geheel voor s Lands rekening zou komen. Het late tijdstip, waarop met de uitvoering van deze regeling kon worden aangevangen, is er zeker schuldig aan, dat er niets van is gekomen. De Indonesische Regering heeft, na de souvereiniteitsoverdracht. op dit stuk geen verplichtingen willen aanvaarden, zodat er v.z.b. géén voorschotten aan minder kapitaalkrachtige werkgevers zijn gegeven, noch premies voor levensverzekeringen of anderszins aan werknemers uitgekeerd. De regeling is volkomen zonder effect gebleven. Ten behoeve van rehabilitatie-uitkeringen aan die particuliere werknemers wier werkgever terzake in gebreke bleef (tevens voor voorschot aan werkgevers die deze uitkeringen niet zouden kunnen financieren) zijn aanvankelijk zeer grote eredieten geopend (f 60 miUioen). Zoals gezegd is van de voorschotten niets gekomen. De regeling der rehabilitatie-uitkering is bovendien veel algemener door de werkgevers uitgevoerd dan aanvankelijk voor mogelijk was gehouden. De leden van de Ondernemersbond zijn hun verplichtingen uit dezen hoofde practisch algemeen nagekomen. De kleinere werkgevers en de "zelfstandigen" hebben klaarblijkelijk hun Europese personeel in Indonesië ook kunnen contenteren; trouwens. hoe lager de salarissen waren, des te minder contanten waren benodigd voor de uitvoering der rehabilitatie-regelingen. De klachten, voorgebracht bij de Commissie voor Arbeidsaangelegenheden, betroffen merendeels gevallen waarin de werkgever was verdwenen dan wel zijn bedrijf niet had hervat. In totaal werden bij deze commissie te Djakarta circa 120 gevallen voorgebracht en bij de vertegenwoordiging der commissie in Nederland circa 25. Het is uiteraard wel waarschijnlijk dat daar nog enige gevallen bij zullen komen indien bekend mocht worden gemaakt dat Nederland de naleving dezer verplichtingen garandeert. Anderzijds echter bestaat er een krachtige rem tegen claims uit dezen hoofde in het bepaalde der taakomschrijving van de Commissie Achterstallige Betalingen. nl dat de betreffende personen "thans" in Nederland gevestigd moeten zijn. al zal deze voorwaarde uiteraard in de practijk met begrip moeten worden gehanteerd. In aanmerking nemende echter het kleine aantal gevallen waarin werknemers te bevoegder plaatse sedert de afkondiging der regelingen hebben geprotesteerd tegen nietnaleving door de werkgever, acht de commissie bet verantwoord als bedrag voor vergoedingen uit dien hoofde aan werknemers uit te trekken de som van f 1 millioen. Zij acht dit bedrag geheel aan de veilige kant. Aan de regeling omtrent ouderdomsvoorziening is na de inwerkingtreding van Stbl. 1949 No. 55 aandacht geschonken. De in art. 8 lid I van regeling C bedoelde commissie maakte een aanvang met haar taak door o.m. in December 1949 een aanvraagformulier vast te stellen. Aangezien het grote belang werd ingezien dat deze zaak spoedig werd afgedaan. heert de Indische Ondernemersbond te Djakarta de distributie van de formulieren onder de werkgevers op zich genomen. Hetzelfde geschiedde in Nederland door de Ondernemersraad. Aangezien de Indonesische Regering niet terstond na de souvereiniteitsoverdracht besloot de verdere uitvoering van de Slot-rehabilitatieuitkering stop te zetten. heeft bedoelde commissie nog een tijdlang doorgewerkt. In die tijd zijn een zeer groot aantal formulieren voor werknemers-oorlogsslachtoffers ingediend. Uiteraard hadden de betrokkenen, gezien de bijzonder ingewik· kelde samenstelling van de vragenlijsten, daarbij de hulp vaD werkgevers, pent
34
sioenfondsen en verzekering maatschappijen nod ig. Al dit werk bleek echter tevergeefs te zijn gedaan en voorzover bekend berusten de bedoelde formulieren nog in het archief van het Ministerie van Financiën te Djakarta. Zelfstandigen. De derde groep van personen, ten aanzien waarvan de rehabilitatie-regeling van Stbl. 1949 No. 55 jo. 462 onvoldoende is uitgevoerd, vormen de zgn . zelfsta ndigen. Ten behoeve van hen, die zich na de Japanse capitulatie metterwoon in Nederland hebben gevestigd werd door de Secretaris van Staat van Sociale Zaken bij besluit van 24 December 1949 No. 1 6.89·'9 ingesteld de semi-ambtelijke commissie voor Rehabilitatie van Oorlogsslachtoffers-Zelfstandigen te 's-Gravenhage onder voorzitterschap van de heer R. K. A. Bertsch, terwijl in Indonesië deze taak werd opgedragen aan de Stichting Pelita te Djakarta. Omtrent de werkzaamheid van de "Commissie Bertsch" kan worden vermeld, dat op ultimo 1951 in Nederland 2383 aanvragen tot rehabilitatie waren ontvangen, waarvan ongeveer de helft is afgehandeld. Het betreft hier zowel aanvragen om uitkering van een rehabilitatie-som bestemd voor aankoop van huisraad en kleding, als aanvragen om bedrijfscredieten, teneinde de oorlogsslachtoffers in staat te stellen zich weder blijvende inkomsten te verzekeren uit een opgericht of overgenomen bedrijf. Voor dit doel was aan de commissie een bedrag van rond f 7 millioen toegestaan, waarvan f 5,8 millioen voor rehabilitatie-uitkeringen en f 1,2 millioen voor bedrijfscredieten (die, zoals de naam reeds zegt, in beginsel worden terugbetaaJd). Per ultimo 1951 was een bedrag van f2.205.000 besteed aan uitkeringen, terwijl aan 110 personen een bedrijfscrediet was verstrekt tot een totaalbedrag van f 1.1 66.000 (gemiddeld f 10.000 per persoon). Aangezien het resterende crediet voor rehabilitatie-uitkeringen in beginsel reeds over de ingediende claims is verdeeld, en niet verwacht mag worden da t verdere eredieten voor Nederlandse oorlogsslachtoffers-zelfstandigen voor Indo nesië beschikbaar zullen worden gesteld, zal binnen afzienbare tijd aan de werkzaamheid van de Commissie-Bertsch een einde komen. Aan de in Indonesië werkzame Stichting Pelita werd kort voor de souvereiniteitsoverdracht een bedrag van 10 millioen gulden beschikbaar gesteld o.m. ten behoeve van de rehabi litatie van zelfstandigen. Hieraan werd de voorwaarde verbonden dat deze beschikking zou gelden tot ultimo 1952, waarna aan de Regering verantwoording diende te worden afgelegd terwijl een eventueel restant weder ter beschikking van de Regering zou komen. Van dit bedrag van 10 millioen gulden is een groot gedeelte getroffen door de geldsanering in Maart 1950, als gevolg waarvan Pelita een aanzienlijk bedrag aan obligaties R. J. in haar bezit kreeg , waarvan nog maar een klein gedeelte is verkocht. De rehabilitatie van zelfstandigen werd door Pelita aan een commissie uit haar midden opgedragen, die bekend staat als Pelita 11. Zij staat onder leiding van de Heer J . Ver boom. Naast de uitkering van bedragen ineens, die veelal Rp. 1000 niet te boven gaan. kent Pelita H ook ruimere uitkeringen voor bepaalde gevallen van zelfstandigen die zeer ernstige schade hebben geleden. Enkelen kregen een lijfrente van Rp. 250 per maand, het geen voor een S5-jarig persoon overeenkwam met een uitkering van Rp. 50.000. Aan anderen werd, indien zij niet in staat waren in Indonesië hun beroep of bedrijf te hervatten, een uitkering gedaa n om de bootreis naar Nederland te bekostigen. 35
Bedrijfscredieten zijn door Pelita II in Indonesië vrijwel niet verleend geworden. In enige gevallen zijn uitkeringen gedaan, tot een bedrag van ten hoogste Rp. 10.000. In het algemeen kan gezegd worden, dat de Stichting Pelit. in Indonesië zich meer op het sociale vlak heeft bewogen en niet zozeer de rehabilitatie van, als wel de steun aan oorlogsslachtoffers beeft beoefend met het gevolg dat van rehabilitatie in de ware zin des woords niet veel terecht is gekomen. Naast de richtlijnen. door de Secretarissen van Staat van Financiën en Sociale Zaken vastgesteld voor de "Commissie Bertscb" en de Sticbting ,,Pelita" (deze richtlijnen werden uitgegeven te Djakarta op respect. 24 en 23 December 1949) zijn nog een aantal richtlijnen verschenen voor afzonderlijke groepen oorlogsslachtoffers. zoals: Richtlijnen ten behoeve van afzonderlijke groepen oorlogsslachtoffers. l. Richtlijn No. 3, ten behoeve van werknemers-oorlogsslachtoffers, die van de Regeling A zijn uitgezonderd of wier rebabilitatie, zonder dat dit aan hen zelf te wijten is, is verminderd wegens het eindigen van hun dienstbetrekking korte tijd na bet tijdstip der Japanse bezetting. Voor ben is een crediet van f 300.000 uitgetrokken. 2. Richtlijn No. 4, voor die zelfstandigen wier beroep of bedrijf niet wordt voortgezet en die niet in aanmerking komen voor een voorschot. Voor hen is een som van f 600.000 uitgetrokken. 3. Richtlijn No. 5, ten behoeve van overheidsdienaren die om een of andere reden van de voor hen geldende regelingen zijn uitgcz,pnderd. Uitgetrokken crediet f 200.000. 4. Richtlijn No. 6, ten behoeve van voormalige zelfstandigen, wier bedrijf niet wordt voortgezet en sedert als overheidsdienaar werkzaam ZijD, waarvoor eenbedrag van f 500.000 is geraamd. 5. Richtlijn No. 7J ten behoeve van in Indonesië gevestigde gezinsleden van buitenlands verbleven kostwinners (tijdens de Japanse bezetting) . Uitgetrokken f 250.000.
Voorzover valt na te gaan, is aan géén van de zojuist genoemde 5 richtlijnen een begin van uitvoering gegeven. Ouderdomsvoorziening. Werd biervoren al even gerept over de oudersdomsvoorzjening, waarvoor in de slot-rebabilitatie-regeting een bedrag van f 47 millioen was geraamd, bet lijkt gewenst lllerop afzonderlijk terug te komen, daar bet zowel d. particuliere werknemers, als de zefstandigen aangaat. Ten aanzien van pensioengerechtigde ambtenaren wordt geen rekening gehouden met particuliere vrije verzekeringen omdat de bestaande ambtelijke pensioenen geacht worden een voldoende ouderdomsvoorziening te bevatten. Met de plaats gevonden kwijtschelding der pensioenstorting door de ambtenaren over de bezettingsjaren en het medetellen van deze jaren als diensttijd is voor deze ambtenaren het vraagstuk der ouderdomsvoorziening dus geregeld. De commissie meent hier te moeten wijzen op het feit dat de regeling geen enkel financieel resultaat heeft voor ambtenaren in tijdelijke dienst, tenzij deze hadden gezorgd voor bepaalde ouden:Jomsvoorzienine:en. De ambtenaren in tijdelijke dienst - meest locale krachten - hadden alle, voorzover zij in organieke
36
functies dienden, het redelijk vooruitzicht na 2 jaar in vaste dienst te worden opgenomen. Door deze zekerheid en door de lage ambtelijke aanvangssalarissen kwamen deze ambtenaren niet tot het treffen van bepaalde ouderdomsvoorzieningen. Door het plotseling uitbreken van de oorlog en tengevolge van de chaotische verhoudingen nadien is het voor velen nooit tot opname in vaste dienst gekomen . Deze groep van tijdelijke ambtenaren blijft wel zeer uitzonderlijk getroffen . Het streven was de particuliere werknemers zoveel mogelijk in gelijke positie te brengen als de ambtenaren t.a.v. de oudersdomsvoorziening. Daarvoor moesten tcn eerste de voor de werknemers verplichte doch tijdens de bezetting achterwege gebleven stortingen in pensioenfondsen door de Staat worden overgenomen. Aangenomen werd daarbij dat al deze pensioenfondsen waarvan de lasten door werkgever en arbeider tezamen werden gedragen, een ouderdomsvoorziening verschaffen die beneden die der ambtenaren bleef; betzelfde werd aangenomen voor de weinige fondsen die door de werkgever alleen werden bekostigd. Zij die dus bij een fonds van een dezer beide categorieën verzekerd waren en een aanvullende particuliere polis hadden gesloten, moesten dus in deze gedachtengang in staat worden gesteld een deel van de kosten van deze verzekeringen terug te verkrijgen van de Staat, nl de kosten over dat supplementaire deel waardoor hun totale ouderdomsvoorziening gelijkwaardig werd aan die der ambtenaren. Tenslotte was er nog de categorie van hen die in geen enkel fonds waren, dus de werknemers wier werkgever geen fonds had of die om de een of a ndere reden niet aan een fonds konden deelnemen alsmede de categorie der zelfstandigen: deze behoorden de kosten tijdens de bezetting van hun particuliere verzekeringen te kunnen afwentelen op de Staat tot een hoogte maximaal die van de pensioenen der ambtenaren. Dit systeem is in de genoemde Staatsbladen als volgt uitgewerkt: a. werknemer alleen in pensioenfonds waarvan de lasten door oorlogsslachtoffer en werkgever gezamenlijk worden gedragen : lasten over bezettingstijd voor rekening van het Land. b. werknemer alleen in pensioenfonds waarvan de werkgever alle lasten draagt: geen vergoeding. c. werknemer in pensioenfonds dat door werknemers en werkgevers tezamen gefinancierd wordt en die daarnaast een eigen verzekering heeft lopen: het Land neemt voor zijn rekening de werknemerslasten gedurende de bezettingsjaren voor het fonds geheel en voor de particuliere polis naar de volgende schaal: met I gezinsl id met 2 gezinsleden met 3 gezinsleden
!
op
j
September 1945
j........ . . ....... . ...... ..
3% 4% 5%
!
van zijn salaris (tot max. f 1000 per maand)
d. werknemer, deelgenoot in een uitsluitend door zijn werkgever gefinancierd pensioenfonds en tevens een eigen ouderdomsvoorziening. Van de lasten dezer laa tste verzekering over de bezettingstijd kan hij tot 3 %-5 % van zijn salaris (vide boven) restitutie verkrijgen van de Staat.
e. zij die niet aangesloten waren bij enig fonds en een particuliere levensverzekering hadden lopen, kunnen de lasten gedurende de bezettingstijd van 37
deze ouderdomsvoorziening terug verkrijgen van de Staat met de volgende maxima uitgedrukt in procenten van het maandsalaris tot f HXX>: geen· gezinslid .... ... .. .... ... ....... ....... .... ................. ......... ............ 10 % een gezinslid ........ ....... ....... .... ...... ...... ....... .. ... ....... . ... .... ... ..... 18 % twee gezinsleden .................... ... ................. .............. ...... ...... ... 19 % drie gezinsleden ........................... ......... ..... ... .. ............ ........... 20 % Aldus luiden de genoemde ordonnanties, welke op dit punt, zoals gezegd, nog in het geheel niet zijn uitgevoerd. Kosten dezer wettelijke regeling. Thans volge een berekening van hetgeen deze uitvoering zou kosten. Uitgegaan mag worden van een initiële rehabilitatie-uitkering door de particuliere werkgevers opgebracht, van f 40.000.000. Deze uitkering behelsde gemiddeld 4 maanden salaris, zodat 1 maand salaris aan particuliere werknemers op f 10 millioen kan worden gesteld. Op het voetspoor van de berekening in het TripartiteOverleg wordt voorts aangenomen dat 65 % van de werknemers in het particuliere becl.rijf deelnemer was in een pensioenregeling en dat de gemiddelde werknemersbijdrage in dergelijke regelingen 6,5 % van het salaris bedraagt. De werknemers zijn dus over de onder de regeling vallende periode van 47 maanden verschuldjgd 47 x 6,5 % van het maandsalaris is rond 3 maanden salaris. Het betreft hier totaal ~5 % van 10 millioen dus f 6.500.000 aan maandsalaris, dus 3 maanden is 3 x f 6,5 millioen of rond f 20 millioen. Op dit getal moet echter een correctie worden toegepast: uI. t.a.v. de 20 % in de kampen overledenen; hun premieverplichting eindigde met hun overlijden, ongeveer in het midden der 47 maanden periode zodat de helft van deze 20 % of 10 % mag worden afgetrokken; resteert dus van het bedrag der werknemersbijdragen aan de fondsen f 20 miltioen min f 2 millioen is f 18.000.000. Wat betreft het bedrag aan premiën voor levensverzekering dat voor vergoeding in aanmerking komt, volgde de commissie uit het Tripartite-Overleg de volgende berekeningswijze: het totale bedrag dat aan premiën voor levensverzekering door in Indonesië gevestigde personen werd betaald, kan gesteld worden op f 17.000.060 per jaar; aannemende dat 40 % mede in verband met het aantal Chinese en Indonesische verzekerden en ambtenaren, hiervan in aanmerk.ing komt voor vergoeding, kan de totale vergoeding uit dezen hoofde worden gesteld op 47 maanden van 40 % van f 17 millioen is rond f27.ooo.ooo. De Commissie Achterstallige BetaH ngen heeft, met deskundige voorlichting, bet aan premiën voor levensverzekering te vergoeden bedrag op andere wijze berekend, Dl. door uit te gaan van de zelfstandigen, en vervolgens te taxeren welke premiën verschuldigd waren door de 35 % der werknemers die niet en de 6S % die wel bij een pensioenfonds aangesloten waren. Zij kwam toen ook uit op een bedrag van f 27 millioen zodat dit naar haar mening wel als een juiste raming kan worden aanvaard. Ook op dit bedrag moet echter worden toegepast de boven gereleveerde correctie van 10 % voor hen die tijdens de bezetting zijn bezweken en bovendien DOg een kleine tweede correctie, nl. voor hen wier polis expireerde tijdens de bezetting. Het bedrag dient derhalve te worden gesteld op f 24.000.000. De totale ouderdomsvoorziening voor particulieren zou dus bedragen f 18.000.000 plus f 24.000.000 is f 42.000.000. De commissie is echter overtuigd dat dit bedrag niet zal kunnen worden verbruikt. Nu er zovele jaren na de bevrijding zijn verstreken, zijn de moeilijkheden voor belanghebbenden verdubbeld om de nodige
38
bewijsstukken te verschaffe n, speciaal wanneer de premie betaler inmiddels is overleden. Vele rechthebbenden zullen niet komen opdagen; men denke hierbij niet alleen aan verloren gegane besche!den doch ook aan emigratie en dergelijke faclaren. De commissie acht het daarom volkomen verantwoord het laatst gevonden bedrag van f 42 millioen alsnog met f 7 millioen te verminderen en derhalve te stellen op f 35.000.000. R.I. weigert rehabilitatieregelifJg uit te voerl'11. Hierboven werd reeds even melding gemaakt van het feit, dat de Indonesische Regering, kort na de souvereiniteitsoverdracht, de verdere uitvoering van de rehabilitatieregeJingen heeft geweigerd. Protesten van de zijde van de Nederlandse Regering hebben geleid tot het aanhangig maken van de kwestie voor het Uniehof in Djakarta, waarbij dil Hof niet tot een uit spraak is geko men . Verdere stappen zijn v.z.b. nog niet gedaa n. § 7.
Beschouwing "an het "oorafgaande
Aan de hand van officiële bescheiden, door het Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen ter beschikking gesteld en van de Staats- en Bijblade n, waarin de rehabilitatie-regelingen en de toelichtingen daarop zijn vervat, werd in cle voorafgaande paragrafen een objectieve uiteenzetting gegeven van de maatregelen, na de bevrijding van overheidswege getroffen ter rehabilitatie van de Indische oorlogsslachtoffers. Deze uiteenzetting heeft zich uiteraard tot de hoofdzaken moeten bepalen, waardoor wellicht niet steeds op alle punten voldoende licht is geva llen. Het ligt in de bedoeling, hieronder enkele opmerkingen te laten volgen, die tevens het oordeel van de commÎssie inhouden over de beginselen welke aan de getroffen regelingen ten grondslag liggen. Met betrekking tot de hiervoren ter sprake gekomen backpay-salarissen worde verwezen naar hoofd stuk IV. Re'habilitatie. Onder rehabilitatie wordt, blijkens de in § 2 hiervoren weergegeven formulering van de Ned. Ind ische Regering, verstaan : "de noodzaak om de geïnterneerden financieel in de gelegenheid te stellen om een nieuw leven op te bouwen op een, onder de huidige omstandigheden passend niveau". De commissie heeft gemeend, te moeten nagaan of deze rehabi litatie-gedachte door de getroffen regelingen is verwezenlijkt, m,a.w. of de rehabilitatie-uitkeringen voldoende zijn geweest om de oorlogsslachtoffers in de ge legen heid te stellen dat nieuwe leven op te bouwen. Bij de beantwoording van deze vraag behoort vanzelfsprekend te worden aa ngenomen, dat de rehabilitatie-uitkeringen ten volle aan rechthebbenden ten goede zjjn gekomen en niet zoals thans het geva l is, aan grote groepe n slechts voor een klein gedeelte. De onvoldoende uitvoering van de regelingen blijven derhalve voorshands buiten beschouwing. De regeling "op papier". Uitgaande van de regelingen, die het oogmerk hadde n de oorlogsslachtoffers weder op de been te helpen, zien wij dat de "rehabilitatie" bestond uit twee uitkeringen, Lw. de zgn. initiële ten bedrage van een som, overeenkomende met
39
3, 4 of 5 maanden vooroorlogssalaris (al naar gelang van de gezinssterkte) en de sJot-uitkermg, overeenkomende met een bedrag van 2--6 (voor de ambtenaren 4-12) maanden salaris (tot een maximum van f 1000 per maand) , zoals in het schema op blz. 28 en 29 is uitgewerkt. De groep zelfstandigen viel onder een afzonderlijke regeling. Om te kunnen nagaan, of deze uitkeringen indien zij integraal waren uitgevoerd voor betrokkenen toereikend zouden zijn geweest om tot "rehabilitatie" te komen, zal moeten vaststaan wat onder deze term begrepen moet worden. Uiteraard vallen hieronder aanschaffingen van kleding en huisraad, aangezien de geïnterneerden als groep volledig berooid uit de kampen kwamen. Vervolgens de bevrijding van schulden, in de bezettingstijd gemaakt, voor zover aanwijsbaar, zoals premies van levensverzekeringen over 3!- jaar (of langer, voor hen die na de bevrijding door extremisten werden geïnterneerd) en delegatiescbuiden wegens in Nederland verblijvende gezinsleden. Tenslotte uitgaven wegens verlies van bedrijfsuitrustingen, instrumentaria eo boekerijen, nodig voor uitoefening van bedrijven en beroepen. Men zou hierbij ook kunnen betrekken het verlies, gedurende 3t jaar, van de mogelijkheid tot sparen, wegens het wegvallen van de inkomstenbronnen tijdens de internering; de physieke en psychische schade als gevolg van de ontberingen in de kampen; de schade door vroegtijdig afgebroken carrières, zowel in het ambtelijke als in bet particuliere, en tenslotte bet verlies van kansen, wegens gevorderde leeftijd, om opnieuw te beginnen in een sterk ontwrichte maatscbappij, waarin gebeel andere eisen aan het individu worden gesteld. De commissie is evenwel overtuigd, dat men zicb beeft moeten beperken - onder de gegeven na-oorlogse omstandigheden - tot maatregelen, die practisch uitvoer bar zijn, zodat "rehabilitatie" in feite niet meer kan betekenen dan het beschikbaar stellen van een bedrag, waaruit kunnen worden bestreden de kosten van: 1o . aanschaffing van kleding r. aanscbaffing van huisraad 3 0 • schuld bevrijding 4 ouderdomsvoorziening 0
•
5 0 • aanschaffing van bedrijfsuitrusting enz.
Achtereenvolgens zat voor de ambtenaren, de particuliere werknemers en de zgn. zelfstandigen worden nagegaan of zij met de bun toegedachte bedragen in staat zijn geweest zich te rebabiliteren.
Ambtenaren. Zoals biervoren reeds werd uiteengezet, is aan de ambtenaren een initiële rehabilitatie-uitkering toegekend van dezelfde orde van grootte als aan de particuliere werknemers, t.W. 3, 4 of 5 maanden vooroorlogssalaris, doch is de voor ben bestemde slot-rehabilitatie-uitkering 2 maal zo boog uitgevallen als voor de particuliere werknemers. De ratio biervan is in § 5 (Memorie van Toelicbting op de Ordonnantie in Stbl. 1949 No. 55) uiteengezet. De uitkeringen, die voor ongebuwden in totaal 7 maanden salaris bedragen, lopen bij gehuwden met een stijgend aantal kinderen tot een plafond van 17 maanden salaris. Het gemiddelde zal ongeveer 13 maanden vooroorlogs salaris zijn, voor gezinnen bestaande uit man, vrouwen twee kinderen. 40
Wanneer wij de B.B.L. (Burgerlijke Bezoldigiogsregeling Landsdienaren) 1938 naslaan, blijkt een bedrag van f 300 p.m. voor de jongeren géén te laag gemiddelde voor hel Nederlands·lndische ambtenarencorps. Het beginsalaris van de academicus was f 275 p.m. Gaat men uil van een gemiddeld salaris van f 300 p.m., dan betekent een rehabilitatie-uitkering van 13 maanden salaris een bedrag van f 3900. Stelt men het gemiddelde iets hoger, bijv. op f 400 p.m., dan verkrijgt men een rehabilitatieuitkering van f 5200. Voor de groep met een gemiddelde van f 500 p.m. wordt de uitkering f 6500, enz. enz. De groepen met een hoger maandsalaris vallen reeds buiten de hoofdgroep, waarmede in de eerste plaats rekening zal zijn te houden. Indien men deze bedragen kon besteden op cen normale, voor-oorlogse markt, dan zou inderdaad de mogelijkheid aanwezig zijn geweest om daaruit huisraad en kleding aan te schaffen, uiteraard zonder zich daarbij luxe te kunnen veroorloven. In het voor-oorlogse Nederlands-Indië stelde men veelal de waarde van de inbof"~el (zonder de kleding) op 1 jaar salaris. Na de oorlog waren evenwel in het ontredderde en economisch ontwrichte Indonesië, de prijzen dusdanig opgelopen dat er geen sprake van kon zijn, zich weder in te richten en van de nodige kleding te voorzien voor de bovengenoemde bedragen. Ter iUustratie moge worden verwezen naar de enig beschikbare prijzen-index, die voor de eerste levensbehoeften in de jaren 1946-1950 in de steden in Indonesië schommelde om de 1000, met toppen tot 4000 voor bijzonder schaarse levensmiddelen (suiker), hetgeen inhield dat het levensonderhoud op een aanzienlijk hoger peil lag dan voor de oorlog en dus ook de lonen enorm waren gestegen. Ook de prijzen van meubilair. keukeninrichting en kleding, voorzover nog verkrijgbaar, vertoonden, hoewel niet altijd in dezelfde verhouding, soortgelijke stijgingen. Men kan dan ook zonder enige overdrijving zeggen, dat de rehabilitatie-uitkeringen onvoldoende zijn geweest om het gestelde doel te bereiken; slechts voor de zeer kleine groep booggesalarieerden waren de ter beschikking gestelde bedragen van enige rehabiliterende waarde. Voor ben, die in Nederland de rehabilitatie-uitkeringen uitbetaald kregen lag de zaak weliswaar minder ongunstig, doch naar het oordeel van de commissie waren ook voor deze ambtenaren (en ambtenaarsgezinnen) de uitkeringen niet voldoende. Vergelijking met de Nederlandse regeling omtrent huisraadscbadevergoedingen doel zien, dat in Nederland voor de gevallen va n totaalverlies aa n huisraad wegens bombardement of anderszins, althans bij de lager-gesala rieerd en, hogere vergoedingen werden toegekend dan gemiddeld I jaar inkomen. In het hoofdstuk omtrent de materiële oorlogsschadevergoeding wordt hierop nader gedocumenteerd teruggekomen. Particuliere werknemers. Voor deze groep oorlogsslachtoffers bedroeg de rehabilitatie-uitkering (voor een gezin van man, vrouwen 2 kinderen) volgens het bovenvermelde schema. in totaal 9 maanden vooroorlogs salaris. Na wat hierboven gezegd is over de mogelijkheid, aan ambtenaren gelaten, kan volstaan worden met de conclusie, dat voor de particuliere werknemers a fortiori de rehabilitatie-uitkeringen onvoldoende zijn geweest om "een nieuw leven op te bouwen op een onder de huidige omstandigheden passend niveau", tenzij het passend werd geacht het niveau z6 laag te stellen dat men vèr beneden het gebruikelijke niveau behoorde te leven. 41
Van een niet onbelangrijk deel dezer groep kan evenwel in bet algemeen worden gezegd, dat zij veel groter mogelijkheden tot zelf-rehabilitatie heeft gehad dan de ambtenaren. Vooral bij de grote maatschappijen was de behandeling van het personeel na de oorlog aanzienlijk beter dan bij de ambtenaren. De toelagen op het salaris wegens de toenemende duurte, de huisvestingsfaciliteiten, de inrichting van verlofscentra, de verstrekkingen aan het personeel voor representatieve doeleinden, tenslotte de tantièmes en gratificaties maakten het, voor het merendeel van de particuliere werknemers, mogelijk zich in de loop van de jaren na de oorlog weer een levenspeil te verwerven waarop bet bestaan in het na-oorlogse Indonesië draaglijk werd, zelfs geld over te maken op grond van de spaarregeling, waarvan de ambtenaren maar op kleine schaal gebruik konden maken omdat zij daarvoor de marge misten. Dit alles was echter voor de particuliere werknemers alleen weggelegd indien zij na de bevrijding weer bij hun firma's (of andere gelijkstandige maatschappijen) in dienst waren. Zij. die in Nederland kwamen en voorshands niet werden uitgezonden, hebben de grootste moeilijkheden doorgemaakt, omdat de hun in Nederland toegekende rebabilitatie--uitkeringen volstrekt onvoldoende waren om zich in te richten en voor zichzelf en hun gezin passende kleding aan te schaffen. Van deze groep oorlogsslachtoffers - de particuliere werknemers - kan dan ook worden gezegd dat zij, aan de hand van de getroffen overheidsmaatregelen, niet dan wel zeer onvoldoende zijn gerehabiliteerd en dat hunne rehabilitatie zich in Indonesië heeft voltrokken door de gunstige betaling van harde arbeid onder zeer moeilijke omst~ndigheden, terwijl zij in Nederland veelal door voorschotten van hunne firma's, dan wel door hulp van famme en vrienden, in staat moesten worden gesteld, zich weder een nieuw leven op te bouwen. De rehabilitatiegedachte, zoals deze door de Regering werd voorgestaan, is in zijn verwezenlijking ten opzichte van deze groep volkomen tekortgeschoten. Zelfstandigen. In de initiële rehabilitatie-regeling (van 3, 4 of 5 maanden vooroorlogs salaris) was geen rekening gehouden met de zelfstandigen. Eerst in de slot-rehabilitatieregeling werd aan deze categorie aandacht gewijd. Zoals boven uiteengezet, heeft ook deze groep ernstig geleden door de beslissing van de R . 1., om aan de slotrehabilitatie-regeling geen verdere uitvoering te geven. Slechts aan in Nederland gevestigde oorlogsslachtoffers-zelfstandigen komt de commissie-Bertsch in hun noden tegemoet, voorzover haar onvoldoende middelen zuJks toelaten. Er zijn er cx:hter nog velen, voor wie geen dan wel zeer onvoldoende voorzieningen zijn getroffen. De commissie is van oordeel, dat de maatregelen van de voormalige Nederl. Indische Regering tot rehabilitatie van deze categorie oorlogsslachtoffers ernstige afkeuring behoeven. In een maatschappij, waarin voor de overheidsdienaren en de werkers in de grote bedrijven de voornaamste aandacht wordt opgeëist, komen degenen, die zelfstandige beroepen uitoefenen, achteraan. Het is de taak van de Regering, de weg aan te geven opdat geen discriminatie tussen staatsburgers, die allen lotgenoten zijn geweest in de Japanse interneringskampen, in regelingen tot uiting komt. In het bijzonder wil de commissie de aandacht vestigen op die zelfstandigen die voor hun ouderdomsvoorziening afhankelijk waren van de inkomsten uit hun bedrijf, huizenbezit of anderszins, welke bronnen van inkomsten verloren zijn gegaan door oorlogsgeweld, voorzover zij althans niet op andere wijze gerehabiliteerd zijn en voorzover zij niet zijn geholpen door de Commissie-Bertsch. Terwijl 42
voor alle oorlogsslachtoffers hetzij onmiddellijk (overheidsdienaren) dan wel middellijk in de rehabilitatie-ordonnantie de schade aan de ouderdomsvoorziening werd hersteld, bleef deze - betrekkelijk kleine - groep buiten elke bestaande voorziening of compensatie (behalve vergoeding voor huisraadschade). Hier recht te doen door deze achterstelling op te heffen kan in dit geval alleen geschieden door alsnog een ouderdomsvoorziening in het leven te roepen waarbij gedacht wordt aan een soort lijfrente gebaseerd op het voormalige inkomen, dat in practisch alle gevallen reeds door de desbetreffende commissie (de Commissie-Bertsch in Nederland) werd vastgesteld. Gezien de talrijke variaties en schakeringen die zich bij deze groep kunnen voordoen, acht de commissie het niet wel mogelijk, hiervoor een bepaald schema te ontwerpen; dit ware naar haar mening veeleer een taak welke opgedragen zou kunnen worden aan een speciale commissie tot onderzoek van individuele gevallen. Rehabilitatie-regelingen zij" niet uitgevoerd. In het vorenstaande werd de rehabilitatie van de Indische oorlogsslachtoffers gezien van het standpunt, dat de desbetreffende regelingen ten volle tot uitvoering zouden zijn gekomen. Hierbij werd als eerste conclusie van de commissie gesteld, dat de rehabilitatie-gedachte in de betreffende regelingen niet is verwezenlijkt. In feite is evenwel zoals wij boven reeds zagen, van een volledige uitvoering van de getroffen regelingen geen sprake geweest. Indonesië heeft, kort na de souvereiniteitsoverdracht, de uitvoering stopgezet, zij het met de reeds genoemde exceptie, dat aan in Nederland gevestigde ambtenaren die tevoren in Indonesië de initiëele rehabilitatie-uitkering en het eerste gedeelte van de slot-rehabilitatie-uitkering niet ontvingen, deze bedragen in Nederland kunnen worden uitbetaald op basis van 1/3. Het resultaat is, dat de rehabilitatie-uitkeringen - die door de NederlandsIndische Regering werden gesteld op een ontoelaatbaar minimum - voor vele belanghebbenden niet, voor een groot aantal slechts zeer gedeeltelijk en practisch voor niemand zodanig werden geëffectueerd, dat de oorlogsslachtoffers het volle hun toekomende bedrag ontvingen onder omstandigheden, die maakten dat het beoogde effect werd bereikt. Dat deze gang van zaken bij de Indische oorlogsslachtoffers diepe teleurstelling heeft gewekt, behoeft geen verwondering te baren. Niet alleen zijn de getroffen regelingen beneden redelijke maatstaven gebleven, doch ook de verwezenlijking van de tegemoetkomingen, in de regelingen in het uitzicht gesteld, heeft alles te wensen overgelaten. Toezeggingen. Betrokkenen hebben zich vaak afgevraagd en vragen zich nog steeds af, waarom de van hogerhand gedane toezeggingen omtrent vergoeding van oorlogsschade niet gestand zijn gedaan. Het lijkt hier de plaats, aan deze toezeggingen enige aandacht te wijden, hoezeer ook na nauwgezet onderzoek is gebleken, dat t.a.v. bij het publiek algemeen bekende uitspraken van regeringsinstanties of overheidspersonen, veelal door de radio gedaan, de positieve bevestiging als regel alsnog moeilijk kon worden geconstrueerd. Maar ook al zouden mededelingen van deze aard, welke onder de aandacht van de commissie zijn gebracht, niet alle met bewijzen zijn te staven, zij duiden niettemin in dezelfde richting, nl. dat bij het publiek in het voormalige NederlandsIndië op goede gronden de vaste mening had postgevat, dat men zich over oorlogsschade niet ongerust behoefde te maken, aangezien deze na de oorlog zou worden vergoed. In de oorlogsmaanden, voorafgaande aan de Japanse invasie, is het be-
43
grijpetijk, dat het moreel door dergelijke mededeliogen werd geschraagd. Trouwens de Indische Regering bad reeds zodanige maatregelen in het uitzicht gesteld, door op 26 Februari 1942 bij de Volksraad een ontwerp-besluit in te dienen tot wijziging van de begroting voor 1942, waarbij een memorie-post werd gecreëerd voor "Vergoedingen voor molest-schade te land", In de Memorie van Toelichting werd o.m. als het belangrijkste beginsel tot uitdrukking gebracht: ..dat oorlogsschade te land, zowel indien deze veroorzaakt is door de vijand, als indien zij het gevolg is van vernielingen, tot stand gebracht door de eigen Overheid, in bet algemeen zal worden vergoed". Toen na de oorlog de rehabilitatie-gedachte in de plaats trad van de in het uitzicht gestelde vergoeding van geleden schade, werd zozeer rekening gehouden met de slechte financiële staat van de schatkist, dat met recht de vraag kan worden gesteld, of de Indische Regering wellicht meer bet oog gericbt bield op de rehabilitatie van Indonesië, dan op die van de oorlogsslachtoffers, Het sterkste komt dit wel tot uiting in het advies van de toenmalige Secretaris van Staat van Financiën van 23 Augustus 1948. uitgebracht naar aanleiding van het door zijn ambtgenoot van Sociale Zaken gedane voorstel, om f 250 miUioen beschikbaar te stellen voor de slotrehabilitatie-uitkering. In dit advies wordt - zoals hierboven reeds werd medegedeeld - een slotuitkering voorgesteld van "nihil" voor vrijgezellen, 1 maand salaris voor een echtpaar zonder kinderen, 2 maanden voor een echtpaar met 1 of 2 kinderen, enz, "Bij de door mij gedane algemene uitkering zou dan kunnen worden aangenomen, dat deze voor de helft voor huisraadscbade ,en voor de andere helft voor regeling van schulden is", In verband met het bovenstaande meent de commissie te moeten twijfelen aan de ernstige wil om het rehabilitatievraagstuk tot een bevredigende oplossing te brengen, Delegaties. Met betrekking tot de delegatif>schulden, ontstaan door de uitbetaling van delegaties aan gedurende de oorlog in Nederland verblijvende gezinsleden, wil de commjssie met een enkele opmerking volstaan, aangezien aan dit onderwerp een apart hoofdstuk wordt gewijd. Zij acht het ol. oiet mogetijk een oorlogsslachtoffer te rehabiliteren, wanneer men zijn rehabilitatie-uitkering met delegatiescbulden verrekent. Het gevolg moet immers zijn, dat - zoals de practijk uitwijst, omdat de delegatiescbuIden vrijwel steeds de rebabititatie-uitkering overtreffen - een dergelijk oorlogsslachtoffer zich geen huisraad noch kleding kan aanschaffen. Aan het rehabilitatie-beginsel, om de geïntemeerden door een bepaald bedrag in staat te stelJen weder een nieuw leven op te bouwen, wordt door de regeling omtrent compensering van delegatieschulden wel zeer te kort gedaan. Ook hier heeft de zorg voor 's Lands schatkist de overhand gehad boven de zorg, die de Overheid voor zijn oorlogsslachtoffers beboorde te bebben . 10 bet bijzonder spreekt dit ten aanzien van de groep met gezinsleden in Nederland of elders buiten bezet gebied, bij wier initiële rehabilitatie-uitkering geen rekening is gehouden met deze gezinsleden. Het uitblijven van een billijke regeling der delegatiescbuklen heeft hen daardoor wel bijzonder getroffen . .
Bezwaren tegen de rehabilitatie-regelingen. De commissie is van oordeel, dat de bezwaren tegen de in Nederlands·Indië getroffen regelingen tot herstel van oorlogsleed en vergoeding van oorlogsschade als volgt kunnen worden samengevat: I. ten onrechte is een billijke regeling tot vergoeding van materiële schade van oorlogsslachtoffers achterwege gebleven; 44
2. een directe uitspraak omtrent de "backpay" van ambtenaarssalarissen is achterwege gelaten; 3. oe rt:habilitatit:-regelingt:n hebbt:n oe beginselen ui~ daaraan ten grondslag Jagen niet verwezenlijkt; 4. de verrekening van rehabilitatie-uitkeringcn met delegatie-schulden is onjuist; 5. de tot standkoming van de slotrebabilitatie-regeling heeft teveel tijd gekost waardoor het herstel van geleden oorlogsschade onnodig is vertraagd. Bij deze opsomming van bezwaren tegen de geldende rehabilitatie-regelingen ziet de commissie niet over het hoofd, dat de huidige moeilijkhedc'n van de Indische oorlogsslachtoffers niet in de laatste plaats of in niet geringe mate te wijten zijn aan de weigering van de Indonesische Regering om de rehabilitatie-regelingen uit te voeren. Zij heeft echter gemeend, de vermelding van haar bezwaren tegen de regelingen zelve niet achterwege te mogen laten, vooral wijl de verrekening van de delegatieschulden en de onvoldoende vergoeding van huisraadschade, door de oorlogsslachtoffers terdege als een bezwaar worden ondervonden waardoor zij. zonder nadere voorzieningen, nimmer gerehabiliteerd kunnen worden geacht. Dat na de souvereiniteitsoverdracht door Indonesië plotseling de verdere uitvoering van de regelingen werd geweigerd, heeft in de boezem van de commissie aanleiding gegeven tot de vraag, of een dergelijke stap bij de Ronde Tafel Conferentie niet is of kon worde n voorzien. Uit de ter beschikking gestelde bescheiden kan echter niet anders worden geconcludeerd, dan dat eerst op de lste conferentie van Unie-Ministers in April 1950, door Indonesië officieel melding is gemaakt van haar besluit, de rehabilitatieregelingen niet uit te voeren. Uiteraard heeft dit geschil tussen de Uniepartners zijn wettelijke weg moeten volgen, ofschoon er naar het oordeel van de commissie aanleiding zou zijn geweest voor Nederland, om in afwachting van de uiteindelijke beslissing, de Ind.ische oorlogsslachtoffers zo goed mogelijk in hun noden tegemoet te komen. Hiervan is echter geen sprake geweest. In de toestand, waarin de Indische oorlogsslachtoffers door deze gang van zaken zijn geraakt. kan naar het oordeel van de commissie niet berust worden. Zij acht de volledige uitvoering van de reh abi litatie-regelingen noodzakelijk en meent dat verder uitstel om in de noden van de Jndische oorlogsslachtoffers te voorzien, niet kan worden toegelaten . Ook al is deze aangelegenheid nog in behandeling voor het Uniehof, de onzekerheid wanneer het geschil uiteindelijk zal worden opgelost, benevens de geringe waarschijnlijkheid dat de Regering van de Republiek indonesië zich. na een uitspraak in voor haar ongunstige zin, zal opmaken om deze door haar odieus geachte regelingen loyaal tot uitvoering te brengen. geven aanleiding tot de - door de commissie unaniem genomen - conclusie dat een andere weg zal moeten worden ingeslagen om deze zaak tot een bevredigend einde te brengen . De commissie ziet geen andere weg, dan hiervoor een beroep te doen op Nederland. De uitvoering van de rehabilitatie-regelingen kan immers niet voor onbepaalde tijd opgeschort worden. Er is een maatregel op korten termijn nodig. om de rehabilitatie van de lll'dische oorlogsslachtoffers niet tot een aanfluiting te maken. De rehabilitatie zou derhalve zonder verwijl en thans door Nederland ter hand genomen moeten worden. zonder dat wordt geprejudicieerd op een eventuele uitspraak in het tussen de Uniepartners hangende geschil. De kosten, die de
45
uitvoering van de rehabititatie-regelingen met zich zouden brengen, zou Nederland als voorschot kunnen beschouwen, met behoud van een vordering op Indonesië, dan wel - indien Indonesië alsnog tot de uitvoering zou overgaan - op de betrokkenen. Aan de mogelijkheid, dat Indonesië alsnog tot de uitvoering van de rehabilitatieregelingen zou overgaan, kleeft het bezwaar, dat deze Staat alsdan in Indonesisch courant zal betalen, hetgeen voor de oorlogsslachtoffers betekent dat zij slechts een derde van hel nominale bedrag in Nederlands courant in handen krijgen. In dat (hypothetische) geval zou n.h.v. Nederland het gederfde 2/3 gedeelte moeten bijpassen. Deze oplossing lijkt volkomen iobaerent aan het beginsel, waarvan de commissie uitgaat, nl. dat de oorlogsslachtoffers recht hebben op de (minimale) rehabijitatie-uitkeringen, waarop zij vóór de monetaire maatregelen konden rekenen. De slot-rehabilitatie-regeling heeft de beoordeling van diverse kwesties aan commissies opgedragen, zoals de Commissie voor Arbeidsaangelegenhoden, de Financiële Commissie, de Commissie voor de Ouderdomsvoorziening, de Commissie voor de Bedrijfs- en Beroepsrehabilitatie, terwijl andere zaken aan de beslissingen van de Secretarissen van Staat van Financiën en van Sociale Zaken werden gebonden. Deze instanties zijn thans bf opgeheven, of onder de verantwoordelijkheid van de Republiek Indonesië geplaatst, zodat van hunne werkzaamheid door Nederland geen gebruik kan worden gemaakt. Het lijkt gewenst, deze in de rehabilitatie-regelingen toegekende bevoegdheden en taken aan een speciale Nederlandse commissie op te dragen, die onder verantwoordelijkheid van de betrokken Minister met de verdere uitvoering van de rehabilitatie-regelingen wordt belast. § 8.
Bedrag van de schade
De schade, die de Indische oorlogsslachtoffers hebben geleden door de weigering van de Republiek Indonesië, als rechtsopvolgster van de voormalige NederlandsIndische Regering, om de rehabilitatie-regelingen uit te voeren, kan alleen door schatting worden vastgesteld. Volgens een raming, waarbij zo goed mogelijk van de beschikbare cijfers gebruik makende, wordt gepoogd de werkelijkheid te benaderen, is de schade als volgt: Initiële rehabilitatie.
A. Initiële rehabilitatie-regeling: Ambtenaren (w.o. militairen) : Op 1 Januari 1952 was in Nederland aan 17.133 personen een bedrag van Nf. 22.412.915,43 vol uitbetaald en aan 103 personen een bedrag van Nf. 91.399,97 op basis van 1 : 3. Om de rehabilitatie-uitkering op pari-basis te brengen, zal aan betrokkenen alsnog een bedrag van Nf. 182.799,94 moeten worden uitbetaald. Particuliere werknemers en zelfstandigen hebben op grond van de initiële rehabilitatie-regeling geen aanwijsbare schade geleden, wijl eerstgenoemden de uitkering van de werkgever ontvingen, niet van de Overheid, terwijl voor laatstgenoemden in de regeling geen voorziening was getroffen. Slot-rehabilitatie.
B.
Slot-rehabilitatie-regeling.
u. Ambtenaren (w.o. militairen) : Op I Juli 1952 was in Nederland aan 4435 civiele en 1586 militaire rechthebbende (totaal 6021 personen) het eerste gedeelte 46
van de slot-rehabilitatie-uitkering vol uitbetaald tot een bedrag van rond Nf. 11 millioen. Voor het tweede gedeelte zal nodig zijn ...... ..... ....... Nf. 11.000.000 Aan 1679 civiele e n 739 militairen (totaal 2418) personen is
het eerste gedeelte uitbetaald op basis I : 3, tot een bedrag van Nf. 1.286.000, zodat suppletie tot pari basis nodig zal maken. ..... Deze groep zal nog nodig hebben voor hel tweede gedeelte van de slot-rehabilitatie-uitkering (3 x Nf. 1.286.000) ............
Nf.
2.572.000
Nf.
3.858.000
Totaal In behandeling zijn nog een 500-tal gevallen, die een bedrag zullen nodig maken van circa .. ........... ....... ....... ................. .
Nf.
17.430.000
Nf.
1.680.000
A + B Rond totaal ..... ...... .......
Nf.
19.000.000
Aangezien sedert de souvereiniteitsoverdracht zeer vele Nederlandse ambtenaren (w.o. militairen) uit Indonesië zijn teruggekeerd, waar zij voor bet merendeel wèl de eerste helft van de slot-rehabilitatie-uitkering ontvingen, doch niet de tweede helft, waarop zij na hun aankomst in Nederland aanspraak blijven behouden. moe t derhalve nog rekening gehouden worden met een aanzienlijk bedrag, waarmee de evengenoemde som van f 19 milJioen behoort te worden verhoogd. Dit aanzienlijke bedrag wordt voortdurend groter doordat Nederlandse ambtenaren, die thans nog in Indonesische dienst zijn, geleidelijk naar Nederland terugkeren. Om dit bedrag te schatten, zou het aantal Nederlandse ambtenaren en militairen bekend moeten zijn, dat in aanmerking kwam voor een rehabilitatie-uitkering na de oorlog. Blijkens ter bevoegde plaatse ingewonnen inlichtingen werd in 1940 in het voormalige Nederlands-indië het aantal Nederlandse ambtenaren in vaste en tijdelijke dienst geschat op respectievelijk 14.000 en 3000, tezamen 17.000 en het aa ntal beroepsmilitairen (Nederlanders) op 13.000, tezamen dus een getal van 30.000 uitmaken. Hiervan is naar schatting tussen 15 e n, 20 % tijdens de Japanse bezetting van indonesië gesuccombeerd, waardoor een cijfer van 25.000 kan worden aangenomen als het aantal van de na-oorlogse Nederlandse ambtenaren en militairen, die in het algemeen aanspraak op een rehabilitatieuitkering konden doen gelden. Dat hieronder ook de weduwen en wezen van overleden oorlogsslachtoffers zijn begrepen, maakt het cijfer 25.000 wellicht iets aan de lage kant. Voorts kan nog gewezen worden op het getal 17.133 plus J03 is 17.236, t.w. het aantal personen dat in Nederland de initiële rehabilitatie-uitkering ontving. Indien wij dit getal aanvulJen tot 25.000, om daaronder diegenen te brengen die in Indonesië de initiële rehabilitatie-uitkering ontvingen, dan is dit cijfer wel zéér ruw, doch wij hebben een uitgangspunt, waarop later correcties kunnen worden toegepast. Van deze 25.000 ambtenaren en militairen ontvingen. zoa ls boven gezegd, in Nederland ± 8500 het eerste gedeelte van de slot-rehabilitatie· uitkering. indien van de overige 16.500 wordt aa ngenomen, dat zij het eerste gedeelte in indonesië ontvingen, da n hebben we voor bet tweede gedeelte dus nog rekening te houden met een bedrag van rond 30 millioen Ned. Courant, althans in het geval deze personen in Nederland gevestigd zijn of op zijn minst Nederlands deviezeningezetenen zijn. Van deze 16.500 ambtenaren zijn zonder twijfel reeds een groot deel voor goed in Nederland gevestigd. Het aantal hiervan is niet te schatten, tenzij met gebruik47
making van het cijfer, aangevende de in 1952 in IndoneElische vaste en tijdelijke dienst werkzame Nederlandse ambtenaren, dat op ± 4500 wordt gesteld. Dit zou betekenen, dat thans ± 12 ()()() ambtenaren en militairen in Nederland op uitbetaling van bet tweede gedeelte van de slot-rebabilitatie-uitkering wacbten, betgeen een bedrag (naar scbatting) zou vergen van ruim f 22 millioen. Voor de in Indonesië achtergeblevenen blijft nog f 8 millioen ter beschikking voor het geval deze alsnog repatriëren .. b. Particuliere werknemers. De schade, voortvloeiende uit het njet-ontvangen van de slot-rehabilitatie-uitkering ten laste van werkgevers, die hiervoor een voorschot van de Lande zouden aanvragen, werd voor deze categorie hierboven globaal geschat op f 1 millioen, terwijl voor de veiligsteUing van de ouderdomsvoorziening, met inbegrip van die der zelfstandigen, met een bedrag van rond f 35 miUioen rekening beboort te worden gehouden. c. Zelfstandigen. De scbade te ramen, welke de categorie zelfstandigen beeft geleden als gevolg van de wijze, waarop de Indonesiscbe Regering zicb van haar verplichtingen beeft gekweten, is al beel bezwaarlijk. Het aantal personen, onder deze categorie vallende, is niet bekend. Van hen, die zich in Nederland tot de commissie Bertsch hebben gewend, is bet aantal bekend, t.w. 2383, doch na de sluitingsdatum van de aanmelding op 1 Decen:>ber 1951 zijn uiteraard weer een toenemend aantal personen deze categorie komen versterken, waarvoor nog geen voorziening mogelijk is. Jn Tndonesië zijn ongetwijfeld nog een groot aantal zelfstandigen, die niet zijn gerehabiliteerd, docb die Of onvoldoende fondsen hebben om in Nederland blijvend in hun onderhoud te kunnen voorzien, zodat zij - al dan niet gesteund door bet Hoge Commissariaat - in Indonesië blijven, dan wel zich reeds uit eigen kracht, zo goed en zo kwaad het ging, hebben gerebabiliteerd. Aangezien, zoals hierboven reeds werd medegedeeld, de credieten waaruit de Commissie-Bertsch kan putten practisch zijn verbruikt, zou bet naar het oordeel van de commissie aanbeveling verdienen een modus te scheppen dat de taak van de Commissie-Bertsch, maar dan onder Nederlandse verantwoordelijkheid en vol· Jedjg voor Nederlandse rekening, kan worden voortgezet, hetgeen ongetwijfeld nog enige jaren zal vergen. De rehabilitatie van de Indische oorlogsslachtoffers-zelfstandigen zal, mits goed uitgevoerd, zodat voor deze personen een passende plaats in de maatschappij wordt gevonden, en de anderen, die te oud of ongeschikt zijn geworden, blijvend worden gesteund, aan uitkeringen voor aanschaf van kleding en huisraad en aan bedrijfscredieten voor beroeps- en bedrijfs-rehabilitatie, benevens aan bijdragen in de ouderdomsvoorziening een bedrag van rond Nf. 10 millioen nodig maken. Totaal. Het totaal van de schade komt zodoende op: 1. rehabilitatie-uitkering ambtenaren ... ... .... ........ ..... ...... ... .... . 49 millioen 2. rehabilitatie-uitkering particuliere werknemers ............... .. ... . I millioen 3. ouderdomsvoorziening particuliere werknemers ........... ....... . 35 millioen 4. rehabilitatie-ultkering, beroeps en bedrijfsrehabilitatie en ouderdomsvoorziening zelfstandigen .... .. .. .. .. ................ .... .. ........ 10 millioen 5. rehabilitatie andere groepen, die niet onder voorgaande categorieën vallen ..................... ....... ...... ... ....... .......... ..... .... . 5 millioen
---
Totaal ......... """"""."".""" 100 millioen
48
§ 9.
Conclusie
In het kort meent de commissie haar mening omtrent het rehabilitatie-vraagstuk te kunnen formuleren als volgt: 1
0 •
2°. 3°. 4°. 5
0 .
6°.
7°.
De rehabilitatie-regelingen, die na de oorlog door de Nederlands-Indische regering ten beboeve van de oorlogsslachtoffers werden getroffen, hebben het beginsel, waarvan zij uitgingen, niet verwezenlijkt, met het gevolg dat betrokkenen onvoldoende zijn gerehabiliteerd; door de rehabilitatie-uitkeringen wordt de geleden schade wegens verlies aan kleding en huisraad onvoldoende gedekt; verrekening van delegatieschulden met de rehabilitatie-uitkeringen ontneemt aan de rehabilitatie haar effect, aangezien de rehabilitatie-uitkering mede bestemd is om het verlies aan kleding en hui sraad te vergoeden; de uitvoering van de rebabititatie-regelingen, welke door de R.1. werd stopgezet, dient alsnog te worden verwezenlijkt; het tussen Nederland en Indonesië hangende geschil omtrent de uitvoering van de rehabilitatie-regeling mag geen aanleiding zijn, de dringend nodige reh abilitatie van de Indische oorlogsslachtoffers langer uit te stellen; de commissie meent op Nederland een beroep te kunnen doen om de uitvoering van de rebabilitatie-regelingen - voor zover deze geen herzien ing behoeven o.a. met het oog op de verrekening van de delegatieschulden en de onvoldoende vergoeding van de huisraadschade - voor Nederlandse rekening ter hand te nemen ; ter uitvoering van de rehabilitatie-regelingen ware een speciale commissie in te stellen, die met de bevoegdheden en taken, aan bepaalde commissies en instanties in deze regelingen opgedragen, zou kunnen worden belast.
49
HOOFDSTUK
m
MATERlltLE OORLOGSSCHADE § 1. Inleiding Nadat in vorige jaren in de Staten-Generaal reeds door de heren de Dreu, van de Wetering, de Graaf, Meljerink en Stufkens was gepleit voor vergoeding van de door de Indische gerepatrieerde geleden materiële oorlogsschade, is op 3 November 1949 aan de Tweede Kamer voorgelegd de motie·Hoogearspel. welke als volgt luidde: De Kamer spreekt als haar oordeel uit dat bet noodzakelijk is dat ook voor de uit Indonesië gerepatrieerde Nederlanders die tengevolge van de oorlog mat«iële schade hebben geleden, een wettelijke regeling ter tegemoetkoming in deze ~I..hade zo spoedig mogelijk wordt vastgesteld. Deze ,notie is, toen zij in Juli 1951 in behandeling kwam, door de Kamer verworpen, IJp grond dat zij niet ver genoeg ging; daarna werd aangenomen de motie-De Graaf, waarbij de Kamer, gelet op bet voornemen der Regering om onze commissie in te stellen, er bij de Regering op aandrong om in de opdracht aan de met spoed in te stellen commissie naast de vraagstukken van rehabilitatie-uitkeringen, backpay van pensioenen en salarissen, en In onderling verband met deze, mede te betrekken het vraagstuk van de vergoeding van materiële oorlogsschade. De in overeenstemming hiermede aan de commissie gegeven taak beperkt de beschouwing van het vraagstuk der materiële oorlogsschade tot de schade geleden door de Indische gerepatrieerden, hetgeen de commissie ontheft van de noodzaak het totaal der in Indonesië geleden oorlogsschade in hare beschouwingen te betrekken. § 2.
De materiële oorlogsschade in de Volksraad
In Indonesië is het vraagstuk reeds onder ogen gezien vóór de Japanse inval. Als gevolg daarvan werd op 26 Februari 1942 bij de Volksraad ingediend eer. ontwerp-besluit tot vaststelling van een aanvulJende begroting betreffende Afdeling VI der Begroting van Nederlands·Indië voor het dienstjaar 1942 (V.R. 1941- 1942 Ood. 124 Afd. VI Stukken 1-3) . Dit ontwerpbesluit telt sleebts één artikel, waarbij in Hoofdst uk II (Uitgave in Indië) tussen de posten 6.1 en 6.2 wordt ingelast: 6.1 A Vergoedingen voor molest-schade te land . Memorie. De Memorie van Toelicbting luidde als volgt: .,Vergoeding van molestschade te Land. "Het vraagstuk van de vergoeding van schade, welke het gevolg is van oorlogs,.handelingen. is tot dusverre alleen geregeld voor zee-molest. Zoals bekend is kan "dit molest verzekerd worden bij de met een Regeeringsgarantie werkende ,,zeluva. "Een aan zee-molest overeenkomstige regeJing is voor land-molest niet mogelijk "gebleken. Bij zee-molest is het aantal te verzekeren objecten beperkt, daar het ..hoofdzakelijk om schepen en lading gaat. Voorts is een verplichte zee-molest"verzekering niet noodzakelijk, daar zowel reeders als verschepers uit eigen be,.weging tot deze verzekering overgaan. Ook het vraagstuk van de afwenteling "van de verzekeringskosten is bij zee-molest betrekkelijk eenvoudig, daar de
so
"premies als regel kunnen worden verhaald op de leveranciers of op de koopers "van de te vervoeren goederen. "Tegen een vrijwiUige verzekering tegen land-molest volgens soortgelijke be"ginselen ~Is voor het zee-molest bij de Zei uva rijst het bezwaar, dat daarvan ,,- in tegenstelling met de verzekering tegen zee-molest - niet algemeen gebruik "zou worden gemaakt. Te verwachten is, dat alleen die roere nde en onroerende "goederen door de eigenaren zouden worden verzekerd, welke zich in evidente "of veronderstelde gevaarzönes bevinden. Het gevolg daarvan zou zijn, dat de "premies zoo hoog zouden zijn geworden, dat verhaal op leveranciers, koopers "of gebruikers van de goederen, zeer moeilijk of onmogelijk zou worden. Boven"dien zu het aantal en de verscheidenheid van de objecten nog zoo groot blijven, dat uit verzekerings-technisch oogpunt in verband met de beperkte outillage op "dit gebied in deze gewesten de uitwerking van tarieven, de vaststelling van "premies en het afsluiten van de verzekeringen veel grootere bezwaren ZQU ont"moeten dan bij de verzekering van zee-molest, in het bijzonder, wanneer een en "ander op zeer korten termijn zou moeten geschieden . ..Voor de vergoeding van molestschade te land moet derhalve een geheel nieuwe "regeling worden ontworpen, die speciaal in verband met de hierbij voor het ,.Land en de maatscbappij betrokken zeer groote belangen, gezette overweging "vereischt en omstandig overleg met verschillende deskundigen in bet bijzonder ,.op assurantiegebied, waartoe onder de huidige omstandigheden de tijd en de "gelegenheid ontbreken, in bet bijzonder omdat tbans ten gevolge van de mobili"satie de bedoelde deskundigen noch voor dit overleg, noch voor de practische "uitvoering van de te ontwerpen regeling bescbikbaar zijn. "Daarom moet worden volstaan met bet aangeven van enkele beginselen "volgens welke vergoeding van molestschade te land zal plaats bebben in af,.wachting van het oogenblik, waarop het mogelijk zal zijn hierop uitgewerkte "voorstellen te baseren. "Als belangrijkste van die beginselen kan worden genoemd, dat oorlogsschade "te land, zoowe1 indien deze veroorzaakt is door den vijand, als indien zij het "gevolg is van vernielingen, tot stand gebracht door de eigen Overbeid, in bet "algemeen zal worden vergoed. " Welke beperkingen t.a.v. deze vergoedingen zullen moeten gelden zal nader "moeten worden uitgemaakt. Hierbij zal in bet bijzonder onder oogen zijn te zien, "of de vergoeding naar boven niet moet worden begrensd door de wenscbelijkheid "de vergoeding wel zoover te doen strekken, dat de eventueele beteekenis van het "betreffende object of van het teloor gegane bedrijfskapitaal voor de gemeen"schap zooveel mogelijk kan worden bersteld of wederom voor de gemeenschap .:beschikbaar gesteld, doch daarbij niet verder te gaan, dan in bet belang van de "gemeenschap bepaa ld noodig is en dus ieder luxe-element te vermijden. "Wel zal nader moeten worden uitgemaakt, of naa r evenredigheid van de hier.. bij betrokken belangen niet een grens zal zijn vast te stellen. waar beneden geen "vergoeding plaats heeft daar een vergoeding van schade, die voor het betrokken individu of de betrokken rechtspersoon slechts geringe betekenis beeft, op prac" ti sche moeilijkheden zou afstuiten. "Verder zal zijn te overwegen, welke gedragslijn zal moeten worden gevolgd "ten aanzien van schade toegebracht aan objecten, die door hun aard in zoodanige "mate aan bijzondere oorlogsgevaren zijn blootgesteld, dal de eigenaren bij de "door hen gevolgde bedrijfspolitiek daarmede ook in vredestijd rekening hebben "kunnen of behoren te houden. S1
"Ook zullen waarborgen moeten worden geschapen, dat als gevolg van de "schadevergoeding daadwerkelijk herstel plaats heeft, waardoor - binnen de ..grenzen gesteld door het economische nut - een gelijksoortig object in de "plaats van het beschadigde of verloren gegane komt, bijv. door de vergoeding "niet zonder meer te doen geschieden door uitbetaling van een bepaald bedrag "in geld, doch aan een financieele regeling, waarbij uitkeringen plaats vinden "indien en naarmate de wederopbouw wordt aangevat en voltooid. "Hoewel het in verband met de hoogergenoemde omstandigheden thans in het ,.algemeen niet mogelijk is over te gaan tot berekening van de molestschade te "land en uitkeering van de schadevergoeding, zoodat hiermede tot na den oorlog "zal moetèn worden gewacht, moet hierop een uitzondering worden gemaakt voor .,die gevallen, waarin bet bepaald noodzakelijk is te achten de schadevergoeQing "al aanstonds, dus gedurende den oorlog te doen plaats hebben. Er kunnen zich "immers omstandigheden voordoen, waarbij bet belang van de gemeenscbap in "ruimen zin eischt, dat met een geheel of gedeeltelijk herstel van geleden scbade " niet gewacht wordt tot na den oorlog, teneinde betrokkenen in staat te stellen hun bedrijf of bestaan voort te zetten. In die gevallen zal, voorzover nodig en ..mogelijk, onverwijld, op kosten van de gemeenschap, tot herstel van de geleden "schade moeten worden overgegaan. "Tegen een uitstel van de vergoeding van andere schade behoeft ook daarom "minder bezwaar te bestaan, omdat van talrijke objecten de schade toch niet aan"stonds zal kunnen worden hersteld, daar de gelegenheid tot invoer van de daar"toe vereischte materialen en machines gedurende den oorlog zal ontbreken, " terwijl ook de noodige deskundige krachten voor het uitvoeren van constructie"werken enz. niet beschikbaar zullen zijn. ,,Als voorwaarde voor de verkrijging van aanspraak op schadevergoeding zal "moeten gelden, dat de eigenaren ter beveiliging van hun goed al datgene hebben "gedaan, dat redelijkerwijze van hen verwacht mocht worden door bijv. de ver"eiscbte maatregelen te nemen tot verspreiding van goederen, waartoe in bepaalde "gevallen geruimen tijd geleden reeds opdracht is gegeven. "De belanghebbenden zullen voorts zooveel mogelijk moeten medewerken om "ua afloop van den oorlog den omvang van de geleden schade met voldoende "zekerheid vast te stellen door omtrent den aard en den omvang van de door hen "geleden ,ehade zoo spoedig mogelijk nadat deze heeft plaats gehad, de noodige "gegevens en bewijzen te verzamelen en te bewaren . Als voorwaarde voor het "verkrijgen van schadevergoeding zal dus tevens gelden, dat de belanghebbenden, "zoo spoedig mogelijk nadat de schade heeft plaats gehad, daarvan aangifte zulJen "moeten doen bij de na te noemen plaatselijke commissies, die met de behandeling ,.van de schadevergoedingen zullen worden belast, zoomede om de eventueel "beschikbare gegevens en bewijsmaterialen omtrent den aard en den omvang "van de geleden schade te verzamelen en voor de eindafrekening te bewaren, " terwijl een duplicaat van deze gegevens en bewijzen al aanstonds aan even be"doelde plaatselijke instantie zal moeten worden gezonden . Van deze aangifte"plicht zullen de betrokkenen alleen dan ontheven zijn, indien bet voor hen "redelijkerwijze niet mogelijk was daaraan te voldoen, bijv~ omdat zij onkundig "waren van de aangerichte oorlogsschade. "Met betrekking tot de Indonesische plattelandsbevolking en de arme kampongbevolking der steden zal de taxatie van geleden schade en de schadeaangifte "kunnen worden opgedragen aan het 8innenlandsch Bestuur. "Omtrent de wijze, waárop de gelden, benoodigd voor de hier behandelde ver-
5.2.
"goeding van schade, zu llen worden opgebracht, za l eveneens een nadere beslissi ng .,moeten worden genomen. Met betrekking tot dit punt za l in het bijzonder "moeten worden overwogen, of de schadevergoed ing - voorzover die ruet op den "vijand kan worden verhaald - door premieheffing gedu rende een zeker aa ntal "jaren geheel of althans ten deele in bet bijzonder zu llen worden gebracht ten " laste van allen, wier eigendommen gedurende den oo rlog aan het ri sico van " molest te land hebben blootgestaan, dan wel integraa l te n laste van de geheele gemeenschap za l worden genomen. "Het ligt in de bedoeling om de beoordeeling van de noodzaak en de mate van " herstel, in het bijzonder ook van de vraag of bepaalde schaden aa nstonds .. moete n worden vergoed, te leggen in handen van een daarvoor in het leven te "roepen organisatie van plaatselijke instanties, welke lal worden overkapt door "e ence ntrale commissie, welke naar algemeene nader aan te geven richtlijnen "zal tewerk gaan. " De locale organen, de ter plaatse meest deskundigen, zu llen met inachtneming " van de cemraal vast te stellen algemeene richtlijnen beslissende bevoegdheid " hebben, waarbij beroep van belanghebbenden op de centrale hoogste instantie " mogelijk za l zijn . Voorts za l ook het centrale orgaan wijzigingen kunnen brengen ,.in plaatselijk genomen beslissingen, welke in strijd zijn met algemeen geldende " normen 1),( gegeven aanwijzi ngen, voorzover aa n locale beslissingen nog geen ,.uitvoering is gegeven . .. Als centraal orgaan za l een commissie worden ingesteld met ee n beperkt ,.aantal leden, waaronder in het bijzonder enkele deskundigen op het gebied van ,.belastingwezen, kadaster, handel. indust rie, en verzekeringswezen . .,De plaatselijke co mmissies, die in beginsel op iedere residcntie.hoofdplaats "zullen worden opgericht, kunnen als rege l bestaa n uit cc n bestuursambtenaar, "een ambtenaar bij de belastingen of douane, een inspecteur of hoofd van een "plaatselijk kantoor van de Algemeene Volkscredietbank, een Indonesisch e% ~~f "Chineesch lid en eventueel een ouder Europeesch particulier. Het secret ariaat "van de plaatselijke commissies za l in de meeste gevallen aa n het plaatse lijk "kantoor van de Al gemeen e Volkscredietbank kunnen worden opgedragen. "Zood ra dit mogelijk is zullen afgeronde voorstellen voor de regeling tot ver· "goedillg van molest te land aa n den Volksraad worden voorgelegd. Teneinde in "afwachtin g hi ervan reed s dadelijk te kunnen overgaa n tot vergoeding van "schade, waarvan een dadelijk herstel nood zakelijk is te acht en, wordt thans voor. "gesteld ee n memoriepost op de begroting uit te trekken." Dit ontwerp-besluit werd in de schad uw der dreigende Japa nse invasie, n.l. op Vrijdag 27 Februari 1942, zonder hoofdelijke stemming door de Volksraad aa ngenomen. Het voorneme n der Nederiands·Indische Regeri ng om tot een wettelijke rege. ling van vergoeding der oorlogsschade te geraken is door de loop der omstandigheden niet in daden omgezet. Toen de jaren der Japa nse bezetting voorbij waren heeft de Regering deze aangelegenheid wel opnieuw in studie ge nomen. Op de 17de Januari 1946 riep de toenmali ge Directeur van Financiën enige vertegenwoorrligers van verschil. lende Departement en bijeen ter besp reking van het vraagstuk der Materiële Oorlogsschade. Men kwam daarbij tot de conclusie, dat dit vraagstuk door ee n commissie diende in studie te worden genomen, Staande die vergadering werden reeds dadelijk enige heren uitgenodigd zitting in die commissie te nemen, onder
53
voorzitterschap van Mr A. P. G. Hens. De commissie zou worden uitgebreid niet o.m. vertegenwoordigers van de Departementen van Economische Zaken en Justitie en van de Ondernemersbond. Eerst later werd de commissie nog uitgebreid met vertegenwoordigers van de groep werknemers (de Algemene Werknemersassociatie - de Awa) en van de Nibeg (Ned. Ind. Bond van ex-gemobiliseerden en ex-geïnterneerden) en van de groep Chinezen. De aldus geformeerde commissie achtte het gewenst, dat aan de enigszins informele instelling van deze commissie de sanctie van de Lt. Gouverneur-Generaal zou worden gebecbt. Zij wendde zich daartoe bij schrijven van 1 April 1946 No. 1208/J.N. 4 tot de Regering, waarop bij Regeringsomsl.gvel van 10 April 1946 No. 4898/A.E. 17, de gevraagde goedkeuring werd verkregen. Het werk dezer commissie ondervond in de aanvang ernstige vertraging wegens het totaal gebrek aan bescheiden over de desbetreffende regelingen in Nederland en buitenlandse regelingen. Tenslotte werd begin 1947 een gedeeltelijk advies aan de Regering uitgebracht, doch dit heeft niet tot een wettelijke regeling geleid. Noch de hierna optredende Voorlopige Federale Regering, noch de Republiek Indonesië hebben vervolgens enige wettelijke voorziening inzake materiële oorlogsschade getroffen. Beginsel aanvaard. Als belangrijk feit dient hier echter te worden gememoreerd dat het beginsel van de vergoeding der materiële oorlogsscbade door de Regering en de Volksraad is aanvaard. Hieronder zal worden nagegaan hoe ditzelfde beginsel in de practijk is uitgewerkt door Nederland en door de landen aan de Stille Zuidzee rondom Indonesië; vervolgens zal worden nagegaan wat er van dit aanvaarde principe terecht is gekomen ten opzicbte van de Indische gerepatrieerden. § 3. Nederland De Wet op de Materiële Oorlogsschaden, Stbl. K 31, in werking getreden 24 Februari 1950, bevat de grondslag voor de definitieve regeling voor de materiële oorlogsscbade geleden in de particuliere sector van bet maatschappelijk leven. Definitie. Als materiële oorlogsschade wordt aangemerkt iedere scbade, die op of na 10 Mei 1940 tengevolge van de tweede wereldoorlog als een rechtstreeks gevolg van oorlogsgeweld, van handelingen of maatregelen van de vijand of van oorlogsomstandigheden binnen Nederland is toegebracht aan onroerende goederen, aan roerende goederen, welke tot een bedrijf behoren of het uitoefenen van een beroep dienen, of aan huisraad, een en ander voorzover deze goederen ten tijde van het ontstaan van de scbade eigendom waren van Nederlandse onderdanen en Neder-
landse rechtspersonen (art. 2). De plaats der beschadiging en de nationaliteit van het slachtoffer vormen essentiële bestanddelen van bet begrip oorlogsschade. Zij moet in Nederland zijn toe~ gebracht en Nederlanders, Nederlandse onderdanen of Nederlandse rechtspersonen, althans rechtspersonen met een belangrijke Nederlandse invloed (ten minste 50 %) moeten het slachtoffer zijn.
54
Er is echter een uitzondering mogelijk op het vereiste dat de schade binnen Nederland is toegebracht. De Minister van Financiën is n.l. bevoegd om, hetzij in bijzondere gevallen, betzij bij algemene regeling, in het buitenland aangericbte schade te doen beschouwen als oorlogsschade. Bij algemene regeling beeft de Minister hiervan als volgt gebruik gemaakt: (a) Schade van Nederlandse ambtenaren in het buitenland. De schade, welke Nederlandse ambtenaren, niet behorend tot de buitenlandse dienst, die zich op aanwijzing van de Nederlandse regering in het buitenland moesten vestigen (bijv. van de Rijksdienst der ondersteuning van behoeftige Nederlanders in het buitenland, alsmede douane-beambten), is onder zekere beperkingen gelijkgesteld met oorlogsschade geleden in Nederland. Dit geldt alleen wanneer zij zich niet pas na 9 Mei 1940 hebben gevestigd op grondgebied onder controle van de vijand en betreft alleen huisraadschade. De betreffende schade moet vóór I April 1948 zijn aangemeld bij het Commissariaat voor Oorlogsschade. Voor ambtenaren van de buitenlandse dienst bestaat een afzonderlijke regeling, waardoor wegens het representatieve karakter van het beroep een hogere bijdrage mogelijk is; (b) Schade aan in het buitenland toevende vaartuigen en het zich daarop bevindende huisraad. De betreffende huisraadschade moet v66r 1 April J 948 bij de bevoegde schadeenquête-commissie zijn aangemeld; (c) Schade van ex-politieke gevangenen in Duitse concentratie-kampen. I) Aan hen, die in verband met een tegen de Duitse onderdrukker bedreven of gedemonstreerde persoonlijke verzetsdaad of verzetshouding schade hebben geleden, kan een vergoeding worden toegekend of, als zij reeds aanspraak hebben op een Rijk sbijdrage, een extra-vergoeding. Ook voor de in het buitenland, met name in de Duitse concentratiekampen en gevangenissen door ex-politieke gevangenen geleden sch ade, kan volgens deze regeling een vergoeding worden verleend.
Aanspraak op een bijdrage. In principe heeft ieder, die oorlogsschade beeft geleden, aanspraak op een bijdrage. Er zijn echter een aantal uitzonderingen. Blijkens het tweede lid van artikel 7 wo rdt n.l. geen bijdrage verleend, voorzover: I . voor de vergoeding van de schade afzonderlijke wettelijke voorschriften gelden; 2. de schade door de schuld of de nalatigheid van de benadeelde is veroorzaak t of vergroot; 3. de schade op andere wijze is goedgemaakt; 4. de schade te onbeduidend is (f 50, of f 100 per geval en per categorie, al naar gelang het natuurlijke personen of rechtspersonen betreft); 5. de benadeelde op andere wijze voor de schade vergoeding beeft verkregen, kan verkrijgen of door zijn schuld niet heeft verkregen; 6. de schade betrekkin g heeft op goede ren, welke ter voldoening aan een algemene maatregel van de vijand zijn ingeleverd (radio's). Ter verkrijging van een bijdrage had men de schade vóór t Maart 1946 moeten aanmelden bij de bevoegde Schade-enquête-commjssie of, voor wat de agrarische schade betreft, bij de Plaatselijke Bureauhouder. ') Zie Mr. N. H. Wiardi. Wel op de Materiële Oorlogsschaden, blz. 12- IS ad A. B en C.
55
Op of na I Maart 1946 ingekomen schade-aangiften worden in het algemeen ruet meer in bebandeHng genomen. Het Commissariaat voor Oorlogsschade, een niet·ambtelijk college, waaraan in de wet een zekere taak. is toebedeeld (zie vooral art 4) , heeft echter de bevoegdheid te late aangiften alsnog in behandeling te doen nemeo, indien de aangever kan aantonen, dat de terrnijnoverschrijding bem redelijkerwijze niet kan worden aangerekend. Daarenboven geldt voor ben, wier aanspraak op een bijdrage eerst op of na t Ianuari 1946 is ontstaan of nog mocht ontstaan een aanmeldingstermijn van twee maanden (art. 6, leden 1 cn 2).
Bedrag der bijdrage. De bepalingen, die aan de berekening van de bijdrage zijn gewijd, zijn neergelegd in de "rtikelen 8 tfm 13. Waar komt de inhoud van deze bepalingen nu in hoofdzaak op neer? Voor de beantwoording van deze vraag dienen wij ons achtereenvolgens bezig te houden met de onroerende goederen, gebouwde zowel als ongebouwde. de schepen, de roerende goederen dienende tot de uitoefening van een bedrijf of beroep en het huisraad. I. De bijdrage in de oorlogsschade aan gebouwde onroerende goederen .. ...... . 11. De bijdrage in de oorlogsschade aan schepen "" """" """"""""" " . UI. De bijdrage in. de oorlogsschade aan de roerende goederen, dienende tot de uitoefening van een bedrijf of beroep. Deze goederen vallen in twee groepen uiteen, t.w. de beroeps- en bedrijfsuitrusting eD de handels- en bedrijfsvoorraden. De bijdrage in de oorlogsschade aan beroeps- en bedrijfsuitrusting wordt bij algeheel verlies vastgesteld op de prijs, die het goed op 9 Mei 1940 nieuw zou hebben gekost, verminderd met een redelijk bedrag voor afschrijving, doch op niet minder dan de verkoopwaarde per die datum. In geval van herstelbare schade wordt zij evenwel berekend door uit te gaan van de herstelkosten op 9 Mei 1940 en daarop een zekere correctie wegens nieuw voor oud toe te passen. Terzake van de oorlogsschade aan handels- en bedrijfsvoorraden wordt verder een bijdrage toegekend gelijk aan de feitelijk bestede inkoopprijs - in het algemeen factuurprijs - of, bij eigen fabricatie, de kostprijs in de zin van historische uitgaafprijs. Zijn de goederen niet geheel verloren gegaan, dan wordt slechts een met de mate van beschadiging overeenkomend gedeelte van die feitelijk bestede inkoopprijs of kostprijs vergoed. N. De bijdrage in de huisraadschade. De wet onderscheidt twee soorten huisraad, de roerende bezittingen van allerlei niet of wel rechtspersoon.1ijkheid bezittende verenigingen en instellingen, die geen bedrijf uitoefenen (art. 10 lid 18) en het huisraad in de meer gewone zin des woords. Terzake van de Oorlogsschade aan de eerste categorie huisraad kan slechts dan een bijdrage worden verleend, als de Directeur van het Bureau van het Commissariaat voor Oorlogsschade dit goedvindt. Voor de berekenjng van de bijdrage gelden dezelfde voorschriften als voor de roerende goederen, dienende tot de uitoefening van een bedrijf of beroep. De bijdrage in de oorlogsschade aan de tweede categorie huisraad word t uit twee elementen opgebouwd, n.1. de bijdrage volgens de Eerste en de Tweede Uitvoeringsbeschikking van het Besluit op de Materiële Oorlogsschaden 1945 (art. 10, lid 2) en de aanvullende bijdrage (art. 10, lid 3). De bijdrage volgens de Eerste en de Tweede Uitvoering,beschikking van het 56
Besluit op de Materiële Oorlogsschaden 1945, kortweg oude bdijrage te noemen wordt berekend door een scbadestaat op te maken en daa rop de verloren gegane goederen op te voeren voor de werkelijk betaa lde aa nkoopprijzen, verminderd met een redelijk bedrag voor a fschrijving met als minimum de verkoopwaa rde op 9 Mei 1940 en de herstelbaar beschad igde goederen voo r de werkelijke herstelkosten met als maxi mum het bedrag, dat bij algeheel verlies zo u zijn aangeh ouden. In de plaa ts van goederen van meer luxueuze aard dan nod ig is voor een doelmatig gebruik, worden bij de opstelling van de schadestaat eenvoudige doch deugdelijke en voor hetze lfde doel bruikbare goederen gesteld. Voorts mogen bepaalde groepen van artikelen, welke van een ze kere overdaad getuigen, slechts tot een zeker maximum op de schadesta at worden opgevoerd. Eén zo'n groep bijvoo rbeeld bestaande uit sieraden en andere kostbaarheden mag voo r geen hoger bedrag in aanmerking worden genomen da n f 400. Tenslotte zijn er een aantal goederen, waarvoor in het geheel gee n vergoedingen wordt verl eend, met name goederen, die geen handel swaa rde hebben en kennelijk overtollige goederen, waaronder ook dranken , rookartikelen en andere genot· middelen. Geld en geldswaardige papieren diene n evenee ns buiten beschouwing te blijven. De met inachtneming va n het vorenstaande op de schadestaat voor de diverse beschad igde en verloren gegane goederen uitgetrokk en bedrage n worden opgeteld. De uitkomst van deze optelling levert de bijd rage. Op één voorwaarde echter, dat zij het voor het betrokken gezin geldende max imum niet overschrijdt. Dit maximum is gelijk aa n een met de huurwaarde van de wo ning of de grootte van het sch ip overeenkomend bedrag, verhoogd met een toeslag voor inwonenden (f 150 voor inwonenden onder de zes jaar en f 250 voor inwonenden voor zes jaar en ouder). Een gezi n uit Borculo, bestaande uit man , vrouw, 2 kinderen boven de zes jaa r en een inwonende dienstbode, dat een huur verwoont va n f 400 per jaa r, heeft aanspraak op een oude bijdrage van ten hoogste f 6050, n.1. f 5300 in verband met het feit , dat het in een plattelandsgemeente (klasse C) een huur va n f 400 verwoont en 3 x f 250 voor de inwonenden boven de zes jaar. Boven de o ude bijdrage wordt een aanvullende bijdrage toegekend. Deze wordt berekend met behulp van de formule basisbedrag x kernfactor x beschadigings· factor x prijsstijgingscoë[ficiënt. Het basis bedrag vertegenwoordigt de waarde van het verloren gegane huisraad op 9 Mei 1940. , Door dit basisbedrag te vermenigvuldigen met de kernfactor worden de in het basis bedrag opgenomen niet strikt noodzakelijke goederen daar uitgelicht. De kernfactor is een objectieve factor, die voor de lagere hu ren en de kleinere schepen I bedraagt en met de stijging van de huurwa arde of de toeneming van de grootte van het sc hip daalt. Zij steunt dus op de gedachte, dat met de stijging van de huur· waarde en de toenenting van de grootte van het schip de hoeveelheid niet strikt noodza kelijk huisraad groter wordt. Zij daa lt echter nict verder dan tot 0,60. De beschadigingsfactor drukt de mate uit, waarin schade aan huisraad is geleden. Z ij, die slechts partiële schade hebben geleden, hebben niet zo' n grote behoefte aan een toesl ag boven de oude als zij, die alles zijn kwijt geraak t. De wetgever achtte het daa rom verantwoord met de afneming van de schade niet slechts een evenredigheid , maa r zelfs een met inachtneming van een versterkte degress ie dalende toeslag toe te kennen. Een uitzondering is echter gemaakt voor de sociaal·zwakkeren. Te hunnen behoeve wordt de beschadigingsfactor ook bij partiële beschadiging op 1 gesteld.
57
De laatste term van de formule voor de berekening van de aanvul1ende bijdrage wordt gevormd door de prijsstijgingscoëfficiënt, d.w.z. het verschil tussen de prijsindex van het jaar, waarin de oude bijdrage werd toegekend (1 voor 1941 en 1942, 1t voor 1943 en 2 voor 1944 en volgende jaren) en de prijsindex van 9 Mei 1940 (I). Door de vermenigvuld.iging met deze factor wordt bereikt, dat boven de oude bijdrage, die in grove trekken de Mei 1940-waarde representeert, een toeslag wordt verleend, waarmee, voor wat de noodzakelijke goederen betreft, de prijsstijging sedert de schadedatum wordt opgevangen, ten aanzien van hen, die a11es verloren, geheel en ten aanzien van de partieel getroffenen, gedeeltelijk. Oude bijdrage en aanvullende bijdrage tezamen bedragen ten boogste f 11 250, vermeerderd met een toeslag van f 300 resp. f 500 voor elk inwonend gezinslid onder de zes jaar resp. van zes jaar en ouder. De bijdrage in de huisraadscbade mag echter het dubbele van het bedrag, waarop de oude bijdrage ten hoogste mag worden vastgesteld, nimmer te boven gaan. Anderzijds hebben zij, die alles of nagenoeg alles verloren, in ieder geval aanspraak op een minimumbijdrage van f 1250.
Enkele punte,; der Nederlandse regeling. Met bet oog op de situatie der Indiscbe gerepatrieerden wil de commissie uit het bovenstaande het volgende aanstippen: 1. Het zogenaamde territorialiteitsbeginsel (Nederland betaalt alleen de schade van Nederlanders in Nederland) is in deze regeling doorbroken Diet alleen ten gunste van ambtenaren, op aanwijzing der Regering in het buitenland vertoevende en van huisraadscbade in vaartuigen in bet buitenland, doch ook - en dit is belangrijk - voor schade aan zeer speciale groepen van ex-politieke gevangenen in Duitse concentratiekampen. 2. Rekening is gehouden met de prijsstijgingscoëfficiënt, dus met vervangiogs~ kosten. 3. Spciaal gunstige bepalingen zijn gemaakt voor de economisch zwakkeren. § 4. Landen aan de Stille Znidzee rondom Indonesië
Philippijnen. De "Philippine Rehabilitation Act" van 1946 had tot doel een belangrijke bijdrage te leveren tot de rehabilitatie in de Philippijnen wegens de tussen 7 Dec. 1941 en 1 Oct. 1945 geleden oorlogsschade. Hiertoe stelde het Amerikaanse congres 400 miJlioen dotIar ter beschikking voor "private claims" en 120 mi1lioen dollars voor J.public property claims". Eerstgenoemde categorie was zeer ruim gesteld (uitzondering zijn bijv. banksaldi, vorderingen, bankpapier en voorts schepen) en claims konden worden ingediend door alle ingezetenen in de Philiopijnen inclusief Amerikanen en onderdanen van landen, die de Verenigde Staten wederkerigheid hebben verleend inzake vergoeding van oorlogsschade (Australië, Canada, Zwitserland, Nicaragua en Zweden), doch uitgezonderd collaborateurs en dergelijke. ' Ter uitvoering van deze Amerikaanse wet werd te Manilla geïnstalleerd de "U.S. Phitippine War Damage Comrnjssion", bij welke commissie circa 1.250.000 claims zijn ingediend voor een totaal van $ 1.225.000.000, dus een gemiddelde van circa $ 1000.
58
Deze clai ms zijn gemiddeld voor ongeveer 45 % goedgekeurd. De commiSSIe beoordeelde de waarde van een claim op basis van de vooroorlogse aankoopsprijs en bracht een zekere reductie wegens afschrijving aan op gron d van de levensduur. Dit onderzoek naa r de schadecla ims is met zeer gro te moeilijkheden gepaard gegaan, niet alleen door de slechte verbindin ge n, doch ook door de gebleken onmogelijkh eid o m alle kleinere scbade loeaal te veritiëren. Op grond van de opgedane ervaringen in de eerste maanden kon worden vastgesteld dat circa 90 % van de claims bedragen zouden inhouden van minder dan $ 1000, waarvan het overgrote merendeel een bedrag van $ 500 ni et zo u overschrijde n. Aangezien het Cong res de slui tin gsdatum voor de vergoeding had gesteld op 29 Februari 1948, werd wegens tijdnood in principe afgezien va n locale verificatie en werd volstaan met een zeer nauwkeu rige administra tieve contröle op de provinciale bureaux. H ierbij bleek dat in Centraal-Luzon op grote schaa l fr aud e was gepleegd, waardoor in die streek .. field-investigation" nodig was. De meeste fraudu leuze opgaven bleken niet het gevolg te zijn van gebrek aan scrupules bij de oo rlogsslachtoffers. doch voor rekening te komen van tussenpersonen, die op zich hadd en genomen de veelal a nalph abete bevolking te helpen bij de invulling van de formulieren. Grote cla ims werden echter alle nauwkeurig onderzocht. . Het totaa l voor de .. Private claims" beschikbare bedrag van $ 400.000.000 werd vrijwel gelijkelijk over de goedgekeurde claims verdeeld, waardoor een gemiddelde uitkering van circa 52 % ontstond. Men neme hierbij in aanmerking dat a ll e goedgekeurde clai ms beneden $ 500 geheel werden uitbetaald. Daar de vervangingswaarde gemiddeld ongeveer driem aal zo hoog ligt als de vooroorlogse aa nkoopsprijs, kan men zegge n dat gemiddeld circa 20 % van de claims op basis van de vooroorlogse waarde als schadevergoeding werd uitgekeerd. Alle claims werden in pesos uitbetaald , ook aa n Amerika nen, die geen inwoner van de Ph ilippijnen meer zijn. De Philippijnse Regeri ng is niet gehouden tot conversie in doll ars, hoewel men hiertoe in een aanta l gevallen wel is overgegaan, onder aftrek van 17 % belasting. Een zeer groot aantal Amerikanen zijn echter nog in het bezit van cheques in pesos die practisch ni et inwisselbaar zijn dan wel langs allerlei omwegen tegen een groot disagio in doll ars of goed wo rden o mgezet. De PhiJippine Rehabilitation Act heeft een dubele werking gehad. Zij beoogde niet alleen het geven van een vergoeding aan oo rlogsslachtoffers, doch ook een tegemoetkoming te verlenen aan de PhiIippijnen zelf. Jmmers, de wet had tengevolge een aanmerkelijke netto valuta-inkomst in dollars voor de PhiJippijnse economie, aa ngezien tegenover een gedeelte der pesos-uit kering geen uitgaven in dollars stonden .
Brits Noord-Borneo. De War Damage Ordinance 1949, geamendeerd in 195 1, voor de .,Colony of North Borneo" bevat de volgende regeling. Onder "War D amage" wordt verstaan: schade door de oorlog toegebracht aa n lond , gebouwen en goedere n ; evenee ns de schade aan genoemde zaken toegebracht als direct gevolg van maatregelen genomen door de betreffende autoriteit om oorlogsschade te verzachten of het verspreiden daarvan te voorkomen; schaden ontstaan door maatregelen der betrokken a utoriteiten om ee n vijandelijke aa nval te voorkomen of te belemmeren of om te verhinderen dat de vijand het ongestoo rd genot over deze zaken zou hebben; schade n (daaronder begrepen inbeslagneming van goederen of vernieling) veroorzaa kt door troepen van de vijand of ind ividuele vija nd elijke personen onverschill ig of zij op gezag handeld en of niet; schaden toegebracht aa n land, gebouwen en goederen tussen de data 17 De-
59
cember 1941 en 31 Januari 1942 en tuss ende data 10 Juni 1945 en 16 November 1945 als direct gevolg van de ineenstorting van alle georganiseerde regeringsinstanties; achteruitgang van waarde van land, gebouwen en goederen, als direct aanwijsbaar gevolg van bet feit dat deze onbeschermd zijn gelaten tengevolge van directe actie of vrees voor directe actie van de Japanners tegen de eigenaar, of als gevolg van overmacht van de eigenaar. Er wordt ingesteld een "War Damage Claims Commission". De Gouverneur regelt de we"rkwijze dezer commissie. De commissie zal geen claims behandelen betreffende Q . verlies van leven; b. persoonlijk letsel of verlies van gezondheid; c. verliezen aan baar geld, geldswaarden en documenten in bet algemeen; indirecte verliezen d.w.z. verlies van winsten. opbrengsten. inkomsten. good.will. deelnemingen in bandelsonder· nemingen en dergelijke; e. schade aan land. gebouwen en goederen als gevolg van verwaarlozing, onverschillig of zulks gedwongen geschiedde of niet. Geen claims worden behandeld indien de aanvrager reeds uit anderen hoofde compensatie heeft verkregen voor de door hem in de kolonie geleden verliezen tenzij de commissie van oordeel is dat "undue hardship" zou ontstaan of bet oorlogsslachtoffer in zijn rehabilitatie ernstig zou worden belemmerd door de niet·betaling van de oorlogsschadevergoeding onder deze ordonnantie. Petroleummaatschappijen vallen buiten deze regeling in verband met de cam· pensa tie die zij reeds van de Britse regering hebben ontvangen. De claims worden eerst beoordeeld door een "assessor" en vervolgens ter beslissing voorgelegd aan een •.Awards Tribunal". Het Tribunaal zal bij elk geval in aanmerking nemen 1 het geleden verlies door het betrokken oorlogsslachtoffers; 2 het geld dat voor compensatie beschikbaar is; 3 0 • het economisch voordeel voor de Kolonie bij het toekennen van een Award . Ten aanzien van de volgorde der uitkeringen mag het Tribunaal rekening houden met de gelegenheid die betrokkene heeft om zijn oorlogsverliezen te recupereren door winsten voortkomende uit abnormale na-oorlogse economische omstandigheden alsook met de vraag of dit een geval van "undue bardship" is. Het Tribunaal kan toekennen "restoration awards" of "outright awards". De eerste zijn slechts voorwaardelijk n.l. afhankelijk van de conditie dat herstel tot stand komt. "Outright awards" zullen in het algemeen slechts toegekend worden ter vergoeding van verliezen aan handelsvoorraden. levende have of persoonlijke bezittingen en ·worden aUeen toegekend onder de conditie dat betrokkenen blijven resideren in de kolonie Noord-Borneo, de kolonie Serawak of de Staat Brunei, tenzij de commissie van oordeel is dat het een geval van "undue hardsbip" zou zijn om deze eis te stellen. 0
•
0
•
Malaya. De "Federation of Malaya" beeft de vergoeding der materiële oorlogsschade geregeld in de War Damage Ordinance 1949. De opzet van deze ordonnantie is in alle hoofdzaken gelijk aan de bovengemelde regeling voor Noord-Borneo, met deze uitzondering nochtans dat de eis dat betrokkenen in de Kolonie gevestigd blijven behalve in gevallen van "undue hardship" ,in de regeling van Malaya niet wordt gesteld. Frans lnd{J-China. Hieronder volgt eerst een kort overzicht van de Franse wetgeving over de oorlogsscbade.
60
De wet no. 46/2389 van 28 Oct. 1946 "sur les dommages de guerre" procla. meert in art. 1 de gelijkheid en solidariteit van alle Fransen ten opzichte van de Jasten van de oorlog en bepaalt in art. 2 dat bepaalde materiële en directe schaden veroorzaakt aan onroerende of roerende goederen door oorlogshandelingen in alle Franse departementen en in de overzeese gebiedsdelen ( .. territoires ct'outre-mer") ressorterende onder het Ministerie van La France ct'outre-mer recht hebben 0p "réparation integra le", Voorts wo rdt bepaald dal deze .. répa ratio n" geschiedt volgens een programma van prio riteiten en dal de financiële afwikkeling is opgeàragen aan een autonome kas. De wet breekt definitief met het systeem van schadeloosstelli ng in geld dat gevolgd was in de wetgeving van 1919 na de eerste wereldoorlog en in de wetgeving van de regering te Vicby gedurende de tweede wereldoorlog. Immers de wet beoogt niet aan de oorlogsslachtoffers een bedrag in geld toe te kennen equivalent aan de door hen geleden scbade, doch om hen in staat te ste llen de "erloren of beschadigde objecten te herbouwen dan wel te vervangen. De bedoeling is: zoals de officiële circulaire van IO Janua ri 1947 bepaalt, de reconstructie van bet land; de Staat geeft aan de oorlogsslachtoffers alleen dan een indemniteit als deze zich effectief bezig houden met de reconstructie van hun teloor gegane goederen .. Op de wet kan een beroep worden gedaan door: Ie) Franse natuurlijke perso nen, hun erfgenamen en andere rechtverkrijgenden ; 2e) Franse rechtsperso nen met uitzondering van de Staat en de openbare spoo rwegen; 3e) zij, die, zonder de Franse nationaliteit te bezitten, ressorteren onder de Franse unie; 4e) vreemdelingen, die gediend hebben of van wie de vader, grootvader, nakomelingen of echtgenoot in de oorlogen van 1914-191 8 of van 1939- 1945 gediend hebben in Franse militaire formaties ; Se) elke Fransman, die een onroerend goed verwerft van een vreemdeling, mits hij dit goed herstelt ten behoeve van persoonlijke bewoning door hemzelf of ter exploitatie in landbouw, handel of nijverhe id. Het herstel wordt geëffectueerd naar gelang van de financiële mogelijkheden van Frankrijk, omdat de omvang van de oorlogsschade niet toelaat alle oorlogsschaden totaal en onmiddellijk te vergoeden. ]n afwachting va n de reconstructie kunnen echter wel "versements limités" als gelde lijke voorsc hotten worden verstrekt tot bepaalde maxima. Roerende goederen van courante aard worden vergoed na ar de waarde op de dag, waarop de schadeloosstelling wordt vastgesteld. Als het oorlogsslachtoffer geen enkel bewijs van schade kan leveren en het meubilair is volkomen verlorl.!ll gegaan, da n worden de vervangi ngskosten gesteld op 90.(X)(} frs per gezin, te vermeerderen met 30 % per inwonend kind en 15 % per a nder inwonend persoon. Schadeloosstelling voor oorlogsschade aan onroerende goederen wordt pas uit gekeerd, wanneer het oorlogsslachtoffer het goed inderdaad herstelt. Hierbij wordt een aftrek toegepast naar 'gelang van ouderdom of slechte staat van onderhoud van het vernielde goed, welke aftrek niet meer kan bedragen dan 20 % van de herbouwkosten. Elementen, welke uitsluitend luxe betreffen, worden niet ve rgoed. Wanneer het slachtoffer weigert te herbouwen, of binnen een bepaalde termijn niet heeft herbouwd , heeft hij, behoudens in geval van overmacht, slechts recht op een schadeloosstelling wegens uitwinning, bedragende 30 % van het getaxeerde bedrag der kosten van herbouw op de dag, waarop betrokkene verk.laard beeft af te zien van herbouw dan wel terzake in gebreke is gesteld. Schaden beneden 3900 frs aan onroerend goed en 1000 frs aan roerend goed, worden niet vergoed. 61
Er worden ingesteld cantonale en departementale commissies ter contrOle van de schade-aangiften. Van beide commissies is beroep op de nationale oorlogsscbadecommissie. Voorts is er nog een commissie van cassatie. Een afzonderlijk decreet no. 47/ 1896 van 27 Sept. 1947 regelt de toepassing van bovengemelde wet op Indo-Cbina. Ook bier wordt weer gesteld dat de oorlogsscbade integraal zal worden vergoed en wel volgens rangorde van prioriteit in het kader van de wederopbouw van Indo-China, zoals dat zal worden bepaald door de Hoge Commissaris, een en ander in overeenstemming met bet principe van voormelde wet van 28 Oct. 1946. Als oorlogsschade in de zin van dit decreet worden ook beschouwd: Ie) schaden veroorzaakt door vijandelijke bezetting, door de feitelijke annexaties van bepaalde delen van Indo-China door de vijand, hieronder begrepen vernielingen, waardeverminderingen, onteigeningen, in beslagnemingen, onbetaalde of slechts gedeeltelijke betaalde requisities, onkosten of schaden, veroorzaakt door inkwartieringen of legeringen door de vijand of op diens order, waarbij onder "vijand" tevens worden begrepen organisaties, die hulp verleend hebben aan de vijand of in strijd zijn geweest met Franse troepen; 2e) scbaden veroorzaakt door bet verwijderen van mijnen of bommen of door de vervaardiging van militaire werken op order van federale of militaire autoriteiten; 3e) schade veroorzaakt sedert 1 September 1939 door ontploffing of verbranding van explosieven ; 4e) scbade aan scbepen ingeschreven in de havens van Indo-China; Se) schade, veroorzaakt aan vissersscbepen. Ook dit decreet bepaalt uitdrukkelijk (art. 15) dat bet recbt op scbadeloosstelling eerst ontstaat, wanneer het slachtoffer inderdaad zijn goed herstelt. Hieromtrent geldt hetzelfde als in de Franse wet van 1946. Fransen, die in Indo-China scbade hebben geleden en zich daarna definitief in Frankrijk hebben gevestigd, kunnen volgens art. 75 door de Hoge Commissaris van Indo-China gemachtigd worden hun dossier over te brengen naar het Ministerie van Wederopbouw te Parijs, opdat dit dossier wordt afgebandeld overeenkomstig de Franse regeling.
Regeling voor ambtenaren van de Britse "Home Civi/ Service". Voor "membres of the Home Civil Service" geldt de volgende speciale regeling. Ambtenaren van de Home Civil Service van het Verenigd Koninkrijk, die in bet Verenigd Koninkrijk zijn aangeworven en normaliter aldaar gevestigd waren voordat zij als ambtenaar naar elders werden gezonden, hebben recht op vergoeding van onpersoonlijke eigendommen die verloren of beschadigd zijn door vijandelijke handelingen buiten het Verenigd Koninkrijk gedurende de oorlog van 1939-1945 overeenkomstig de volgende bepalingen. Betrokkenen moeten gedetailleerde lijsten der artik.elen indienen met aangifte van waarde bij aankoop en op het tijdstip van verlies. Vergoed zal worden de gedeplecieerde herstelwaarde (niet de gedeprecieerde kostprijs) op bet ogenblik van verlies. AIs zodanig geldt het tijdstip waarop de ambtenaar daadwerkelijk van zijn bezittingen werd gescheiden. De volgende maxima gelden hierbij. (a) Niet meer dan f 25 mag betaald worden voor enig artikel niet vallende onder categorie (b); (b) Niet meer dan f. 100 voor de volgende artikelen: kunstwerken, goudenof zilveren voorwerpen, juwelen, edelgesteenten, hontwerken, voorwerpen van historische of wetenschappelijke waarde, postzegels, modellen, boeken of drukwerken meer dan 50 jaar oud of manuscripten.
62
(c) Voorts gelden nog de volgende totale maxima per persoon: ambtenaar met de rang van "principal" f 1500; met de rang van "Staff Officer" f 1000; in een rang daaronder f 550. Aan deze regeling is de voorwaarde verbonden dat geen vergoeding der betreffende verliezen uit anderen hoofde is ontvangen; is dat wel het geval dan moet deze vergoeding worden gerestitueerd.
Extended Far Eastern Private Challels Scheme. Britse onderdanen, die terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk uit Hongkong, die territoria welke thans de federatie van Malaya vormen, Singapore, NoordBorneo, Sarawak, Brunei, de Britse Solomaneilanden (protectoraat), de kolonie Gilbert- en Ellice-eilanden en Burma, kunnen een aanvraag indienen voor tegemoetkoming op grond van deze regeling mits zij vóór de Japanse invasie van deze landen daa r gevestigd waren en zij voornemens zijn bij hun terugkeer zich definitief te vestigen binnen het Verenigd Koninkrijk. Voor hen die nog niet definitief zijn teruggekeerd doch voornemens zijn dit later te doen, is bepaald, dat zij hun aanvrage moeten uitstellen tot de datum van hun terugkeer. Deze regeling is niet toepasselijk op degene, die wegens verliezen in bovengenoemde territoria recht heeft op enige andere compensatie; uit onderen hoofde ontvangen schadeloosstelling wordt in aftrek gebracht. Deze regeling vergoedt geen verliezen aan baar geld, waardepapieren, winsten of andere indirecte verliezen. De limiet van schadeloosstelling is als volgt: "Householder", ongehuwd f 300; "H ousehoider" • gehuwd f 450; leder kind, dat op 8 Dec. 1941 nog geen 16 jaar was en lid was van de "Household" f 35; AJJe andere personen boven 16 jaar f 75. De begrippen "household" en " Householder" zullen worden genomen met in achtneming van de speciale condities in de betreffende territoria, schadeloosstellingen reed s uit anderen boofde ontvangen, zullen worden afgetrokken van be talingen op de voet van deze regeling. De bedoeling van deze regeling is hulp te verlenen aan de repatriërende oorlogsslachtoffers bij de aankoop van bet noodzakelijk meubilair en de nodige huishoudelijke goederen enz. bij het opzetten van een nieuw huishouden in het Verenigd Koninkrijk.
Samenvatting. Hieronder worden enkele in het oog springende punten samengevat. In de Philippijnen zijn alle oorlogsschadeclaims beneden $ 500 geheel uitbetaa ld, de overige tot circa de helft, dit alles op basis der vooroorlogse prijzen. De verva ngingswaarde ligt ongeveer driemaal hoger. Naar de V.S. gerepatrieerde burgers hebben remise-moeilijkheden ondervonden . Bij Brits Noord-Borneo treft de speciale aanwijzing van een tweede schadeperiode n.1. van 10 Juni 1945 tot 16 November 1945, een tijdvak vrijwel corresponderende met de beruchte "bersiap-periode" in Indonesië. Typisch is de bepaling dat betrokkenen, om voor vergoeding in aanmerking te komen, moeten blijven resideren in het Britse deel van Borneo tenzij deze conditie zou leiden tot "undue hardship". De Europese gemeenschap in Borneo was overigens niet talrijk. In Mataya met zijn veel ta lrijker aantal Europeanen is deze eis van in dç kolonie gevestigd te blijven, niet gesteld.
63
Bij de regeling van Frans lndo-China frappeert het nauwe verband tussen schadeloosstelling en herstel van het betreffende goed en de mogelijkheid om de aldaar geleden scbade vergoed te krijgen in het moederland. De practische, aanvullende, regeling van de Britse "Home Civil Service" heeft ervoor zorg gedragen dat geen Brits ambtenaar van de Civil Service zonder vergoeding is gebleven van de door hem privé geleden oorlogsschade. De eveneens zeer practiscbe en eenvoudige "Extended Far Eastern Private Chattel Scheme" heeft gezorgd voor een vergoeding voor verloren huisraad etc. op basis der gezinssamenstelling, teneinde betrokkenen tegemoet te komen in de kosten van het opzetten van een nieuw huisbouden in bet V.K. Voor de band ligt een vergeJijking met in Nederland verstrekte meubelvoorschotten, waardoor het oorlogsslachtoffer ten behoeve van zijn inrichting werd bezwaard met een grote schuld, welke, zodra bij bet geluk had een nieuwe betrekking te vinden, in termijnen van zijn bezoldiging werd ingehouden. $ 5.
Bulsraads
Wij staan thans voor de vraag in hoeverre ten aanzien van de huisraadschade is verwezenlijkt bet aanvaarde beginsel "dat oorlogsscbade te land, zowel indien deze veroorzaakt is door de vijand als indien zij het gevolg is van vern ielingen tot stand gebracht door de eigen overheid, in het algemeen zal worden vergoed". Individuele vaststelling onmogelijk. Hiervoor is het in de eerste plaats nodig te bepalen hoe groot deze huisraadschade is geweest. Dit is het onderwerp dat in de practijk de grootste moeilijkbeid heeft opgeleverd. Het is n.l. onmogelijk gebleken enige regeling te ontwerpen betreffende hel opnemen en verifiëren van door natuurlijke personen gelegen huisraadscbade. Bleek dit reeds onmogelijk in 1947 en 1948, a fortiori geldt dit uiteraard heden ten dage. "Tora! /os""
De commissie stelt zich op het standpunt dat ieder oorlogsslachtoffer wat huisraad (inclusief kleding enz.) betreft staat voor een "total loss". Dit is inderdaad geheel juist voor minstens 9S % van de gevallen. Voor ben die deze periode niet zelf in Indonesië hebben beleefd en die zich dit hoge percentage nauwelijks kunnen voorstellen, moge bet volgende dienen. De Japanners begonnen al dadelijk na hun intocht in de grote plaatsen talrijke huizen gemeubileerd, inclusief linnengoed enz. t~ vorderen (zonder enige vergoeding) voor de huisvesting van Japanse militairen, daarna voor de huisvesting van de steeds talrijker wordende Japanse "economen". De bewoners zelf werden uit hun buis verdreven en mochten. onder politie-toezicht, alleen wat lijfgoed medenemen. De niet onder de wapenen geweest zijnde mannen volgden geleidelijk alle bet lot der krijgsgevangenen en werden geïnterneerd. De Europese vrouwen en kinderen werden samengebracht in voor hen ontruimde omheinde wijken; zij konden daarheen hun noodzakelijkste meubilair medenemen doch bij de spoedig volgende verplaatsing naar de beruchte kampen moesten zij hun overgebleven bezit laten staan, omdat zij alleen konden medenemen wat zij en de kinderen zelf op het transport konden torsen. Na enige van dergelijke afmattende (veelal dagen in gesloten wagens durende) verhuizingen - en de bezetter schoof 64
de gevangenen geregeld heen en weer - had men spoedig practisch alleen wat lijfgoed over. Geld en kostbaarheden hadden zij reeds eerder moeten inleveren, hetzij bij het betreden van bet kamp, betzij gedurende de internering. De - vol. gens Japanse begrippen - van afstamming Diet zuiver Nederlandse vrouwen zijn merendeels buiten de kampen gebleven doch waren zonder verdienste en zonder mogelijkheid haar doorgaans geringe spaargelden te bereiken wegens het sluiten der banken en het Japanse verbod aan de Postspaarbank enig geld aan Euro. pean~n uil te betalen. Deze niet·geïnterneerden verkochten dus, om in haar levensonderhoud te voorzien, geleidelijk al hetgeen nog van waarde was. Intussen verdeelden de Japa nners bet meubilair dat zij in de gevorderde huizen hadden aangetroffen, veelal over verschillende andere huizen en transporteerden dit her en der naar willekeur, terwijl zij tevens met zware straf bedreigden ieder die enig goed van geïnterneerde Nederlanders ("barang moesoeh" d.i. vijandelijk eigendom) in bewaring mocht houden. Daarna kwam de Japanse capitulatie met een maandenlang gezagsvacuum dat tot een chaotische toestand leidde. ]n sommige st reken werden alle Europeanen tezamen gedreven en door de extremisten geïnterneerd. Te Soerabaja heerste complete oorlog, waarbij alle Europeanen uit hun huizen zijn gevlucht of werden weggevoerd. Semarang werd door Engelse artillerie en tanks beschoten. De mensen trokken aldus heen en weer; onbeheerde eigendommen. waar trouwens niemand de eigenaar van wist, werden geplunderd en geroofd. Tenslotte was vrijwel iedereen alles kwijt. En wanneer men aanneemt dat elk gerepatrieerde voor een "total loss" staat behoeft men waarlijk niet te zien naar de weinigen die door een gelukkig toeval nog iets van hun huisraad hebben kunnen redden. Uiteindelijk is ieders schade veel groter geweest dan in de practijk ooit zal kunnen worden vergoed. Vroegere voors/ellen /0/ vergoeding. Zoals hierboven vermeld in het Hoofdstuk inzake Rehabilitatie, werd in de opstelling d.d. 2 Aug. 1948 een bedrag van f 150 millioen uitgetrokken voor huisraad schadevergoeding. De in paragraaf 2 vermelde Studie·Commissie Materiële Oorlogsschade kwam in haar "gedeeltelijk advies" van 1947 voor vergoeding van huisraad schade "op sobere voet" tot een voorstel tot betaling van een aantal maanden salaris, maxi· maal 7 maanden van f l()(X) per maand . Plaatselijke commissies zouden moeten nagaan welk huisraad in elk individueel geval verloren was. Wegens practische onuitvoerbaarheid is het denkbeeld van deze plaatselijke commissies .door de Regering niet overgenomen. In de ordo nnantie vao Ind. Stbl. 1949 No's 55 jO. 462, was er io het gebeel geen sprake meer van een afzonderlijke vergoeding voor huisraadschade; deze schade werd geacht in het bedrag der rehabilitatie-uitkering te zijn begrepen. Wij hebben reeds eerder aangetoond dat deze rehabilitatie·uitkering geenszins volledig is uitgevoerd; nochtans bleef de fictie gelden dat de vergOeding voor huisraad schade daarin toch geheel begrepen was. Totaal verlies van huisraad in Nederland. Gelijk reeds vermeld, leggen de rehabilitatie· regelingen een verband tussen rehabilitatie en het vooroorlogse salaris en daardoor dus mede een verband tussen vooroorlogs inkomen en huisraad schade. De commissie moest zich dus afvragen hoe in werkelijkheid de verhouding was in normale gevallen tussen het voor· oorlags jaarlijks inkomen en de totale waarde van hel huisraad . 65
Teneinde zich terzake nader te oriênteren, heeft zij gemeend eerst te moeten nagaan boe deze verhouding is geweest in Nederland zelf, waar men immers door een zeer uitvoerige scbade-enquête een uitgebreid materiaal ter bescbikking beeft. Het Ministerie van Financiën was zo bereidwillig om de gegevens van 221 ge· vallen van "total loss" van huisraad, alle in Den Haag en omstreken en in Arnhem en omstreken, ter beschikking der commissie te stellen. Hierbij was ook vermeld het jaarinkomen alsmede de totale vergoeding voor dit verloren huis· raad, zodat het mogelijk was in diverse inkomensklassen de vergoeding voor het huisraad uit te drukken in een percentage van het inkomen. De commissie heeft deze gegevens, al mogen die niet volledig representatief zijn voor het gehele land, samengevat in onderstaande opstelling:
Huurwaarde
Inkomensklasse
0,-- 999,p. j. (15 gevaUen) f 1000,- - 1999,p. j. (54 gevaUen) f 2000,- - 2999,p. j . (79 gevaUen) f 3000,- - 3999,p. j . (28 gevaUen) f 4000,- - 4999,p. j. (12 gevaUen) f 5000,- en hoger (33 gevaUen) algemeen gemiddelde (221 govaUen)
f
.
Inkomen rampjaar
Totale vergoeding
Gemiddelde van: vergoeding in % van inkomen
334,-
521.-
5046,-
969 %
269,-
1606,-
4629,-
288 %
285.-
2460,-
5230,-
212 %
321,-
3451,-
6293,-
182 %
490,-
4240,-
8810,-
208 %
821,-
9965,-
10383,-
104 %
40391,-
181 %
2520,-
22246,-
De COJllffi.lSSle tekent hierbij aan dat de eerste groep, (van inkomensklasse beneden f 1000 per jaar) geen juist beeld geeft, omdat van de 15 gevallen er 4 zijn, waarbij in het rampjaar in het geheel geen inkomsten zijn genoten ten· gevolge van bijzondere oorlogsomstandigheden, terwijl men toch in zijn huis is blijven wonen. In grote lijnen vallen echter uit deze staat naar het oordeel der commissie twee conclusies te trekken en wel dat bij de hogere inkomens de ver· goeding voor een totaal verlies aan huisraad ongeveer is uitgekomen op een jaar· inkomen en dat deze vergoeding voor de lagere inkomensklassen ongeveer 2 jaar inkomen of nog meer heeft bedragen.
Gegevens voor Indonesië. Officieel cijfermateriaal omtrent deze verhouding tussen jaarinkomen en huis· raadscbade ontbreekt belaas voor Indonesië. Ecbter beeft de N.I.B.E.G. (Ned.
66
Jaarsalaris particulieren . .. . .. . ... ... . Jaarsalaris ambtenaren
VERGELIJKING VAN JAARINKOMEN EN WAARDE INBOEDEL
Waarde inboedel
I : . I ! !
I I . I
I:
J ,'
I
I i
!
I
/ /
/
;/.,....
...... .-:......
/.
/ /~.-.-.
/---
/-
:
I
I'
.'
,.. i
I
.,l;' .,/ / /'
.
--------
;;/ 10%
~
:
/
/
_/::~.~~~•.~==;;;.~;;;::~;~~;;;~?:::::;>./
Ir" :'J
/
/
•
20 %
30 %
40%
50%
60%
70 %
80%
90%
100 %
20000 19000 18000 17000 16000 15000 14000 13000 12000 11 000 10000 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000
lnd. Bond van ex-krijgsgevangenen en -geïnterneerden) onder zijn leden in 1946/1947 een zeer uitvoedge "schade-enquête" in Nederland gehouden, uit welk statistisch materiaal de N .lB.E.G. aan de commissie drie opgaven heeft verbeeld te krijgen van de totale huisraadscbade door ambtenaren en particulieren werknemers, gegroepeerd naar salaris, 3) 1000 inboedels van ambtenaren en particulieren dooreen. gegroepeerd naar waarde. Het is de commissie bij I;ladere bestudering gebleken dat deze cijfers niet als materiaal kunnen dienen om een beeld te krijgen van de totale huisraadschade door ambtenaren en particulieren geleden, omdat de N .I.B.E.G .-cijfers niet representatief konden zijn voor de opbouw van het gehele ambtenarencorps en de totaliteit der particuliere werknemers; immers onder hen die aan de N.I.B.E.G.-enquête hebben meegedaan, zijn procentueel veel te weinig Jaag gesalarieerden, en te veel boog gesalarieerden, omdat het grotendeels de hoger gesalarieerden waren die in 1946/1947 in Nederland verbleveD- Kunnen de N.I.B.E.G.-<:ijfers derhalve niet als uitgangspunt dienen voor de berekening van de totale huisraad schade der Europese gemeenschap, de commissie heeft zich toch verdiept in de vraag in hoeverre zij licbt kunnen geven voor de verhouding tussen inkomen en de waarde van de inboedel. In dit verband releveert zij dat uit deze cijfers blijkt dat de totale jaarinkomens der amb tenaren zich verhouden tot de totale inkomens der particulieren en tot de lotale waarde der inboedels als 6,015 : 7,501 : 6,434. Van N.I.B.E.G.-zijde is er echter op gewezen, dat men voorzichtig moet zijn met uit het totaal cijfer der inboedels een gemiddelde te trekken. omdat dit uit zeer verschillende elementen is samengesteld, terwijl men uiterst sceptisch stond tegenover de mogelijkheid een correlatie aan te tonen tussen inkomen en inboedel, omdat het in de practijk wel voorkwam dat een laag inkomen samenging met een relatief dure inboedel en omgekeerd een hoog gesalarieerde slechts zeer eenvoudig was ingericht. De commissie meende echter dat de verschillende onzuiverheden worden opgeheven bij hel grote aantal van 1000 gevallen en heeft om te onderzoeken of er inderdaad enige correlatie tussen jaarinkomen en huisraad bestaat, de N.I.B.E.G.gegevens op eigen verantwoording uitgezet in een grafische voorstelling, welke aan dit rapport is toegevoegd. Zie blz. 67. Daarop is io horizontale lijn uitgezet het procentuele aantal van hen wier jaarinkomen resp. inboedelwaarde een bepaald bedrag bereikt en in verticale lijn de getallen van jaarinkomen resp. inboedelwaarde. De conclusie was dat de lijnen van ambtelijke salarissen, particuliere salarissen en waarde der inboedels met zo grote nauwkeurigheid dezelfde curve vol,gen dat de commissie de correlatie tussen inkomen en inboedel toch wel aannnen1elijk acht. Uit deze grafiek blijkt dat de waarde van de inboedel voor de am~tenaren in circa 58 % van de gevallen slechts weinig onder het jaarinkomen is en, dat dit in 73 % van de gevallen aldus is gesteld met de particuliere werknemer~ . [n de top vertonen de waarden der inboedels een grote sprong naar boven, doch dit betreft luxe-goederen, welke door de commissie moeten worden geëlip1ineerd evenals dit, behoudens een zeer kleine fractie der waarde, is geschied bij de Nederlandse regeling tot vergoeding der materiële oorlogsschade. Bij deze statistiek, gebaseerd op de opgaven van betrokkenen zelve dadelijk na het einde der Japanse bezetting en practisch nog geheel uitgedrukt in vooroorlogse prijzen, kan men zich afvragen of wel voldoende rekening is gehouden met de factor afschrijving. Mogelijk is dit niet geheel het geval, doch daartegenover stelt de conunissie dat de door betrokkenen opgegeven cijfers niet Pevatten de waarde van kleding van zich zelf en hun gezinsgenoten, zodat deze beide factoren wel geacht kunnen worden tegen elkander weg te vaIJen. Bovendien hebben betrokkenen geen van allen onder hun inboedelwaarde opgegeven de waar.de-ván
68
de auto indien zij die hadden, omdat voor de auto op het betreffende formulier een afzonderlijke plaats was ingeruimd.
Auto·s. Wat de auto's betreft, die in Indonesië in veel grotere mate een utiliteitsvoorwerp zijn dan in Nederland , variëren de omstandigheden tussen inbeslagneming zo nder enige vergoeding (de meerderheid der gevallen), inbeslagneming met een kleine vergoeding en inbeslagneming met een redelijke vergoeding. De commissie moet na de onontwarbare toestand tijdens en vlak na de bezetting en na het verloop sindsdien van zoveel jaren met nadruk ontraden enige poging te ondernemen om het probleem der auto's thans nog stuk voor stuk te gaan uitzoeken, temeer omdat het bewijsmateriaal practisch totaal verloren is gegaan. Zij stelt dus voor de vergoeding voor de auto in de vergoeding voor huisraadschade te doen begrijpen.
Berekening der schade. Met de boven omschreven gegevens voor ogen acht de commissie na rijp beraad een bedrag van 10 maanden salaris op vooroorlogse basis een adaquate vergoeding voor het totaal verlies van inboedel, kleding en C.q. auto. Dit geldt voor gehuwden ; voor ongehuwden acht zij de helft daarvan , dus 5 maanden salaris de juiste vergoeding. Op deze wijze is dus de correlatie tussen inkomen en inboedel - een correlatie welke ook de ontwerpers der rehabilitatie-regelingen steeds voor ogen heeft gestaan - te verwezenlijken. De commissie meent echter dat een dergelijke regeling tot onjuiste resultaten leidt bij de laagste inkomensgroepen, omdat bij een minimum-salaris de minimale kosten van inrichting niet evenredig met het salaris kunnen worden gedrukt. m.a.w. hoe minder men verdient, hoe meer in deze lagere klassen de waard e van de inboedel zal bedragen in procenten van het inkomen , zoals hierboven reeds is gereleveerd als uitkomst van de Nederlandse practijkcijfers. De commiss ie acht het juist bij de gehuwden met een mand elijks inkomen
van minder dan f 200 de inboedel te stellen op 18 maanden, bij f 200 op 16 maan· den. bij f 300 op 14 maanden, bij f 400 op 12 maanden, om eerst bij f 500 tot het standaardgetal van 10 maanden te geraken. Aldus wordt de schadeloosstelling voor inboedel enz. derhalve aldus gefixeerd, met dien verstande dat het laagste bedrag van de volgende groep niet lager kan zijn dan het hoogste bedrag van de voorgaande groep. Salaris per maand
Tabel [ gehuwd 1800 (18) 3200 (16) 4200 (14) 4800 (12) 5000 (10) 6000 (10) 7000 (10) 8000 (10) 9000 (10)
ongehuwd
100 500 (5) 200-299 1000 (5) 300-399 1500 (5) 400-499 2000 (5) 5002500 (5) 600 3000 (5) 700 3500 (5) 800 4000 (5) 900 4500 (5) 1000 10000 (10) 5000 (5) (bij salarissen beneden f 100 per maand wordt het bedrag 18 resp 5 x het beo treffende salaris, dus 18 x 75 of 5 x 75) . 69
Zowel ten aanzien van bet salaris als van de samenstelling van bet gezin dient hierbij naar het oordeel der commissie eenvoudigheidshalve, evenals bij de rehabilitatie-regelingen, uitgegaan te worden van de situatie op 1 Maart 1942. Thans komt de vraag aan de orde op hoeveel totaal de door oorlogsslachtoffers geleden huisraadschade op grond van deze berekeningswijze kan worden gesteld. Daarvoor is het nodig de inkomens te weten van de Europese bevolkingsgroep. In bet statistisch zakboekje voor Nederlands-Indië van 1941 , komen de volgende gegevens voor betreffende het jaarlijks zuiver inkomen in 1939 van de in de inkomstenbelasting aangeslagen Europeanen.
In de Inkomstenbelasting aangeslagenen en hun jaarlijks zuiver inkomen in 1939 Europeanen Inkomensgroepen (jaarinkomen in gld) 900- 1200 6018 26080 1200- 3000 23679 3000- 6000 13947 6000- 12000 3110 12000- 30000 323 30 000- 60 000 76 60 000-120 000 14 meer dan 120 000 Totaal 1939
73247
Volledig is deze opgave niet omdat daarin ontbreken de inkomens beneden f 900. Indien wij aannemen dat een deel van deze Europeanen hetzij door nietrepatriëring, hetzij anderzins niet voor vergoeding van huisraadschade in Nederland in aanmerking komt, dan komt men - aan de veilige kant blijvend - op basis van de berekening van 18 tot 10 maanden voor gehuwden en van 5 maanden voor ongehuwden nog op zeer globaal f 200.000.000, op vooroorlogs prijspeil. Gezien de geweldige prijsstijgingen, die zich in Indonesië gedurende en vooral na de bezetting hebbeg. voorgedaan, zal echter daarmede niet kunnen worden volstaan, doch zou men rekening moeten houden met de prijsstijgingscoëfficiënt. Indien men deze, zeer bescheiden, op 3 stelt, komt men op deze wijze tot een huisraadschade van f 600 000 000. Dit bedrag zou dus gemoeid zijn met de vergoeding van de huisraadschade, welke door de Indische gerepatrieerden is geleden.
Rehabilitatie in Nederland. De commissie beeft zich echter voor ogen gehouden, dat al moge het haar taak zijn een oordeel te geven over de in Indonesië geleden materiële oorlogsschade, het hier gaat om gerepatrieerden die zich in Nederland een nieuw bestaan moesten opbouwen en die in Nederland daartoe dus in staat moesten worden gesteld. Hierdoor kan en moet zij zich enigsZins distanciëren van de na-oorlogse toestanden in Indonesië en het oog vestigen op hetgeen in Nederland nodig is. Zij ontveinst zich niet dat hierdoor eigenlijk een nieuw element wordt binnengebracht in het begrip vergoeding van materiële oorlogsschade, DI. van rehabilitatie op Nederlands peil. Maar tenslotte heeft men de keuze om zich hetzij aUeen te baseren op het land waar de schade is geleden, dus Indonesië - doch dan vervalt men onvermijdelijk in een prijsstijgingscoëfficiënt van minstens 3 - hetzij het oog te richten op de kosten van wederinrichting in Nederland zelf, het land waar de gerepa~ trieerden op passend niveau een nieuw leven moeten opbouwen. De commissie 70
acht het niet moeilijk uit deze beide mogelijkheden haar keuze te bepalen en heeft geopteerd voor de tweede weg, n.1. rehabilitatie in Nederland. Hierbij is haar gebleken dat de vergoeding van materiële oorlogsschade, zoals boven ontvouwd, 0.1. van 18 tot 10 maanden voor een gehuwde, voor het gros der gevallen een redelijke basis voor sobere inrichting biedt, doch bij de laagste inkomens niet leidt tot de vergoeding van een bedrag, waarvoor zelfs op de aller soberste wijze een Nederlandse huishouding kan worden opgezet. Zij heeft terzake inlichtingen ingewonnen bij de Dienst voor MaatschappeJijke Zorg (vroeger ressorterend onder bet Ministerie van Binnenlandse Zaken, tbans onder bet Ministerie van Maatschappelijk Werk), welke zich bezig houdt met het lot der Indische gerepatrieerden, die over onvoldoende contanten beschikken om in Nederland een nieuw huishouden te beginnen.
Meubel- en kledingvoorschotten. Deze Dienst verschaft n.l. aan deze gerepatrieerden meubel- en kJedingvoorschotten, waarvan het bedrag vooraf zorgvuldig is berekend naar de maatstaf van hetgeen op sobere wijze als minimum is benodigd. Deze bedragen zijn de volgende: meub. kleding totaal 1400 1700 echtpaar zonder kinderen ........... .. ...... .. 300 echtpaar met. I kind ........................... . 1650 450 2100 echtpaar met 2 kinderen .................... . . 2500 1900 600 echtpaar met 3 kinderen .......... ... , ... ... .. 2300 750 3050 3450 echtpaar met 4 kinderen ............ ... ..... .. 2550 900 echtpaar met 5 kinderen ............... .... .. . 2850 1050 3900 echtpaar met 6 kinderen ............... .... . .. 4300 3100 1200 4700 echtpaar met 7 kinderen .................... .. 3350 1350 echtpaar met 8 kinderen max ............... . 5100 3600 1500 De voorziening is gebaseerd op de uiterste soberheid. Er is geen kopje of schoteltje meer bij dan het aantal van betrokkene met zijn gezinsleden bedraagt; kleding is gerekend op het minimum van hetgeen in dit klimaat is verantwoord. De commissie heeft met enige tegenzin deze bedragen overgenomen, bij gebrek aan beter omdat geen andere officiële cijfers van hetgeen strikt benodigd is, te te harer beschikking staan ; bij het aannemen van deze, haars inziens te lage bedragen laat zij verder de door gerepatrieerd!!n van elders ontvangen steun als Ataka-kJeding enz. verder buiten beschouwing. Een ongehuwde kan in de vorm van een meubelvoorschot een lening krijgen voor inrichting van slaapgelegenheid, welke lening echter normaliter niet hoger is dan f 200 à f300, hetgeen zelfs wanneer men daar f ISO kledingvoorschot bijrekent bij een salaris van f 100 nog onder de bovengenoemde 5 maanden der commissie blijft. Voor de gehuwden echter acht de commissie het uit een sociaal oogpunt noodzakelijk de bovengenoemde bedragen van kleding- en meubelvoorschotten tezamen aan te houden als minima voor de vergoeding van huisraadschade, omdat anders deze vergoeding voor de gerepatrieerden uit de onderste salarisklassen niet aan haar doel kan beantwoorden. In de meeste gevallen gaat de schaal van de Dienst voor Maatschappelijke Zorg in totaal met f 400 per kind omhoog. De commissie wil een dergelijke toeslag van f 400 toekennen voor elk kind (tweede e.v. gezinslid) bij alle salarisklassen, omdat haar dit niet meer dan redelijk lijkt. Hieronder volgt tabel 11, waarin confonn de tenninologie der rehabilitatieregeling (echtgenote telt als t gezinslid) deze minima zijn verwerkt (voorzover 71
zij hoger liggen dan bovengemelde 18 tot 10 maanden salaris), benevens de toeslag van f 400 per tweede en volgend gezinslid.
Tabel II Sal.
Ioageb·1
100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000
I g.l, l 2 g.1. 1 3 g.l.1 4 g.1. 1 5 g.l.
I 6 g.1.
7 g.l,
500 1800 2100 2500 3050 3450 1000 3200 3600 4000 4400 4800 1500 4200 4600 5000 5400 5800 2000 4800 5200 5600 6000 6400 2500 5000 5400 5800 6200 6600 3000 6000 6400 6800 7200 7600 3500 7000 7400 7800 8200 8600 4000 8000 8400 8800 9200 9600 4500 9000 9400 9800 10200 10600 5000 10000 10400 10800 11200 11600
3900 5200 6200 6800 7000 8000 9000 10000 11000 12000
4300 5600 6600 7200 7400
.
8400
9400 10400 114OO 12400
I 8 g.1. I 9 g.1. 4700
5100 6400 7400 8000 8200 9200 t0200 11200 12200 13200
6000
7000 7600 7800 8800 9800 10800 11800 12800
Vergelijking mei rehabilitatie-regelingen. Thans dienen de aldus gevonden schadeloosstellingen te worden vergeleken met de integrale uitkeringen volgens de rebabilitatie-regelingeo, om na te gaan in boeverre deze schadeloosstellingen geacbt kunnen worden daarin te zijn begrepen. Vooreerst dient echter het verschil tussen de rehabilitati~uitkeringen van ambtena ren en van particuliere werknemers te worden afgezonderd; immers referte bijbla-d no. 15256 (toelichting op de ordonnantie tot vaststelling der definjtieve reha bilitatie· uitkering, blz. 4) representeert dit verschil de speciale band tussen de Overheid en bare dienaren; derhalve moet dit verschil naar het oordeel der Commissie worden gehouden buiten de verrekening met de vergoeding voor huisraadsehade. De rehabilitatie-uitkering der particuliere werknemers en het daarmede gelijkstaande deel van de rehabiJitatie-uitkering der ambtenaren , wordt nu hieronder in tabel 111 vergeleken met de schadeloosstellingen als boven gespecificeerd .
Tabel UI Ongehuwd S scha
1 2 3 4 5 6 7 8
500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 9 4500 10 5000
I r.u,
soa
1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
I gezinslid scha
1800 3200 4200 4800 5000 6000
7000 8000 9000
10000
I r.u. 700 1400 2100 2800 3500 4200 4900 5600 6300 7000
2 g.leden scha
I r.u.
3 g.leden scha
2500 4000 5000 5600 5800 6800 7800 8400 6400 8800 9400 7200 9800 10400 8000 10800 2100 800 3600 1600 4600 2400 5200 3200 5400 4000 6400 4800 7400 5600
I r.U.
4 g.1eden scha
r.u.
scha
I
r.u.
900 3050 1000 3450 1100 1800 4400 2000 4800 2200 2700 5400 3000 5800 3300 3600 6000 4000 6400 4400 4500 6200 5000 6600 5500 5400 7200 6000 7600 6600 6300 8200 7000 8600 7700 7200 9200 8000 9600 8800 8100 10200 9000 10600 9900 9000 11200 10000 11600 11000
Scha IS scbadeloosstelling op boven Uiteengezette baSIS. r.U . iS' rehabilitatie-uitkering (intearaal).
S I, 2, 3, 4 enz. is een salaris van 100, 200, 300, 400 enz.
72
I
5 g.leden
Aangezien de rehabilitatie-regelingen niet verder gaan dan rekening te houden met 5 gezinsleden (dus echtgenoten en 4 kinderen) is de vergelijking niet verder doorgetrokken; uit het vorenstaande is echter duidelijk dat het de bedoeling is de toeslag van f 400 per kind bij grotere gezinnen verder door te trekken tot een maximum van 8 kinderen , in overeenstemming met de regeling der meubel- en kledingvoorschotten . I Uit ondervolgende tabel blijken de verschillen tussen hetgeen op voet van het bovenstaande had moeten worden ontvangen en hetgeen ontvangen is. resp. wordt , bij integrale uitvoering der rehabilitatie-regelingen (het verschil dus tussen ,.schade" en "r.u:' in tabel JU) .
Tabel IV Sal. tOO 200 300 400 500 600 700 800 900 1000
Ongeh.
-
-
I g.1.
2 g.1.
3 g.l .
4 g.l .
5 g.l.
1100 1800 2100 2000 1500 1800 2100 2400 2700 3000
1300 2000 2200 2000 1400 1600 1800 2000 2200 2400
1600 2200 2300 2000 1300 1400 1500 1600 t700 1800
2050 2400 2400 2000 1200 1200 t200 t200 1200 1200
2350 2600 2500 2000 1100 1000 900 800 700 600
De uitkeringen aan alle categorieën gaan dus omhoog, behalve die aan de ongehuwden. Er is echter geen enkel geval, waarin de aldus berekende schadeloosstelling beneden de uitkering krachtens de rehabilitatie-regelingen zou komen. Kostenberekening. De commiss ie heeft gepoogd de extra kosten , aan deze schadeloosstelling verbonden - de kosten dus die boven de rehabilitatie-uitkeringen komen , zoals berekend in tabel IV - te benaderen en wel op twee manieren. De eerste methode is gebaseerd op de belastinggegevens als boven eerder weergegeven. De commissie komt op grond hiervan, doch door een berekening, welke naar zij erkent, vele arbitraire elementen bevat, op een cijfer van f 50 000 O<X>. De tweede methode gaat uit van het vaststaande gegeven dat 'particuliere rebabilitatie-uitkeringen f 10000 000 per maand hebben bedragen en dat voor ambtenaren gerekend moet worden op f 7 SOO (X)() per maand. Bij bestudering van tabel IV blijkt dat men, rekening houdend met de meest voorkomende salarissen en gezinssamenstellingen en mede in het oog houdende dat een deel ongehuwd was, ongeveer mag rekenen met een gemiddelde van 3t maand extra. De berekening wordt dan: 3t x f 10.000.000 .................... ......... ......... ....... .. ............ . f 35.000.000 3t x f 7.500.000 . ... .. .... ... ... .. ......... .. ..... .. .......... ......... .... . f 26.250.000
f 6\.250.000 P.M. dat hiertegenover D.M.Z. voorschotten zijn verstrekt waarvan thans circa [ J4 millioen uitstaat. 73
Ter vermijding van misverstand voegt de commissie hieraan toe dat dit bedrag van f 61t miUioen niet vergeleken kan worden met de eerder genoemde bedragen van f 200 resp. f 600 millioen omdat het geen totaal bedrag voorstelt, doch, referte bet bovenstaande, slecbts bet verscbil met hetgeen krachtens de rebabilitatieregelingen is of wordt ontvangen. Gepensionneerden. Ook de gepensionneerden moeten in deze beschouwing worden betrokken. De commissie gaat hierbij uit van de veronderstelling dat overeenkomstig haar voorstel alle rechthebbenden die bun backpay-pensioen in Nederland ontvangen, dit a pari uitbetaald hebben gekregen resp. zullen krijgen. Ten opzichte van de gepensionneerden ligt de zaak niet zo eenvoudig. De te hunnen aanzien van overheidswege gevolgde redenering is tot nog toe geweest: door de uitbetaling van het backpay-pensioen zijn zij volledig gerehabiliteerd, dus ook met inbegrip van huisraadschade. De commissie kan zich hiermede niet verenigen omdat betrokkenen ook naar het oordeel der Regering, op de verschenen pensioentermijnen een onaantastbaar recht hebben en dit recbt zou worden aangetast indien het bedrag dezer termijnen tevens moet dienen voor vergoeding van materiële oorlogsschade, een vergoeding waarop gepensionneeroen evenveel aanspraak kunnen maken als elk ander oorlogsslachtoffer. Bovendien moet bedacht worden dat de gepensionneerden niet het gehele bedrag der backpay-pensioenen hebben ontvangen; immers hierop is gekort een groot bedrag aan Indonesische Overgangsbelasting <een belasting op het inkomen). Inderdaad is het normaal dat een pensioen onder inkomstenbelasting valt, doch bij de backpay zijn van de 40 pensioentermijnen 4 getroffen door de belasting over 1947 en 36 door die over bet jaar 1949. Dit beeft tot gevolg gehad een veel boger tarief, dat bovendien nog verder is verhoogd door bijteUing van het lopende pensioen en eventueel van inkomsten uit anderen hoofde. Wil men dus opstellen welk bedrag het oorlogsslachtoffer aan backpay-pensioen heeft ontvangen, dan moet men acht slaan niet op het bruto doch op het netto bedrag, d.w.z. na aftrek der Overgangsbelasting. Niettemin meent de commissie dat bij combinatie van (netto) backpay.pensioen ....,...,.... en vergoeding voor huisraadschade een zeker "plafond" niet kan worden gemist. Immers, al staat het recht op backpay.pensioen volkomen vast, anderzijds zal een beroep, dat in zulk een geval wegens vergoeding van materiële oorlogsschade op Nederland zou moeten worden gedaan, moeten liggen binnen de grens van financieel aanvaardbare consequenties. Zij zou dit plafond gesteld willen zien op f 10.000 Ned. Crt., of Ind. Crt., met welk bedrag rekening is gehouden bij de bepaling van vergoeding voor huisraadschade. Een tweetal voorbeelden moge e.e.a. nader toelichten. Beide betreffen het ge· val van een gepensionneerde met 2 gezinsleden; zijn pensioen bedraagt respectie+ velijk f 500 en f 220. 1. De gepensionn.eerde met f 500 heeft aan backpay ontvangen 40 maanden dus f 20.000 bruto, aftrek belastingen circa 25 % dus f SOOO, netto bedrag f 15.000. Zijn buisraadschade bedraagt volgens tabel m f 5400. Dit gevoegd bij genoemd plafond van f 10.000 is f 15.400. Hij heeft netto ontvangen f 15.000 dus ontvangt aan huisraadschade f 15.400 - f 15.000 is f 400. 2. De gepensionneerde met f 220 ontvangt aan backpay. pensioen 40 maanden of f SSOO waarvan afgetrokken wordt aan belastingen circa 20 % of f 1760, resteert netto f 7040. Dit is minder dan f 10.000 zodat bij zijn buisraadschade, 74
volgens tabel \II bedragend f 3600 in haar geheel behoort te ontvangen. Hetzelfde geldt uiteraard bij lagere pensioenbedragen. De commissie tekent hierbij aan dat, hoewel er zonder twijfeL motieven zouden zijn aan te voeren voor een ruimer standpunt, zij zich met het oog op de consequenties beperkt heeft tot het aannemen va n hel pensioen als grondslag voor de berekenjng der buisraadschade en dus niet het vroegere salaris waarop dit pensioen
is gebaseerd. Combinatie van pensioen en salaris. Wanneer echter een gepensionneerde naast zijn pensioen door een nieuwe betrekking of nieuwe functie arbeidsinkomen genoot, moet uiteraard de huisraadschade worden berekend op basis van pensioen pi us salaris.
Kosten vergoeding hllisraadschade gepensionneerden. Aan de hand van het baar beschikbare materiaal heeft de commissie een berekening van de huisraadschade der gepensionneerden gemaakt. Hierin heeft zij uiteraard Diet alleen betrokken hen die hun backpay-pensioen in Nederland hebben ontvangen doch ook de ongeveer even grote groep van hen die dit ontvingen in Indonesië en pas daarna zijn gerepatrieerd, terwijl zij voorts ook rekening heeft gehouden met een aantal gepensionneerden wier spoedige repatriëring alsnog kon worden verwacht. Hare becijferingen, op de grondslagen als boven uiteengezet, leidden tot een totale huisraadschade van gepensionneerden van f 9.900.000, te verminderen met f 1.400.000 krachtens de limiet van f 10.000, zodat benodigd zou zijn een bedrag van f 8.500.000. Zelfstandigen.
Ook de zgn. zelfstandigen moeten in deze beschouwing worden opgenomen. De commissie meent dat deze vergoeding in hun geval moeten worden berekend op basis van het inkomen dat zij kunnen aantonen over een nog te bepalen periode gemiddeld maandelijks te hebben genoten, welke basis dan kan dienen tot berekening der huisraadschade overeenkomstig tabel ll. Kosten vergoeding huisraadschade zelfstandigen.
Uitgaande van een aantal van 2500 zelfstandigen met een gemiddelde huisraadschade van f 5000, taxeert de commissie de kosten voor de huisraadschade dezer groep op f 12.500.000. Hiervan is door de Commissie-Bertsch in de vorm van rehabilitatie-uitkeringen reeds circa f 5.000.000 betaald, hetgeen eveneens in aanmerking ware te brengen, zodat nog te vergoeden is een bedrag van f 7.500.000. Samenvatting.
De rehabiJitatieregelingen gaan in haar laatste redactie uil van de stelling dat met deze uitkeringen (uitgedrukt in maanden salaris) tevens de huisraad schade is vergoed. De commissie heeft hierboven nagegaa n in hoeverre deze fictie op waarheid berust en in hoeverre de bedragen der rehabilitatie-uitkeringen moeten worden aangevuld om tot een rechtvaardige, zij het sobere, vergoeding der huisraadschade te geraken; zij heeft hierbij tevens in ogenschouw genomen, wat zou kunnen worden gedaan ten aanzien van de gepensionneerden en zelfstandigen.
75
Zij kwam hierbij tot de volgende -cijfers: Aanvulling van rehabilitatie-uitkeringen aan ambtenaren en particuliere werknemers voor huisraadschade .... ... ......... ........ ..... . gepensionneerden .. .... ..... ....... ...... .... ...... ....... ......... ....... ......... zelfstandigen . .. ....... ... ......... ..... ... .... . .. ....... ... ....... ...... ... ... ......
f 61.250.000 8.500.000 7.500.000
Totaal ......... f 77.250.000 van welk bedrag reeds f 14.000.000 uitstaat als voorschot van de Dienst voor Maatschappelijke Zorg. § 6. Andere materiële oorlogsschade Overzicht. Behalve huisraad schade, heeft een bepaalde categorie Indische oorlogsslach~ offers ook materiële oorlogsschade uit anderen hoofde geleden. Voordat wij tot bespreking daarvan overgaan, dient eerst het begrip oorlogsschade nader te
worden omlijnd. De Memorie van Toelichting inzake de begrotingspost "Molest: schade" (§ 2 hiervoor) spreekt over oorlogsschade te land, zowel indien deze veroorzaakt is door de vijand, als indien zij het gevolg is van vernielingen, tot stand gebracht door de eigen overheid. Uiteraard zijn er verschillende gevallen, waarbij men twijfelt of deze onder het begrip oorlogsschade vallen, wijl zij zijn opgetreden na de tweede wereldoorlog. De commissie meent echter gerechtigd te zijn, het begrip oorlogsschade in ruimen zin op te vatten. pe oorlogstoestand werd immers in Indonesië in Augustus 1945 niet beëindigd, ort1$1at de toestand van onveiligheid en bendewezen als een verlengstuk van de oorlo. moet worden gezien en juist in deze periode ziet men vele schaden optreden. Qe commissie meent dan ook dat de onlusten na 1945 en de militaire activiteit tot "ers tel van de orde een oorlogstoestand hebben teweeggebracht, die dezelfde ma~riële oorlogsschade voor de burgerij opleverde als een werkelijke oorlog. In deze paragraaf zal de commissie behandelen alle gevallen van schade, hetzij toegebracht door de vijand , hetzij door eigen of geallieerde eenheden, hetzij door gewelddadig optreden van groepen, die ageerden uit ideologische of andere overwegingen van het begin van de oorlog met Japan tot aan de souvereiniteitsoverdracht. Wij kunnen dan drie tijdvakken onderscheiden: A. Voor en tijdens de oorlog met Japan (tot 8 Maart 1942) ; B. Van 8 Maart 1942 tot 27 December 1949; C. Na de souvereiniteitsoverdracht.
A. (eerste tijdvak). [n dit tijdvak ging het in hoofdzaak om twee soorten materiële oorlogsschade, n.l. als gevolg van vernielingen en van oorlogsgeweld. Overeenkomstig de opvatting van de commissie omtrent baar taak beperkt zij zich hiqrbij tot de schaden, geleden door natuurlijke personen, en laat zij de oorlogsschade, geleden door maatschappijen en firma's, d.W.Z. rechtspersonen, buiten beschouwing. 'Vernielingen.
Het betreft hier maatregelen bevolen door het burgerlijk bestuur, dan wel hetzij bevolen, hetzij tevens uitgevoerd door de Marine of het KNIL. Voor deze vernielingsschade is na de oorlog in het overgrote deel der gevallen geen enkele vergoe-
76
ding gegeven. De Republiek Indonesië stelt zich op het standount dat deze schade Diet door haar wordt vergoed, omdat zij door de vijand, dus Japan, moet worden gedragen. Dit standpunt beeft voor betrokkenen een noodlottig resultaat. De commissie volstaat ter illustratie met het volgende voorbeeld: In het begin van 1942 kreeg een Nederlander, exploitant van een transportbedrijf in de haven van Tandjong Priok, die in het bezit was \tan een vijftal motorboten van diverse grootte, met e~n geschatte waarde van circa f 80.000, aanzegging van de Nederlandse Marine, om zijn scheepjes te vernietigen, opdat zij niet in banden van de vijand zouden vallen. Aldus is gesc hied. doch de eigenaar heeft hiervoor nimmer vergoeding verkregen. Na de bevrijding kwam hij niet in aanmerking
voor bedrijfsrehabilitatie wegens het ontbreken van geschikt materiaal en de geringen prioriteit van een dergelijk bedrijf. Zo is deze Nederlander, tevoren een vermogend man, met één slag zowel inkomen als kapitaal kwijtgeraakt en thans financiëel volkomen van anderen afhankelijk geworden. Oorlogsgeweld. Ook wat deze schaden betreft, is bij gebreke aan enige regeling, geen vergoeding gegeven vóór de souvereiniteitsoverdracht. De Republiek Indonesië stelt zich evenzeer op het standpunt dat ook deze schade door Japan moet worden vergoed. B.
(lWeede tijdvak). Zoals boven gezegd, liep de oorlogstoestand na de Japa nse capitulatie nog enige jaren door. Aanzienlijke schaden zijn door vele Nederlanders geleden als gevolg van onlusten en militaire acties. Ten aanzien van deze schaden zijn eveneens claims bij de Indonesische Regering in behandeling gekomen. Ofschoon ten aanzien van deze schaden het eerder gemelde standpunt der Indonesische Regering nopens de vergoeding door J apan niet geldt, is met betrekking tot de schaden door onlusten en militaire acties bij de Indonesische Regering een duidelijke tegenzin aanwezig om voor deze gevallen een bevredigende vergoeding te geven.
Vernielingen. Ook tijdens deze perioden zijn op bevel van de Koninklijke landmacht of het K.N.I.L. eigendommen vernield, bijv. gebouwen, die in het schootsveld lagen van een militaire post. De door de genie getaxeerde schade - waarmede de belanghebbenden zich accoord verklaarden - kon , om welke reden dan ook door het bureau van de Adjudant-Generaal vóór de so uvereiniteitsoverdracht niet worden afgehandeld , zodat betrokkenen tot op de huid ige dag op een vergoeding wachten, zonder dat enig uitzicht bestaat dat deze vergoeding zal worden uitgekeerd. De stappen, door het Hoge Commissariaat te Djakarta bij het Indonesische Ministerie van Financiën ondernomen, hebben geen resultaat opgeleverd. Oorlogsgeweld. Uiteraard zijn ook gedurende deze periode particuliere eigendommen van oorlogsslachtoffers verloren gegaan door militair geweld, kanonvuur (o.a. Semarang, Soerabaja, Bandoeng) of anderzins. Soms was de geleden schade het aa nwijsbaar gevolg van het feit, dat Nederlandse troepen het betreffende gebouw voor eigen gebruik hadden gevorderd. Zo werd b.v. een berghotel, in gebruik als verlofscentrum bij de K .L., tijdens de tweede politiële actie aangevallen door een overmacht van de T.N.l. waardoor de KL.-bezetting zich moest terugtrekken .
77
Het hotel ging in vlammen op. Door de genie werd de aangerichte schade getaxeerd en doorgegeven voor vergoeding. De behandeling van deze claim leverde in 1949 ten gevolge van administratieve moeilijkheden niet bet gewenste resultaat
op, wdat de claim tbans, nog steeds onafgedaan, in bebandeling is bij bet Ministerie van Financiën te Djakarta. Het is niet te verwachten dat de schade, die
op Rps. 40.000 is geraamd aan betrokkene zal worden uitbetaald. C.
(derde tijdvak). Een groot aantal claims, ingediend bij het Ministerie voor Uniezaken en
Overzeese Rijksdelen, hebben betrekking op de n1l 25 Juli 1950 - de datum van de opbeffing van het K.N.I.L. - , als gevolg van bet optreden van bet gezagsapparaat der Republiek Indonesië, op Celebes (Makassar-Menado) alsmede te Morotai, plaats gebad bebbende ongeregeld beden. Vele, zowel K.L.- als ex-K.N.I.L.-militairen en wellicht ook burgers, waren voor het vervoer van hun particuliere eigendommen, aangewezen op de dienst
C.M.V. (Coördinatie Militair Vervoer) , die deze opsloeg in de daarvoor in beschikbare opslagplaatsen, tegen - voorzover bet C.M.V. betreft - in ontvangstneming van een vrachtbrief, waarop het aantal colli en de waarde daarvan stond vermeld. Uit de diverse verzoekschriften wordt sterk de indruk verkregen dat hier gesproken moet worden van roofpartijen van de zijde van de militairen der Republiek Indonesië en bovendien van incidentele diefstallen en brandstichting. Hierdoor gingen alle particuliere eigendommen verloren. Degenen, die hun bezittingen aan het C.M.V. hadden toevertrouwd, hebben
daarop deze dienst aansprakelijk gesteld en desbetreffende vorderingen ingediend. Deze verzoekschriften werden door het toenmalige Afwikkelingsbureau van het K.N.I.L. in bebandeling genomen en voorgebracbt bij de autoriteiten der Republiek Indonesië. Bij het breedvoerig overleg dat tussen de toenmalige Legerleiding van het K.N.I.L. met bet Hoge Commissariaat der Nederlanden in Indonesië en later ook met het Ministerie van Financiën te Djakarta over deze zaak werd gevoerd, is ook overwogen of aan gedupeerden een vergoeding zou kunnen worden gegeven op grond van bet vooroorlogs tarief 460. (O.B. van 18 Mei 1928, no. 47) volgens hetwelk aan landsdienaren, behorende tot bet Departement van Oorlog, van Jandswege een vergoeding kan worden toegekend, wegens het buiten hun schuld, als gevolg van opstand of onlusten onbruikbaar worden, beschadigd raken of verloren gaan van kleding en uitrustingstukken en andere - naar het oordeel van de Legercommandant daartoe in aanmerking te brengen - eigendommen.
Werd reeds door de Im. Adjudant-Generaal betwijfeld of genoemd tarief 46a voldoende grond voor toekenning van een vergoeding opleverde, omdat het G.B.
van 18 Mei 1928 no. 47 slecbts betrekking beeft op opstanden of onlusten tegen het wettig gezag onder normale omstandigheden en bet niet zeker was of de onlusten zoals bijv. te Makassar plaats hebben gehad , als zodanig zijn aan te merken (terwijl dit G.B. bovendien niet van toepassing was op K.L.-militairen en zeker niet op andere landsdienaren), uit een later door de Minister van
Financiën te Djakarta genomen beslissing bleek dat de Regering der Republiek Lo.v. deze vorderingen beslist afwijzend staat, aangezien naar haar mening schadevergoeding aan landsdienaren slechts kan worden verleend wanneer de
schade is ontstaan bij de uitoefening van hun taak en deze schade werd ver78
oorzaakt door natuurrampen, opstanden of ongeregeldheden. De R.l. beschouwt de door de T.N.!. als Regeringsorgaan van de Republiek in Augustus 1950 te Makassar uitgevoerde militaire acties niet als onrechtmatig, zodat de indonesische Regering haars inziens volgens het internationale recht niet verantwoordelijk kan gesteld worden voor de uit deze acties voortvloeiende schade. Dergelijke gevallen hebben zich ook elders voorgedaan. Een ander aantal claims heeft betrekking op particuliere eigendommen, welke tijdens de opslag en het vervoer in Indonesië of gedurende de reis van Indonesië naar Nederland, door incidentele diefstallen of door andere oorzaken zijn verloren gegaan of beschadigd. Dit vervoer had in de meeste gevallen plaats door de zorg van Coördinatie Militair Vervoer, welke instelling bij de in ontvangstneming der goederen C.M.V .-formulieren afgaf, waarop vermeld moest worden: afmeting, inhoud, gewicht en waarde van elk collo bagage. Een exemplaar dezer formulieren berustte bij de eigenaar der goederen. Slechts in een enkel geval werd zulk een formulier door betrokkene overgelegd. Ook komt het voor dat schadevergoeding wordt gevraagd voor vermiste of beschadigde goederen, welke geheel op eigen gelegenheid zij n verzonden. In deze gevallen kon niet tot toekenning van een schadevergoeding worden overgegaan omdat in Indonesië nimmer een regeling daarvoor t.a.v. K.N.I.L.· militairen werd vastgesteld aangezien de Overheid steeds van het standpunt is uitgegaan dat landsreizigers zich evenals particulieren, tegen het risico van ver· laren gaan of beschadiging van bagage door het sluiten van een verzekering dienen te dekken. Voor militairen van de Kon. Landmacht is door het Ministerie van Oorlog wel een regeling in het leven geroepen of liever een gedragslijn vastgesteld m.b.t. vergoeding van tijdens de reis van Indonesië naar Nederland, vermiste of beschadigde bagage, volgens welke - vooropstellende dat de Overheid geen aansprakelijkheid terzake kan dragen - in beginsel, bij wijze van tegemoetkoming, op basis van billijkheid, aan K.L.-personeel in voorkomende gevallen een vergoeding kan worden toegekend tot een bedrag van f 300 per geval. Weelde artikelen zijn van deze vergoeding uitgesloten. Is dus althans voor het vervoer van lndonesië naar Nederland van K.L.~ militairen een regeling getroffen welke de mogelijkheid tot vergoeding opent, dit is niet het geval met de zeer onaangename Makassarschade. De commissie acht dit een zere plek doch - alhoewel hierover nog veel meer te zeggen zou zijn moet zich tot haar leedwezen hieromtrent onthouden van enig advies, omdat materiële oorlogsschade na de souvereiniteitsoverdracht buiten haar taak valt. Beschouwing der verschillende gevalleli. Het komt de commissie voor dat in aJle gevallen waarin opzettelijk vernielingen van individuele eigendommen plaats hebben gevonden door de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht of het Kon. Ned.-ind. Leger en deze eigendommen toebehoorden aan thans gerepatrieerde Nederlanders, een vergoedingsplicht jegens deze Nederlandse oorlogsslachtoffers bestaat. Zij ontveinst zich niet dat hiertegen weliswaar juridisch kan worden aangevoerd dat deze schade is toegebracht bij de handhaving van het wettig gezag van het voormalige Neder· lands-Indië en dat deze vergoedingsplicht bij de souvereiniteitsoverdracht is over· gegaan op Indonesië, doch dit neemt niet weg dat het voor de betreffende oorlogsslachtoffers onaanvaardbaar is dat deze schade, hun opzettelijk toege· bracht door de gezagsorganen van het Koninkrijk der Nederlanden, hun in het 79
geheel niet zou worden vergoed. Jn dit opzicht verkeren natuurlijk personen wel in een geheel andere situatie dan rechtspersonen. Zoals reeds boven gereleveerd hebben deze vernieüngen zich voornamelijk voorgedaan in de eerste periode en wel vlak voor de Japanse inval doch er zijn ook gevallen aanwijsbaar in de tweede periode, dus in de tijd der politiële acties. Verreweg het merendeel der vernielingen betrof eigendommen van rechtspersonen en vallen derhalve buiten beschouwing der commissie; het aantal der natuur1ijke personen (gedupeerde oorlogsslachtoffers) is slechts beperkt. De commissie taxeert het totale bedrag der aanwijsbare scbade, door laatstbedoelde categorie op deze wijze geleden, op ongeveer f 500 000. Moeilijker ligt het geval ten aanzien van de schade als gevolg van oorlogsgeweld gedurende de eerste en tweede periode, dus sedert het begin der Japanse invasie tot aan de datum der souvereiniteitsoverdracht. Bij deze materiële oorlogsschade ontbreekt het causaal verband, dat hierboven (bij vernielingen) werd gelegd. Voordat wordt overgegaan tot d. behandeling van deze materiële oorlogsschade - die kan zijn toegebracht door de vijand, geallieerden, extremisten, of door offensief optreden van Nederlandse ' of Nederlandseh-Indische militaire eenheden - komt naar het oordeel der commissie één categorie in aanmerking voor een 9ijzondere behandeling en wel de materiële oorlogsschade, anders dan huisraadschade, geleden door hen voor wie dat bezit of bedrijf een bestaansvoorwaarde w.~s. De commissie ziet geen oplossing om hiervoor een schadevergoeding voor te stellen aangezien de omvang der schade in verreweg de meeste gevallen niet vastgesteld kan worden en bovendien in talrijke gevallen bedrijfsrehabilitatie plaats heeft. gehad. Onbevredigend blijft evenwel de situatie voor hen, die van de bedrijfsrehabilitatie niet hebben kunnen profiteren. Het gaat hier om een betrek1<elijk ~eine groep, die zich elke basis van een redelijk bestaan, ook in hun ouderdom, door de oorlog zag ontvallen. Waar voor hen geen oplossing aan te geven is in de vorm van materiële oorlogsschadevergoeding, werd in de Rehabilitatie-ordonnantie bij de ouderdomsvoorziening (§ 7 onder Zelfstandigen) aan hen aandacht gescbonken. Met betrekking tot de materiële oorlogsschade door Nederlanders in Indonesië geleden, is het standpunt der Nederlandse Regering steeds afwijzend geweest. Blijkens de Handelingen van de Tweede Kamer 1949 blz. 323, Zegt Minister Lieftinck: " ... ... ben ik van oordeel, dat men nu eenmaal door het kiezen van zijn woon"en werkplaats in het ene land of in het andere land de risico's draagt en moet "aanvaarden, die aan het verblijf aldaar zijn verbonden. Dit is ook de algemene "opvatting, die in de litteratuur wordt gehuldigd en in de practijk wordt toegepast. "De schrijvers van verschillende landen bepleiten dat de nationale regelin, van de "oorlogsschade territoriaal zal worden toegepast, d.W.z. op de ingezetenen zelfs als "h~t vreemdelingen zijn. Ik. meen dan ook, dat er ten hoogste sprake van zou "kunnen zijn dat de Nederlanders, die in Indonesië scbade hebben geleden, van de "Indonesische rehabilitatie-regelingen profiteren, omdat zij daar woonachtig zijn "of ten tijde van de beschadiging geweest zijn. Dat men hen op enige redelijke grond zou moeten gelijk stellen met hen, die in Nederland zijn getroffen, meen ik "te moeten betwijfelen". Het spreekt vanzelf, dat voor de Nederlanders, die tijdens en na de oorlog in Indonesië schade hebben geleden - veelal in de periode, toen zij aan de wederopbouw van Indonesië medewerkten - het uitblijven van een schadevergoeding grote teleurstelling heeft gewekt.
80
Nu is de materiële oorlogsschade van particuliere personen voor het allergrootste deel geweest huisraadschade in ruime zin, dus inclusief kleding en auto en deze schade is reeds behandeld in de vorige paragraaf. De commissie zou niet verder willen gaan en acht de materiële oorlogsschade van ambtenaren en particuliere werknemers voldoende geregeld bij aanvaarding door de Regering van de huisraadschadevergoeding als hierboven berekend. Anders staat het echter met de zgn. zelfstandigen. Van een min of meer bevredigende regeling kan bij hen alleen worden gesproken in bepaalde gevallen; voor een beschouwing daarvan wordt naar het vorenstaande verwezen. Sa/nel/vatting. Resumerende. adviseert de commissie dus ten aanzien van materiële oorlogsschade, door oorlogsslachtofrers geleden tussen het begin van de oorlog met Japan en de souvereiniteitsoverdracht: vergoedt de schade aan particuliere eigendommen toegebracht ten gevolge van vernielingen door Koninklijke Marine, K.N.I.L. of K.L. en regelt de overige materiële oorlogsschade binnen het kader der rehabilitat ie-regelingen . § 7.
Overzicht en Conclusie
Op 27 Februari 1942 heeft de Volksraad zoals boven vermeld op voorstel der Regering een memoriepost aangenomen voor vergoeding van molestschade te land, waardoor in beginsel is aanvaard "dat oorlogsschade te land, zowel indien deze veroorzaakt is door de vijand, als indien zij het gevolg is van vernielingen tot stand gebracht door de eigen overheid, in het algemeen zal worden vergoed". Door de Japanse invasie is het onmogelijk geweest dit beginsel in een ordonnantie uit te werken; na de bevrijding is dit evenmin geschied en ook de Republiek Indonesië heeft geen regeling voor vergoeding van materiële oorlogsschade getroffen . Dit is in tegenstelling met hetgeen geschied is in de Philippijnen, in Brits Noord-Borneo, in Malaya en in Frans Indo-China, waar wel degelijk regelingen zijn gemaakt ter gedeeltelijke vergoeding van materiële oorlogsschade. terwijl Groot-Brittannië bovendien nog speciale regelingen heeft getroffen voor de Britse .. home civil service" en voor tegemoetkoming aan gerepatrieerden uit Oost-Azië. Toen de Ja panse bezetting was afgelopen, heeft de lndisc he Regering de bedoeling gehad, een deel der materiële oorlogsschade, nl. de huisraadschade. te vergoeden; zij had hiervoor een aanzienlijk bedrag op het oog. Toen tenslotte echter de rehabilitatie-regeling in eindredactie was geformuleerd, werd daarbij tevens gesteld, dat de huisraadschade was inbegrepen in het bedrag der rehabilitatieuitkeringen. De commissie heeft de omvang der geleden huisraadschade zelf trachten te bepalen. Zij is er daarbij van uitgegaan dat alle oorlogsslachtoffers ten deze een totaal verlies vun huisraad hebben geleden, zodat geen individueel onderzoek - dat reeds jaren geleden onmogelijk was gebleken - behoeft te worden ingesteld. Zij heeft, na vergelijking met hetgeen in Nederland is vergoed bij totaal verlies van hu israad schade in verhouding tot het jaarinkomen, de huisraadschade in Indonesië benaderd op de voet van het stelsel der rehabilitatie-regeling, dus aan de hand van twee criteria, nl. het salaris en de samenstelling van het gezin. Zij kwam hierbij op to maanden salaris voor gehuwden, inclusief kleding en auto met een bepaald bedrag per gezinslid daarboven, doch zij moest dit aantal maanden voor de laagste categorieën hoger stellen, omdat de verhoudingen voor lager gesa81
larieerden anders liggen. De prijsstijgingscoëfficiënt voor Indonesië bleek echter zodanig te zijn, dat vergoeding van huisraadschade op Indische basis niet bleek te kunnen leiden tot enige regeling die financieel aanvaardbaar was. Aangezjen de taak van de commissie zich beperkt tot gerepatrieerden, die zich niet in Indonesië doch in Nederland nieuw moesten inrichten, heeft de commissie zich van de specifieke na-oorlogse Indonesische moeilijkheden inzake schadeloosstelling gedistancieerd en heeft zij gemeend in haar beschouwingen te moeten betrekken hetgeen voor de laagste categorieën minimaal in Nederland benodigd is. Hierdoor is aan het stelsel van fixatie der schade op een bepaald aantal maanden salaris een "bodem" toegevoegd, dus een minimum-bedrag aan kosten voor kleding en inrichting. De kosten dezer regeling der huisraadschade, waarbij dus bet bedrag der rehabilitatie-regeling was aangevuld, wordt door de commisie becijferd op f 61.250.000 waarvan echter reeds een bedrag van f 14.000.000 uitstaat aan meubelen kledingvoorschotten van de Dienst voor Maatschappelijke Zorg. Bovendien becijfert de commissie, dat voor buisraadschade van gepensionneerden en van zelfstandigen nog moeten worden uitgetrokken resp. 8t en 7,. millioen. Voorts acht de commissie het billijk dat de opzettelijk door Koninklijke Marine, K.N.l.L. en Koninklijke Landmacht toegebrachte schade wegens vernieling van eigendom van Indische oorlogsslachtoffers eveneens wordt vergoed. Zij schat dat daarvoor een bedrag van f 500.000 nodig zou zijn. De commissie komt dus op een totaal bedrag voor vergoeding van materiële oorlogsschade van f 77.750.000, waarvan zoals reeds boven gereleveerd f 14.000.000 als voorschot uitstaat. Enig beroep terzake op de Republiek Indonesië acht de commissie vruchteloos, aangezien met dit voorstel buiten de wettelijke bepalingen der rehabilitatie-regelingen wordt getreden, terwijl de R. 1. bovendien geen eigen wettelijke regeling voor vergoeding van materiële oorlogsschade kent. De commissie doet hiervoor derhalve rechtstreeks een beroep op Nederland.
82
HOOFDSTUK IV BACKPAY SALARISSEN Wanneer men het vraagstuk van de zgn. backpay in beschouwing neemt, lijkt het in de eerste plaats gewenst, na te gaan waarom de uitbetaling van de sala· rissen over de bezettingstijd achterwege is gebleven en in stede daarvan de gedachte van rehabilitatie is gekomen; van zelf dringt zich daarbij de vraag op in hoeverre dit terecht is geschied. Een onderscheid dient hierbij te worden gemaakt tussen particuliere werknemers en overheidsdienaren (burgerlijke zowel als militaire).
Particuliere werknemers. Wat de particuliere werknemers betreft, meldt de officiële toelichting van Bijblad 15129, dat naar het inzicht van de Indische Regering de privaatrechtelijke arbeidsverhouding de plicht van de werkgever om de salarissen van het personeel door te betalen indien geen arbeid wordt gepresteerd, niet kent, tenzij in bijzondere gevallen, welke bij het onderhavige vraagstuk niet van toepassing z.ijn. Art. 3 van Regeling A van bet betrekkelijk Indisch Staatsblad 1947 No. 164 bepaalt dan ook uitdrukkelijk : "De werkgever is aan het oorlosslachtoUer dat bij bem in dienst was op het tijdstip der Japanse bezetting geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke het oorlogsslachtoffer tijdens die bezetting de bedongen arbeid niet heeft verricht, ongeacht welke de reden van de verhindering is geweest". Aangezien dit een artikel is met terugwerkende kracht cn het dus mogelijk zou zijn dat hiermede afbreuk is gedaan aan verkregen rechten, heeft de Commissie onderzocht wat de situatie van particuliere werknemers zou zijn geweest, indien boven geciteerde bepaling niet bestond. Hierbij wordt opgemerkt dat direct na de capitulatie van Japan enkele grote maatschappijen bereid waren hoge uitkeringen te doen, waarop de Nederlands-Indische Regering haar invloed uitoefende tcn nadele der particuliere werknemers. Door niemand wordt bestreden dat tijdens de Japanse bezetting het dienstverband is blijven bestaan. De vraag is slechts in hoeverre volgens het Indische burgerlijk recht loon verschuldigd is. Art. 1602b !.B.W. bepaalt dat geen loon is verschu ldigd voor de tijd gedurende welke de arbeider de bedongen arbeid niet heeft verricht. Een uitzondering op deze regel "geen werk geen loon" geeft artikel I 602d waarin bepaald wordt dat de arbeider zijn aanspraak op loon niet verliest, indien hij bereid was de bedongen arbeid te verrichten, doch de werkgever daarvan geen gebruik heeft gemaakt, hetzij door eigen schuld of zelfs tengevolge van hem persoonlijk betreffende toevallige verhindering. De vraag is dus of de toestand ontstaan door de Japanse invasie en de Japanse interneringen al dan niet moet worden gebracht onder het begrip toevallige verhindering, de werkgever persoonlijk betreffende. De Commissie heeft hierbij zowel de Indische literatuur als de Nederlandse (o.m. betreffende het geheel concordante artikel 1638d Ned. B.W.) nagegaan en tevens kennis genomen van de Nederlandse jurisprudentie op dit punt gedurende en na de oorlog. Haar conclusie moet luiden dat de particuliere werknemer die na zijn Japanse internering een vordering zou hebben ingesteld voor het achterstallige loon over de interneringstijd, op grond van het Burgerlijk Wetboek slechts zeer weinig kans van slagen zou hebben gehad. I) Zoals reeds ') Under " loon" worden begrepen alle loonsbestanddelen opgesomd in art. 1601 p I.B.W.
83
gezegd beeft inmiddels Staatsblad 1947 no. 164 de niet-verschuJdigdbeid uitdrukkelijk vastgelegd. I
Burgerlijke Overheidsdienaren. Wat de burgerlijke overheidsdienaren betreft, stuit men op de moeilijkheid dat hun rechtspositie niet was gecodificeerd; een ambtenaren reglement bestond niet. Weliswaar zijn verschillende minder belangrijke onderwerpen bij afzonderlijke ordonnantie geregeld, doch voor bet overige lag de rechtspositie der Indische ambtenaren slechts gedeeltelijk en onvoldoende vast in circulaires en Gouvernementsbesluiten; strikt genomen voldeed hun rechtszekerheid Diet aao de eisen die daaraan mogen worden gesteld, waardoor het hun zelfs niet mogelijk was zich, als in Nederland, te wenden tot een onafhankelijke beroepsinstantie. Door niemand wordt betwist dat de ambtelijke dienstverhouding tijdens de Japanse internering is bestendigd, zodat op dit punt hier Diet nader behoeft te worden ingegaan. Tussen overheid en ambtenaar bestaat een publiekrechtelijke arbeidsverhouding, rechtstreeks voortvloeiende uit het dienstverband, Dit dienstverband beeft DI. deze betekenis dat enerzijds de ambtenaar stevig aan de overheid gebonden worden -- voornamelijk doordat hij niet spoedig geneigd zal zijn het recht op pensioen prijs te geven - anderzijds doordat bet vaste dienstverband bepaalde rechtszekerheden schept. Tot deze rechtszekerheden behoort, naast de aanspraken op pensioen en verlof, als essentieel element het recht op salaris in de een of andere vorm, zolang het dienstverband duurt. Ambtelijk dienstverband zonder salaris bestaat alleen in het zeer uitzonderlijke geval van .,verlof buiten bezwaar van den Lande", In alle andere gevallen is steeds, als een essentiale, salaris verschul digd , hetzij vol salaris hetzij non-activiteitssaJaris, hetzij wachtgeld. De commissie moet derhalve constateren dat de Regering jegens haar ambtenaren niet is nagekomen wat deze op grond der ambtelijke dienstverhouding hadden mogen verwachten. De Regering heeft in 1947 in boven geciteerd Bijblad 15129 verklaard, dat haar standpunt m.b.t. de arbeidsverhouding harer ambtenaren nog niet volledig was omlijnd, doch deze omlijning is "expressis verbis" altijd achterwege gebleven en de voorlopige Tehabilitatie-uitkering is gevolgd door een definitieve regeling (de slot-rehabilitatie-regeling) waarmede de ambtenaren ondanks hun nadrukkelijk en algemeen protest genoegen hadden te nemen. De Regering heeft deze houding tegenover haar ambtenaren op twee wijzen gemotiveerd, nJ. officieus bij monde van hare vertegenwoordigers in de talrijke diverse besprekingen en officieel in Bijblad 15129. Het officieuse argument was gelegen in de toestand van financiële overmacht waarin de Indische Regering zich bevonden heeft na de bevrijding. Het feit dat dit argument slechts officieus werd gehanteerd, heeft tot gevolg dat er geen officiële verdediging van dit standpunt bestaat. Het is nl. zeer moeilijk na jaren, zonder over officiële gegevens te beschikken, dit standpunt nader in beschouwing te nemen. Zeker is het dat velen, nauw bij dit vraagstuk betrokken, meenden dat dit standpunt niet altijd geheel te verdedigen was. Inderdaad valt op zichzelf de kracht van dit argument Diet te ontkennen, doch men bedenke wel, dat deze toestand van onvermogen niet zodanig is geweest dat Ned.-Indiê niet in staat was haar financiële verplichtingen na te komen. Van een moratorium is geen sprake geweest, de rente-betaling en aflossing der openbare schuld is - zij het met crediethulp van Nederland - volledig doorgegaan en het beroep op financiële overmacht is speciaal gehanteerd tegen de eigen ambtenaren. Bovendien had terzake een oplossing kunnen worden gevonden door uitspreiding (door middel van betaling in
84
termijnen of staatsobligaties) over een aantal jaren terwijl deze bedragen nog belangrijk lager zouden komen te liggen door inhouding van delegatieschulden I!n mogelijke belastingheffing. Het officiële argument voor de niet-uitbetaling der ambtelijke backpay-salarissen is vermeld in Bijblad 15129, waar de Regering meende te mogen stellen ..dat in hel algemeen mag worden aangenomen dat, nu de bezetter zich in zijn bestuursvoering niet heeft gehouden aan de bepalingen van het Landoorlogreglement en de hier te lande bestaande wetten in zeer vele gevallen heeft genegeerd , de tengevolge van zodanig optreden veroorzaakte schade niet ka n worden afgewenteld op de Indische overheid , wanneer verhaal op de bezetter inllusoir blijkt te zijn". De Commissie acht het wel heel wonderlijk, wanneer een Regering haar ambtenaren, op haar uitdrukkelijk bevel op hun post gebleven en daarna op last van de bezetter onder onme nswaardige verhouding in concentratiekampen geïnt erneerd, na de bevrijding toevoegt dat zij zich, juist door de handelingen va n de bezetter, ontheven acht van de plicht om hun achterstallige sa larissen uit te betalen. Is het reeds aan twijfel onderhevig of de voldoening van de ambtelijke salarissen een taak zou zijn van de bezetter i.c. Japan, bovendien blijkt reeds uit dit argument de indirecte erkenning zijdens de Regering dat er een recht op backpay bestaat. De commissie komt derha lve tot de conclusie dat ook het standpunt der Regering inhoudt : a. de erkenn ing van een claim op gederfd salaris en b . een verwijzing naar de vroegere bezetter zo nder de weg aan te geven hoe realisering van dit recht plaats zou kunnen hebben.
De uitwerking va n de houding der Regering in deze zaak acht de commissie reeds voldoende bekend. Militaire Overheidsdienaren.
De Regering heeft ook de militairen gebracht onder de rehabilitatie-regeling voor ambtenaren. Voor militairen gelden echter afzonderl ijke voorschriften zoda t het nodig is hun positie afzonderlijk te bezien. Aangezien de diverse regelingen verschil maken tussen officieren en militairen onder de rang van officier, is het vereist beide categorieën afzonderlijk te bei. schouwen. Hierbij worde aangetekend dat onder het begrip officier ten deze ook begrepen zijn de onderluitenants, een K.N.T.L.-rang welke in Nederland onbekend was. Het verdrag van Genève van 27 J uti 1929 betreffende behandeling van krijgsgevangenen (door Japan niet ondertekend) bepaalt ten aanzien van officieren in artikel 23 eerste lid: "Onder voorbehoud van bijzondere overeenkomsten tusschen de oorlogvoerende ,.mogendheden, met name die overeenkomsten, welke in artikel 24 worden be"doeld, zullen de krijgsgevangenen officieren en gelijkgestelden van de gevangen"houdend e mogendheid hetzelfde traktement ontvangen als de officieren van de "overeenkom~tigen rang in het leger van deze mogendheid, onder voorwaarde "evenwel, dat dit traktement niet hooger za l zijn dan hetgeen waarop zij recht "hebbt!n in de legers van het land, dat zij hebben gediend. Dit traktement zal "hun in zijn geheel, zoo mogelijk eenmaal per maand, worden uitgekeerd en "zonder dat eenige aftrek za l kunnen plaats hebben voor uitgaven, welke ten 85
"Iaste van de gevangenhoudende mogendheid komen, zelfs al zouden deze uit· "gaven te hunnen voordeele zijn. En in het derde lid van het artikel: "Alle als traktement aan de krijgsgevangenen gedane uitkeeringen zullen aan ,,het einde der vijandelijkheden door de mogendheid, welke zij hebben gediend. moeten worden terugbetaald. In overeenstemming hiermede bepaalt bet Landoorlogreglement in artikel 17: "De Regeering zal aan de krijgsgevangen officieren die zich in hare macht he· "vinden, hetzelfde tractement uitkeren, waarop de officieren van denzelfden rang "van haar leger recht hebben, onder gehoudenheid van terugbetaling door hunne "Regeering. Toen het Nederlandse leger in 1940 - na enige dagen krijgsgevangenschap welke als actieve dienst zijn doorbetaald - werd gedemobiliseerd, is het gehele beroepspersoneel op non·actief gesteld behalve degenen die op departementen c.a. werkten. De officieren echter werden, voorzover zij niet reeds in Juli 1940 wegens bet niet-afleggen van de zgn. verklaring op erewoord in krijgsgevangenschap Daar Duitsland waren afgevoerd, opnieuw krijgsgevangen gemaakt in Mei 1942. Volgens bovengeciteerde internationale regelingen hadden de Duitsers aan deze officieren zelf moeten betalen het salaris gelijk aan de minimum-bezoldjging van een militair van het Duitse leger van overeenkomstige rang. De Duitse bezetter weigerde evenwel evengenoemde internationale regeling op te volgen, weshalve het Nederlandse Departement van Oorlog deze officieren met ingang van de datum der nieuwe krijgsgevangenschap heeft opgeroepen in actieve dienst, waardoor het mogelijk werd aan ben activiteitssalaris uit te betalen. Dit werd uitbetaald. wat de gehuwden betreft, aan bun gezinnen; de ongehuwden kregen hun salaris gestort op een Nederlandse bankrekening. De Duitsers hebben aan deze officieren alleen verstrekt enig kampgeld, hetgeen uitsluitend bestond uit in de cantine inwisselbare waardebonnen. De groep onderofficieren en de enkele rnjnderen die eveneens in krijgsgevangenschap werden afgevoerd door de Duitsers, zijn door het Nederlandse Departement op dezelfde wijze behandeld als de officieren. Tot zover Nederland. Wat de officieren betreft die door Japan gevangen z.ijn genomen moge verwezen worden naar het ondervolgende antwoord van Minister Jonkman dd. 11 Augustus 1947 op de vraag dd. 9 Juli van het lid der Tweede Kamer Ruys de Beerenbrouck: ..Aan de krijgsgevangen officieren en onderluitenants van het K.N .I.L. is door "de Japanners de minimum bezoldiging van een ranggenoot van het Japanse "leger betaald, evenwel zonder bijberekening van oorlogstoelage e.a. Practisch "kregen de betrokkenen veel minder in handen, omdat vrij hoge bedragen werden "ingehouden voor voeding. kleding en huisvesting. Als gemiddelde kan ongeveer "worden aangenomen, dat vorenbedoelde militairen per maand 35 tot 20 gulden, "roupjes, tikals enz. - afhankelijk van bet land, waar de krijgsgevang~ne ver"bleef - in handen kregen. Het eventueel dan nog overblijvende saldo werd te "goed geschreven op de Yokohama Specie Bank." Thans een kort overzicht van de situatie der militairen onder de rang van officier. De bovengenoemde Conventie van Genève bepaalt in artikel 27 lid 1: "De oorlogvoerenden zullen de gezonde krijgsgevangenen, officieren en met "hen gelijkgestelden uitgezonderd, kunnen bezigen voor werkzaamheden naar bun "rang en hunne geschiktheid.
86
en in lid 3: "Krijgsgevangen onderofficieren mogen slechts tot bewak ingswerkzaamheden ..verplicht worden, tenzij zij uitdrukkelijk eene betaalde bezigheid vragen. en in artikel 34: "Oe krijgsgevangenen zullen geen sa laris ontvangen voor de werkzaamheden "betreffende de administratie, de inrichting en het onderhoud der kampen. " De gevangenen, di~ voor andere werkzaamheden gebruikt worden, zullen recht ,.hebben op een salaris, dat moet worden vastgesteld in overeenkomsten tusschen ,.de oorlogvoerenden. " Deze overeenkomsten zullen eveneens het deel specificeren, dat de kamp"administratie zal kunnen afhouden, het bedrag dat aan den krijgsgevangene zal "toebehoren en de wijze, waarop dit bedrag gedurende den duur van zijn ge"vangenschap te zijner beschikking zal worden gesteld . .. In afwachting van het sluiten van bedoelde overeenkomsten zal de betaling "van het werk der gevangenen vastgesteld worden volgens onderstaande normen: "a) De werkzaamheden, welke voor den Staa t zijn verricht, zullen betaald "worden volgens de tarieven, welke voor de milit ai ren van het nationale leger, "die dezelfde werkzaamheden verrichten, van kracht zijn of, indien zulke tar ieven " niet bestaan, volgens een larief in verhouding tot de uitgevoerde werkzaamheden. "h) Wanneer de werkzaamheden voor rekening van andere openbare ad mini"straties of voor particulieren hebben plaats gehad, zullen de voo rwa arden er " voor in overleg met de militaire overheid worden geregeld . "Hel saldo, dat op rekeni ng van den gevangene blijft, zal hem aan het eind " van zijn gevangenschap worden ter hand gesteld. In geval van overlijden zal "het langs diplom atieken weg aan de erfgenamen van den overledene worden "overgemaakt . Dienovereenkomstig bepaa lt het Landoorlogreglement in artikel 6: "De Staat kan de krij gsgevangenen, met uitzo ndering der officieren, tot het "verrichten van arbeid bezige n overeenkomstig hun rang of graad en hunne "geschiktheid. Deze arbeid mag niet overmatig zijn en geene rlei verband houden "met de krijgsverrichtingen. " De krijsgevangenen kunnen worden gemachtigd om te arbeiden voor rekening .,van openbare besturen of va n particul iere n, of voor hunne eigen rekening. " De arbeid, voor den Staat verricht, wordt betaald volgens de tarieven geldig "voor militairen van het eigen leger, wanneer deze denzelfden arbeid verrichten, "of, indien deze niet bestaan, volgens een tar ief naa r evenredigheid van den ver,.richten arbeid. "Wanneer de a rbeid plaats heeft voor rekening van and ere openbare besturen "of voor particulieren, worden de voorwa arden daa rva n geregeld in overleg met "het militair gezag . .. Het a rbeidsloon der krijgsgevangenen moet dienen om hun lot te verzachten en ,.het overschot wordt hun uitbetaald op het ogenblik van hunne invrijheidstelling, ,.behoud ens aftrek van de kosten van onderhoud. Jn ~egenste llin g met de officieren wordt hier dus geen recht op soldij resp ~ tractement geregeld, alleen een aanspraak op bezoldiging voor in krijgsgevangenschap verrichte arbeid. Wij zagen bove n reeds dat het vraagstuk van de bezoldigi ng van afgevoerde onderofficieren en (enkele) minderen geregeld is door hen evenals de officieren in actieve dienst op te roepen en hun tractement in Nederland te doen uitbetalen. 87
Wat Indonesië betreft moge worden verwezen naar de volgende passage uit bet antwoord van Minister Jonkman aan de heer Ruys de 8eerenbrollck: "De krijgsgevangenen beneden de rang van onderluitenant - de vaandrigs "daaronder begrepen - werden betaald naar werkprestatie. Per werkdag werd uin sommige kampen op Java en Sumatra f 0,10 en f 0,25 betaald. Na de capi"tulatie hebben de in Nederlandsch-Indië vertoevende krijgsgevangenen bet op "genoemde bank gedeponeerde saldo in Japans valuta (Nederlabds-Indiscb geld) "ontvang~~ . De krijgsgevangenen in Birma, Siam en Mantsjoerije hebben djt niet "genoten. . Kort samengevat is de situatie dus deze dat in Nederland het vraagstuk zich practisch alleen heeft voorgedaan bij officieren en een groep onderofficieren en dat te hunnen aanzien krijgsgevangenschap beschouwd is als actieve dienst. In Indonesië echter deed bet vraagstuk zich voor zowel bij officieren als bij alle militairen beneden die rang. Tot nog toe is alleen gewag gemaakt van de conventie van Genève. het Landoorlogreglement eD de situatie in de practijk. Nog nagegaan moet worden in hoeverre de eigen voorschriften van militaire administratie licht kunnen verschaffen omtrent deze kwestie. Het Nederlandse Reglement Militaire Administratie CR.V.A.) bepaalt dat geen salaris wordt genoten bij ongeoorloofde afwezigheid. preventieve bechtenis, schorsing en verlof buiten bezwaar. In deze opsomming is krijgsgevangenschap niet begrepen. Art. 1 punt 2 bepaalt echter dat ten aanzien van krijgsgevangenschap een afzonderlijke regeling zal worden gemaakt doch deze regeling is nimmer getroffen . Het was dus voor de Nederlandse autoriteiten niet mogelijk hierop terug te grijpen tocn zij in Juli 1940 resp. Mei 1942 voor de vraag stonden wat er ten aanzien van in krijgsgevangenschap opgeroepen officieren moest geschieden. Hoe bet ook zij, uit de gevonden oplossing volgt wel. dat actieve dienst en krijgsgevangenschap verenigbare begrippen zijn. Dit zelfde blijk.t trouwens reeds uit bet (ook op burgerlijke landsdienaren en locale ambtenaren toepasselijke) Staatsblad van Ned. Indië 1946, no. 90, waarbij bepaald wordt dat de tijd in krijgsgevangenschap doorgebracht. ten volle als dieruluijd wordt medegeteld bij de berekening van bet pensioen. Ook. ten aanzien van weddeverhogingen is bij militaire (alsook bij burgerlijke) overheidsdienaren het verbJijf in vijandelijk of bezet gebied ten volle medegerekend, vide Ordonnantie van 1 Augustus 1947 (Ind. Staatsblad no. 138) bekrachtigd bij K.B. van 7 Juni 1948 (Ind. Stbl. 1948 no. 172). Hieebij kan nog worden aangestipt dat er in de Indische krijgsgeschiedenis enige incidentele gevallen van (krijgs)gevangenscbap zijn geweest; hierbij is - na terugkeer van betrokkene bij zijn legeronderdeel - de militaire bezoldiging doorbetaald. Dezelfde houding heeft de Nederlands-Indiscbe militaire administratie in Australië aangenomen ten opzicbte van enige uit Japanse krijgsgevangenschap naar Australië ontsnapte militairen. Ook bij internering na de Japanse capitulatie door de "pemoeda's" (doch dit was uiteraard geen krijgsgevanenschap in militaire zin) is de soldij doorbetaald. In de voorschriften van het K.N.I.L. bestonden regelingen welke aangeven wanneer en in welke gevallen de betaling der bezoldiging opbield. Verblijf in krijgsgevangenschap werd daarbij niet genoemd, wel bijv. vermissing; wanneer achteraf bleek dat de afwezigbeid een geoorloofde oorzaak ') bad gebad, werd I) Hieruit is volgens sommiae leden te concluderen , dat krijgsgevangenschap onder de geoorloofde oorzaken van vermissing is te beschouwen.
88
alsnog met terugwerkende kracht bezoldiging toegekend. Uit het niet noemen van krijgsgevangenschap als een geval waarbij de bezoldiging ophoudt en uit het ontbreken van een K.N .I.L.·voorschrift in de zin van de Nederlandse be· paling dat omtrent krijgsgeva ngenschap een afzonderlijke regeling zou worden gemaakt, kan men afleiden dat het de bedoeling van de wetgever van het toenmalige Nederlands-Indië is geweest, gedurende krijgsgevangenschap de militairen van het K.N .I.L. door te heta len. Anderzijds dient evenwel volledigheidshalve gereleveerd te worden dat de commissie de opvatting ontmoette dat de gevo lgen van krijgsgevangenschap wellicht niet geregeld waren omdat hieromtrent een internationale conventie bestond. De commissie kan echter geen grond vinden om deze opvating tot de hare te maken . . Gezien · het feit dat krijgsgevangenschap een voor militairen voorzienbare toe· stand is en feitelijk beschouwd moet worden als consequentie van de militaire dienst, is de commissie van oordeel dat krijgsgevangenschap als actieve dienst moet worden aa ngemerkt en dus aan officieren zowel als aa n militairen beneden die rang volledige betaling gedurende de periode der krijgsgevangelischap compe· teert. Vol salaris of non·activireits-salaris?
Naar het gevoelen der commissie had derhalve aa n de ge hele groep overheids· dienaren (burgerlijke en militaire) bezoldiging ged urende de interneringstijd moeten worden uitbetaald. De vraag rijst nu welke bezoldiging dit had moet en zijn, vol salaris dan wel non·activiteitssalaris. Wat de burgerlijke overheidsdienaren betreft, waren de meninge n in de com· missie verdeeld. De meerderheid meende dat ambten aren aa nsp raak op het gehele salaris kunnen doen gelden. Zij was van oordeel, dat het onjuist zou zijn uit het enkele feit, dat de ambtenaren ten gevolge van hun internering niet hun taak konden uitoefenen, de conclusie te trekken dat zij daardoor zijn geraakt in de positie, welke in normale omstandigheden administratief·rechtelijk in de regelingen bedoeld wordt met non·activiteit in de een of andere vorm, met de daaraan verbonden verminderde wedde. Van een regelmatige overgang naar zulk een pOSItIe is geen sprake geweest. De ambtenaren hadden bevel ontvangen op hun post te blijven en hun werk voort te zetten; ee n afwijking daa rvan zou geleid hebbe n tot ontslag of ontslag mel ver1ies van pensioen en op een lijn zijn gesteld met desertie in het rrtilitaire verband. N u de gevolgen van internering niet geregeld zijn, kan hier mel het oog op de verstrekte opdracht alleen gedacht worden aan overmacht tengevolge van vijandelijke maatregelen, welke betrokkenen heeft belet hun taak daad· werkelijk uit te oefenen zonder dat hun betrekking of functie kwam te vaceren. De minderheid echter was van mening dat gedwongen internering niet onder het begrip acti eve dienst kan worden gebracht en dat daarop slechts betaling van verm inderd salaris van toepassing kan zijn. Wat de militaire overheidsdienaren betreft, ligt de zaak echter anders. Een milita ir is alleen op non-actief wanneer hij uit de sterkte van het leger wordt af· gevoerd, en dit is bij krijgsgevangenschap uiteraa rd niet het geval. Integendeel, krijgsgeva ngenschap is zoals boven reeds gezegd, een consequentie van het mili· ta ir zij n, zodat er bij de militairen bij het vraagstuk der backpay geen alternatief is tussen vol of non-activiteitssalaris, doch uitsluitend sprake kan zijn van backpay van vo l salaris met inbegrip der vaste toelagen.
89
,
Complicatie door twee andere elementen. Tenslotte echter wordt bet vraagstuk der backpay nog gecompliceerd door de aanwezigheid van twee elementen, welke ook bij de andere vraagstukken steeds een belangrijke rol spelen, nl. bet effect der monetaire maatregelen en de vraag in hoeverre Nederland aansprakelijk kan worden gesteld voor de nalatigheid van Ned. Indië/Indonesië. De valuta. Voor de valuta waarin de salarissen waren uitgedrukt, wordt verwezen naar het hoofdstuk Monetaire maatregelen. Aansprakelijkheid van Nederland. Het tweede punt is de vraag in hoeverre Nederland zelf aansprakelijk kan worden gesteld. De commissie acht zich niet bevoegd hiervoor juridische argu~ mentent aan te voeren en zij meent dat het niet op baar weg Ligt hierover een uitspraak te doen. Zij is echter van gevoelen dat zelfs indien de bevoegde rechter eventueel Nederland niet verantwoordelijk zou stelten voor de uitbetaling der achterstallige salarissen, er nog vele morele argumenten en billijkheidsgronden zijn aan te voeren, zowel ten aanzien van burgerlijke als van militaire overheidsdienaren, om een beroep op Nederland ten volle te rechtvaardigen. Door een aantal leden werd gesteld dat de Nederlandse regering onvoldoende heeft toegezien op de faits en gestes van de voonnalige Ned. Indische regering vóór de souvereiniteitsoverdracht en dat, toen het ging om een billijke behandeling van de Indische oorlogsslachtoffers, in het bijzonder wat betreft de backpay van overheidsdienaren, de ministeriële verantwoordelijkheid niet voldoende tot gelding is gebracht, welke verantwoordelijkheid door bovenbedoelde leden als zeer belangrijk wordt gezien wegens de bevoegdheden van Kroon eo Parlement in de vroegere koloniale verhouding. Op grond van deze gedachtengang zou een aansprakelijkheid van Nederland om het gedane onrecht alsnog te herstellen, moeten worden aangenomen . De omstandigheden in het na-oorlogse Indonesië en gedurende de eerste tijd na de oorlog in Nederland bebben ertoe geleid dat het Jndische beleid inzake begrotingen, waarvan de betaling aan oorlogsslachtoffers een post zou hebben uitgemaakt, de medeverantwoordelijkheid van Nederlandse regering en parlement njet tot haar recht heeft doen komen. Indien het parlement bedoelde verantwoordelijkheid alsnog tot gelding zou brengen, zou het, nu Indonesië niet meer tot herstel van het begane onrecht kan worden verplicht of bewogen, daaraan een schadeloosstelling ten laste van '5 Rijks schatkist moeten verbinden. Hiertegenover echter werd in de boezem der commissie opgemerkt dat dit argument van staatsrechtelijke verantwoordelijkheid voor beslissingen der Indische regering niet doorslaggevend kan zijn. gezien de grote zelfstandigheid, welke aan laatstgenoemde regering - in het bijzonder na de bevrijding - in de practijk reeds moest worden gelaten; bovendien leidt dit argument tot een s taats~ rechtelijke discussie resp. tot een beoordeling van regeringsbeleid, hetgeen te ver zou voeren. Het is de commissie bekend, dat onder miJitaire belanghebbenden in sterke mate de opvatting leeft dat voor de milüairen de verwevenheid met Nederland nog duidelijker blijkt dan voor de overige ambtenaren. Zij gronden dit op de volgende argumenten: Hoewel het KNIL voor dat gedeelte dat in [ndjë diende, evenals zulks overigens met de Koninklijke Marine het geval was, geheel ten laste der Indische begroting
90
kwam en de meeste voorschriften konden worden geregeld bij Gouvernementsbesluit, was dat leger toch in hoofdzaa k een apparaat in handen van en onder gezag van de Nederlandse regering. Opperbevelhebber - weer evenals van de Konink lijke Marine - was de Gouverneur-Generaal als vertegenwoordiger van de Kroon. De hoogste officieren moesten door de Koning worden benoemd. De verplichtingen van de militairen - aangegaan ten overslaan van de Minister van Koloniën, later Overzeese Gebiedsdelen - hielden in he~ dienen zowel in als buiten Europa en wat dit laatste betreft zowel in Ned. Indië als in Suriname of Curaçao. De door officieren en onderluitenants af te leggen beroepseed had dezelfde formulering als die der Nederlandse officieren bij het Nederl andse leger en behelsde geen enkele bepaling omtrcnt een binding alleen of speciaal mel Indonesië als afzonderlijk rechtspersoon. Zelfs wordt door verschillende gezaghebbenden op historische gronden aangevoerd, dat hel KNIL oorspronkelijk een onderdeel van het Nederlandse leger, daarvan nimmer door een wettelijke regeling is afgescheiden, doch dat het alleen door gewoonterecht een afzonderlijk orgaan is geworden . Bovendien werd in de oorlogsdagen de militaire taak van het KNIL geheel uitgevoerd onder directe verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering en werd zelfs omtrent de capitulatie vooraf overleg gepleegd met de Nederlandse regering te Londen. De commissie tekent hierbij aan dat welke juridische en staatsrechtelijke overwegingen er ook mogen zijn, het naar haar mening niet voor betwisting vatbaar is dat de leiding van het militaire zowel als van het burgerlijk administratieve apparaat gesubordineerd was aan de Kroon en dat in het bijzonder het militaire apparaat uit de aard van zijn taak en functie wel een zeer hechte verbondenheid had met de Kroon der Nederlanden. VerhoudiJ/g wm backpay lOl andere kwesties. De commissie acht hiermede het vraagstuk, in hoeverre cn tegen wie aanspraak zou kunnen worden gemaakt op bezoldiging gedurende de interneringstijd, vol· doende belicht. Het spreekt vanzelf dat verschillende andere aan haar voorgelegde vraagstukken , speciaal dat der delegaties, anders zouden komen te liggen, wanneer alsnog tot betaling a pari van salaris over de bezettingstijd zou zijn o vergegaan. Zij heeft echter na rijp beraad gemeend hare betogen in de verschillen-de hoofd· stukken van haar rapport door deze mogelijkheid niet te moeten laten doorkruisen en te mogen volstaan met uitdrukkelijke verwij zing naar de ambtelijke aanspraken op salaris over de bezettingstijd, die zij volkomen onderschrijft. De commissie veroorlooft zich erop te wijzen, dat, als een regering hare dienaren op deze wijze ondanks de- bestendiging van het dien stverband zo lang geheel onbezoldigd laat, er toch tenminste van haar kan worden verlangd dat de rehabilitatie·regelingen, bedoeld als een gedeeltelijke tegemoetkoming in de financiële nood van de Indische oorlogsslachtoffers, volledig worden uitgevoerd en dat ook ten aanzien van delegaties en huisraadschade, om deze beide punten alleen maar te noemen, volledig recht wordt gedaan. Alleen op deze wijze kan het odium dat nog op de naam van het vroegere Nederlands-Indië rust, wegens de behandeling van haar eigen dienaren , in het licht der historie worden verzacht.
G roepen die wel volledige backpay ontvingen. Indien de Nederlands·lndische regering bij de bevrijding het recht van hare ambtenaren op backpay had erkend - op welke wijze zij de betaling en de verrekening met inhoudingen en belasting dan ook had willen regelen - dan zou er ook niet zulk een schrijnende tegenstelling zijn ontstaan tot die groepen ge-
91
interneerden en krijgsgevangenen, die hun salaris over de bezettingstijd wel door. belaald hebben gekregen. Volle betaling hebben nl. ontvangen: 1°. het personeel van de Koninklijke Marine, dat in Japanse krijgsgevangenschap geraakte; dit verkreeg achteraf volledige uitkering van tractementen en gages; 2°. het personeel van het Kon. Ned. Indisch Leger, dat in Duitse krijgsgevangenschap geraakte; dit verkreeg eveneens volledige uitbetaling van salaris of soldij, met inbegrip van vaste toelagen; 3·. de met verlof in Nederland zijnde Ned. Indische ambtenaren; deze kregen gedurende de oorlog in Europa hun verlofssalaris C.q. wachtgeld volledig uitbetaald; 4°. de Nederlandse zeeHeden, die in Azië door de Japanners werden geïnterneerd en op of na 7 December 1941 bun woonplaats niet hadden in nadien door de vijand bezette gebieden in Azië; deze ontvingeo ingevolge de Wet van 25 April 1951 no. 132 een vergoeding over de periode waarin zij in gevangenschap verkeerden, t.w. de gebuwde zeeman 100 % en de ongehuwde 50 % van de gage, vermeerderd met ancienniteits- en lange reistoeslagen; 5 de Nederlandse dienstpHchtigen en oorlogsvrijwiUigers uit Zuid-Afrika, die met het Kon. Ned. Ind. Leger in Japanse krijgsgevangenschap geraakten; deze ontvingen achteraf (diplomatieke invloeden zijn hier niet vreemd aan) volledige uitkering van wedden en oorlogstoelagen, nadat zij reeds een vergoeding van Z.A. {250 (ongeveer N/2650) wegens kortverbandtoelage en verloren gegane pers~nlijke eigendommen hadden gekregen. 0 .
Opmerking verdient dat het grote merendeel van hen die tot deze geprivilegieerde categorieën beboorden, geen huisraad bebben verloren, dus relatief reeds in veel minder ongunstige omstandigheden verkeerden dan de overige oorlogsslachtoffers. Het spreekt vanzelf dat deze ongelijke behandeling ten aanzien van de salarissen enz. bij de overigen ernstige grieven beeft gewekt. Des te meer reden bestaat er naar het oordeel der commissie om de vraagstukken van de uitvoering der rebabilitatie-regelingen, van de delegaties en van de materiële oorlogsschade op te lossen op een wijze, dat een bevredigend eindresultaat wordt bereikt, zoals een en ander door de commissie in de volgende boofdstukken wordt ontvouwd.
92
HOOFDSTUK V BACKPAY PENSIOENEN § J. Overzicht van het probleem Inleiding. Een der moeilijkheden ten aanzien van de Jndische oorlogsslachtoffers wordt gevormd door de kwestie van de "backay-pensioenen", t.w . de pensioenen over de Japanse bezettingstijd (Maart 1942- Augustus 1945). De a[wikkeling van deze pensioenen heeft voor ecn groot aantal perso nen aanzienlijke schade opgeleverd cn het is dan ook nict te verwonderen, dat aan deze commissie werd opgedragen, het vraagst uk van de backay-pensioenen in haar beschouwingen te betrekken. Het is immers juist door "de wijze, waarop door de lndonesische overheid de op haar rustende verplichtingen, ontstaan op een aan de souvereiniteitsoverdracht voorafgaand tijdstip, zijn of worden afgewikkeld" (vide sub I van de taakomschrijving) dat de toegebrachte schade is ontstaan. Niettemin is de schade voor een aanzienlijk gedeelte tevens te wijten aan andere factoren, o.m. aan de vertraging, die de afwikkeling vóór de souvereiniteitsoverdracht heeft gekenmerkt ,voor welke schade men de voormalige Nederlandsch-Indische regering (en het opperbestuur in Nederland) verantwoordelijk zou kunnen stetten. De commissie heeft zich in dit hoofdstuk beperkt tot die lndische gepensionneerden, die tussen het einde der Japanse bezetting en de so uvereiniteitsoverdracht zijn gerepatrieerd. De hieronder gegeven uiteenzetting en argumentatie heeft speciaal betrekking op deze groep. Er zijn uiteraard grensgevallen, t.w. gepen sionneerden, die op 27 December 1949 of kort daarna op het punt stonden voor goed naar Nederland terug te keren, doch de Commissie acht het niet wenselijk deze gevallen in dit hoofdstuk te betrekken; de si tuatie wat hen betreft is nader onder ogen gezien in het eerste hoofdstuk. Alvorens een uiteenzetting te geven omtrent het ontstaan van de moeilijkheden en de omvang van de schade ten aanzien van de backpay-pensioenen, lijkt een kort overzicht gewenst van de geschiedenis en de rechtspositie van de Indische pensioenfondsen.
De Indische Pensiol'lIfondsen. Deze worden onderscheiden in drie hoofdgroepen : A. van burgerlijke en militaire overheidsdienaren B. van hun weduwen en wezen C. van ambtenaren van autonome locale ressor ten alsmede hun weduwen en wezen. 1)
A.
Onder groep A zijn de volgende fondsen begrepe n: 1°. De Europese Burgerlijke Ambtenaren (inclusief de leerkrachten bij het gesubsidieerd particulier onderwijs); 2 0 . De officieren van de landmacht; 3°. De Europese militairen beneden de rang van officier; 4 De Inlandse ambtenaren; 5°. De niet-Europese militairen. 0
•
') Ambtenaren V(ln zelfbesturende landschappen en semi-overheid sinstellingen (Volkscrediet. bank e.d.) zijn hier buiten beschouwing gelaten.
93
De commissie meent zich slechts bezig te kunnen houden met de belangen van in Nederland gevestigde deelgenoten van de sub 1 2 en 3 bedoelde fondsen. 0
0
0
,
De onder A genoemde fondsen worden ook wel genoemd de "eigen-pensioenfondsen". Zij werden in 1918 in het leven geroepen - tevoren werden de eigenpensioenen rechtstreeks uit de Indische schatkist betaald volgens het omslagstelsel - teneinde tot een juistere financiering en administratieve verantwoording van de pensioenen te geraken. Uit de Memorie van Toelichting op de desbetreffende wet van 25 Juli 1918 (Stbl. 480) wordt het volgende aangehaald: "De voornaamste beweegreden voor de oprichting der bedoelde fondsen is het "streven om ook ten aanzien van de pensioenen te geraken tot eene juistere staats"boekhouding. "Thans wordt onder de uitgaven gebracht hetgeen aan pensioenen wordt uit"betaald en onder de ontvangsten hetgeen van de bezoldigingen en andere in"komsten wordt ingehouden als bijdragen voor de pensioenen, welke bijdragen ..alleen worden gevorderd van de Europese burgerlijke ambtenaren. "Met de contante waarde der pensioensaanspraken wordt dus geen rekening "gehouden, zodat een voortdurend toenemende, voor oningewijden verborgen blij"vende schuld ten laste van het land ontstaat, aangezien de toeneming van de .,waarde dier aanspraken veel grooter is dan hare vermindering door het vervallen '"van de verdiende pensioenen. De schuld drukt daardoor steeds zwaarder op de "schatkist en de toekomst wordt belast met hetgeen bet beden zou moeten op"brengen. Aan die verkeerde handelwijze zal een einde komen, wanneer men er toe "overgaat in elk jaar af te zonderen wat vereisebt wordt ter latere bestrijding van "de in dat jaar ontstane nieuwe of hoogere pensioensverplicbtingen". En verder: "De tijd dat de zekerheid van een behoorlijk pensioen velen naar den Indischen "Staatsdienst trok, raakt voorbij, nu vele groote en ook kleinere nijverheids- en "handelsinstellingen aan hun personeel pensioen toekennen en daarvoor gewoon..: "lijk de benoodigde kapitalen afzonderen. Wil bet land daardoor niet nog meer "ten achter raken, waar het geldt de werving van goede krachten, dan zal het " het voorbeeld dier instellingen moeten volgen en aan de toekomstige lands"dienaren door de oprichting van pensioenfondsen een meer tot hunne overtuiging "sprekende waarborg moeten geven, dat de hun in het vooruitzicht gestelde pen"sioensaanspraken wel en deugdelijk bevestigd zijn. Het is dus noodig de bakens " te verzetten, voordat bet getij verloopt en wel door in overeenstemming met het ,gevoelen van de Indische regeering pensioenfondsen op te richten, allereerst voor "hen, die nieuw in dienst treden, om zoo mogelijk dien maatregel nader uit te "breiden voor hen die reeds in dienst zijn, alsook voor de reeds gepensionneerden". Hieruit blijkt dat de oprichting van deze pensioenfondsen door de Overheid is geschied met bet oogmerk te komen. tot een nieuwe wijze van financieren van de pensioenverplichtingen van de Staat, teneinde: 1. een juistere verdeling voor de Staat te verkrijgen van de pensioensdruk over het heden en de toekomst, zodat elke tijd zijn eigen lasten zou dragen en de Staat op de minst bezwaarlijke wijze aan zijn pensioensverplichtingen zou kunnen voldoen; 2. aan de Staat zelf meer zekerheid te geven, dat deze die pen,ioen,verplichtingen ook steeds zou kunnen nakomen; 94
3. aan de toekomstige landsdienaren een meer tot hun overtuiging sprekende waarborg te geven. dat hun in het vooruitzicht gestelde pensioensaanspraken wel deugdelijk bevestigd zijn. Deze sub 3 genoemde waarborg hield dus tevens in een zo volledig mogelijke veiligstelling der pensioenen bij een eventuele politieke lotswisseling van Nederlands-Jndië.
B.
Voor groep B (Weduwen en (resp. in 1817, 1842 en 1909) : 1 Weduwen en Wezen van 2°. Weduwen en Wezen van 3°. Weduwe n en Weze n van 0 .
C.
Weze n) zijn de volgende fondsen ingesteld Europ. Burgerl. Landsdienaren. Europ. Officieren va n het K.N.I.L. Europ. minderen van het K.N.l.L.
En voor groep C ten slotte het veel later ingestelde Europ. locaalpensioenfonds, dat zowel de pensioenen van ambtenaren van autonome locale ressorten. als van hunne weduwen en wezen omval
De financiering van de fondsen was onderling zeer verschill end. D eigen-pensioenfondsen ontvingen sedert 1918 jaarlijks in de vorm va n subsidies tcn laste van de Indische geldmiddelen een zodanig percentage van de som der bezoldigingen van de deelgenoten, dat de in dat jaa r ontstane pensioensaa nspraken worden gedek t. Dit percentage bedroeg bijv. in 192920,2 % (de deelgenole n drage n zelf 2 % bij). Deze regel ing gold a lleen voor de op of na I Januari 1917 in dienst getreden deelgenoten. Voo r degenen die voor die datum in Indische landsdienst waren ge treden, bleef voorshands het omslagstelsel gehandhaafd, nl. door jaarlijks een bedrag daarvoor op de begroting uit te trekken. Toen het in 193 1 en volgende jaren onmogelijk bleek, de wettelijk voorgeschreven la ndsbijd ragen aan de eigen-pensioenfondsen nog langer uit de gewone middelen te bestrijden en de depressie zodanige veranderinge n in de economische toestand had gebracht dat me n zich - althans voor ee n bepaalde periode - moest instellen op gewijzigde omstandigheden, werd in 1933 de " Pensioenfinancieringscommissie" ingesteld. H aa r verslag leidde tot de wet van 28 December 1934 (Slbl. 703), de z.g. Pensioen financieringswet. Als gevo lg van deze wet werden de subsidies tot dek k.ing van de jaarlijkse pensioensaa nsp raken gew ijzigd in uitkeringen , ten laste van de Nederlandsch-Indische geldmiddelen, van het nadelig verschil tussen de over het betrokken jaar door het fonds gedane uitgaven en de da artegenover staande in ko msten uit rente van belegde gelden, bijdragen van deelgenoten en toevallige baten. In feite heeft men toen de verdere fondsvorming opgeschort. Van de reeds gevormd e fondskapitalen werd profijt getrokken, doch zij zo uden intact worden gelaten. Het voornemen bestond om in 1938 de toesta nd opnieuw in beschouwing te nemen, hetgeen Jater is uitgesteld tot 1942. De Weduwe n- en Wezenfo nd sen zijn steeds gefinancierd volgens het fondsenstelsel met dekking der aanspraken (kapitaalsdekkingstelsel) . De opzet was een verze keringsfonds, dat geheel zou wo rden in stand geho uden door de bijdragen der deelgenoten zelf. Bij het fond sreglement werd de contributie der deelgenoten zoda nig geregeld dat zij voldoende was om de lasten te dekken. Een tijdlang ontvingen deze fondsen bijdragen uit de Indische geldmiddelen, doch hieraan kwam in 1934 een einde.
9S
Het Europ. locaal pensioenfonds werd eveneens gefinancierd als een verzekeringsfonds met dekking der aanspraken. Het is een gemengd fonds, waaruit zowel de pensioenen van de ambtenaren. als die van hunne weduwen en wezen worden betaald. De bijdragen van de deelgenoten werden aangevuld met subsidies ten laste van de begrotingen van de locale ressorten, terwijl de contributie voor de weduwen en wezen-uitkeringen voldoende was om de aanspraken te dekken. Aldus was de siuatie ten aanzien der Indische pensioenfondsen, toen eerst Nederland en daarna Indonesië ten offer vielen aan een vijandelijke bezetting. In Nederland is de voorgenomen herziening van de Pensioenfinancieringswet 1934 niet doorgezet. Directie en commissarissen van de eigen pensioenfondsen en de weduwen· en wezenfondsen achtten , in overeenstemming met de SecretarisGeneraal van het toenmalige Ministerie van Koloniën, dit tijdens de Duitse bezetting ongewenst. Ook na de bevrijding is deze herziening niet tot stand gekomen. De in de economische crisis aJs slechts tijdelijk bedoelde terugkeer tot het omslagstelsel bleef dus in feite bestendigd. Dit bracht mede dat, waar de verbindingen tussen Nederland en Indonesië verbroken waren en geen omslag ten laste van de Indische begroting kon worden gebracht, in de oorlogsperiode in Nederland de pensioenen zijn uitbetaald ten laste van de Fondsen, waartegenover slechts onvoldoende baten stonden. Het gevolg was een aanzienlijke in tering van de fondskapitalen. De gezamenlijke kapitalen der betrokken fondsen bedroegen uil. 1942 f 341.000.000 en ult. 1945 f 284.000.000 een intering derhalve van f 57.000.000. Op 7 Februari 1946 cODStateerde de Directie VaD de Indische Pensioenfondsen dat het eigen-pensioenfonds van de officieren geheel geliquideerd was, ..het had geen kapitaal meer". Dringend werd dan ook aan de Minister van Overzeese Gebiedsdelen in overweging gegeven de Indische regering op de algemene noodtoestand van de fondsen te wijzen, met het verzoek maatregelen te nemen om verdere afb raak te voorkomen. Naar schatting zou ongeveer SS milJioen per jaar nodig zijn. De financiële noodtoestand van Nederlands-Indië in de na-oorlogse jaren heeft veroorzaakt dat de fondsen steeds verder zijn ingeteerd; op qet ogenblik van de souvereiniteitsoverdracht was de volgende phase bereikt: 1. Europ. Burg. Ambtenaren, Fondskapitaal minus Nf. 2.745.511,778 in Nederland; saldo in Indonesië onbekend ; 2. Officieren: fondskapitaal minus Nf. 13.554.073,91 in Nederland; saldo in lndonesië onbekend; 3. Europ. minderen, fondskapitaal minus Nf. 325.078,02 in Nederland, saldo in indonesië onbekend; 4. Locale ambtenaren, fondskapitaal plus Nf. 22.726.926,73 in Nederland, saldo in Indonesië plus It. 11.591.955,47; 5. Weduwen- en wezen Europ. Burg. Ambtenaren, fondskapitaal plus Nf. 111.919.321,48 in Nederland, saldo in Indonesië plus It. 17.495.082,11; 6. Weduwen en wezen officieren, fondskapitaal plus Nf. 11.554.654,97 in Nederland, saldo in Indonesië plus It. 3.152.181,27; 7. Weduwen en wezen minderen, fondskapitaal plus Nf. 37.843.315 in Nederland, saldo in Indonesië minus It. 1.854.475,63. Uit bovenstaande cijfers bJijkt dat de eigen-pensioenfondsen bij de souvereiniteitsoverdracht aanzienlijk debet stonden. Zij zijn nl. in de loop van 1948 uitgeput
96'
geraakt. In 1948 werd door de Ministerraad besloten met ingang van I Januari J 949 aa n de eigen-pensioenfondsen ten laste va n het thesaurie-crediet een bedrag van f 3.000.000 per maand te verstrekken om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen. Hieraa n is uiteraard bij de souverei niteitsove rdracht een einde gekomen, zodat sede rtdien het volle gewicht van de aan Nederlanders verschuldigde pensioenen op de Indonesische begroting is gaa n drukken. Ten aanzien van de weduwen- en wezenfondsen - die der locale ambtenaren daa ronder begrepen - is op de Tweede Ministersconferentie besloten dat door Nederland de verplichtingen van Indones ië werden overgenomen, zodat met betrekk ing lot deze pensioenen verrassinge n zijn uitgesloten.
Afwikkeling van de betaling der backpay-pellsioenen. In Indo nesië werd terstond na de Ja panse invas ie (Maart 1942) op Jast van de bezettingsautoriteiten een eind gemaakt aan de uitbetaling van pensioenen. Gedurende de gehele oorlogsperiade z ijn geen pensioenen uitgekeerd. De gepensionneerden werden voor het grootste deel geïnterneerd en verl ore n daarbij hui sraad, kleding en meubilair; een klein deel werd niet geïnterneerd, doch zij moesten, om gedurende 3~· jaar in hun onderhoud te voorzien, hun bezittingen geleidelijk geheel te gelde maken. Aldus hadden in Augustus 1945 de in Indonesië verblijvende gepe nsionn eerden een vordering van 41 maanden achterstallig pensioen. Helaas is het niet zo geweest da t deze vorderingen bij het einde der Japanse bezetting aa nstonds zij n voldaan. Voordat men zo ver was dat dit achtersta llig pensioen inderdaad werd uitbetaald, moest een lange weg worden afgelegd, bezaa id met voetangels en klemmen. De volgende moeil ijkheden hebben zich nl. voorgedaan: a. uitstel van betaling door de z.g. Bevriezingsordon nantie; b. nieuw uitstel io 1949; c. verschil van mening omtrent de vraag, wie de pensioenen schuldig is ; d. valuta-moeilijkheden; e. hel leide n van de betaling over lndone si~. Ad a. (Uitstel van betaling door de z.g. Bevriezingsordonnantie). Aanvankelijk, dus bij het einde der Japanse bezetting, stonden zowel de Indiscbe regering, als het Ministerie van Overzeese Gebiedsde len op het standpunt, dat het vraagstuk der backpay-pensioenen niet los kon worden gezien van dat der gedurende de bezettingsperiode niet uitbetaa ld e salarissen. Backpay-pensioenen en backpay-salarissen werden dus als één pro bleem beschouwd. Tezamen werden zij dan ook getroffe n door het moratorium, dadelij k na het wed er in functie treden van de Luitenant -Gouverneur-Generaa l op 29 Augustus 1945 afgeko ndigd in de vorm van de Z.g. Bevriezingsordonnantie (l nd. Stbl. 1945 no. 129) , waardoor a lle vooroorlogse en tijd ens de oorlog ontstane vorderingen "bevro ren". Daar de redactie van deze regeling ewnwel twijfel liet omtren t de vraag of de bepalingen der ordonnantie ook van toepass ing waren op de verschenen pensioentermijnen, is daarna bij /tul. Stbl. 1947 no. 169 bepaald dat de opschorting van de beta lingen, bedoeld in de Bev riezingsordonna ntie, mede zo u gelden voor verplichtingen, welke wortelen in het publiek recht, onverschillig of deze binnen of buiten Nederlandsch-Indië afdwingbaar zouden zijn. Ongeveer drie jaar lang heeft in officiële kringen de opvatting dat achtersta llige pensioenen op analoge wijze moeten worden geregeld als achterstallige
97
salarissen, de overhand gehad. De achterstallige pensioenen over de bezettingstijd bleven, in afwachting van nader te treffen beslissingen, door de Bevriezingsordonnantie buiten bereik van rechthebbenden. De uitbetaling van nieuwe maandelijkse pensioentennijnen werd evenwel met ingang van 1 September 1945 hervat. Inmiddels, zoals elders reeds uiteengezet, leidde de noodzaak om aan de oorlogsslachtoffers zo spoedig mogelijk een som gelds uit te keren voor aankoop van het hoogst nodige, in 1947 tot de Z.g. "initiële rehabilitatie-uitkering" (Ind. Stbl. 1947 no. 164), waardoor aan ambtenaren en particuliere werknemers 3,4 of S maanden (vooroorlogs) salaris werden uitbetaald, naar gelang van de gezinssterkte. Voor de gepensionneerden werd in analogie daarmede de oplossing gevonden in een terbeschikkingstelling uit het bevroren pensioensaldo van een bedrag van 3, 4 of 5 maanden pensioen, eveneens verband houdende met de gezinssamenstelling. Dit werd mogelijk gemaakt door opheffing van de Bevriezingsordonnantie 1945 voor deze 3, 4 of 5 maanden pensioen (Ind. Stbl. 1947 no. 165). De uit dien hoofde verschuldigde peosioenbedragen werden uiteraard uit de betrekkelijke fondsen betaald. Intussen badden organisaties van gepensionneerden zich tot de Indische regeriog gewend om voor haar leden (pensioentrekkers) de integrale uitbetaling van de backaypensioenen te bepleiten, zonder daarop nochtans uitsluitsel te verkrijgen. Op een verzoekschrift, gericht tot Hare Majesteit de Koningin , werd evenwel door de Minister van Overzeese Gebiedsdelen na bekomen Koninklijke machtiging, bij schrijven van 7 Sept. 1946 2de Afdeling no. 4/603 als volgt geantwoord: "Ten aanzien van de mogelijkheid om de onderwerpelijke pensioenbedragen "te keren, heeft tot dusver de Indische Regering haar standpunt nog niet bepaald, "wat daarmede samenhangt dat de consequenties van een beslissing ten deze van ,,zeer verstrekkende aard kunnen zijn en daarom vooraf nauwkeurig dienen te "te worden overwogen. ,,De betrokken aangelegenheid toch kan niet worden gezien los van de gehele ,.financiële situatie van Nederlands-Indië, noch van de mogelijkheid om achter"stallige salarissen over de bezettingstijd uit te keren of om vergoeding te geven ,.aan de vele tienduizenden, die in de bezettingstijd alles hebben verloren, zulks "mede omdat volledige schadeloosstelllng aan alle door of tengevolge van de "oodog gedupeerden, voor de verarmde Indische maatschappij ondrage1ijk zou ,~ijn".
Eerst tegen het einde van 1947 kwam de Overheid tot de erkenning, dat gepensionneerden een juridisch onaantastbaar recht op de pensioenen hadden. Voor het eerst kwam dit lot uiting in het schrijven van de Luitenant-GouverneurGeneraal aan de Minister van Overzeese Gebiedsdelen dd. 18 Nov. '1947, waarbij het volgende werd gesteld: "Het vraagstuk der uitbetaling der pensioenen is slecbts om practiscbe redenen "in dit beginstadium van de regeling van rehabilitatie-uitkeringen gekoppeld aan "de questie der uitbetaling van de over bedoelde periode onuitbetaald gebleven "bezoldigingen. Dit neemt evenwel niet weg, dat ook de Regering van oordeel "is dat juridisch deze twee zaken onderling van geheel andere aard zijn. Uit het "feit, dat de Beviezingsordonnantie op de pensioenvorderingen van toepassing "werd geacht, moge reeds blijken dat de pensioenvorderingen als bestaande (zij "bet dan ook nog niet opeisbare) vorderingen werden erkend, zulks in tegen"stemng met de vorderingen op salaris",
98
Hierbij werd dus erkend, dat de koppeling van de questie der backpay-pensioenen aan het vraagstuk der onuitbetaalde salarissen geen redelijke zin had. Al s gevolg hiervan werd afgekondigd de ordonnantie in lnd. Sfb/. 1948 no . 285, waardoor de achterstallige pensioenen geheel werden vrij gegeven; op 1 Januari 1949 zou met de uitbetaling kunnen worden begonnen.
De commissie tekent hierbij aan dat een ander - Diet steeds uitgesproken, doch wel steeds latent aanwezig - motief voor uitstel in de jaren 1945 tot 1948 is geweest de vrees voor inflatie bij uitkering van grote bedragen aan indische oorlogsslachtoffers, hetzij in Indonesië of Nederland . Speciaal bij de koppeling van de achtersta lli ge pensioenen aan de rehab ilitatie en bij de grote bedragen, die men aanvankelijk in het hoofd had (de backpay-pe nsioenen werden b.v. geschat op 150 millioen gulden) was dit motief begrijpelijk.
Ad b. (ni euw uitstel in 1949). Begin 1949 kon dus eindelijk met uitbetaling der backpay-pensioenen worden aangevangen . Indien deze uitbetaling aan allen gescbied zou zijn in de eerste maand en van 1949. zou er tbans in bet geheel geen moeilijkheid zijn. Doch bij de souvereiniteitsoverdracht was men met die uitbetaling nog lang niet gereed en toen d\.! Republiek Indonesië in Maart 1950 baar monetaire maatregelen afkondigde. had ongeveer 55 % der gepensionneerden hun pensioen in Nederlands Courant ontvangen. terwijl de overigen door de monetaire maatregelen werden getroffen en de uitkering zagen getiërceerd~ velen werden voorts nog verplicht Indonesische 3 % Staatso bligaties te nemen, waardoor zij slechts 1/6 ontvingen van hetgeen zij zouden hebben ontvangen. indien zij tot de gelukkige eerste helft hadden behoord. Van deze monetaire maatregelen zijn ook nog slachtoffer geworden zij. wier remise tijdig vóór Maart 1950 in orde was gebracht. Het Hoge Commissariaat van Jnd onesië te 's-Graven hage is nl. reeds begin Januari 1950 begonnen met aanhouding van betalingsopdrachten uit dezen hoofde. De gedachte ligt voor de hand dat dit geschiedde met het uitzicht op de beraamde geldsanering. De schade, die door de in Nederland gevestigde Indische gepensio nneerden werd geleden als gevolg van het niet a pari uitbetalen van de backpay-pensioenen, beloopt een bedrag van ongeveer Nf. 4.500.000 en betreft omstreeks 1000 gevallen. Ad c.
(verschil van mening omtrent de vraag wie de pensioenen schuldig is). De vraag werd hierbij urgent tegen welke rechtspersoon de Indische gepensionneerden hun pensioensaanspraak geldend konden maken, ol. tegenover de pensioenfondsen dan wel tegenover de Indonesische regering. De "Commissie van Advies inzake de financiering der Indonesische pensioenen", ingesteld bij gemeenschappelijke Beschikking van de Minister van Overzeese Gebiedsdelen a.i. en de Minister zonder Portefeuille vermeldt hieromtrent in haar rapport van 7 December 1948, 2de Afdeling no. 19 ( .. rapport Koster") het volgende: " De aanspraken op eigen-pensioen. tevoren geregeld bij algemene maatregel "van bestuur, vallen s~dert 1 Januari 1926 onder de regelingsbevoegdheid van de "ordonnantie-wetgever in Indonesië. Gewezen landsdienare n hebben. ingevolge "de bestaande, door die wetgever in bet leven geroepen of tot diens competentie "behorende pensioenreglementen. wanneer zij aan bepaalde eisen van leeftijd en "diensttijd hebben voldaan, recht op pensioen. "Nergens in die pensioenreglementen zelve is bepaald tegen wie zij dit recht
99
"geldend kunnen maken, doch elders, nl. in de wet van 2S Juli 1918 voor een "beperkte categorie (de op of na I Januari 1917 in vaste dienst aangestelden) en "later in de "Pensioenfinancieringswet 1934" voor allen, is bepaald, dat de pen"sioenen gekweten zullen worden uit de eigen pensioenfondsen. "Indonesië heeft volgens de wet van 1918, die na de periode 1935-1942 (wer"kingsduur van de "Pensioenfinancieringswet 1934"), wat het voldoen der bijdragen "aan de fondsen betreft weer ten volle van kracht is geworden, de verplichting ,tZoveel aan die fondsen bij te dragen als voor het voldoen der verplichtingen "nodig is. "Op Indonesië rust dus de wettelijke plicht de eigen-pensioenen volgens het fond"senstelsel te financieren. "Wanneer om redenen van financiële onmacht met bet stelsel van financieren "der pensioenen door middel van fondsen wordt gebroken, ontheft dit Indonesië "naar vanzelf spreekt niet van de verplichting om de pensioenen te blijven finan"eieren en zal het dit moeten doen volgens het enige andere stelsel, het omslag"stelsel". Indonesië had dus wel rechtstreeks met deze pensioenen te maken. Anders is het echter gesteld met de weduwen- en wezenfondsen (van ambtenaren, officieren en minderen) en het Europees Locaal pensioenfonds. Het Rapport-Koster zegt dienaangaande: "De gezinsuitkeringen (W.A.-, W.O.- en W.M.-fondsen) ZijD Daar het "een"stemmig oordeel der commissie, bij uitsluiting geconstrueerd als uitkeringen ten "laste van de betrekkelijke fondsen. Hierbij heeft men verplichte verzekering annex "verplichte bijdragen en - nergens elders geregeld - recht op pensioen. Dit recht "op pensioen (gezinsuitkeringen) kan men in geen enkele andere Gouvernements"regeling terugvinden, zodat ook geen andere wettelijke aasprakelijkheid valt te "construeren dan van de rechtspersoon, het betrekkelijk weduwen- en wezenfonds. "Dezelfde constructie in dit geval zowel wat betreft de eigen-pensioenen als wat "aangaat de gezinsuitkeringen, geldt bij het Europese locaalpensioenfonds. Ook "hier zullen betrokkenen in eerste instantie slechts een recht kunnen doen geldig "maken tegen dit fonds. "De deelgenoten in de drie weduwen- en wezenfondsen en in het Europees "locaal pensioenfonds hebben dus alleen juridische aanspraken op deze bestaande "fondsen", Ad d. (valuta-moeilijkheden). De sub b vermelde remise-moeilijkheden maakten voorts de vraag actueel in welke "guldens" de Indische pensioenen waren uitgedrukt. Het tiende interim-rapport van de Commissie Valuta-verhouding Nederland! Overzeesche Gebiedsdeelen (Commissie Verrijn Stuart) rapporteerde dienaangaande op 24 December 1946: "De vraag in welke guldensoort de pensioenverplichtingen jegens zijn gepen"sionneerden luiden ... ... wordt " .... formeel reeds beslist door de bepalingen van "het Indische pensioenreglement, volgens welke de pensioenen een bepaald per"centage van het activiteitssalaris - dat uiteraard in Indisch Courant luidt "vormen. De Commissie meent dat hieruit moet worden geconcludeerd dat de "Indische pensioenen geacht moeten worden te luiden in Indisch Courant". Het rapport-Koster vermeldt daaromtrent bet volgende: "Uit het feit, dat de pensioensaanspraken zijn neergelegd in regelingen van de "wetgever van Indonesië en dat daarbij is bepaald, dat de pensioenen een bepaald
100
,.percentage bedragen van een zekere grondslag, welke grondslag wordt bepaald "op basis van gedurende een aantal jaren, in Indonesisch Courant genoten salaris, "zou kunnen worden geconcludeerd, dat de pensioenen van het Jndonesisch over"heidspersoneel en van de nagelaten betrekkingen daarvan mede luiden in Indo"nesisch Courant. I) .,Hier staat echter het volgende tegenover. Het lijdt geen twijfel, dat de groep ,.uitgezonden ambtenaren er altijd op gerekend heeft cen recht op pensioen in "Nederlands Courant te verwerven. De in Nederland gevestigde pensioenfondsen .,mogen dan, in strijd met de aanvankelijke opzet, in de praktijk niet volgestort zijn, .,de individuele ambtenaar mocht er toch op vertrouwen, dat zijn in Nederland "betaalbaar pensioen zou worden voldaan uit in Nederland belegde pensioen"bijdragen. Wanneer de hoogte der Indonesische pensioenen in debat kwam, heeft "de Nederlandse Regering bij herhaling verklaard, dat de, immers op veel jeug"diger leertijd gepensionneerde en als gevolg daarvan in doorsnee nog voor hoge "uitgaven aan opvoeding van kinderen a.a. gestelde oud-Indisch ambtenaar, een "pensioen moest hebben, dat hem in staat zou stellen op hetzelfde niveau te leven " als zijn nog in actieve dienst zijnde Nederlandse collega in overeenkomstige rang. " Het behoeft wel geen betoog, dat aan deze voorwaarde slechts wordt voldaan, " indien de valuta, waarin enerzijds het pensioen en anderzijds het salaris wordt " betaald, dezelfde is. In dit verband verdient tevens de aandacht, dat in de periode, "dat de Indische gulden in Nederlanf 140 noteerde, de overheidspensioenen in "Nederland op pari-basis werden uitgetaald. Naar de mening der commissie wijst "het gebruik derhalve in de richting, dat de pensioensverplichting, voorzoveel be" treft betalingen in Nederland, in Nederlands courant luidt. "Dat ook rechtstreeks hierbij betrokken belanghebbenden i.c. de in Nederland "gevestigde gepensionneerden, dit standpunt innemen, kan blijken uit het feit, dat "tegen uitbetaling op pari-basis, bij hogerbedoelde dispariteit tussen beide valuta, "practisch geen bezwaren werden ingebracht". Het Haagse Gerechtshof, zeer onlangs voor de vraag gesteld of het juist is dat een na 13 Maart 1950 uitgekeerd restant van achterstallig pensioen door het Officieren-Pensioenfonds werd uitbetaald na herleiding van I : 3, besliste in zijn arrest van 17 April 1952: .,dat Pensioenfonds deze herleiding grondt op een beweerdelijk gevestigde prak.. tijk. dat het pensioen aan in Indonesië verblijvende pensioengerechtigden aldaar "wordt uitbetaald, hetgeen mede zou brengen, dat bedoelde pensioengerechtigden "over de periode, dat zij in Indonesië waren, slechts op Indonesisch Courant recht "hebben; "dat ook al zou van een gevestigde praktijk als bedoeld sprake zijn, deze praktijk "nog geen rechtsgrond oplevert voor de toegepaste herleiding; "dat het besluit van 7 April 1949 van de Minister van Overzeese Gebiedsdelen "te 's-Gravenhage, waarbij aan appellant pensioen is toegekend ten laste van het "te 's-Gravenhage gezetelde Pensioenfonds, luidt in guldens en niet aan twijfel "onderhevig is, dat hierbij aan appellant pensioen is toegekend in Nederlands "Courant; "dat de periode van I Mei 1946 tot en met 21 Juni 1948, waarover appellant "pensioen heeft gevorderd, nog valt in de tijd, dat pariteit bestond tussen. de "Nederlandse en de Indonesische gulden ; I) De bovenstaande regel lijdt uitzondering ten aanzien van de militaire rangpensioenen. waarbij een ander systeem werd gevolgd. Deze pensioenen waren nl. niet afhankelijk van het salaris, doch van de rang van betrokkenen. (aantekening van C.A.B.)
101
r
Ii~ 11
"dat indien Pensioenfondsen tijdig met appelaot zou hebben afgerekend, appel~ ,.lant het volle bedrag van zijn pensioen zou bebben ontvangen, althans daarvoor ,,zou zijn goedgeschreven, nog voor de souvereiniteitsoverdracht en vóór 13 "Maart 1950; "dat op deze gronden het Hof bedoelde herleiding onjuist acht en het volle "bedrag van f 3285,58 aan appellant ten goede moet komen'" Inmiddels was de valuta-kwestie der pensioenen op het niveau van de verhouding tussen de beide Unie-partners in een nieuw stadium gekomen. Op de Eerste Ministersconferentie van de Nederlands-Indonesische Unie is Dl. te Djakarta op I April 1950 besloten: ,,2. De pensioenen van hen, die v6ór 1 Januari 1950 zijn gepensionneerd, zullen "voor het volle guldensbedrag in Nederlands courant worden uitbetaald ... ,,3. De uitkeringen aan weduwen en wezen zullen in de eerste plaats a pari ten ..laste van de desbetreffende fondsen worden voldaan. "lndien de inkomsten van de fondsen daartoe niet voldoende mochten zijn, "zal Indonesië voorlopig het verschil a pari voldoen . . ,". Officieel is steeds door bet Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen aan belanghebbenden medegedeeld dat de boven sub 2 aangehaalde bewoordingen in bet besluit der eerste Unieconferentie alleen betrekking hebben op de pensioenen na de souvereiniteitsoverdracht en niet slaan op de backpay-pensioenen, aangezien omtrent de laatste geen besprekingen op de Unieconferentie zijn gevoerd. Het spreekt vanzelf, dat deze mededeling betrokkenen nimmer heeft bevredigd. Zij menen dat, nu de backpay-pensioenen naar de tekst van het besluit niet zijn uitgesloten, deze daaronder vallen. Ad e. (het leiden van de betaling over Tndonesië) . Toen de Indische regering in 1948 eindelijk besloot de achterstallige pensioenen vrij te geven, heeft zij tevens besloten deze pensioenen rechtstreeks ten laste der Indische begroting te brengen. Deze beslissing beduidde dus dat de betreffende pensioenen niet, zoals normaal zou zijn geweest, in eerste instantie door de fondsen moesten worden opgebracht. Bovendien werd besloten de uitbetaling in 1ndonesië te doen plaats hebben en nog uitstaande vorderingen van het Land daarvan in mindering te brengen. De in Nederland gevestigde gepensionneerden - voorzover zij Nederlands deviezeningezetenen waren - kwamen zodoende in de merkwaardige situatie dat zij verplicht werden de overmaking uit Indonesië te regelen met inachtneming van de beperkende transfer-bepalingen, die ook voor de souvereiniteitsoverdracht reeds golden en een vermogenstransfer begrensden tot f 25 000 totaal met een jaarHjks maximum van f 10000. Dit was vooral nadelig voor hen die eigen gelden in Indonesië hadden en deze reeds hadden overgemaakt. Door ieder werd echter ondervonden dat de betaalbaarstelling in Indonesië en de bemoeiingen van het Deviezeniostituut voor Indonesië een zeer vertragende uitwerking had. In Nederland moesten door de belanghebbenden vragenlijsten worden ingevuld en deze werden, na verificatie door de Directie van de Indische Pensioenfondsen te 's-Gravenhage, naar Indonesië gezonden waar door het Indische Departement van Financiën het saldo werd vastgesteld en op een rekening werd geplaatst bij de Comptabiliteitsdienst in Indonesië. Voor de transfer naar Nederland was een vergunning nodig van bet Deviezeninstituut te Djakarta en tenslotte kon, als aan
102
I, I'
alle vereiste formaliteiten was voldaan, betrokkene het saldo in ontvangst nemen te 's-Gravenhage aan het Comptabiliteitskantoor van het Commissariaat voor Indonesische Zaken in de Carel van Bylandtlaan. Indien de backpay-pensioenen aan Nederl and se deviezeningezetenen waren uitgekeerd op de normale wijze, dan zou deze uitbetaling zijn geschied door de toenmalige Directie van de Indische Pensioenfondsen te 's-Gravenhage zonder enige beperkende bepa ling (behoudens uiteraard verrekening van voorschotten, belasting en dergelijke). Voornoemde gepensionneerden zouden dan gecn last van de Indische monetaire maatregelen hebben gehad; door deze maatregelen zouden nl. alleen zij zijn getroffen, die toen in Indonesië verblijf hielden en daarna zich in Nederland vestigden en dit betreft slechts een kleine groep. § 2.
Besc:houwing van de moeilijkheden
Ad a. (uitstel van betaling door de z.g. Bevriezingsordonna ntie) . Tussen 1945 en ]948 is - zoals achteraf door de Indische Regering is erkend tcn onrechte een verband gelegd tussen de achterstallige pensioenen en het vraagstuk der salarissen over de periode van de Japanse bezetting. Naar het eenstemmig oordeel der Commissie zijn dit inderdaad geheel verschillende kwesties; de achterstallige pensioenen behoren in hetzelfde licht te worden beschouwd als gewone, maandelijks verschijnende pensioentermijnen; immers, de backpay-pensioenen zij n niet anders dan een cumulatie van de pensioentermijnen. verschenen ged urende de Ja panse bezetting. Alleen tengevolge van de Bevriezingsordonnantie zijn deze backpay-pensioenen in een bijzondere positie geraakt, doch deze bijzondere positie betreft haars inziens uitsluitend de opschorting van de uitbetaling. doch niet het bedrag zelf. Dit blijkt duidelijk uit hetgeen is geschied met die vervallen pensioentermijnen, welke niet onder voormelde ordonnantie vaIJen. Immers aan hen, die na een periode van internering door de extremisten (1946 en 1947) repatrieerden. werden de sedert 1 September ]945 "achterstallige" termijnen in Nederland alle tezamen uitbetaald zonder enige beperking. Hetzelfde gold trouwens ook vroeger reed s voor hen die gedurende een lange tijd in het buitenland hadden vertoefd en gedurende deze periode hun pensioen niet hadden kunnen opnemen. Het valt te betreuren dat de Indische regering niet aanstonds na de bevrijding dit standpunt beeft gehuldigd, doch eerst in de loop van het jaar 1948 terzake kleur heeft bekend; zodoende zijn ten nadele der gepensionneerden drie volle jaren verstreken.
Ad b. (Nieuw uitstel in 1949). Maar zal men vragen, al heeft de Bevriezi ngsordonnantie de uitbetaling stil gelegd lot ] Januari 1949, was het dan waarlijk onvermijdelijk dat eind 1949 ongeveer de helft der uitbetalingen administ rat ief nog niet was afgedaan? Inderdaad krijgt men de indruk dat door belanghebbenden terecht wordt geklaagd dat - al zijn daartoe zeker verzachtende omstandigheen aan te voeren als gevolg van aministratieve traagheid en onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel de uitbetaling van de achterstallige pensioenen onnodig is vertraagd. Dit geldt naar het eenparig gevoelen der commissie niet voot de Directie van de Indische Pensioenfondsen in Nederland. D e gegevens, betrekking hebbende op de uitbetaling van de backpay-pensioenen zijn door het burau te 's-Gravenhage met voortvarendheid verzameld en tijdig naar het Departement van Financiën in Djakarta gezonden. Aangezien dit Departemen t - naa r verluidt - met arbeid 103
was overkropt, heeft de verwerking van de gegevens veel tijd gekost. met het reeds gemelde gevolg, dat ongeveer 1000 gevallen niet gereed zijn gekomen voor de souvereiniteitsoverdracht. Ad c. (verschil van mening omtrent de vraag, wie de pensioenen schuldig is). De commissie sluit zich aan bij hetgeen bet rapport-Koster in bet hierboven gegeven citaat vermeldt omtrent de vraag tegen welke rechtspersoon de Indische gepensionneerden hun pensioensaanspraken geldig konden maken. Ad d. (valuta-moeilijkheden). Noch bij de totstandkoming van de wel op de Pensioenfondsen van 1918, noch bij de Pensioenfinancieringswet van 1934 werd door de Nederlandse Regering (of door de Volksvertegenwoordiging) rekening gehouden met de mogelijkheid van valutaverschil tussen de Nederlandse en de Nederlands-Indische gulden. Men zou hieruit kunnen afleiden dat zowel bij de Nederlandse, als bij de Nederlands-Indische Regering de plicht tot uitbetaling a pari in Nederland van de Indische pensioenen nimmer aan twijfel onderbevig is geweest. Ambtenaren (en adspirant-ambtenaren) hebben hieruit zekerheid geput dat de Indische pen!-1ioenen nimmer door valuta-schommelingen zouden worden aangetast. Urgent werd de valutakwestie echter pas bij de afkondiging der monetaire maatregelen. Of het backpay-pensioen in een bepaald geval voor af na d. afkondiging van de monetaire maatregelen is uitbetaald, heeft meestal slechts van het toeval afgehangen. Als er b.v. op een lijst van 20 namen één geval voorkwam met complicaties, werd de gehele lijst in Indonesië aangehouden, waardoor de 19 anderen werden gedupeerd. Een dergelijke volkomen toevallige splitsing in een groep die betaling a pari kreeg en een groep welke haar uitkering door 3 (of meer) zag gedeeld, wordt uiteraard als een grove onbiIJijkheid gevoeld. Daal bij komt dat alle Indische gepensionneerden, dus ook zij die door de monetaire maatregelen zijn getroffen. buiten de rehabilitatie-regelingen zijn gehouden. Om nJ. als oorlogsslachtoffer in de zin van deze regelingen te worden aangemerkt, gold als voornaamste criterium dat men gedurende de Japanse bezettingstijd geen inkomsten of althans slechts zeer weinig inkomsten had kunnen verwerven. Aangezien de gepensionneerden na de bevrijding achteraf hun achterstallige pensioentermijnen kregen uitbetaald, hadden zij - zo werd ge· redeneerd - geen aanspraak op een rehabilitaite-uitkering, omdat de hun toekomende 41 maanden pensioen hun regelmatige inkomsten over de bezettingsperiode uitmaakten. I) Van dit pensioensaldo (waarover nog een boog percentage belasting verschuldigd was) moesten zij zich weer inrichten, kleding, huisraad enz. Het spreekt vanzelf dat een uitkering van drie, vier of vijf maanden pensioen (naar gelang van de gezinssterkte) benevens een derde deel of nog minder van de rest van een pensioen. dat op zijn hoogst 46 % van het laatstelijk genoten salaris bedroeg, bezwaarlijk kan worden aangemerkt als een sociaal verantwoorde rege1ing van deze groep oorlogsslachtoffers. A fortiori geldt dit voor de weduwenpensioenen en wezenonderstanden. De omstandigheid dat gepensionneerden, toen de koers in hun voordeel was. I) Uiteraard zijn er gepensionneerdcn, die daarna in actieve dienst zijn teruggekeerd en dus behalve backpay-pensioen ook rehabilitatie-uitkering ontvingen. Deze laatste werd echter pondspondsgewijze verminderd (art. 10a Ind. Stbl. 1949 no. 462).
104
daarvan niet hebben kunnen profiteren, pleit er voor - naar het oordeel van die leden der commissie die menen dat de pensioenen in Indonesisch Courant luiden dat zij anderzijds thans geen schade behoren te ondervinden van een koersverschil in hun nadeel. Omtrent de valuta waarin de tndische pensioenen zijn uitgedrukt, is de commissie nict eenstemmig. Sommige leden zijn van mening dat de pensioenen zijn uitgedrukt in "guldens" (Nederlandse of Nederlands-Indische) en gronden daarop deels het standpunt dat betrokkenen aanspraak hebben op betaling der backpaypensioenen a pari, deels het standpunt dat betrokkenen slechts aanspraak hebben op Indisch Courant of de tegenwaarde daarvan in Nederlands Courant, berekend tegen de koers van de dag van overmaking, anderen zijn van opinie dat de pensioenen zijn uitgedrukt in Nederlands-Indisch Courant. Zoals boven gereleveerd, bes.liste inmiddels het Haagse Gerechtshof in eerstbedoelde zin. De commissie meent dat het buiten haar bestek ligt de wederz.ijdse argumenten voor deze beide standpunten in dit rapart neer te leggen. Zij betreurt het dat bij de besprekingen op de Eerste Ministersconferentie - op welk tijdstip de gevolgen van de door Indonesië getroffen monetaire maatregelen. bekend waren - verzuimd :s de uitbetaling van de back-pay-pensioenen a pari veilig te stellen. Zij is voorts eenstemmig van oordeel dat, gezien de hierboven gereleveerde voorgeschiedenis, een verschillende behandeling voor diverse soorten achterstallige termijnen hoogst onbevredigend is, dit te meer, nu de vraag wie wel en wie niet zijn backpay-pensioen a pari ontvangt, door het blote toeval blijvend zou worden beslist. Unaniem is zij dan ook van mening dat de meest bevredigende oplossing ware alle Indonesische backpay-pensioenen a pari uit te betalen. Dit zou kunnen geschieden door uitbetaling aan betrokkenen van het verschil tussen Nederlands en Indonesisch Courant. Voorzover deze gepensionneerden hun in Indonesisch Courant ontvangen bacpay-pensioenen eerst gedwongen voor de helft hebben moeten omzetten in Indonesische 3% staatsobligaties (die in Indonesië achterbleven) en de andere heUt nog door drie zagen gedeeld bij transfer naar Nederland, zullen zij bij ontvangst van het bovenbedoelde verschil in Nederlands Courant hun Indonesische staatsoblgaties moeten cederen.
Ad e. (het leiden van de betalingen over Indonesië). Aan het Tweede Kamerlid Welter, die bij een op 12 November 1948 ingezonden vraag, wijzende op de nood vooral der laag gepensionneerden, aandrong op uitbetaling der backpay-pensiocnen, antwoordde de Minister van Overzeese Gebiedsdelen a.i. op 8 December 1948 als volgt: "Deze uitbetaling zal in Indonesië plaats hebben. Aan de aldaar gevestigde ,.gepensionneerden zal de uitkering dezer gelden integraal geschieden nadat daar"mede alle op betrokkenen bestaande Lands-fondsvorderingen zullen zijn ver"rekend. Voor de thans in Nederland gevestigde gepensionneerden. welke voor "bedoelde uitkering in aanmerking komen , zal op het na verrekening als even"bedoeld overblijvende saldo, de algemene transfer-regeling van toepassing zijn". Het is de commissie gebleken, uit stukken door het Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen ter beschikking gesteld, dat de beslissing om de backpaypensioenen in Indonesië beschikbaar te stellen. is genomen door de voormalige Nederlands-Indische Regering. Het is naar het oordeed der commissie de bovenvermelde beslissing der Indische Regering - waartegen de toenmalige Minister van Overzeese Gebiedsdelen gemeend heeft zich niet te moeten verzetten - welke een der voornaamste oorzaken is geworden van de vertraging in de afwikkeling van de backpay-pensioenen.
105
,r
Enkele leden der commissie waren van oordeel dat b ijde eigen-pensioenfondsen, doch a fortiori bij de weduwen- en wezenfondsen en het Europese IDeaal pensioenfonds (waar immers alleen aanspraak tegen het fonds zelf bestond) , de uitbetaling niet over Indonesië had mogen worden geleid, doch de uitbetaling rechtstreeks in Nederland had moeten geschieden. Andere leden evenwel waren daartegen van mening dat al geschiedde normaliter de uitbetaling van pensioenen ten laste van de fondsen, zowel in Nederland als in Nederlands-Indië, de Indische Regering niettemin de bevoegdheid niet kan worden ontzegd een andere weg te kiezen . § 3.
,
Conclusie
Volgens de wettelijke voorschriften moeten de Indische pensioenen worden . ., voldaan uit de betrekkelijke pensioenfondsen. De pensioenfondsen voor de eigen-pensioenen der landsdienaren waren bij de souvereiniteitsoverdracht uitgeput, zodat van overheidswege in de pensioenverplichtingen moest worden voorzien. Bij de souvereiniteitsoverdracht zijn die verplichtingen overgegaan op de Republiek Indonesië met handhaving van de bestaande wettelijke voorschriften. Het probleem der backpay-pensioenen is O.m. ontstaan door de jarenlange vertraging in de uitbetaling van de bedragen, waarop de gepensionneerden recht hadden en door de monetaire maatregelen der Indonesische Regering. Zonder de vertraging zou er geen valuta-kwestie zijn geweest, omdat de Nederlandse gulden en de Indonesische gulden (rupiah) eerst in Maart 1950 een verschillende waarde verkregen. Het geheel der genomen ma atregelen en deze vertraging in de uitbetaling der backpay-pensioenen kunnen gepen sion neer den in geen enkel opzicht worden toegerekend en deze mogen naar het eenstemrrtig oordeel der commissie, daarvan ook niet de dupe worden. Voor de gevolgen daa rvan dient naar het voorkomt, altha.ns voor wat betreft de eigen-pensioenen der landsdienaren, na de souvereiniteitsoverdracht de Republiek Indonesië in eerste instantie aansprakelijk te worden gesteld. De betaling van de eigen-pensioenen der locale ambtenaren en de weduwenpensioenen en de wezenonderstanden van alle overheidsdienaren had alsnog reglementair dienen te geschieden uit de betrekkelijke pensioenfondsen. De commissie moet derhalve formeel stellen dat allereerst een beroep wordt gedaan op de Republiek Indonesië om mede te werken aan een voor betrokkenen algeheel bevredigende oplossing. Zij realiseert zich echter dat van zulk een beroep geen resultaat is te verwachten. Zij vreest dat zulk een beroep bovendien aanzienlijk tijdsverlies ten gevolge zal hebben. In dat geval ziet de commissie voor dit schade herstel geen andere oplossing dan inzake backpay-pensioenen een beroep te doen op Nederland; zij acht zulk een beroep gerechtvaardigd op grond van de vele bovengemelde- factoren welke hun oorzaak vinden in handelingen of bet nalaten van handelingen van de Nederlands-Indische en Nederlandse Regering. Dit beroep op Nederland betreft, zoals hierboven in § 1 ad b reeds is uiteengezet, een bedrag van f 4.500.000 voor alle backpay-pensioenen tezamen. Hiervan zal echter een belangrijk gedeelte door belasting, alsmede door de cessie van Indonesische 3 % staatsobligaties in de Nederlandse kas terugvloeien. De commissie stelt voor om onverwijld over te gaan tot uitbetaling van voormeld bedrag door de Nederlandse Regering. Zij realiseert zich dat hiermede vooruitgelopen wordt op de besprekingen hieromtrent met de Republiek Indonesië, waarbij d.it vraagstuk op interstatelijk niveau dient te worden opgelost. 106
HOOFDSTUK VI DELEGATIES Wal zijn delegaties?
Bij in In dië werkzame Nederlanders kwam het reeds van oudsher vaak voor dat een of meer gezinsleden tijdelijk of voor goed in Nederland verbleven om gezondheidsredenen, voor studiedoeleinden als anderszins. Men beschouwde dit als een normaal verschijnsel, inhaerent aan een werkkring in de tropen. De financiering van dit verblijf in Nederland geschiedde in de overgrote meerderheid van gevallen uit de lopende inkomsten van het gezinshoofd en wel door het afdragen van een deel van diens Indische salaris aan de betreffende gezinsleden of andere bevoordeelden door middel van een z.g. delegatie. Zulks kon gesch icdcn: Q. langs ambtelijke weg, hetgeen alleen mogelijk was voor overheid sdienaren . Deze gaven als regel aa n deze methode de voorkeur omdat hierbij geen kosten in rekening werden gebracht door de betreffende overheidsinstanties (het toenmalige Ministerie van Koloniën of wel bet Ministerie van Defensie). Wanneer een delegatie eenmaal geopend was, vond tot wederopzegging door de betrokken ambtenaar, geregelde inhouding plaats op zijn salaris tot het bedrag der delegatie en werd een gelijk bedrag in Nederland aan de begunstigde uitbetaald. b. door bemiddeling van particuliere werkgevers. De grote maatschappijen en ook talrijke kleinere, verleenden aan hun personeel dezelfde faciliteiten als de overheid voor haar dienaren. Met het oog op de kostenbesparing en het administratieve gemak verkozen de werknemers van deze maatschappijen als regel deze methode. c. Via een bankinstelling. Deze methode werd bij uitzondering gevolgd door hen. die als ambtenaar of particuliere werknemer geen gebruik van de voor hen bestaande normale delegatie-mogel ij kheden wilden maken en verder door hen, voor wie geen regeling via overheid of werkgever open stond. Bij deze delegaties door bemiddeling van een bank moest geregeld worden gezorgd voo r storting van een voldoende bedrag bij het kantoor der betreffende bank in Indonesië.
Bezetting van Nederland. Vóór Mei 1940 heeft het een en ander nimmer tot enige moeilijkheid aanleiding gegeven. Met het bezetten van Nederland en de daaruit voortvloeiende verbreking van de verbindingen tussen Nederland en Indonesië vroegen echter de Indische deleganten zich af of de financiële verzorging van hen voor wie zij delegeerden in Nederland nog wel gewaarborgd was en of het dus nog zin had hun delegaties door te laten Jopen. Enige ambtenaren gingen inderd aad tot opzegging van hun
lopende delegaties over, waa rtoe zij uiteraard de bevoegdheid hadden. De Indische Regering heeft zich hierop gehaast de verzekering te geven dat betrokkenen er niet bevreesd voor behoefden te zijn dat de uitbetalingen door het Ministerie van Koloniën niet zouden worden voortgezet en verbond hieraan het dringende verzoek om de delegaties normaal te laten doorlopen resp. reeds opgezegde delegaties te heropenen. De Indische Regering leidde n.1. uit verschillende langs een omweg tot haar doorgedrongen berichten af, dat in Nederland zowel de ambtelijke als bet merendeel der particuliere delegaties alsook die via bankinstellingen
107
geregeld werden doorbetaald. Zekerheid hieromtrent werd daarna verkregen uÎt de mededelingen terzake van Generaal Boerstra en Mr. Jongejan tijdens hun onderhoud te Sbangbai met afgevaardigden van de Gouverneur-Generaal Tjarda van Starkenborgb. Achteraf is gebleken dat bet Ministerie van Koloniën (Commissariaat voor Indische Zaken) niet volstaan heeft met bet doorbetalen van d. lopende delegaties tot de geldende bedragen, doch verder ook uitbetalingen heeft gedaan aan personen, die aannemelijk maakten dat zij langs andere weg geregeld gelden uit Indonesië plachten te ontvangen. Dit kon geschieden doordat betrokkenen zich tot het Ministerie wendden onder overlegging van postwisselstroken of correspondentie waaruit bleek dat zij tot de Duitse inval geregeld remises uit Indonesië ontvingen. Het Commissariaat voor lndische Zaken verstrekte op deze gegevens voorschotten, nadat bepaalde formulieren waren ingevuld. Deze formulieren luidden: "dat zij het als voorschot genoten bedrag gebeel of gedeeltelijk zal terugbetalen op de wijze als door genoemd Departement aan te geven, zodra dat achterstaUige bedrag geheel of gedeeltelijk door haar zal zijn ontvangen". Deze rodactie ging dus uit van de in 1940 vanzelf sprekende gedacbte dat de deleganten acbteraf uit hun salaris de delegatiebedragen zouden aanzuiveren; in 1942 is geen verandering in de tekst aangebracht, toen liet men alles gewoon doorlopen. Deze voorschotten droegen geheel het karakter van een voortzetting der remises en werden later ook als delegatieschuld met betrokkenen verrekend. Bovendien beeft dit Ministerie op eigen initiatief ook toelagen aan familieden verstrekt en, indien zulks wegens de gestegen kosten van levensonderhoud nodig werd geoordeeld, verhogng van uitkeringen toegekend . In de particuliere sector bleek dienovereenkomstig te zijn gebandeld. Ook de bankinstellingen bebben doorbetaald en wel op nadrukkelijk verzoek van dit Ministerie. Dit is zowel bij zijn gedragslijn nopens de ambtelijke delegaties als bij het verzoek aan de banken geleid door de premisse dat het bier betrof doorbetalingen van delegaties ten laste van salarisbetalingen welke in de toekomst daartegenover zouden staan. Twee perioden. Nu moeten voor het vraagstuk der delegatieschulden twee perioden wel worden onderscheiden: 1. die waarin Nederland wel en Indonesië niet door de vijand bezet was (Mei 1940-Maart 1942) en 2. die waarin Indonesië zelf bezet was (Maart 1942- Augustus 1945). Mei 194Q-Maart 1942. In eerstgenoemde periode zijn de inkomsten van ambtenaar zowel als van particuliere werknemer in Indonesië gewoon doorgegaan. Het overheidspersoneel had officiële verzekering dat de uitbetalingen langs ambtelijke weg in Nederland normaal voortgang hadden. Wèl zijn er ambtenaren die - om redenen die de Commissie niet wil of kan beoordelen - desondanks hebben gemeend de delegaties te moeten stopzetten (voor welke groep daardoor een gans andere verhouding tot de eventuele betaJingsplicht is onstaan) ; voor de andere ambtenaren, wier salaris volledig werd uitgekeerd en voor wier rekening met hun volle instemming delegaties over diezelfde periode werden uitbetaald, b... taat de verplichting de uitbetaalde delegaliebedragen gebeel terug te storten. Het Gouvernement is er dan ook dadelijk toe overgegaan deze schulden te verrekenen met de activiteitsbezoldigiog over de maanden Augustus 1945 tot en met Januari 1946, terwijl zover nodig nog een verdere verrekening met andere inkomsten plaats had. Particuliere werknemers die via hun werkgever delegeerden 108
konden eveneens doorgaan met inhoudingen op hun salaris. De particulieren en de eventuele ambtenaren die via een bank delegeerden, hadden eveneens in deze periode gelegenheid tot storting der benodigde gelden. Het komt de commissie voor dat zij z.ich met de delegaties over de periode Me:I t940-Maart 1942 niet behoort in te laten. Voorzover betrokkenen niet door inhouding op hun salaris dan wel stortingen zelf gezorgd hebben voor tegenwaarde van de bedragen, die in Nederland gedurende deze tijd aan de hunnen werden uitbetaald, hebben zij de gevolgen van deze nalatigheid zelf te dragen. Z ij moelen deze bedragen dus restitueren. Dit behoort echter naar het gevoelen der commissie te geschieden ten laste van hun lopende inkomsten, dus in payementen en nict door aftrek ineens van hun rehabilitatie-uitkering, die immers bestemd is voor aankoop van kleding en huisraad.
Maart 1942- A ugustus 1945. Anders staat het echter met het tijdvak Maart 1942-Augustus 1945, toen de banken gesloten waren, geen salarissen meer werden uitbetaald, de Europese ambtenaren en werknemers terstond of wel spoedig werden geïnterneerd, hun gezinnen uit de huizen werden verdreven en samengebracht in beschermde wijken, later in de beruchte Japanse kampen. Van storting der delegatiebedragen kon in deze periode geen sprake zijn. Indonesië na de bevrijding. Begin 1946 was de Nederlandse gemeenschap in Indonesië, voor het merendeel ruim drie jaren geïnterneerd, volkomen berooid ten gevolge van de bezetting en de na-oorlogse oorlogstoestand. Voorzover deze Nederlanders delegaties hadden lopen voor gezinsleden in Nederland, waren zij beladen met een grote: schuld over ongeveer 3t jaar en bove ndien, voorzover de delegaties over I!en bank hadden gelopen, met een zeer aanzienijlk bedrag aan rente. Indien daartegenover had gestaan een integrale uitbetaling van salaris over de bezettingstijd , zouden deze sc bulden daaruit zonder meer kunnen zijn voldaan. Doch van integrale z.g. backpay is niets gekomen. Wat de overheidsdienaren betreft, in geen der betreffende regelingen wordt het recht op backpay erkend. Dat de particuliere werknemer geen recht heeft op salaris over de bezettingsperiode, werd uitdrukkelijk bepaald in a rt. 3 van de regeling A van Indisch Slaalsblad 1947 no. 164. In plaats van deze backpay-gedachte kwam het denkbeeld van rehabilitatie, gelijk elders in het verslag van deze commissie is Uiteengezet. De ontworpen rehabilitatie, geleidelijk besnoeid, leidde tenslotte tot een regeling tot uitbetaling van a-n aantal maanden salaris I) welke regeling, op zich zelf sober, zelfs niet geheel tot uitvoering is gekomen en bovendien in de practijk in talrijke gevallen is doorkruist door de monetaire maatregelen die in Indonesië kort na de ' souvereiniteitsove rdracht werden getroffen (Maart 1950) . Bovendi en werd bepaald dat 10 deze rehabilitatieuitkeringen ook de vergoeding voor geleden huisraadschade geacht wordt te zijn begrepen. Ondanks het feit dat tie backpay-gedachte niet is aanvaard en ondanks de afkalving van de Z.g. rehabilitatie-uitkering tot een gering bedrag dat betrokkenen tenslotte effectief in handen kregen, is er niet bepaald dat de delegatieschuld over de lange periode der Japan se bezetting geheel als vervallen werd beschouwd. ') Alhankelijk van de sa menstelli ng van hct gezin waarbij cic deleganlcn nog in hel nadeel waren omda t gezinsleden in Nederland nict werden med egerekend.
109
Hieronder volgt een overzicht van hetgeen over deze delegatieschulden in de jaren na de bezetting is bepaald.
Indisch Stbl. 1947 no. 164. De toelichting op de ordonnantie van Indisch Staatsblad 1947 no. 164 (Bijblad op het Staatsblad no. 15129) vermeldt hieromtrent het volgende: "Wat de gezinsleden in het algemeen betreft, dient een verdere restrictie te "worden gemaakt. daar een bijzondere regeling nog in overweging is ten gunste "van het oorlogsslachtoffer met betrekking tot gedurende de oorlog in het buiten.. land ontstane en veelal belangrijke opgelopen Z.g. delegatie-schulden. Indien het ..oorlogsslachtoffer van een dergelijke regeling profijt heeft, zou het niet juist "zijn, wanneer hij hier zou profiteren van de aanwezigheid va.n gezinsleden in "bet buitenland, te wier behoeve die schulden zijn ontstaan". Zij, die delegatieschulden hadden lopen, konden dus rekening bouden met een grote mate van waarschijnlijkheid, dat zij daarin zouden worden tegemoetgekomen. Voor hen die reeds uitgaven hadden gedaan ter delging van delegatieschulden betekende deze verwachting derhalve - en hierom gaat bet - dat zij in een nabije toekomst nog voor een verdere uitkering in aanmerking zouden komen. Ongetwijfeld zal deze overweging voor velen van invloed zijn geweest op de wijze van besteding van hun initiële uitkering, zodat de consequenties van het practisch achterwege blijven van een tegemoetkoming in de delegatieschulden verschillende oorlogsslachtoffers in nog zwaarder mate treft dan op het eerste gezicht het geval schijnt. Indisch Stbl. 1949 no. 55. De ordonnantie van 17 Februari 1949 (lnd. Stbl. no. 55) kende in zoverre nog een tegemoetkoming op het gebied der delegatieschulden, dat weliswaar verrekening plaats had met de slotuitkering, doch dat, wanneer de slotuitkering niet toereikend mocht zijn tot delging van de delegatieschulden of geen slotuitkering zou worden verkregen, de overheid de excedentdelegatieschuld voor haar rekening nam (voor de niet-landsdienaren begrenSd tot bepaalde maxima, nl. f 400 voor een echtgenote en f 100 per kind tot maximaal f 800 per maand). De officiële toelichting zegt dat aldus een reële en effectieve rehabilitatie zou worden bereikt, betgeen de commissie tot haar leedwezen niet kan onderschrijven. Indisch Stbl. 1949 no. 462. De ordonnantie van 22 December 1949 (lnd. Stbl. no. 462) bracht een verdere verslechtering. De delegatieschulden, voorzover zij het bedrag van de tweede, tevens slotuikering overtreffen, worden niet langer zonder meer voor rekening van de overheid genomen, doch kwijtschelding van de excedent-delegatieschulden heeft plaats tenzij de Secretaris van Staat voor Financiën (thans dus de Minister va n Financiën van de R.L) van oordeel is, dat de staat van welstand van de betrokkene gehele of gedeeltelijke terugbetaling mogelijk maakt. Toepassing in de practijk. Gaat de regeling zelve nog uit van .,kwijtschelding regel, invordering uitzondering", hetgeen terzake reeds bekend is geworden wettigt de vrees, dat de R.I. van de uitzondering regel zal maken en wenst in te vorderen indien daartoe een een· voudige mogelijkheid aanwezig is. Dit treft dan voornamelijk hen, die inkomsten van de R.1. genieten, waarmede de delegatieschuld luidende in Nederlands Courant
110
gecompenseerd kan worden, dus de salaris- en pensioen trekkers. De verrekening heeft dan nog op basis 1 : 1 plaats, ook in die gevallen, waarin de rehabilitatieuitkering voor in Nederland gevestigde rechthebbenden na 13 Maart 1950 op basis J : 3 gewaardeerd wordt. VolJedigheidshalve wordt hieraan toegevoegd, dat officieel aan de Hoge Commissaris te Djakarta is medegedeeld, dat een commissie zal uitmaken of de staat van welstand van het oorlogsslachtoffer terugvordering mogelijk maakt. Of inderdaad zodanige commissie is ingesteld en of zij werkelijk wordt geraadpleegd, is niet bekend.
Oorz.aak der verslechtering. Dat de ordonnantie van 22 December 1949 een zoveel verdere verslechtering voor de deleganten heeft gebracht, is in de eerste plaats te wijten aan de Voorlopige Federale Regering, welke ondanks sterke aandrang in tegenovergestelde richting van de Minister zonder Portefeuille gemeend heeft deze ordonnantie aldus te moeten vaststellen. Uit de voorgeschiedenis daarvan blijkt dat de hoofd overweging hierbij is geweest dat voor de tweede tevens slotuitkering slechts cen beperkt en verlaagd bedrag beschikbaar kon worden gesteld, hetgeen tot versobering der gehele regeling noopte. De oorlogsslachtoffers met delegatieschulden zijn het geweest op wier hoofden het grootste deel dezer versobering terecht is gekomen. De doorbetalingen van delegaties en de andere uitkerkingen aan gezinsleden van ambtenaren door het voormalige Ministerie van Koloniën, zijn gebracht te n laste van Ned. Indië door boeking op de Thesaunerekening. Het totaal bedrag van deze Thesaurierekening en daarmede dus ook de schuld van Indonesië aan Nederland wegens deze delegaties en andere uitkeringen, zijn begrepen in de kwijtschelding ter R.T.C. door Nederland aan Indonesië van f 2 milliard. Het moet worden betreurd dat aan deze kwijtschelding niet de voorwaarde is verbonden dat Indonesië daartegenover haar vorderingsrechten zou prijsgeven. Consequentie der verslechtering. Het eigenaard ige van de situatie waarin de Indische ambtenaren zijn gekomen is, dat deze lfde juridische persoon (Ned. Indië en haar rechtsopvolgster) die de delegaties verzorgde, het recht ontkent op salaris over de periode waarover is gedelegeerd en deze delegaties niettemin teruggvordert. Dit staat we l in sterke tegenstelling tot de houding tegenover de ambtenaren die tijdens de oorlog met verlof in Nederland vertoefden; deze kregen hun salaris wel doorbetaald waardoor voor ben geen delegatieschulden ontstonden. Delegaties via particuliere werkgevers. Wat de delegaties betreft, door particuliere werkgevers ten behoeve van hun werknemers gedaan, verrekening van rehabilitatie-uitkering met delegatie-schulden - tot welke verrekening de ordonnanties de bevoegdheid gaven - heeft zich in vee l gevallen voorgedaan. Bij vele grote werkgevers heeft men met deze terugvordering echter matiging betracht en verschillende van de grootste werkgevers hebben zelfs uitkeringen gedaan, welke de verplichte belangrijk te boven gingen. Delegaties via ba"kell. Wat de delegaties door bemiddeling van Nederlandse bankinstellingen betreft, deze banken hebben zich na afloop van de oorlog op een standpunt gesteld, dat zij uiteraard geen schade zouden mogen lijden als gevolg van de uitkeringen door hen verricht aan relaties van personen in Indonesië en dat een eventuele claim uit dezen boofde zonder meer door de Regering zou worden gehonoreerd. Welis111
waar werd dit niet van officiële zijde ronder voorbehoud beaamd, doch wel werd tijdens een bespreking op 3 Januari 1946 op het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen met vertegenwoordigers der banken namens de Regering door de heren Hardeman (toentertijd hoofd van de 2de afdeling van dat Departement) en Dr. Bannier (toentertijd Gecommitteerde voor Indische Zaken) verklaard, dat het standpunt der Regering - uiteraard werd bedoeld van Ned. Indië - was, dat zij, na uitwinning waar mogelijk, de banken schadeloos zou stellen voor de verliezen, welke een onvermijdelijk gevolg zouden blijken te zijn van hun credietverlening tijdens de bezetting. Na afloop van de oorlog is door de banken in een aantal gevallen een aanvang gemaakt met de invordering van de delegatieschulden. Zodra dit aan het Ministerie (Commissariaat voor Indische Zaken) ter are kwam, is aandrang op de banken uitgeoefend om hiermede niet door te gaan.. Men leefde toen nog in de verwachting, dat de Indische Overheid baar aandeel in deze schulden zou dragen. De banken hebben naar aanleiding daarvan baar standpunt gewijzigd en een afwachtende houding aangenomen. Het spreekt vanzelf, dat hierin weder verandering kwam toen een regeling terzake steeds langer op zich liet wachten en de banken zodoende tot de overtuiging kwamen dat zij het grootste deel van hun vorderingen op hun debiteuren zouden hebben te verhalen. De slotrehabilitatieregeling schiep vervolgens de mogelijkheid de excedent-delegatieschulden ten laste van het Land te brengen, doch de uitvoering hiervan is achterwege gebleven, omdat de Indonesische Regering daartoe niet geneigd bleek. Wat de rentevoet aangaat, merkt de commissie op dat 3t % normaal is te achten aangezien dit de rentevoet was die tijdens de oorlogsjaren tegenover de Staat gold; immers men bedenke dat de banken tot voortzetting van haar betalingen overgingen op verzoek van het Ministerie van Koloniën, in deze optredende voor Ned. Indië, dus dat deze betalingen in de gedachtengang der banken als het ware zijn geschied onder Regeringsgarantie. De Stichting " Indisch fonds voor particuliere noden," heeft 2een rente berekend, zodat de rentekwestie zich hierbij niet voordoet.
Tweede Ministersconferentie. Op de Tweede Ministersconferentie beeft het vraagstuk van de delegatieschulden de aandacht gehad. Het Memorandum inzake deviezen-technische aangelegenheden bevat onder 3, sub A, delegatiecredieten de volgende regeling: "Indonesië zal ter delging van deze schulden vergunning voor transfer naar "Nederland verlenen. Eveneens zal Indonesië vergunning voor transfer verlenen "voor de afwikkeling van delegatie--credieten die nog uitstaan bij werkgevers ,, (waaronder begrepen bet Indische fonds voor particuliere noden) in Nederland, "die delegaties en onderstanden aan familieleden of nabestaanden van in Indo" nesië geëmployeerden hebben doorbetaald. Het Deviezen-Instituut voor Indo"nesië behoudt zich het recbt voor deze vergunningen niet te verlenen, wanneer en voor zover de thans nog uitstaande schulden als gevolg van kennelijk onwil van de ,.debiteur niet reeds zijn gedelgd uit in vorige jaren ten laste van de Indonesische "middelen verleende vergunning voor transfer onder het hoofd "Kapitaal transfer", ,.Spaartransfer", dan wel ..Transfer van slotrehabilitatie--uitkeringen" en de debi"teur niet als gevolg van de weigering van de vergunning voor transfer buiten "staat is geraakt zijn schuld te voldoen. De Nederland"se delegatie heeft mede"gedeeld dat de banken menen aanspraken te hebben op vergoeding van verliezen ..die de banken per saldo op de bier bedoelde delegatiecredieten zullen lijden. 112
"Zulks staat in verband met het beroep dat de banken menen te kunnen doen op " een garantie", die gedurende de Duitse bezetting werd gegeven. Alhoewel Indo"nesië van mening is dat een dergelijke garantie geen verplichting van de Repu.. bl.iek Indonesië inhoudt, zal lndonesië niettemin aan het afwikkelen van de " insolvabele posten - ter beoordeling van Indonesië - medewerken door voor "de hoofdsommen (dus nadat de banken zullen hebben afgezien van alle rente" betalingen op deze insolvabele posten) debitering toe te staan ten laste van het restant F-crediet, hetwelk sedert de souvereiniteitsoverdracht afzonderlijk bij De "Nederlandsche Bank N.V., op naam van Indonesië staat geregistreerd". De hier door Indonesië gedane concessie is slechts van geringe betekenis. Immers, Indonesië was toch niet vrij in de besteding van het restant F-crediet, zodat niet van een wezenlijk offer kan worden gesproken. De delegaties welke niet over banken hebben gelopen zijn op de Tweede Ministersconferentie niet aan de orde geweest.
Bedoeling el! practijk van de regeling der bankdelegaties. Blijkens mededeling van het Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen heeft bij deze regeling aan de zijde der Nederlandse delegatie de bedoeling voorgezeten dat alle partijen een offer zouden brengen: Nederland en Indonesië door hel restant F-crediet te doen aanspreken ten behoeve van restitutie van de hoofdsommen t.a.v. insolvabele posten aan de banken en anderzijds de banken door het afzien van rentebetaling. Het is de commissie echter gebleken dat de banken oorspronkelijk deze regeling anders hebben geïnterpreteerd. Zij hebben nl., waar het ook maar enigszins mogelijk bleek, toch deze rente (met rente op rente) ingevorderd, niet alJeen door zich rechtsteeks tot debiteuren te wenden , doch ook door gebruik te ma ken van bet feit dat transfer van de rehabilitatie-uitkeringen door hare bemiddeling plaats moest vinden. De banken zijn er in eerste instantie van uitgega an hoofdsom zowel als renten van de debiteuren zelf in te vorderen ; pas na geruime tijd beeft men zich wa t bet reft de hoofdsommen tot Indonesië gewend. Dit geschiedde n.1. in April 1952, toen verzocht werd deze ten laste van bet F-crediet uitgekeerd te krijgen. Indonesië was tot deze uitkering van hoofdsommen bereid tot het volle bedrag dat nog uitstond (met inbegrip dus van posten welke eventueel nog als solvabel ko nden worden beschouwd) ; de banken cedeerden daarbij deze vorderingen aan fndonesië, iets wat niet was voorzien in de overeenkomsten van de Tweede Ministersconferentie; bovendien gingen de banken er van uit, dat zij ook na de uitbetaling ten laste van het F-crediet nog zouden kunnen voortgaan met het invorderen van rente; op aandrang van de Nederlandse Regering hebben zij daarvan echter in Juli 1952 verder afgezie n; in de cessie heeft de Nederlandse Regering echter blijkbaa r moeten berusten, i.V.m. het feit, dat de regeling van de Tweede Ministerscon fe ren tie deze cessie niet uitsloot. Kort gezegd is de situatie ten aanzien van de bankdelegaties derhalve dus: tijdens de bezetting heeft het Ministerie van Koloniën aan de banken gezegd: " Betaal maar door, alles komt terecht'·, doch na de oorlog hebben Nederland, Indonesië en de banken a lles gedaan om hun eigen positie veilig te stellen, terwijl de Indische oorlogsslachtoffers met gezinsleden in Nederland het kind van de rekening zijn geworden. Nederland had het F-crediet gecedeerd aan Indonesië als onderdeel van de bekende kwijtschelding van 2m.illiard gu lden, Indonesië betaalt hieruit voor de insolvabele debiteuren de hoofdsommen aan de banken, doch verkrijgt door de cessie der banken een vorderingsrecht op deze Indische oorlogsslachtoffers. Het moet de commissie van het hart dat dit een schamel resultaat is. 113
8etekenis van het vroogstuk voor betrokkenen. Wat het delegatie-vraagstuk voor betrokkenen betekent, moge uit het volgende blijken. De overbeidsdienaren bebben gedurende de periode Maart 1942 tot en met Juli 1945, derhalvee gedurende 41 maanden, geen salaris genoten. ') Als rehabilitatie ontvingen zij een gemiddelde injtiële uitkering van 4 maanden salaris en een gemiddelde slot-uitkering, eveneens van 4 maanden salaris, samen gemiddeld 8 maanden salaris. De twijfelachtige uitgestelde uitkering kan bier gevoegelijk buiten beschouwing blijven, waartegenover anderzijds buiten beschouwing wordt gelaten de in vele gevallen opgetreden zeer ongunstige factor van tiërcering der slotuitkering, :Î-Ddien deze wordt omgerekend in Nederlands Courant. Bij een delegatie van 20 % van het salaris wordt dus gemiddeld reeds niets aan rehabilitatie ontvangen. Bij het gestelde maximum voor het maandsalaris ter berekening van de uitkering, nl. f 1000 ligt dit percentage voor de groep met hogere salarissen nog ongunstiger. De situatie voor particuliere werknemers is in het algemeen stellig niet beter. Uiteraard zijn er deleganten die minder zwaar zijn getroffen en wel zij, die tegenover deze grote delegatieschuld kunnen wijzen op wat men creditposten zou kunnen noemen . Het kan zijn dat kinderen in Nederland, dank zij de doorbetaling van de delegaties hun studie hebben kunnen voltooien en in sommige gevallen is het voorgekomen dat het verblijf van het gezin in Nederland tot gevolg had dat de delegant bij repatriëring een volledig ingerichte woning in Nederland te zijner beschikking vond. Er zijn meer voorbeelden denkbaar, dat tegenover de delegatieschulden omstandigheden staan die als het ware een tegenwicht vormen. Dit zijn echter slechts uitzonderingen. welke naar het oordeel der com.missie niet als resultaat mogen hebben dat de tegenwoordige regeling wordt bestendigd. Tijdens de oorlog gewekte verwachtingen. In het voorgaande werd er reeds op gewezen dat indertijd bepaalde verwachtingen zijn gewekt dat de delegatieschulden uit de bezettingstijd geheel of gedeeltelijk zouden worden kwijtgescholden. De commjssie meent ervan te moeten uitgaan dat belanghebbenden juridisch geen voldoende houvast hebben om daarop een beroep te doen. Een positieve toezegging ipsis verbis dat de delegatieschulden in beginsel voor rekening van het Land zouden komen, heeft de Regering van Ned. Indië niet gedaan. Ten deze is wel een beroep gedaan op de verklaring van de toenmalige Luitenant-Gouverneur-Generaal in de vergadering van de Londense Commissie van Advies voor Ned. Indische exportbelangen van 7 Mei 1942, welke blijkens het verslag als volgt luidde: "Jn dit verband werd vroeger reeds bij herhaling uit Ned. Indië naar Neder,.Iand omgeroepen, dat iedere steun aan in moeilijke omstandigheden verkerende "landgenoten na de oorlog zal worden gecompenseerd". Waarschijnlijk heeft Or. van Maak hierbij mede het oog gebad op doorbetaling der delegaties, doch tenslotte is deze verklaring afgelegd in de verwarde oorlogsjaren toen men zich nog geen beeld kon vormen van de situatie in Indië na de beëindiging der vijandelijkheden. De geest welke men niettemin kan beluisteren in de aangehaalde woorden van de heer Van Mook, treffen wij ook aan bij functionarissen in het moederland. Zo besloot de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Koloniën, wnd. ') Vele overheidsdienaren hebben over Maart 1942 cn enkele over April 1942 nog salaris
ontvangen door middel van het z.g. noodmandaal.
114
Hoofd van dal Departement om lopende delegaties door te betalen en nieuwe uitkeringen te doen. Eenzelfde geest spreekt uit zijn beroep op de Nederlandse bankinstellingen om ook harerzijds vooroorlogs geregelde beta lingen te bestendigen. Dil beroep berustte op de overweging dat door goed Nederlandse instanties al het mogelijke moest worden gedaan om te voorkomen dat zij die afhankelijk waren van delegaties uil Ned. Indië, zonder middelen van bestaan zouden raken en daardoor wellicht gerede prooi zouden worden voo r de Duitse bezetter die hun arbeidskracht ten eigen nutte zou kunnen gebruiken.
Hoe is de tot stand gekomen regeling te verklaren? Bij de vraag hoe het te verklaren is dat de regeling van het delegatievraagstuk, ondanks deze voorgeschiedenis en ondanks de morele aanspraken, die betrokkenen daaruit kunnen ontlenen, zo volkomen onbevredigend is uitgevallen, dient men wel te bedenken dal de Indische Regering na de oorlog niet op normale democratische wijze functionneerde, dat er geen gelegenheid was voor toetsing der verschillende aspecten van hel vraagstuk in de Volksraad, dat alles alleen in de ambtelijke sfeer kon worden afgedaan en dat de Indische Regering hier\'oor alleen beschikte over een beperkt aa ntal ambtenaren nl. degenen die uil Australië overkwamen en zij die na de jarenlange internering in Japanse kampen nog ph ys iek en psychisch in staal waren en tevens bereid waren in deze zo uiterst moeilijke jar~n hun arbeid te verrichten. Onder deze groep veelal zeer bekwame en toegewijde ambtenaren hadden bovendien voortdure nd wisselingen plaats door verloven of ziekte, hetgeen voor de continuïteit in de administratieve toP. niet bevorderlijk was. De onder hoge druk verrichte arbeid op de departementen heeft ongetwijfeld onder deze factoren geleden. In deze ambtelijke na-oorlogse Ind ische sfeer heeft bovendien een grote rol gespeeld de heersende vrees voor inflatoire gevolgen van elke maatregel welke lot uitbetaling van in totaal een enigszins belangrijk bedrag zou leiden. Trouwens dezelfde vrees voor inflatoire gevolgen heeft een rol gespeeld bij tIansferbelemmeringen, door Nederland zelf opgeworpen. En deze vrees voor inflatie, zowel aan de evenaar als hier te lande, heeft zeer ten nadeel der oorlogsslachtoffers gewerkt. Conclusie Ol1lfrel1/ de weuelijke regeling. Dc commissie meent uit het bovenstaande de conclusie te moeten trekken dat de lndische Regering inderdaad te kort is geschoten een behoorlijke regeling tot stand te brengen . Bij delegatievraagstukken gaat het dus niet alleen om achterstalligheid tcn aanzien van de uitvoering van bestaa nde wettelijke regelingen, doch tevens om het volkomen onvoldoende zijn van de regeling zelf. De commissie is er zich van bewust dat men haar hier zou kunnen tegenwerpen dat zij bij de beoordeling der regeling zelve formeel eigenlijk treedt buiten hare taakomschrijving. Een lid is van mening dat dit inderdaad het geval is en heeft daa rtege n overwegend bezwaar. Met uitzondering van dit ene lid meent de commissie in dit verband op het volgende te moeten wijzen: 1) dat de regeling der delegaties tenslotte geheel anders is uitgevallen dan de ordonnantiewetgever va n 1947 zelf in uitzicht heeft gesteld; 2) dat met de huidige regeling, geheel tegen het wezen der rehabilitatie in, met de ene hand genomen wordt wat met de andere hand is gegeven en 3) dat deze zaak nog een ander, bijzonder aspect vertoont, waarbij de verantwoordelijkheden van Tndonesië en van Nederland door elkander liggen verstre nge ld. Dit laatste punt moge hieronder nog worden toegelicht. 115
Twee elementen in het delegatiebedraz. In de practijk werd de hoogte van het gedelegeerde bedrag bepaald door twee elementen, nl. a de behoefte van de begunstigde in Nederland en b de financiële
toestand van de delegant. Bestendiging van financiële toestand der deleganren verondersteld. Het spreekt vanzelf, dat sinds bet wegvallen der verbindingen tussen Nederland en Indonesië in 1940, toen bet Ministerie van Koloniën, alsmede de particuliere werkgevers, de banken enz. als zaakwaarnemer waren gaan optreden voor de deleganten, er geen mogelijkheid bestond de financiële status der deleganten verder te beoordelen; wel werd in verschillende gevallen rekening gehouden met een evidente wijziging in de behoeften der betrokken relatie, doch als principe gold dat de lopende betalingen eenvoudig werden voortgezet. Achteraf gebleken calamiteuse financiële achteruitgang.
Achteraf bleek echter dat de in 1942 en volgende jaren door niemand in Nederland voorziene calamiteuse achteruitgang in de financiële toestand der delçganten in volkomen disharmonie was met de voor hen uitbetaalde delegaties, m.a.w. dat de zaakwaarneming door het Ministerie van Koloniën (resp. werkgevers en banken) verre de financiële kracht der deleganten te boven was gegaan.
Verantwoordelijkheid van Nederland. Hier komt de vraag naar voren in hoeverre van een rechtstreekse Nederlandse verantwoordelijkheid kan worden gesproken. Immers het betreft hier het levensonderhoud in Nederland van Nederlanders (practisch alleen vrouwen, kinderen en ouden van dagen) gedurende de periode der Japanse bezetting van Indonesië. Men moet toch aannemen dat de Nederlandse gemeenschap jegens de in haar midden vertoevende Nederlanders uit Indonesië dezelfde verantwoordelijkheid gevoelde als jegens andere groepen Nederlanders, waarbij immers de door vijandelijke maatregelen afgesneden betalingen voor levensonderhoud werden voortgezet door illegale fondsen door middel van voorschotten (meestentijds gedekt door een garantie-verklaring van de Nederlandse Regering te Londen). In deze gevallen werden delegatieschulden over perioden, waarover geen inkomsten genoten werden. kwijtgescholden. Men kan derhalve naar het oordeel der commissie gevoegelijk steUen dat indien de uitbetaling van de delegaHes in Maart 1942 was stopgezet, het de plicht d~r Nederlandse gemeenschap zou zjjn geweest de in Nederland vertoevende gezinsleden van deleganten bij te staan en in dit geval had Nederland toch de kosten gedragen. Een lid wenst hierbij aan te tekenen dat gedurende de bezettingsjaren Nederland waarschijnlijk nooit verder zou zijn gegaan dan steunverlening voorzover betrokkenen niet over voldoende inkomsten beschikten uit hoofde van delegaHes of over voldoende eigen of andere middelen. De commissie in grootst mogelijke meerderheid wijst er voorts op dat Nederland nog een andere verantwoordelijkheid heeft en wel voor de inhoud van het ter Ronde Tafel Conferentie overeengekomene. Immers reeds in 1947 had de Nederlands-Indische Regering bij ordonnantie bepaald (Stb/. 1947 no. 164 Regeling A artikel 3) dat particuliere werknemers geen recht op backay hadden en sedertdien was voldoende duidelijk gebleken dat volgens die Overheid ook t.a.v. de ambtenaren dezelfde gedragslijn zou worden gevolgd. Niettemin heeft Nederland bij de regeling der zgn. kwijtschelding van twee milliard de delegatieschulden daarvan deel laten uitmaken. 116
Daarnaast moel echter naar het oordeel der commissie gesproken worden van een zelfstandige verantwoordelijkheid der Nederlandsch-lndische Regering, wier gemachtigde in Nederland doorging met de betalingen der delegaties en zelfs voor particulieren overnam de geregelde uitbetalingen per postwissel, zonder dat deze Regering naderhand maatregelen heeft getroffen waardoor deleganten hetzij voldoende inkomsten ontvingen over d~ bezettingsjaren om daaruit hun delegatieschulden te voldoen, hetzij vrij van schuld zouden zijn geworden. Verhouding lUssen beide verantwoordelijkheden. Aldus kan men terecht spreken zowel van een Nederlandse als van ecn [ndonesische verantwoordelijkheid in dit opzicht. Het eigenaardige hierbij is, dat de Nederlandse verantwoordelijkheid niet in het geding zou zijn gekomen indien er ten aanzien van de delegaties een. regeling getroffen was zoals betrokkenen redelijkerwijs hadden mogen verwachten. Zo liggen beide verantwoordelijkheden door elkander verstrengeld. De geldelijke omvang van deze tweeledige verantwoordelijkheid wordt hieronder nader bezien. Delegaties van gepensionneerdell. Vooraf ga echter nog een opmerking over een speciale groep deleganten op wie in dit hoofdstuk nog niet de aandacht is gevestigd, nl. op die der gepensionneerden. De gepensionneerden hebben op het hun uitbetaalde backpay-pensioen het volledige bedrag van hun delegatieschulden zien gekort. De redenering was hierbij, dat zulks voor deze groep althans voor de hand lag, omdat zij toch - achteraf - volledige uitbetaling over de periode der Japanse beze tting hadden ontvangen en derhalve geen "oorlogsslachtoffers" waren in de zin van de rehabilitatie-regeling. Hoe me n ook hierover denken moge, het spreekt echter vanzelf, dat dit alleen geldt voor zover het backpay-pensioen hun is uitbetaald in de verhouding I : t; ten opzichte van hen echter, die door de monetaire maatregelen slechts 1/3. of nog minder, van de achterstallige pensioen bedragen hebben ontvangen. is de integrale verrekening met de delegatieschuJden naar het oordeel der commissie een grove onbillijkheid. De commissie stelt derhalve op prijs hier uitdrukkelijk te stipuleren, dat de integrale verrekening van de delegaties met de backpay-pensioenen naar ha ar oordeel alleen dan gerechtvaardigd is, wanneer overeenkomstig haar advies in het desbetreffende hoofdstuk de backpay-pensioenen aan alle rechthebbenden worden uitbetaa ld in de verhouding I : J. Zelfs dan nog is deze groep financieel nog minder gunstig behandeld door het feit, dat de achterstallige pensioenen in 1 jaar worden uitbetaald en derhalve als inkomsten over t jaar worden belast, hetgeen uiteraard tot een veel grotere progressie in het belastingtarief leidt dan wanneer de pensioenen inderdaad waren uitgekeerd in de betreffende jaren. Mocht echter het advies der commissie inzake de integrale uitbetaling (1 : 1) van de backpay-pensioenen niet worden gevolgd, dan zulten die gepensionneerden die geen integrale uitbetaling hebben ontvangen en delegatieschulden hadden, van deze schulden moeten worden bevrijd. Er zijn echter gevallen bekend, dat de delegatieschulden het netto bedrag aan backpay-pensioenen verre overtreffen. Als gevolg hiervan heeft betrokkene na verrekening van zijn backpay-pensioen nog een schuld, welke op zijn lopende pensioen wordt gekort. Naar het oordeel der commissie behoort ook deze excedent-delegatieschuld in aanmerking te komen voor delging van Landswege. De commissie volstaat met het aanstippen van deze eventuele post; zij wil Jeze echter niet in hare hieronder volgende berekeningen opnemen.
117
Bedrag der delegaties. Voor de berekening van het bedrag der delegaties beschikt de commissie over de volgende cijfers: 1. door de banken uitbetaalde bedragen, berustende op voor de oorlog lopende delegatie-opdrachten ................. ....... ......... f 10.000.000 2. door particuliere werkgevers uitbetaalde bedragen, berustend op voor de oorlog lopende delegatie-opdracht .... ... .... ... ....... 3.500.000 3. als I en 2, inclusief bijzondere fondsen, zonder vooroorlogse opdracht ..... .... .. .......... ...... ... .................... ... ...... ... ... .... 15.000.000 4. door het Ministerie van Koloniën uitbetaalde bedragen, berustend op voor de oorlog lopende delegatie-opdracht ..... ........ . . 2.200.000 5. als 4, zonder vooroorlogse opdracht ............................. ... . 3.300.000 6. uitbetalingen door het Ministerie van Oorlog met of zonder opdracht van betrokken K.N.l.L.-militairen ....................... . 500.000
f 34.500.000 Dit is slechts een globale schatting, speciaal wat het sub 3 genoemde getal betreft. De raming is nl. afkomstig van het voormalige Departement van Sociale Zaken in Indonesië en naar het oordeel der commissie bepaald te hoog uitgevallen. Het cijfer sub 3 dateert uit de dagen van het Tripartite Overleg, toen ramingen zjjn gemaakt welke, zoals later bij tal van posten bleek, nogal gezwollen zijn geweest. Bovendien moet, naar de commissie eerder reeds heeft betoogd, bij het ontwerpen van een voorziening, het tijdvak worden uitgelicht dat Nederland door de Duitsers bezet, doch Indonesië nog vrij was; immers gedurende dit tijdvak hebben de Indische kostwinners de voor het onderhoud hunner familieleden benodigde gelden uit hun salaris kunnen afzonderen. De tijd dat Nederland bezet en Indië nog vrij was, stellende op 23 maanden en de tijd der Japanse bezetting stellende op 39 maanden, komt de commissie tot de slotsom dat van het bovengenoemde totale bedrag slechts 39/62 voor een voorziening in aanmerking komen; houdt men er bovendien rekening mede, dat het bedrag van f 34.500.000 bepaald aan de te hoge kant Hgt, dan is de conclusie gewettigd, dat het totale bedrag der lndische delegaties tussen Maart 1942 en het einde der Japanse bezetting op ongeveer f I8.000.CX>O kan worden gesteld, inclusief de aan de banken verschuldigde rente. Het recht der banken op rente k.an moeilijk worden betwist omdat zjj van Mei 1940 tot begin 1946 geen stappen tot invordering bebben genomen op aandringen van het Commissariaat voor Indische Zaken en daarna renteverlies hebben geleden door het uitblijven van een bevredigende regeling der delegatieschulden. Reeds aangezuÎverd gedeelte. Een groot gedeelte van deze schulden is intussen reeds betaald. Het beste is dit na te gaan uit de cijfers der banken. Het onder 1 genoemde cijfer van f 10000 000 voor de banken in Nederland kan als volgt globaal worden gespecificeerd: Javasche Bank .. ....... ......... ..... .. ........ f 2.500.000 Nederlandsche Handel Mij ...... ............ 3.375.000 Nederlandsche Indische Handelsbank (Nationale Handelsbank) .... ... ... ... .... . 2.000.000 Ned. Indische Bscompto Mij. (Bscompto Bank) ............... ..... ... .... 2.000.000 118
Het totaa l bed rag aan delegatieschulden bij de gezamenlijke banken bedroeg begin Maart 1949 [9. 134.547 en per ultimo 1949 rond [5.975.000. Het teruglopen in 1949 met rond f 3.000.000 is goeddeels een gevolg van a flossing in Nederland door de debiteuren door verrekening met hun reha bilitatie-uitkering. De gerepatrieerde oo rlogsslachtoffers waren verder genood zaa kt a l hun contanten aan te we nden voor de aflossi ng van hun schuld aan de bank, resp. van vriende n en familieleden daartoe renteloos geld op te nemen, omdat anders hun schuld door het berekenen va n 3t % rente steed s verder zou oplopen. De commissie beschikt verder nog over de bedragen, welke de banken medio 1952 nog te vorderen hadden , welke vordering zij zoals gemeld aan de Republiek Indonesië hebben gecedeerd . Deze bedragen zijn de volgende: Javaseho Bank ...... ......... .... ....... .......... f 299.000 Nederlandsehe Handel Maatschappij .. .... 898.000 138.000 Nationale H andelsbank .... .. .... ....... ... .... 233.000 Escomptobank . ......... ... .. ..... .. .... ..... ... .. Ook hieruit blijkt dat debiteuren het grootste deel inmiddels hadden afgelost. De Stichting " Indisch fonds voor particuliere noden" neemt een enigszins bijzonder plaats in. Aan crediteuren is dit fonds (gedeeltelijke kwij tschelding) nog rond f 260.000 verschuldigd, terwijl het totaal f 490.000 aan vorderinge n beeft, welke voor rond f 300.000 a ls oninbaar zo uden moeten worden afgeschreven. De commissie is va n oordeel dat bij de regeling va n het delegatievraagstuk geen onderscheid mag worden gemaakt tussen delegatieschulden, die nog niet zij n afge lost en delega tieschulden, die na zoveel jaren inmiddels reed s zijn verrekend. Als uitga ngspunt van hare overwegingen neemt zij dus het hierboven becijferde getal va n f 18.000.000. Is het billijk dit bedrag te besnoeien? Bij het zoe ke n naar een oploss ing heeft de commissie zich nog afge vraagd of z ij ten aanzien van deze kwestie ee n onderscheid moet ma ken tussen ambtena ren, tussen pa rticulieren, die via hun werkgever hebben gedelegeerd en tussen hen, die van de bemiddeling ener bankinstelling gebruik hebben gemaakt. Een dergelijk onderscheid komt de co mmissie echter niet ge motiveerd voor, omdat er in deze geen wezenlijk verschjl was in hun cas us-positie. Vervol ge ns heeft de commissie zich de vraag gesteld of een beperking in de kwijtscheldin g van delegatieschul den kan worden gevonden door ermede rekening te houden hoeveel maanden salaris de betrokken ambtenaar of werknemer in totaal aa n rehabilitatie-uitkeringen heeft ontvangen . De gedachte zo u dan zijn dat indien hij in totaal 10 maanden heeft ontvangen, over 10 maa nden geen kwijtschelding der delegatieschulden zo u worden verleend, omdat over die periode de delega ties uit dit salari s kunnen worden betaa ld. Kwijtschelding zo u dan a lleen betreffen de delegatieschulden over de periode waa rover gee n rehabilitatie-uitkering is geschied. Deze oplossing heeft de commissie un aniem volkomen verwerpelijk geacht. Irruners, de rehabi litatie-uitkering is bedoeld om, z ij het in bescheiden mate, het betrokken oorlogsslachtoffer te reh abiliteren en tenslotte is in deze uitkering de vergoedin g voo r huisraad, kleren enz. begrepen. Als men bedenkt, hoe volkomen berooid de Indische oorlogsslachtoffers uit de kampen zijn gekomen, dan komt het hoogst onredelijk voor op hun rehabilitatie-uitkeringen zelfs maar een aan tal maanden delegatieschulder. te verhalen .
119
Vervolgens beeft de commissie overwogen of bet aa nbe.veling zou verdienen een begrenzing aan te geven voor een tegemoetkoming van deleganten in bun delegatieschulden, een begrenzing nl. in bet maandelijks delegatiebedrag zelf. Hierbij kan gedacbt worde n aan de uitkeringschaal der O.B.V.O. (Districtsbureaux voor oorlogsslachtoffers) in Nederland. De redenering zou dan zijn dat zij, die in Nederland door het stopzetten van de Indische delegaties werden getroffen, behoren tot de categorie oorlogsslachtoffers en dus met dezelfde maat moeten worden gemeten, nl. maximaal voor de echtgenote f 200 per maand, voor kinderen boven 17 jaar f 60 per maand en andere familieleden f 75 per maand. De commissie beschikt niet over gegevens om precies aan te geven op hoeveel eeu dergelijke kwijtschelding van delegatieschulden het Land zou komen te staan. Zij meent echter voldoende veilig te gaan indien zij stelt dat het bovengemelde bedrag van f 18.000.000 door de beperking tot de D.B.Y.O.-normen zou worden gehalveerd, zodat deze kwijtschelding aan Nederland zou kosten een som van f 9.000.000. Een andere beperking van het maandelijks delegatiebedrag, dat voor vergoeding io aanmerking zou komen, zou gevonden kunnen worden in de bovengemelde niet uitgevoerde ordonnantie van Ind. Stbl. 1949 no. SS, dat als maxima noemt f 400 voor de ecbtgenote en f 100 per kind tot een maximum per gezin van f 800. Naar taxatie der commissie zou kwijtschelding van delegatieschulden tot dit maxjmum een offer kosten van f 13.000.000. Deze beperking is minder willekeurig dan de vorige omdat zjj op een desbetreffende o(donnantie steunt. Na breedvoerige discussies heeft de commissie echter gemeend geen van beide begrenzingen te kunnen aanvaarden, aangezien het in casu gaat om de oorlogsgevolgen ener situatie welke van vele jaren her dateert; gedurende al die ~ tijd vond deze overheveling van gelden plaats en vormden deze bedragen een aanvulling van het Nederlandse volksinkomen. Zouden als gevolg van de oórJog de kosten dezer remises voor een relatief korte periode komen te rusten op Nederland, dan gaat het niet aan achteraf op deze bedragen af te dingen. Voorts waren de delegaties zeker niet excessief; wat de ambtenaren betreft, waren zij bovendien stuk voor stuk door het Ministerie van Koloniën aanvaard. Men moet nu eenmaal bij de beoordeling dezer bedragen wel in bet oog bouden dat in Nederland vertoevende gezinsleden van in Indonesië gevestigden in de practijk altijd duurder gehuisvest zijn resp. meer aan kostgeld moeten betalen I dan de overeenkomstige uitgaven belopen van ben die reeds lang definitief in Nederland woonacbtig zijn. Daarenboven kan rehabilitatie niet tot haar recht komen, wanneer betrokkenen niet volkomen van hun delegatieschuldeo worden ontheven, resp. restitutie verkrijgen van hun uit dezen hoofde reeds verrichte betalingen.
Conclusie. De commissie moet aanvangen met te steUen dat formeel allereerst een beroep op de Republiek Indonesië moet worden gedaa n om mede te werken aan een billijke regeling van deze kwestie. Zij vreest echter dat zulk een beroep geen resultaat - althans ruet binnen afzienbare tijd - zal hebben en lechts verder tijdverlies zal veroorzaken. Zij meent derhalve aanstonds bet - subsidiaire - beroep te moeten doen op Nederland. De grootst mogelijke meerderheid van de commissie meent dat de delegati~ scbulden tot bet volle bedrag alsnog moeten worden vergoed. Zij grondt dit naar bet vorenstaande op de volgende overwegingen: 120
Q. dat de regeling zoa ls die tenslotte getroffen is, onjuist is, omdat bedragen, als delegaties aangemerkt, bUÎten toedoen van betrokkenen zijn omgezet in schulden; b. dat geen "rehabilitatie" van deze oorlogsslachtoffers plaats heeft wanneer de rehabilitatie-uitkeringen voor delging van delegatie-schulden worden aa ngewend; c. dat Nederland zelf gedurende de jaren der Duitse bezetting een eigen aansprakelijkheid had jegens de in Nederland vertoevende gezinsleden, welke aa nsprakelijkheid Nederland tegenover andere groepen ook volledig heeft gehonoreerd; d. dat het gezamenlijke bedrag der delegaties als vordering aan de Republiek Indonesië is overgegeven, terwijl dit bedrag is samengesteld uit voorschotten op salarissen en lonen, welke nimmer zijn betaald.
Afgezien van de wijze waarop e.e.a. wordt uitgewerkt, vast staat dat de Indische oorlogsslachtoffers moeten worden bevrijd van de ondragelijke last der delegatieschulden waarmede zij in Augustus 1945 plotseling werden geconfronteerd , schulden waaromtrent in 1947 een bijzondere regeling in uitzicht werd gesteld en welke vervolgens in étappes weder ten volle op hun schouders zijn geladen. Andere schulden. De commissie heeft zich in het voorgaande beperkt tot het vraagstuk der delegatieschulden. Er is echter nog een grote categorie van andere schulden van diverse aard. welk eveneens door de R.1. van betrokkenen wordèn of kunnen worden ingevorderd. Laatstbedoelde schulden verschillen in zoverre van de delegatieschulden dat voor verschillende daarvan de verplic hting tot betaling in redelijkheid niet kan worden ontkend. Ook voorzover betaling redel ijk moet wordc!n geacht, dient echter rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat - gelijk reeds in sommige gevallen is geschied - te elliger tijd de terugvordering over de gehele linie op zodanige wijze zal geschieden dat daar mede op betrokkenen een ondragelijke last zou worden gelegd. De commissie heeft dan ook met grote instemming kennis genomen van het feit dat de Regering reeds stappen beeft ondernomen om met de Republiek Indonesië tot een regeling te geraken waarbij de onderwerpelijke vorderingen door het Rijk worden overgenomen. De commissie spreekt de hoop uit dat deze stappen tot een gunstig resultaat zullen leiden . Mocht zodanig gunstig resultaat onverhoopt niet op redelijke termijn bereikbaar blijken, dan meent de commissie een ernstig beroep op de Nederlandse Regeri ng te mogen doen om betrokkenen langs andere weg tegemoet te komen, inzonderheid wat betreft de bij de invordering aan te leggen normen. In beide gevallen ligt naar haar oordeel ook hier een taak voor de elders in dit rapport aanbevolen commissie.
121
HOOFDSTUK VII ANDERE VORDERINGEN
Een afzonderlijk vraagstuk wordt gevormd door de vorderingen, die Indische oorlogsslachtoffers uit anderen hoofde - dus niet krachtens materiële oorlog3r scbade, rehabilitatie e.d. - nog hadden tegen de voormalige Ned. Indische Regering. Deze vorderingen, voorzover zij voor de souvereiniteitsoverdracht niet zijn afgewi.kkeld, zijn ingevolge art. 4 der Overgangsovereenkomst in behandeling gekomen bij de Regering der Republiek Indonesië. Na te gaan, op welke wijze Indonesië zich van deze verplichtingen kwijt, de scbade te bepalen, die daaruit voor de betrokken oorlogsslachtoffers voortvloeit, en aan te geven, hoe zulk een scbade eventueel kan worden hersteld, behoort blijkens de taakomschrijving tot de taak der Commissie Achterstallige Betalingen. Het is te betreuren dat er van deze zaken niet meer zijn afgedaan voor de souvereinjteitsoverdracht. Al moet men een open oog hebben voor de moeilijkheden van personele en andere aard, waarvoor de betrokken Indische autoriteiten stonden, toch hadden naar het oordeel der commissie diverse niet-ingewikkelde gevallen voor die datum behoren te zijn afgewikkeld. Hiertegenover staan diverse claims die wèl zijn afgedaan door de Ned. Indische administratie.
Commissie Vooroorlogse Vorderi"gen. In December 1949 is vlak voor de souvereiniteitsoverdracbt de Commissie Vooroorlogse Vorderingen ingesteld ter bebandeling van alle claims daterende van voor de datum der Japanse bezetting, dus in bet algemeen van voor 8 Maart 1942 (voor sommige buitengewesten is een andere datum aangenomen). De Republiek Indonesië heeft deze commissie - thans gebeten .,Panitya untuk menimbang tuntutan sebelum perang" - overgenomen; Voorzitter is Mr. Sugiarto, plv. Thesaurier-Generaal, lid is de heer Tjahjono, Hoofd Comptabiliteit; secretaris was tot Augustus 1952 Mr. UffeHe. De commissie beslist met algemene stemmen ; bij gebrek aan eenstemmigheid beslist de Minister van Financiën. Zij vergadert eenmaal per week. Zij begon met 4000 dossiers, welke alle vorderingen betreffen voorgebracht vóór de souvereiniteitsoverdracht. Het standpunt der Jndonesische Regering is dat alle claims, welke juist blijken te zijn moeten worden uitbetaald. De commissie heeft voor dit doel een aanvangscrediet ontvangen van Rps. 10.000.000; naarmate hare werkzaamheden vorderen, kunnen verdere credieten worden aangevraagd. Toen deze commissie baar werkzaamheden aanving, beliep het totaal der claims (4000) Rps. 60.000.000; van dit aantal is ongeveer l i 3 afgehandeld en op de afgehandelde claims is gemiddeld oirca 40 % betaald, alle gerekend in Roepiahs, dus ongeacht het effect van de devaluatie dezer munt. Auto's. De Commissie Vooroorlogse Vorderingen heeft ook behandeld talrijke claims inzake gevorderde motorvoertuigen. Zij stuitte daarbij op de moeilijkbeid om na te gaan, of al deze door het K.N.I.L. gevorderde auto's inderdaad, zoals verzoekers stelden. in eigendom waren gevorderd. Dit was naar haar mening stellig niet het geval; bij militaire bewegingen is het vaak alleen de bedoeling geweest het gebruik te vorderen en niet het eigendomsrecht; bovendien bleek, dat bet voorgekomen is, dat reserve-officieren bij hun mobilisatie hun eigen auto lieten vorderen om zich daarvan te kunnen blijven bedienen. De C.V.V. heeft derhalve 122
alleen aan die voormalige autobezitters, die konden overleggen een vorderingsbewijs, waarop het bedrag van de auto stond aangegeven, de requisitie-waarde betaald; zij die slecht s ecn 'Yorderingsbewijs zonder nadere specificatie konden
overleggen, werden beschouwd hun a ut o slechts te hebben afgestaan krachtens een vordering voor gebruik en ontvingen van de C.V.V. slechts zoveel dagen huur als verlopen waren tussen datum van vordering en capitulatie. Ter vermijding van misverstand warde hieraan toegevoegd dat slechts met een zeer klein percentage van de auto 's der oorlogsslachtoffers aldus is gehandeld; verreweg het grootste gedeelte is niet door het K.N.I.L. gerequireerd, doch door de Japanners eenvoudig in beslag genomen onde r het bekende motto "semoea Nippon poenja", d.W.Z. alles wat de Europeanen bezitten, is eigendom van Japan. Onze commissie heeft zich reeds in Hoofdstuk 111 gedistancieerd van het probleem der auto's en de waarde der auto's inbegrepen geacht in de vergoeding voor huisraadschade. Dat een enkeling nog een vergoeding van Indonesië terzake heeft gekregen, hetzij voor eigendomsoverd racht (een zeer zeldzaam geval) dan wel voor enige dagen huur, doet aan dit standpunt geen afbreuk. Na-oorlogse vorderingen. Voor de na-oorlogse vorderingen is geen speciael commissie aangewezen. doch deze vo rderingen worden afgedaan door de insta ntie, waaronder zij resso rteren: meestal worden belanghebbenden verwezen naar het Departement van Financiën te Djakarta. Voorbeelden . Enige voorbeelden van de vorderingen, waarop dit hoofdstuk betrekking heeft, zijn: wegens beschadiging van inboedel door het K.N.I.L. en de K.L. I); voor legering en voeding van Nederlandse zeelieden ; voor leveranties aa n het K.N.J.L. en de K.L.; voo I huren van gebouwen, door het K.N.I.L. en de K.L. niet voldaan; voor ten onrechte niet uitbetaalde postwissels, uitgeschreven vóór 8 Maart 1942; wegens levera nties en diensten ; wegens vorderingen op Ned. indische gemeenten, daterend van vóór de Japanse inval; wegens requisities voor de wederopbouw; wegens schade aan gebouwen enz. toegebracht door daarin gelegerde troepen of andere ingevorderden; wegens door het voormalige Ned. Indische gouvernement op grond van demobilisatie-regelingen verleende studiebeurzen; voor pendaftaran-gelden ~ ) waarvan de vergoeding over de Australische rad io werd toegezegd.
Verder zijn er nog gevallen waarin gepresteerde arbeid niet is beloond, zoals bij verschillende ambtenaren die nog enige maanden salaris van voor de Japanse invasie te vorderen hebben. Enkelen hunner wisten de weg naar de Tweede Kamer le vinden, zoals Mr. L. J. Tissing (sluk 2219 No. 2 van zitting 1951 / 1952). ')
K.N.I.L.. en K.L. vormden van de bevrijding af de Nederlandse strijdk rachten. Pendafta ran is het door de Japanners vereiste nationaliteitsbewijs, waarvan de kosten f 150 per gezinshoofd en f 80 per gezinslid bedroegen. 0)
123
Tenslotte de claim van het Rode-Kruispersoneel; deze heeft reeds eerder de aandacht getrokken. In 1949 werd de positie van het Rode-Kruispersoneel, dat bij bet uitbreken van de oorlog met Japan inderbaast in tijdelijke dienst werd aangesteld, geregeld bij besluiten van de Inspecteur van de Mil. Geneesk. Dienst. In elk dezer besluiten wordt vermeld: "gelet op de omstandigheid, dat bij bet uitbreken van den oorlog in Dec. 1941 door bet N.R.K. Afd. Indon. burgerpersonen werden opgeroepen ter vervulling van hun burgerdienstplicht en gemi1itairiseerd ten beboeve van bet Leger". Na de overweging, "dat bet dezerzijds billijk voorkomt die personen een salaris toe te kennen bij wijze van tegemoetkoming gedurende de periode, waarin zij bij bet Leger zijn tewerkgesteld", werd aan betrokkenen een bedrag toegekend, bestaande uit een aantal (3 à 4) maanden salaris en een vergodeing voor aanschaffing van uitrusting. Op dit bedrag werden genoten voorschotten gekort. Voor de souvereiniteitsoverdracht is in een aantal gevallen betaling gevolgd. Meestal betrof bet bedra.gen van f 200 à f 300; in een enkel geval (een particulier arts) bedroeg de vordering f 2000. Na de souvereiniteitsoverdracht heeft de Indonesiscbe Regering de verplichtingen, uit de besluiten van de Inspecteur van de Mil. Geneesk. Dienst voortvloeiende, niet gehonoreerd. Op de vertogen, die in het belang van betrokkenen door de Hoge Commissaris te Djakarta tot de Minister van Financiën van de R.I. werden gericht. werd tenslotte ten antwoord ontvangen dat de R.I. deze vorderingen niet erkende. Uit bet betrekkelijk schrijven wordt bet volgende geciteerd: ,.Allereerst wordt ontkend, dat het i.C. vooroorlogse vorderingen zou betreffen, .,aangezien de betreffende vorderingen hun ontstaansgrond na de bevrijding, n.l. "ten tijde van bet slaan der hogerbedoelde besluiten hebbe~ gekregen. "De toekenning der uitkeringen op zichzelf beoordelend is de Regering tot de "conc1usie gekomen dat deze redelijkerwijze niet kan worden gebiUijkt aangezien "het veelal losse burger krachten betreft, die onder de burgerdienstplicht vielen, "voor de vervulling waarvan in beginsel geen vergoeding wordt gegeven. "Tevens is in overweging genomen dat door de betrokkenen toenmaals in het "verricbten van de hun opgedragen werkzaamheden bepaald geen uitoefening van ..een ..betrekking" is gezien. "De Regering van de R.T. heeft op bovenstaande gronden beslist, dat geen "gevolg zal ~orden toegekend aan meergenoemde besluiten". J'laar het oordeel van de commissie wordt hier wel ernstig te kort gedaan aan de aanspraken die betrokkenen kunnen doen gelden. Het totaal-bedrag van de vorderingen van het Rode-Kruispersoneel raamt de commissie op ± f 10.000. algem~ne
Afdoening.
Wij releveerden boven reeds dat de commissie Vooroorlogse Vorderingen ongeveer een derde deel van haar 4000 claims beeft afgewikkeld. Uiteraard zijn zij wier claim nog niet aan de beurt is gekomen, in bun verwachtingen tot nog toe teleurgesteld. Bovendien beeft een afwikkeling volgens hen veelal een afwijzing beduid op grond vao argumenten, die voor betrokkenen weinig bevredigend waren, of is de afwikkeling volgens hen geschied met toepassing van maatstaven welke tevoren, nl. bij de Ned.-Indiscbe administratie niet hebben gegolden. Vele verzoeken en vragen betreffende claims aan het Ministerie van Financiën te Djakarta zijn nimmer beantwoord, ook al werden deze gedaan door tussenkomst van bet Hoge Commissariaat te Djakarta. 124
In het bijzonder wordt door betrokkenen geklaagd over de zeer strenge eisen die aan het bewijs worden gesteld, eisen, waaraan th ans zeer vaak niet meer kan worden vold aan. Ter vermijding van misverstand zij er hier uitdrukkelijk op gewezen, dat bet mere ndeel van de 4000 gevallen, dje bij de C.V.V . zijn geregistreerd. volgens bekome n inlichtingen afkomstig zijn van rechtspersonen en hiermede heeft de Commissie Achterstallige Betalingen geen bemoeienis. De vorderingen van oorlogsslachtoffe rs. waarmede de commissie bemoeienis heeft. vormen slech ts ee n zeer bescheiden deel van het totaal. Het is uiteraard een nadeel voor allen die een dusda nige vordering op het voormalige Nederlandsch-Indië hebben, da t de claims alle luiden in Ind. courant. Dit ondervonden ook tot hun schade de nagel aten betrekkingen van afgeschoten oorlogsvliegers; zij ontvingen in Nederland ten gevolge van de monetaire maatregelen slechts 1/3 van de vastgestelde uitkering. Hetzelfde ondervond en de zeel iede n van gecharterde schepen met oorlogstaak. Dit betreft speciaal de diverse Nederlandse schepen. die in 1942 bij TjiIatjap tot zinken zijn gebracht. Voor deze zeelieden gold een regeling voor vergoeding van hun persoonlijke eigendommen bij het teloor gaan van het schip. Deze claims zijn niet afgewikkeld vóór de souverein iteitsove rdracht en de afwikkeling is overgelaten aan de Republiek Indonesië, zodat betrokkenen ten gevolge van de monetaire maatregelen slechts 1/3 ontvangen van hetgeen zij in handen zo uden hebben gekregen, indien de voormalige Ned.-Idische Regering te hunnen aa nzien meer diligent ie had doen betrachten. Hetzelfde kan worden opgemerkt La.v. de afwikkeling der militaire nalatenschappen. Bescho uwing der situatie.
Men dient er van uit te gaan dat de onderhavige vorderingen krachtens artikel 4 der Overgangsovereenkomst tussen Nederland en de Republiek Indones ië bij de souvereiniteitsoverdracht zijn overgegaan op de R.1. Uit het werk der Commissie Vooroorlogse Vorderingen blijkt dat de R.1. in principe geneigd is hare verplichtingen uit dezen hoo fde te honoreren en hiermede ook reeds geruime tijd doende is. lndische oorlogsslachtoffers die zulke vorde rin gen hebben, hebben bezwaren naar voren gebracht. welke in grote lijnen kunnen worden herleid tot twee elementen: J. het tempo waarin de C.V .V. haar ta ak vervult, waardoor 2/3 deel der bij haar ingediende vorderingen nog niet behandeld is; 2. de maatstaven. door de R.L. resp. de C.V.V. bij de beoordeling aangelegd. Ad I . Het tempo van behandeling door de C.V.V. is voor hen wier geval tot
nog toe niet aan de beurt is geweest. inderdaad teleurstellend. Niettemin kan hierop van Nederlandse zijde bezwaarlijk met al te veel nad ruk gewezen worden, omdat de Ned.-Indische au toriteiten tusse n J 945 en J 949 aan hetzelfde euvel mank gingen. Ad 2. Het spreekt vanzelf dat de souverei ne staat Indonesië ten aanzien van de vorderin ge n die zij na de souvereiniteitsoverdracht in behandeling kreeg, gerechtigd is zijn eigen maatstaven aa n te leggen. Wan neer dit echter inhoudt. dat een veel strengere bewijsvoering noodzakelijk wordt geacht en de overlegging wordt geëist van st ukken, die de meeste Indische oorlogsslachtoffers tijdens hun internering hebben verloren, dan heeft dit tot consequentie, dat een groot aantal dezer claims zonder gevolg blijft
125
dan wel slechts voor een zeer klein gedeelte wordt toegewezen. En voor de betrokkenen staat geen enkel middel open om daartegen op te komen; weliswaar hebben velen zich gericht tot het Nederlandse Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, doch deze hebben van dit Ministerie steeds het onder de gegeven omstandigheden onvermijdelijke antwoord ontvangen dat zij zich tot de lndonesischë Regering moesten wenden aangezien Nederland met deze vorderingen geen bemoeienis meer had op grond van het met Indonesië gesloten verdrag. Hier is het eigenlijk waar de schoen wringt. De Nederlandse oorlogsslachtoffers hadden vóór de souvereiniteitsoverdracht te doen, met de Ned.-Indische administratie en konden , indien zij zich door dezen te kort gedaan voelden, zich nog wenden tot H.M. de Koningin, het Ministerie te 's-Gravenhage of de Tweede Kamer der Staten-Generaal; zij gevoelen zich thans ernstig gedupeerd omdat Nederland hun aanspraken bij het verdrag als het ware beeft overgedaan aan een vreemde staat zonde r bij dit verdrag enige controle te bedingen op de wijze, waarop deze andere mogendheid zich van hare verplichtingen tegenover deze oorlogsslachtoffers zou kwijten. Het bovenstaande is voor de commissie voldoende motief om aan te dringen op een andere regeling die het rechtsgevoel meer bevrediging schenkt. Het gaat hier speciaal om die gevallen waarbij aan de voormalige Nederlandsch-Indische autoriteiten terecht onvoldoende diligentie kan worden verweten. De commissie ziet de oplossing aldus dat betrokkenen wier claim aan bovengemeld criterium voldoet, in de gelegenheid worden gesteld hun vordering te cederen aan Nederland tegen een te bepalen contant bedrag, waarna Nederland deze vordering aanhangig kan maken bij de Republiek Indonesië. Om te adviseren welke vorderingen voor deze cessie in aanmerking komen, ware een commissie in het leven te roepen, welke, als goede mannen naar billijkheid terza ke zaloordelen. De grote moeilijkheid is om vooraf enig bedrag hiervoor te begroten. Dit neemt echter niet weg, dat de billijkheid gebiedt, dat er een oplossing in deze geest wordt gevonden.
126
HOOFDSTUK VIH MONETAIRE MAATREGELEN Valura-verhouding Nederlalld- Ned.- Indië sedert /867. Sedert 1867 had het voormalig Nederla nd sch-lndië eigen, van die van Nederland afgescheiden geldmiddelen . Het besc hikte teven s over een eigen munteenheid, welke regeling vond in achtereenvolgende wetten, laatstelijk de " Indische Muntwet" van 31 October 1912 - Ned. Slb. no. 325, ///d. Slb. no. 610 - , zoals sedert gewijzigd e n aangevuld. De Nederlandse onderscheidenlijk Nederlandsch-lndische valuta waren officieel ter beurze te Batavia en te Am sterdam, alsmede in het buiten land, genoteerd. Principieel stonden de Nederlandse gulden en de Nederlandsch-Indische gulden tot elkaar in dezelfde positie als b.v. de Nederl andse gulden en het Engelse pond of het Engelse pond en de Franse franc. Echter moet hierbij worden aangetekend, dat de bijzondere band tussen Nederland en Neder landsch-Indië in gegeve n omstandigheden aanleiding gaf tot onderling overleg inzake de verhouding tussen beide valuta's. Tot het grote punbliek heeft dit vóór Ma art 1950 nimmer zo gesproken. Verschillende factoren hebben hiertoe geleid. Hel koersverschil tussen N j en N .-Lj was - behoudens gedu rende enkele korte perioden van scherpe fluctuaties, b.v. na de eerste wereldoorlog e n in het eerste ha lfjaar van 1946 - goeddeels het gevolg van de aa n geldovermaking verbonden bankkosten. Zo werden veelal bepaalde in "guldens" luidende geldverplichtingen naar keuze of naar de plaats, waar betaling plaats vond, voldaan in N j resp . N.-Ij (verg. b.v. de Indische staatsleningen en tal van verzeke rin gspolissen, alsmede arbeidscontracten in de particuliere sector e n pensiot n- en salarisbetalingen in de ambte lijke sector). De opvatting van het grote publiek inzake gelijkh eid, althans gelijkwaardigheid. van de Nederl a ndse en de Nederlandsch-lndische gu lden, werd bovendien in de hand gewerkt door de omstandigheid, d at bepaa ld e munten van het Koninkrijk in Europa, Lw. de zi lveren rijk sdaa lder, gu lden en halve g ulden , tevens in Indië wettig betaa lmiddel waren en dit gebiedsdeel niet oyer eigen munten in deze waarden beschikte. Wat in het bijzonder de betalingen in de ambtelijke sfeer aangaat - de commissie denk t hierbij met name aan de pensioen betalingen - wordt veel al ook in het geding gebracht de z.g. pari-overeenkomst (Gouvernementsbesluit van 15 Juli 1926 no. 3 x ) . Voorbij wordt dan echter gezien, dat deze overeenkomst, regelende de overmaking van ge lden ten behoeve van het Land va n Nederlandsch-Indië na ar Nederland en omgekeerd uitsluitend beoogde onder normale omstandigheden d.w.z. wanneer de koerse n van beide valuta's practisch gel ijk waren, de anders aa n transfer verbonden bankkosten te vermijden en dat de overeenkomst zelve voorzag in opschorting van de regeling inzake pari-overmaking voor de termijn, gedurende welke de Javasche Bank of De Nederlandsche Bank niet verp li cht zou zijn goud beschikbaar te stellen, bij stijging van de wisselkoersen op het buitenland boven de pariteit der go udwaarde. Met nadruk mag evenwel worden gesteld dat de practijk, in overeenstemming waarmede de Regering zich gedroeg, met name bij de ambtenare n de zekerheid deed ontstaan, dat de gebruikelijke verplaatsingen va n Indië naar Nederland en omgekeerd, voor betrokkenen geen monetaire gevolgen met zich zouden brengen.
127
Souvereiniteitsoverdracht.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de ter R.T.C. gesloten Overgangsovereenkomst bleven de bestaande wettelijke regelingen, voor zover niet onverenigbaar met de souvereiniteitsoverdracht. met de bepalingen van bet Uniestatuut, van bedoelde overgangsovereenkomst of van enige andere overeenkomst. tussen partijen gesloten, ongewijzigd van kracbt als eigen regeUngen van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië, zolang zij niet door de bevoegde organen van de R.I.(S) zouden zijn buiten werking gesteld of gewijzigd. De "Indische Muntwet", ten aanzien waarvan aan de in artikel 8 (l) Overgangsovereenkomst gestelde voorwaarden was voldaan, bleef na de souvereiniteitsoverdracht ongewijzigd van kracht. Zulks blijkt trouwens ook duidelijk uit artikel 19, eerste lid, van de ter R.T.C. gesloten Financiële en Economische Overeenkomst, waarbij de R.I(S) zich verplichtte om, zolang zij schuldverplichtingen zou hebben aan Nederland, ter zake van voorgenomen wijzigingen in de op het tijdstip van de souvereiniteitsoverdracht van kracht zijnde Muntwet, met Nederland overleg te plegen (dergelijk overleg heeft in de loop van 1951 plaats gehad). Het ongewijzigd van kracht gebleven zijn van de ..Indische Muntwet" betekent, dat de thans geldende munteenheid van de R.1. - de rupiah - de voortzetting belichaamt onder de nieuwe staatrechtelijke verhoudingen van de gulden, geregeld in de ..Indische Muntwet", waarbij overigens de juridische status van de rupiah dezelfde is gebleven als die van de vroegere Nederlandsch-Indische gulden. Het spreekt vanzelf, dat in de eerste maanden na de souvereiniteitsoverdracht, d.W.Z. vóór de totstandkoming van de hierna te noemen monetaire maatregelen, dit punt onvoldoende beeft gesproken. Terloops zij er hier de aandacht op gevestigd, dat reeds vóór de souvereiniteitsoverdracht was overgegaan tot het vermelden op bepaalde vormen van papiergeld van de aanduiding ,roepiah" naast "gulden", waarmede evenzeer niet anders bedoeld was dan een tweetalige aanduiding van hetzelfde begrip. In overeenstemming met het voreogestelde waren na de souvereiniteitsoverdracht door elkaar gangbaar en hadden het karakter van wettig betaalmiddel het oude Indische metalen en papieren geld - ook het oude Java-bankpapier - en de overeenkomstige in opdracht van de R.1. (S) vervaardigde geldsoorten, in den beginne mede het door de "Republiek Indonesië (Djokja) ti uitgegeven geld. Deze situatie bestaat ook thans trouwens ten dele nog en bepaalde geldsoorten van het voormalig Nederlandsch-Indië (Indonesië) in coupures beneden f 5 - zie hieronder - worden nog steeds in betaling gegeven en aangeomen. Met het bovenstaande meent de commissie te hebben aangetoond, dat er zowel vóór als nà de souvereioiteitsoverdracht sprake was van een zelfstandige Ned.lndiscbe resp. Indonesische munteenheid. Deze zelfstandigheid kon voor de souvereiniteitsoverdracht leiden - en heeft in feite nadien geleid - tot een aanmerkelijke djspariteit tussen de Indonesische en de Nederlandse munt. De vrees voor deze consequentie werd voor de souvereiniteitsoverdracht niet zozeer gevoeld door betrokkenen in Indonesië omdat men zich er steeds van bewust was dat in feite, gezien de staatkundige verhouding tussen Nederland en Ned.-Indië, kon worden gesproken van een getemperde zelfstandigheid. Van dit laatste was uiteraard na de souvereiniteitsoverdracht geen sprake meer, zij het dat ter Ronde Tafelconferentie een overleg-clausule werd overeengekomen. De commissie wil niet nalaten er op te wijzen, dat de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (eerste kamer) in enkele vonnissen een van het bovenstaande gebeel afwijkend standpunt heeft ingenomen. Zo overwoog dit college in haar 128
vonnis van 2 Januari 1952, opgenomen in Nederlandse Jurisprudentie 1952 onder no. 109, dat de (vroeger) Nederlandsch-Indische gulden alleen te zien is als een indertijd ter plaatse gebruikte variëteit van de ene en zelfde (immers in de practijk gelijkwaardig) munt van het Koninkrijk der Nederlanden en dat, nu de N.l. gulden met de souvereiniteitsoverdracht heeft opgehouden te gelden, immers vervangen door de 1ndonesische gulden of roepiah, betaling van een van vóór de so uvereiniteitsoverdracht daterende in Nederlandsch-lndische courant luidende vordering in Nederlandse guldens behoort te geschieden. De commissie acht de uitspraak in hoogste instantie van de Nederlandse rechter ten aanzien van dit vraagstuk van groot helang. Monetaire m'aatregelen. De commissie moge thans nader ingaan op de baars inziens belangrijkste consequentie van de zelfstandigheid der Indonesische munteenheid zoals deze zich na de souvereiniteitsoverdracht heeft voorgedaan, te weten de kort nadien getroffen monetaire maatregelen van Maart 1950 en de belangrijkste gevolgen daarvan op het haar opgedragen terrein van werkzaamheden. In Maart werd door de Regering van de RepUbliek Indonesië (Serikat) een tweetal operaties op monetair gebied uitgevoerd, welke de uiteindelijke positie van het merendeel der (gerepatrieerde) oorlogsslachtoffers ten zeerste hebben beinvloed. Ingevolge operatie 1 kwam o.m. met ingang van 13 Maart 1950 te gelden, dat bij aankoop van deviezen - derhalve bij transfer van gelden naar het buitenland dus ook Nederland - certificaten moesten worden ingeleverd voor 100 % van de officiële aa nkoopprijs in Indonesië der betrekkelijke deviezen. De koers van deze certificaten zo u worden vastgesteld door het Deviezeninstituut voor Indonesië. Zij werd gesteld op 200. Operatie II d.d. 19 Maart d.a.v. bepaalde in hoofdzaak, dat hel beslaande en in te trekken chartale geld in de coupures van f 5 en hoger zou kunnen worden ingewisseld tegen de helft van het nominale bedrag in nieuwe biljetten en dat voor de andere helft zou kunnen worden ingeschreven op een 3 % staa tslening. Hetzelfde geldt voor de girale saldi. Deze door de Regering van de R .I.(S) getroffen maatregelen beoogden vó6r alles een meer evenwichtige verhouding tot stand te brengen tussen geld- en goederenhoeveelbeid en, in wisselwerking daarmede. de interne en de externe waarde van de Indonesische rupiah weer met elkaar in overeenstemming te brengen. Operatie I was meer gericht op herstel van het monetaire evenwicht aan de goederenzijde. operatie 11 op zodanig herstel in de geldsector. De commissie acht het niet op haar weg te liggen ee n uitspraak te geven met betrekking tot de vraag of tot het treffen van de onderwerpelijke of soortgelijke maatregelen dringende noodzaak bestond. Zij meent echter te weten, dat maatregelen van de onderhavige aard, reeds geruime tijd vó6r de so uvereiniteitsoverdracht bij de toenmalige Nederlandsch-Iodische overheid in overweging waren. Door het niet tot stand komen daarvan destijds, is het odium van de monetaire maatregelen op de R.I.(S) komen te rusten en worden tot baar verwijten gericht, welke anders baar rechtsvoorgangster zouden hebben getroffen. Op zich zelf zijn deze verwijten en de daarin tot uitdrukking komende reactie van de daardoor financieel getroffenen begrijpelijk. Hiertoe behoeft men zich slechts de consequenties van beide meerbedoelde maatregelen te realiseren. Het certificatenstelsel met een op 200 vastgestelde certificatenkoers bracht mede, dat degene, die geld uit Indonesië naar Nederland overmaakte, drie Indonesische
129
rupiahs had te betalen voor het verkrijgen van ~ Nederlandse gulden hier te lande. De officiele wisselkoers tussen Nf. en Ii. onderging evenwel geen wijziging. De geldsanering had tot gevolg, dat het kapitaaJsbezit, waarover dadelijk kon worden beschikt, werd gehalveerd. Toen later de ver handelbaarheid van de obligaties in de 3 %-staatslening werd toegestaan, stelde de koer. daarvan zich op nog geen 40 %. Een enkel voorbeeld moge dit verduidelijken. Gesteld, dat een ederlander, deviezeningezetene van Indonesië, in December 1949 een kapitaal bezat van f 90.000 Ind. Crt Op 19 Maart 1950 werd zijn bezit Rp 45.000 plus Rp 45.000 aan de 3 %·staatslerung. Wanneer betrokkene repatrieerde en deviezen-inge;zetene van Nederland werd, kon hij - op den duur en in de bij de deviezenbepalingen voorgescbreven étappes - bier te lande de beschikking krijgen over f 15.000 Ned. Crt., nl. 1/3 van Rp 45.000 en f 6000 Ned. Crt., ol 1/3 van Rp 18.000 (zijnde - maxi-
maal! -
40 % van Rp 45.000 staatslening). De oorspronkelijke bezitter van
f 90.000 Ind . Crt. bad dus in Nederland nog .Iecbts f 21.000 ed . Crt. Was bet oorspronkelijk bezit f 9000 Ind. Crt, - een uiteraard heel wat meer- voorkomend
geval - dan resulteerde dit in f 2100 Ned. Crt. Volledigheidshalve zij nog gereleveerd, dat in Februari 1952 bet stelsel van deviezencertificaten werd afgeschaft. Gelijktijdig biermede werden officieel de koersen van de buitenlandse valuta aldus vastgesteld dat met 3 Indonesiscbe rupiabs in Indonesië voortaan slechts 1 Nederlandse gulden zou kunnen worden
gekocbt. Ofschoon deze maatregelen neerkwamen op een officiële koerswijziging - waarvan bij de maatregelen in Maart 1950 nog geen sprake was - bleef toch voor overmakingen uit Indonesië de koers van kracht welke onder. het systeem der deviezencertificaten ook in feite reeds gold .
Aanvaardt men het recht van elke regering, welke ook, in bet algemeen belang voorzieningen tot sanering van haar geldwezen te treffen, dan zal meD zich bij de consequenties van de Indonesische monetaire. maatregelen van 1950, hoe betreurenswaardig ook voor betrokkenen, in beginsel hebben neer te leggen. Echter, het gedwongen offer, door betrokkenen gebracht, is hun opgelegd ten bate van de economische toestand van de Republiek Indonesië. Waar dit rapport echter handelt over de groep personen uit Indonesië, tbans in Nederland verblij-
vend, een groep, welke als gevolg van de oorlogsomstaodigheden en de ontwikkeling daarna in bet algemeen genoodzaakt is geworden Indonesië te. verlaten en op Nederland terug te vallen. wordt het vragen van een offer met bovengemelde
doelsteUing wel zeer onbillijk omdat e.e.a. voor betrokkenen directe grote lasten medebrengt waarvan het effect hen veelal niet meer kan baten.
Van een beroep op de R.I. tot tegemoetkoming ten deze -
enkele tegemoet-
komingen werden weliswaar verleend, doch deze betroffen een beperkt terrein,
zoals b.V. de .paargeldregeling voor ambtenaren -
kan generlei heil worden
verwacht. In dit verband kan nog worden vermeld, dat voor zover der commissie
beleend, de bereidverklaring van de Regering van de R.I.(S.), ter Eerste Ministersconferentie (briefwisseling 201 MC IIC ill/6 A /G.T. - M C I/C ill/6 B/G.T.) om in overweging te nemen, in hoeverre het alsnog mogelijk zou zijn in enkele groepen van gevallen de meest schrijnende gevolgen van de deviezen- en monetaire maatregelen ten aanzien van Nederlandse particulieren in Indonesië voor
rekening van de overbeid te nemen, geen enkel resultaat beeft opgeleverd. Een beroep op N edeIland tot verzachting in bepaalde gevallen van de consequenties van de m.onetaire maatregelen als zodanig, acht de commissie evenwel niet ongemotiveerd. In de gevallen , dat Nederland zelf voorzieningen van deze
130
aard heeft tot sta nd gebracht, zijn daarvan zeker ook bepaalde categorieën ingeze· tenen de dupe geworden (andere zullen er van geprofiteerd hebben). Voor tal van groepen zijn de financiële gevolgen echter, zij het veelal slechts gedeeltelijk, door maatregelen op salarisgebied a.a. opgevangen. Onder de vroegere verhoudingen zou zich ongetwijfeld in Nederlandsch·]ndië ook een dergelijk redres hebben voorgedaan. Thans staat men echter tegenover maatregelen op moneta ir gebied, getroffen door een vreemde mogendheid, welke zich niet geroepen voelt aan niet· da nen - i.c. Nederlanders faciliteiten te verlenen. Dat deze Nederlanders, practisch allen oorlogsslachtoffers, zich dan in hun nood tot Nederland wenden, acht de commissie niet alleen alleszins begrijpelijk doch ook gemo tiveerd in de gevallen waarin betrokkenen zich kunnen beroepen op regelin ge n, reeds vóór de souvereinitei tsoverd racht te hunnen behoeve getroffen. Daarbij ligt voor de commjssie het kernpunt van de zaak hierin, dat door de elders in dit rapport gesignaleerde achterstalligheid in de voldoening van bepaalde uitkeringen, zo vóór als na de souve reiniteitsoverdracht, talloze oorlogsslachtoffers door de werking van de monetaire maatregelen zij n getroffen, die bij een normale afwikkeling va n hun vorderingen, het bun toekomende nog normaal a pari in Ned. Crt. zouden hebben ontvangen. De commissie ka n zich daarbij niet aan de indruk onttrekken, dat in het vooruitzicht van de totstandkoming van reeds zo la ng aanh angige saneringsmaatregelen, talrijke betalingen, waarvoor alle stukke n gereed waren, bewust zijn opgeschort. Een beke nd feit is, dat in Februari 1950 uit Djaka rta de order werd ontvangen geen verdere betalingen hier te lande van backpay.pensioen en rehabili tatie·uitkering meer te verrichten, ook al lagen de cheques voor betrokke nen gereed. De commissie hee rt uit het bovenstaande de volgende consequenties getrokken. Backpay· pensioenelI. Zoals in het hoofdstuk Backpay·pensioenen is uiteengezet, acht de commissie het onaanvaardbaar dat circa de helft van hen, die hun backpay·pensioen in Nederland hebben ontvangen, dit uitbetaa ld kregen in de tegenwaarde der lndische valuta, waarbij het van het toeval heeft afgehange n of men tot de eerste of tweede helft behoorde. Zoals aldaar uiteengezet, acht zij dit standp unt gemotiveerd omdat de gepensio nn eerde n altijd een onaantastbaar recht op de pensioentermijnen hebben gehad e n het jarenlange uitstel in de betaling, waardoor ongeveer de helft hunner is getroffen door de monetaire maatregelen, aa n betrokkenen in geen enkel opzicht kon worden toegerekend. Zij die hun backpay·pensioen in Indonesië ontvingen omdat zij daar toen geves· tigd waren en die sindsdien zijn gerepat rieerd, hebben als normaal risico van hun vrijwillig blijven in Indonesië aanvaard, dat de Ned.·lndische gu ldens die zij aan back pay·pensioen ontvingen, wel eens in a ndere waa rd everhouding tot de Neder· land se va luta zouden kunnen gaa n verkeren. Voor enig red res ten aanzien van het door hen bij remittering later geleden koersverschil acht de commissie geen reden aanwezig. Grensgevallen, b.V. waarin betrokkenen op het moment dat zij backpay.pensioen ontvingen, reeds passage hadden geboekt van lndonesië naar Nederland, zo uden eveneens dienen te wo rden voorgelegd aan de nog in te stellen commissie waar· omtrent in dit rappor t reed s eerder gewag is gemaa kt. Bllckpay·salllrissen. De commissie Valuta.verhouding N ederland /Overzeese Gebiedsdelen (commis· sie Verrijn Stuart) heeft in haar tiende interim.rapport geconcludeerd dat de
131
salarissen waren uitgedrukt in Indisch Courant. Dit )ijkt moeilijk te weerspreken, doch anderzijds zij de aandacht er op gevestigd, dat wanneer de betreffende salarissen aanstonds na de bevrijding waren uitgekeerd, de monetaire maatregelen hierbij geen enkele rol hadden kunnen spelen. Rehabilitatie-uitkeringen. Zij, die bij de beschikbaarstelling der rehabilitatie-uitkeringen in Indonesië vertoefden hebben deze bedragen aldaar uitbetaald gekregen, dus in Ind. Courant. Aangaande hen geldt hetzelfde als hetgeen boven is opgemerkt betreffende hen, die hun backpay-pensioen in Indonesië hebben ontvangen. Uiteraard zullen zij, die bun rehabilitatie-uitkering in Nederland ontvingen of nog zullen ontvangen, aanspraak hebben op uitbetaling a pari, zoals elders in dit rapport reeds is gesteld. Materiële oorlogsschade. Voor materiële oorlogsschade, niet begrepen in de vergoeding voor huisraadschade, is naar het desbetreffende voorstel der commissie het vraagstuk alleen van belang voor de schaden aan oorlogsslachtoffers toegebracht ten gevolge van opzettelijke vernieling door de Koninklijke Marine, het K.N.l.L. of de Koninklijke Landmacht. Aangezien de toegebrachte schade luidt in Ind. Courant, zal een beroep op Nederland zich niet verder kunnen uitstrekken dan tot de tegenwaarde daarvan in Nederlands Courant, afgezien van de wijze waarop betrokkenen die hierdoor hun levensonderhoud hebben verloren. reeds een uitkering ontvangen hebben of alsnog zullen ontvangen op grond van de rehabilitatie-regeling voor zelfstandigen. Conclusie. De commissie concludeert derhalve dat het effect der monetaire maatregelen moet worden opgeheven voor de hierboven genoemde categorieën oorlogsslachtoffers, te weten voor hen die recht hebben op backpay-pensioen en voor hen die recht hebben op rehabilitatie-uitkering c.a., voor zover uitkering in Nederland plaats vindt. I n twijfelgevallen zou de beslissing moeten worden opgedragen aan de commissie die is voorgesteld ter uitvoering van de in dit rapport aanbevolen maatregelen.
132
HOOFDSTUK IX SAMENVATTING Hieronder volgt cen opsomming der conclusies waartoe de commissie in de verschillende hoofdstukken is gekomen.
Rehabilitatie. De rehabilitatie-regelingen, die na de oorlog door de Nederlandsch-Indische regering tcn behoeve van de oorlogsslachtoffers werden getroffen. heb ben het beginsel, waarvan zij uitgingen, niet verwezenlijkt, met het gevo lg, dat betrokkenen onvoldoende zijn gerehabiliteerd. Door de reh abilitatie-uitkerin gen wordt de geleden schade wegens verlies aan kleding en huisraad onvoldoende gedekt. Verrekening van delegatieschulden met de rehabilitatie-uitkeringen ontneemt aan de rehabilitatie haar effect, aangezien de rehabilitatie-uitkering mede bestemd is om het verlies aan kleding en huisraad te vergoeden. De uitvoerin g van de rehabilitatie-regelingen, welke door de R.1. werd stopgezet, dient alsnog te worden verwezenlijkt. Het tussen Nederland en In donesië hangende gesch il omtrent de uitvoering van de rehabilitatie-regeling mag geen aanleiding zij n, de dringend nodige rehabilitatie van de Ind ische oorlogsslachtoffers lange r uit te stellen. De commissie meent op Nederland een beroep te kunnen doen om de uitvoering van de rehabili tatie-regelingen - voor zover deze geen herziening behoeven o.a. met het oog op de verrekening van delegatieschulden en de onvoldoende vergoeding van de huisraadschade - voor Nederlandse rekening ter hand te nemen. Ter uitvoering van de rehabilitatie-regelingen ware een speciale commissie in te stellen, die met de bevoegdheden en taken, aan bepaalde commissies en instanties in deze regelingen opgedragen, zou kunnen worden belast. Het totaal van de voor rehabilitatie berekende bed ragen komt op: rehabilit atie-uitkering ambtenaren 49 mi1lioen idem particuliere werknemers ....... ..... ...... ........... ... .... ....... .. ... .. . J ouderdomsvoorziening particuliere werknemers .... .. ..... ......... .. ... .. 35 lehabilitatie-uitkering, beroeps- en bedrijfsrehabilitatie en ouderdomsvoorziening zelfstandigen .... .. .. ..... .. .. ..... .. .. ... .. ... ... . .. ..... 10 reh~~.i1itatie van andere groepe n die niet onder voorgaande calegorleen vallen ........ ... .. .. .. ... . ...................... ... ............. ... ...... 5 Totaal ......... 100 millioen Materiële oorlogsschade. Op 27 Feb, uari 1942 heeft de Volksraad op voorstel der Nederlands-lndische Regeri ng een memoriepost aangenome n voor vergoeding van molest schade te land, waardoor in beginsel is aanvaard "dat oorlogsschade te la nd , zowel indien deze veroorzaakt is door de vijand, als indien zij het gevolg is van vernielingen tot stand gebracht door de eigen overheid, in het algemeen zat worden vergoed". Door de Japanse invasie is het onmogelijk geweest dit beginsel in een ordonnantie uit te werken; na de bevrijding is dit evenmin geschied en ook de Republiek Indonesië heeft geen regeling voor vergoeding van materiële oorlogsschade 133
getroffen. Dit is in tegenstelling met hetgeen geschied is in de Philippijnen, in Brits Noord-Borneo, in Malaya en in Frans Indo-China, waar wel degelijk regelingen zijn gemaakt ter gedeeltelijke vergoeding van materiële oorlogsschade, terwijl Groot-Brittannië bovendien nog speciale regelingen heeft getroffen voor de Britse .,bome civil service" en voor tegemoetkoming aan gerepatrieerden uit Oost-Azië. Toen de Japanse bezetting was afgelopen, heeft de Indische Regering de bedoeling gehad, een deel der materiële oorlogsschade nl. de huisraad schade, te vergoeden ; zij had hiervoor een aanzienlijk bedrag in gedachten. Toen tenslotte echter de rehabilitatie-regeling in eindredactie was geformuleerd, werd daarbij tevens gesteld, dat de huisraadsehade was inbegrepen in het bedrag der rehabilitatie-uitkeringen. De commissie beeft getracht de omvang der geleden buisraadscbade te bepalen. Zij is er daarbij van uitgegaan dat alle oorlogsslacbtoffers ten deze een totaal verlies van huisraad hebben geleden, zodat geen individueel onderzoek - dat reeds jaren geleden onmogelijk was gebleken - behoeft te worden ingesteld. Zij heeft, na vergelijking met hetgeen in Nederland is vergoed bij totaal verlies van huisraadschade in verhouding tot bet jaarinkomen, de huisraadschade in Indonesië benaderd op de voet van het stelsel der rehabilitatie-regeling, dus aan de hand van twee criteria, n1. het salaris en de samenstelling van het gezin. Zij kwam hierbij op 10 maanden salaris voor gebuwden, inclusief. kleding en auto met een bepaald bedrag per gezinslid daarboven, doch zij moest dit aantal maanden voor de laagste categorieën hoger stellen, omdat de verhoudingen voor lager gesalarieerden anders liggen . De prijsstijgingscoëfficient voor Indonesië bleek echter zodanig te zijn dat vergoeding van huisraadschade op Indische basis niet bleek te kunnen leiden tot enige regeling die financieel aanvaardbaar was. Aangezie n de taak van de commissie zich beperkt tot gerepatrieerden die zich niet in Indonesië doch in Nederland nieuw moesten inrichten, heeft de commissie zich van de specifieke na-oorlogse Indonesische moeilijkheden inzake schadeloosstelling gedistancieerd en heeft zij gemeend in haar beschouwingen te moeten betrekken hetgeen voor de laagste categorieën minimaal in Nederland benodigd is: Hierdoor is aan het stelsel van fixatie der schade op een bepaald aantal maanden saJaris een "bodem" toegevoegd, dus een minimum-bedrag aan kosten voor kleding en inrichting. De kosten dezer regeling der huisraadschade, waarbij dus het bedrag der rehabilitatie-regeling was aangevuld, wordt door de commissie becijferd op f 61.250.000 waarvan echter reeds een bedrag van f 14.000.000 uitstaat aan meubel- en kledingvoorschotten van de Dienst voor Maatschappelijke Zorg. Bovendien becijfert de commissie dat voor huisraadschade van gepensionneerden en van zelfstandigen nog moeten worden uitgetrokken resp. St en 7t miIlioen. Voorts acht de commissie bet billijk dat de opzettelijk door Koninklijke Marine, K.N.I.L. en Koninklijke Landmacht toegebrachte schade wegens vernieling van eigendom van Indische oorlogsslachtoffers eveneens wordt vergoed. Zij schat dat daarvoor een bedrag van f 500.000 nodig zou zijn. De commissie komt dus op een totaal bedrag voor vergoeding van materiële oorlogsschade van f 77.750.000, waarvan -zoals reeds boven gereleveerd, f 14.000.000 als voorschot uitstaat. Enig beroep terzake op de Republiek Indonesië acht de commissie vruchteloos. aangezien met dit voorstel buiten de wettelijke bepalingen der rehabilitatie-regelingen wordt getreden, terwijl de R.l. bovendien geen eigen wettelijke regeling voor vergoeding van materiële oorlogsschade kent. De commissie doet hiervoor derhalve rechtstreeks een beroep op Nederland. 134
Backpay salarisseu. De co mmissie heeft de vraag onder ogen gezien of particulieren en ambtenaren aanspraak hebben op salaris gedurende de lijd der Japanse bezetting. Wat de particuliere werknemers bet reft , meldt de officië le toelichting va n Bijblad 15129 dat naar het inzicht der Indische Regering de privaatrechtelijke arbeidsverhouding niet kent de plicht van de werkgever tot doorbetaling der salarisse n ind ien gee n arbeid wordt gepresteerd , tenzij in bijzondere, bij dit vraagstuk niet toepasselijke gevallen. Artikel 3 van Rege ling A van Tnd . Stbl. 1947 no. 164 legt te n aa nzien van de Japa nse bezettingstijd nog uitdrukkelijk vast dat gee n loo n is verschuldigd. De commissie heeft nog nagegaa n wat de situatie zo u zijn geweest indien genoemd Staatsblad hieromtrent niets had bepaald en is tot de slotso m geko men dat de particuliere werknemer die na zijn internering een vord ering zou hebben ingesteld voor het achterstallig loon over de interneringstijd, op grond van het B.W. slechts zeer wei nig kans van slagen zo u hebben gehad. Wat de burgerlijke ove rheid sdienaren betreft is de grote moeilijkheid dat hun rechtspositie niet was gecodificeerd ; er was ook geen onafhankelij ke beroepsinstantie zoals in Nederland. De commissie constateert dat de Nederlands-Indische Regeri ng jege ns haa r ambtena ren niet is nagekomen wat deze op grond der ambtelijke dienstverhouding hadden mogen verwachten. In 1947 stelde de R egrei ng dat haa r standpunt in deze nog ni et volledig was omlijnd doch deze omlijning is alt ijd achterwege gebleven. De R egering heeft zich in Bijblad 15129 beperkt tot de opmerking dat, nu de bezetter zich niet heeft gehouden aan het Land oorlogreglement, de schade (door gederfd salari s) ni et kan worden afgewenteld op de Overheid, doch op de bezetter moet worden verhaald. Wat de militaire overheidsdienaren betreft, gaa t de co mmissie uitvoerig in op de bestaande - in tern ation ale en andere - bepalingen en maakt tevens gewag \'an de opvattingen die in deze groep leven. Naa r het gevoelen der commissie had aa n de gehele groe p overheidsdienaren (burgerlijke zowel als militaire) bezoldiging ged urend e de internerings tijd moeten worden uitbetaa ld . De vraag rijst evenwel welke bezoldigi ng dit had moeten zijn, vo l sa laris dan wel verminderd salaris. Wat de burgerlijke overheidsdienaren bet reft, bleven de meningen in de commissie verd eeld . De meerderheid meent dat a mbtena ren aa nspraak op het gehele sa lari s kunn en doen gelden, de minderheid echter is van mening dat slechts betaling van verminderd salaris gemotiveerd is. Wat de militaire overheidsdienaren betreft is de commissie echter eenstemmig van opinie dat uitsluitend sprake kan zijn van backpay van vol salaris. Voor de valuta waa rin de salarissen waren uitged rukt wordt verwezen naa r het hoofdstuk Moneta ire maatregelen. De commissie meent dat het niet op haa r weg ligt een uitspraak te doen over de vraag in hoeverre Nederland zelf aa nsprakelijk kan wo rden gesteld. Een opsomming wordt gegeven van 5 categorieën die wel volle betaling over de bezettingstijd hebben ontvangen. De co mmissie releveert tenslotte dat verschillende andere aan haar voo rgelegde vraagst ukken, speciaal dat der delegaties, anders zouden komen te Ligge n wanneer alsnog tot betaling a pari van salaris over de bezettingstijd zou worden overgegaa n.. Zij heeft echter na rijp beraad gemeend hare betogen in de verschillende hoofdstukken van haa r rapport door deze mogelijkheId niet te moeten laten doorkrui sen en te mogen \'olsta an met uitdrukkelij ke verwijzing naar de ambte135
lijke aanspraken op salaris over de bezettingstijd, die zij volkomen onderschrijft. De commissie veroorlooft zich erop te wijzen dat, als een regering hare dienaren op deze wijze ondanks de bestendiging van het dienstverband zo lang geheel onbezoldigd laat, er toch tenminste van haar kan worden verlangd dat de rehabilitatie-regelingen. bedoeld als een gedeeltelijke tegemoetkoming in de financiële nood van de Indische oorlogsslachtoffers, volledig worden uitgevoerd en dat ook ten aanzien van delegaties en huisraad schade, om deze beide punten aU een maar te noemen, volledig recht wordt gedaan. Backpay-pensioenen. Volgens de wettelijke voorschriften moeten de Indische pensioenen worden voldaan uit de betrekkelijke pensioenfondsen. De pensioenfondsen voor de eigen-pensioenen der landsdienaren waren bij de souvereiniteitsoverdracht uitgeput. zodat van overheidswege in de pensioen verplichtingen moest worden voorzien. Bij de souvereiniteitsoverdracht zijn die verplichtingen overgegaan op de Republiek Indonesië met handhaving van de bestaande wettelijke voorschriften. Het probleem der backpay-pensioenen is o.m. ontstaan door de jarenlange vertraging in de uitbetaling van de bedragen, waarop de gepensionneerden recht hadden en door de monetaire maatregelen der Indonesische Regering. Zonder deze vertraging zou er geen valutakwestie zijn geweest, omdat de Nederlandse gulden en de Indonesische gulden (rupiah) eerst in Maart 1950 een verschillende waarde verkregen. Het geheel der genomen maatregelen en deze vertmging in de uitbetaling der backpay-pensioenen kunnen gepensionneerden in geen el"'.kel opzicht worden toegerekend en deze mogen naar het eenstemmig oordeel der commissie, daarvan ook niet de dupe worden. Voor de gevolgen daarvan dient naar het voorkomt, althans voor wat betreft de eigen-pensioenen der landsdienaren. na de souvereiniteitsoverdracht de Republiek Indonesië in eerste instantie aansprakelijk te worden gesteld. De betaling van de eigen-pensioenen der locale ambtenaren en de weduwenpensioenen en de wezenonderstanden van alle overheidsdienaren had alsnog reglementair dienen te geschieden uit de betrekkelijke pensioenfondsen. De commissie moet derhalve formeel stellen dat allereerst een beroep wordt gedaan op de Republiek Indonesië om mede te werken aan een voor betrokkenen algeheel bevredigende oplossing. Zij realiseert zich echter dat van zulk een beroep geen resultaat is te verwachten. Zij vreest dat zulk een beroep bovendien aanzienlijk tijdsverlies ten gevolge zal hebben. Zij ziet dan ook voor dit schadeherstel geen andere oplossing dan inzake backpay-pensioenen een beroep te doen op Nederland ; zij acht zulk een beroep gerechtvaardigd op grond van de vele bovengemelde factoren, welke hun oorzaak vinden in handelingen of het nalaten van handelingen van de Nederlandsch-Indische en Nederlandse Regering. Dit beroep op Nederland betreft een bedrag van f 4.500.000 voor aUe backpaypensioenen tezamen. Hiervan zal echter een belangrijk gedeelte door belasting, alsmede door de cessie van Indonesische 3 % staatsobligaties in de Nederlandse kas terugvloeien. De commissie stelt voor om onverwijld over te gaan tot uitbetaling van voormeld bedrag door de Nederlandse Regering. Zij realiseert zich dat hiermede vooruitgelopen wordt op de besprekingen hieromtrent met de Republiek Indo nesië, waarbij dj! vraagstuk op interstatelijk njveau dient te worden opgelost.
136
Delegalies. Omtrent de delegaties, door Indische oorlogsslachtoffers voor de oorlog ten laste van bun inkomsten verleend ten behoeve van familieleden in Nederland, welke delegaties na de bezetting geheel te hunnen laste zijn gebracht zonder dat daar inkomen tegenover stond, constateerde de commissie een verantwoordelijkheid zowel van Nederland als van Indonesië. Zij kwam tot de volgende conclusie: De commissie moet aanvangen met te stellen dat formeel allereerst een beroep op de Republiek Lndonesië moet worden gedaan om mede te werken aan een billijke regeling van deze kwestie. Zij vreest echter. dat zulk een beroep geen resultaat - althans niet binnen afzienbare tijd - zal hebben en slechts verder tijdsverlies zal veroorzaken. Zij meent derhalve aanstonds het - subsidiaire beroep te moeten doen op Nederland. De grootst mogelijke meerderheid van de commissie meent dat de delegatieschulden tot het volle bedrag alsnog moeten worden vergoed. Zij grondt dit op de volgende overwegingen: a. dat de regeling, zoals die tenslotte getroffen is, onjuist is, omdat bedragen. als delegaties aangemerkt. buiten toedoen van betrokkenen zijn omgezet in schulden; b. dat geen "rehabilitatie" van deze oorlogsslachtoffers plaats heeft wanneer de rehabilitatie-uitkeringen voor delging van delegatieschulden worden aangewend; c. dat Nederland zelf gedurende. de jaren der Duitse bezetting een eigen aansprakelijkheid had jegens de in Nederland vertoevende gezinsleden , welke aansprakelijkheid Nederland tegenover andere groepen ook volledig heeft gehonoreerd; d. dat het gezamenlijke bedrag der delegaties als vordering aan de Republiek Indonesië is overgegeven, terwijl dit bedrag is samengesteld uil voorschotten op salarissen en lonen, welke nimmer zijn betaald.
Afgezien van de wijze waarop e.e.a. wordt uitgewerkt, vaststaat dat de Indische oorlogsslachtoffers moeten worden bevrijd van de ondragelijke last der de legatieschulden waarmede zij in Augustus 1945 plotseling werden geconfronteerd, schulden waaromtrent in 1947 een bijzondere regeling in uitzicht werd gesteld en welke vervolgens in étappes weder ten volle op hun schouders zijn geladen. De kosten die hiermede zijn gemoeid worden geraamd op J 8 millioen.
Andere vorderingen. Een afzonderlijk vraagstuk wordt gevormd door de vorderingen, die Indische oorlogsslachtoffers uil anderen hoofde - dus niet krachtens materiële oorlo~ schade, rehabilitatie e.d. - nog hadden tegen de voormalige Nederlands~lndische Regering. Deze vorderingen, voorzover zij voor de souvereiniteitsoverdracht niet zijn afeewikkeld, zijn ingevolge art. 4 der Overgangsovereenkomst in behandeling gekomen bij de Regering der Republiek Indonesië. Weliswaar heeft de R.1. een deel dezer claims afgedaan doch de meerderheid is nog niet in behandeling geweest, terwijl vele verzoeken en vragen aan het Ministerie van Financiën te Djakarta, ook al werden deze gedaan door tussenkomst van het Hoge Commissariaat, onbeantwoord bleven. Wat de claims betreft die wel zijn behandeld, wordt geklaagd dat de afwikkeling een afwijzing inhield op grond van argumenten die voor betrokkenen weinig bevredigend waren dan wel dat de afwikkeling volgens hen geschiedt met toepassing van maatstaven welke tevoren, 137
nl.
bij de Nederlands-Indische administratie, wet hebben gegolden . In het bijzonder wordt door betrokkenen geklaagd over de zeer strenge eisen die aan de bewijslevering worden gesteld, eisen waaraan thans zeer vaak Diet meer kan worden voldaan. Het bovenstaande is voor de commisie voldoende motief om aan te dringen op een andere regeling die het rechtsgevoel meer bevrediging schenkt. Het gaat hier speciaal om die gevallen waarbij aan de voormalige Nederlands-Indische autoriteiten terecht onvoldoende diligentie kan worde n verweten. De commissie ziet de oplossing aldus dat betrokkenen wier claim aan bovengemeld criterium voldoet, in de gelegenheid worden gesteld hun vordering te cederen aan Nederland tegen een te bepalen contant bedrag, waarna Nederland deze vordering aanhangig kan maken bij de Republiek Indonesië. Om te adviseren welke vorderingen voor deze cessie in aanmerking komen, ware een commissie in het leven te roepen welke, als goede mannen naar billijkheid. terzake zaloordelen. De grote moeilijkheid is om vooraf enig bedrag hiervoor te begroten. Dit neemt echter niet weg dat de billijkheid gebiedt dat er een oplossing in deze geest wordt gevonden.
Monetaire maatregelen. De monetaire maatregelen waartoe de Republiek Indonesië in Maart 1950 is overgegaan - waartoe zij als souvereine staat ten volle gerechtigd was - te weten eerst de invoering van certificaten met een koers van 200 en daarna de geldsanering - hadden tot gevolg dat bijv. van een bedrag van f 9000 Iod. Crt. slecbts f 2100 Ned. Crt. overbleef. Deze maatregelen hebben talrijke oorlogsslachtoffers zeer zwaar getroffen . Weliswaar heeft de R.I. zich ter Eerste Ministersconferentie bereid verklaard in overweging te nemen in hoeverre het alsnog mogelijk zou zijn in enkele groepen van gevallen de meest schrijnende gevolgen van de deviezen- en monetaire maatregelen ten aanzien van Nederlandse particulieren in Indonesië voor rekening van de overbeid te nemen, doch dit beeft geen enkel resultaat opgeleverd. Een beroep op Nederland acht de commissie alleen gemotiveerd in die gevallen waarin betrokkenen zich kunnen beroepen op regelingen welke reeds vóór de souvereiniteitsoverdracht te bunnen behoeve waren getroffen, met name rehabilitatie-uitkeringen en backpay-pensioenen. Kostenraming. De commissie komt in haar gedachtengang tot de volgende globale kostenraming: uitvoering der rehabilitatie-regelingen ....... .......... . f 100.000.000 materiële oorlogsschade ... ......... ....... ......... .... ... . 77.750.000 backpay-pensioenen ... .... .............. ...... ....... ....... . 4.500.000 18.000.000 delegaties .......... .. .... ........... , .. ...... ..... ......... ..... .
f 200.250.000 waarvan, zoals gezegd, reeds f 14.000.000 als voorschot is verstrekt. Bij integrale opvolging van de voorstellen der commissie - zij denkt hierbij o .m. aan "andere vorderingen" - zullen nog enige kosten hierbij komen, doch anderzijds zou kunnen blijken dat de geraamde uitgaven aan de te hoge kant zijn, zodat de commissie bovengemeld totaalbedrag meent te mogen handhaven. 138
Uitvoering. In dit advies is tot uiting gebracht de wenselijkheid dat de Regering overgaat tot de instelling van een afwikkelingscommissie, zowel ter uitvoering van de rehabilitatie-regelingen als om de verschillende afzonderlijke gevallen, die vaak zeer gecompliceerd zijn, met inachtneming van de bestaande regelingen en nog op te stellen richtlijnen te behandelen. Overigens moge volstaan worden met verwijzing naar de bladzijden 46, 48, 121, 126, 131 en 132.
De commissie bedt in dit rapport getracht de zeer omvangrijke stof systematisch te rangschikken en de stroom van grieven en verJangens in de juiste bedding te leiden. Bij haar arbeid werd de commissie ten zeerste getroffen door de lange lijdensweg waarlangs de bij deze vraagstukken betrokkenen hebben moeten gaan. Zij biedt thans dit rapport aan in het vaste vertrouwen dat de Regering, gebruik makende van de door de l~ommissie verzamelde gegevens en geformu.leerde voorstellen door opvolging van dit advies een eind zal maken aan de huidige ondragelijke situatie. 's-Gravenhage, 29 December 1952. F . P. HECKMAN, Voorzitter. Dr. A. J. W. BROCKEL. Mr. J . H. HOOGESTEGER .
........... ...... .. ......... ......... ..... 'l L G. WEGGEMANS. Mr. P. H. M. WERNER.
H . E. K. EZERMAN. W. H. LICHTVELD. R. MEilERS. B. SLEEBOOM . H. B. VERWAUEN. Mr. J. BIEMOND, Secretaris.
I)
De heer Tervooren heert een minderheidsnota bijgevoegd.
139
MINDERHEIDSNOTA De ondergetekende beeft zicb van de aanvang af op bet standpunt gesteld dat de commissie zich niet de vraag dient te stellen of de regelingen, waarvan de wijze van uitvoering door Indonesië tot bet onderzoek·terrein der commissie behoort, op zichzelf wel juist en billijk zijn te achten, waarbij hij zich, behalve op d. tekst van bet instellingsbesluit, mede beeft gebaseerd op de installatierede van Staatssecretaris Götzen. Ondergetekende heeft overigens hierin geen aanleiding gevonden om niet zijn medewerking te verlenen aan de arbeid van de com.rrJssie. Hij beeft echter steeds het voorbehoud gemaakt dat de commissie ZIch zal dienen te onthouden van voorstellen welke neerkomen op een wijziging der tcn tijde van de souvereiniteitsoverdracht bestaande regelingen. De eindredactie van het onderhavige rapport houdt hiermede geen rekening. Aangezien de meerderheid der commissie ter gelegenheid van de vaststelling der eindredactie besloot dit voorbehoud niet tot uitdrukking te laten komen in baar rapport, ziet de ondergetekende zich genoodzaak bij minderheidsnota dit principiële tiezwaar tegen het onderhavige rapport kenbaar te maken. Met betrekking tot d in bet onderhavige rapport vervatte voorstellen waarop bovenbedoeld voorbehoud niet van toepassing is, heeft de ondergetekende overigens het volgende voorbehoud. Aangezien deze voorstellen niet gebaseerd kunnen zijn op een aansprakelijkheid van Nederland, kunnen zij, naar zijn mening, slechts voor verwezenlijking in aanmerking komen voorzover zij, in bet bijzonder wat hun omvang betreft, passen in het kader der - met bet oog hierop eventueel te verbeteren - bestaande sociale voorzieningen. In verband met het vorenstaande heeft hij gemeend zich van een ondertekening van het rapport te moeten onthouden.
De vertegenwoordiger van het Ministerie van Financiën, (w.g.) Drs. E. P. M. TERYOOREN.
140