Hof van Beroep van Gent - Arrest dd. 6 december 2005 - Rol nr 2004/ar/1463 - Aanslagjaren 1994 tot 1997 Simulation – Liquidation d’une société et création d’une nouvelle société Arrêt Advocaten: Meester DECORDIER Carmenta - voor de Belgische Staat - appellant Meester VERBAANDERD Hans - voor de geïntimeerde 1. Bij beslissing van 24.10.2000 van de waarnemend gewestelijke directeur der directe belastingen te Brugge werd het bezwaar van de geïntimeerde tegen: • de aanslagen op haar naam in de vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 1995 (kohierartikel 712295), 1996 (kohierartikel 880000698) en 1997 (kohierartikel 881207946); • de aanslagen op haar naam in de roerende voorheffing voor de aanslagjaren 1994 (kohierartikel 736621), 1995 (kohierartikel 736631), 1996 (kohierartikel 836191) en 1997 (936201), slechts gedeeltelijk gegrond verklaard, en werd meer bepaald gedeeltelijk ontheffing verleend voor de vermelde aanslagen in de roerende voorheffing. Bij fiscaal verzoekschrift neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge op 18.1.2001 vorderde de geïntimeerde dat de vermelde aanslagen zouden worden vernietigd, ondergeschikt minstens de aanslagen in de roerende voorheffing zouden worden vernietigd, minstens de belastingverhogingen van 50% zouden worden teniet gedaan, en telkens de terugbetaling zou bevolen worden van de ten onrechte betaalde bedragen meer de intrest. Bij vonnis van 16.3.2004 van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, vierde kamer, werd de vordering van de geïntimeerde ontvankelijk en gegrond verklaard, werden de bestreden aanslagen nietig verklaard, werd de terugbetaling bevolen door de appellant van alle sommen die op grond van de vernietigde aanslagen zouden geïnd of ingehouden zijn vermeerderd met de moratoire intrest voorzien bij artikel 418 WIB/1992. De appellant werd veroordeeld tot de kosten.
Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Gent op 4.6.2004 heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen het vermelde vonnis. Het blijkt niet dat dit vonnis werd betekend. Het hoger beroep is tijdig en regelmatig. De appellant streeft de vernietiging van het bestreden vonnis na en vordert dat de oorspronkelijke vordering zou worden afgewezen als ongegrond. De geïntimeerde van haar kant vordert in hoofdorde de bevestiging van het bestreden vonnis, en in diverse ondergeschikte orden een gedeeltelijke bevestiging ervan. 2. De appellant houdt staande dat een geheel van verrichtingen plaatsgreep die gesimuleerd waren met als doel de vorige verliezen van de BVBA H fiscaal in mindering te kunnen brengen van de winst van de overgelaten éénmanszaak R. Volgens de appellant betreft het volgende verrichtingen: 28.12.1993: de echtgenoten S-M kopen van de vorige aandeelhouders de 750 aandelen van de BVBA H aan de prijs van 50 BEF (1,24 EUR) per aandeel; de vorige aandeelhouders staan naast de aandelen ook alle tegoeden af en het saldo van de rekening-courant (zie de verkoopsovereenkomst in map I1/12 van de appellant); op dat ogenblik was de BVBA H verlieslatend en waren er enkele miljoenen fiscaal overdraagbare verliezen; • 1.1.1994: de Heer S zet zijn éénmanszaak stop en draagt het handelsfonds over aan de BVBA R; hij geeft aan de BVBA R het recht om de naam van zijn éénmanszaak verder te gebruiken; • 17.01.1994: de buitengewone algemene vergadering van de BVBA H beslist: - de naam van de vennootschap wordt gewijzigd in BVBA R - de maatschappelijke zetel van de vennootschap wordt overgebracht naar het privé-adres van de echtgenoten S-M - het maatschappelijk doel van de vennootschap wordt gewijzigd van varkensteelt naar activiteiten in de informaticasector - Mevrouw M wordt benoemd tot zaakvoerder.
De appellant stelt dat er van verboden simulatie ten aanzien van de Fiscus geen sprake kan zijn indien partijen, met het oogmerk een meer voordelig taxatie-regime te genieten, gebruik makend van de vrijheid van overeenkomsten, zonder daarbij een wettelijke verplichting te schenden, handelingen stellen waarvan zij alle gevolgen aanvaarden, ook al is de vorm die zij aan de overeenkomst geven niet de meest normale of de meest voor de hand liggende. Vervolgens haalt de appellant de elementen aan die volgens hem aantonen dat te dezen niet alle gevolgen van de gestelde handelingen werden aanvaard. a. De appellant voert aan dat een belachelijke prijs werd betaald voor aandelen die waardeloos waren gezien het negatieve eigen vermogen en het verlieslatende karakter van de activiteiten. Het betalen van een prijs van 35.000 BEF (867,63 EUR) voor waardeloze aandelen kan niet beschouwd worden als het eerbiedigen van alle normale rechtsgevolgen van een verkoopovereenkomst, aldus de appellant. Tevergeefs verwijst de appellant naar artikel 1106 Burg. W. om te stellen dat niet alle rechtsgevolgen van de akte werden geëerbiedigd en meer bepaald beide partijen niet iets geven of doen. Bij de verkoop van de aandelen werd o.m. de eigendom van die aandelen overgedragen (prestatie van de verkoper) en werd er een prijs voor betaald (prestatie van de koper). Het zijn in beginsel de partijen die de prijs bepalen (artikel 1591 Burg. W.). Het enkel feit dat de prijs boven of ver boven de werkelijke waarde van het gekochte goed ligt houdt niet in dat het geen koop betreft. De bedoeling van het geheel van de hoger aangehaalde handelingen is geweest fiscaal voordeel te halen uit de verliessituatie van de BVBA H, en dat in die optiek de aandelen van deze vennootschap, ondanks de verliessituatie van deze laatste, voor de kopers een waarde hadden en zij bereid waren er nog de hoger aangehaalde prijs voor te betalen (die uiteindelijk ten opzichte van het nagestreefde voordeel te verwaarlozen was) is vanzelfsprekend. De juridische realiteit, door de appellant te eerbiedigen, is dan ook dat er een werkelijke overdracht van de aandelen van de BVBA H heeft plaatsgehad. b. De appellant laat gelden dat blijkens een op 01.01.1994 gedateerde overeenkomst de heer S zijn handelsfonds overliet aan de BVBA R en hij voormelde vennootschap de toelating gaf om zijn handelsnaam te gebruiken met ingang van voormelde datum. De appellant merkt op dat op 01.01.1994 er nog geen BVBA R bestond, maar het pas op 17.01.1994
was dat bij notariële akte de naam van de vennootschap wordt veranderd van BVBA H in BVBA R. Volgens de appellant werd aldus een overeenkomst gesloten met een onbestaande vennootschap. Volgens de overeenkomst tot overname van het handelsfonds (stuk 35 van de geïntimeerde) gebeurt de overname op 1.1.1994, met als overtater Raymond S, ... 12, 8460 Oudenburg en als overnemer " R bvba ... (tijpfout) 12 8460 Oudenburg vertegenwoordigd door Mevr. M Gilberte ". Het is echter pas bij beslissing van de buitengewone algemene vergadering van 17.1.1994 (stuk 38 van de geïntimeerde) dat de naam van de BVBA H wordt veranderd in BVBA R, de zetel wordt verplaatst naar de ... 12 te 8460 Oudenburg en Mevrouw M tot zaakvoerder wordt benoemd. Er kan geen twijfel over bestaan dat de vennootschap aan wie Raymond S zijn handelsfonds overdraagt wel de BVBA H is, waarvan de naam nog niet veranderd was. De identiteit van de overnemende vennootschap kan niet in ernst betwijfeld worden, gelet op de beslissing van de algemene vergadering van 17.1.1994. Zo reeds de benaming R gebruikt wordt die pas de maatschappelijke naam wordt bij de beslissing van de buitengewone algemene vergadering, moet worden opgemerkt dat de BVBA H bij de overnameovereenkomst ook het recht verkreeg de naam R te gebruiken. Dat het persoonlijk adres van de nieuwe aandeelhouders reeds gebruikt wordt als zetel van de overnemende vennootschap en ook Mevrouw M reeds vermeld wordt als zaakvoerder heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat aandelen van de BVBA H reeds waren overgedragen op 28.12.1993 (de vorige zetel was het persoonlijk adres van de vorige aandeelhouders - vergelijk stuk 34 en 38 van de geïntimeerde - en toch bezwaarlijk verder te gebruiken en ook niet meer reëel; de vorige zaakvoerster was de overlaatster: zie punt 5 van de notariële akte van 17.1.1994, stuk 38 van de geïntimeerde). De in de overeenkomst tot overname van het handelsfonds vermelde identificatie van de overnemer is gesteund op de realiteit, en kan geen bron van betwisting zijn in acht genomen de beslissing van de buitengewone algemene vergadering van 17.1.1994. Uit deze werkwijze kan niet worden afgeleid dat aan een niet bestaande vennootschap werd overgedragen en evenmin dat de gevolgen van overeenkomst tot overname van het handelsfonds of enige andere handeling niet werden aanvaard. C. De appellant voert aan dat de geïntimeerde beweert dat de BVBA H zich reeds in 1993 bezighield met het ontwikkelen van een softwareprogramma, dit echter niet in overeenstemming is met de statuten van voormelde vennootschap, en pas bij notariële akte van 17.01.1994 het statutaire doel in die zin wordt gewijzigd en pas op
02.09.1994 de noodzakelijke aanpassing van de inschrijving in het handelsregister volgt. De appellant merkt tevens op dat de bewering van de belastingplichtige in tegenspraak is met het verslag van de buitengewone algemene vergadering van 29.09.1994 van de BVBA R, dat stelt "...daar de activiteit van de vennootschap gewijzigd werd per 01.01.1994". Uit al deze gegevens, indien men ze zou aannemen als bewezen, kan niet afgeleid worden dat de geïntimeerde de gevolgen van de hoger aangehaalde rechtshandelingen niet zou hebben aanvaard. Bij beslissing van 17.1.1994 van de buitengewone algemene vergadering wordt het statutair doel gewijzigd in de in de gewijzigde statuten beschreven informatica-activiteit (zie stuk 38 van de geïntimeerde). Gelijkaardige informatica-activiteit werd reeds door de Heer S uitgeoefend als éénmanszaak onder de handelsnaam R vóór hij op 31.12.1993 die activiteit stopzette (zie o.m. punt 1.2 van de conclusie van de geïntimeerde neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Gent op 28.9.2004, niet betwist door de appellant). Bij de overname van het handelsfonds wordt onder meer gestipuleerd dat de naam R door de overnemer mag worden gebruikt, wat reeds een aanwijzing is dat het de bedoeling zou kunnen zijn de vennootschap informatica-activiteiten te laten uitoefenen, gezien deze naam voorheen naar het cliënteel toe gelieerd was met dergelijke activiteiten. Alle gegevens wijzen in zelfde zin, nl. de uitoefening van een informaticaactiviteit door de overgenomen vennootschap. Uit deze gegevens kan niet worden gehaald dat niet alle gevolgen van de gestelde handelingen werden aanvaard. Dat de wijziging van activiteit slechts laat in het (toen nog zo genaamd) handelsregister werd aangepast heeft desgevallend specifieke sancties tot gevolg, maar uit deze enkele laattijdigheid kan simulatie niet worden afgeleid. d. De appellant voert aan dat voor de overnamecomponent van 4.657.513 BEF (115.456,73 EUR) (R/C vennoten) de echtgenoten S-M niets dienden te betalen, en hier ook een duidelijke discrepantie bestaat tussen de betaalde prijs en de waarde van het verkochte of overgedragen goed, terwijl uit de latere evolutie van de R/C blijkt dat deze zeker niet waardeloos is. Afgezien van het feit dat dit argument van de appellant volledig tegenstrijdig is met dit dat hij voorheen ontwikkelde nl. dat een te hoge prijs werd betaald voor iets dat waardeloos was, wat weinig ernstig overkomt, moet opgemerkt worden dat hoe dan ook op het ogenblik van de overdracht van de aandelen allesbehalve vaststond welke de evolutie
zou zijn van de R/C in de toekomst, zodat uit een eventuele gunstige latere evolutie geen simulatie kan worden afgeleid. e. Bij de overeenkomst van 28.12.1993 (stuk 34 van de geïntimeerde) werden alle tegoeden en het saldo van de R/C vennoten door de verkopers afgestaan aan de kopers. Het nog vermelden in de balans per 31.12.1993, enkele dagen later, van de namen van de verkopers bij de bedoelde R/C heeft niet tot gevolg dat de overdracht ongedaan werd gemaakt en de verkopers nog over de R/C mochten beschikken. Hieruit kan enkel worden afgeleid dat de boekhoudkundig/ administratieve vermelding bij de R/C nog niet was aangepast aan de overeenkomst van enkele dagen voordien. Hieruit blijkt geen simulatie. 3. Uit de door de appellant aangevoerde en hierboven besproken gegevens, elk afzonderlijk of in hun geheel genomen, kan gelet op hetgeen voorafgaat geen simulatie worden afgeleid. Te dezen werd door de appellant het gesimuleerd karakter niet aangetoond van het achtereenvolgens overnemen van de aandelen van de vennootschap, van het overnemen van het handelsfonds van de éénmanszaak S door deze vennootschap, het wijzigen van doel, zetel, maatschappelijke benaming van de vennootschap en de benoeming van een andere zaakvoerder. Ten onrechte stelt de appellant dan ook dat in werkelijkheid overgegaan werd tot vereffening van een vennootschap en oprichting van een nieuwe vennootschap. Dit wordt tegengesproken door de hoger aangehaalde rechtshandelingen waarvan niet is aangetoond dat ze gesimuleerd werden. 4. De voor de eerste rechter door de appellant aangevoerde middelen, door de appellant hernomen voor het Hof van beroep, en niet allen specifiek nogmaals beantwoord in huidig arrest, werden door de eerste rechter afdoende ontmoet, zodat het Hof kan volstaan met de motieven van de eerste rechter omtrent deze middelen alhier als herschreven te aanzien. OP DIE GRONDEN, HET HOF, recht doende op tegenspraak, Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen. Ontvangt het hoger beroep doch verklaart het ongegrond.
Bevestigt het bestreden vonnis. Veroordeelt de appellant tot de kosten van het hoger beroep Hof: Mevrouw N. van Isterdael, Voorzitter, De Heren A. De Meue en G. Tillekaerts, Raadsheren