Aanvullend natuuronderzoek De Wheme in Vorden
Addendum
Concept
Dit rapport is afgedrukt op FSC-gecertificeerd en CO2-neutraal papier.
Colofon
Zelhem
: juli 2011
Rapportnummer Projectnummer
: 1181 : 1456
Opdrachtgever Contactpersoon
: ProWonen : Dhr. H. Mulder
Opdrachtnemer
: Stichting Staring Advies Dr. Grashuisstraat 8 7021 CL Zelhem T 0314 641910 F 0314 641909
[email protected] www.staringadvies.nl
Auteur(s)
: Bas Voerman
Inhoud
1
Inleiding
4
2
Gebiedsbeschrijving en geplande werkzaamheden
5
3
Ecologisch onderzoek
8
3.1 3.2
8 9
4
5
Methode Resultaten
Flora- en faunawet
11
4.1 4.2
11 12
Toetsing aan de Flora- en faunawet Mitigerende en compenserende maatregelen
Conclusie
18
Bijlage 1: Verspreidingskaart aangetroffen soorten
19
Bijlage 2: Wettelijk kader
20
1
Inleiding
Dit addendum is geschreven als aanvulling op het rapport: Quickscan natuurtoets De Wheme in Vorden; rapportnummer 1052, Stichting Staring Advies. In het kader van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen op het Whemeterrein is in maart 2010 een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd naar beschermde flora en fauna. Uit dit onderzoek bleek dat aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van huismus en vleermuizen noodzakelijk is. Als aanvulling op de quickscan is in het veldseizoen van 2010 (najaar) en 2011 (voorzomer) gericht onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van deze soortgroepen. Dit addendum beschrijft de resultaten van het aanvullend onderzoek. Ter completering van dit rapport zijn enkele algemene passages uit het quickscanrapport overgenomen. Hierdoor is dit addendum als los rapport te lezen.
Stichting STARING ADVIES
|
4
2
Gebiedsbeschrijving en geplande werkzaamheden
Gegevens plangebied Locatie: Plaats: Gemeente: Provincie:
De Wehme Vorden Bronckhorst Gelderland
Beschrijving van het plangebied Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Vorden (zie figuur 1). Aan de zuiden oostzijde grenst het plangebied respectievelijk aan de Deldenseweg en de Nieuwstad. Aan de overige zijden grenst het grotendeels aan opgaande (laan)beplantingen en agrarische percelen (zie figuur 2). De onderzoekslocatie bestaat uit het woonzorgcentrum De Wehme met aansluitende wooneenheden en een tijdelijke huisartsenpraktijk. Daarnaast heeft stichting Sutfene op het terrein van het woonzorgcentrum een tijdelijke verpleegunit voor ouderen met een psychogeriatrische problematiek (De Beekdelle). De vegetatie rondom de panden is matig ontwikkeld met voornamelijk groenblijvende heesters en tuinplanten. Lokaal wordt langs de Pastorieweg een meer soortenrijke bosvegetatie met bosanemoon en kraailook aangetroffen. De grazige gedeelten (gazons) worden intensief beheerd en zijn structuurarm. Langs de Pastorieweg staan enkele forse bomen op het terrein van De Wehme, deze sluiten deels aan op een forse eikenlaan. Verder bevindt zich een forse eikenlaan langs de Deldsenseweg. Het plangebied grenst verder aan de westzijde aan een beschermd natuurterrein. Het gebied maakt onderdeel uit van het natuurgebied Hackfort en is in eigendom en beheer van Natuurmonumenten.
Geplande werkzaamheden Op de locatie zullen de recreatiezaal, de keuken, de receptie, het winkeltje en de andere kantoorruimtes van het woonzorgcentrum De Wehme, enkele wooneenheden aan de Delle en de tijdelijke vestiging van de Sutfene met aanwezige units gesloopt worden. De verwachting is dat de sloop in 2011 plaats zal vinden. De bouwtijd van het verzorgingshuis duurt zeker 1,5 jaar. De verwachte oplevering vindt dan in 2012/2013 plaats.
Stichting STARING ADVIES
|
5
Figuur 1. Ligging van het plangebied.
Figuur 2. Luchtfoto van het plangebied.
Stichting STARING ADVIES
|
6
Beschermde status plangebied Het plangebied heeft geen beschermde status in het kader van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of de Natuurbeschermingswet. Het maakt ook geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar grenst hier wel aan. Het natuurgebied Hackfort ten westen van de planlocatie is onderdeel van de EHS en is aangewezen als EHS Natuur (zie figuur 3). De sloop van diverse gebouwen en de bouw van een nieuw woonzorgcentrum leidt niet tot een verstoring van de aangrenzende EHS. Tijdens de sloop- en bouwfase zal er tijdelijk sprake zijn van meer lawaai en fijnstof. Er vindt geen functiewijziging van het plangebied plaats en de reeds aanwezige invloed vanuit het plangebied op de EHS zal blijven plaatsvinden. Over het geheel genomen worden er dus geen negatieve effecten op het aangrenzende EHS-gebied verwacht. Door de aard van de werkzaamheden, zijn nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op de EHS niet te verwachten.
B
Legenda EHS Vastgesteld door PS juli 2009 Natuur Verweven
Figuur 3. Ligging van het plangebied t.o.v. de EHS.
Ecologische verbindingszone
Natuur plangebied Het plangebied grenst aan een beschermd natuurterrein. Het aangrenzende gebied maakt onderdeel uit van het natuurgebied Hackfort en is in eigendom en beheer van Natuurmonumenten.
Stichting STARING ADVIES
|
7
3
3.1
Ecologisch onderzoek
Methode
Elke soortgroep behoeft een eigen onderzoeksmethodiek en onderzoeksperiode in het jaar. Hieronder wordt de onderzoeksmethodiek per soortgroep beschreven. Zie tabel 1 voor de specifieke data en weersgesteldheid. Huismus (Passer domesticus) Het onderzoek is uitgevoerd in de periode half maart tot eind juni. Bij de inventarisatie zijn de zingende (territoriale) mannetjes van de huismus genoteerd die directe binding hebben met een (potentiële) broedlocatie of andere waarnemingen die duiden op een relevante broedcode, gebaseerd op het BMP-protocol. Als aanvulling zijn waarnemingen die tijdens de overige onderzoeken zijn verricht meegenomen in het onderzoek. Het gebied is tweemaal, in delen, onderzocht in de ochtenduren. De bezoeken zijn met een tussenperiode van meer dan twee weken uitgevoerd. Daarnaast zijn aanvullende waarnemingen tijdens vleermuisbezoeken toegevoegd. Vleermuizen De onderzoeksintensiteit is bepaald op basis van de te verwachten soorten en het gebiedsgebruik. Richtinggevend hiervoor is het Protocol voor vleermuisinventarisaties van de Gegevensautoriteit Natuur en de Zoogdiervereniging VZZ. Door de mogelijke aanwezigheid van gebouwbewonende soorten en de mogelijkheid van aanwezigheid van bruine grootoorvleermuis, is tijdens 3 onderzoeksronden in het voorjaar/zomer (mei - juli) en 2 onderzoeksronden in het najaar (augustus - september) het gebied onderzocht op verblijfplaatsen, vliegroutes, balts- en paarlocaties en foerageergedrag. De najaarsbezoeken zijn uitgevoerd in 2010. De voorzomerinventarisaties zijn in 2011 uitgevoerd. Het onderzoek is zowel auditief als visueel uitgevoerd. Voor het auditieve onderzoek is gebruik gemaakt van bat-detectors (Pettersson d240x). Dit onderzoek is uitgevoerd in de avond- en in de ochtendschemering en duurde 2-3 uur per bezoek. Het onderzoek is toegespitst op de ter plaatse te verwachten soorten. Door op verschillende tijdstippen gerichte methoden toe te passen, zijn alle te verwachten gebruiksfuncties van het gebied (baltsen, foerageren, vliegroute en verblijfplaatsen) in beeld gebracht voor de verschillende aangetroffen soorten. Tijdens alle bezoeken zijn losse waarnemingen van de overige groepen eveneens in kaart gebracht.
ronde
datum
starttijd
weersomstandigheden
Vleermuizen zomerronde 1
4-5-2011
21:00
droog, half bewolkt, wind 2, temp 14 °C
Vleermuizen zomerronde 2
20-6-2011
4:15
droog, bewolkt, wind 2, temp 17 °C
Vleermuizen zomerronde 3
27-6-2011
21:40
droog, ongewolkt wind 0, temp 24-21 °C
Vleermuizen najaarsronde 1
25-8-2010
21.00
droog/miezerig, bewolkt, wind 1, temp 19 °C
Vleermuizen najaarsronde 2
12-9-2010
21.15
droog, bewolkt, wind 3, temp 18 °C
Huismusronde 1
4-5-2011
9:00
droog, half bewolkt, wind 2, temp 15 °C
Huismusronde 2
17-6-2011
08.00
droog, bewolkt, wind 1, temp 16 °C
Tabel 1. Veldbezoeken Veldonderzoekers: B. Otten en B. Voerman.
Stichting STARING ADVIES
|
8
3.2
Resultaten
Huismus (Passer domesticus) Op de planlocatie zijn verschillende territoria van huismussen vastgesteld. In totaal zijn 5 territoriale mannetjes en nesten aangetroffen in het gebouw, zie bijlage 1 voor de verspreidingsgegevens. De 4 bij elkaar gelegen nestlocaties bevinden zich onder de dakpannen van de gebouwen. Hier werden zowel territoriale mannetjes op de rand van de dakgoot aangetroffen als vogels slepend met nestmateriaal. De nestlocatie aan de zuidzijde bevindt zich op de bovenzijde van de gemetselde muur onder de betimmering van het dakoverstek. Hier ontbreekt een steen waardoor voor de huismus een nestlocatie is ontstaan. Door de aanwezigheid van broedende huismussen is in een groter gebied rondom het verzorgingshuis geïnventariseerd voor het in kaart brengen van omliggende broedlocaties. Hierbij is vastgesteld dat bij nagenoeg alle omringende gebouwen territoriale mannetjes aanwezig waren. Vleermuizen Tijdens de veldbezoeken zijn drie soorten waargenomen:
gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) laatvlieger (Eptesicus serotinus) rosse vleermuis (Nyctalus noctula)
Gewone dwergvleermuis Verblijfplaats Tijdens de najaarsinventarisaties zijn enkele baltsende mannetjes aangetroffen op verschillende locaties in relatie tot het gebouw. Exacte locaties zijn niet vastgesteld aangezien de baltsende mannetjes direct boven de locaties rondvliegen. Tijdens de voorjaarsronden waren grote aantallen foeragerende dieren rondom het gebouw, en met name aan de zijde van de Pastorieweg, aanwezig. Dit duidt op de aanwezigheid van een verblijfplaats op korte afstand. Tijdens één van de bezoeken werd een verblijfslocatie van vrouwtjes aangetroffen in het trappenhuis van het gebouw. Hier werden 127 uitvliegende dieren vastgesteld waarbij met zekerheid enkele dieren in de spouw achterbleven. Na het uitvliegen volgen de dieren richting de Pastorieweg om daar in de lanen en aanliggende houtwallen te foerageren. Ook werden na enige tijd terugvliegende dieren waargenomen. Deze waarnemingen bevestigen dat het hier een kraamverblijf betreft. Winterverblijven zijn in spouwmuren nauwelijks vast te stellen. Om hier een juiste afweging voor te maken wordt veelal gebruik gemaakt van gedrag, verspreiding van en potentie voor vleermuizen. Gezien de jaarrond waarnemingen, oa de baltslocaties en enig zwermgedrag tijdens het najaar, en de ligging en opbouw van de planlocatie, is het zeer aannemelijk dat een winterverblijf in het gebouw aanwezig is. Hierbij zijn geen directe aanwijzingen voor een winterverblijf vastgesteld. Zwermgedrag in het najaar kan sterk duiden op een winterverblijf. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat een winterverblijf aanwezig is. Vliegroute en foerageergebied Op de planlocatie wordt nauwelijks gefoerageerd. Ook zijn geen duidelijke vliegroutes aanwezig. De Pastorieweg met de laanbomen en het achterliggende bossen en houtwallen worden wel intensief als foerageergebied en vliegroute gebruikt. Laatvlieger Van deze soort zijn tot drie dieren in de omgeving van de planlocatie aangetroffen. Van deze soort is geen verblijfplaats in het gebouw aanwezig. De dieren gebruiken de bomen langs de Stichting STARING ADVIES
|
9
Pastorieweg als foerageerlocatie. Een verblijfplaats moet in een woning in de omgeving worden gezocht. Rosse vleermuis De rosse vleermuis is een enkele maal hoog boven de planlocatie overvliegend waargenomen en éénmaal foeragerend langs de hoge bomen van de Pastorieweg. Deze soort had geen binding met de planlocatie. Deze boombewonende soort heeft verblijfplaatsen in boomholten van forse en oude bomen. In de omgeving zijn diverse potentieel geschikte bomen aanwezig. Op de planlocatie ontbreekt het aan geschikte forse bomen met holten.
Stichting STARING ADVIES
|
10
4
4.1
Flora- en faunawet
Toetsing aan de Flora- en faunawet
De effecten op de aanwezige soortgroepen en de wettelijke consequenties zijn ingeschat aan de hand van de geplande werkzaamheden. Sinds 1 maart 2005 is een nieuwe AMvB van kracht waarin de vrijstellingen worden geregeld met betrekking tot artikel 75 van de Flora- en Faunawet (FF-wet). Deze AMvB bestaat uit 3 tabellen waarbij tabel 1 soorten de lichtste bescherming en tabel 3 de zwaarste bescherming genieten (zie bijlage 4). Voor tabel 1 soorten betekent dit dat voor ruimtelijke ontwikkelingen als de op deze locatie geplande werkzaamheden, geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. Voor onvermijdelijke schade aan tabel 3 soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Voor vogels geldt, net als tabel 3 soorten, een zware toetsing, echter is een ontheffing in de meeste gevallen niet mogelijk en is het raadzaam een verzoek tot goedkeuring in te dienen bij het bevoegd gezag voor de te treffen mitigerende maatregelen. Zie bijlage 1 voor verdere toelichting op de flora- en faunawet. Huismus (Passer domesticus) Van de huismus zijn 5 territoria vastgesteld. De verblijfplaatsen zitten zowel onder de dakpannen (4 locaties) als in een muuropening (1 locatie). Door sloop zullen deze locaties verdwijnen en is mitigatie en compensatie noodzakelijk. De sloop van de gebouwdelen met broedlocaties zullen niet in de eerste fase van het project worden uitgevoerd. Door de gefaseerde uitvoering van sloop en nieuwbouw, zijn er zeer geschikte mogelijkheden om nieuwe voorzieningen te treffen voor huismussen. Door in de eerste bouwfase reeds compenserende maatregelen te treffen, zijn de locaties bruikbaar als de huidige broedlocaties worden gesloopt. Hierdoor is er geen sprake van tijdelijk verlies aan broedgelegenheden en wordt geen afbreuk gedaan aan de instandhouding van de locale populatie. In paragraaf 4.2 zijn enkele compenserende en mitigerende maatregelen opgenomen. Vleermuizen Alle vleermuizen staan vermeld in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Hierdoor zijn ze zwaar beschermd en dient bij mogelijke schade aan populaties of individuen een ontheffing te worden aangevraagd indien mitigerende maatregelen niet toereikend zijn. Deze ontheffingsaanvraag wordt onderworpen aan een zware toetsing. Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) Van deze soort is een vrij grote kraamkolonie aangetoond en moet er van worden uitgegaan dat er een winterverblijf in het gebouw aanwezig is. Van de drie aangetroffen baltslocaties zijn er twee die vermoedelijk in fase 1 van het project liggen en op korte termijn zullen worden gesloopt. Eén baltslocatie zal in een later fase worden gesloopt. Tijdens de eerste sloopfase verdwijnen er enkele baltslocatie en mogelijk een winterverblijf. In een latere fase zal ook de huidige kraamverblijfplaats worden gesloopt. In het gehele project is compensatie van baltslocaties, kraamkolonie en winterverblijf noodzakelijk. In paragraaf 4.2 zijn enkele compenserende en mitigerende maatregelen opgenomen. Stichting STARING ADVIES
|
11
Ten behoeve van overige vleermuissoorten en foerageergebieden zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk. Samenvatting en advies Door de geplande werkzaamheden zullen op den duur alle verblijfplaatsen worden aangetast. Door de spreiding in tijd is het goed mogelijk in de eerste fase reeds de juiste compenserende voorzieningen te treffen om verlies aan geschikte verblijfslocaties te voorkomen en een duurzame instandhouding van de locale populatie te waarborgen. Het aanvragen van een ontheffing is daardoor niet strikt noodzakelijk; er wordt immers geen afbreuk gedaan aan de duurzame instandhoudingen en voldoende voorzorgsmaatregel getroffen ter voorkoming van schade aan individuen door het toepassen van de mitigerende maatregelen. Wel kan het zinvol zijn toch een ontheffing of goedkeuringsbesluit (positieve afwijzing) in te dienen bij Dienst Regelingen. Hierdoor wordt een officiële toetsing uitgevoerd door het ministerie van EL&I en wordt het zorgvuldig werken in het kader van de Flora- en faunawet vastgelegd. Dit kan vragen, problemen en discussies in de toekomst voorkomen. Gezien de planning is hiervoor voldoende tijdruimte.
4.2
Mitigerende en compenserende maatregelen
Huismus De geplande sloop in fase 2 zal zorgen voor verlies van geschikt broedgebied voor de huismus. Hierdoor is mitigatie bij sloop en compensatie vooraf noodzakelijk. Mitigatie De sloopwerkzaamheden aan de gebouwen met broedlocaties dienen buiten de broedperiode te worden gestart. Hierdoor is geen directe schade aan individuen of in gebruik zijnde nesten te verwachten. De broedperiode van huismussen ligt globaal tussen 12 maart en 1 augustus. Compensatie Ter compensatie van verloren broedlocaties zijn diverse mogelijkheden beschikbaar. Doordat in fase 1 nog geen broedlocaties verdwijnen is het aanbrengen van nieuwe voorziening in deze fase zeer geschikt. Afhankelijk van de nieuwbouw kan er gekozen worden uit verschillende mogelijkheden. Hieronder worden enkele geschikt compensatie mogelijkheden besproken. Vogelvide De laatste jaren zijn veel nieuwbouwwoningen met beroep op eisen uit het Bouwbesluit 2003 met o.a. vogelschroot ontoegankelijk gemaakt voor vogels. Dit berust echter op een onjuiste interpretatie van het artikel 3.115 van het Bouwbesluit 2003. Uit oogpunt van de (volks)gezondheid bevat het Bouwbesluit 2003 bouwvoorschriften om te voorkomen dat ratten en muizen ongehinderd een gebouw binnen kunnen komen, omdat deze dieren schade kunnen aanrichten en ziekten kunnen verspreiden. Daarom bevat het artikel 3.115 van het Bouwbesluit 2003 het voorschrift voor nieuwe gebouwen dat een uitwendige scheidingsconstructie, zoals een gevel, een muur en een dak, geen openingen mag hebben die breder zijn dan 1 cm. Echter een opening in een muur of een dak mag best breder zijn dan 1 cm als deze opening maar niet in verbinding staat met de binnenruimte. In dat geval geldt namelijk de eis van maximaal 1 cm. Immers, het doel van het voorschrift is om te voorkomen dat ratten en muizen vrije entree hebben in gebouwen. Zoals hierboven reeds aangegeven doet het Bouwbesluit 2003 geen uitspraak over of een gebouw wel of geen nestgelegenheid voor de huismus zal bieden. In de regel moeten huismussen erg wennen aan veranderingen in hun leefomgeving. De vraag was dan ook: “Wordt de Vogelvide als nieuwe nestmogelijkheid geaccepteerd?” Stichting STARING ADVIES
|
12
Daarom werd de Vogelvide gedurende twee broedseizoenen getest in vier steden: Alkmaar, Amsterdam, Hardenberg en Noordwijk. Op drie van de vier testlocaties hebben de mussen interesse getoond in de Vogelvide en op twee van deze locaties is door meerdere paartjes daadwerkelijk gebroed. Huismussen blijken in staat om in de Vogelvide eieren uit te broeden en jongen te voeren, luidde de conclusie van deze testperiode. De Vogelvide voldoet zowel aan de eisen van de huismus als van het Bouwbesluit en kent een aantal geïntegreerde functies zoals: Past onder alle soorten pannen en op alle soorten pannendaken. Waarborgt een goede ventilatie van het dak. voorkomt dat vogels verder onder de pannen kruipen, zodat vervuiling wordt tegengegaan; duurzaam en eenvoudig, zowel in de professionele bouwwereld als door particulieren toe te passen. Op de site van Vogelbescherming Nederland is een folder te downloaden met specificaties van de vogelvide. De vogelvide is dus geschikt voor gebouwen met een pannendak, zowel op de laagbouwlocaties al het hoofdgebouw. Nestkasten en nestholten In beperkte mate maken huismussen ook gebruik van nestkasten. De regionale verschillen in de voorkeur van huismussen voor nestkasten zijn groot. Lokaal werd onderzoek gefrustreerd doordat de aanwezige huismussen geen gebruik maakten van speciaal voor dit doel opgehangen nestkasten, terwijl dat op andere plekken geen enkel probleem gaf. Nestkasten voor huismussen zijn waarschijnlijk alleen zinvol in gebieden waar voldoende nestgelegenheid ontbreekt. Huismussen staan bekend als koloniebroeders. Een lokale populatie bestaat doorgaans uit verschillende subkolonies, kleine clusters van nesten. Het ophangen van nestkasten kan nuttig zijn, maar het ophangen van één nestkast zal geen effect hebben. Er zijn verschillende soorten speciale nestkasten voor de huismus op de markt. Vrijwel allemaal zijn ze geschikt voor de opportunistische huismus, mits er meerdere nestkasten of een cluster van nestruimten bij elkaar aanwezig zijn. Alleen hierdoor wordt een geschikte nestgelegenheid voor de huismus gecreëerd. Waar kan men de nestkasten het beste ophangen? Niet in de volle zon, dus liever niet op het zuiden. Beschut tegen de wind. De invliegopening kan het beste op het noordoosten zijn gericht, want de wind komt in Nederland vaak uit het zuidwesten. Een vrije en veilige aanvliegroute is belangrijk. Geen takken direct voor de opening en de nestkasten zo hoog mogelijk op het gebouw plaatsen (onder de dakgoot bijv.) Holten Door het creëren van ‘natuurlijke’ broedgelegenheden kan eveneens worden voorzien in voldoende geschikte nestgelegenheden. In het huidige gebouw is hiervan en goed voorbeeld aanwezig. De nestlocatie aan de zuidzijde bevindt zich in een nis waarvan het lijkt alsof hier een steen ontbreekt. Nabij de nieuw te bouwen ingang van het verzorgingshuis worden nieuwe muren gemetseld. Hierdoor zijn er mogelijkheden om langs de bovenzijde enkele (halve)stenen weg te laten en hierachter een kleine ruimte in de spouw toegankelijk te houden. Hiervoor zijn eventueel ook bij diverse leveranciers standaard inmetselstenen verkrijgbaar. Stichting STARING ADVIES
|
13
Deze maatregel kan echter in alle gemetselde muren worden toegepast, bij voorkeur op hoogten meer dan 2,5 meter. Dakpannen Naast Vogelvide, nestkasten en nestholten kunnen ook speciale dakpannen alternatieve broedgelegenheid bieden voor de huismus. Deze speciale dakpan voor huismussen biedt toegang tot onder het dak. Ook hier geldt dat meerdere dakpannen naast elkaar geplaatst worden en dat men rekening moet houden met de windinrichting en de ligging op het zuiden (volle zon). Over het gebruik en effect van mussendakpannen is nog weinig bekend. Waveka verkoopt al jaren huismussenpannen en grote dakpanfabrikanten als Lafarge en Koramic kunnen door hen gemaakte dakpantypen op verzoek uitvoeren in een nestpanvariant voor gierzwaluwen (platte ovale opening) of huismussen (ronde opening), hoewel dit niet voor alle typen kan. Uit een wijk in Lelystad, waar in 1999 zo’n 180 mussendakpannen zijn gelegd, zijn de bevindingen matig positief. De pannen worden wel gebruikt, maar slechts in zeer beperkte mate. Advies huismus Ter compensatie van de verloren broedlocaties van huismus wordt een verdeelfactor van 1:3 geadviseerd om de vestigingskans (slagingskans) en versterking van de populatie te bevorderen. De toegepaste methoden kunnen hierbij door elkaar worden gebruikt waarbij de vogelvide per gootlengte van 5-6 meter als 2 broedlocaties kan worden gerekend en het aanbrengen van een kast of holte als 1 broedlocatie. Het toepassen van de maatregelen kunnen worden verdeelt over fase 1 en 2. Compensatie van verlies aan habitat is niet aan de orde. In de directe omgeving blijft voldoende geschikt biotoop behouden.
Gewone dwergvleermuis Mitigatie De periode van de werkzaamheden van de sloop wordt afgestemd op de ecologie van de soort: na de winterperiode en voor het koloniseren van kraam- en zomerverblijven of na de periode van kraam- en zomerverblijven en voor de winterperiode. Dit alles mits er geen individuen aanwezig zijn. In de te slopen delen vindt vooraf verstoring plaats van het binnenklimaat (periode: begin maart tot eind april en 1 september tot ½ november waardoor vleermuizen gestimuleerd worden hun verblijfplaats te verlaten en elders een nieuw verblijf te zoeken. Concreet betekend dit dat in de te slopen gebouwen minimaal een week voorafgaand aan de sloop de betimmeringen worden verwijderd, eventuele dakpannen 2 worden verwijderd en op verschillende plekken gaten (circa 1 m ) in spouwmuren worden aangebracht. Zowel aan de bovenzijde als aan de onderzijde. Deze maatregelen zorgen voor tocht in de spouw en verblijfsruimten waardoor het microklimaat niet meer gunstig is voor een verblijfplaats en de dieren passief worden gedwongen te verhuizen. Alle verstoringmaatregelen dienen alleen bij gunstige weersomstandigheden te worden uitgevoerd (nachttemperatuur >10 ° C en droog weer). Hierdoor komt de spouw deels open te liggen waardoor het binnenklimaat ongeschikt wordt.
Stichting STARING ADVIES
|
14
Deze aanpak zal voor alle muren met spouwen en pannendaken in het plangebied uitgevoerd worden, omdat verspreidt over de gebouwen verblijven van solitaire gewone dwergvleermuizen en een groter winterverblijf mogelijk is. Verdere mitigerende maatregelen om individuen te ontzien zijn niet noodzakelijk aangezien er na verstoring geen directe contacten zijn met vleermuizen.
Compensatie Voor het bepalen van de juiste compensatie is het van belang te bepalen welke functies het plangebied voor de vleermuizen vervult. Hierbij stelt de ene vleermuissoort andere eisen dan de andere vleermuissoort, is de ene soort flexibeler dan de andere en variëren dus ook de effecten en daarmee de mogelijkheden voor afdoende compensatie en mitigatie. In de gebouwen is 1 kolonie aanwezig die meerdere verblijfplaatsen bezet. Eveneens zijn enkele solitaire mannetjes (baltslocaties) aangetroffen die rondom de kraamverblijf aanwezig zijn en is een winterverblijf zeer sterk te verwachten. Baltslocatie Voor het compenseren van baltslocaties wordt als uitgangssituatie genomen een minimale compensatieverhouding van 1-4. In de Wheme geldt hierdoor dat verspreidt over de planlocatie 12 voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorzieningen kunnen dus worden gespreid over fase 1 en 2. Geschikte compenserende maatregelen voor baltslocaties zijn het aanbrengen van inmetselkasten, zie figuur 1 en 2. Deze hebben een blijvend karakter en worden in de spouw weggewerkt waarbij een smalle toegang in de muur open blijft. Zie voor enkele voorbeelden: http://www.vleermuizenindestad.nl/node/70#Inbouwkasten. Ook zijn er diverse opbouwkasten, en dus zichtbare kasten, beschikbaar. Kraamkolonie en winterverblijf Tijdens de relatief veilige perioden na de winterslaap en voor de kraamtijd (relatief veilig = half maart – april), aan het eind van de kraamtijd (relatief veilig = half juli – half augustus), en na de paartijd (relatief veilig = oktober – half november) kan het acceptabel zijn om de ingangen van de verblijfplaatsen voorzichtig open te breken om zo het binnenklimaat van de verblijfplaats te verstoren en eventueel nog aanwezige vleermuizen passief tot vertrekken te bewegen. Met sloop wordt pas begonnen nadat de dieren enkele dagen de gelegenheid hebben gehad te vertrekken. Werkzaamheden in de periode half maart – april, en oktober – half november, dienen uitsluitend tijdens relatief warme dagen (> 10° C) met gunstige weersomstandigheden plaats te vinden. Bij het slopen dient een vleermuisdeskundige aanwezig of ten minste oproepbaar te zijn zodat eventueel toch gevonden vleermuizen deskundig kunnen worden opgevangen. Vleermuiskasten: Er zijn verschillende typen vleermuiskasten in gebruik, die verschillen in vorm van de leefruimte. Ze hebben allemaal een in- en uitvliegopening aan de onderzijde. Voor het compenseren van een kraamkolonie en een winterverblijf is het noodzakelijk een forse en geschikt alternatief aan te bieden. Het is mogelijk dit te realiseren door het aan te brengen van een kraamkast aan de buitenzijde van de muren, zie voor een voorbeeld http://www.vleermuizenindestad.nl/node/70#Inbouwkasten of http://www.vleermuizenindestad.nl/sites/default/files/imce/nieuwesite/Zoogdiersoorten/Vleermui zen%20algemeen/downloads/Zomerverblijf_bSR.pdf. Een meer structurele oplossing is het toegankelijk maken van de spouwmuren door het openlaten van enkele stootvoegen. In de nieuw te metselen gevel is het zeer geschikt deze Stichting STARING ADVIES
|
15
vorm toe te passen. Voor het geschikt maken van de spouw zijn echter wel enkele voorwaarden noodzakelijk.
Spouw toegankelijk middels 1 of enkele stootvoegen Stootvoegen zo hoog mogelijk, > 3 meter hoogte 2 Ruimte in de spouw dient voldoende groot te zijn: 3-4 m (indien deze wordt beperkt en niet de gehele spouw toegankelijk wordt gehouden) Vleermuizen gebruiken de hangplekken tegen de binnenmuur en mijden daarbij isolatie als glas- en steenwol. Hiervoor kunnen tegen het mineraalwol ruwe planken, eventueel voorzien van ingezaagde sleuven, worden geplaatst als hanglocaties Bij gebruik van gladde isolatie dient dit ruw gemaakt te worden, bijvoorbeeld door het aanbrengen van planken, zie punt boven, of kippengaasstroken.
Bovenstaande kan eveneens worden gerealiseerd door het plaatsen van prefab opbouw of inbouw kraamkast. Deze realisatie van verblijfplaatsen in de spouw dient op minimaal 2-3 locaties verspreidt over de gebouwen (willekeurig, echter zuidelijke georiënteerde muren zijn zeer geschikt) te worden gerealiseerd. Sparingen achter betimmeringen: Achter gevelbetimmering en windveren zijn op eenvoudige wijze mogelijkheden voor vleermuizen te creëren. Door aan de onderzijde een opening te maken van ca. 10 x 2,5 cm, door een deel van de panlat weg te laten, ontstaat een invliegopening voor vleermuizen. Door in het regelwerk op verschillende plaatsen een sparing aan te brengen, niet verticaal boven elkaar maar sprongsgewijs, kunnen vleermuizen naar een ruimte kruipen die tochtvrij is. Licht: Vrijwel alle vleermuissoorten zijn erg lichtschuw. Vleermuizen vliegen uit in de schemering en vaak pas als het al echt donker is. Om de vaste rust- en verblijfplaats aantrekkelijk te houden zal men zeer terughoudend moeten zijn met het belichten van de bebouwing. Hierbij is het zeer van belang dat de locaties met nieuwe voorzieningen voor vleermuizen niet worden aangelicht. Houtverduurzamingsmiddelen: Geen gebruik van giftige houtverduurzamingsmiddelen die schadelijk zijn voor vleermuizen bij realisatie van de kasten of verblijfsruimten. Samenvatting mitigerende en compenserende maatregelen van vaste verblijfplaatsen: vooraf inventarisatie van aanwezigheid van verblijfplaatsen vlak voor sloop; verstoring van het binnenklimaat (periode: ½ maart tot 1 april en ½ juli tot ½ november); werkzaamheden uitsluitend tijdens relatief warme dagen (> 10° C) met gunstige weersomstandigheden; bij sloop dient een vleermuisdeskundige aanwezig of ten minste oproepbaar te zijn zodat eventueel toch gevonden vleermuizen kunnen worden opgevangen; achter gevelbetimmering en windveren invliegopeningen maken; inmetselen van een vleermuiskasten of spouwvoorzieningen treffen; terughoudend zijn met belichting; geen gebruik van giftige houtverduurzamingsmiddelen en geïmpregneerd hout.
Stichting STARING ADVIES
|
16
Algemeen advies vleermuizen Voor alle toe te passen maatregelen is het belangrijk deze door te spreken met een vleermuisdeskundige. Voorafgaande aan de sloop dient door een vleermuisdeskundige te worden geïnventariseerd of er geen verblijfplaatsen met groepen vleermuizen in gebruik zijn.
cm
binnenmuur
buitenmuur
Figuur 1: Schematische weergave
Figuur 2: Inmetselkast
Inmetselkast hout(beton).
vleermuizen. houtbeton, type 1FR
Stichting STARING ADVIES
|
17
5
Conclusie
In het plangebied zijn verschillende waarnemingen verricht van beschermde soorten. Van de huismus en gewone dwergvleermuis zijn verschillende typen verblijfplaatsen aangetroffen die door de voorgenomen sloop zullen verdwijnen. Hierdoor zijn mitigerende en compenserende maatregelen noodzakelijk. Met betrekking tot de gewone dwergvleermuis zijn verschillende typen verblijfplaatsen in het gebied vastgesteld. Elk type verblijfplaats heeft een eigen pakket basiseisen voor het goed functioneren. Hierdoor zijn verschillende maatregelen ter compensatie noodzakelijk. Door de voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen wordt geen negatief effect op de locale populaties van de huismus en gewone dwergvleermuis verwacht. De toepassing van betreffende voorzieningen zal naar verwachting kunnen resulteren in een toename van het aantal nestgelegenheden en verblijven en hierdoor een versterking van de aanwezige populaties.
Stichting STARING ADVIES
|
18
Bijlage 1: Verspreidingskaart aangetroffen soorten
Verspreidingskaart aangetroffen vleermuizen en huismus. kraamkolonie > 127 uitvliegende gewone dwergvleermuizen baltslocaties gewone dwergvleermuis
Stichting STARING ADVIES
|
19
Bijlage 2: Wettelijk kader
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Deze wet beschermt planten en dieren tegen negatieve invloeden en bevat hiervoor diverse concrete verbodsbepalingen:
beschermde inheemse dieren mogen niet verstoord, gevangen of gedood worden; beschermde inheemse plantensoorten mogen niet vernield, beschadigd of ontworteld worden; nesten, rustplaatsen en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten mogen niet verstoord of vernield worden.
De Flora- en faunawet kent drie verschillende beschermingsregimes. Hiertoe zijn de beschermde planten en dieren onderverdeeld in drie categorieën, elke categorie kent een eigen beoordelingstoets voor ontheffingverlening (zie tabel 1). Beschermde flora en fauna Algemene soorten (tabel 1 ff-wet) Overige soorten (tabel 2 ff-wet) Streng beschermde soorten (tabel 3 ff-wet)
Zonder gedragscode Algemene vrijstelling "Lichte" toets "Uitgebreide" toets
Met gedragscode Algemene vrijstelling Vrijstelling "Uitgebreide" toets
Tabel 1. Beoordelingstoets voor ontheffing.
Tabel 1 maakt melding van een gedragscode. In een gedragscode is opgenomen hoe werkzaamheden worden uitgevoerd zodanig dat schade aan beschermde soorten wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. Wanneer bij uitvoering van de werkzaamheden gehandeld wordt volgens de gedragscode, en dit ook aangetoond kan worden, geldt een vrijstelling of lichtere toetsing (zie tabel 1). De gedragscode moet wel door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurd zijn, alvorens deze een wettelijke status heeft. Flora- en faunawet, tabel 1: Algemene vrijstelling Veel soorten die in de Flora- en faunawet zijn opgenomen, komen in Nederland algemeen voor. Voor verstoring van deze soorten bij uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig onderhoud, beheer of gebruik, of bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, geldt een algemene vrijstelling en is dus geen ontheffing nodig. Flora- en faunawet, tabel 2: “Lichte” toets Wanneer soorten uit de tweede categorie negatief beïnvloed worden en niet gehandeld wordt volgens een gedragscode, geldt bij de ontheffingsaanvraag de “lichte” toets. Hierbij moet aangetoond worden dat de werkzaamheden er niet toe mogen leiden dat het voortbestaan van de soorten in gevaar wordt gebracht. Werken volgens de Gedragscode Flora- en faunawet voor de bouw- en ontwikkelsector geeft vrijstelling voor deze categorie van beschermde soorten. Er hoeft hiervoor geen ontheffing aangevraagd te worden. Er mag echter geen afbreuk gedaan worden aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De populatie in het gebied mag geen gevaar lopen om uit te sterven. Hiervoor moeten maatregelen getroffen worden, die opgenomen worden in een ecologisch werkprotocol.
Stichting STARING ADVIES
|
20
Flora- en faunawet, tabel 3: “Uitgebreide” toets Wanneer soorten uit tabel 3 voorkomen in een gebied dienen er maatregelen getroffen te worden om behoud van de lokale populatie, bescherming van individuen en de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen te garanderen. Hiervoor dienen mitigerende en mogelijk compenserende maatregelen getroffen te worden. Om zeker te zijn of de maatregelen voldoende zijn, dienen ze vooraf beoordeeld te worden door Dienst Regelingen. Met dit besluit kan aangetoond worden dat de initiatiefnemer zich houdt aan de Flora- en faunawet. Het besluit heeft de initiatiefnemer bijvoorbeeld nodig als iemand bezwaar maakt tegen het project of vraagt om handhaving van de Flora- en faunawet. Indien vaste verblijfplaatsen worden beschadigd of weggehaald of behoud van de lokale populatie dan wel bescherming van de aanwezige individuen niet voldoende kan worden gegarandeerd, dienen compenserende maatregelen te worden uitgevoerd én dient een ontheffing te worden aangevraagd bij Dienst Regelingen. Voor deze soorten geldt echter dat alleen ontheffing wordt verleend op grond van een wettelijk belang genoemd in de Habitatrichtlijn of Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Dat zijn voor Bijlage IV-soorten Habitatrichtlijn: • • •
bescherming van flora en fauna; volksgezondheid en openbare veiligheid; dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.
en voor Bijlage 1: AMvB-soorten: • bescherming van flora en fauna; • volksgezondheid en openbare veiligheid; • dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten; • uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Vogels Alle vogels in Nederland zijn streng beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- en verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Voor vogels geldt dat er alleen ontheffing wordt verleend op grond van een wettelijk belang zoals vermeld in de Vogelrichtlijn. Dat zijn: • • •
bescherming van flora en fauna; veiligheid van het luchtverkeer; volksgezondheid en openbare veiligheid.
Overtreding van de Flora- en faunawet dient voorkomen te worden door het nemen van mitigerende maatregelen. Het gaat dan om het behoud van de functionaliteit van de voortplanting- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van de soorten. Het betreft hier de functies van het leefgebied die ervoor zorgen dat de soort succesvol kan rusten of voortplanten, bijvoorbeeld migratieroutes en foerageergebied. Om zeker te zijn of de maatregelen voldoende zijn, dienen ze vooraf beoordeeld te worden door Dienst Regelingen. Met dit besluit kan aangetoond worden dat de initiatiefnemer zich houdt aan de Flora- en faunawet. Het besluit heeft de initiatiefnemer bijvoorbeeld nodig als iemand bezwaar maakt tegen het project of vraagt om handhaving van de Flora- en faunawet.
Stichting STARING ADVIES
|
21
Bescherming van vogelnesten Tijdens werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval is. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig voor werkzaamheden buiten het broedseizoen. En ook niet als maatregelen getroffen worden die voorkomen dat deze soorten zich op de bouwplaats vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mogen nesten verplaatst of verwijderd worden, maar daar zijn uitzonderingen op. Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen: 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen. Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd Er zijn ook vogelnesten die worden aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit bovenstaande categorie 5 vragen extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Zorgplicht (art 2 Flora- en faunawet) Naast bovenstaande verplichtingen voor beschermde soorten geldt bovendien voor alle soorten, plant en dier, de zogenaamde zorgplicht. In de zorgplicht is opgenomen dat alle planten en dieren een intrinsieke waarde hebben en onvervangbaar zijn. De zorgplicht is een fatsoenseis en houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht genomen wordt om in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te beschermen.
Stichting STARING ADVIES
|
22